JAARRAPPORT NATIONALE STUDENTENENQUÊTE 2007 Frank Steenkamp Teun Timmers Joris van Schilt
Leiden, Juli 2008
CHOICE Postbus 2054 2301 CB Leiden tel: 071-5231341/4311 fax: 071-5232138 e-mail:
[email protected]
2
Voorwoord De publieke beschikbaarheid van actuele vergelijkende ‘studentenoordelen’ over alle opleidingen in het Nederlandse hoger onderwijs lijkt na veertien jaar Nationale Studentenenquête (NSE) bijna een vanzelfsprekendheid. Achter de schijnbare rust van jaarlijks gepubliceerde rapportcijfers gaat de laatste jaren echter een grote dynamiek schuil. Naast bacheloropleidingen worden sinds vier jaar ook masteropleidingen beoordeeld. Bij de bachelors krijgen ook de deeltijdstudies een aparte behandeling. Bovendien worden pas sinds drie jaar tevens de particuliere hbo-opleidingen in de enquête betrokken. Wat we anno 2007 vanzelfsprekend vinden, was dat blijkbaar vijf jaar geleden nog niet. Ook de benadering van studenten maakt een snelle ontwikkeling door. Meer dan tien jaar lang geschiedde die telefonisch, omdat dit de hoogste en meest representatieve respons opleverde. Inmiddels zijn steeds meer studenten echter telefonisch ‘onvindbaar’, zodat in 2007 voor het eerst een aanzienlijk deel van de enquête webbased heeft plaatsgevonden. Last but not least maakt ook de wijze waarop de studentenoordelen publiek gemaakt worden, een snelle evolutie door. Verschenen ze jarenlang alleen in print in de Keuzegids Hoger Onderwijs, sinds 2003 zijn ze ook (en in meer detail) opgenomen in de database Studiekeuzeinformatie (SKI) en komen ze langs die weg ook op websites zoals de Studeerwijzer van de Volkskrant, Schoolweb en Studiekeuze123. Temidden van al die dynamiek verschijnt dit jaar voor het eerst een apart Jaarrapport, dat in print een overzicht geeft van de enquêteresultaten. Want op de leestafel neerleggen, rustig doorbladeren en tien jaar later nog eens uit de boekenkast halen, dat zijn zo de voordelen van klassieke ‘hardcopy’. En daarbij biedt een jaarrapport meer ruimte voor toelichting, achtergronden en context. Wij hopen daarom dat ook een jaarlijks verslag in print tot de vanzelfsprekende features van de Nationale Studentenenquête gaat behoren. Frank Steenkamp, Penvoerder Choice Leiden, juli 2008
3
Inhoud 1. 1.1 1.2 1.3 1.4
Inleiding Opzet van de Nationale Studentenenquête: de opleidingen Opzet van de Nationale Studentenenquête: de vragenlijst Opzet van de Nationale Studentenenquête: methode en betrouwbaarheid Publicatie en gebruik van de resultaten
5 5 6 6 7
2. 2.1 2.2 2.3 2.4
Wie zijn de studenten? Overzicht populatie per deelenquête Verschillen tussen disciplines, in de bachelorenquête voltijd Verschillen tussen disciplines, in de bachelorenquête deeltijd Verschillen tussen disciplines, in de masterenquête
8 8 10 15 17
3. 3.1 3.2. 3.3
Overzicht deelenquêtes Bachelorenquête voltijd Bachelorenquête deeltijd Masterenquête
19 19 21 23
4. 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 4.11 4.12
Highlights bachelorenquête voltijd HBO PABO HBO Muziek HBO Hotelschool HBO Sociaal Pedagogische Hulpverlening HBO Verpleegkunde HBO Werktuigbouw WO Bestuur en Organisatie WO Bedrijfskunde WO Sociologie en Sociale Studies WO Gezondheidswetenschappen WO Kunst en Cultuurstudies WO Informatica
25 26 28 29 30 32 33 35 36 37 38 39 40
5. 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8
Highlights bachelorenquête deeltijd HBO PABO HBO Communicatie HBO Kunstacademie HBO Sociaal Pedagogische Hulpverlening HBO Elektrotechniek WO Geschiedenis en Kunstgeschiedenis WO Recht WO Psychologie
41 42 44 45 46 48 49 50 51
6. 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8
Highlights masterenquête HBO Speciaal Onderwijs WO Geschiedenis WO Bestuur en Organisatie WO Economie en Accountancy WO Psychologie WO Gezondheidswetenschappen WO Constructiewetenschappen WO Bouwkunde en Civiele Techniek
52 53 54 55 56 58 59 61 62
4
7. 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7 7.8
Vergelijking masters en bachelors Vergelijking oordelen bachelor-master WO Vergelijking oordelen bachelor-master HBO Bachelor-master HBO Verpleegkunde Hogeschool Utrecht Bachelor-master WO Rechten Radboud Universiteit Bachelor-master WO Accountancy Universiteit Nyenrode Bachelor-master WO Economie Universiteit van Amsterdam Bachelor-master WO Psychologie Universiteit Utrecht Bachelor-master WO Economie Universiteit van Tilburg
63 63 63 64 65 65 66 66 67
8. 8.1 8.2 8.3
De tijdsbesteding van studenten Tijdsbesteding per studie, bachelor voltijd Tijdsbesteding per studie, bachelor deeltijd Tijdsbesteding per studie, master voltijd en deeltijd
68 69 71 72
9. 9.1 9.2 9.3 9.4
De gebruikerstoets “Studeren met een handicap” De populatie Man/vrouw verdelingen Landelijke oordelen over knelpunten Samenvatting van conclusies
73 73 74 74 76
Bijlagen 1. De 10 kwaliteitsissues en hun deelaspecten, enquête 2007 Voltijd 2. De 10 kwaliteitsissues en hun deelaspecten, enquête 2007 Deeltijd 3. De 10 kwaliteitsissues en hun deelaspecten, enquête 2007 Master 4. Aantallen deelnemers en populatie NSE 2007 - VT, DT, MA 5. Vragen “Studeren met een handicap” (NSE 2007) 6. Populatie Details
77 78 79 80 81 84 86
5
1. Inleiding De Nationale Studentenenquête (NSE) wordt jaarlijks afgenomen bij studenten van het Nederlandse hoger onderwijs, met het doel om actuele en betrouwbare ‘studentenoordelen’ te kunnen publiceren per individuele opleiding. In dit jaarrapport vatten wij de resultaten samen van de Nationale Studentenenquête 2007. Dat gebeurt op verzoek van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen dit jaar voor het eerst in deze vorm. De highlights van de oordelen zijn inmiddels al enige tijd beschikbaar, via websites zoals Studiekeuze123 en via de Keuzegids Hoger Onderwijs. In dit rapport vindt u een meer bezonken overzicht van alle oordelen per deelenquête inclusief achtergronden plus toelichtende en duidende tekst. Een volledig overzicht van alle disciplines bevat dit jaarrapport niet. Er is immers sprake van een disciplinecyclus, waarin elk vakgebied eens in de twee of drie jaar aan de beurt komt. Wel zijn er opleidingen beoordeeld uit alle sectoren van het hoger onderwijs, en van alle instellingen van enige omvang. Voor een volledig overzicht van oordelen over alle disciplines, gedurende een periode van tien jaar, verwijzen wij naar het onlangs verschenen trendrapport1. In dit jaarrapport gaan we specifiek in op de meest actuele oordelen. De inhoudelijke presentatie van de resultaten staat daarbij voorop. In andere recente rapportages zijn methodologische en enquêtetechnische thema’s behandeld en verantwoord2.
1.1
Opzet van de Nationale Studentenenquête: de opleidingen
Ruwweg kent het Nederlandse hoger onderwijs 600.000 studenten aan 100 HBO en WO instellingen die 2500 opleidingen verzorgen. Deze opleidingen zijn zowel bachelors (voltijd en deeltijd) als masters. De enquête betreft ook een klein aantal Niet Bekostigde (d.w.z. particuliere) Instellingen (NBI). Het is tot nu toe niet mogelijk om jaarlijks bij alle opleidingen enquêtes te houden. Omdat juist de oordelen over verwante opleidingen optimaal vergelijkbaar moeten zijn, worden alle opleidingen van één discipline zoveel mogelijk in hetzelfde jaar onderzocht. Daarom kent de NSE een discipline-cyclus, waarin grote opleidingen elke 2 jaar en andere opleidingen elke 3 jaar worden geënquêteerd. De enquête vindt ieder jaar rond dezelfde tijd plaats, in de maanden maart tot en met mei. De aantallen enquêtes worden bepaald aan de hand van de gewenste statistische betrouwbaarheid (zie par. 1.3). In de praktijk worden in de voltijd rond 23.000 studenten geënquêteerd, en in totaal 36.000. Tabel 1 geeft een overzicht van deze kengetallen in 2007. Opleidingen zijn ingedeeld en gecodeerd door CHOICE, het samenwerkingsverband van HOP en Research voor Beleid dat in opdracht van het ministerie van OCW de NSE ook in 2007 heeft uitgevoerd. Er zijn 10 clusters opleidingen, gecodeerd A tot en met J, met verdere onderverdelingen. In de Bijlage is een tabel opgenomen met welke opleidingen clusters in 2007 zijn geënquêteerd.
1
F. Steenkamp, T. Timmers, J. van Schilt, M. Heim, M. de Goede. CHOICE, Maart 2008. Tien jaar Patronen en Trends in “Student Satisfaction” in Nederland, 1996-2005. 2 F. Steenkamp, C. van der Werf. CHOICE, Februari 2008. De Nationale Studenten Enquête 2007. Evaluatie SKI, perceel 1.
6
1.2
Opzet van de Nationale Studentenenquête: de vragenlijst
De bij de NSE gehanteerde vragenlijst bevat zo’n 70 items. Het belangrijkste deel gaat over het hoofddoel van de NSE, namelijk de oordelen van de studenten over hun opleidingen. Kenmerkend voor deze enquête is dat de studenten wordt gevraagd rapportcijfers te geven op een schaal van 1 tot 10. Middels zo’n 30 detailvragen worden de volgende 10 thema’s onderzocht. Per thema wordt het gemiddelde rapportcijfer berekend en gepubliceerd. 1. Inhoud: is het onderwijs interessant en uitdagend genoeg? 2. Keuzeruimte: is er ruimte voor bijvakken en keuzevakken, en voor specialisaties? Zijn er genoeg mogelijkheden voor buitenlandse ervaring? Kun je in je eigen tempo studeren? 3. Samenhang: is er samenhang tussen de vakken? Continuïteit tussen de studiejaren? Koppeling van theorie en praktijk? 4. Werkvormen: worden er ‘activerende’ onderwijsvormen gebruikt? Is er genoeg aandacht voor vaardigheden, wordt een kritische instelling gestimuleerd? 5. Docenten: oordelen over vakkennis, didactische kwaliteit en beschikbaarheid c.q. contact. 6. Communicatie: tijdige aankondiging en afwikkeling van tentamens. Kun je bijdagen aan evaluatie en beleid van de opleiding? Hoe groot is de studielast? 7. Studeerbaarheid: is de propedeuse te doen? En de hoofdfase? Is er genoeg begeleiding, en zijn er mogelijkheden tot herkansing? 8. Voorbereiding loopbaan: krijg je een helder beeld van beroep en arbeidsmarkt? Hoe is de praktische voorbereiding o.a. in de vorm van stages? 9. Gebouwen: beoordeling van collegezalen, werkgroepruimtes, werkplekken voor zelfstudie. 10. Faciliteiten: zijn de computer- en netwerkfaciliteiten in orde? Zijn dictaten, readers en syllabi beschikbaar, en is er toegang tot vakdocumentatie? 11. Totaalscore: dit is het ongewogen gemiddelde van de tien scores op de hierboven genoemde thema’s. De vragenlijst is in 2007 slechts op details gewijzigd, nadat er in 2006 enkele thema’s opnieuw benoemd en gerangschikt waren. Er zijn kleine variaties tussen de deelenquêtes. Bij de deeltijdopleidingen wordt bijvoorbeeld gevraagd naar de aansluiting op de werksituatie onder “voorbereiding loopbaan”. Net zo wordt bij de masteropleidingen gevraagd naar de aansluiting bij de bacheloropleiding. Zie de Bijlagen voor de vragenlijsten per deelenquête.
1.3
Opzet van de Nationale Studentenenquête: methode en betrouwbaarheid
De enquête is vanaf het begin telefonisch uitgevoerd. In de loop der jaren is geconstateerd dat de respons hierop terugliep. Dit kwam vooral doordat studenten steeds minder gemakkelijk bereikbaar zijn op een vast nummer. Om deze trend tegen te gaan is na een pilot in 2006, een aanzienlijk deel van de enquête uitgevoerd via internet. Bij deze zogenaamde multi-channeling wordt de hogere (maar kostbaardere) telefonische respons gecombineerd met de lagere (maar gemakkelijker en goedkoper te realiseren) internetrespons. De WO-enquêtes zijn in 2007 zelfs uitsluitend via internet uitgevoerd. De masterenquêtes zijn zowel in het HBO als in het WO multi-channel uitgevoerd.
