Koers verleggen of doordobberen? - alle hens aan dek voor techniek Een stap op weg naar het Masterplan Technisch Beroepsonderwijs - editie 2005
iNDEX Technocentrum
Pittige gesprekken over het technisch beroepsonderwijs en het technisch georiënteerd bedrijfsleven in Middenen West-Brabant met: André Adank (Gemeente Breda) Anton van Overveld (Outokumpu Copper LDM BV) Caspar Kramers (NeoResins) Frans Pross (Bosch Security Systems BV) Gerard Strien (GJM Bouwadvies BV, MKB BoZ) Gon Mevis (RPA Midden-Brabant) Harry van Opdorp (BOZ Group) Hugo Backx (Gemeente Tilburg) Ivo Verduin (Avans Hogeschool) Jan de Beer (Fuji Photo Film BV) Jan Melis (KvK Midden-Brabant) Jan v.d. Moosdijk (Kappa Trimbach) Jan Pelle (Gemeente Roosendaal) Jan Schipper (KvK West-Brabant) Klaas Hielkema (BZW) Leo Withagen (Gemeente Bergen op Zoom) Joost de Jongh (Markiezaat College) Peter Adema (Vitelec BV) Peter van Ierland (ROC Midden-Brabant) René Lems (Fri-Jado BV) Steffen de Lange (Syntens) Wil van Dijk (Baronie College)
Inhoudsopgave
Masterplan
2
Pagina
Voorwoord ........................................................................................ 3 André Adank (Gemeente Breda) ........................................................... 4 Anton van Overveld (Outokumpu Copper LDM BV) .................................. 5 Caspar Kramers (NeoRresins) ............................................................... 8 Frans Pross (Bosch Security Systems BV) .............................................11 Gerard Strien (GJM Bouwadvies BV, MKB Bergen op Zoom) .....................14 Gon Mevis (RPA Midden-Brabant) .......................................................16 Harry van Opdorp (BOZ Group) ...........................................................18 Hugo Backx (Gemeente Tilburg) .........................................................21 Ivo Verduin (Avans Hogeschool) .........................................................24 Jan de Beer (Fuji Photo Film BV) ........................................................27 Jan Melis (Kamer van Koophandel Midden-Brabant) ..............................29 Jan v.d. Moosdijk (Kappa Trimbach) ....................................................32 Jan Pelle (Gemeente Roosendaal) .......................................................35 Jan Schipper (Kamer van Koophandel West-Brabant) .............................37 Klaas Hielkema (BZW) .......................................................................40 Leo Withagen (Gemeente Bergen op Zoom) ..........................................42 Maarten de Jongh (Markiezaat College) .............................................. 44 Peter Adema (Vitelec BV) ..................................................................46 Peter van Ierland (ROC Midden-Brabant) .............................................49 René Lems (Fri-Jado BV) ...................................................................52 Steffen de Lange (Syntens) ...............................................................54 Wil van Dijk (Baronie College) ............................................................57
COLOFON Uitgever: iNDEX Technocentrum (Breda) Procesbegeleiding en realisatie: CADMA Strategie & Communicatie ‘s-Hertogenbosch Oplage: 500
Voorwoord iNDEX Technocentrum is gestart met de voorbereiding van het Masterplan Technisch Beroepsonderwijs - editie 2005 - voor de regio Midden- en West-Brabant.
maken. De vastgestelde knelpunten en kansen vormen de bouwstenen voor projectmatige samenwerking. iNDEX ondersteunt deze projecten met menskracht en financiering.
Met het Masterplan moet bereikt worden dat het regionale technisch beroepsonderwijs voldoende jongeren werft voor technische opleidingen die aansluiten op de behoeften van het regionale bedrijfsleven. De jongeren moeten bovendien, gedurende hun opleiding geboeid kunnen blijven door de uitdagingen die de bedrijven in de regio aan hen te bieden hebben.
Deze bundeling bevat de neerslag van een aantal interviews met regionale stakeholders uit het technisch beroepsonderwijs, de overheid en het bedrijfsleven. De informatie uit deze gesprekken wordt meegenomen bij het opstellen van de aanbevelingen en actiepunten van het Masterplan Technisch Beroepsonderwijs – editie 2005.
Intensievere samenwerking tussen het technisch beroepsonderwijs en het regionale bedrijfsleven lijkt daarbij geboden. Ook lokale en regionale overheden hebben hierbij een taak. Tegelijkertijd moeten we erkennen dat genoemde partijen een eigen verantwoordelijkheid en dus ook een eigen agenda hebben. Bij het leggen van de basis voor het Masterplan geeft iNDEX zowel het technisch georiënteerd bedrijfsleven als het technisch beroepsonderwijs en lokale en regionale overheden de gelegenheid ‘eigen’ knelpunten en kansen kenbaar te
Wij bedanken al onze gesprekspartners voor hun tijd en bijdrage. Zij mogen erop vertrouwen dat zij zich begin 2005 zullen herkennen in het Masterplan 2005. Namens het bestuur van iNDEX Technocentrum:
ir. W.J. Hoogenboezem Meer informatie over iNDEX Technocentrum en het Masterplan Technisch Beroepsonderwijs – editie 2005 vindt u op
www.index-tc.nl
Masterplan
3
Nu ook meer contact met het MBO Masterplan
4
Hij begon als onderwijzer, leerde door voor leraar Nederlands en studeerde in 1984 in Utrecht af in de Nederlandse Taal- en Letterkunde. Hij vervulde talloze bestuursfuncties in het onderwijs en aanverwante sectoren. Tussen 1988 en 1991 was hij al eens wethouder Onderwijs & Educatie in Breda. Sinds 2000 beheert hij als Bredase wethouder de portefeuille Economische Zaken, Grondbedrijf en Cultuur. We hebben het over André Adank, in de regio ook bekend als bestuursvoorzitter van de SES (Sociaal Economische Samenwerking West-Brabant). De aangewezen man dus om eens te praten over de link tussen de gemeente, het technisch beroepsonderwijs en de arbeidsmarkt. Om te beginnen schetst wethouder Adank het profiel van Breda: “Hoewel Breda een echte bedrijvenstad is, met vestigingen van toonaangevende bedrijven, met
name in de voedings-en genotmiddelen- en procesindustrie, heeft de stad geen ‘technisch’ imago. Eerder ontwikkelen we ons, qua industriële bedrijvigheid, mede als een ‘farmaceutische’ stad, met spelers als Amgen en Abbott. Ook de logistieke sector is voor Breda belangrijk, evenals de handel en dienstverlening. Breda scoort laag op R&D-gebied, maar hoog op diversificatie van bedrijvigheid. Voor het behoud en de uitbouw van de werkgelegenheid is de stad actief in het promoten van de aantrekkelijke vestigingsmogelijkheden in Breda, waarbij we vooral mikken op bedrijven met een uitbestedend vermogen. In een groot deel van het bedrijfsleven in Breda zien we lager opgeleide en zelfs ongeschoolde werknemers, zeker als het om productiebedrijven gaat. Het is algemeen bekend dat juist die werkge-
legenheid dreigt te verdwijnen naar het buitenland. Door het relatief grote aantal lager opgeleiden is de stad bij economische malaise extra kwetsbaar gebleken. Grote Bredase bedrijven als Skil, Interbrew en Van Melle kondigden al ingrijpende ontslagrondes aan. Ook de werkloosheid in technische sectoren als de bouw en installatie is in Breda al relatief hoog. Ook voor Bredase bedrijven geldt dus dat men zich zal moeten specialiseren en nichemarkten op zal moeten zoeken. Dat gebeurt ook al, zie bedrijven als het voedingsmiddelenbedrijf Cosun. Dat bedrijf heeft een proces van kennisintensivering achter de rug (van ‘gewone’ suiker naar ‘rechtsdraaiende melkzuren’). Hetzelfde geldt voor een bedrijf als Hero dat zich nu gestort heeft op de nichemarkt van ontbijtproducten. Voor die heroriëntatie is ook technische kennis (geschoolde medewerkers) nodig, echter vooral op een wat hoger niveau. In Breda wonen relatief veel hoger opgeleide mensen, maar die werken vaak buiten de stad. Vandaar dat we via een project als Triple O (bedrijventerrein) willen bijdragen aan het creëren van meer hoogwaardige werkgelegenheid in de stad.” Toekomstige werkgelegenheid Het is de toenemende zorg voor de toekomstige werkgelegenheid die
er voor zorgt dat de afdeling EZ van de gemeente zich intensiever wil gaan bezighouden met het beroepsonderwijs in de regio. Adank: “Daar worden immers de werknemers voor de toekomst opgeleid. Tot voor kort was de relatie tussen overheid en beroepsonderwijs niet optimaal gestructureerd. Daar moet verandering in komen, want het opleidingsniveau van de beroepsbevolking bepaalt mede de aantrekkelijkheid van de stad voor nieuwe bedrijven en de ontwikkelingskansen van die bedrijven. Op HBO-niveau zijn we verschillende initiatieven gestart. Dat moet nu ook snel gebeuren op MBOniveau. Het MBO is immers nu al de belangrijkste toeleverancier van het Bredase bedrijfsleven. Van de gemeente mag je een stimulerende en faciliterende bijdrage verwachten, bijvoorbeeld door het bij elkaar brengen van partijen (bedrijven en onderwijsinstellingen, met elkaar en onderling). Maar het is realistisch om vast te stellen dat de power van de gemeente op dit vlak beperkt is. De overheid is niet in staat het innovatieve vermogen van bedrijven te triggeren. Dat moet uit de bedrijven zelf komen. Ook het onderwijs heeft een eigen verantwoordelijkheid en deskundigheid. Daar moeten wij ons als gemeente bescheiden bij opstellen. En ook op maatschappelijk gebied
Masterplan
5
zijn er ontwikkelingen die wij als gemeente niet kunnen beïnvloeden Het is een trend dat mensen minder willen werken, meer vrij willen zijn, minder hechten aan materiele zaken, maar ook dat ze minder geïnteresseerd zijn in techniek. Het zijn zaken die wij niet kunnen veranderen. Wél kunnen we meewerken aan initiatieven die proberen in te
spelen op toekomstige behoeften. Het Partnership Elektronica (één van de projecten die via iNDEX zijn opgestart) bijvoorbeeld zie ik als een clustering van gelijkgestemde bedrijven dat uit kan groeien tot een kennisplatform voor deze sector. Dat kan van betekenis zijn voor de toekomst van zowel deze bedrijven als van Breda.”
Ik ken het beroepsonderwijs niet!
Masterplan
6
Anton van Overveld is nog tot 1 januari 2005 Managing Director van Outokumpu Copper LDM B.V. te Drunen, een bedrijf met 150 werknemers dat halffabricaten levert op basis van koper. Hij kwam drie jaar geleden als interimmer binnen, na afscheid genomen te hebben als directeur Alcoa Nederland B.V., ook een metaalverwerkend (aluminium) bedrijf met eveneens een productie-unit in Drunen. De wereld van gieten, walsen en extrusie is dus bekend terrein voor Van Overveld. Hoewel hij opgeleid is als werktuigbouwkundige, is Van Overveld altijd
meer in het ondernemen dan in de techniek geïnteresseerd geweest. Reden waarom hij het bedrijf weer gaat verlaten nu het recentelijk onderdeel geworden is van de gigant Outokumpu, een voormalig Fins staatsbedrijf met een omzet van 6 miljard en 20.000 werknemers wereldwijd. “Op deze stoel moet nu een echte manager komen die de zaak beheert, op aangeven van het hoofdkantoor in Helsinki. Ik ben daar te ondernemend voor en kies voor een nieuw avontuur!” Naast zijn directeurswerk is Van Overveld ook bestuurlijk actief.
Hij wordt de nieuwe voorzitter van het Heusdens Bedrijvenplatform en is thans voorzitter van de lokale bedrijvenvereniging BCDE in Drunen. Daarnaast is hij bestuurslid van de Brabantse Zeeuwse Werkgeversvereniging (BZW). Namens de BZW is hij bestuurslid van iNDEX Technocentrum. Van Overveld: “De afgelopen tien jaar heeft onze branche teruglopende marges gezien bij een gelijkblijvende vraag. De enige manier om in zo’n situatie te overleven is het voortdurend optimaliseren van processen. Door automatisering en het kritisch beheersen van onze processen, doen we tegenwoordig méér met mínder mensen. Ook in Drunen hebben we vorig jaar met pijn in het hart afscheid genomen van 40 collega’s en we draaien beter dan ooit! De komende jaren wordt er aan de vraagkant een stijging van ca. 3% verwacht. Die vraag zal echter verschuiven van het Westen naar het Oosten. Met name in China zal de vraag explosief toenemen. De dalende vraag vanuit West-Europa heeft een aantal effecten: nieuwe investeringen zullen bijvoorbeeld niet meer in West-Europa plaatsvinden maar in landen die dichter bij de vraag liggen. Ik zie nu al klanten en collega’s nieuwe fabrieken opzetten in Oost-Europa, waar ze bovendien profiteren van lagere loonkosten. Voor de achterblijvers geldt dat er
alleen een aantrekkelijk marktaandeel overblijft als ze kunnen blijven investeren in procesverbetering. Daar heb je niet alleen geld, maar ook flexibele werknemers en technologische kennis voor nodig. Daar liggen dus mogelijke koppelingen met het beroepsonderwijs! Het beroepsonderwijs moet namelijk potentiële werknemers afleveren met de houding en het leervermogen om flexibel en multifunctioneel ingezet te kunnen worden. Dat vraagt niet zo zeer om specifieke kennis, maar om de wil en het vermogen binnen een bedrijf aan de slag te gaan ‘waar’ en ‘wanneer’ het nodig is. Men zal af en toe van werkplek moeten veranderen en het aantal te werken uren (binnen een jaarcontract) wordt afhankelijk van de orderportefeuille. Zo flexibel zijn we nog lang niet, dat mag duidelijk zijn. De gemiddelde leeftijd is hier 42 en we hebben grote moeite om jongere mensen aan te trekken. Techniek mag dan niet hoog op de agenda van jongeren staan; productie staat nog lager! De gaten die er vallen, vullen we nu nog op met werknemers die van collegametaalbedrijven komen. Maar in de toekomst wordt dat dus een probleem. Het vreemde is dat ik dénk dat het beroepsonderwijs meer voor ons zou kunnen betekenen, maar dat ik
Masterplan
7
het tegelijkertijd niet wéét. Er is gewoon te weinig onderling contact en ik denk dat dat voor de meeste bedrijven geldt. Scholen hebben hun eigen beperkte relatiekring en alles daarbuiten zien ze niet! Het zou een goede zaak zijn als die relatiekringen verbreed werden. Anders blijven veel bedrijven het gevoel houden dat ze niets met het
Masterplan
8
onderwijs kunnen. En dat terwijl er toch steeds meer praktijk in de lesprogramma’s verwerkt moet worden als we de werknemers willen opleiden die we nodig gaan hebben! Als je wilt dat het bedrijfsleven intensiever samen gaat werken met het beroepsonderwijs en andersom, zul je het contact dus anders moeten organiseren.”
