De derde weg (bijlage bij “Alle hens aan dek” ) Uitgangspunten Een derde weg (naast beleggingsdwang en het BB (Boot/Bovenberg) plan) is het verruimen van het werkveld van pensioenfondsen. In plaats van de fondsen te dwingen om hun vermogen in Nederland (en in hypotheken) te beleggen, wordt bevorderd dat fondsen hun taakstelling verbreden door financiële diensten aan te bieden op het terrein van, hypotheekverstrekking, bouwsparen, zorgsparen en sales and rent back constructies (zodat het in de eigen woning opgebouwde vermogen kan dienen als financiering voor de oude dag). Het werkterrein van pensioenfondsen wordt aldus verbreed van het opbouwen van pensioen naar het dienen van een breder maatschappelijk doel, namelijk het bijstaan van deelnemers bij de financiële planning van hun leven. De kredietcrisis heeft duidelijk laten zien dat financiële dienstverlening ruimte biedt voor misleiding van consumenten. Pensioenfondsen bestuurd door werkgevers en werknemers kunnen een belangrijke rol spelen bij het bieden van betrouwbare financiële dienstverlening. Door het uitbreiden van hun werkveld worden pensioenfondsen versterkt in plaats van verzwakt. Er ontstaan pensioenfondsen nieuwe stijl. Tegelijk zullen door de zo verbrede aanwending van pensioenreserves de balansen van de banken evenwichtiger worden, wat weer belangrijk is bij het verminderen van de credit crunch. Zo komen de pensioendeelnemers in een beter positie en zal ook de Nederlandse economie beter functioneren. Dit laatste is ook in het belang van pensioendeelnemers. Deelnemers nemen verplicht deel aan pensioenfondsen als zij werkzaam zijn in sectoren (of bij bedrijven) waarin de pensioenregeling verplicht gesteld is. Terwijl de pensioenregeling verplicht is, geldt dat niet voor het afnemen van hypotheken bij het pensioenfonds. Hier staat het de deelnemer vrij om de hypotheek af te nemen bij een andere aanbieder (zoals een bank). Doelstellingen De doelstellingen van onze voorstellen zijn drieledig. In de eerste plaats het bevorderen van betrouwbare financiële dienstverlening en life-cycle financiële planning. Daardoor komt er meer private financiering beschikbaar voor de oude dag en wordt de overheidsbegroting minder belast met publieke kosten van de vergrijzing (bijvoorbeeld in de ouderenzorg). Burgers hoeven tijdens de oude dag niet of nauwelijks een beroep te doen op de overheid. Dit vermindert de collectieve lastendruk en verbetert de concurrentiekracht en het arbeidsaanbod. Private financiering van ouderenzorg draagt ook bij aan gepast zorggebruik. In de tweede plaats het bevorderen dat een groter deel van de verplichte pensioenbesparingen in Nederland worden belegd zodat de balansen van banken ontlast worden zonder beleggingsdwang, wat op gespannen voet staat met vrij Europees verkeer van kapitaal. Dat probleem bestaat niet voor pensioenfondsen nieuwe stijl, die voor hun deelnemers hypotheken financieren. Zo vermindert de uitstroom van verplichte pensioenbesparingen naar het buitenland en komt er meer bankfinanciering vrij voor het financieren van Nederlandse bedrijfsinvesteringen. Het verminderen van de funding problematiek van banken geeft de Nederlandse economie in het algemeen en de werkgelegenheid in het bijzonder een broodnodige impuls. Het draagt bovendien bij aan het verminderen van het grote overschot