7
Er is uitgebreid onderzoek gedaan naar de effecten op betrouwbaarheid en eventuele weging3. Kort gezegd hebben studentenoordelen die via het internet worden verzameld een grotere spreiding en valt het gemiddelde iets lager uit dan telefonisch verkregen oordelen. De studentenoordelen worden gegeven op opleiding/vestigingniveau. Omdat de aantallen studenten per opleiding vaak nogal klein zijn moeten we tevoren zorgvuldig de benodigde steekproefgrootte schatten om een redelijke betrouwbaarheidsmarge te bereiken. Het streven is naar een 95% marge van 0,5 punt voor één van de 30 deelvragen, van 0,3 punt voor één van de 10 themavragen, en van 0,15 punt bij de gemiddelde score over die 10 vragen3. Dit leidt als vuistregel tot een streefgrootte van 50 geënquêteerden per opleiding. Omdat de hele populatie bij kleinere opleidingen vaak van deze grootteorde is, blijkt in die gevallen dat een kleinere steekproef volstaat. Hier geldt de zogenaamde eindigheidcorrectie. Bij de internetmethode zijn de te verwachten marges groter doordat de spreidingen in die oordelen groter uitvallen dan bij de telefonische methode. Hiermee wordt bij de steekproeftrekking rekening gehouden. Dit leidt soms tot overschrijding van de gewenste maximale marge van 0,30. Dan worden de resultaten niet meegenomen in dat jaar (ze kunnen een volgende jaar ook meegenomen worden en dan gebundeld). In 2007 varieerde de gemiddelde voltijdmarge per deelvraag van 0,21 tot 0,28, en voor de totaalscore (gemiddelde van de deelvragen) was zij 0,18.
1.4
Publicatie en gebruik van de resultaten
Net als in voorgaande jaren zijn de resultaten van de Nationale Studentenenquête 2007 tot nu toe verwerkt en gepubliceerd langs diverse kanalen: • • • • •
de Studiekeuze Informatie (SKI) database, vanaf versie september 2007. de website Studiekeuze123, vanaf oktober 2007. de Keuzegids 2008 Voltijd (St. HOP te Leiden), vanaf december 2007. websites als www.kiesjestudie.nl, de studeerwijzer van de Volkskrant en www.schoolweb.nl rapporten voor de overheid en instellingen.
Geen van deze publicaties biedt zowel cijfers als uitleg over de resultaten van alle vier de deelenquêtes. Dit jaarrapport doet dat wel.
3
M. van Oploo, I. Harteveld, C. van der Werf. CHOICE, Oktober 2007. Evaringen met multi-channeling SKI enquêtes 2007.
8
2. Wie zijn de studenten? In de Nationale Studentenenquête worden ook de nodige achtergrondgegevens over de studenten verzameld. Dit betreft eigenschappen zoals geslacht, leeftijd en vooropleiding – met waar mogelijk een uitsplitsing naar HAVO- of VWO-profiel. Deze gegevens worden binnen de enquête tot nu toe vooral gebruikt om de representativiteit van de steekproef te monitoren. Ze hebben ook extra aandacht gekregen in een apart project waarin de invloed van studenteigenschappen op de studentenoordelen werd onderzocht. Deze invloed bleek, zolang er binnen één discipline wordt vergeleken, zeer bescheiden. Voor details verwijzen we naar de aparte rapportage over dit multivariate analyseproject.4 In dit hoofdstuk worden de gegevens ‘as such’ gepresenteerd, om een feitelijk beeld te geven van de studentenpopulatie in de onderzochte opleidingen. Daarbij zijn we er ons van bewust dat gegevens over de achtergrond van studenten ook uit andere bronnen beschikbaar zijn, en dat deze dus een lagere ‘nieuwswaarde’ hebben dan de studentenoordelen zelf. Reden om deze gegevens hier te presenteren, is vooral dat ze in dit rapport een nuttige achtergrond bieden bij de gepresenteerde studentenoordelen. Bovendien is deze informatie in bronnen zoals de Studentenmonitor alleen op ‘sectorniveau’ beschikbaar en kunnen we hier uitsplitsen tot op studierichting. Wel moeten we beseffen dat het steeds slechts een afspiegeling is van de geënquêteerde steekproef. We pretenderen hier geen op de procentpunt exact beeld van de totale populatie te geven. Voor een vergelijking tussen disciplines is deze benadering echter nauwkeurig genoeg
2.1
Overzicht populatie per deelenquête
Er zijn kenmerkende verschillen in populatie-eigenschappen tussen de verschillende deelenquêtes en daarbinnen tussen de HBO- en WO-opleidingen. Deze verschillen worden hier als eerste samengevat. Sekse Man/Vrouwverdeling In het hoger onderwijs zijn vrouwen de laatste jaren licht in de meerderheid. Bij de instroom betreft het enkele procentpunten. Door de hogere studietrouw loopt het aandeel vrouwen van de ingeschrevenen in latere studiejaren naar de 55 procent. Door een iets hogere respons van vrouwen ligt hun percentage in onze bachelorenquêtes
man
Landelijk voltijd
vrouw
WO voltijd
HBO voltijd
Landelijk deeltijd
WO deeltijd
HBO deeltijd
Landelijk master
WO master
HBO master 0%
4
10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
F. Steenkamp, A. Ziegelaar, M. de Goede. CHOICE, juli 2008. Wat bepaalt de oordelen van studenten over hun opleiding? Rapportage miltivariate analyses Nationale Studenten-Enquête (NSE)
9
zelfs net boven de zestig. Bij de WO-masters zien we dat de verhoudingen anders liggen. Hier is een hoger aandeel mannen te vinden. Dit wordt grotendeels verklaard door de tamelijk omvangrijke instroom van mannelijke HBO-gediplomeerden in WO-masters, met name in de technische en economische richtingen. Leeftijd Omdat in de Nationale Leeftijd Studentenenquête een dwarsdoorsnede van de studiejaren om een oordeel wordt Landelijk voltijd gevraagd, zijn de hier < 20 gepresenteerde cijfers WO voltijd een afspiegeling van de totale HBO voltijd 20-21 studentenpopulatie, en Landelijk deeltijd niet van de leeftijd bij 22-23 aanvang van de studie. WO deeltijd Zoals verwacht, is de grote meerderheid van HBO deeltijd 24-25 de ondervraagde Landelijk master voltijdbachelorstudenten > 25 WO master jonger dan 25 jaar. HBO master Vooral in het HBO is er een aanzienlijk deel 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% zelfs jonger dan 20. Voor de deeltijdstudies geldt praktisch het omgekeerde. Slechts een op de zes studenten is er jonger dan 25. De rest is ouder5. Interessant is verder het verschil bij de masters. Bij de HBO-masters is de jongere student buitengewoon zeldzaam, terwijl de universitaire masters voor tweederde bevolkt worden door studenten jonger dan 25 jaar. Dit illustreert het verschil in status. In het HBO zijn de masteropleidingen primair gericht op mensen met werkervaring, in het WO staat het doorstromen vanuit de bachelor nog voorop. Vooropleiding De verdeling naar vooropleiding laat in de voltijd-bacheloropleidingen een vertrouwd beeld zien. In het WO bestaat de populatie voor ruim tachtig procent uit VWO-gediplomeerden, terwijl in het HBO de populatie voor bijna zestig procent uit havisten bestaat. Daarna zijn de MBO’ers met bijna twintig procent de belangrijkste groep, en pas daarna volgen de VWO’ers met bijna vijftien procent. Het is interessant om te zien dat het beeld bij de deeltijdopleidingen duidelijk anders is. De deeltijdstudie blijkt vooral een route voor de ‘tweede kans’. In het WO zien we er veertig procent afgestudeerde HBO’ers, dertig procent doctorandussen of masters en nog eens twintig procent met een propedeuse uit HBO of WO. In het deeltijd-HBO zien we iets vergelijkbaars: bijna veertig procent ‘stapelaars’ met een MBO-diploma, en nog eens ruim twintig procent die al eerder een HBO-studie heeft afgerond. Samen met de doctorandussen en mensen met een HBO- of WO-propedeuse is 5
Voor de gehele NSE wordt tot nu toe één standaard leeftijdsindeling gehanteerd, die geen verdere uitsplitsing geeft boven de 25 jaar. Voor de deeltijdstudies en HBO-masters zou meer detail gewenst zijn.
10
daarmee ruim tachtig procent van de populatie beschreven. De overigen hebben alleen een HAVO- of VWO-diploma, met vaak al enige jaren werkervaring. Bij de masteropleidingen zien we, vanwege zwaardere toegangseisen, een minder gevarieerd beeld. In principe verwachten we hier alleen studenten met minimaal een afgeronde bachelor tegen te Vooropleiding komen. Dat blijkt ook voor negentig Landelijk voltijd procent het geval. Het restpercentage WO voltijd bestaat, behalve uit HBO voltijd mensen met een buitenlands diploma, Landelijk deeltijd vooral uit studenten WO deeltijd die nog bezig zijn hun bachelor af te HBO deeltijd ronden. Landelijk master
Zoals verwacht WO master vormen WOHBO master bachelors de grote meerderheid in de 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% WO-masterstudies en ook bij de HBOHAVO VWO masters vormt de MBO HBO - propedeuse instroom uit de HBO Universiteit - propedeuse hogescholen de WO-bachelor (of WO-doorstroom) WO-master (of WO-doctoraal) grote meerderheid. anders Toch vindt er ook een aanzienlijke cross-over plaats. In de door ons onderzochte WO-masters bestaat de populatie voor 15 procent uit HBOgediplomeerden, en in het HBO zien we meer dan tien procent WO-bachelors en doctorandussen.
2.2 Verschillen tussen disciplines, in de bachelorenquête voltijd We zoomen vanaf hier één niveau verder in, en vergelijken per deelenquête de ondervraagde populatie van verschillende disciplines. We beginnen bij de bachelorenquête voltijd. De voltijdenquête is de meest gedetailleerde en dekkende van de deelenquêtes binnen de Nationale Studentenenquête. In 2007 is hier veertig procent van de binnen het hoger onderwijs onderscheiden groepen studies aan een onderzoek onderworpen; daarbij zijn alleen de zeer jonge en zeer kleine opleidingen buiten het onderzoek gebleven. Bachelor voltijd, man/vrouwverdeling Hieronder is de man/vrouwverdeling binnen onze bachelor voltijdsteekproef uitgesplitst per studierichting. Het percentage vrouwelijke respondenten is gemiddeld iets hoger dan in de werkelijke populatie, maar dit effect doet zich in principe bij alle studies voor. De cijfers blijven daardoor geschikt voor het tonen van verschillen tussen studies. Bij de studies met het hoogste aandeel vrouwelijke studenten treffen we niet de pabo’s, maar de lerarenopleidingen speciaal onderwijs als eerste aan, gevolg door WO pedagogiek.
11
Beiden tellen minder dan 5 procent mannelijke studenten. Ook drie sociale hbo-studies, verpleegkunde en de Romaanse talen behoren tot de meest ‘vrouwelijke’ opleidingen.
M an/Vrouwverdeling per studie (in steekproef NSE bachelor VT 2007) 120%
man vrouw
100%
80%
60%
40%
20%
Werktuigbouw kunde
Informatica
Constructiestudies
Ontwerpen
Technische natuurkunde
Ruimtelijke ordening
Bouwkunde en Civ techniek
Mediastudies
Small business
Bedrijfskunde
Leraar maatschappijvakken
MER
Lerarenopleidingen exact
Aardwetenschappen
Muziek
Landbouw
Journalistiek
Bestuur en organisatie
Tandheelkunde
Facility management
Milieuwetenschappen
Sociologie
Hotelschool
Fysiotherapie
Lerarenopleiding talen
Toerisme en vrijetijdskunde
Gezondheidswetenschappen
CMV
Engelse taal en cultuur
Culturele antropologie
Kunst- en Cultuurstudies
PABO
Kunstgeschiedenis
Romaanse talen
SPH
Verpleegkunde
Pedagogiek
Creatieve therapie
Lerarenopleidingen speciaal
0%
Aan de andere kant van de schaal zijn er vier uitgesproken mannenstudies, met minder dan 10 procent vrouwen. Het betreft drie techniekstudies, plus informatica. De studies met een min of meer gelijk aandeel mannen en vrouwen zijn vrij zeldzaam. Het betreft in het HBO journalistiek, muziek en landouw en MER en in het WO de studies bestuur en organisatie en aardwetenschappen.
WO Bouwkunde
WO Gezondheidswet.
WO Sociologie
WO Bedrijfskunde
WO Kunstgesch.
WO Engels
HBO Constructiestud.
HBO Verpleegkunde
HBO MER
HBO Muziek
HBO Journalistiek
HBO PABO
Bachelor voltijd, leeftijdsverdeling In de tabel op de volgende pagina wordt de leeftijdsverdeling binnen enkele grote opleidingen in de voltijd-enquête getoond. In het HBO zien we dat verpleegkunde de studie met de jongste studentenpopulatie is: meer dan driekwart van de studenten is jonger dan 22 jaar. Bij HBO muziek is dat aandeel minder dan de helft, terwijl een kwart van de studenten zelfs boven de 25 is. In het WO is Leeftijdsverdeling HBO/WO milieuwetenschappen de studie met de meeste 100% 90% studenten onder de 22 80% (74%). Bij de meeste 70% 60% andere studies ligt dit 50% aandeel rond de zestig 40% 30% procent. 20% Kunstgeschiedenis vormt 10% het andere uiterste. Net 0% als bij het conservatorium is een minderheid hier jonger dan 22, en is bijna een op de vijf studenten ouder dan 25 jaar. < 20 20-21 22-23 24-25 > 25 In de bijlage van dit rapport zijn volledige tabellen opgenomen over de leeftijdsverdeling bij alle geënquêteerde opleidingen.
12
WO Bouwkunde
WO Aardwetensch.