Onbekend maakt onbemind NeoResins in Waalwijk is een voorbeeld van een fabriek die oog heeft voor de uitstraling naar de omgeving. Veiligheid voor medewerk(st)ers én de omgeving staat er op de eerste plaats en ook het milieuaspect krijgt alle aandacht. NeoResins produceert (veelal watergedragen) bindmiddelen voor lijmen, lakken en drukinkt. Hoewel het bedrijf een gewaardeerde werkgever in het Waalwijkse is, moet het bedrijf blijven investeren in de publieke opinie. Het tijdig aantrekken van nieuwe medewerk(st)ers is een constante zorg, zeker nu steeds minder leerlingen voor het onbeken-
de en dus onbeminde vak ‘techniek’ kiezen. Reden waarom het bedrijf nauw contact onderhoudt met het onderwijs in de regio. Caspar Kramers is Sector Manager P&O bij NeoResins. Het chemisch bedrijf kent alle decanen in de regio, looft jaarlijks de NeoResins Chemieprijs uit, staat open voor bedrijfsbezoeken of Open Dagen en is betrokken bij de ProcessClass, een technische BOL-4 opleiding op het ROC Midden-Brabant. In eerste instantie probeert Kramers aan te tonen dat de betrokkenheid met het onderwijs voort-
vloeit uit de bedrijfscultuur van NeoResins: “Bij ons staat het delen van kennis centraal. Wij hebben, behalve onze productrecepten, voor niemand geheimen en zijn erg op samenwerking gericht, zowel intern als extern. Het onderhouden van contacten met de omgeving is voor NeoResins dus iets vanzelfsprekends.” Even later vindt hij toch een accurater antwoord: “Het gaat ons uiteindelijk natuurlijk om de continuïteit van dit bedrijf. Wij kunnen slechts blijven functioneren als de omgeving ons dat toestaat en als er mensen bij ons willen werken. In het verleden kampte de chemische industrie met een imago probleem, zo ook NeoResins. Als chemisch bedrijf moet je dan extra je best doen. De chemie is voor vele mensen onbekend en wordt daarom vaak onterecht gezien als onveilig terrein. In werkelijkheid zijn onze medewerk(st)ers veiliger op het werk dan thuis, maar het blijft een hardnekkig imago. Onbekend maakt onbemind, en dus kunnen we er maar beter voor zorgen dat men ons kent, te beginnen met de jeugd.” Op zoek naar collega’s Kramers: “Al jaren kan de chemie, en dus ook NeoResins, moeilijk aan nieuwe geschoolde mensen komen. Van de vierhonderd mensen die hier werken, zijn er ca. 200 bezig
met Research & Development. Daar heb je hoger geschoolde mensen voor nodig. De andere tweehonderd werken in de productie en daarvoor zoeken we MBO-geschoolde operators. Vier jaar geleden zijn we begonnen met uitbreiding van de productieafdeling, van drie naar vijf ploegen. Daar hadden we in korte tijd zo’n 40 nieuwe collega’s voor nodig. Het bleek zo moeilijk die te vinden dat we ze zelf maar zijn gaan opleiden. Een aantal jonge medewerkers volgt hier nu een BBL-opleiding (leren en werken gecombineerd). Het opzetten van de ProcessClass* past ook in dit plaatje. Samen met een aantal gerenommeerde procesbedrijven uit de regio (Fuji, IFF, Coca Cola, Stahl, Campina) geven we vorm aan een opleiding Procestechniek bij het ROC Midden-Brabant. De grote praktijkgerichte inbreng vanuit de bedrijven blijkt tot resultaat te leiden: de belangstelling voor de opleiding is groeiende en wij krijgen eindelijk weer kandidaten voor stages.” Samenwerking kan nóg beter! Hoewel met name de ProcessClass een succesvol voorbeeld is van samenwerking tussen werkgevers en het technisch beroepsonderwijs, onderkent Kramers dat er nog wel wat problemen zijn. “Niet bij alle technische bedrijven bestaat er * Mede mogelijk gemaakt door iNDEX Technocentrum
Masterplan
9
een sense of urgency met betrekking tot het stimuleren en opleiden van jonge mensen. Ook in eigen kring moeten we het op de eerste plaats hebben van enthousiaste eenlingen die de kar willen en kunnen trekken. Niet altijd worden die eenlingen door de leiding van hun bedrijf gefaciliteerd en dan zie je het commitment na verloop van tijd weer inzakken.
Masterplan
10
Ook aan de kant van het onderwijs zie je dat succesvolle samenwerking erg afhankelijk is van individuele inzet en capaciteiten. Wanneer de schoolleiding besluit tot een praktijkgerichte opleiding blijkt nog niet elke docent in staat het tempo van praktijkcollega’s te volgen. Dat leidt soms tot ongeduldige reacties en afbrokkelend enthousiasme bij deelnemende bedrijven.” Inventariseer en organiseer Kramers: “Vandaar dat ik ervoor pleit een netwerk van ‘enthousiastelingen’ op te richten. Breng in kaart wie, zowel aan de kant van het bedrijfsleven als aan de kant van de docenten, de ambitie heeft en in staat is iets voor de andere partij te betekenen. Wie vanuit het bedrijfsleven kan en wil bijvoorbeeld eens voor de klas staan? En welke docent wil/kan een concrete klus in een bedrijf mee aanpakken? iNDEX zou zo’n netwerk kunnen organiseren en faciliteren.
Nog een idee: De beste promotie voor technische beroepen ontstaat wanneer technisch geschoolde schoolverlaters terugkomen naar school om te vertellen over hun beroep. Dat merken we tijdens de promotie voor onze ProcessClass. Dat kun je dus organiseren met behulp van de werkgevers van die schoolverlaters; dezelfde werkgevers die willen dat de jeugd weer vaker voor ‘techniek’ kiest. Ik zou het een goed idee vinden als iNDEX ook dáár eens naar keek!”
De béste kandidaat is er al niet eens meer! “Ik pik de beste kandidaat er uit, maar ik kan de beste kandidaat niet krijgen!” Frans Pross, directeur van Bosch Communication Systems te Breda, denkt even na of hij het zo goed verwoord heeft en bevestigt dan: “Ik heb het idee dat de kwaliteit van de sollicitanten achteruit gaat. Het is nu al lastig om aan technisch geschoolde medewerkers te komen, laat staan aan goede! Zeker in deze regio. Hoe komt het dat het merendeel van de geschoolde technici bij Bosch Breda niet uit deze regio komt? Volgens mij omdat er in deze regio te weinig technische opleidingen zijn! Als de situatie zo blijft, zie ik ons nog eens vertrekken naar elders, waar wel de juiste kandidaten te vinden zijn!” Maar er is meer aan de hand, bevestigt Pross: “Al jaren zien we dat in Nederland steeds minder leerlingen kiezen voor een technische richting. Techniek is te abstract geworden. Vroeger vonden we het nog leuk om
een wasmachine of radio uit elkaar te halen en er mee te knutselen. Dat is tegenwoordig bijna niet meer mogelijk vanwege de geïntegreerde en vaak door software aangestuurde binnenkant van apparaten. Misschien dat het verdwijnen van die knutselcultuur er wel debet aan is dat steeds minder jongeren interesse krijgen voor techniek. Ze komen er gewoon niet meer mee in aanraking. Bij elke open dag van ons bedrijf krijg ik enthousiaste reacties van mensen die verbaasd zijn over hoe interessant ons werk van alledag is! Is er wellicht een manier om die knutselcultuur nieuw leven in te blazen?” De relatie met het onderwijs Pross: “Tegenwoordig zien ouders en leerlingen echter weinig in een technische richting. Ze kunnen zich er geen baan bij voorstellen. Want wat doet een engineer nu eigenlijk? En als men al voor techniek kiest dan houdt het onderwijs die
Masterplan
11
Masterplan
12
leerlingen te lang bezig met een te breed vakkenpakket, omdat we willen dat ze zo lang mogelijk keuzevrijheid hebben. We vergeten echter dat er voor de harde Betavakken gewoon een goede basis nodig is. Ik ben er voorstander van dat techniekleerlingen een strakke basisopleiding krijgen die in het bedrijf waarin ze gaan werken specifiek wordt gemaakt. Het technisch beroepsonderwijs moet dus niet proberen om onze bedrijfsprocessen tot lesstof te maken. Laat dat maar aan ons zelf over. Maar zorg dat schoolverlaters in staat zijn om bij ons verder opgeleid te worden! Ze hebben technische basiskennis nodig en sociale vaardigheden om in een lerende en samenwerkende organisatie te kunnen functioneren. In mijn contacten met het onderwijs merk ik dat het niet schort aan enthousiasme bij docenten of bestuurders. Wel is het zo dat ook bij docenten geldt dat steeds minder mensen techniek-minded zijn. En schoolbestuurders zijn vooral gefocust op het binnenhalen van zoveel mogelijk leerlingen. Ze hebben veel minder aandacht voor de vraag of de uitstroom wel past bij de vraag van de regionale arbeidsmarkt. Het feit dat er hier in de regio drie verschillende Horeca-opleidingen naast elkaar bestaan, illustreert heel goed dat scholen slechts proberen
in te spelen op de behoefte van de ouders en de leerling. Ik neem het ze niet kwalijk, maar constateer slechts een verschijnsel dat ons technische werkgevers, en dus de regio, op termijn in de problemen brengt. En gezien ons eigen groeiend probleem met het vinden van nieuwe medewerkers op alle niveaus, is die termijn korter dan menigeen denkt!” Over naar het technisch bedrijfsleven zelf? Denkt Pross dat het bedrijfsleven in Midden- en West-Brabant over voldoende kennis en concurrentiekracht beschikt om ook in de komende jaren een gezond rendement te realiseren? Pross antwoordt bevestigend: “Ik denk dat er kennis genoeg is. Ook kleinere bedrijven weten heel goed wat er speelt. Het verschil met grote bedrijven is echter dat kleinere ondernemingen geen tijd, geld en capaciteit hebben om nieuwe technieken ook te implementeren. Dat geldt overigens ook voor nieuwe regelgeving. Kleine bedrijven kijken de kat uit de boom en wachten tot ze echt moeten, terwijl grotere bedrijven gewend zijn om daar sneller op in te spelen. Neem het aankomend verbod op loodvrij solderen. Kleine bedrijven laten het vinden van oplossingen over aan grotere en kopen later de ontwikkelde oplossing in. In mijn ogen is daar niets mis mee, als die
kleinere bedrijven het maar zo lang kunnen uithouden! Wat de concurrentiekracht betreft moeten we kijken naar de markt. Het is een gegeven dat een producent altijd zal zoeken naar de meest kostenefficiënte productiemethode. Dat laagwaardige bulkactiviteiten dus zullen verdwijnen naar lagelonenlanden is onontkoombaar. Wat blijft is de productie voor de lokale markt (snelheid) en de klantspecifieke configuratie (kennis). Ook Bosch heeft een fabriek in China opgezet en ook wij houden het specifieke kennisintensievere werk hier in Breda. Als het bedrijfsleven in staat is de wegvallende laagwaardige activiteiten te vervangen door meer kennisintensieve, hoeft er niets aan de hand te zijn. Ook wat dit betreft hebben grotere bedrijven daar meer mogelijkheden voor dan kleinere. Er wordt wel beweerd dat het verhuizen van productielijnen op termijn ook consequenties zal hebben voor de ontwikkelafdelingen van bedrijven. Ik geloof daar niet in. Als we in Nederland de kennisintensieve productie houden, zullen ook de R&D-activiteiten vanuit Nederland uitgevoerd kunnen worden.” De toekomst? “De grootste bedreiging voor de Nederlandse technologische con-
currentiekracht is het tekort aan marketingpower bij technisch georiënteerde bedrijven”, stelt Pross. “Techneuten blijven op de techniek gericht en vergeten de vraag te stellen of de markt op hun technische oplossingen zit te wachten. Daar zouden we wat mee moeten doen! Ook het feit dat Nederlandse bedrijven vaak de schaal missen om innovatief aan de weg te timmeren, is een bedreiging. Ik zou mijn geld dus zetten op het stimuleren van samen lerende en samen werkende bedrijven. De relatie tussen het technisch beroepsonderwijs en het bedrijfsleven zou ik ook willen verbeteren. Er moet meer kennis van het bedrijfsleven naar het beroepsonderwijs. Alleen op HBO-niveau kan er sprake zijn van tweerichting verkeer. We moeten zelf de Hogeschool uitdagen om op kennisniveau wat voor ons te betekenen, bijvoorbeeld via projecten. Op LBO en MBO-niveau moeten we als bedrijfsleven gewoon erkennen dat we er een verantwoordelijkheid hebben. Dat besef is er ook wel, maar het is voor het bedrijfsleven veel te moeilijk om daar tijd en capaciteit voor beschikbaar te stellen. We zouden eens moeten nadenken over een manier waarop bedrijven geholpen kunnen worden bij het overbrengen van hun kennis naar het beroepsonderwijs.”
Masterplan
13
Pross is niet somber: “Ik denk dat we het in Nederland in de toekomst moeten hebben van producten die het resultaat zijn van een mix van technologieën. Daar waar het complex en intelligent wordt, daar liggen onze kansen. Daar kan het technisch beroepsonderwijs op
Masterplan
14
inspringen. Schoolverlaters gaan werken in multifunctionele teams met specialisten op verschillende vlakken. Steeds meer wordt een technicus een schakel van een groter geheel. Bereid ze daar op voor. Wij zorgen zelf wel voor de specifieke kennis, op alle niveaus!”
Van stagiaire tot compagnon - netwerk als groeimiddel Het is een opmerkelijk verhaal. Van de drie eigenaren van GJM Bouwadviesgroep uit Bergen op Zoom waren er twee ooit stagiaire bij oprichter Gerard Strien. Toen zijn eenmanszaak als advies- en constructiebureau begon te groeien, belde Strien naar het beroepsonderwijs met de vraag ‘iemand te sturen’. Dat bleek een goede zet, want mede dankzij de inzet van deze tijdelijke assistentie is het bedrijf nu uitgegroeid tot een breed georiënteerd bouwadviesbureau, waar 21 mensen hun boterham in verdienen. Die eerste stagiaire zit nu, samen met een klasgenoot, in de directie.
GJM bestaat 25 jaar en bestrijkt inmiddels de hele bouwketen; van voorlopig bouwontwerp tot en met directievoering over de uiteindelijke realisatie. Het bedrijf is actief in de regio Breda, Zeeland en Rotterdam. Strien: “Die groei is geleidelijk tot stand gekomen. Zelf ben ik als constructeur begonnen, maar vanaf 1990 zijn we gaan verbreden. Zo rond 1997 ben ik zelf bewust gaan netwerken. Als gevolg daarvan ben ik ook bestuurlijk actief geworden. Inmiddels ben ik voorzitter van MKB Bergen op Zoom. Vanuit die positie heb ik enig zicht op wat er in het MKB speelt”
Verder kijken dan je neus lang is Strien: “Op zich denk ik dat het MKB hier over voldoende kennis beschikt om ook de komende jaren een gezond rendement te maken. Probleem is dat men niet altijd de toepasbaarheid van die kennis herkent of de weg niet weet te vinden naar partijen die daarbij kunnen helpen. Vooral de kleinere MKB-bedrijven zijn teveel in zichzelf gekeerd. Ze zijn druk met de sores van alledag en ontwikkelen geen visie op de toekomst van hun bedrijf. Het zijn prima vakmensen, maar geen echte ondernemers. De overheid speelt op dit vlak overigens een dubieuze rol; aan de ene kant worden de eisen om ondernemer te kunnen worden verlaagd, anderzijds wordt het ondernemerschap steeds ingewikkelder gemaakt. Dat is dus vragen om ongelukken! Ondernemerschap zou minstens een vak op school moeten zijn. Doordat vooral kleinere bedrijven zo op zichzelf gericht zijn kunnen ze ook maar moeilijk nieuwe kennis absorberen. Een nieuwe medewerker moet direct meedraaien in de bestaande processen en krijgt nauwelijks kans te laten zien wat hij/zij van de opleiding heeft meegekregen. De komende jaren ontstaat er op MBO-HBO-niveau een kwantitatief capaciteitsprobleem, enerzijds door de vergrijzing van het huidige tech-
nisch personeelsbestand, anderzijds door de te lage uitstroom van het technisch beroepsonderwijs. Uitstroom op MBO-niveau wordt bovendien gefrustreerd doordat MBO-ers direct doorgaan naar het HBO, voordat ze de werkvloer hebben gezien. Het probleem begint overigens bij het feit dat steeds minder jongeren kiezen voor een toekomst in de techniek. Ze kunnen zich er niets bij voorstellen, maar worden wel dagelijks geconfronteerd met dienstverlenende beroepen. Logisch dus dat ze daar eerder voor kiezen!” Ieder zijn rol Over de rol van het beroepsonderwijs is Strien duidelijk: “Het beroepsonderwijs dient zich te richten naar de opleidingsbehoefte van leerlingen. Maar omdat de toekomst van die leerlingen uiteindelijk op de arbeidsmarkt ligt, moet rekening gehouden worden met de situatie op die arbeidsmarkt. Het is aan het technische bedrijfsleven zelf om leerlingen te stimuleren te kiezen voor hun sector. Het is daarna verder een kwestie van marktwerking; als je iets hard genoeg wilt, ben je bereid er wat voor te doen of te betalen. Als ik geen goede kandidaat in deze regio kan vinden, betaal ik wat meer voor een kandidaat die verder weg woont. Zo zou het ook moeten zijn met betrekking tot het aantrekkelijker
Masterplan
15
maken van het technische beroepsonderwijs. Als werkgevers meer output willen, moeten ze investeren in de techniekkeuze.”