op de lopende rekening dat binnenkort waarschijnlijk onder vuur komt te liggen vanuit Brussel als problematische macro-economische onevenwichtigheid. Een derde doelstelling is het verminderen van de kloof tussen de hypotheekrente enerzijds en de rekenrente, die pensioenfondsen in acht moeten nemen voor het berekenen van hun verplichtingen, anderzijds. Het grote verschil tussen deze twee rentes heeft een deflatoire invloed op de Nederlandse economie: terwijl jongeren en bedrijven moeilijk aan financiering komen zuchten gepensioneerden onder de dreiging van afstempeling van pensioenen. Dit voorstel zorgt voor intergenerationele solidariteit die beide groepen dient: de pensioenbesparingen van ouderen worden benut om jongeren hypotheken te verschaffen en de hypotheken die jongeren afbetalen verhogen de rekenrente. Dit gunstige effect wordt nog aanzienlijk versterkt als bestaande hypotheken afgelost kunnen worden en pensioenfondsen voor aangesloten leden nieuwe hypotheken gaan verschaffen. De rekenrente dient om (conservatief) vast te stellen of de pensioenreserve, waarover een pensioenfonds beschikt, voldoende is om aan zijn lange termijnverplichtingen te voldoen. Deze rekenrente kent ook een risico-opslag als pensioenen niet “spijkerhard” gegarandeerd worden, maar meer voorwaardelijk worden. Er is echter ook een dimensie dat hypotheekobligaties, mits ruim toegepast, betrokken kunnen worden op rekenrente die nu goeddeels op staatsobligaties wordt gebaseerd. Wordt dat beginsel eenmaal aanvaard dan kan bezien worden of dit persé landelijk via een voor alle pensioenfondsen geldende rekenrente moet gebeuren of dat onderzocht moet worden of dat differentiatie per pensioenfonds verantwoord en zinvol is. Dit laatste juist ook om pensioenfondsen te stimuleren een deel van de toevertrouwde pensioenreserves in hypotheken te beleggen. Concrete voorstellen We stellen voor dat pensioenfondsen vier soorten additionele financiële diensten moeten gaan aanbieden. We bespreken ze in de volgorde waarin deze diensten zouden kunnen worden toegevoegd aan het takenpakket van pensioenfondsen. Verstrekken van hypotheken Pensioenfondsen verstrekken gestandaardiseerde hypotheken met een LTV van 80 % of lager. Deze hypotheken worden annuïtair afgelost over een periode van maximaal - het maximum van - (i) 30 jaar en (ii) de wettelijke pensioenleeftijd minus de leeftijd. Het aflossen van hypotheken gedurende het werkzame leven sluit aan bij een minder riante fiscale hypotheekrenteaftrek, bijvoorbeeld in het kader van een vlaktaks. De aflossing zou voor een deel gesaldeerd kunnen worden met de verplichte pensioenbesparingen: op die manier wordt voorkomen dat het niet langer fiscaal ontmoedigen van het aflossen van hypotheken een te zware claim legt op de bestedingsruimte van burgers waardoor de besparingen en lopende rekeningoverschot verder toenemen. Huurders blijven wel gewoon de volledige pensioenpremie betalen. Dit voorkomt overigens een tweedeling tussen huurders met lage inkomens zonder eigen woning maar wel met een volledig pensioen en rijkere bezitters van een eigen woning met een beperkte pensioenuitkering. Pensioenfondsen zetten een markt op voor hypotheekobligaties zodat jonge fondsen kunnen lenen van oudere fondsen. De rente die op deze markt ontstaat, kan gebruikt worden als input bij de rekenrente die fondsen gebruiken bij het berekenen van hun verplichtingen. Op die manier wordt de kloof tussen de hypotheekrente en de rekenrente kleiner. Daarbij speelt ook dat bij de berekening van de rekenrente rekening gehouden kan worden met het voorwaardelijke karakter van pensioenverplichtingen in de vorm van een risico opslag