WO Sociologie
WO Kunstgesch. WO Bedrijfskunde
WO Engels
HBO Verpleegkunde HBO Constructiestud.
HBO MER
HBO Muziek
HBO Journalistiek
HBO PABO
Bachelor voltijd, vooropleiding Ook de verdeling naar Vooropleidingen HBO/WO toelatingsexamen 100% /gesprek vooropleiding 90% laat per studie buitenlandse opleiding 80% interessante Universiteit 70% variaties op het doctoraal 60% algemene Universiteit 50% patroon zien. propedeuse 40% In het HBO is HBO 30% het HAVO20% HBO diploma wel in propedeuse 10% de 0% MBO meerderheid, maar bij de VWO pabo en HAVO techniekstudies is de groep met een MBOopleiding een goede tweede met een aandeel van rond de 30 procent. Bij HBO muziek zien we zelfs dat er meer studenten met VWO-diploma zijn dan met HAVO. In het WO zijn de verschillen in vooropleiding minder groot. Overal vormt VWO een meerderheid van 70 of meer procent. Bij enkele studies (talen, sociologie) is er een groep van ongeveer tien procent met een HBO-propedeuse; en bij de helft van de studies is er ook een dergelijke groep ‘stapelaars’, die met een afgerond HBO-diploma een WO-bachelor volgt. Bachelor voltijd, profielen In aanvulling op de gegevens over vooropleidingen laten we ook zien hoe de verdeling over de vier HAVO- en VWO-profielen per studie is. De studies zijn gerangschikt volgens de 10 sectoren van de database StudiekeuzeInformatie. Deze loopt van onderwijs via talen en cultuur naar maatschappijvakken, gezondheid en techniek. We verwachten van links naar rechts een dalend aandeel van het cultuurprofiel CM en een oplopend aandeel NT (techniek).
Havo-profiel studenten per discipline (NSE 2007)
hb o
hb o
Le ra re n
hb Le op o P l A e hb raa r hb id B hb o L ma o P ing O e o t a Le rar tsc eda ale ra en ha go n re op p g no l e pij iek pl idi va ei ng kk di ng en en hb en ex o s ac hb J ou pec t ia r o M n al al ed ist ia iek s h tu hb bo die o Mu s hb O o nt zie Fa w k hb e cil o ity hb rpe To m o n er M is hb a na E m ge R o e H en o me hb vr te ls nt o ij et ch Sm i jd oo al sku l lb n us de in hb hb es o o s C C re a h M hb hb tie bo V o o ve SP R Ve t h H ui hb rp l era m te o ee pi lijk Fy gk e e si u hb o o n o rde hbo the de Te n r ch ing Lan api hb nis en db e o ch pl ou W e an w hb erk nat olo o tui uu gi C gb rk e on o un st uw d e ru ct kun ie st de ud ie s
100% 95% 90% 85% 80% 75% 70% 65% 60% 55% 50% 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
NT
NG
EM
CM
13
Ku ns ta le Ku tg n es ns ch tie en d w en C o ul is Be tu ur st st uu u re di es n or w o ga So ni w o sa cio Be tie lo dr gi e ij f sk en un So w de o cia C le ul tu st re ud le ie an s w tro o w G p o ol ez Ta o on gi nd e dh he ei el ds k un we de w te o ns Aa ch rd ap w pe et w o en n M sc ili e ha uw pp et en w en o sc Bo ha uw pp w ku o en nd In fo e rm en a Ci ti c vie a le te ch ni ek
aa
om
R
o
w
o
o
w
w
w o
En
ge l
se
ta al e
n
ns e
cu ltu ur
In de praktijk zijn de patronen grilliger. Soms komt dit door de indelingsprincipes van de database, die bijvoorbeeld de lerarenopleiding exact in de sector onderwijs plaatst. Maar er zijn ook verschillen die men niet direct zou bedenken. Zo blijken de studies uit de economische sector (van MER tot en met small business) qua profiel aanzienlijk te verschillen. MER en small business worden vooral bevolkt door scholieren met een economieprofiel (EM), maar bij de hotelschool zijn er bijna evenveel cultuurprofielen (CM). Bij toerisme vormen de laatsten zelfs de grootste groep. Verder valt op dat de sociale studies VWO-profiel studenten per discipline (NSE 2007) een hoog aandeel studenten met CM100% 95% 90% 85% profiel hebben, en 80% 75% dat het 70% 65% 60% gezondheidprofiel 55% 50% 45% (NG) bij een breed 40% 35% 30% 25% scala aan studies 20% 15% goed 10% 5% 0% vertegenwoordigd is. Zowel bij pedagogiek als ontwerpen als NT NG EM CM creatieve therapie is NG de tweede groep in grootte. In het WO is de situatie overzichtelijk. Ook het opvallende aandeel techniek (NT) bij bedrijfskunde is goed verklaarbaar. Onder deze groep valt namelijk ook de TU-studie technische bedrijfskunde. En verder… Naast de reeds besproken kenmerken zijn er nog andere gegevens over de populatie verzameld. De onderstaande grafiek laat bijvoorbeeld per studie zien in hoeverre studenten op kamers woont of wil wonen. Deze gegevens dienden vooral als hulpmiddel om oordelen over de kamermarkt te verzamelen, maar ook op zichzelf zijn ze informatief. Dat WO-studenten veel vaker op kamers wonen dan HBO-studenten was al uit ander landelijk onderzoek zoals de Studentenmonitor bekend. Ook per studie zijn er echter aanzienlijke verschillen. Zo blijken universitaire studenten in de talen en informatica relatief vaak thuiswonend. Bouwkundigen wonen het vaakst op kamers. In het HBO zijn de hotelschool en technische natuurkunde studies met relatief veel kamerbewoners. De verklaring van deze verschillen kan deels gezocht worden in de geografische spreiding van het studie-aanbod: er zijn in Nederland nog maar drie HBOopleidingen in de technische natuurkunde, en ook het aantal hotelscholen is gering. Het aantal pabo-vestigingen ligt echter boven de vijftig. Thuiswonen is bij deze studie dus eenvoudiger.
14
Op kamers of niet: bachelors voltijd per studie 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
hbo PABO hbo Lerarenopleiding talen hbo Pedagogiek hbo Leraar maatschappijvakken hbo Lerarenopleidingen exact hbo Lerarenopleidingen speciaal hbo Journalistiek hbo Mediastudies hbo Muziek hbo Ontw erpen hbo MER hbo Facility management hbo Hotelschool hbo Toerisme en vrijetijdskunde hbo Small business hbo CMV hbo SPH hbo Creatieve therapie hbo Verpleegkunde hbo Fysiotherapie hbo Landbouw hbo Ruimtelijke ordening en hbo Technische natuurkunde hbo Werktuigbouw kunde hbo Constructiestudies w o Engelse taal en cultuur w o Romaanse talen w o Kunstgeschiedenis w o Kunst- en Cultuurstudies w o Bestuur en organisatie w o Bedrijf skunde w o Sociologie en Sociale studies w o Culturele antropologie w o Tandheelkunde w o Gezondheidsw etenschappen w o Aardw etenschappen w o Milieuw etenschappen w o Informatica w o Bouw kunde en Civiele techniek
Tenslotte zijn ook gegevens verzameld over de bestemmingslanden van studenten die een deel van de studie in het buitenland doorbrengen. Dit betreft zowel in het HBO als het WO 7 procent van de ondervraagde populatie. In het HBO kiest de meerderheid voor een Europees land (totaal 55%). Toch is de verdeling soms verrassend. Zo is België bij deze studies de belangrijkste bestemming in Europa, en blijken verder de Antillen en Suriname een zeer belangrijke bestemming bij de onderzochte studies.
70%
80%
90%
w oont op kamers niet op kamers, w il in studiestad op kamers w onen niet op kamers en niet op zoek
Buitenlandse bestemmingen HBO-studenten (N=1217, of 7% van totale populatie)
Noord-Amerika 2%
Midden-Oosten Oceanië 3% 1%
Zuid-Amerika 3% Azië 5%
Anders 1% Groot-Brittanië 10% Duitsland 9%
Afrika 9% België 11%
Antillen/Suriname 15%
Verenigde Staten 6%
Frankrijk 4% Spanje 4% Europa 17%
100%
15
Ook in het WO kiest een kleine meerderheid (56%) voor een van de Europese landen. Hier blijkt Spanje met 11 procent het belangrijkste. Buiten Europa zien we dat Afrika en Zuid-Amerika belangrijker zijn dan de VS of Azië. Hier speelt mee dat in 2007 ook culturele antropologie een van de onderzochte studies was, naast overigens veel grotere studies als bedrijfskunde.
Buitenlandse bestemmingen WO-bachelorstudenten (N=472, of 7% van totale populatie) Midden-Oosten Oceanië 3% 1%
Noord-Amerika 2%
Groot-Brittanië Anders 8% Duitsland 1% 4%
Zuid-Amerika 10%
België 1% Frankrijk 7%
Azië 7%
Spanje 11%
Afrika 11% Antillen/Suriname 2% Verenigde Staten 7%
Europa 25%
2.3 Verschillen tussen disciplines, in de bachelorenquête deeltijd Ook van de deeltijdenquête tonen we hier een aantal populatiekenmerken per studie. Bachelor deeltijd, man/vrouwverdeling Eerder zagen we al dat vrouwen bij de deeltijdstudies licht in de meerderheid zijn. De studies zijn geordend naar man/vrouwverdeling. Ook binnen sectoren zien we soms aanzienlijke Man/vrouw verdeling deeltijd 120% 100% 80%
man vrouw
60% 40% 20%
W O HB P O ed W P ag O ed og Ps ag iek HB HB y o O O H cho gie P e K u B O lo k rs ns P gie on ta A e ca B W e l e de O O n mi So ar e b HB cio l eid o O gi HB HB MW e O H O D Co B S m O JD W m SP O un H (K W un WO O ica st T R tie W )ge he e ch O sc o t HB WO W h ie log O F ijsb de ie Be isc eg n is HB dr aa e e ijf l R rte O se e Ve co ch rv n HB oe HB o m t HB O r en O ie HB O B l AO O C edr og is T Z iv ij t HB ee- ie le fsku ie k O en te nd El L c h e e k uc ni tro h t ek te vaa ch r ni t ek
0%
verschillen. Zo kennen de deeltijdstudies WO (kunst-)geschiedenis een verrassend hoog aandeel mannen, en geldt hetzelfde voor HBO bedrijfskunde.
16
HBO Bedrijfseconomie
HBO Civiele techniek
HBO Sociaal pedagogische hulpverlening
WO Psychologie
WO Wijsbegeerte
WO Recht
Bachelor deeltijd, leeftijdsverdeling We zagen al dat de deeltijdstudies in meerderheid door 25-plussers worden bevolkt. Helaas is in de enquête Leeftijdsverdeling per studie (NSE Voltijd 2007) boven die leeftijd 100% geen onderverdeling 90% 80% > 25 70% gemaakt. Hier wordt 60% 24-25 50% van een aantal 22-23 40% 30% 20-21 representatieve 20% 10% 0% studies de leeftijdsverdeling getoond. Opvallend is dat bij de HBO-studie SPH nog een aanzienlijk aandeel jongere studenten voor het deeltijdtraject kiest: eenderde van de studenten is daar jonger dan 25. Dit betreft vooral MBO-gediplomeerden die reeds een baan hebben, maar tegelijk vrijwel direct verder studeren. In mindere mate doet hetzelfde verschijnsel zich ook voor bij HBO civiele techniek en vervolgens bij bedrijfseconomie.
HBO Bedrijfseconomie
HBO Civiele techniek
HBO Sociaal pedagogische hulpverlening
WO Psychologie
WO Recht
WO Wijsbegeerte
Bachelor deeltijd, vooropleiding Deeltijdstudies zijn bij uitstek het domein van doorstromende of ‘stapelende’ studenten, die al een diploma en een baan hebben. Maar de aard van dat diploma loopt per studie nog wel uiteen. Hier laten we weer enkele representatieve voorbeelden zien. In het HBO vormen de mensen met MBO-diploma de belangrijkste groep deeltijdstudenten. Dit geldt vooral bij Vooropleidingen studenten sociaal pedagogische hulpverlening. Bij 100% 95% geen - toelatingsexamen/gesprek 90% bedrijfseconomie zijn buitenlandse opleiding 85% 80% ook andere groepen Universiteit - doctoraal 75% Universiteit - propedeuse 70% deeltijdstudenten 65% HBO 60% belangrijk. Bijna een HBO - propedeuse 55% 50% kwart komt uit HAVO of MBO 45% 40% VWO VWO, en bijna dertig 35% HAVO 30% procent heeft al eerder 25% 20% een HBO-studie gevolgd 15% 10% – al dan niet afgerond 5% 0% met een diploma. In het WO is de groep doorstromers vanuit het HBO weliswaar belangrijk, maar hij is niet in de meerderheid. Belangrijker nog zijn studenten die al eerder een WO-studie volgden. Bij wijsbegeerte heeft zelfs 45 procent al een doctoraaldiploma in een andere studie op zak.