Masterplan
16
Te vrijblijvende relaties De meest bekende en effectieve link tussen het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven is de ouderwetse stage. Strien: “Ondanks het feit dat ik er zelf goede ervaring mee heb, vind ik dat de relaties tussen de stagepartijen veel te vrijblijvend zijn. Er zouden prestatiecontracten moeten komen tussen school, docent, stagiaire en onderneming. Een school moet docenten ook kunnen verplichten het bedrijfsleven op te zoeken, op voorwaarde dat die docent daar ook de uren voor krijgt. Bedrijfsbezoeken moeten vast onderdeel worden van het docentschap. Persoonlijke contacten
werken nu eenmaal het best! Van de onderneming mag overigens ook wat meer geëist worden. Een bedrijf heeft richting de stagiaire een zelfstandige rol met betrekking tot kennisoverdracht. Wie een stagiaire slechts ziet als goedkope capaciteit is niet goed bezig. Als bedrijf moet je ook partner in onderwijs willen zijn. Wie de relatie tussen het technisch beroepsonderwijs en het technische bedrijfsleven wil versterken, moet het daarnaast via de portemonnee spelen. Een ondernemer wil een herkenbare relatie tussen kosten en opbrengst. Al die anonieme belastingen en afdrachten aan even anonieme opleidingsfondsen worden als lasten gezien en niet als een investering die op termijn rendeert.”
Er is ook een maatschappelijke kant In 1982 kwam Gon Mevis naar Tilburg om er Sociologie te studeren
aan de Universiteit van Tilburg. Hij is er niet meer weggegaan. Sinds
2002 is hij voor Groen Links wethouder, met onder meer arbeidszaken in zijn portefeuille. Vanuit die functie is hij ook voorzitter van het Regionaal Platform Arbeidsmarktbeleid (RPA). In die laatste hoedanigheid spraken wij met hem over de relatie technisch beroepsonderwijs en bedrijfsleven. Hij constateert een tekort aan stageplaatsen, voor werkloze jongeren, maar ook voor leerlingen. Mevis: “Vanuit MKB Werkstation willen we bijvoorbeeld, in samenwerking met het ROC MiddenBrabant, regionale afspraken maken over leerbanen voor werkzoekende jongeren. Dat valt echter niet mee.” “Het RPA Midden-Brabant zet niet zwaar in op techniek. Dat komt omdat er op dat vlak al een aantal goede initiatieven lopen, zoals de ROBO’s en het Platform Promotie Techniek”, legt Mevis uit. “Toch delen we de analyse, van onder meer het CWI, dat er door de oprukkende vergrijzing op het gebied van technisch geschoolde arbeidskrachten kwalitatieve tekorten zijn en de kwantitatieve tekorten alleen maar toe nemen. Ook zien we het probleem van de te lage instroom, de hoge uitstroom op niveau 1 & 2 en de groeiende vraag naar niveau 3 & 4. Daarom zijn er acties nodig die de beroepskolom versterken en schooluitval voorkomen.
Vanuit mijn eigen sociale portefeuille kijk ik daarbij nadrukkelijk ook naar mogelijkheden die er liggen voor allochtone leerlingen. Veel allochtone jongeren en vluchtelingen zijn wel degelijk in techniek geïnteresseerd, maar het vergt speciale aandacht en expertise om die interesse te begeleiden. Men roept dat er bedrijven uit de regio verdwijnen. Ik vraag me af of dat klopt. Ik zie in diverse sectoren de werkgelegenheid wel afnemen, maar het ontbreekt aan een goede analyse. Er vestigen zich bijvoorbeeld nog steeds logistieke bedrijven in Tilburg en de regio is gezegend met een stabiel aantal MKB-bedrijven. Die vertrekken niet zo snel! Ze krijgen het wel moeilijker. Het vestigingsklimaat in Oost-Europa lijkt sommigen die kant op te trekken en omgekeerd concurreert het aanbod van goedkope arbeidskrachten uit Oost-Europa met werkzoekenden uit de eigen regio. Ik doe echter een beroep op het maatschappelijk ondernemerschap van MKB-ers om daar op verantwoorde wijze mee om te gaan. Het mag niet zo zijn dat er een maatschappelijk probleem ontstaat doordat goedkope buitenlandse werknemers de Nederlandse arbeidskrachten verdringen! De samenwerking tussen het technisch beroepsonderwijs en het bedrijfsleven verloopt over het algemeen goed, mede dankzij, de
Masterplan
17
genoemde ROBO-structuur. Binnen andere sectoren is naar mijn waarneming die afstemming moeizamer. Daar proberen we als RPA verandering in te brengen. Die leerwerkbanen zijn dan ook erg belangrijk. Zonder goede en voldoende stagemogelijkheden, bijvoorbeeld binnen de administratieve beroepen, kunnen jongeren hun opleiding niet afmaken. Bovendien maken ze zo te weinig kennis met het regionale bedrijfsleven, zodat onbekendheid in stand blijft. En –last but not least-, we lopen het risico dat er straks on-
Masterplan
18
voldoende gekwalificeerde arbeidskrachten zijn om een aantrekkende economie te ondersteunen. Een belangrijk instrument dat we als gemeente Tilburg inzetten is daarom ‘het maatschappelijk werkgeverschap’. We zijn goed op weg om steeds meer ondernemers en sectororganisaties aan ons te binden via convenanten (o.a. met de zorg, de bouw, en wellicht straks ook met de logistiek en andere sectoren). Dat leidt uiteindelijk tot winst voor de ondernemers, winst voor werkzoekenden en winst voor de stad!”
“Kort de vakanties maar in!” Eerlijk gezegd is hij behoorlijk geschrokken. Aanvankelijk dacht Harry van Opdorp dat het wel mee zou vallen met de bedreiging van de Brabantse metaalindustrie door concurrentie uit China, Rusland en het voormalige Oostblok. Maar na een aantal bezoeken aan die landen weet hij beter. “Ze zijn daar in rap tempo de achterstand op ons in aan het halen”, waarschuwt hij. Veel van zijn collega’s hebben zich inmid-
dels al in een buitenlands avontuur gestort, omdat het voor een metaalbedrijf in Nederland steeds moeilijker is om aan vakmensen te komen en hier te concurreren met bedrijven uit de zgn. lage loonlanden. Zelf overweegt Van Opdorp nu ook om met zijn metaalbedrijven, verenigd in de BOZ Group te Bergen op Zoom, eens over de grens te kijken. Een trip naar Roemenië staat inmiddels gepland! Onder de BOZ Group is een viertal
Bedrijven verenigd Van Opdorp werd in 1978 door een management buy-out directeureigenaar van Metaalwerken Bergen op Zoom, een bedrijf dat plaatwerk levert aan machine en apparaten fabrieken, voornamelijk in Duitsland. Uit ergernis over het niet nakomen van afspraken, startte hij een eigen poedercoat-bedrijf, even later gevolgd door een assemblageafdeling waar complexere modules en complete apparaten worden samengesteld. Als laatste voegde hij daar een engineeringafdeling aan toe, zodat zijn groep nu in staat is meer toegevoegde waarde en een totaalproduct te leveren aan klanten waar ook ter wereld. “Steeds meer van onze klanten stoppen met de eigen productie en concentreren zich op ontwikkeling en sales”, vertelt Van Opdorp. “Dat is gunstig voor ons, want men weet dat men hier een groot deel van de productie kan uitbesteden. Als ik voldoende technisch geschoolde mensen kon krijgen, zou de BOZ Group vier keer zo groot zijn! Er komen echter steeds minder mensen van het beroepsonderwijs waar wij wat mee kunnen. Uit nood ben ik nu ook maar Poolse lassers aan gaan nemen. Je moet toch wat!” Negatieve spiraal “Ik denk dat mijn situatie exemplarisch is voor de industrie in Neder-
land”, stelt Van Opdorp. “We krijgen steeds meer moeite om de juiste mensen te vinden. Verder praat men al jaren dat de flexibiliteit op de arbeidsmarkt vergroot moet worden, maar het blijft bij praten. We worden daardoor belemmerd in onze groei, waardoor onze concurrentiepositie afneemt. Logisch dus dat bedrijven andere oplossingen gaan zoeken, zoals het invliegen van buitenlanders of het verkassen naar landen waar nog wél mogelijkheden zijn. Ik noem maar wat: in China komen er jaarlijks 400.000 geschoolde ingenieurs op de markt en ook in landen als India struikel je over de beschikbare technici en daartegenover holt de innovatiekracht van Nederland achteruit. Het onderwijs in Nederland is een rommeltje geworden. Aan de ene kant zie je de jeugdwerkeloosheid snel oplopen; aan de andere kant zie je dat technische bedrijven hun vacatures niet op normale wijze vervuld krijgen. Ik kom bij collega’s boven de rivieren waar al geen enkele Nederlander meer in de productie werkt! Het beroepsonderwijs is de afgelopen jaren slechts bezig geweest met schaalvergroting en het opleiden van zoveel mogelijk studenten. Waarvoor die opgeleid worden, maakt de school niet uit, want daar zijn ze niet voor verantwoordelijk. Dat er minder leerlingen voor
Masterplan
19
techniek kiezen is dus niet hun probleem! Steeds vaker zie je dat bedrijven zelf mensen gaan opleiden. Ongeschoolden en schoolverlaters krijgen zo een nieuwe kans. Door het teruglopen van het aantal bedrijven en werknemers, lopen de opleidingsfondsen echter ook gevaar, waardoor er steeds minder financiële ruimte komt voor de combinatie werken/leren. Het is een negatieve spiraal.”
Masterplan
20
Het begint bij het begin Van Opdorp: “Het begin van het probleem ligt bij het feit dat de jeugd minder in aanraking komt met techniek. Het is niet meer zoals vroeger, toen je in je jonge jaren zelf ging timmeren of sleutelen. Je zag toen in je directe omgeving allerlei technisch beroepen en kreeg zo belangstelling voor techniek. De instroom van technische opleidingen is inmiddels gigantisch teruggevallen. De weinige leerlingen die wél in het technisch onderwijs terechtkomen, worden daar veelal geconfronteerd met verouderde lesmethoden, apparatuur uit het jaar nul, ongeïnspireerde docenten die vaak nog nooit in een bedrijf hebben gewerkt, een veel te grote schoolorganisatie waarin ze slechts een studentennummer zijn en, tot slot, veelal ook niet betrokken ouders. Zelf zijn leerlingen ook al nauwelijks gemotiveerd, omdat ze
zich niets kunnen voorstellen bij de realiteit van de werkvloer en de opleiding veelal te theoretisch is. Het is dus geen wonder dat er maar weinig leerlingen doorstromen naar het MBO-niveau. Leerlingen die wij in de techniek zo hard nodig hebben om de noodzakelijke automatisering in gang te zetten en te houden.” Suggesties Kortom: het is een somber beeld dat Van Opdorp schetst. Temeer omdat hij ook geen oplossingen ziet die op korte termijn verbetering in de situatie kunnen brengen. Alhoewel, hij heeft wel een paar suggesties: Voer verplicht een aantal uren techniek in het basisonderwijs in. Doe minimaal hetzelfde op de Pabo’s. Laat docenten in het technisch onderwijs verplicht stage lopen in technologisch representatieve bedrijven en zorg dat ze leerlingen en bedrijven een veel intensievere stagebegeleiding bieden. Desnoods kort je de ruime docentenvakanties maar in! Zorg ook dat de technische opleidingen weer praktisch en minder theoretisch worden. De mensen die in de industrie nodig zijn, moeten kunnen nadenken, maar hoeven niet zo breed opgeleid te worden als men nu probeert! Een meer praktische opleiding zal meer jongeren aanspreken of, omgekeerd, minder leerlingen afschrikken!
Werkeloze jongeren moeten verder verplicht worden werkervaring op te doen in ruil voor hun uitkering. Bedrijven moeten zich daarvoor openstellen en waar nodig een financiële bijdrage ontvangen voor de te maken kosten. Zo maken de jongeren toch kennis met de werkvloer en kunnen ze wellicht nog ergens enthousiast voor worden en een baan vinden (eventueel in
combinatie met een opleiding voor een technisch beroep). En tot slot, maar niet als laatste: laten we ook eens duidelijk worden over wie nu verantwoordelijk is voor de oplossing van hierboven geschetste problemen. Als bedrijven toch wel hun weg zoeken, blijft er een maatschappelijk probleem over. Daar kan de overheid niet omheen!”
“Ik zet mijn geld op ouders en praktijkonderwijs” Hugo Antonius Maria Backx is wethouder van de gemeente Tilburg met onder meer Onderwijs in zijn portefeuille. Dat is een logisch beleidsterrein, gezien het feit dat hij in 1986 in Tilburg afstudeerde in de staatsen administratiefrechtelijke afstudeerrichting, met als specialisatie het onderwijsrecht. Op dat terrein heeft hij verscheidene publicaties uitgebracht en in 1994 promoveerde hij op het proefschrift ‘Het particulier onderwijs’. Op de KUB was hij
Masterplan
21
vervolgens onderzoeker, docent en directeur van de Juridische faculteit. We spraken met hem over leerlingen, ouders, het onderwijssysteem en het bedrijfsleven. Als wethouder onderschrijft hij de noodzaak om in Tilburg de goede samenwerking tussen het bedrijfsleven en het technisch beroepsonderwijs te koesteren. Backx: “Tilburg is van oudsher een industriestad en bovendien sterk in logistieke
dienstverlening. Techniek speelt daar een grote rol bij. Het is voor onze bedrijven van belang om de aanwezige technische kennis te kunnen onderhouden en verder te ontwikkelen. Zeker nu de industrie zich meer en meer moet specialiseren om op nichemarkten (bijv. het onderhoud van vliegtuigmotoren) een positie te kunnen verwerven.” Zonder technisch geïnteresseerd en geschoold personeel is er voor technische georiënteerde bedrijven echter geen toekomst in de stad. En juist op dat punt signaleert Backx enkele knelpunten.
hebben, beseft dat er sprake is van ‘onhandige’ beeldvorming. Ouders zijn nog steeds sterk bepalend in de school- en beroepskeuze. Ouders hebben ook de verantwoordelijkheid hun kinderen een individueel passend en haalbaar beroepsperspectief te schetsen, ongeacht hun eigen voorkeur. Ik heb zelf geen kinderen, maar als ik ze had, dan zou ik ze laten kiezen voor waar ze goed in zijn. Misschien moeten we bij de werving voor opleidingen daar eens wat meer aandacht aan besteden, in plaats van te focussen op de interesse van de potentiële leerling.
Masterplan
22
Interesse versus status “De interesse voor een beroepsopleiding, en dus ook voor een technische beroepsopleiding, moet door ouders gestimuleerd worden”, stelt Backx. “Helaas blijken ouders in eerste plaats te kijken naar de ‘maatschappelijke prestigekolom’ in plaats van naar wat een kind leuk vindt en/of kan. Een (technische) beroepsopleiding heeft minder status dan het algemeen voortgezet onderwijs en dus worden veel kinderen richting het algemeen onderwijs geloodst, ongeacht hun eigen belevingswereld. Wie bedenkt dat het grootste deel van de leerlingen in Nederland toch in het beroepsonderwijs zit en dat acht van de tien mensen die een eigen bedrijf starten een VMBO opleiding
We zouden er, in het kader van een duidelijke keuze, ook goed aan doen enkele weeffouten in de huidige onderwijsstructuur te herstellen. Laten we twee duidelijke stromen maken: het beroepsonderwijs (op verschillende niveau’s) en universitair onderwijs. Daarmee wordt ook duidelijk dat beroepsonderwijs niet ‘minder’ maar ‘anders’ is.” De rol van het bedrijfsleven Backx: “De notie van veel bedrijven dat het onderwijs vooral een taak is van de overheid is niet juist. Bedrijven zullen zelf óók moeten investeren in voor hen relevant onderwijs. Dat begint overigens al in het basisonderwijs. Leerlingen moet je vroeg in contact brengen met techniek om de mogelijke in-
teresse daarvoor te laten ontstaan. Techniek moet zichtbaar gemaakt worden en daar moet het bedrijfsleven bij helpen, net als bij het wegnemen van het negatieve imago van technische studies en beroepen. Samenwerking tussen het bedrijfsleven en het beroepsonderwijs moet ook zorgen dat er meer docentenstages komen, docenten uit MBO die met enige regelmaat bij bedrijven over de vloer komen en de laatste ontwikkelingen op die manier meekrijgen. Ideaal is het opzetten van regionale vakcentra, waar bedrijfsleven en onderwijs sámen opleidingen verzorgen.” Wanneer Hugo Backx geld zou mogen inzetten om op termijn de concurrentiekracht van technisch georiënteerde bedrijven te versterken dan zou hij zelfs kiezen voor het creëren van meer ervaringsplaatsen. Backx: “Zo breng je de praktijk in de opleiding, maak je het voor leerlingen interessanter en kunnen bedrijven investeren in jonge leerlingen/potentiële werknemers.” En dan het beroepsonderwijs zelf Backx: “In vergelijking met het buitenland is ons onderwijs weinig praktijkgericht. Het Nederlands onderwijssysteem is bovendien gebaseerd op controleren en straffen. Mensen worden opgeleid door te zeggen wat ze niet goed doen
(correctie), in plaats van ze te stimuleren in wat ze wel goed doen (promotie). Mede daardoor lijkt het in het beroepsonderwijs vooral te ontbreken aan emotionele beleving. Beroepsonderwijs zou, naast leren, ook een ‘kick’ moeten zijn! Wat mij betreft schaffen we de theoretische leerweg af. We moeten zo snel mogelijk naar de praktijk toe. Dat spreekt leerlingen veel meer aan. Gelukkig zie je hier en daar al opleidingsinstituten die kant op bewegen (De Rooi Pannen, ROC Midden Brabant). Zoals gezegd, dat kan niet zonder het bedrijfsleven.” Maatschappelijk probleem Backx: “De technologische ontwikkelingen gaan razendsnel. De samenleving wordt zo hightech dat het voor sommigen jongeren moeilijk wordt om, qua opleidingsniveau, aansluiting te vinden. Niet iedereen is geschikt om door te leren. Nu al zien we dat er op de arbeidsmarkt steeds minder vraag is naar leerlingen van niveau 1 en 2. Deels omdat er geen ‘eenvoudig’ werk meer is, deels doordat het eenvoudigste werk verplaatst wordt naar het (goedkopere) buitenland. Het wordt daarom des te belangrijker kinderen in een zo vroeg mogelijk stadium goed te begeleiden in de schoolen beroepskeuze. Daar willen we ook als gemeente een bijdrage aan leveren!”
