KINDER- EN JEUGDPSYCHIATRIE I. Historiek - Jonge wetenschap ! - 1801: Itard (Parijs). Wetenschappelijke behandeling van “stomme van Aveyron”. - ± 1890: Eerste werken over ontwikkelingspsychologie (o.a. Preyer) - ± 1890: Psychose op kinderleeftijd vanuit algemene psychopathologie - 1905: Binet. Testen van kinderlijk intellect - Freud: Pscyhoanalyse: infantiele seksualiteit/onbewuste - ± 1920: Homburger (Freiberg) Eerste kinderpsychiater psychiatrie + pedagogiek + ontwikkelingspsychologie integratie van psychoanalyse + criminologie + sociale factoren + onwikkelingspsychologie - 1928: Eerste medisch Opvoedkundig Bureau Amsterdam - 1955: Eerste leerstoel kinder- en jeugdpsychiatrie (Hart de Ruyter)
II. Pijlers van de kinderpsychiatrie 1. Biologisch – erfelijk substraat 2. Ontwikkelingspsychologie 3. Gezinsfactoren
Psychoanalyse (Freud) geeft aan de biologische bepaaldheid van de mens een inhoudelijke betekenis. De driften zijn de drijfkracht voor de externe gedragingen en de interne verlangens. De driftleer bepaalt sterk de ontwikkelingspsychologie.
III. Indeling - Ontwikkelingsfase: * Infant psychiatry (0 – 3 jaar) * Kinderpsychiatrie (3 – 12 jaar) * Adolescentenpsychiatrie (12 – 21 jaar) - Persoonlijkheid:
* Neurotische stoornissen * Psychosen
* Ontwikkelingsstoornissen - Internaliserend versus Externaliserend
Geen enkele indeling is perfect. m.i. is deze volgens de onderliggende persoonlijkheid het meest bruikbaar. Toch onderschrijf ik hiermee niet de fatalistische visie dat “alles reeds vastligt vanaf de kindertijd”. Kinder- en Jeugdpsychiatrie benadrukt samenspel tussen continuïteit en ruptuur. Iedere ontwikkelingsstap is nieuw risico, maar ook nieuwe mogelijkheid tot positieve groei. Dit is meest duidelijk in de adolescentie. Deze wordt ook wel een tweede kans genoemd. (Blos). I. Neurotische stoornissen - Term uit de psychoanalyse Algemeen gebruikt om meest intacte persoonlijkheidsstoornissen aan te duiden : goede ikfuncties, goede reality-testing. - mens = volgens Freud biologisch wezen: (driftleer) Streeft naar lust (erogene zones) en wil onlust vermijden.
Dit streven naar lust leidt tot conflicten met de realiteit, die later geïnternaliseerd worden. (geweten) Deze conflicten veroorzaken angst. De verdediging tegen die angst kan tot een neurose leiden. Dikwijls ligt de angst aan de basis van een tijdelijk conflict (ontwikkelingsconflict).
I. Angstneurose (Overanxious Disorder) - Angst = normaal verschijnsel (anticiperen op gevaar) leidt tot hulpeloosheid, lichamelijke verschijnselen. - Angst ondergaat transformaties in de ontwikkeling. - tot 6 mnd:
fysiologische schrikreacties
- 6 mnd – 2j:
separatieangst
- 2j – 3,5j:
angst voor liefdesverlies
- 3,5j – 6j:
* angst voor verlies van lichaamsintegriteit * gewetensangst (angst voor eigen agressie)
- 6j – 12j:
faalangst
- adolescentie: angst overspoeld te worden - angstneurose: wanneer de angststoornis niet voorbijgaand is, zich inschrijft in de persoonlijkheid.
Kenmerken:
* zorgelijk karakter, prestatiegericht * Nerveus, gespannen, slaapmoeilijkheden * Somatische klachten (buikpijn) * Twijfelzucht * Angst voor afwijzing * Angst voor iedere uiting van agressie (streng geweten).
II. Fobie:
- Irreële angst voor specifiek object, activiteit, situatie of persoon - Angst moet vermeden worden - Anderzijds is kind gepreoccupeerd met datgene waarvoor hij bang is.
Fobische objecten die in ontwikkeling verschijnen - jonge kinderen: angst gebeten te worden (monsters) - kleuters: spoken, heksen, angst voor donker - angst voor kleine dieren of claustrofobie - vanaf 8 jaar: angst voor de dood - adolescentie: fobie heeft dikwijls betekenis in kader van seksuele ontwikkeling.