17
2.4 Verschillen tussen disciplines, in de masterenquête Tenslotte tonen we hier enkele populatiekenmerken van de onderzochte masteropleidingen. Masters, man/vrouwverdeling
Man/vrouw verdeling (NSE Master 2007)
man vrouw
120% 100% 80% 60% 40%
0%
HBO Manag. Zorg HBO Mondzorg HBO Diagnostiek HBO Ler. Maatsch. WO Sociale geografie WO Econometrie WO Aardwet. WO Economie WO Fisc. Economie HBO Verloskunde WO Bedrijfskunde WO Theologie HBO Ov. verzorgers WO Industr. Ontw. HBO Leraar exact HBO Fysiotherapie WO Politicologie WO Wijsbegeerte WO Geschiedenis WO Bestuurskunde HBO Ergotherapie HBO Logopedie WO Recht HBO Pedagogiek HBO Verpleegkunde WO Gez. Wet. HBO Leraar talen WO Cult. Antr. HBO Leraar speciaal WO Psychologie WO Communicatie WO Pedagogiek
20%
In de masterenquête zijn de mannen licht in de meerderheid. Bij vergelijking tussen de bachelors en de masters in dezelfde studie valt in het HBO op dat mannen kennelijk vaker verder studeren in de master. Een goed voorbeeld is HBO pedagogiek. Bij de bachelor tellen we slechts 20 procent mannen, in de master hebben ze een aandeel van 40 procent.
HBO Leraar exact HBO Leraar maatschappij HBO Leraar speciaal HBO Leraar talen HBO Pedagogiek HBO Verpleegkunde .WO Aardwetensch WO Bedrijfskunde WO Bestuur en organisatie WO Bouwkunde/Civ. techniek WO Communicatie WO Constructiestudies WO Culturele antropologie WO Econometrie WO Economie WO Elektrotechniek WO Fiscale Economie WO Geschiedenis .WO Gezondheidswet WO Industrieel ontwerpen WO Pedagogiek WO Politicologie WO Psychologie WO Recht WO Sociale geografie WO Theologie WO Wijsbegeerte
Masters, leeftijdsverdeling De meeste Leeftijdsverdeling per studie (NSE Master 2007) masterstudenten zijn 22 jaar of ouder. Bij HBO 100% studies is de grootste 90% groep zelfs ouder dan 80% 70% 25. Dit geldt voor alle in 60% 2007 geënquêteerde 50% opleidingen. 40% In het WO is de 30% populatie van de 20% masters jonger, maar 10% wel zien we weer 0% verschillen tussen de studies. Bij aardwetenschappen zien we maar 14 procent boven de 25 jaar, terwijl de oudere student juist in de meerderheid is bij theologie en wijsbegeerte.
> 25 24-25 22-23 20-21 < 20
18
HBO Leraar exact HBO Leraar maatschappij HBO Leraar speciaal HBO Leraar talen HBO Pedagogiek .HBO Verpleeg .WO Aardwetenschap WO Bedrijfskunde WO Bestuur en organisatie WO Bouwkunde WO Communicatie WO Constructiestudies WO Culturele antropologie WO Econometrie WO Economie WO Elektrotechniek WO Fiscale Economie WO Geschiedenis .WO Gezondheidswet WO Industrieel ontwerpen WO Pedagogiek WO Politicologie WO Psychologie WO Recht WO Sociale geografie WO Theologie WO Wijsbegeerte
Masters, vooropleiding Tenslotte kijken we naar de verdeling naar vooropleiding in de masterstudies. Opnieuw focusen we op de Vooropleidingen per studie (NSE Master 2007) bijzondere 100% anders gevallen. Zo 90% blijken in het HBO 80% WO-master (of WOde 70% doctoraal) 60% lerarenopleidingen HBO 50% voor bijna een 40% WO-bachelor (of WOvijfde bevolkt met doorstroom) 30% studenten met 20% een WO-diploma, 10% en zien we bij 0% verpleegkundige masters een flinke groep zonder officieel diploma uit het hoger onderwijs. Dit betreft vermoedelijk vooral mensen die eerder een ‘inservice’-opleiding bij een ziekenhuis hebben gevolgd. Bij de WO-masters valt vooral op dat de opleiding fiscale economie zeer populair is bij HBOgediplomeerden. In mindere mate geldt hetzelfde voor de masters in bedrijfskunde en bestuur en organisatie. De masters in communicatie en wijsbegeerte zijn relatief populair onder reeds eerder afgestudeerde academici. Bij elektrotechniek zien we het hoogste aandeel afwijkende vooropleiding. In absolute aantallen gaat dit overigens om slechts enkele studenten.
19
3. Overzicht deelenquêtes 3.1
Bachelorenquête voltijd
In 2007 zijn 23.004 voltijdstudenten geënquêteerd; 17.093 in het HBO en 5.911 in het WO, in respectievelijk 286 en 98 opleidingen. Gemiddeld per opleiding gaven meer dan 60 studenten hun oordeel – op een gemiddelde populatie van 450 studenten. Per opleiding werd dus zo’n 13% van de populatie ondervraagd. WO en HBO beoordeeld op hoofdissues Bij de universitaire voltijd-opleidingen zien we allereerst veel waardering voor de inhoud van het studieprogramma en de docenten. Studenten vinden het onderwijs interessant en uitdagend, en de docenten voldoende deskundig. Het meest kritisch zijn de bachelorstudenten over de loopbaanvoorbereiding, waaronder overigens ook de kennismaking met wetenschappelijk onderzoek meetelt. Net als in eerdere jaren oordelen de studenten in het WO in absolute rapportcijfers duidelijk positiever over hun onderwijs dan de studenten in het HBO. Het gemiddelde rapportcijfer ligt in het HBO bijna een kwart punt lager. Dit is een voortzetting van wat bleek bij de 10-jaar trendanalyse van de NSE. Dit geldt voor alle aspecten, behalve voor studeerbaarheid en de voorbereiding op de loopbaan. Daar scoort het HBO relatief gunstiger. De HBO-studenten blijken vooral minder tevreden over hoe de opleiding met hen communiceert over tentamenresultaten, roosterwijzigingen en degelijke. Ook gebouwen, faciliteiten en de inhoud van het onderwijs komen er in vergelijking met het WO (een halve punt lager) maar matig af. Alleen de loopbaanvoorbereiding komt er in het HBO een halve punt beter van af dan in het WO. Ook de studeerbaarheid wordt iets hoger gewaardeerd dan in het WO.
Ge midde ld SO NSE 2007 WO / HBO in Ba-v oltijde nque te
Faciliteiten
Gebouwen
Inhoud 7,40 7,20 7,00 6,80 6,60 6,40 6,20 6,00 5,80
Studeerbaarheid
HBO totaal WO totaal
Keuzeruimte
Samenhang
Werkvormen
Communicatie
LoopbaanVoorb Docenten
Detailvragen HBO, vergelijking 2007-2006 Zoals beschreven in de inleiding, zijn de studentenoordelen gebaseerd op de antwoorden op ruim dertig onderliggende vragen (zie ook Bijlage 1). Hier gaan we in op de scores op deze detailvragen. Allereerst bezien we de scores van het HBO in 2007 – in vergelijking met 2006.
20
Detailvragen HBO Ba VT 2006-2007 HBO 2007 inhoud 1: interessant algemeen oordeel 7,8 inhoud 2: niveau stof fac 3: onderwijsmateriaal inhoud 3: niveau toetsing 7,6 fac 2: computers keuze 1: keuzeruimte fac 1: vakdocumentatie geb 3: werkplekken geb 2: practicum geb 1: lesruimtes stud 4: begeleiding
7,4 7,2 7,0 6,8 6,6 6,4 6,2 6,0 5,8 5,6
stud 3: herkansingen
HBO 2006
keuze 4: eigen tempo keuze 2: specialisatie keuze 3: buitenland samen 5: koppeling theorie en praktijk samen 1: samenhang vakken samen 2: studiejaren
stud 2: haalbaarheid opleiding
werkv 1: actief leren toepassen
stud 1: haalbaarheid eerstejaar
werkv 2: kritische instelling
comm 4: bijdrage evaluatie
werkv 3: praktische oefening
comm 3: huishoudelijk
loopb 1: beeld arbeidsmarkt
comm 2: rechten en plichten comm 1: tijd. resultaten doc 3: beschikb. docenten
loopb 2: beroepservaring loopb 3: toepassing van onderzoek doc 1: deskundigheid doc 2: helder
De overeenkomsten tussen beide meetjaren zijn, ondanks het feit dat verschillende studies werden onderzocht, opvallend groot. Nergens is het verschil groter dan 0,3 rapportpunt. Wel is er over de volle breedte van de enquête sprake van een lichte daling in de rapportcijfers. Deze daling met gemiddeld 0,22 punt is vooral een gevolg van de gewijzigde enquêtetechniek: voor het eerst gaf een deel van de studenten zijn mening niet telefonisch, maar via internet. De praktijk leert dat respondenten bij deze enquêtechniek vrijmoediger en vaak kritischer oordelen. Om te voorkomen dat de vergelijking tussen opleidingen door dit effect werd beïnvloed, zijn de resultaten van telefonische en webenquête bij alle HBOopleidingen op 50/50-basis gewogen. De hoogste rapportcijfers zien we in het HBO bij de studeerbaarheid, de kans om beroepservaring op te doen, en de mogelijkheden voor studie in het buitenland. De zwaarste kritiek is er op enkele aspecten van de communicatie, op de beschikbare werkplekken voor zelfstudie en tenslotte op het aanbod aan keuzevakken en de ruimte om te studeren in je eigen tempo. Detailvragen WO vergelijking 2007-2006 Ook in het WO is het patroon van de oordelen in 2007 sterk vergelijkbaar met 2006, maar vallen de oordelen bij de meeste vragen dit jaar wel lager uit; de daling bedraagt hier 0,14 punt. Opgemerkt zij hier dat de studenten in het WO louter via de webenquête zijn benaderd. De sterkste daling in rapportcijfer zien we bij de vraag of studenten een goed beeld krijgen van de arbeidsmarkt. Die score ligt 0,31 punt lager dan in 2006. Uiteraard was bij de NSE 2006 de discipline samenstelling anders dan in 2007, maar wel wordt ieder jaar gestreefd naar een goede dwarsdoorsnede van de diverse sectoren. De sterke overeenkomst in de waarderingscijfers van beide jaren bevestigt dat deze spreiding behoorlijk geslaagd is.
21
Bij de best beoordeelde aspecten van het WO springt direct de deskundigheid van docenten in het oog, gevolgd door enkele aspecten van de onderwijsinhoud en de faciliteiten. Daarnaast is er nog een aanzienlijke reeks andere aspecten die boven de 7,0 scoort. Het zwakst beoordeeld in het WO zijn twee aspecten van de loopbaanvoorbereiding, plus de begeleiding van de studievoortgang. Juist op deze onderdelen is het waarderingscijfer in 2007 relatief scherp gedaald, tot 6,2 of lager. Ook zien we de waardering voor de communicatie van de opleiding dalen. Dat is het duidelijkst zichtbaar bij de vraag over de tijdigheid van tentamenuitslagen. Detailvragen WO Ba VT 2006-2007
WO 2007 WO 2006
inhoud 1: interes s ant algem een oordeel 7,8 inhoud 2: niveau s tof fac 3: onderwijs m ateriaal inhoud 3: niveau toets ing 7,6 fac 2: com puters keuze 1: keuzeruim te
7,4 7,2 7,0 6,8 6,6 6,4 6,2 6,0 5,8 5,6
fac 1: vakdocum entatie geb 3: werkplekken geb 2: practicum geb 1: les ruim tes s tud 4: begeleiding
keuze 4: eigen tem po keuze 2: s pecialis atie keuze 3: buitenland s am en 5: koppeling theorie en praktijk s am en 1: s am enhang vakken
s tud 3: herkans ingen
s am en 2: s tudiejaren
s tud 2: haalbaarheid opleiding
werkv 1: actief leren toepas s en
s tud 1: haalbaarheid eers tejaar
werkv 2: kritis che ins telling
com m 4: bijdrage evaluatie
werkv 3: praktis che oefening
com m 3: huis houdelijk
loopb 1: beeld arbeids m arkt
com m 2: rechten en plichten com m 1: tijd. res ultaten doc 3: bes chikb. docenten
loopb 2: beroeps ervaring loopb 3: (wetens ch.) onderzoek doc 1: des kundigheid doc 2: helder
3.2
Bachelorenquête deeltijd
In totaal zijn dit jaar 7.028 deeltijdstudenten geënquêteerd; 5.938 in het HBO en 1.090 in het WO. Het betrof studenten van 153 opleidingen in het HBO en 30 in het WO. Per opleiding gaven gemiddeld 35 tot 40 studenten hun oordeel, wat neerkwam op een kwart van de totale studentenpopulatie van deze opleidingen.