Masterplan
23
We willen wel, maar kunnen niet altijd!
Masterplan
24
Het Hoger Beroeps Onderwijs (HBO) kreunt al enige jaren onder de organisatorische en inhoudelijke vernieuwing. Niet altijd lopen die twee stromen gelijk op en dat leidt wel eens tot gevoelens van onmacht en frustratie. “We willen graag adequaat reageren op maatschappelijke economische en technologische trends, maar krijgen daar niet altijd de ruimte voor”, zegt Ido Verduin van Avans Hogeschool. “Aan de ene kant lopen we tegen eigen organisatorisch onvermogen en beleidsbeperkingen vanuit Den Haag op. Aan de andere kant krijgen we te weinig directe input en medewerking vanuit het bedrijfsleven. Ook daar geldt immers: men wil wel, maar kan niet en kiest eerder voor de korte termijn. Natuurlijk; je ziet wel toenadering tussen bedrijfsleven en beroepsonderwijs, maar het zou veel meer over gezamenlijke problemen moeten gaan, in plaats van over ieders eigen probleem.”
In de eeuwige golfbeweging tussen centralisatie en decentralisatie, is ook Avans Hogeschool te Breda bezig om onder de ‘holding’ Avans weer meer herkenbare ‘academies’ te hangen. Ido Verduin is begin 2004 benoemd tot directeur van de Academie Technologie & Management. Hij vertelt dat de door zijn academie afgeleverde studenten wel degelijk aansluiting vinden bij de werkvloer. “Onze studenten zijn erg gewild als nieuwe medewerker”, bevestigt hij, “en dat is toch het sterkste bewijs!” Binnen zijn academie zijn vijf technische richtingen ondergebracht die elk een eigen verzorgingsgebied kennen: de afdeling Werktuigbouw bedient vooral de regio West-Brabant, de afdeling Elektrotechniek trekt studenten uit een groter gebied, evenals de afdeling Technische Bedrijfskunde. De afdeling Chemische Technologie
staat zelfs landelijk bekend en trekt dus studenten van alle windstreken. De afdeling Milieugerichte Materiaaltechnologie is een in Nederland unieke technische opleiding, gericht op duurzaamheid/duurzame technologie. Verduin: “Er is geen directe koppeling met de behoefte van het regionale bedrijfsleven in de zin dat wij ons onderwijs inrichten naar die behoefte. Wel kijken we naar toekomstige kansen voor onze studenten. Zo hebben we onlangs, in een straal van 150 km rondom Breda, onderzoek gedaan naar de kansen voor een opleiding Human Care Technology. We hebben een uitstroomprofiel gedefinieerd en vinden dan een vervangingsvraag van 100 mensen per jaar. Daar lijken dus opleidingsperspectieven te liggen! Zo’n gecombineerde studierichting als Human Care Technology sluit aan bij wat er op dit moment al in het bedrijfsleven speelt. We zien immers in de praktijk steeds vaker de combinatie van techniekvelden. Ook in onze opleidingen zullen we dus multidisciplinair moeten worden. Maar daar raken we een probleem. In reactie op wildgroei is er landelijk een stop gezet op het inrichten van nieuwe opleidingen. Men mikt nu eerst op een brede bacheloropleiding van waaruit de student zich
moet gaan specialiseren. Dat belet ons echter om zo’n grensoverschrijdende opleiding op te zetten. Of we moeten die, met kunst en vliegwerk, onder bestaande opleidingen/ diploma’s hangen. Maar dat gaat weer ten koste van de herkenbaarheid van de nieuwe studie en dus de werving ervoor. Kortom: we willen wel, maar kunnen lang niet altijd! Eigen initiatief “De gang van zaken rondom Human Care Technology laat goed zien dat het initiatief vanuit Avans komt”, zegt Verduin. “Wij maken onze eigen maatschappelijke en economische analyses en besluiten zelf tot het doen van onderzoek. Natuurlijk krijgen we wel signalen uit onze contacten met het bedrijfsleven, maar die zijn vaak incidenteel en individueel. Daar kun je echter geen beleid of opleidingen op ontwikkelen. Het ontbreken van een gezamenlijk geluid vanuit het bedrijfsleven zouden werkgevers- en brancheverenigingen zich eens moeten aantrekken. Want er wordt wel van alles geroepen, maar als puntje bij paaltje komt. staat het beroepsonderwijs alleen. De gang van zaken rond Mechatronica is daar een goed voorbeeld van. Het bedrijfsleven tekent een intentieverklaring om mee te werken aan een doorlopende leerweg (VMBO/MBO/HBO), maar laat het grotendeels afweten als er echt wat gedaan moet worden!”
Masterplan
25
Hulp is welkom Verduin: “Het bedrijfsleven kan het beroepsonderwijs wel degelijk helpen. Op de eerste plaats natuurlijk met het beschikbaar stellen van stage- en afstudeerplaatsen. Helaas: als het economisch slecht gaat zijn dat echter de zaken die het eerst geschrapt worden. Ook het invullen van de praktijkcomponent van duale opleidingstrajecten verloopt dan maar moeizaam. Men heeft over het algemeen ook weinig visie op wat het bedrijf in de toekomst nodig zal hebben aan kennis en kunde.
Masterplan
26
Op de tweede plaats kan het bedrijfsleven helpen met het beschikbaar stellen van faciliteiten. Door de teruglopende bekostiging vanuit den Haag hebben we gewoon moeite om onze werkplaatsen up to date te houden. Ook kan het bedrijfsleven helpen met het geven van gastlessen. Dat is de beste manier om de praktijk binnen de onderwijsinstelling te brengen. Helaas gebeurt dat nog veel te weinig.” De instroom dan maar… Verduin: “Het is de kracht van het bedrijfsleven dat het slagvaardig en pragmatisch omgaat met problemen. Voor werkgevers geldt dat ze het juiste personeel, van het juiste niveau, op het juiste moment op de juiste plaats willen. Als het beroepsonderwijs die niet kan leveren, zoekt men gewoon elders.
Maar daarmee ontstaat er geen gezamenlijke focus met de onderwijsinstellingen. We zitten dus wel aan tafel en organiseren hier en daar ook geweldig nuttige projecten, maar er is geen gezamenlijk probleem en al helemaal geen gelijklopende prioriteit. Misschien moeten we dat gewoon maar eens erkennen. Het enige duidelijke gezamenlijke probleem ligt aan de instroomkant. Wanneer er steeds minder leerlingen kiezen voor techniek, heeft dat gevolgen voor zowel de technische beroepsopleidingen als voor het technisch bedrijfsleven. Laten we dát dan maar gezamenlijk oppakken. En als we dan toch aan tafel zitten, kunnen we misschien eens praten over de doorstroming in het beroepsonderwijs. Maar inderdaad, dan heb je het wel weer over de langere termijn. Kan het bedrijfsleven dat ook?”
“Elke professional is toch trots op zijn vak?” en… “elke techniekdocent probeert toch zoveel mogelijk leerlingen de kant van de techniek te laten kiezen?” Het zijn vragen die aangeven dat Jan de Beer gelooft in de kracht van bevlogenheid. “Als mensen niet gemotiveerd zijn, hebben ze het altijd te druk”, stelt hij. “Maar als ze ergens voor gaan, vinden ze altijd een gaatje. Zo is het, denk ik, ook met het technisch beroepsonderwijs. Als techniekdocenten trots en enthousiast kunnen blijven, is het uitstralingseffect groter en hoeven we de keuze voor techniek minder te promoten. Er zijn genoeg voorbeelden van een geslaagde uitwisseling tussen bedrijven en scholen die bewijzen dat het zo werkt! Ik zie het echter als een teken aan de wand dat docenten met een bedrijfsmatige achtergrond enthousiaster lijken dan professionele didactici of onderwijsmanagers!” Fuji Photo Film is met zo’n 1400 werknemers de grootste industriele werkgever in Midden-Brabant.
Als stafdirecteur is Jan de Beer onder meer verantwoordelijk voor de Externe Betrekkingen. Van huis uit is hij echter productiemanager. Naast kennis over productieprocessen heeft hij ruime ervaring met het leggen van contacten met het beroepsonderwijs. Toen Fuji Tilburg zo’n zeven jaar geleden weloverwogen de organisatie ‘opengooide’, mocht hij namens zijn werkgever namelijk relaties aangaan met het onderwijs. De Beer: “Wij zochten intensiever het contact met de omgeving, en daarin het onderwijs, vanuit ons gevoel dat we ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid hadden. Veel minder speelde op dat moment de gedachte dat we, uit eigen belang, invloed wilde uitoefenen op de uitstroom van het beroepsonderwijs. Een bedrijf als Fuji vestigt zich hier immers in de regio mede vanwege de beschikbaarheid van voldoende gekwalifi-
Masterplan
27
ceerde arbeidskrachten. Bovendien zorgen de bekendheid en de goede arbeidsvoorwaarden van Fuji ervoor dat we toch wel aan de juiste mensen komen.”
Masterplan
28
Persoonlijk contact De betrokkenheid van Fuji bij het regionale onderwijs ontstond op de gebruikelijke wijze. De Beer: “Eén van onze managers maakte tot grote tevredenheid gebruik van stagiaires. Het contact was op persoonlijke titel tot stand gebracht. Van daaruit ontstond de gedachte dat ook andere Fuji-afdelingen wellicht stageplaatsen beschikbaar konden stellen. Met dat aanbod zijn we naar het HBO en het regionale MBO gestapt.” Bij het ROC Midden-Brabant vond De Beer een even enthousiaste gesprekspartner met wie hij zelfs een speciale Fuji-Class ontwikkelde, een MBO-opleiding gericht op procestechniek (inmiddels ProcessClass geheten). Bij andere onderwijsinstellingen bleek het enthousiasme wat minder gemakkelijk te vinden. En dat terwijl hij toch met een mooi aanbod kwam! De Beer: “Fuji bood niet alleen stageplaatsen aan maar wilde ook het beroepsonderwijs helpen met het aantrekkelijker maken van technische opleidingen. In het kader van het Platform Promotie Techniek hebben we bijvoorbeeld contact
gezocht met een aantal HAVO- en VWO-scholen, maar we kwamen van een koude kermis thuis. Het enthousiasme bij docenten Techniek bleek niet echt aanwezig en ook de organisatie van de onderwijsinstelling kon ons tempo niet volgen. Zo’n contact loopt dan op niets uit en natuurlijk is dat frustrerend!” Horizon kijken Het naderende tekort aan MBOgeschoolde technische medewerkers is een zorg die Fuji minder raakt dan veel kleinere technische ondernemingen. De Beer: “Fuji is een relatieve nieuwkomer in de regio. De gemiddelde leeftijd ligt bij ons dus lager (ca. 38) en daardoor is er nog geen sprake van vergrijzing. Dat wil niet zeggen dat we niet bezorgd zijn over de lage instroom van het technisch beroepsonderwijs. Op termijn zullen ook wíj onze nieuwe werknemers daarvan moeten betrekken. We mogen die opleidingen dus niet leeg laten bloeden! Het technisch beroepsonderwijs moet gezamenlijk (bedrijfsleven en onderwijs) steviger gepromoot worden, waarbij we vooral moeten kijken naar de doorstroming naar MBO-opleidingen. Je hebt er niets aan als mensen op een te laag niveau blijven hangen. Daar zal in de toekomst immers geen werk meer voor zijn, zo blijkt uit alle economische analyses.
Voor zover ik het kan bekijken, is het daarbij echter een probleem dat het beroepsonderwijs nog niet altijd als een keten (VMBO/MBO/HBO) gezien wordt. Er is vanuit het beroepsonderwijs ook geen vanzelfsprekende afstemming met het bedrijfsleven. Men is voornamelijk met de eigen organisatie bezig. Ik geef overigens onmiddellijk toe dat afstemming bemoeilijkt wordt doordat het bedrijfsleven in het algemeen en het MKB in het bijzonder vaak erg
gefocust is op de korte termijn en weinig duidelijk is over de eigen toekomstige behoefte. Grote bedrijven als Fuji kunnen hun horizon misschien wat verder leggen, al moet ik eerlijk zijn: ook wij kunnen de toekomst niet voorspellen. Zelfs Fuji had bijvoorbeeld niet verwacht dat de digitale fotografie zo snel zou oprukken! Natuurlijk gaat er daardoor op termijn wat bij ons veranderen en daar moet je als regionaal beroepsonderwijs het fijne van willen weten!”
Bedrijven moeten méér met jongeren kunnen doen! - praktijkcomponent moet leervermogen bevorderen Jan Melis, voorzitter van de Kamer van Koophandel Midden-Brabant, is stellig in zijn overtuiging: “Het Nederlandse bedrijfsleven zucht onder een enorm administratief en bureaucratisch juk. Bovendien zijn het niet zozeer de loonkosten die
Masterplan
29
ons parten spelen, maar vooral de bijkomende lasten. Die maken de factor arbeid in Nederland duurder dan in omringende landen en daardoor onze arbeidsmarkt onvoldoende flexibel. Dat verzwakt onze concurrentiepositie. Juist om de naderende vergrijzing van het personeelsbestand op te kunnen vangen, zouden werkgevers geholpen
moeten worden om ouderen langer in dienst te houden en tegelijkertijd jongeren op een goedkopere manier te laten instromen. De ouderen kunnen hun kennis dan overdragen op jongeren, waardoor we voorkomen dat kenniskapitaal verloren gaat. De realiteit is helaas anders!”
Masterplan
30
mensen met minder opleiding in de toekomst geen werk meer is. Dat is geen gezonde situatie. We moeten blijven investeren in alle soorten werk, omdat we nu eenmaal mensen in alle soorten en maten hebben!”
Ondanks bovenstaande verzuchting is Melis niet pessimistisch. “Ik denk dat er genoeg kennis en concurrentiekracht in ons regionaal bedrijfsleven zit. Er wordt wel eens gesuggereerd dat de economische dip het gevolg is van innovatiestilstand bij het MKB, maar dat is onzin. Ondernemers investeren nog steeds, ook al dalen die investering mee met de conjunctuur. En ik geloof ook dat we voorlopig geen probleem hebben om aan mensen te komen. Technologische en organisatorische innovaties leiden tot het terugdringen van de factor arbeid. Dat vangt gedeeltelijk de naderende vergrijzing op. Bovendien staan er in de EU voldoende geschoolde krachten klaar om eventueel openvallende plaatsen in te nemen.
Scholing begint bij interesse “Ook de teruglopende belangstelling voor technische ambachtelijke beroepen is deels een maatschappelijk probleem”, stelt Melis. “Ter illustratie: tien jaar geleden melden zich jaarlijks meer dan genoeg vakantiewerkers bij mijn gieterij. Tegenwoordig hoor of zie ik niemand meer! Werk in de dienstverlening trekt blijkbaar meer. Dat is overigens ook een beetje het gevolg van ons onderwijs. Jongeren maken nauwelijks meer kennis met echte ambachtelijke beroepen. Zelfs op het beroepsonderwijs krijgt men meer algemeen vormende dan beroepsgerichte vakken. Ook de vakdocenten klagen daarover. Die willen graag meer binding met de realiteit van de werkvloer, maar komen daar, binnen het huidige theoretische onderwijsstramien, niet meer aan toe.