- Meeste angsten zijn voorbijgaand. Echte fobie is zeer zeldzaam. = probleem wanneer ze tot stagnatie in ontwikkeling leidt. - Etiologie:
* psychodynamische visie * leertheoretische visie
Schoolfobie - = separatieprobleem,dikwijls ook bij de ouders - overgang lagere → middelbare school - soms: - faalangst omwille van leermoeilijkheden - gepest worden op school.
III. Traumatische neurose = onmiddellijk verbonden aan trauma. - Angst voor herhaling van het trauma (brand) - Angst voor gewone gebeurtenissen: vertrouwen is geschokt. - Angst om dood te gaan.
Spel, re-enactment, angstdromen Persoonlijkheidsveranderingen. Behandeling: zo snel mogelijk ingrijpen ! Kind en ouders over gebeurde laten praten.
IV. Dwangverschijnselen - Obsessions Dwanggedachten en dwangvoorstellingen. Dwangimpulsen. Dwangmatig twijfelen. - Compulsions Secundair aan obsessions.
- Zelden voor de puberteit - Specifieke persoonlijkheidskenmerken = twijfelzucht - perfectionisme - houterige motoriek, ouwelijk, clichématig - denken is inefficiënt, focust op details.
Onderliggend agressieve impulsen en fantasieën. Overaangepast gedrag = reactieformatie. Erg gewaardeerd door volwassenen. Geen gedragsproblemen of verslaving aan drugs. Relatie met ouders (moeder): wederzijdse vijandige afhankelijkheid. - Differentiaaldiagnose: - Dwangverschijnselen in normale ontwikkeling - Beginnende pyschose.
- etiologie 1. psychosociale factoren - psychoanalyse *fixatie in anaal-sadistische fase *sterke driftaanspraken (agressie) *vroegtijdig en streng ontwikkeld super-ego. - Gezin:
* afweer van angst wordt ofwel niet getolereerd ofwel niet ingeperkt. * Ouders zitten met kind in voortdurende strijd tussen autonomie en
onderwerping. -Leertheorie: Omgeving wordt als onveilig beschouwd waardoor basaal angstniveau hoog is. Dit is motor voor dwangverschijnselen. (angstreductie) 2. Biologisch Erfelijk: er is zekere predispositie: waarschijnlijk vroegtijdige ik-ontwikkeling waardoor impulsen sterk worden afgeweerd. 3. Biochemisch Antidepressiva (SSRI) - Prognose Niet zo gunstig. II. PSYCHOSEN - Stoornis in reality-testing: hallucinaties, wanen - Kinderen, stoornis in ontwikkeling van basale functies
I. Ontwikkelingspsychosen: Pervasive developmental disorders
1. Kinderlijk autisme (1943: Kanner)
- Zeldzaam: 4 à 5/10 000 - 0/0: 4/1 - symptomen: vóór 30 maand! 1. relatiestoornissen: gestoord hechtingsgedrag 2. taal- en spraakstoornissen 3. geen symbolisch spel 4. “Insistence on sameness” 5. eilandjes van bovenmatig goed functioneren. Geen integratie van ≠ functies. 6. denkstoornissen 7. stoornis in perceptuele functies 8. eigenaardige motoriek 9. intellectueel functioneren. PIQ>VIQ 10. eet-, drink-, slaapgewoonten.
- etiologie Cerebraal organische dysfunctie met multipele etiologische factoren. - behandeling Aanvaarden van stoornis door ouders.
Kind: Education is Psychotherapy.
2. Syndroom van Asperger: na 30 maand - Milde variant van autisme - Beter prognose - Taal: * geen achterstand in ontwikkeling van taal & cognitie * grammaticaal ok, repetitief, arm - Sociale isolatie – Eccentrisch gedrag - Meer uitgesproken gebieden van specifieke interesse. - Onhandigheid, manierismen, rituelen - Vooral problemen in ontwikkelen van meer diepgaande sociale contacten. - V.IQ>P.IQ (autisme: P.IQ>V.IQ) - Handhaven zich in specifieke beroepen: boekhouden bv.
3. Kinderschizofrenie - Zeer zeldzaam, meestal na 6 jaar - 0/0: 2,5/1 - formele denkstoornissen
hallucinaties: auditief, visueel, haptisch wanen.