bovenop de risicovrije rente. De rekenrente zal op die manier een directer verband krijgen met het feitelijke rendement van de beleggingen van pensioenfondsen. De rekenrente zal immers niet alleen gebaseerd zijn op de rente op staatsobligaties maar goeddeels op de rente van de verstrekte hypotheken. Bouwsparen Na de kredietcrisis moet Nederland de woningmarkt solider gaan financieren. Daarom moet de woningmarkt geleidelijk leren leven met lagere initiële LTV’s. Maar waar halen starters het eigen geld vandaan om in hun eerste koopwoning te investeren? Jongeren in Nederland sparen wel via verplicht gestelde pensioenregelingen, maar dat vermogen zit nog opgesloten in pensioenfondsen oude stijl. Het ligt voor de hand een deel van dit vermogen te benutten ten behoeve van een duurzamere financiering van de woningmarkt. Daarom zouden jongeren tot 35 jaar de mogelijkheid moeten krijgen een deel (bijvoorbeeld 50 %) van hun pensioenopbouw in te zetten voor bouwsparen ten behoeve van de aanschaf van een eigen woning. Als op 35-jarige leeftijd nog geen woning is aangekocht, kunnen huishoudens het kapitaal doorstorten naar hun pensioen of het kapitaal op de geblokkeerde rekening laten staan om eventueel later een woning te kopen. De mogelijkheid de verplichte pensioenpremie te benutten voor bouwsparen zal jongeren meer betrekken bij verplicht pensioensparen. Zorgsparen: pensioenen uit te betalen als zorgannuïteiten De publieke kosten van de ouderenzorg nemen in Nederland sterk toe. Om de kosten voor de overheid te beperken is het waarschijnlijk dat de AWBZ geleidelijk wordt versoberd tot zware lichaamsgebonden zorg die wordt geïndiceerd op basis van objectief medische gronden. De rest van de ouderenzorg wordt dan een private verantwoordelijkheid zonder publieke financiering. Wel is er op gemeentelijk niveau een vangnet nodig dat welzijnsachtige diensten en persoonlijke hulpverlening verschaft aan degenen die zowel een sociaal netwerk als de financiële middelen ontberen. Het gaat hier om voorzieningen onder de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Voor deze voorzieningen geldt zowel een inkomenstoets als een vermogenstoets. De overheid heeft er groot belang bij dat burgers voldoende sparen voor de oude dag in het algemeen en ouderenzorg in het bijzonder. Dit om te voorkomen dat ouderen daarvoor een beroep moeten doen op de gemeenschap, namelijk de institutionele mantel op gemeentelijk niveau. Gelukkig sparen Nederlandse huishoudens reeds aanzienlijke bedragen. De veranderingen in de fiscale behandeling van de eigen woning zal huishoudens stimuleren om nog meer te gaan sparen door hypotheken tijdens het werkzame leven af te lossen. De eerste prioriteit is dan ook niet om burgers te stimuleren nog meer te sparen via een aparte zorgspaarregeling maar wel om hun vermogens (pensioenaanspraken en het vermogen in de eigen woning) beter inzetbaar te maken voor het financieren van ouderenzorg; zorgsparen dus. Zo kunnen pensioenfondsen pensioenen gaan uitbetalen in de vorm van zorgannuïteiten. Deze annuïteiten betalen meer uit als ADL (activities of daily living) wegvallen. Op deze manier kunnen pensioenbesparingen beter gaan fungeren als besparingen voor de ouderenzorg. De uitkeringen van zorgannuïteiten zijn normbedragen. Het inkooprisico blijft voor de klant, mede omdat de feitelijke behoefte aan welzijnsachtige voorzieningen moeilijk objectief is te verifiëren en afhankelijk is van de gewenste levenstandaard van betrokkene. Dit draagt bij aan gepast zorggebruik. Zorgannuïteiten zijn in feite een verzekering tegen een lang leven in ongezonde toestand en combineren een omgekeerde levensverzekering met een schadeverzekering.