De vraag is echter of we niet een maatschappelijk probleem krijgen als we niet voor alle niveaus van de bevolking werk te bieden hebben. Het verdwijnen van de maakindustrie zou bijvoorbeeld tot gevolg kunnen hebben dat er voor
Jongeren die iets met hun handen zouden willen doen, moeten zich toch weer eerst door een berg theorie worstelen, een activiteit waar ze soms minder goed in zijn en ook minder in geïnteresseerd zijn. Teveel jongeren haken daardoor af.
In mijn ogen zouden we het moeten omdraaien: het beroepsmatige moet op de voorgrond staan en de theorie moet daarop aangepast worden. Zo kunnen we beter aansluiten bij de interesse van jongeren en ze eerder laten kennismaken met de praktijk. De praktijkcomponent van het beroepsonderwijs moet dus versterkt worden. Daar kan en moet het bedrijfsleven een meer prominente rol in spelen.” Waar is de ingang? Probleem is dat bedrijven, zeker de kleinere, in onvoldoende mate de ingang weten bij het beroepsonderwijs. En als ze daar naar moeten zoeken, haken ze af omdat het werk prioriteit heeft. Opleidingsinstituten zijn door schaalvergroting ook verworden tot bureaucratische reuzen. Het management ervan heeft een eigen oriëntatie en heeft steeds minder voeling met de werkvloer. De docent fungeert steeds minder als ambassadeur van de school en daarmee is de communicatie verdwenen. Dat zouden we als allereerste weer moeten zien te herstellen. Wellicht door weer terug te gaan naar het principe van de bedrijfsschool; maak bedrijven weer verantwoordelijk voor de vakinhoudelijke scholing en laat de school zorgen voor geïnteresseerde, gemotiveerde jongeren met een basispakket aan praktische vaardigheden.
De kans voor ons regionale bedrijfsleven ligt in kleinschalige, flexibele en kwalitatief hoogwaardige productie. Daarmee kun je de ontwikkeling van de lagelonenlanden beantwoorden. Juist daarom moeten we toe naar een meer flexibele arbeidsmarkt en vanuit de praktijk gemotiveerd personeel dat bereid is zich te laten scholen. Dat wordt dus de uitdaging van de komende jaren!”
Masterplan
31
Keuze voor techniek uit negatieve hoek halen!
Masterplan
32
Jan van de Moosdijk is productieleider bij Kappa Trimbach in Bergen op Zoom. Hij kreeg een brede technische opleiding aan de docentenopleiding PTH, maar docent werd hij nooit. Hij werkte bij een viertal industriële bedrijven, voor hij vier jaar geleden naar Kappa Trimbach kwam. Het technisch beroepsonderwijs blijft echter zijn sympathie houden, ook nu hij als afnemer van schoolverlaters en stagiaires aan de andere kant van de tafel zit. Van de Moosdijk is dan ook een actief lid van het Technisch Platform (voorheen Robo) West-Brabant. Via dit platform wisselen het bedrijfsleven en het technisch beroepsonderwijs kennis en ervaring uit. “We hebben namelijk een gezamenlijk probleem”, stelt Van de Moosdijk. “Er kiezen steeds minder jongeren voor techniek. Dat merken de beroepsopleidingen als eerste, maar daarna is het bedrijfsleven aan de beurt. Ik voorzie op termijn een tekort aan technische geschoolde mensen, op alle niveaus”.
“Het is zonder meer waar; op dit moment is er nog geen vuiltje aan de lucht”, stelt Van de Moosdijk eerlijk. “Kappa Trimbach heeft nog geen moeite met het vinden van operators (vmbo) of monteurs (mbo). Met name de stagiaires vormen een nuttige kweekvijver voor ons. De stage fungeert vaak als voorselectie. In tegenstelling tot wat sommige ondernemers roepen, denk ik niet dat het beroepsonderwijs pasklare kandidaten moet kunnen aanleveren. Bij Kappa Trimbach zijn we gewend om binnenkomend personeel eerst intern op te leiden; mensen moeten immers opgeleid worden om hun werk goed te kunnen doen. Die interne opleiding is gemaakt en wordt gegeven door eigen mensen. Binnen het Kappa concern onderscheidt Trimbach zich, naast de hoge productiviteit, door deze interne opleiding. Ook als men hier al een tijdje werkt, kan men via
interne opleidingen doorgroeien tot zover de eigen vermogens reiken. Niet iedereen is bijvoorbeeld in staat om ‘allrounder’ te worden, omdat je dan ook in staat moet zijn met klanten om te gaan. Ik besef overigens wel dat het intern opleiden voor het MKB wat moeilijker ligt dan voor een groot bedrijf, maar er kan méér dan men denkt. Kennis ligt immers op de werkvloer en wij gebruiken die!” China wordt de werkplaats van de wereld Van de Moosdijk erkent dat er veel laagwaardige productie verdwijnt naar lagelonenlanden: “Met name China wordt de werkplaats van de wereld. Wij zullen daar in WestEuropa een hoger technisch niveau tegenover moeten stellen. Bovendien moeten we de arbeidskosten zien te reduceren door verdergaande automatisering. Wij zijn daar zelf al sinds 1990 mee bezig en ik denk dat we de grens hebben bereikt. Met minder mensen kunnen we echt niet. We kunnen hoogstens proberen meer uit onze machines te halen zodat de productiviteit hoger wordt. Aan de ene kant zien we dus dat er operators en monteurs nodig blijven. Aan de andere kant zien we dat hun aantal is afgenomen en dat ze in de toekomst méér in huis moeten hebben.”
Er moet wel eerst een band zijn! “Het technisch beroepsonderwijs is in mijn ogen te afwachtend en teveel met zichzelf bezig. Scholen moeten het bedrijfsleven in hun buurt aanspreken en meer betrekken bij hun werk. Ik heb er bijvoorbeeld geen enkel probleem mee om onze technische dienst een plc van de school te laten repareren of een verouderde machine beschikbaar te stellen. Leerlingen en leraren zijn ook welkom als men eens op de werkvloer wil komen kijken, maar er wordt maar mondjesmaat van deze mogelijkheden gebruik gemaakt. Misschien verwacht men dat wij ze uitnodigen? Het projectgestuurd onderwijs biedt goede kansen, maar dan moeten docenten wel eerst een band opbouwen met het bedrijfsleven in de buurt. Die band begint met het tonen van interesse. Stagebegeleiding moet je niet delegeren aan bijna uitgerangeerde docenten, maar aan jonge docenten die nog wat willen. Laat die docenten structureel de werkvloer opgaan om te zien wat er speelt. Als er eenmaal een band is ontstaan, blijkt steeds dat er meer mogelijk is dan men nu denkt. Waarom zou de school niet ook klusjes voor een bedrijf kunnen uitvoeren? Er zijn gemakkelijk voorbeelden te bedenken. Wij zijn hier bijvoorbeeld bezig met een nieuwe krachtstroom-
Masterplan
33
installatie. Waarom zou de verdeelkast niet op school ingericht kunnen worden als onderdeel van de les? Nog een voorbeeld: ik zou graag een visuele signalering willen van de snelheid van onze machines. Als ik dat commercieel moet laten maken, ben ik veel te duur uit. Maar het zou een mooie klus kunnen zijn voor een groep studenten!”
Masterplan
34
Positiever kiezen Van de Moosdijk “Kiezen voor techniek staat voor velen nog gelijk aan kiezen voor vuile handen. Daar gaat de jeugd van tegenwoordig niet meer voor. Al heel snel vervangen de computergames het buiten spelen of het knutselen. Wil je jongeren interesseren voor de procestechniek dan heb je het nóg moeilijker, omdat ons eindproduct vaak een halffabrikaat is dat nog door anderen tot een fysiek tastbaar en meer aansprekend product moet worden omgezet! Ik denk wel eens dat de keuze voor techniek te laag begint. De insteek is vaak VMBO, in de hoop dat men doorgroeit naar MBO en HBO. Maar het VMBO wordt door velen gezien als de vergaarbak van alles wat niet wil of niet kan leren. Dat negatieve imago straalt ook af op de techniek. Het zou gemakkelijker moeten zijn om op een hoger niveau in te steken.”
Kappa Trimbach maakt onderdeel uit van het wereldwijd aanwezige Kappa concern; een conglomeraat van in grote mate autonoom werkende bedrijven, waarvan ca. 150 in Europa. Dit concern houdt zich bezig met de fabricage van papier en karton, om er vervolgens verpakkingsmateriaal van te maken. In Bergen op Zoom en het nabij gelegen Hoogstraten is men gespecialiseerd in de verwerking van massief karton. Daar worden vooral paraatdozen (het vouwvel is in één beweging uitklapbaar tot doos) voor groenten, fruit en bloemen van gemaakt. Beide vestigingen vallen onder de directie van Kappa Interbox te Hoogstraten. In Bergen op Zoom werken ca. 130 mensen.
Je moet wel wíllen samenwerken! Jan Pelle is wethouder in de gemeente Roosendaal met ondermeer Economische Zaken in zijn portefeuille. Hij geeft aan de indruk te hebben dat bedrijven de onderwijswereld nog onvoldoende kennen en dus niet altijd weten te vinden als er samengewerkt moet worden. Pelle: “Het Masterplan van iNDEX inventariseert knelpunten maar ook kansen om met bedrijven een vertaalslag richting het beroepsonderwijs te maken. Dat is een goed initiatief. Volgens de sectoranalyses van het RPA en SES West-Brabant dreigt er immers een tekort aan geschoold technisch personeel. De drie O’s (onderwijs, overheid en ondernemingen) zullen gezamenlijk fors moeten investeren in het beroepsonderwijs om die tekorten te voorkomen.” “Het VMBO en MBO zullen op deze bedreiging moeten kunnen anticiperen en dat kan alleen door samen te werken, met elkaar en met het bedrijfsleven”, stelt Pelle. “In de regio Roosendaal hebben we
getracht een regionaal Convenant met werkgevers, VMBO-scholen en de gemeente te sluiten. Dit is helaas nog niet gelukt. De gemeente beschouwt zich leading in het in gang zetten van dergelijke samenwerkingstrajecten, maar de spelers moeten zelf natuurlijk wel willen! Ik heb het gevoel dat er in Roosendaal voldoende bedrijven zijn die de toekomstige concurrentie aan kunnen. Ik denk dan met name aan de kunststof- en logistieke sector. Daar zitten hightech bedrijven tussen die ook commercieel sterk zijn. Iedereen weet dat concurrentie op loonkosten zeker op termijn onmogelijk wordt. Daar zullen we een hogere toegevoegde waarde tegenover moeten stellen met technieken die niet in de lagelonenlanden voorhanden zijn. Daar zijn technisch geschoolde werknemers voor nodig. De instroom in het VMBO bestaat echter voor een steeds groter deel uit leerlingen (veelal allochtonen) die liever een economische dan een technische richting kiezen.
Masterplan
35
Om tekorten te voorkomen is het juist nu zaak dat we investeren in aantrekkelijk technisch beroepsonderwijs en in samenwerking tussen het beroepsonderwijs, de overheid en het bedrijfsleven.
Masterplan
36
Om er achter komen waar investeringen ingezet dienen te worden, start de gemeente Roosendaal met een ‘Economische Barometer’, naar analogie van de gemeente Breda. De overheid wil in dat kader ook graag een lange termijn onderwijsagenda formuleren. Wel stellen we ons nog vragen als: Waar ligt op dit terrein de verantwoordelijkheid en/of taak van de gemeente? Waar kun je als overheid aan deelnemen? En waar investeer je wel en niet in? De gemeente heeft er direct belang bij werkloze mensen snel aan het werk te krijgen. We dragen vanaf 2004 voor 100% het financiële risico voor het inkomensdeel van uitkeringen. Daarnaast bestaat een zogenaamd ‘werkdeel’: een financieel rugzakje dat per individuele uitkeringsgerechtigde kan worden aangewend om weer op de arbeidsmarkt te komen. De gemeente participeert in het RPA dat een rol heeft bij het genereren van zogenaamde leerstages. Vanuit onze afdelingen Sociale en Economische Zaken zoeken we ook zelf naar bedrijven die werklozen in dienst wil nemen voor een bepaalde periode.
De Economische Barometer moet ons ook gaan vertellen waar de kansen op dit gebied liggen.” Pelle vindt het opvallend dat er bedrijven zijn die al op een hele goede manier inspelen op de toekomstige arbeidsmarkt, maar dat die initiatieven door andere bedrijven niet worden opgepikt. “Het zou een goede zaak zijn als bedrijven eens gezamenlijk nadenken over de vraag hoe ze in de toekomst aan technisch personeel komen. Kunnen bedrijven daarbij samenwerken en hoe leggen we dan de daarvoor benodigde contacten tussen bedrijven? Kan iNDEX daar niet een rol in spelen?”
Het wordt ook óns probleem! Jan Schipper was 25 jaar werkzaam bij rookwarenfabrikant Philip Morris en bracht het tot directeur van de vestiging in Bergen op Zoom. Hij was gewend te opereren in een bedrijf dat wereldwijd actief is, maar houdt zich inmiddels bestuurlijk bezig met het bedrijfsleven in kleinere kring. Als voorzitter van de Kamer van Koophandel West-Brabant probeert hij activiteiten te traceren die het regionale bedrijfsleven ten goede komen. Natuurlijk werkte hij mee aan het Masterplan van iNDEX Technocentrum. Schipper: “Het technisch bedrijfsleven kan de ogen niet sluiten voor lange termijnontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Of we flexibel en creatief zijn of niet; het wordt ook óns probleem!” De zorg van Schipper is niet dat er te weinig kennis beschikbaar zou zijn bij het regionale bedrijfsleven. “De statistieken zeggen wel dat
West-Brabant qua innovatie wat achteroploopt, maar hoe meet je dat”, vraagt Schipper zich af. “Ik zie veel bedrijven bezig met vernieuwing, maar vraag me veel meer af of het wel snel genoeg gaat. Een belemmering daarvoor is de geringe aandacht voor de lange termijn. Ondernemers zijn doeners die zich vooral op de praktische zaken van nú richten. Ontwikkelingen onder het maaiveld blijven daardoor te lang buiten hun beeld. Toch zie je ook veranderingen. Kennismanagement was een aantal jaren geleden een onbekend begrip. Tegenwoordig weet een onderneming niet alleen dat kennis steeds belangrijker wordt, maar ook dat er wat geregeld moet worden om die kennis te verwerven, te onderhouden en te vernieuwen. Het vergt discipline om daarop gericht te blijven. Uit eigen ervaring weet
Masterplan
37
ik dat het risico bestaat dat het onderwerp toch weer te laag op de prioriteitsladder terechtkomt.” Capaciteit Schipper: “Het onderhouden en vernieuwen van kennis verloopt onder meer door het aannemen van nieuwe medewerk(st)ers. Op de korte termijn zullen bedrijven geen problemen hebben om aan mensen te komen. Op de langere termijn dienen zich echter wel degelijk knelpunten aan. Nu al merk je in specifieke sectoren dat er een tekort aan geschoolde krachten ontstaat. Masterplan
38
Op microniveau zie je dat ondernemers hun probleem zelf oplossen, enerzijds door hogere beloningen en het wegkopen van personeel, anderzijds door het inhuren van (goedkopere) mensen van elders of door het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten naar plaatsen waar wel de benodigde arbeidskracht is. Op macroniveau zorgen de vergrijzing, de ontgroening en de afnemende instroom van het technisch beroepsonderwijs voor een kloof tussen vraag en aanbod. Overigens zie je dat die langetermijnontwikkeling zich ook onverwacht snel kan manifesteren, gezien het hoge tempo waarin momenteel bedrijfsactiviteiten opkomen en weer verdwijnen. De toekomst ligt soms dus dichterbij dan we denken.”