Prognose: na 15 jaar zou 30% redelijk goed aangepast zijn.
II. Psychosen in de adolescentie - Belangrijke levensfase - Structurerend voor de volwassenwording van een individu. - Tweede kans indien symptomen kunnen opgevat worden als verdediging tegen de angsten die deze levensfase doet ontstaan. - Seksualiteitsontwikkeling - Separatie-individuatie. - Symptomen cfr. volwassenen - Moeilijk te bepalen welke psychotische opstoot zal evolueren naar schizofrenie.
III. CONDUCT DISORDERS.
= Ontwikkelingspsychopathie (Hart de Ruyter). Repetitief en persisterend gedrag dat: -de rechten van de anderen negeert. -leeftijdsadequate sociale normen overtreedt -geen schuldgevoelens uitlokt - Frekwent voorkomen: ca 3% bevolking - Man / Vrouw: 12/1. Symptomen: 1. Relatiestoornis: geen bevredigende affectieve relatiesgedrag is primair tegen buitenwereld. 2. Identificatiestoornis: identificatie met agressor. 3. Geen intrapsychische conflicten of schuldgevoelens. 4. Geen frustratietolerantie. Slecht gestructureerde, povere fantasiewereld. 5. Leren niet uit ervaringen. 6. Voorgeschiedenis: vaak hyperactief en impulsief. Vooral destructief en agressief gedrag.
Indeling: 1. Conduct disorder van het niet-gesocialiseerde en agressieve type. 2. Conduct disorder van het niet-gesocialiseerde en niet agressieve type. 3. Conduct disorder van het gesocialiseerde en agressieve type. 4. Conduct disorder van het gesocialiseerde en niet agressieve type. Differentieel diagnose: Oppositional Disorder. Negativisme, koppigheid. Is niet primair gericht tegen de anderen. Etiologie: 1. Psychologische factoren. - Vroege moeder – kind relatie: onvoldoende hechting - Pedagogische verwaarlozing en mishandeling - Psychopathe normen in gezin 2. Biologische factoren. - Genetische factoren
- Temperamentsfactoren: 70% Difficult baby’s (Thomas & Chess) ontwikkelen conduct Disorder - Perinatale gebeurtenissen Prognose = slecht. 40% ontwikkelt antisociale persoonlijkheid 20% ontwikkelt psychose Behandeling: - Gedragstherapie in residentiële setting. - Individuele therapie
IV. ONTWIKKELINGSSTOORNISSEN.
Aandachtsstoornissen / hyperactiviteit. A.D.D. -met hyperactiviteit. -zonder hyperactiviteit. 1. Aandachtstoornis: - slaagt er niet in iets af te maken - lijkt niet te luisteren - afgeleid door alle prikkels - kan zich niet op schoolwerk concentreren - perseveratie van gedachteninhouden 2. Impulsiviteit: - handelt vooraleer te denken - wisselt veel van activiteit - geen ordening in zijn activiteiten - luidruchtig 3. Hyperactiviteit: verdwijnt meestal in puberteit. - overbeweeglijk - kan niet stilzitten, frunikken - onrustig in slaap Diagnose: -Begin voor 7 jaar, vaak in kleuterklas. -In alle situaties. -Langer dan 6 maand.
Geassocieerde problemen: -Emotionele labiliteit. -Stoornissen in coördinerend vermogen. -Geheugenstoornissen. -Leermoeilijkheden. -Depressieve reacties: - onbegrip omgeving stoornis soms lang miskend - onvermogen goede relaties aan te gaan Etiologie. -Erfelijke factoren: overgeërfd wordt een gedaalde corticale arousal. -Opvoedingsfactoren: inconsistente opvoeding zal erfelijke gevoeligheid negatief beïnvloeden. Behandeling. -Medicamenteus: Rilatine. -Hulp bij opvoeding: Leven met A.D.D. Kind is moeilijk. - Veel structuur nodig. - Hulp – ik zijn om tot ontwikkeling van interne ogonisatie te komen. - Geen complexe opdrachten geven. - Prikkelarme omgeving. - Hulp nodig bij vasthouden van relaties. -Gedragstherapie: zelf-instructies aanleren.
-Neuropsychologische trainingsmethoden: trainen van basisvoorwaarden voor het leerproces. Prognose. Onbehandeld: 25-50% later antisociale persoonlijkheid.