HBO versus WO Als we kijken naar de oordelen op de tien hoofdissues, dan zien we veel
SO Deeltijd HBO vgl met WO (2007)
Faciliteiten
Gebouwen
Inhoud 7,6 7,4 7,2 7 6,8 6,6 6,4 6,2 6 5,8 5,6
Studeerbaarheid
HBO WO
Keuzeruimte
Samenhang
W erkvormen
Communicatie
Voorb. Loopbaan Docenten
22
gelijkenis met de situatie in de voltijd-opleidingen. Het WO scoort ook hier gemiddeld wat hoger dan het HBO, maar de verschillen zijn minder dramatisch dan bij de voltijdstudies. De deeltijdstudenten in het HBO zijn vooral positiever over de faciliteiten en gebouwen, en over de communicatie van hun opleiding. In het WO valt vooral op dat de deeltijdstudenten kritischer zijn over de werkvormen van hun opleiding. Deeltijd versus voltijd – HBO HBO deeltijd vgl met HBO voltijd In het algemeen blijken de HBO vt Inhoud deeltijdstudenten net zo tevreden als HBO dt 7,60 de voltijdstudenten, maar op 7,40 Faciliteiten Keuze 7,20 onderdelen zijn er wel verschillen met 7,00 de voltijdstudies. We bespreken die 6,80 6,60 apart voor HBO en WO. 6,40 Gebouwen Samenhang 6,20 De deeltijders in het HBO zijn minder 6,00 tevreden over hun 5,80 5,60 keuzemogelijkheden. Deze zijn voor hen inderdaad vaak meer ingeperkt Studeerbaarheid Werkvormen dan in het voltijd-programma. Daarnaast zijn ze kritischer over de studeerbaarheid van de opleiding, en Communicatie Voorb.loopbaan over de voorbereiding c.q. aansluiting op de loopbaan. Docenten Over de faciliteiten en gebouwen van hun opleiding zijn de deeltijders in het HBO juist positiever. Deels komt dit door de gunstige scores op een extra vraag over de ‘bereikbaarheid’ van de opleiding. Daarnaast is aannemelijk dat de capaciteitstekorten die in de dagopleiding tot problemen leiden, bij avondcolleges en bij het studeren op afstand niet aan de orde zijn. Tenslotte oordelen de deeltijdstudenten in het HBO ook relatief gunstig over de communicatie van hun opleiding en ook over de inhoud van het studieprogramma. Een sterkere studiemotivatie lijkt hiervoor de verklaring. Deeltijd versus voltijd – WO WO deeltijd vgl met WO voltijd Bij de universitaire deeltijdstudies WO vt zien we een vergelijkbaar patroon. Inhoud WO dt 7,60 Ook hier ligt de waardering 7,40 Faciliteiten Keuze gemiddeld op hetzelfde niveau als in 7,20 7,00 de WO-voltijdopleidingen, is men 6,80 6,60 positiever over de communicatie en 6,40 wordt de studeerbaarheid juist lager Gebouwen Samenhang 6,20 6,00 gewaardeerd. 5,80 Verder krijgen de gebouwen en 5,60 faciliteiten een gunstige waardering, maar in het WO geldt dat ook voor Studeerbaarheid Werkvormen de voltijdstudies. Een verschil met het HBO is dat de deeltijdstudenten in het WO duidelijk Communicatie Voorb.loopbaan kritischer zijn over de gehanteerde werkvormen. Ze vinden relatief Docenten vaker dat de aandacht voor vaardigheden tekort schiet, en dat het onderwijs te weinig inspeelt op al beschikbare werkervaring.
23
3.3
Masterenquête
De vraagstelling van de masterenquête wijkt op enkele details af van de bachelorenquête, maar de hoofdindeling is hetzelfde – op één thema na. Dat ene verschil is de toevoeging van een thema “aansluiting” (van master op bachelor), terwijl de thema’s “gebouwen” en “faciliteiten” uit de bachelorenquête zijn samengevoegd. Kleinschalige opleidingen In 2007 zijn 3.837 masterstudenten met succes geënquêteerd; 451 in het HBO en 3.386 in het WO. De studenten in de onderzochte steekproef studeren aan 19 opleidingen in het HBO en 123 in het WO. Dit betekent dat gemiddeld per opleiding 27 studenten een oordeel gaven. Dit relatief lage aantal heeft alles te maken met de kleinschaligheid van de masteropleidingen. Bij veel opleidingen telde de totale populatie slechts enkele tientallen studenten. Bij enkele zeer grote opleidingen was de steekproef uiteraard groter. De kleinschaligheid is deels een structureel kenmerk van de masters (meer specialisatie, kortere opleidingsduur), maar er is ook sprake van tijdelijke effecten die de kleinschaligheid van de masteropleidingen in deze jaren versterken: - Het BaMa-stelsel was recent nog ‘in opbouw’. Een deel van de studenten volgde nog het oude doctoraal, en dit beperkte de instroom in de master. - Sommige instellingen lijken begonnen te zijn met het aanbieden van een maximaal aantal masters. Dit droeg bij tot versnippering van studentenstromen. Het was nog te vroeg voor de verwachte ‘shake-out’. De kleinschaligheid van de opleidingen heeft gevolgen voor de studentenenquête: het is moeilijker om voldoende studenten te bereiken voor een betrouwbaar oordeel. En omdat Choice geen oordelen publiceert met een te grote foutenmarge, betekent dit dat de masterenquête tot nu toe slechts bij 35% van alle opleidingen uitvoerbaar was. In deze opleidingen bevindt zich wel 95% van alle studenten, maar er zijn wel veel ‘lege plekken’. In kleine disciplines zoals de talen en de lerarenopleidingen zijn die lege plekken in de meerderheid. Door het accent op “oordelen per opleiding/instelling” ontbreekt in die disciplines dus ook de brede basis voor een goed landelijk beeld. HBO versus WO Hiernaast worden de oordelen over HBO- en WO-masters in 2007 samengevat. In het WO betrof het een breed scala met exacte en technische richtingen, maar ook psychologie, economie en gezondheidswetenschappen. In het HBO ging het om enkele voortgezette opleidingen voor leraren en verplegers.
SO M asters HBO vgl met WO (NSE 2007) HBO
Inhoud 7,6
WO
7,4 Gebouwen & Faciliteiten
7,2
Keuzeruimte
7 6,8 6,6 6,4 Studeerbaarheid
6,2
Samenhang
6
Communicatie
Werkvormen
Net als in andere deelenquêtes zijn de studenten bij de WOmasteropleidingen positiever Docenten Voorbereiding Loopbaan dan hun collega’s bij het HBO. De patronen herhalen zich, maar zijn op een aantal punten meer uitgesproken. De HBO studenten geven flink lagere
24
cijfers voor de geboden keuzeruimte, communicatie en gebouwen en faciliteiten. Ook zijn ze minder te spreken over de inhoud, de gebruikte werkvormen en de communicatie door de opleiding dan de WO studenten. Evenals in andere enquêtes vinden ze de studie iets beter studeerbaar dan de WO studenten. Masters versus bachelors Zowel in het WO als in het HBO blijken de masterstudenten in het algemeen wat positiever over hun opleiding te oordelen dan de bachelorstudenten: - Het gemiddeld rapportcijfer van de WO masters 2007 was 7,12. Dat is 0,22 punt hoger dan het oordeel over de bachelors. - Bij de HBO-masters was de gemiddelde score 6,82. Dat was 0,14 punt hoger dan bij de bachelors. De vergelijking tussen bachelor- en masteroordelen komt uitgebreid aan bod in hoofdstuk 7.
SO M asters vgl met Bachelors (NSE 2007) 2007 BA
Inhoud 7,6 7,4 Gebouwen & Faciliteiten
7,2 7,0
2007 MA
Keuzeruimte
6,8 6,6 6,4 6,2 6,0
Studeerbaarheid
Communicatie
Samenhang
Werkvormen
Docenten
Voorbereiding Loopbaan
25
4. Highlights bachelorenquête voltijd Inleiding In 2007 zijn 23.004 voltijdstudenten geënquêteerd, waarvan 75% in het HBO. Dit leverde studentenoordelen op voor in totaal 384 opleidingen of bundels daarvan. De oordelen over bundels zijn geldig voor meerdere onderliggende opleidingen – hetgeen het totaal op 429 beoordeelde opleidingen brengt. In de tabel staan al deze opleidingen aangegeven, met een markering bij degene die hier in detail worden besproken. In dit rapport bespreken we in detail 12 voltijdopleidingen: 6 in het HBO en 6 in het WO. Leidraad bij deze keus is om een aantal grote opleidingen op te nemen, en daarnaast een selectie die een brede groep disciplines vertegenwoordigen. Deze 12 opleidingen betreffen samen in totaal ongeveer de helft van alle studenten uit de enquête.
HBO WO
Verschil met Landelijk gemiddelde
WO Engelse taal en cultuur WO Romaanse talen WO Kunstgeschiedenis WO Kunst- en Cultuurstudies WO Bestuur en organisatie WO Bedrijfskunde WO Sociologie en Sociale studies WO Culturele antropologie WO Tandheelkunde WO Gezondheidswetenschappen WO Aardwetenschappen WO Milieuwetenschappen WO Informatica WO Bouwkunde en Civiele techniek
Totaal oordeel
Naam cluster HBO PABO HBO Lerarenopleiding talen HBO Pedagogiek HBO Leraar maatschappijvakken HBO Lerarenopleidingen exact HBO Lerarenopleidingen speciaal HBO Journalistiek HBO Mediastudies HBO Muziek HBO Ontwerpen HBO Management, Economie en Recht HBO Facility management HBO Hotelschool HBO Toerisme en vrijetijdskunde HBO Small business HBO Culturele & Maatsch Vorming HBO Soc-Pedagogische Hulpverlening HBO Creatieve therapie HBO Verpleegkunde HBO Fysiotherapie HBO Landbouw HBO Ruimtelijke ordening en planologie HBO Technische natuurkunde HBO Werktuigbouwkunde HBO Constructiestudies
Aantallen Opleidingen
Geslaagde studentenoordelen bachelors voltijd 2007
49 9 11 10 10 1 4 11 12 9 23 10 10 15 14 11 22 5 19 17 19 4 3 17 6
6,8 6,5 6,6 6,5 6,7 6,6 6,6 6,5 6,9 6,8 6,5 6,7 7,0 6,5 6,5 6,6 6,7 6,9 6,7 6,8 6,7 6,6 7,0 6,5 6,4
0,17 -0,10 -0,02 -0,13 0,03 0,00 -0,02 -0,10 0,27 0,21 -0,11 0,04 0,42 -0,09 -0,09 0,01 0,07 0,24 0,04 0,18 0,03 -0,01 0,36 -0,09 -0,23
5 11 5 11 10 13 10 5 4 14 5 4 7 4
7,0 6,9 6,9 6,9 7,0 6,9 6,9 7,0 6,6 7,0 7,3 7,0 7,1 6,8
0,03 -0,07 -0,06 -0,07 0,01 -0,10 -0,10 0,04 -0,41 0,06 0,35 0,01 0,12 -0,21
321 108
6,6 6,7
-
26
4.1 Voltijd HBO PABO (6,79) De lerarenopleidingen voor het basisonderwijs zijn als groep de grootste discipline in het hoger onderwijs. In 2007 waren er bijna 9000 eerstejaars, verspreid over ruim 50 vestigingen van deze pabo-opleidingen. Er is wel veel discussie over de kwaliteit van het onderwijs op de pabo’s. Desondanks blijven de studenten nog steeds redelijk positief gestemd over de opleiding – al liggen de waarderingscijfers niet meer zo hoog als rond de eeuwwisseling.
HBO Pabo Bachelor VT 2007 (verschil in rapportcijfer vgl met totaal HBO) Inhoud 0,60 Faciliteiten
0,40
Keuzeruimte
0,20 0,00 -0,20 Gebouw en
-0,40
Samenhang
-0,60 -0,80 Studeerbaarheid
Werkvormen
Communicatie
V oorb. Loopbaan Docenten
De baankansen voor de paboafgestudeerden zijn nog altijd goed, maar de salarissen relatief laag. Hier staat tegenover dat de opleidingen niet zwaar zijn: het gemiddelde ligt op 30 studie-uren per week Algemeen kwaliteitsbeeld De hoogste waardering hebben de pabostudenten voor de voorbereiding op hun loopbaan (7,3). Dat komt ook door het zeer hoge cijfer dat ze geven voor het opdoen van beroepservaring: met 8,1 ligt dat een 0,6 punt boven het landelijk HBO gemiddelde. Zij vinden meer dan gemiddeld dat zij een duidelijk beeld van de arbeidsmarkt krijgen. Dit zal ook wel komen doordat het toekomstbeeld van de pabostudent nu eenmaal duidelijk is. Een gemiddelde waardering hebben de pabostudenten voor de docenten en de communicatie door de opleiding. Hoger dan gemiddeld oordelen zij over de haalbaarheid van de opleiding en de begeleiding, evenals over de faciliteiten en gebouwen. Kritisch zijn de studenten over de inhoud van hun opleiding. Ze vinden de studie minder interessant en uitdagend dan collega’s bij andere hbo-opleidingen, en ze missen ook samenhang tussen de vakken. Samenvattend geven de pabo-opleidingen een praktijkgerichte en niet te zware voorbereiding op het onderwijzersvak, maar de studenten missen wel kwaliteit bij de inhoud van het vak. Verschillen tussen opleidingen Er is geen andere discipline in het hoger onderwijs waar zulke grote verschillen bestaan in studentenoordelen tussen de opleidingen. Er zit bijna twee punten verschil tussen Zeist Helicon aan de top met een gemiddelde waardering van 8,11 en Hogeschool Drenthe te Emmen onderaan met een totaalscore van 6,24. Zeist Helicon krijgt zeer hoge waarderingen op alle aspecten. Op significante afstand volgen Zwolle KPZ, Gouda Driestar en de Ede CHE met hoge waarderingen op veel aspecten. Verder valt op dat de pabo’s die de meeste kritiek krijgen en onderaan de lijst staan het vooral slecht doen op het gebied van de communicatie. Maar ook de waardering voor de inhoud en samenhang van het onderwijs houdt bij deze opleidingen niet over.
27
28
4.2 Voltijd HBO Muziek (6,89) HBO Muziek, Bachelor VT 2007
Er zijn 13 opleidingen HBO Muziek, met een grote variatie aan specialisaties en richtingen. Er is natuurlijk klassiek (zang, instrumenten, ensemblespel) maar ook jazz, pop en wereldmuziek horen bij het repertoire aan richtingen. De opleidingen zijn van een relatief bescheiden schaal; het landelijk aantal eerstejaars is ruim 1300. Net als bij andere kunstopleidingen is kenmerkend het ontwikkelen van het individuele talent onder leiding van een docent die meester in het vak is.