Gezamenlijk probleem Sommigen stellen dat de toekomstige kloof tussen vraag en aanbod van technisch geschoold personeel vooral een maatschappelijk probleem oplevert en veel minder een probleem van individuele bedrijven zal zijn. Schipper: “Ik vind dat onzin. In mijn ogen wordt ook een maatschappelijk probleem als dit uiteindelijk een probleem voor het bedrijfsleven. En heel concreet: buitenlandse investeerders komen onder meer af op de aanwezigheid van geschoolde arbeidskrachten. Als die hier niet te vinden zijn, zoeken deze investeerders hun heil elders. Dat betekent heel direct minder klandizie, minder kennis, minder dynamiek voor het achterblijvend bedrijfsleven. Grote bedrijven reizen hun klanten achterna, maar hoe moet dat met al die kleinere? De verwachte kloof op de arbeidsmarkt is een gezamenlijk probleem van het bedrijfsleven, het onderwijs en de overheid. Ik denk dat het goed is dat maar eens zo duidelijk te stellen. Met name het beroepsonderwijs mag niet nóg meer het gevoel krijgen dat het in de steek gelaten wordt door het bedrijfsleven, waar hun leerlingen uiteindelijk toch voor opgeleid worden.” Gezamenlijke oplossing “Gelukkig zijn er al veel meer constructieve contacten tussen
het onderwijs en het bedrijfsleven dan een paar jaar geleden”, stelt Schipper. “Uit mijn eigen directietijd herinner ik me de incidentele gesprekken als een confrontatie van twee totaal verschillende werelden. Helaas heeft de schaalvergroting, aan beide zijden van de tafel, lange tijd de externe gerichtheid gefrustreerd. Gelukkig komt men ook in het onderwijs, in navolging van het bedrijfsleven, nu weer tot de conclusie dat ‘groot’ niet noodzakelijkerwijs ‘goed’ is en dat het soms beter is om zaken heel kleinschalig te organiseren. Ik denk dat die kleinschaligheid ook noodzakelijk is bij het opzetten van meer samenwerking tussen onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven. Maak het vooral niet te groot. Het gaat toch vooral om enthousiaste mensen die samen wat willen. Bijvoorbeeld een docent die wat met een bedrijf uit de buurt wil, of iemand uit het bedrijfsleven die zijn verhaal in de klas wil komen vertellen. Dat enthousiasme moet gestimuleerd en gefaciliteerd worden. Te vaak wordt er gedacht dat de oplossing met geld gerealiseerd kan worden. Ik denk dat we hier geen geld maar betrokkenheid nodig hebben. Het besef dat het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven een gezamenlijk probleem hebben, waar ze ook samen aan willen werken, is effectiever dan budget.”
OMDRAAIING Jan Schipper is ook voorzitter van het Innovatieplatform West-Brabant. Eén van de projecten van dit platform wil bedrijven verleiden na te denken over vernieuwingsmogelijkheden in de eigen organisatie. Naast de Kamer van Koophandel leveren ook Syntens en Avans Hogeschool een bijdrage aan de bedrijfsscan die daarvoor bij bedrijven wordt uitgevoerd. Die scan wordt uitgevoerd door studenten van Avans en maakt deel uit van hun afstuderen. Hoewel blij met deze directe koppeling met het hoger beroepsonderwijs, heeft het Innovatieplatform zich ook gebogen over een mogelijke koppeling naar MBO en VMBO. Schipper: “Voor de bedrijven in West-Brabant zijn dát toch de voornaamste ‘leveranciers’. Wij kwamen er echter niet uit op welke manier MBO en VMBO een bijdrage aan dit project kunnen leveren.” Waarop iNDEX de vraag stelde: kan er dan niet gekeken worden of dit project wellicht een bijdrage kan leveren aan het onderwijs op het VMBO en MBO? Schipper: “Dat is een interessante omdraaiing van de vraag! Daar waren we inderdaad nog niet mee bezig”.
Masterplan
39
Er is vooral een mentaliteitsverandering nodig!
Masterplan
40
Klaas Hielkema is momenteel partner bij organisatieadviesbureau Van Jole & Partners. Die functie heeft hij aangenomen nadat hij een volledige loopbaan had doorlopen bij AKZO Nobel. Daar begon hij vanuit een technische opleiding, raakte verzeild in marketing & sales en eindigde als verantwoordelijke voor de businessunit Resins in Bergen op Zoom, een producent van grondstoffen voor de verf- en inktproductie. Vanuit deze achtergrond en maatschappelijke interesse is Hielkema inmiddels ook bestuurlijk actief als kringvoorzitter BZW WestBrabant en lid van het Algemeen Bestuur van de Kamer van Koophandel te Breda. Wij vroegen hem eens vanuit zijn ervaring en positie te kijken naar het regionale technische bedrijfsleven. “Ik maak me geen grote zorgen over het kennisniveau van het technisch bedrijfsleven in West-Brabant,
legt Hielkema uit. “Al denk ik wel dat het kennisniveau per sector verschilt. In de logistieke hoek kan men volgens mij nog wel wat kennis gebruiken. Dat is een sector waarin veel kleine bedrijven actief zijn. Hoewel Nederland bekend staat als logistiek dienstverlener, ontbreekt er in dit land ook een logistiek kenniscentrum dat daarin een voortrekkersrol kan vervullen. Misschien zou dat er moeten komen! Ik maak me meer zorgen over de mentaliteitsverandering die in het bedrijfsleven nodig is. We moeten eens over het korte termijn-denken heen kijken en wat meer durven investeren in de lange termijn. Ik besef overigens dat dat heel moeilijk is. De afgelopen jaren is het bedrijfsleven vooral gefocust op kostenreductie. De economische recessie bood het excuus om weer eens wat dood hout uit de organisatie te snoeien en nog eens extra op
de kleintjes te letten. Dat leverde op korte termijn resultaten op en daar houden ondernemers van! Er is echter méér nodig om uit het economische dal te komen. Ik heb persoonlijk wel wat met Ierland. Dat land laat mooi zien dat er ook leven is als je niet meer tot de lagelonenlanden behoort. In zo’n vijftien jaar heeft men een grote achterstand ingehaald. Het gemiddelde inkomen ligt er inmiddels hoger dan in Nederland. Men richt zich op kwaliteit en vernieuwing en staart zich niet blind op lagere loonkosten in bijvoorbeeld China of Oost-Europa. Ook Nederland zou zich moeten richten op ‘slim’ in plaats van op ‘productiekracht’. Na een lange aanloopperiode begint het begrip ‘innovatie’ nu eindelijk rond te zingen. In navolging van het landelijke Innovatieplatform en de provinciale evenknie, kennen we in West-Brabant inmiddels een eigen innovatieplatform. We beseffen immers ook hier dat de drempels om tot innovatie te komen verlaagd moeten worden. We willen ondernemers die-wel-willen, maar-erniet-aan-toekomen over de drempel helpen. De overheid kan innovatie slechts randvoorwaardelijk sturen door het vereenvoudigen van regelgeving en het versnellen van procedures. Ook belastingtechnisch kan men stimulerende maatregelen
verzinnen, bijvoorbeeld als het gaat om research en development.” Er ontstaat wel degelijk een gat! “Een belangrijk knelpunt wordt de kloof tussen vraag en aanbod op de technische arbeidsmarkt”, bevestigt Hielkema. “Door de vergrijzing zal er een grote groep kennisdragende werknemers uitstromen, terwijl de instroom alleen maar afneemt. De afkalvende instroom voor technische beroepsopleidingen is overigens een landelijk, zelfs West-Europees, probleem. Kinderen kiezen nu eenmaal eerder voor een studie bedrijfskunde dan voor een technische opleiding. Vandaar dat op alle fronten projecten ontstaan die de instroom van technische opleidingen moeten vergroten. We kunnen succesvolle projecten uit andere regio’s overnemen om ook in West-Brabant meer leerlingen naar de technische opleidingen te krijgen. Daar moet het bedrijfsleven ook haar verantwoordelijkheid in nemen. In de procesindustrie bestaat er inmiddels wel een sense of urgency en werken bedrijven mee aan creatieve oplossingen. Zo vond ik dit jaar al 12 gerenommeerde bedrijven die als collectief, samen met twee ROC’s, een opleiding tot procesoperator gaan invullen. De bedrijven betalen het boeken- en studiegeld voor de leerlingen, op voorwaarde dat de leerlingen stage
Masterplan
41
komen lopen en dus kennismaken met de procesindustrie. Het is een mooi voorbeeld van samenwerking tussen het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven. Maar volgend jaar reken ik wel op verdubbeling van het aantal bedrijven dat meedoet!”
Masterplan
42
Eigen boezem “Samenwerking begint bij het onderhouden van goede contacten, maar moet zo snel mogelijk vertaald worden naar dit soort concrete afspraken over even concrete activiteiten. De convenanten die we vanuit de Brabants Zeeuwse Werkgeversvereniging (BZW) met diverse scholen sluiten, vormen een eerste
stap op weg naar een beroepsonderwijs dat opleidt voor de behoefte van het regionale bedrijfsleven. Maar we moeten daar ook invulling aan geven. Op dat vlak moeten we de hand in eigen boezem durven steken. Het bedrijfsleven is nog niet zo goed in staat het beroepsonderwijs duidelijk te maken waar toekomstige behoeften liggen. Daar ligt volgens mij vooral een grotere rol voor de branche-organisaties. Die zijn op de hoogte van wat er werkelijk in de bedrijven speelt. Ze lijken mij dus de aangewezen partners voor het beroepsonderwijs!”
We hebben een kartrekker nodig In Bergen op Zoom vinden ze aandacht voor de relatie tussen het bedrijfsleven en het technisch beroepsonderwijs een zaak voor de wethouder die onderwijszaken in zijn portefeuille heeft. En dus
spreken we met Leo Withagen. Hij gelooft dat jongeren nog steeds geinteresseerd zijn in techniek, maar ziet dat het technisch beroepsonderwijs die jongeren onvoldoende weet te binden. En daar zit een zorg
voor de gemeente. Withagen: “Het kost veel geld om schooluitvallers weer op het onderwijspad te krijgen.” Toch is het in eerste instantie de verantwoordelijkheid van het onderwijs en het bedrijfsleven zelf om de samenwerking te intensiveren en uit te breiden. Withagen: “Het is helaas maar een kleine groep mensen in deze regio die weet dat er samengewerkt moét worden. Die groep komt ook tot resultaten, bijvoorbeeld de bedrijfsbezoeken van de Stichting Beroepenpromotie West-Brabant. Daar werkt de gemeente Bergen Op Zoom dus graag aan mee. Helaas scharen niet alle gemeenten in West-Brabant zich even enthousiast achter dit soort initiatieven. Ook zouden meer bedrijven zich actiever kunnen opstellen. Vanuit werkgevers ontbreekt nog wel eens de bestuurskracht. Het zou goed zijn als een aansprekende persoon uit het bedrijfsleven die kar zou willen gaan trekken. Het bedrijfsleven heeft immers ook een direct belang. Nu het ROC de taak van de oude bedrijfsscholen geeft overgenomen, blijkt dat de leerling die uitstroomt uit een ROC niet hetzelfde is als een leerling die uitstroomde uit een vakschool, met name op het vlak van praktijkcompetenties. Ik pleit daarom voor het maken van afspraken tussen
opleidingen en bedrijven over specifieke opleiding en vaardigheden die specifieke bedrijven eisen. Die afspraken kunnen alleen gemaakt worden als het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven elkaar weten te vinden en elkaar verstaan. Nu bedrijven het dure Nederland verruilen voor het goedkopere buitenland blijven slechts de innovatieve hoogwaardige bedrijven over. We weten niet of die laagwaardige werkgelegenheid ooit nog terug zal komen, maar voorlopig betekent het dat de hier nog gevestigde bedrijven hogere eisen aan hun medewerk(st)ers stellen. Het is echter sterk de vraag of alle leerlingen dat hogere niveau wel kunnen halen. Voorop staat daarbij natuurlijk dat het regionale technisch beroepsonderwijs kwaliteit moeten leveren. Met name op MBO-niveau gaan we wat dat betreft de goede kant op. Binnen het ROC West-Brabant is het Markiezaat College erg goed bezig. Er zijn plannen voor een Uitgebreide Technische School (UTS) met onderdelen als chemie en techniek. Zo’n opleiding kan een regionale aantrekkingskracht en functie krijgen. De koppeling vanuit het VMBO en naar het HBO vergt echter nog de nodige aandacht. We zouden met name graag een propedeuse
Masterplan
43
techniek (HBO) willen inrichten als brug naar het HBO. Helaas worden plannen daarvoor gedwarsboomd door de Hogeschool Zeeland.” “Leerlingen zijn best wel gecharmeerd van techniek”, verzekert Withagen. “Maar de technische opleiding moet hen op de eerste plaats zien te binden. Leerlingen klagen nu over het te theoretische
karakter van het technisch beroepsonderwijs. Algemeen vormende vakken maken een te groot deel uit van het curriculum en er is te weinig aandacht voor de praktijk. Daardoor raken jongeren teleurgesteld en haken ze vroegtijdig af. Dat kun je alleen voorkomen als bedrijven zorgen dat er meer praktijk binnen het beroepsonderwijs gebracht wordt. Samenwerken dus!”
Masterplan
44
De schijnbare tegenstelling Aan de ene kant hoor je van beleidsmakers dat er een tekort ontstaat aan hoger opgeleid technisch personeel (vanaf niveau 3). Aan de andere kant zijn er genoeg ondernemers die dat glashard ontkennen. Het is een illustratie van het feit dat er meerdere werelden en uiteenlopende perspectieven zijn. Maar waar hebben we het nu werkelijk over? Joost de Jongh is Unitdirecteur MBO bij het Markiezaat College in Bergen op Zoom. Hij heeft een duidelijke verklaring voor
de schijnbare tegenstelling. “Als ik een individueel bedrijf vraag of men problemen verwacht met de werving van technisch personeel, krijg ik vaak een ontkenning. Men gelooft in eigen kracht en is ervan overtuigd dat men de nodige mensen wel zal weten te vinden. Tel je echter de geraamde behoefte van alle bedrijven op dan zie je dat er aan de totale vraag nooit voldaan kan worden. Het lijkt er dus op dat individuele bedrijven een beetje de kop in het zand steken en hopen
dat zij de dans zullen ontspringen. De aantrekkingskracht van grote bedrijven zal overigens vooral de kleinere technische bedrijven in de problemen brengen!” Het Markiezaat College is een witte raaf. In tegenstelling tot landelijke ontwikkelingen stabiliseert zich hier de instroom voor technische beroepsopleidingen. “Dat komt waarschijnlijk doordat de industrie in West-Brabant nog erg aanwezig is in het straatbeeld, legt De Jongh uit. “Leerlingen kiezen voor een leuke school en voor beroepen waar ze zich iets bij kunnen voorstellen. Jongeren willen dus bijvoorbeeld timmerman of automonteur worden. Maar wat moet je je voorstellen bij een procesoperator of een werktuigbouwkundige? Het is aan ons om, samen met het bedrijfsleven, zo’n beroep zichtbaar te maken. Bijvoorbeeld door schoolverlaters na een aantal jaren terug te halen om te vertellen in welk vak ze terechtgekomen zijn. Het Markiezaat doet erg haar best om de opleidingen te laten aansluiten op wat er in de regio én bij de leerlingen speelt. Er zijn uitstekende contacten met individuele bedrijven; de praktijkcomponent in onze opleidingsproducten wordt steeds groter en we weten ons steeds beter te verkopen! Het succes van deze aanpak kunnen we
aflezen aan de regio waaruit leerlingen zich aanmelden. Die wordt steeds groter! De opmerkingen vanuit het bedrijfsleven over de slechte aansluiting met het beroepsonderwijs zijn van alle tijden. We moeten niet vergeten dat een diploma altijd gericht is op een volledige sector. Individuele bedrijven bevinden zich echter steeds meer in deelsectoren met specialistische activiteiten. De kans dat een opleiding dan niet naadloos aansluit, is dus reëel. Het is echter aan bedrijven om de specialistische kennis verder te ontwikkelen.” Masterplan
Zorgen De Jongh maakt zich enigszins zorgen over het aangekondigde verdwijnen van de Brabantse maakindustrie. “Daardoor zullen banen op niveau 1 en 2 verdwijnen. Dat is het grootste segment van onze leerlingen. We zien bovendien nu al dat binnen technische bedrijven de vraag naar niveau 3 en 4 stijgt. Daar zitten momenteel echter de minste leerlingen! Met het verdwijnen van de maakindustrie zullen zelfs de hoger geschoolden op termijn problemen krijgen, omdat ook kennisintensieve activiteiten mee zullen verhuizen naar lagelonenlanden. Bedrijven die hier willen overleven, zullen steeds productiever en specialistischer moeten zijn. Dat kan alleen met
45
gekwalificeerd personeel. Door die oprukkende specialisatie hebben wij echter weer steeds meer moeite om volledige (= brede) opleidingen bij bedrijven te verzorgen!”