Voor zorgannuïteiten zou de ambitie moeten zijn om de additionele uitkering bij het wegvallen van ADLs te laten oplopen met de toenemende zorgkosten. Zorgannuïteiten, dat zijn dus pensioenen die rekening houden met toenemende zorgbehoeften, maken het voor pensioenfondsen aantrekkelijker om te investeren in zorginstellingen, zorgvastgoed en infrastructurele voorzieningen voor ouderenzorg. De aard van de pensioenambitie heeft dus consequenties voor het gewenste beleggingsbeleid. Bij een goede definitie van de conditionele verplichtingen en de daarmee gepaard gaande ambities van pensioenfondsen worden fondsen gestimuleerd om te investeren in de infrastructuur voor goede woon-zorg voorzieningen in Nederland. Deze lange termijn ambitie zal vóór het tot uitvoering kan komen waarschijnlijk nog veel overleg vergen. De zorgspaarvoorziening zal dus verschillende fases kennen. Allereerst aanvaarding van het beginsel van pensioenuitkeringen dat rekening houdt met toenemende zorgbehoeften als men eenmaal gepensioneerd is. Vervolgens betrokkenheid van pensioenfondsen op instellingen die zorg verschaffen. En dan individuele assistentie van pensioenfondsen aan hun leden die een eigen woning bezitten. Dit laatste punt bespreken wij hieronder. Eigen woning als pensioen- en/of zorgspaarvoorziening Nu het fiscaal aantrekkelijker wordt om hypotheken rondom de pensioendatum geheel afgelost te hebben, kan de eigen woning steeds meer gaan functioneren als oudedagsvoorziening. In de eerste plaats hebben eigen woningbezitters lagere woonkosten zodat een lager pensioen volstaat. Daarnaast zouden pensioenfondsen eigen woningbezitters kunnen helpen om het in de eigen woning opgebouwde eigen vermogen in te zetten als aanvulling op het pensioeninkomen. Het pensioenfonds kan de woning van de deelnemer bij aanvang van het pensioen (of tijdens het pensioen) kopen waarbij de deelnemers het recht behoudt diezelfde woning de rest van zijn leven te kunnen huren. De opbrengst van de woning wordt verzilverd door een hoger aanvullend pensioen. De (zorg)annuïteit vermindert het risico dat de huur niet wordt betaald. Het pensioenfonds kan het vastgoedrisico uitbesteden aan een vastgoedonderneming (cq. woningbouwcorporatie) die ook verantwoordelijk is voor het onderhoud van de woning. Met deze sales and rent back constructies zijn grote kapitalen gemoeid. Pensioenfondsen kunnen een belangrijke rol spelen bij het voorkomen van woekerpraktijken zodat burgers deze transacties beter aandurven. Zij kunnen de vastgoedbedrijven (cq. woningbouwcorporaties) ook financiering aanbieden voor de aankoop van de woning. Pensioenfondsen kunnen ook helpen om de eigen woning te laten fungeren als een vorm van zorgsparen. Dit door het in de eigen woning opgeslagen eigen vermogen later in de pensioenfase te verzilveren als de gezondheid het laat afweten. Dan ontstaat vaak een acute noodzaak om de woonsituatie te veranderen, waarbij meestal kostbare investeringen nodig zijn. Op dat moment kan het pensioenfonds bemiddelen, bijvoorbeeld bij de verkoop van de woning aan een woningbouwcorporatie of vastgoedbedrijf en het inzetten van de opbrengsten uit de verkoop voor de aankoop van een goed woon-zorg arrangement voor de rest van het leven. Het acteren als vertrouwenspersoon bij deze complexe financiële transacties is een belangrijke manier waarop pensioenfondsen hun gepensioneerden kunnen bijstaan. Ook kan het fonds (of de pensioenuitvoerder) de inkoopkracht van het collectief benutten bij het zoeken naar goede aanbiedingen voor het verkopen van de woning en het aanschaffen van woon-zorg arrangementen. Zij kan dat doen samen met andere instellingen op het maatschappelijke middenveld, zoals woningbouwcorporaties en zorginstellingen.