(verschil in rapportcijfer vgl met totaal HBO)
Faciliteiten
Gebouw en
Inhoud 0,80 0,60 0,40 0,20 0,00 -0,20 -0,40 -0,60 -0,80
Studeerbaarheid
Keuzeruimte
Samenhang
Werkvormen
Communicatie
Voorb. Loopbaan Docenten
Algemeen kwaliteitsbeeld Studenten HBO Muziek zijn duidelijk positief over de inhoud van hun opleiding: zij geven gemiddeld een 7,3 en dat ligt 0,5 punt boven het landelijk HBO gemiddelde. Met een 7,8 scoren de docenten gemiddeld zeer hoog; de studenten vinden hen niet alleen zeer deskundig maar ook uitstekende didactici die genoeg beschikbaar zijn. De studie wordt heel interessant gevonden, er is prima samenhang tussen de vakken en niets dan lof voor de werkvormen. Toch zijn er ook forse minpunten. Er is onvrede over de buitenlandse stagemogelijkheden, over het opdoen van beroepservaring en het leren toepassen van onderzoek. Opvallend zijn verder de lage scores voor de gebouwen, met een groot tekort aan werkplekken en tekortschietende kwaliteit van les- en practicumruimtes. Met deze waarderingen zijn de scores voor HBO Muziek typerend voor de kunstrichtingen. Prima docenten, interessante stof, maar vooral de gebouwen schieten tekort. De kunstrichtingen hebben begrijpelijkerwijs veel (individuele) ruimte nodig. De laag gewaardeerde voorbereiding op de loopbaan is ook een gemeenschappelijk kenmerk. Verschillen tussen opleidingen Het individuele onderwijs verzorgd door inspirerende docenten komt tot uiting in een bijna uniform hoge waardering voor docenten, werkvormen en inhoud. De verschillen zitten vooral in gebouwen, faciliteiten en communicatie, en deze leiden tot een vergelijkbare rangorde als het totaal oordeel van de studenten. Groningen Hanzehogeschool scoort op bijna alle aspecten hoog. Artez in haar drie vestigingen en Hogeschool voor de Kunsten Utrecht doen het ook goed. Alkmaar en Rotterdam komen er het minst van af, vooral door gebrekkige werkplekken en communicatie. Opvallend is dat in Alkmaar ook inhoud en keuzeruimte laag zijn beoordeeld.
29
4.3 Voltijd HBO Hotelschool (7,05) De Hotelscholen leiden op voor diverse carrières, niet alleen in het hotelwezen maar ook in de catering, ziekenhuizen en de “hospitality” industrie. De opleiding omvat management, bedrijfskennis, marketing en warenkennis. De banenkansen waren tot nu toe goed. Wel zijn de opleidingen de laatste jaren sterk gegroeid. Met bijna 2000 eerstejaars in 10 opleidingen zijn ze voor HBO-begrippen behoorlijk massaal.
HBO Hotel, Bachelor VT 2007 (verschil in rapportcijfer vgl met totaal HBO) Inhoud Faciliteiten
Gebouwen
Studeerbaarheid
0,60 0,40 0,20 0,00 -0,20 -0,40 -0,60 -0,80
Keuzeruim te
Sam enhang
Werkvorm en
Algemeen kwaliteitsbeeld Com m unicatie Voorb. Loopbaan In de grafiek wordt het kwaliteitsbeeld Docenten van de bekostigde (d.i. niet-particuliere) hotelopleidingen getoond. Vergeleken met andere HBO-studies zijn de studenten in het algemeen positief op alle aspecten, op één na: ze vinden de studie relatief zwaar. Het eerste jaar is wel te doen, maar daarna vinden ze de hele opleiding moeilijk haalbaar. De mogelijkheden tot herkansingen en de begeleiding beoordelen ze lager dan het landelijk gemiddelde. De opleiding vinden ze dan ook moeilijker dan verwacht. Met gemiddeld 36 uur per week steken de studenten er behoorlijk veel tijd in. Andere minpuntjes zien de studenten in de volgens hen toch beperkte mogelijkheden tot specialisatie en de werkplekken die ze niet geweldig vinden. Ook vinden ze de opleiding theoretischer dan verwacht. De gebouwen en faciliteiten scoren net boven het landelijk gemiddelde, maar alle oordelen over het onderwijs zelf zijn flink gunstiger dan datzelfde HBO gemiddelde. De particuliere opleidingen krijgen in het algemeen wat meer kritiek. Verschillen tussen opleidingen De niet-bekostigde (particuliere) opleidingen zijn ook weergegeven in de tabel. De Haagse Hotelschool en Breda NHTV voeren de ranglijst aan. Vooral Den Haag blinkt uit op een aantal aspecten. De opleiding behaalt de hoogste scores voor inhoud, samenhang, docenten en voorbereiding op de loopbaan. Na Maastricht Hogeschool Zuyd volgen de andere opleidingen
30
op enige afstand, maar zij ontlopen elkaar niet veel. De Hotelschool Amsterdam scoort weer hoog met een prima voorbereiding op de loopbaan (7,8), maar ook erg laag op de studeerbaarheid (5,8). Met hun gebouwen en faciliteiten scoren Apeldoorn Saxion en Hotelschool Amsterdam flink onder het gemiddelde van dit cluster. De niet-bekostigde opleidingen komen er over het algemeen lager uit dan de bekostigde, al zijn de verschillen in de meeste gevallen maar klein. Opvallend is Rotterdam EuroCollege, welke gemiddeld vooral laag eindigt door de erg lage studentenoordelen over faciliteiten en gebouwen. Over inhoud, samenhang, voorbereiding loopbaan en docenten zijn hun studenten weer goed te spreken met oordelen die in de top van de tabel liggen. Bij de hekkensluiter Notenboom zijn het ook de gebouwen en faciliteiten die de gemiddelde score omlaag halen terwijl de andere oordelen juist meer gemiddeld zijn.
4.4 Voltijd HBO Sociaal Pedagogische Hulpverlening (6,70) SPH is één van de drie grote richtingen in het HBO SPH Bachelor VT 2007 sociaal-agogisch onderwijs. Vergeleken met (verschil in rapportcijfer vgl met totaal HBO) Personeel en Arbeid, dat zich meer richting Inhoud management beweegt, staat bij SPH de 0,60 klassieke hulpverlening centraal. Jeugdwerk, 0,40 Faciliteiten Keuzeruimte 0,20 buurtwerk, inrichtingswerk: dat zijn de 0,00 gebieden waarvoor de studenten worden -0,20 Gebouw en Samenhang opgeleid. -0,40 -0,60 Veel opleidingen SPH hebben een geheel of -0,80 deels gemeenschappelijke propedeuse samen met Maatschappelijk Werk en Dienstverlening Studeerbaarheid Werkvormen (MWD) en Culturele en Maatschappelijke Vorming (CMV). Op sommige plaatsen is die Communicatie V oorb. Loopbaan bundeling zelfs geformaliseerd tot één brede studie ‘Social Work’ met drie specialisaties. Docenten Voor het overige bevinden de opleidingen zich in een relatief stabiele periode. Geen sterke groei of daling in populariteit en een redelijk arbeidsmarktperspectief – al worden pas afgestudeerden sinds jaren nogal laag ingeschaald. Het gemiddelde startsalaris ligt onder de 2000 euro. In het onderwijs bij SPH en verwante sociale studies is er al sinds de jaren negentig veel aandacht voor groepswerk, projecten en andere activerende werkvormen. In de eerste jaren leidde dit wel tot klachten over vrijblijvend en chaotisch onderwijs. Gemiddeld genomen zijn de studenten nu redelijk tevreden. Algemeen kwaliteitsbeeld De studentenoordelen over SPH anno 2007 lijken veel op die van het algehele HBOgemiddelde. Op alle hoofdaspecten krijgt deze groep opleidingen een rapportcijfer dat minder dan 0,1 punt afwijkt van dat gemiddelde – met als lichte uitzondering de ‘studeerbaarheid’, die met een score van 7,11 (tegen 6,95) er positief uitspringt. Op een enkel deelaspect krijgt SPH overigens wel kritiek. Een voorbeeld is de nakijksnelheid, die maar een 5,5 oplevert, of de beschikbare computers die maar een 6,1 krijgen.
31
Verschillen tussen instellingen Het voorgaande is het gemiddelde beeld over heel Nederland. Tussen de SPH-opleidingen van diverse hogescholen bestaan echter aanzienlijke kwaliteitsverschillen. Zie de tabel. Twee kleinere christelijke instellingen in Ede (CHE) en Zwolle (GH) scoren per traditie het hoogst. Dat was in 2006 ook al zo bij de studie Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD). Zo krijgt Ede een volle 8 voor de kwaliteit van de docenten, en haalt Zwolle het hoogste cijfer voor de loopbaanvoorbereiding. Drie vestigingen van Hogeschool InHolland krijgen de meeste kritiek. Vooral in Den Haag en Rotterdam is er veel onvrede: studenten missen diepgang en samenhang in het programma, activerende werkvormen en goede docenten. Vooral in Rotterdam moeten studenten te lang op tentamenuitslagen wachten. Voor de communicatie met de studenten krijgt Haarlem slechts een 4,9. Het idee dat sociale opleidingen in de grote steden per definitie meer kritiek van hun studenten zouden krijgen, wordt gelogenstraft door de Haagse Hogeschool. Deze instelling krijgt een bovengemiddelde waardering. Lof is er speciaal voor de docenten en de loopbaanvoorbereiding. Bovendien is de opleiding prima ‘studeerbaar’. Van de andere grote instellingen krijgen ook Hogeschool Zuyd en Windesheim goede rapportcijfers.
32
4.5 Voltijd HBO Verpleegkunde (6,67) De verpleegkundige wordt al lang niet meer alleen aan het ziekenhuisbed aangetroffen. Er is nu een breed scala aan specialisaties: van psychiatrie tot wijkverpleegkunde en management, van jeugdgezondheid tot chronische aandoeningen en ouderenzorg. De grootste opleidingen hebben 250-300 eerstejaars; de kleinste zo’n 50. De verwachting is dat er veel vraag blijft naar verpleegkundigen.
HBO Verpleegkunde, Bachelor VT 2007 (verschil in rapportcijfer vgl met totaal HBO) Inhoud
0,60 Faciliteiten
0,40
Keuzeruimte
0,20 0,00 -0,20 Gebouw en
-0,40
Samenhang
-0,60 -0,80
Studeerbaarheid
Werkvormen
Algemeen kwaliteitsbeeld Communicatie Voorb. Loopbaan Op veel aspecten waarderen de verpleegkundigen hun opleiding even Docenten hoog als het landelijk HBO gemiddelde. Keuzeruimte waarderen ze nog hoger, vooral door de mogelijkheden voor buitenlandse stages. En de gebouwen krijgen lof vanwege de goede practicumruimtes. Van de overige faciliteiten krijgen de computervoorzieningen flinke kritiek. Ook zijn er vrij lage rapportcijfers voor de koppeling tussen theorie en praktijk (zie “samenhang”) en voor de mogelijkheid om beroepservaring op te doen (“voorbereiding loopbaan”). De studie is volgens studenten dan ook theoretischer dan verwacht. Verschillen tussen instellingen Afgaand op de studentenoordelen zijn er aanzienlijke kwaliteitsverschillen. Ook hier eindigt Ede CHE hoog, vooral met onderwijsinhoud, docenten, werkvormen en de praktische organisatie van het onderwijs. Heerlen Hogeschool Zuyd, Zwolle en Amsterdam InHolland volgen op enige afstand met lagere maar wel nog bovengemiddelde scores. Opgemerkt moet worden dat hekkensluiter Hogeschool Rotterdam bij een recente visitatie juist als “zeer goed” werd beoordeeld. De lage totaalscore van die opleiding komt vooral door de als zeer slecht ervaren communicatie.
33
4.6 Voltijd HBO Werktuigbouwkunde (6,54) Goede baankansen, hoge startsalarissen en een grote kans op werk op niveau. Dat is wat HBO’ers Werktuigbouw te wachten staat als ze de studie afronden. De studie is redelijk pittig, met gemiddeld 34 uur studielast per week. Je kunt in verschillende sectoren aan de slag: de industriële productie, maar ook ingenieurs- of adviesbureaus en de overheid.
HBO Werktuigbouw, Bachelor VT 2007 (verschil in rapportcijfer vgl met totaal HBO) Inhoud Faciliteiten
Gebouwen
Studeerbaarheid
0,60 0,40 0,20 0,00 -0,20 -0,40 -0,60 -0,80
Keuzeruim te
Sam enhang
Werkvorm en
Algemeen kwaliteitsbeeld De gunstige perspectieven na het afstuderen Com m unicatie Voorb. Loopbaan kunnen niet wegnemen dat de opleidingen Docenten zelf door hun studenten vrij kritisch worden beoordeeld. De studenten waarderen hun voorbereiding op de loopbaan vrij laag: ze zijn bijvoorbeeld minder tevreden over het beeld dat de opleiding geeft van de arbeidsmarkt en over de kans om beroepservaring op te doen. Ook vinden de studenten de opleiding relatief moeilijker en theoretischer dan verwacht, met weinig praktische oefening. Bovendien is er kritiek op de didactische kwaliteit en aanspreekbaarheid van de docenten. Op geen enkel punt zijn de studenten bij werktuigbouwkunde positiever over hun opleiding dan het landelijke HBO-gemiddelde. Wel zijn ze relatief te spreken over de inhoud van het studieprogramma, de gebouwen en de faciliteiten van hun opleiding. Verschillen tussen opleidingen Met ruim een rapportpunt verschil is er een aanzienlijke afstand tussen de hoogst en laagst gewaardeerde opleidingen. Bovenaan staat Venlo Fontys, op enige afstand gevolgd door Heerlen Hogeschool Zuyd en Zwolle Windesheim. Deze drie scoren redelijk maar dus niet geweldig, vergeleken met het HBO gemiddelde. Onderaan in de tabel staan Hogeschool Utrecht, Hogeschool Zeeland, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen en Breda Avans met veel lage scores.