Masterplan
46
Structureler contact met meer bedrijven! Nadat in 1997 de ROC-vorming op gang is gekomen, is er sprake van een schaalvergroting in het beroepsonderwijs. De Jongh: “Ik kan de kritiek van het bedrijfsleven over een afnemende band met het beroepsonderwijs in dat licht plaatsen. De ROC’s zijn bezig aan het laatste staartje van de organisatorische ombouw. Jarenlang zijn ze vooral naar binnen gekeerd geweest. Het contact met de buitenwereld is daardoor minder geworden. Dat wil overigens niet zeggen dat er de afgelopen jaren geen contact is geweest. Integendeel; het Markiezaat-college heeft juist gezocht naar intensievere samenwerking met het bedrijfsleven. Veelal gaat het dan echter om één op één contacten, op basis van persoonlijke interesses en kwaliteiten. Dat zijn broze relaties. Als een contactpersoon wegvalt, is vaak ook de gehele relatie weg. Dat moeten we zien te verbreden. We hebben zelf al afgesproken dat elke docent verplicht is jaarlijks een aantal bedrijfsbezoeken af te leggen. Dat moet een veelvoud aan contacten opleveren. Ook hebben we de docentenstage
weer in ere hersteld. Maar we lopen op dit vlak wel tegen een muur aan. Een docent moet 50% van zijn tijd lesgeven. Lesvoorbereiding en nazorg kosten nog eens 25%. Leerlingbegeleiding en vergaderingen kosten circa 15% en dan blijft er slechts 10% over voor deskundigheidsbevordering en daar mag de docent dan zelf de helft van invullen. Dan blijft er dus erg weinig tijd over voor het contact met het bedrijfsleven. Het ontbreken van een voor iedereen acceptabel contactniveau tussen het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven is dus vooral een kwestie van geld. Geef docenten meer ruimte om de praktijk in te gaan en de uitwisselingscontacten komen vanzelf! Dat geldt overigens ook aan de kant van het bedrijfsleven. Vooral kleinere bedrijven kunnen geen capaciteit vrij maken om contact te onderhouden met het beroepsonderwijs. Het zou een mooie uitdaging zijn om daar eens wat op te verzinnen.” Het moet gebeuren in de regio! De Jongh is ervan overtuigd dat alleen onderwijsprojecten die geworteld zijn in het lokale en regionale bedrijfsleven kans van slagen hebben. De Jongh: “Voor bedrijven moeten de benefits van deelname aan een onderwijsproject namelijk direct duidelijk zijn.
Landelijke organisaties staan niet alleen verder af van die directe resultaten, zij zijn ook gewend op een hoger abstractieniveau te acteren. Vandaar ook dat we eerder met samenwerkende regionale bedrijven zaken doen dan met een landelijke koepelorganisatie! Verschillende brancheorganisaties keren dan ook weer terug naar regionale kernen. Een ontwikkeling die we overigens ook in het beroepsonderwijs zien. Na de schaalvergroting komt dus weer decentralisatie. Het Markiezaat-college maakt onderdeel uit van het grote ROC West-Brabant,
maar we functioneren steeds zelfstandiger vanuit een geheel eigen profiel. Om onze beroepsopleidingen zo aantrekkelijk mogelijk te maken, moeten we steeds vaker de praktijk opzoeken en integreren in onze opleidingen. In de praktijk is de modernste apparatuur aanwezig en weet men welke technieken actueel zijn. Het regionale bedrijfsleven kan met die constatering haar voordeel doen door ons te helpen de praktijk te ontmoeten, zowel op docent- als op leerlingniveau!” Masterplan
47
Samen leren, samen werken Peter Adema (46) is van huis uit bedrijfskundig ingenieur, maar hij is vooral gegroeid in zijn rol als ondernemer. De start van zijn ondernemerschap kwam toen werkgever Philips een mechanische afdeling in Breda wilde sluiten. Het werd een management-buy-out en vanaf dat moment is Adema voortdurend op
zoek naar bedrijven waarin hij op de een of andere manier een bijdrage kan leveren en in kan participeren. Hij heeft en had belangen in een aantal bedrijven en is, als wij hem spreken, vooral actief met Vitelec, een ontwikkelbedrijf op het gebied van draadloze data-transmissie. “Vitelec denkt voor anderen”, legt
Adema uit. “Wij bedenken op eigen initiatief verbeteringen en uitbreidingen van bij anderen reeds bestaande toepassingen. Draadloze transmissie is een aantrekkelijk innovatiegebied, omdat we vele toepassingsmogelijkheden zien maar nog niet half weten wat er mogelijk is.” Naast ondernemer is Peter Adema ook maatschappelijk actief. Namens werkgeversvereniging BZW is hij bestuurslid bij iNDEX Technocentrum. Daarnaast is hij voorzitter van het Elektronica Platform Breda (een initiatief vanuit het eerste Masterplan). Masterplan
48
“Eigenlijk zouden we met Vitelec moeten verhuizen”, verzucht Adema. “Het wordt steeds duidelijker dat het technologisch klimaat in deze regio niet meer past bij een innovatief ingesteld bedrijf als het onze. Andere regio’s onderkennen wél dat techniek de motor is van innovatie en zetten daar sterk op in. Hier zie je het technisch niveau dalen. Bedrijven vestigen hun hightech-activiteiten elders en in de slipstream daarvan vertrekken de daarbij betrokken technische opleidingen. Dat hoeft geen probleem te zijn, als er maar een alternatief komt. Dat mis ik echter in deze regio. We maken geen keuzes. We ontwikkelen geen regionale visie. Het zou bijvoorbeeld heel verhelderend zijn als we vaststellen dat
deze regio op technisch vlak niet vooruitstrevend maar faciliterend wil zijn. Laat de technologische vernieuwing aan andere regio’s, maar zorg dat hier de noodzakelijke basisopleidingen zijn. Door zo’n focus kun je gerichter investeren in bijvoorbeeld het technisch MBO niveau 4, een opleidingsniveau waarin men leert werken met het hoofd én de handen. Een praktisch opleidingsniveau waar de komende jaren bovendien de grootste knelpunten worden verwacht.” Samen Adema gelooft in de kracht van samen lerende en samen werkende bedrijven. Hij is betrokken bij de oprichting van het Devlab, een coörporatieve ontwikkelomgeving waarbinnen een aantal MKB-bedrijven zich, samen met het HBO, gaat bezighouden met pre-ontwikkeling, research en kennisopbouw. Adema: “Het MKB heeft behoefte aan kennis en capaciteit die ingezet kan worden buiten de normale bedrijfsvoering om. Het grootbedrijf kan daar gemakkelijker eigen middelen voor inzetten. Het MKB moet het van samenwerking hebben. Het Devlab laat goed zien wat het technisch beroepsonderwijs en het technisch georiënteerd bedrijfsleven elkaar te bieden hebben. Het bedrijfsleven brengt marktkennis, bedrijfsmatigheid, realiteitszin en specifieke toepassingskennis in.
Het onderwijs (HBO en universitair) kan daar brede theoretische kennis en onderzoekscapaciteit tegenoverstellen. We hebben elkaar dus nodig, zowel bij het ondernemen als bij het opleiden!” Ook in deze regio Adema: “Het Devlab wordt een landelijk top-initiatief, maar op kleinere schaal en een lager technisch niveau kan men ook in deze regio meer samen leren en samen werken. Ik geloof in de combinatie kennissen en kennis. Zorg dat mensen vanuit het technisch bedrijfsleven,
het technisch beroepsonderwijs en de overheid elkaar persoonlijk ontmoeten. Uit dat contact komen vanzelf ideeën en initiatieven bovendrijven. Ik zie het aan ons eigen Elektronica Platform in Breda. Als je mensen uit de praktijk aan tafel hebt, kom je vanzelf achter de behoeften die er leven en de mogelijkheden van anderen om daar op in te spelen. Een organisatie als iNDEX zou daar een prachtige organiserende en faciliterende rol in kunnen spelen, als het initiatief maar bij de deelnemers ligt en het kleinschalig blijft.” Masterplan
49
Duidelijkheid is nodig! Peter van Ierland is collegedirecteur Techniek van het ROC MiddenBrabant in Tilburg. Hij is één van de initiatiefnemers van iNDEX Technocentrum vanuit een duidelijke visie op de noodzakelijke samenwerking tussen het beroepsonderwijs en het regionale bedrijfsleven. “Zonder structureel contact met het technisch bedrijfsleven, veroudert onze technische kennis en kunnen wij het praktijkgedeelte van ons onderwijs niet goed invullen”, zo luidt
ook nu nog zijn standpunt. “Ook voor dat praktijkgedeelte sluiten wij een contract af met de leerling en we hebben dus een verplichting. Van de andere kant is contact met het regionale beroepsonderwijs voor het bedrijfsleven de enige manier om invloed uit te oefenen op de kwalitatieve instroom van de arbeidsmarkt. Het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven zullen dus wel moéten samenwerken!” “Gelukkig klinkt dat negatiever dan het in werkelijkheid is”, voegt Van Ierland er direct aan toe. “Als ROC Midden-Brabant bevinden we ons zelfs in een unieke positie, waar ze in andere delen van het land wel
Masterplan
50
eens jaloers op zijn. In de regio Midden-Brabant kennen we een achttal Regionale Overleggen Bedrijfsleven en Onderwijs (ROBO’s). Via deze branchegerichte overlegorganen stemt het beroepsonderwijs het onderwijs af op de behoefte van het bedrijfsleven, regelen we de benodigde stageplaatsen en werken we samen aan het verbeteren van de opleidingen. Met die ROBOstructuur ben ik zeer tevreden, al beseffen we ook dat er een grens zit aan het succes ervan. In de ROBO’s nemen in totaal zo’n 64 bedrijven deel. Dat is natuurlijk maar een topje van de ijsberg. Ook óns baart het zorg dat er nog zoveel bedrijven zijn die veel verder van ons af staan. Vandaar ook dat de ROBO’s een intermediair willen worden voor branchegenoten. Daar moeten we echter nog de nodige inspanning voor leveren.” Herijking cijfers Van Ierland: “Afstemming tussen bedrijfsleven en het beroepsonderwijs wordt noodzakelijker als zich een serieus arbeidsmarktprobleem aandient. Bij de start van iNDEX heeft ETIN Adviseurs zo’n probleem op tafel gelegd. Er zou door de vergrijzing een enorme vervangingsvraag aan komen, met name op MBO-4 niveau. Door de ontgroening en de afnemende keuze voor het technisch beroepsonderwijs, zou vooral bij technische functies
een groot tekort ontstaan. In de praktijk is daar nog weinig van te merken. Mij brengt dat tot de vraag of het geschetste probleem zich wel echt zal aandienen? Herijking van de ETIN-cijfers lijkt me dus uiterst nuttig, al was het maar om duidelijkheid te creëren Bovendien: als we als onderwijsinstelling pretenderen dat we zo’n goed praktijkonderwijs kunnen leveren door ons goede contact met het bedrijfsleven, zullen we ook zicht moeten hebben op de arbeidsmarkt van de toekomst. Dus laat die cijfers maar komen! Zelf ga ik er overigens vanuit dat er wel degelijk een vervangingsprobleem aankomt. De vraag is echter waar dat probleem terechtkomt. De regio Midden-Brabant koestert het MKB als een stabiele economische factor die de regio beschermt tegen al te rigoureuze conjuncturele schommelingen. Maar zal niet juist de klap vallen bij de wat kleinere technische bedrijven, omdat de grotere zich er beter tegen kunnen wapenen? Veel MKB-bedrijven leven immers bij de order of bij de dag.” Wat zou er mis gaan? “Als we niet in de keuken kunnen kijken van het bedrijfsleven, gaat het beroepsonderwijs navelstaren”, bevestigt Van Ierland. “Dan ontwikkelen we geen gevoel voor de nieuwe behoeften van het bedrijfsleven en verouderen onze lesprogramma’s,
juist nu het onderwijs zich richt op competentieonderwijs en scholing in de praktijk. Zonder de inzet van het bedrijfsleven komen wij ook zonder stageplaatsen te zitten en daarmee vervalt het belangrijkste deel van ons programma. Ook maatschappelijk ontstaan er problemen als vraag en aanbod op de arbeidsmarkt niet sporen. Wat te denken van het verdwijnen van arbeidsplaatsen voor niveau 1 en 2. Het aantal mensen dat op deze niveau’s hun plafond bereikt, lijkt redelijk stabiel en dat betekent dus dat wij op niveau 1 en 2 op zouden gaan leiden voor werkloosheid. Die dreigende maatschappelijke problemen (bijv. jeugdwerkloosheid) zouden ervoor moeten zorgen dat ook de overheid aansluit bij het overleg tussen het bedrijfsleven en het beroepsonderwijs. Dat is in Tilburg gelukkig goed geregeld.” Wat gaat er mis? Van Ierland: “Ik mis wel eens de synergie tussen de vele initiatieven die zich richten op de toekomstige arbeidsmarkt. Zowel binnen het bedrijfsleven, het onderwijs, als de overheid lopen heel wat zaken langs elkaar heen. Daar moeten we vanaf. Samenwerking tussen meerdere ROC’s, wat mij betreft op provinciaal niveau, moet voorkomen dat er teveel van hetzelfde wordt aangeboden, terwijl de moeilijke zaken
Masterplan
Op 25 januari 2004 kreeg ROC MiddenBrabant een F-16 van de Koninklijke Luchtmacht als oefenmateriaal voor de opleiding luchtvaarttechniek. genegeerd worden. Betrokkenheid van meer regionale overheden zou tot nieuwe mogelijkheden en middelen kunnen leiden. Meer samenwerking binnen het bedrijfsleven moet voorkomen dat de ingezette intensivering van het contact met het beroepsonderwijs gelijk op gaat met een verschraling van het contact met de kleinere bedrijven. En ook een aantal betrokken intermediairs als KvK, Syntens, Bom en iNDEX zou hun projecten wat meer op elkaar moeten afstemmen. Met gebundelde inzet bereiken we immers meer!”
51
Testen en eerder naar de praktijk!
Masterplan
52
“Als je leerlingen sneller laat kennismaken met het beroep waarvoor ze in eerste instantie gekozen hebben, kunnen ze sneller bepalen of ze er geschikt voor zijn en of ze er plezier in hebben. Onderwijs aan gemotiveerde leerlingen is dan vele malen effectiever en er wordt minder geld verspild aan het herstellen van verkeerde keuzes”. Dat is, in een notendop, wat Rene Lems als ideaalbeeld ziet, als het gaat om de aansluiting tussen het beroepsonderwijs en de werkvloer. Zelf begon René Lems na de LTS als leerling-machinebankwerker op de bedrijfsschool van Fokker. Zijn keuze voor de LTS was geen bewuste maar een praktische. Hij was tot die tijd geen enthousiaste leerling, maar was wel handig. Maar hij wilde ook verder! Al snel begon hij in de avonduren te studeren, volgde de MTS, het VWO en een HBO opleiding P&O, om uiteindelijk toch nog over te stappen naar de wereld van Personeel & Organisatie. Inmiddels werkt hij al weer ruim zes jaar bij Fri-Jado in Etten-Leur. Daar
is hij Manager P&O, verantwoordelijk voor het personeelsbeleid van alle Fri-Jado-vestigingen, in totaal zo’n 650 werknemers groot. Het bedrijf is sinds de oprichting in 1937 uitgegroeid tot een wereldwijd opererende specialist in het ontwikkelen, produceren en installeren van apparatuur voor het bereiden, bewaren en presenteren van levensmiddelen. “Door mijn dubbele achtergrond vervul ik een brugfunctie tussen de technische werkvloer en het management”, vertelt Lems. “Ik heb bovendien goed zicht op wat we aan nieuwe technische medewerk(st)ers nodig hebben en wat we kunnen krijgen.” Basiscompetenties Lems: “In mijn visie moet het technisch beroepsonderwijs in zo kort mogelijke tijd leerlingen een aantal basisvaardigheden bijbrengen, om ze daarna zo snel mogelijk in contact te brengen met de praktijk. Enerzijds omdat ze er dan in een vroeg stadium achterkomen of het gekozen beroep ook werkelijk wat
voor hen is. Van opleiding veranderen is dan nog niet zo duur! Anderzijds om ze in het bedrijf de echte kneepjes van het vak te laten leren. Er is bijvoorbeeld nu eenmaal geen opleiding Koelmonteur zoals wij die willen. Dat zullen we dus toch deels zelf moeten verzorgen.” Houding “Wél zullen we, als bedrijfsleven, het beroepsonderwijs beter moeten uitleggen welke eisen we stellen aan de basiskennis, vaardigheden en houding van schoolverlaters. Met nadruk wijs ik op het houdingsaspect. Steeds vaker moeten ook technische medewerkers klantgericht zijn. Een servicemonteur, bijvoorbeeld, moet in staat zijn zowel de storing als de reactie van de klant op de storing te begrijpen. Bovendien eist zo’n beroep dat je kunt omgaan met onregelmatige diensten. Daar past geen van-negen-tot-vijf mentaliteit bij. Dat zijn zaken die niets met techniek, maar alles met houding en sociale vaardigheden te maken hebben en die kan het beroepsonderwijs goed bijschaven. Je kunt immers maar beter vroeg weten of een leerling ook op die aspecten voldoende scoort. Ik zou daar bijvoorbeeld ook eerder op testen.” Niveauverschil Lems: “In de praktijk zie je de niveaus per beroepsopleiding sterk
verschillen. Het is ook duidelijk dat niet elke beroepsopleiding even goed is afgestemd op de eisen van de werkvloer. Onze contacten met scholen zijn erg persoonsgebonden, iets wat overigens ook geldt voor contacten met dienstverleners als de uitzendbureaus. Daar waar je de mensen kent, krijg je méér voor elkaar, dan wanneer je met een anonieme organisatie te maken hebt. De kwaliteit van de dienstverlening wordt in sterke mate bepaalt door de medewerkers van de desbetreffende organisatie. Ik kan me overigens goed voorstellen dat het beroepsonderwijs nét zo tegen het bedrijfsleven aankijkt. Ook in bedrijven geldt immers dat er weinig van de grond komt als er zich niet iemand sterk voor maakt. De communicatie tussen school en werkvloer is echter vaak erg eenzijdig. Over het algemeen vind ik de samenwerking tussen het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven te vrijblijvend. Dat komt omdat het onderwijs andere primaire doelstellingen probeert te bereiken. Dat is geen verwijt, maar ik vrees dat we in een negatieve spiraal terechtkomen als daar geen verandering in komt. Als er steeds minder leerlingen kiezen voor een technische opleiding, de technische opleiding te theoretisch blijft en de weinige technisch geschoolde schoolver-
Masterplan
53
laters uiteindelijk niet kunnen functioneren in de praktijk, zal de animo bij de jeugd verder afnemen.