Aandachtspunten Doorsneesystematiek Tegelijkertijd met bouwsparen zou doorsneeopbouw in de aanvullende pensioenen kunnen worden vervangen door degressieve pensioenopbouw waarbij jongere werknemers (45-) meer en oudere werknemers (45+) minder pensioenrechten opbouwen in lijn met de actuariële waarde van de door hen ingelegde premies. Op die manier bouwen jongeren meer kapitaal op en krijgen zij de beschikking over meer kapitaal voor de aanbetaling van hun woning. Bovendien maken actuarieel faire premies als gevolg van de overstap op degressieve pensioenopbouw het pensioenstelsel beter uitlegbaar voor jongeren: elke euro die jongeren inleggen komt ten goede aan jongeren zelf. Degressieve opbouw is ook gewenst in het licht van andere maatschappelijke ontwikkelingen zoals de sterke groei van het aantal ZZP’ers. Ten slotte zorgt de overgang naar degressieve pensioenopbouw ervoor dat hooggeschoolden langer doorwerken en hun menselijk kapitaal beter wordt benut. Oudere werknemers boven de 45 bouwen in de laatste jaren van hun arbeidzame leven minder pensioen op onder degressieve opbouw dan onder doorsneeopbouw. Dit zorgt ervoor dat de pensioenleeftijd voor hogere middeninkomens in hetzelfde tempo gaat stijgen als de AOW-leeftijd die vooral relevant is voor lagere inkomens en die in het Lenteakkoord versneld is verhoogd. Door de overstap op degressieve opbouw wordt de overgang naar een hogere pensioenleeftijd voor hogere inkomens namelijk niet langer vertraagd vanwege de grote voorraad oude aanvullende pensioenrechten die de huidige 45-plussers nog onder de oude pensioenleeftijd hebben opgebouwd. Fiscale behandeling Fiscale begunstiging van vermogensopbouw ten behoeve van de oude dag blijft ook voor pensioenfondsen nieuwe stijl belangrijk. De omkeerregel (premies aftrekbaar, rendement onbelast, uitkeringen belast) moet worden gekoesterd om sociale partners en individuele burgers te stimuleren hun verantwoordelijkheid te blijven nemen voor vermogensopbouw ten behoeve van de oude dag. Hierbij bestaan nog wel enkele uitwerkingskwesties. Zo zou de omkeerregel ook voor bouwsparen en het aflossen van een hypotheek kunnen gaan gelden. Dat vereist het vormen een fiscale woonreserve waarop een fiscale claim rust. Bij het uitkeren uit deze fiscale woonreserve zal dan moeten worden afgerekend met de fiscus. Men kan deze woonreserve oormerken voor pensioen door alleen bepaalde uitkeringen toe te staan uit deze fiscale woonreserve, bijvoorbeeld uitkeringen na een bepaalde leeftijd in de vorm van een levenslange uitkering of een zorgannuïteit. Als men de woning toch te gelde maakt voor andere doelen krijgt men te maken met een naheffing voor de niet betaalde vermogensrendementsheffing in Box 3. Deze naheffing ontmoedigt mensen hun huis te gelde te maken, de opbrengst te consumeren en aan het einde van hun leven een beroep te doen op de gemeenschap door het gebruik van allerlei inkomensafhankelijke en vermogensafhankelijke voorzieningen. Verplicht sparen voor de oude dag De overheid zou zzp’ers en anderen die niet verplicht zijn aangesloten bij een pensioenfonds kunnen verplichten te sparen voor de oude dag zodat deze groepen geen beroep hoeven doen op inkomensafhankelijke (en vermogensafhankelijke) voorzieningen. In de toekomst zal de ouderenzorg waarschijnlijk voor een groter deel een private verantwoordelijkheid worden met een bijstandsachtige voorziening op gemeentelijk niveau (WMO) als inkomensafhankelijk vangnet. Het voorkomen van een groot beroep op deze voorzieningen vergroot de noodzaak om burgers te stimuleren te sparen voor de oude dag. Bij een pensioenplicht hoort ook een manier om mensen toe te wijzen aan een pensioenfonds.