34
35
4.7 Voltijd WO Bestuur en Organisatie (7,00) Bacheloropleidingen in bestuurskunde WO Bestuur en Organisatie, Ba VT 2007 en/of organisatiewetenschappen (verschil in rapportcijfer vgl met totaal W O) worden aangeboden bij negen Inhoud universiteiten, waarbij Tilburg als enige 0,60 de bacheloropleiding heeft gesplitst in 0,40 Faciliteiten Keuzeruimte 0,20 twee varianten. Met in totaal ruim 0,00 duizend eerstejaars lopen de -0,20 Gebouwen Samenhang collegezalen niet over. -0,40 -0,60 -0,80
Algemeen kwaliteitsbeeld Deze opleidingen worden door hun Studeerbaarheid W erkvormen studenten behoorlijk gunstig beoordeeld. Men blijkt positief over Communicatie Voorb. Loopbaan praktische zaken zoals de beschikbare gebouwen en faciliteiten en de Docenten communicatie van de opleiding met de studenten. Ook positief zijn de studenten, vergeleken met andere WO-studies, over de voorbereiding op hun loopbaan: er zijn goede mogelijkheden voor stages en ook de kennismaking met onderzoek verloopt goed. Bovendien scoren deze opleidingen hoog op studeerbaarheid. Kritiek is er wel op het gebied van de keuzeruimte, en wel op alle deelaspecten behalve de mogelijkheid om in je eigen tempo te studeren. Daartegenover staat weer dat de studenten iets positiever zijn over de werkvormen, en over de kwaliteit van de docenten. Verschillen tussen opleidingen De waardering voor de individuele opleidingen vertoont een voor WO-begrippen grote spreiding van 1,1 punt. De opleidingen van Utrecht, Nijmegen en Tilburg doen het zeer goed op alle aspecten. Utrecht krijgt daarbij nog extra waardering voor de praktische oefening en koppeling met de praktijk. In Nijmegen waardeert men de deskundigheid van de docenten en de onderzoeksmogelijkheden. Vijf andere opleidingen ontlopen elkaar qua studentenoordeel niet veel. Maar de Groningse opleiding – die officieel internationale betrekkingen heet – valt uit de toon door extra kritiek. De studenten zijn ontevreden over de slechte begeleiding en geringe studeerbaarheid van de opleiding. Bovendien krijgen ze geen duidelijk beeld van de arbeidsmarkt. Alleen over de inhoud van het onderwijs is men wel tevreden. Tenslotte valt op dat Organisatiewetenschappen in Tilburg op veel aspecten minder waardering krijgt dan de zusteropleiding Bestuurskunde.
36
4.8 Voltijd WO Bedrijfskunde (6,88) Bedrijfskunde en bedrijfswetenschappen zijn populair: er waren in 2007 in totaal bijna 4000 eerstejaars. De studie is breed en de opleidingen bieden allerlei accenten en specialisaties. Tot nu toe is het beginsalaris hoog, maar de baankansen voor de komende tijd worden als matig gezien. Een relatief groot deel van de afgestudeerden start ook nu al in banen op HBO-niveau.
WO Bedrijfskunde, Bachelor VT 2007 (verschil in rapportcijfer vgl met totaal W O) Inhoud 0,60
Faciliteiten
0,40
Keuzeruimte
0,20 0,00 -0,20
Gebouwen
-0,40
Samenhang
-0,60 -0,80
Studeerbaarheid
W erkvormen
Algemeen kwaliteitsbeeld Op bijna alle aspecten waarderen de Communicatie Voorb. Loopbaan studenten Bedrijfskunde hun studie evenveel als het WO-gemiddelde. De Docenten communicatie over tentamens, roosters e.d. krijgt iets meer waardering. Maar de docenten scoren juist relatief laag. Ze krijgen een vrij magere waardering voor hun deskundigheid, maar nog meer kritiek is er op hun beperkte beschikbaarheid. Dit is kenmerkend voor massale opleidingen. Dat laatste geldt ook voor de matige waardering voor de werkvormen. De studenten zouden meer gestimuleerd willen worden tot een kritische houding. Bij de voorbereiding op de loopbaan is er gemengd nieuws: gunstig oordelen de studenten over het beeld dat ze krijgen van de arbeidsmarkt, maar iets lager is de waardering voor het opdoen van beroepservaring en de kennismaking met wetenschappelijk onderzoek. Het onderwijs blijft in de ogen van studenten te theoretisch. Verschillen tussen opleidingen Wageningen en Maastricht krijgen de hoogste waardering, hoewel ze niet op alle aspecten hoog scoren. Groningen, Nijmegen en Amsterdam VU scoren het laagst. Opvallend is dat ze er allemaal zwak uit komen op het gebied van de loopbaanvoorbereiding. De opleidingen in Tilburg, Eindhoven, Enschede en Rotterdam worden onderling vergelijkbaar gewaardeerd en vormen bij Bedrijfskunde de middenmoot.
37
4.9 Voltijd WO Sociologie en Sociale Studies (6,88) Sociologie en aanverwante sociale studies worden verzorgd door zeven universiteiten. Er is een tijd geweest dat deze studies massaal waren, maar dat is al lang niet meer zo: landelijk gezien spreken we over niet meer dan 800 eerstejaars.
WO Sociologie, Bachelor VT 2007 (verschil in rapportcijfer vgl met totaal W O) Inhoud Faciliteiten
Gebouwen
0,60 0,40 0,20 0,00 -0,20 -0,40 -0,60 -0,80
Keuzeruim te
Sam enhang
Algemeen kwaliteitsbeeld Studeerbaarheid Werkvorm en De studenten vinden deze studies beter studeerbaar dan het WO-gemiddelde. Com m unicatie Voorb. Loopbaan Ook positief beoordeeld wordt de communicatie van de opleiding met de Docenten studenten. Modale waarderingscijfers zijn er voor het onderwijsprogramma, de werkvormen en de docenten. Op deelaspecten zien we daarbij wat uitschieters. Zo is er weinig waardering voor het aanbod aan specialisaties en voor de internationale contacten van de opleidingen, terwijl de deskundigheid van de docenten relatief hoog wordt aangeslagen. Duidelijk lager dan het WO-gemiddelde is de waardering voor de voorbereiding op de loopbaan. Dit betreft vooral het vage beroepsbeeld en de beperkte mogelijkheden om beroepservaring op te doen. Lichtpuntje is hier wel dat de studenten behoorlijk positief zijn over hun kennismaking met het doen van wetenschappelijk onderzoek. Enige kritiek is er ook op de faciliteiten – vooral de computers. Verschillen tussen opleidingen Er is ruim een punt verschil in gemiddeld oordeel tussen de hoogst en de laagst gewaardeerde opleiding, en dat is veel in het WO. De jonge opleiding Gedrag en Samenleving van de UvA onderscheidt zich met zeer hoge waarderingen op bijna alle aspecten, op enige afstand gevolgd door sociologie in Nijmegen. De middengroep – Rotterdam, Tilburg en Utrecht - ontloopt elkaar niet veel. Een derde groep opleidingen krijgt net iets minder waardering dan het gemiddelde. Dit zijn de Tilburgse Vrijetijdswetenschappen en de sociologiestudies in Groningen en tweemaal Amsterdam. Knelpunten bij de drie laatstgenoemde is onder meer de matige studeerbaarheid.
38
4.10 Voltijd WO Gezondheidswetenschappen (7,04) Dit is een tamelijk heterogene groep opleidingen, met een brede variatie rond het thema “gezondheid”. De invalshoek kan biologisch, technisch, statistisch of sociaalwetenschappelijk zijn. De aantallen studenten zijn behoorlijk hoog, maar van massaliteit is net geen sprake.
WO Gezondheidswet., Bachelor VT 2007 (verschil in rapportcijfer vgl met totaal W O) Inhoud 0,60
Faciliteiten
0,40
Keuzeruimte
0,20 0,00 -0,20
Gebouwen
-0,40
Samenhang
-0,60
Algemeen kwaliteitsbeeld -0,80 De studenten in deze groep zijn op vrijwel alle punten positiever dan het Studeerbaarheid W erkvormen WO-gemiddelde. Er is alleen relatieve kritiek op de keuzeruimte: dit betreft Communicatie Voorb. Loopbaan de mogelijkheden voor keuzevakken, eigen studietempo en stages in het Docenten buitenland. Ook de mate waarin de opleiding een helder beeld van de arbeidsmarkt geeft, scoort bij hen laag (5,9), maar de kennismaking met wetenschappelijk onderzoek krijgt weer een opvallend hoge waardering (7,6). De relatief hoogste waardering is er voor de faciliteiten en gebouwen. De opleidingen zijn in het algemeen studeerbaar, de docenten worden deskundig gevonden en de inhoud van de vakken wordt gewaardeerd. Ook de communicatie van de opleiding met studenten krijgt een zeer behoorlijke waardering. Verschillen tussen opleidingen Tot zover het positieve gemiddelde beeld van deze groep opleidingen. Er zijn echter wel kwaliteitsverschillen. De twee opleidingen in Wageningen scoren op veel aspecten bovengemiddeld goed, met vooral hoge scores voor keuzeruimte en studeerbaarheid. Verder oogsten ook de biomedische opleidingen in Leiden, Utrecht en Nijmegen lof. Er zijn geen opleidingen die zware kritiek krijgen. Toch is er een groep relatieve achterblijvers. Dat zijn drie opleidingen van de VU, de biomedische opleiding van de UvA en bewegingswetenschappen in Groningen. Bij de VU en de UvA is er onder meer kritiek op de te trage beschikbaarheid van tentamenresultaten. In Groningen is men erg ontevreden over het gebrek aan mogelijkheden voor praktische oefening en het opdoen van beroepservaring. Bij een studie als deze zijn dat relevante minpunten.
39
4.11 Voltijd WO Kunst en Cultuurstudies (6,91) Bij deze groep opleidingen behoren naast algemene cultuurwetenschappen, ook media en cultuur, en muziek- en theaterwetenschappen. De algemene cultuurwetenschappen benaderen kunst en cultuur vanuit de breedte: economisch, filosofisch, politiek, historisch, etc., terwijl de andere studies een specifieke vakgerichte invalshoek hebben. De meeste opleidingen zijn kleinschalig (ruim 900 eerstejaars in totaal). De salarisverwachtingen zijn zeer laag, en hetzelfde geldt voor de kans op werk van academisch niveau.
WO Kunst- en Cultuurwet., Ba VT 2007 (verschil in rapportcijfer vgl met totaal W O)
Inhoud 0,60
Faciliteiten
0,40
Keuzeruimte
0,20 0,00 -0,20
Gebouwen
-0,40
Samenhang
-0,60 -0,80
Studeerbaarheid
Werkvormen
Communicatie
Voorb. Loopbaan Docenten
Algemeen kwaliteitsbeeld De studenten kunst en cultuur vinden hun studie nogal theoretisch en ze missen ook vaak samenhang tussen de vakken. Vergeleken met het WO-gemiddelde zijn de studenten hier minder tevreden over het zicht op de arbeidsmarkt en over de koppeling tussen theorie en praktijk. Men waardeert de keuzeruimte, maar er is ook kritiek op de mogelijkheden tot eigen tempo, specialisatie en stage in het buitenland. Waardering is er voor de kwaliteit van de docenten en voor de interessante inhoud van het studieprogramma. Op deze punten liggen de rapportcijfers boven het WO-gemiddelde. Verschillen tussen opleidingen De waardering voor de verschillende opleidingen loopt flink uiteen. Tilburg scoort hoog met een reeks randvoorwaarden, maar niet zozeer met interessante inhoud. Nijmegen springt er juist uit met hoge waarderingen voor de inhoud, plus de docenten. Daarnaast krijgt ook Rotterdam een bovengemiddelde waardering, zonder zwakke punten. De grootschaliger opleidingen in Utrecht, bij de UvA en in Groningen krijgen de laagste waarderingen. Knelpunten zijn hier meer dan elders de studeerbaarheid, het zicht op de arbeidsmarkt, de werkvormen en de matige communicatie met studenten. In 2007 werden te weinig studenten bereikt bij muziekwetenschappen aan de UvA en in Utrecht, waardoor deze opleidingen hier ontbreken.
40
4.12 Voltijd WO Informatica (7,11) Met een gemiddelde instroom beneden de 100 studenten zijn de opleidingen WO-informatica relatief kleinschalig. Een deel van de opleidingen kon in 2007 zelfs niet beoordeeld worden, doordat er te weinig studenten werden bereikt. Afgestudeerden komen prima terecht op de arbeidsmarkt, maar de studie heeft wel een wat zwaar en theoretisch imago. Dat schrikt wellicht studenten af.