Extra geld pompen in het huidige onderwijssysteem biedt weinig perspectief voor de VMBO-er 54 van de toekomst.
Masterplan
Steffen de Lange, adviseur bij Syntens, heeft recht van spreken. Drie jaar lang heeft hij in Limburg geprobeerd een brug te slaan tussen het technisch beroepsonderwijs en het bedrijfsleven. Zijn conclusie is hard, maar ook duidelijk: “Zolang we in Nederland het beroepsonderwijs niet anders inrichten en werkgevers niet wettelijk verplichten een bijdrage te leveren aan dat onderwijs, blijft het dweilen met de kraan open. Er zal een wettelijk kader moeten komen dat zowel het onderwijs als het bedrijfsleven dwingt uit hun autistisch denken te komen. Extra geld stoppen in het huidige systeem van beroepsonderwijs is geld weggooien!”
Dat valt alleen te veranderen als we ‘samen’ de technische werknemers van de toekomst gaan opleiden!”
De Lange: “In het huidige VMBO ligt het accent te veel op de theorie en te weinig op de praktijk. Leerlingen die daar totaal niet voor geschikt zijn, moeten een veel te grote dosis algemene kennis verwerken. Dat is vragen om problemen en uitval. We kunnen wel wíllen dat leerlingen een bepaald theoretisch niveau halen, maar we mogen niet onze ogen sluiten voor het feit dat velen daar gewoon niet toe in staat zijn! Vooral in het VMBO zou het leren via de praktijk moeten lopen. Je zult zien dat heel veel leerlingen dan verder komen dan je nu voor mogelijk houdt. Bovendien stimuleert de praktijk vele malen sterker dan theoretische lesstof. Wie bedenkt dat het merendeel van de leerlingen in het beroepsonderwijs in het VMBO zit en dat er op de toekomstige arbeidsmarkt geen plaats meer is voor mensen met een VMBO-kwalificatie, weet dat er wat moet gebeuren! Willen we die leerlingen naar het MBO, en dan ook nog naar de techniek, trekken, dan zullen we uit een ander vaatje moeten tappen.
We zouden al verder komen als we een duidelijk onderscheid maken tussen ‘leren leren’ en ‘kennismaken met de praktijk’. Het beroepsonderwijs moet in mijn ogen alleen zorgen dat studenten op een bepaald niveau kennis tot zich kunnen nemen. Op de lagere niveaus is kennisoverdracht het meest effectief via de praktijk. Pas op hogere niveaus stijgt het vermogen om ook theoretische kennis te verwerken. De kennismaking met de praktijk kan alleen ingevuld worden met hulp van het bedrijfsleven. Dat wordt op dit moment geregeld op basis van boterzachte en incidentele afspraken. Zo lang daar geen verandering in komt, is het dweilen met de kraan open! Ik pleit er daarom voor dat er bij wet wordt vastgelegd dat voor alle beroepsopleidingen, in het bijzonder voor VMBO-opleidingen, één jaar praktijk lopen in het bedrijfsleven verplicht wordt gesteld”
Vrijblijvend? De Lange sluit zijn ogen niet voor het feit dat er al heel veel goede contacten bestaan tussen het bedrijfsleven en het technisch beroepsonderwijs. “Daar komen ook nuttige initiatieven uit voort. Probleem is echter dat deze samenwerking volstrekt gezichtsgebonden is en niet in het systeem is gebakken. Wanneer de enthousiaste docent, decaan of werkgever wegvalt, stort het initiatief veelal weer in. De meeste contacten met het bedrijfsleven verlopen via de stages en leerwerktrajecten. Maar daar gaat veel bij mis (o.a.: te weinig bedrijven met gecertificeerde bedrijfsbegeleiders). Een oplossing zou zijn: de vrijblijvende stages vervangen door resultaatgerichte projecten. In projecten kan de werkgever aangeven wat hij wil en kan de student, onder begeleiding van zijn docent, iets zinvols tot
... onderscheid maken tussen ‘leren leren’ en ‘kennismaken met de praktijk’
Masterplan
55
stand brengen. Een project is immers resultaat- en niet (zoals een stage) tijdgebonden. Er zijn al scholen waar men ervaring opdoet met dit soort projecten. De Hogeschool Heerlen is bijvoorbeeld inmiddels in staat om heel snel na een aanmelding een offerte voor een project te leveren. Deze aanpak zou voor het VMBO ook waardevol kunnen zijn.”
Masterplan
56
De toekomst De Lange: “De belangrijkste manier om in Nederland economisch het hoofd boven water te houden, is het ontwikkelen van nieuwe producten. Ik denk dat het technisch beroepsonderwijs vakinhoudelijk goed bij de les is en dat het wel goed zit met het technisch niveau in bedrijvig Nederland. Er is veel toepasbare kennis aanwezig. Men heeft echter grote problemen met het aanwenden van die kennis. Daarvoor moet je iets weten over het aansturen van processen. Op dat vlak komt met name het MKB tekort. In de toekomst hebben we steeds meer ondernemende werknemers nodig. Dat zijn mensen die in staat zijn zelf hun reactie op bepaalde situaties te bepalen. Ze denken zélf, in plaats van dat er voor hen gedacht wordt. Werkgevers zullen die ondernemende werknemers meer gaan betrekken bij de ontwikkeling van hun bedrijf. Dat zie je nu al gebeuren, in het MKB méér dan bij grotere
bedrijven. Uiteraard stelt dat eisen aan de kennis, vaardigheid, houding en opleiding van werknemers.” Extra geld “Als ik extra geld zou moeten inzetten zou ik scholen belonen die de praktijk in de school hebben gebracht””, stelt De Lange. “En maak deze voorbeelden bekend op landelijk niveau (best practices). Beloon ook de enthousiaste voortrekkers, ook al is het vaak een druppel op de gloeiende plaat. Ik zou ook tijd en geld steken in het begeleiden van beroepsonderwijsstudenten en ze via bedrijfsprojecten enthousiast proberen te maken door ‘leren door doen’. Ook zou je de contactpersonen binnen bedrijven moeten coachen bij het praktisch begeleiden van VMBO studenten. Bovendien zou ik investeren in lerende netwerken van ondernemers. Het is een feit dat ondernemers veel kennis bij elkaar halen. Een technocentrum kan daar een rol bij spelen. Faciliteer deze netwerken!”
Succes door duurzame samenwerking “Daar waar ik vrienden maak, ga ik samenwerken.” Dat is het uitgangspunt voor Wil van Dijk, directeur unit techniek van het Baronie College in Breda, om op korte termijn twee speerpunten te realiseren: vakcentra opzetten in de regio en met een brede BOL-4 opleiding de instroomkant voor leerlingen aantrekkelijker maken. “Succes is alleen verzekerd als ROC en bedrijfsleven duurzaam samenwerken en gezamenlijk communiceren met doelgroepen in de regio.” “Binnen het MBO is met competentiegericht leren een forse beweging rondom onderwijsvernieuwing ingezet. Dat is natuurlijk geweldig, maar het bedrijfsleven ziet vaak door de bomen het bos niet meer. Bedrijven vragen nog vaak naar LTS’ers of MTS’ers ‘oude stijl’. Wat wij op ons college met een modieuze kreet Techno-explorer noemen heet op een andere ROC weer MTS+, Techno-
design of Herontwerp-design. Terecht willen bedrijven weten waar ze nu eigenlijk aan toe zijn. Om vernieuwingen voor het regionale MKB duidelijk herkenbaar te maken, moeten ROC’s wat meer dezelfde taal gaan spreken. Het MKB is voor ons een heel belangrijke partner.” Maakindustrie “Jarenlang hebben we goed en degelijk opgeleid voor de maakindustrie. Maar we zien dat die traditionele markt sterk is afgenomen ten gunste van de dienstverlening. Steeds minder van onze jongens en meisjes vinden daar werk. Rond 50% van de jongeren die in de maakindustrie werken, verdwijnen na zo’n twee jaar uit die tak of zeggen de technische sector zelfs voorgoed vaarwel. Ik vraag me dan serieus af waar we mee bezig zijn. Hoe belangrijk die maakindustrie ook nu nog is, het zal nooit meer worden zoals het vroeger was.
Masterplan
57
Gelukkig laten het afgelopen en het lopende schooljaar onze technische opleidingen een lichte groei van de deelnemersaantallen zien. Al denk ik niet dat die groei echt doorzet. Ik gok er in ieder geval niet op. Zeker niet als we praten over de MBO-4 opleidingen. Daar zullen we structureel toch iets heel anders moeten doen om leerlingen te trekken.”
Masterplan
58
Imago “Wat vandaag de dag opvalt, is de enorme behoefte aan het op-, bij- en nascholen in alle sectoren die werkgelegenheid genereren. De enige constante in alle ontwikkelingen is de verandering. Dat vraagt om flexibele werknemers, mensen die vraagstukken kunnen onderkennen, analyseren en vervolgens kunnen oplossen: het ‘leren leren’ concept. Ons probleem is dat al die veranderingen niet altijd eenduidig door het bedrijfsleven worden geformuleerd. We horen veel uiteenlopende geluiden vanuit het MKB. Niveau 1 of 2 lijkt niet zo interessant meer, maar wél de MTS-er die we van vroeger kennen, het huidige niveau 4. Als we daar daadwerkelijk aandacht voor vragen, gaat echter veel verloren door negatieve berichtgeving in de media over faillissementen in de maakindustrie. En juist met die maakindustrie worden wij als school zo vaak geassocieerd.
Een oplossing kan zijn om niet als school alleen te praten. Eigenlijk moeten ROC en bedrijfsleven voortdurend gezamenlijk in contact treden met alle relevante doelgroepen in de regio. Die samenwerking moet vertrouwen kweken en een duurzame uitstraling hebben. Bijvoorbeeld door gezamenlijk in allerlei projecten te investeren. Mijn voorkeur gaat uit naar bedrijven in onze directe omgeving die al over de grenzen van hun eigen bedrijfstak heen kijken. Ons beleid is gericht op bedrijven die in clusterverband al iets met elkaar doen. Daar hebben we nu ook drie concrete projecten lopen: binnen de schildersbranche, de bouw en de installatie. Zo heb je het regionale bedrijfsleven permanent aan tafel!” Vakcentra “Om onze ambities waar te maken pleit ik voor het oprichten van vakcentra: ontmoetingsplekken voor onderwijs en regionale MKBbedrijven. Eigenlijk bedoelen we daarmee bedrijfsscholing op moderne leest geschoeid. Want het imago van technische beroepen kan een stuk beter. Ook zullen we zowel bij bedrijfsopleidingen als bij schoolonderwijs wat efficiënter met onze euro’s moeten leren omgaan. Kijken we wat verder, dan kan zo’n vakcentrum wel degelijk iets betekenen voor de innovatiekracht van het regionale bedrijfsleven.
Inmiddels zijn in onze regio drie vakcentra gerealiseerd: voor de schildersbranche, de installatietechniek en de gespecialiseerde aannemerij. Die centra zijn volstrekt niet meer herkenbaar als school. Het zijn opleidingsplekken geworden die bol staan van de praktijk.
om uiteindelijk zelf een traject te kiezen dat leidt tot opleidingen als bouwkunde, werktuigbouw of installatietechniek. Zo denken we onderwijs aantrekkelijker te maken voor jongelui van circa 16 jaar die nog niet precies weten wat ze willen. En zo laten we deze leerlingen ook niet verloren gaan voor de techniek.”
Waar ik nog niet uit ben, is de duurzaamheid van die samenwerking. Volgens mij moeten we op zoek naar publiek privaatrechtelijke samenwerkingsverbanden (pps). Maar ik weet nog niet hoe dit alles wettelijk vorm moet krijgen. De overheid zegt dat we ondernemer moeten zijn, maar ook dat privaat geld niet gemengd mag worden met publiek geld. En dat is nu juist wel de beste manier om hoog te renderen.”
(interview is met toestemming overgenomen uit LOGO nr. 10 juli 2004)
Techno-explorer “We willen onze leerlingen graag allround opleiden. Die visie hebben we geconcretiseerd in een nieuwe opleiding: Techno-explorer. Beleidsmatig hebben we besloten de komende jaren al onze BOL-4 opleidingen om te bouwen tot een enkel opleidingstraject. We proberen een onderwijsorganisatie van de grond te krijgen waarbij leerlingen veel meer een individueel traject kunnen volgen dat past bij hun ambities. Met een brede opleiding bieden wij leerlingen de mogelijkheid langzaam hun interesses te ontwikkelen
Masterplan
59
Koers verleggen of doordobberen? - alle hens aan dek voor techniek Het is maar hoe je het bekijkt! De één roept dat het technisch beroepsonderwijs nog steeds geen jongeren weet aan te trekken. De ander vindt dat het bedrijfsleven geen visie heeft op hun toekomstige personeelsbehoefte. Wie in het bedrijfsleven acteert, is gewend aan concrete doelstellingen gericht op de ontwikkelingen van de markt. Wie in het beroepsonderwijs actief is, weet dat lesgeven alléén al een crime is en dat het aantal uren dat beschikbaar is voor externe oriëntatie zeer beperkt is. Zijn vakdocenten of schooldirecties niet bij de les? Is het bedrijfsleven vooral gericht op de waan van de dag? Moet men misschien eerst de hand in eigen boezem steken? Kortom: wie het weet mag het zeggen! Duidelijk is in ieder geval dat de regio zich zorgen moet maken als er: - onvoldoende technisch geschoolde werknemers beschikbaar zijn voor het regionale bedrijfsleven - technisch geschoolde jongeren werkloos blijven, door een te lage opleiding - teveel technische leerlingen zonder diploma de school verlaten en in een uitkeringssituatie belanden - technische beroepsopleidingen de deur moeten sluiten, vanwege gebrek aan belangstelling bij ouders en potentiële leerlingen - de regionale werkgelegenheid loopt terug, doordat steeds minder bedrijven zich staande kunnen houden t.o.v. de (buitenlandse) concurrentie De toekomst van de regio is een zaak van alle betrokken partijen. Vandaar dat iNDEX Technocentrum met het Masterplan Technisch Beroepsonderwijs – editie 2005 niet alleen op zoek gaat naar oplossingsrichtingen voor geconstateerde knelpunten, maar ook naar manieren om meer partijen rond dit thema op één lijn te krijgen.
iNDEX Technocentrum voor Midden- en West-Brabant Mozartlaan 7 4837 EH Breda tel: 076 - 5646949 fax: 076 – 5658970 www.index-tc.nl