De prijs van hypotheken De rente die pensioenfondsen vragen voor hypotheken kan marktconform zijn (en daarom variabel) of een vast, stabiel percentage. In beide gevallen kan de rekenrente waarmee de pensioenfondsen hun verplichtingen contant maken gekoppeld worden aan de hypotheekrente. Een vast percentage (van bijvoorbeeld 4 %) heeft als voordeel dat ook de rekenrente stabieler is als de rekenrente voor een deel gebaseerd wordt op de hypotheekrente. Een marktconforme prijs heeft echter de voorkeur zodat er een markt kan ontstaan waarin pensioenfondsen elkaar middelen kunnen verstrekken (bijvoorbeeld door hypotheekobligaties; hierbij lenen jonge pensioenfondsen van oude fondsen). Een rekenrente die mede gebaseerd is op de hypotheekrente is een extra stimulans voor pensioenfondsen om in hypotheken te beleggen. Inflatiedekking Pensioenfondsen kunnen hypotheekvormen introduceren waarbij de maandlasten gebaseerd zijn op de Nederlandse (loon)inflatie. Dit resulteert in optimale intergenerationele risicodeling. Jongeren die met hun menselijk kapitaal zich goed kunnen indekken tegen (loon)inflatie, zijn solidair met gepensioneerden als extra inflatie de koopkracht van gepensioneerden uitholt. In een tijd van deflatie, daarentegen, zijn ouderen solidair met jongeren. Door deze intergenerationele risicodeling te baseren op het onderpand van woningen blijft intergenerationele risicodeling mogelijk in een flexibele arbeidsmarkt met een grote arbeidsmobiliteit. Binnenlandse beleggingen voor pensioenfondsen zijn optimaal omdat deze beleggingen gelijke tred houden met de binnenlandse welvaart die gepensioneerden graag willen volgen. Ouderen meten hun welvaart immers af aan dat van anderen in de samenleving. Dit alles pleit voor een zekere ‘home bias’ in de beleggingen van pensioenfondsen. Een extra voordeel van hypotheken gebaseerd op inflatie is dat er een reële rentetermijnstructuur ontstaat waarmee de toezichthouder reële pensioenverplichtingen objectiever kan waarderen op basis van marktwaardering. Dit is van groot belang nu het pensioenakkoord in plaats van nominale garanties reële ambities centraal stelt. Huurders en revitalisatie woningbouwcorporaties Degenen die huren gedurende hun werkzame leven bouwen geen vermogen op in hun eigen woning en zullen op een andere wijze moeten sparen voor hun zorg of een beroep doen op hun sociale omgeving als ze niet aangewezen willen zijn op het gemeentelijke vangnet van de WMO. Corporaties kunnen hierbij zorgen voor aantrekkelijke woon-zorg arrangementen en mensen aanmoedigen hiervoor te sparen tijdens hun werkzame leven. Zo kunnen bewoners van een corporatiewoning tijdens het werkende leven geleidelijk een deel van het eigendomsrecht van hun woning kopen en deze na ingang van het pensioen voor een gegarandeerde prijs weer verplicht terugverkopen aan de corporatie in ruil voor bijvoorbeeld woon-zorg arrangementen. Door deze tussenvorm van huren en kopen en de daarbij horende welzijnsvoorzieningen kan het vermogen van woningbouwcorporaties worden benut om de kosten van gemeentelijke voorzieningen in de WMO te beperken. Gemeenten en corporaties zullen daarbij moeten samenwerken. Huurmarkt Huren kan in de toekomst een aantrekkelijker alternatief worden voor kopen. Dat geldt voor jongeren die eerst vermogen moeten opbouwen om een eigen woning te kunnen financieren nu kapitaalmarkten lagere LTVs afdwingen. Huren is ook aantrekkelijk voor
gepensioneerden die het in de eigen woning opgeslagen eigen vermogen willen vrijmaken als aanvulling op hun pensioen. Door het introduceren van marktconforme huren wordt het aantrekkelijker te investeren in de Nederlandse huurmarkt. Als gevolg van het verminderen van fiscale subsidies aan de koopsector en het introduceren van marktconforme huren zullen corporaties op termijn een minder belangrijke rol hoeven te spelen als buffer tussen de huursector en de koopsector. Wel kunnen corporaties een belangrijke rol gaan spelen in samenspel met de pensioenfondsen nieuwe stijl. Enerzijds kunnen zij samen met pensioenfondsen sales and rent back constructies aanbieden aan de deelnemers van pensioenfondsen, waarbij corporaties het eigendom en het onderhoud van de woningen overnemen. Anderzijds kunnen pensioenfondsen corporaties financiering aanbieden voor de aankoop van woningen van hun deelnemers; corporaties kunnen hoogkwalitatieve inflatiegerelateerde obligaties uitgeven die voor fondsen interessant zijn omdat huren vaak gerelateerd zijn aan de inflatie. Verder zouden pensioenfondsen een rol kunnen gaan spelen als eigenaren van woningbouwcorporaties. Hierdoor wordt de governance problematiek in de corporatiesector verlicht.