WO Informatica, Ba VT 2007 (verschil in rapportcijfer vgl met totaal W O) Inhoud 0,60
Faciliteiten
0,40
Keuzeruimte
0,20 0,00 -0,20
Gebouwen
-0,40
Samenhang
-0,60 -0,80
Studeerbaarheid
W erkvormen
Algemeen kwaliteitsbeeld De studentenoordelen vertonen een Communicatie Voorb. Loopbaan karakteristiek beeld van deze Docenten opleidingen. We zien (zeer) hoge waardering voor gebouwen en faciliteiten, inclusief computers. Ook zijn de studenten positief over de inhoud van de studie en vooral de ruime keuzemogelijkheden. En daarbij is er ook nog bovengemiddelde waardering voor de samenhang in het programma, de werkvormen, de docenten en de communicatie van de opleiding met de studenten. De studeerbaarheid krijgt ‘slechts’ een gemiddelde waardering, wat past bij de studielast van 29 uur per week. Lager dan gemiddeld is alleen de waardering voor de voorbereiding op de arbeidsmarkt. De studenten vinden dat de opleiding weinig aansluiting op de praktijk vertoont. Kritische noten zijn er nog op deelaspecten: over de kennismaking met wetenschappelijk onderzoek, het stimuleren van een kritische instelling en de haalbaarheid van de opleiding. Verschillen tussen opleidingen Bij de opleidingen valt op dat ze allemaal hoog scoren op inhoud, docenten, gebouwen en faciliteiten. Ze scoren juist allemaal laag op de loopbaanvoorbereiding. Wat dit laatste betreft is Leiden een lichtpuntje, door de waardering voor de kennismaking met onderzoek (7,2). Er zijn geen grote verschillen in waardering tussen de opleidingen. Utrecht en Leiden onderscheiden zich in positieve zin, met hoge cijfers voor zowel inhoud en docenten als studeerbaarheid. Nijmegen en Delft blijven net wat achter; juist hier is de studeerbaarheid een knelpunt. Enkele opleidingen (Amsterdam, Groningen, Eindhoven) konden helaas in 2007 niet beoordeeld worden.
41
5. Highlights bachelorenquête deeltijd Inleiding Zoals eerder gemeld, zijn in 2007 in totaal 7.028 deeltijdstudenten met succes geënquêteerd, waarvan 85 procent in het HBO. Het betrof in totaal 183 opleidingen of bundels daarvan. De oordelen over bundels zijn geldig voor meerdere onderliggende opleidingen – hetgeen het totaal op 211 beoordeelde opleidingen brengt. In de tabel hieronder is te zien hoe de ondervraagde studenten verdeeld waren over de dit jaar voor onderzoek geselecteerde disciplines. In de paragrafen hierna bespreken we meer in detail de oordelen over de opleidingen in acht relevante disciplines. Hiervan behoren er vijf tot het HBO en drie tot het WO. Ze zijn gemarkeerd in onderstaande tabel.
HBO WO
Verschil met Landelijk gemiddelde
WO Pedagogiek en Onderwijskunde WO Wijsbegeerte WO Theologie en Levensbeschouwing WO Geschiedenis-Kunstgeschiedenis WO Recht WO Sociologie en Sociale studies WO Psychologie
Totaal oordeel
Naam cluster HBO Leraar basisonderwijs (PABO) HBO Pedagogiek HBO Communicatie HBO Kunstacademie HBO Bedrijfseconomie HBO Bedrijfskunde en management HBO Maatschappelijk werk en dienstverlening HBO Personeel en arbeid HBO Sociaal pedagogische hulpverlening HBO Sociaal-juridische dienstverlening HBO Elektrotechniek HBO Algemene operationele technieken HBO Civiele techniek
Aantallen Opleidingen
Geslaagde studentenoordelen bachelors deeltijd 2007
33 11 8 16 17 9 26 21 20 7 6 3 2
6,7 6,7 6,5 6,7 6,7 6,7 6,9 6,6 6,7 6,7 6,7 6,5 6,6
-0,01 -0,08 -0,29 -0,05 -0,08 -0,02 0,19 -0,10 -0,01 -0,03 -0,10 -0,25 -0,16
4 4 4 5 11 1 3
7,0 7,2 7,2 6,9 6,9 6,7 6,9
-0,01 0,22 0,23 -0,10 -0,13 -0,34 -0,16
179 32
6,7 7,0
-
42
5.1 Deeltijd HBO PABO (score 6,74) De opleiding tot leraar basisonderwijs is een van de grootste deeltijdopleidingen in Nederland. Een groot aantal instellingen biedt deze opleiding ook in deeltijd aan. Het zijn opleidingen met een enigszins schools karakter. Het studieprogramma staat landelijk vast en men moet voor een aantal toetsen slagen. Studenten zijn doorgaans meer tijd kwijt aan hun studie dan de gemiddelde deeltijdstudent. Men moet naast de gewone contacturen veel stage lopen.
HBO PABO Bachelor DT 2007 (verschil in rapportcijfer vgl met totaal HBO dt)
Faciliteiten
Gebouwen
Inhoud 0,6 0,4 0,2 0 -0,2 -0,4 -0,6 -0,8
Studeerbaarheid
Keuze
Samenhang
Werkvormen
Communicatie
Voorb.loopbaan Docenten
Algemeen beeld De studenten bij de deeltijdpabo geven hun opleiding een modale waardering. Die waardering is ook vrijwel gelijk aan de score van de voltijdpabo’s (-0,05 pt). De opleidingen scoren vooral goed qua gebouwen en faciliteiten. De samenhang en de inhoud van de studie worden minder goed beoordeeld. Vooral het verband tussen de afzonderlijke vakken wordt kritisch beoordeeld. Het oordeel over de keuzevrijheid is vergelijkbaar met het landelijk gemiddelde. De studenten oordelen relatief positief over de mogelijkheid de studie in eigen tempo te volgen. De werkvormen krijgen gemiddeld genomen de meeste kritiek. Met name de mogelijkheid om werkervaring toe te passen is volgens de studenten beperkt. Ook vindt men dat er meer tijd besteed kan worden aan praktische oefening. De studenten zijn redelijk positief over de mate waarin ze een helder beeld van de arbeidsmarkt krijgen. Ze zijn kritischer over de aandacht voor concrete toepassingen van onderzoek op het gebied van lager onderwijs. Op de overige aspecten: docenten, communicatie en studeerbaarheid scoort deze groep opleidingen vergelijkbaar met het landelijk gemiddelde. Verschillen tussen opleidingen In de tabel op de volgende pagina is te zien hoe de afzonderlijke opleidingen scoren. Verreweg de hoogste score onder deeltijdpabo’s is voor de Katholieke Pabo Zwolle. Deze instelling onderscheidt zich op vrijwel alle onderdelen. Ook Gouda Driestar en Helmond Kempel en de Gereformeerde Hogeschool Zwolle krijgen veel lof van hun studenten. De sterke en zwakke punten van deze twee instellingen zijn verschillend. In Gouda is men bijvoorbeeld meer te spreken over de communicatie, terwijl Helmond meer lof krijgt voor de gebouwen. Op de laagste vier plekken zijn twee locaties van InHolland te vinden, Haarlem en Alkmaar. Tussen hen in vinden we de opleiding van de Hogeschool Rotterdam. Ook de Hogeschool van Amsterdam scoort laag. Drie van deze opleidingen scoren zeer laag op communicatie. Maar er is ook kritiek op de kwaliteit van het onderwijs zelf. Dit betreft zowel de inhoud en samenhang van het programma, als de aandacht voor vaardigheden en beroepsvoorbereiding.
43
44
5.2 Deeltijd HBO Communicatie (6,46) HBO communicatie is voortgekomen uit het HEAO. Bij sommige instellingen is de studie losgemaakt van de economische richtingen, maar ook daar draagt hij er nog wel de sporen van. Er ligt een stevig accent op management. De opleidingen zijn relatief jong. Vijftien jaar geleden waren er pas twee, nu zijn het er in het voltijd-HBO meer dan vijftien. Het onderwijs is vaak tamelijk grootschalig en theoretisch. Voor een deeltijdopleiding is er keus uit zeven hogescholen, waarvan er bij zes een geslaagde enquête is gehouden. Hier is het onderwijs kleinschaliger, maar voldoet de kwaliteit ook aan de verwachtingen?
HBO Communicatie Bachelor DT 2007 (verschil in rapportcijfer vgl met totaal HBO dt) Inhoud 0,6 Faciliteiten
0,4
Keuze
0,2 0 -0,2 Gebouwen
-0,4
Samenhang
-0,6 -0,8 Studeerbaarheid
Werkvormen
Communicatie
Voorb.loopbaan Docenten
Algemeen beeld Gemiddeld zijn de studenten maar matig tevreden. Het rapportcijfer van 6,46 behoort tot de laagste in het HBO. De communicatieopleidingen krijgen relatief veel kritiek op – nota bene – de communicatie; de late tentamenuitslagen en het gebrek aan informatie over regels zijn de voornaamste oorzaak. Ook de begeleiding van de studievoortgang krijgt kritiek en belemmert de studeerbaarheid. Het onderwijs wordt matig beoordeeld. De studenten missen de mogelijkheid werkervaring toe te passen binnen de studie. Men is weinig tevreden over het aanbod aan keuzevakken. Ook de docenten scoren relatief laag; vooral hun beschikbaarheid is een knelpunt. De studenten hebben een modale waardering voor de inhoud van de opleiding. Relatieve pluspunten zijn de huisvesting en de loopbaanvoorbereiding. Verschillen tussen opleidingen Tussen de deeltijdopleidingen HBO communicatie bestaan duidelijke kwaliteitsverschillen. Rotterdam en Zwolle springen er positief uit. Zwolle scoort alleen wat lager met de keuzemogelijkheden. InHolland in Diemen en de Hogeschool Utrecht krijgen juist veel kritiek. De laatste opleiding oogst wel waardering voor het fraaie onderwijsgebouw, maar krijgt op andere punten lage rapportcijfers. Het dieptepunt is de score van 4,5 voor de communicatie met studenten.
45
5.3 Deeltijd HBO Kunstacademie (6,70) Op de kunstacademie ligt veel nadruk op de persoonlijke ontwikkeling als kunstenaar of vormgever. Studenten zijn enthousiast en hard werkend en krijgen de ruimte om zich te specialiseren. De deeltijdopleidingen zijn redelijk kleinschalig en er is veel individuele aandacht. De opleiding wordt door studenten als tamelijk zwaar ervaren.
HBO Kunstacademie Bachelor DT 2007 (verschil in rapportcijfer vgl met totaal HBO dt) Inhoud 0,6
Faciliteiten
0,4
Keuze
0,2 0 -0,2 Gebouwen
-0,4
Samenhang
-0,6 -0,8 Studeerbaarheid
Werkvormen
Communicatie Voorb.loopbaan Algemeen beeld De deeltijdopleidingen bij de Docenten kunstacademies worden wat minder gunstig beoordeeld dan de voltijdstudie. De waardering voor de inhoud van het onderwijs is, zoals verwacht mocht worden, redelijk gunstig. Maar diverse organisatorische aspecten blijken in de deeltijdopleiding een knelpunt. Dit betreft met name de communicatie met studenten, maar ook de beschikbare les- en atelierruimtes. De opleidingen scoren ook wat lager wat betreft de aansluiting van de studie op de werksituatie van studenten – een aspect dat juist bij een deeltijdstudie van belang is.
Verschillen tussen opleidingen Twee opleidingen onderscheiden zich het meest in positieve zin. Enschede (de AKI, bekend om zijn nadruk op autonome kunst) scoort zeer goed met de keuzeruimte, de werkvormen en de faciliteiten, en de ‘studeerbaarheid’. Men is er echter minder tevreden over de loopbaanvoorbereiding. Zwolle is sterker op dit laatste punt en krijgt het hoogste cijfer voor de communicatie met studenten. De werkvormen krijgen er echter meer kritiek Onderaan de lijst staan Maastricht en Rotterdam. Maastricht krijgt vooral veel kritiek op de communicatie met studenten. Rotterdam krijgt over een breder front kritiek. Het onderwijsgebouw is er echter in orde.
46
5.4 Deeltijd HBO Sociaal Pedagogische Hulpverlening (6,74) De deeltijdopleiding sociaal-pedagogische hulpverlening is vooral een “doorstroomstudie”. Werkenden met een MBO-diploma in dezelfde sector kiezen er vaak voor om de studie ook in het HBO te volgen. Veel instellingen bieden daarom SPH in deeltijd aan. Deze populaire opleidingen zijn vaak redelijk grootschalig. Dit doet volgens studenten niet veel af aan de kwaliteit van het onderwijs.
HBO SPH Bachelor DT 2007 (verschil in rapportcijfer vgl met totaal HBO dt) Inhoud 0,6 Faciliteiten
0,4
Keuze
0,2 0 -0,2 Gebouwen
-0,4
Samenhang
-0,6 -0,8 Studeerbaarheid
Werkvormen
Algemeen beeld Communicatie Voorb.loopbaan De deeltijdopleidingen SPH hebben redelijk tevreden studenten. Ze krijgen dezelfde Docenten modale waardering als de voltijdvariant. De studenten vinden het niveau van de stof voldoende, net als de samenhang tussen de vakken. Gunstig is vooral het oordeel over de werkvormen: er is ruimte voor praktische oefening en kans om opgedane werkervaring in de opleiding toe te passen. De studenten zijn redelijk tevreden over de loopbaanvoorbereiding. De opleidingen zijn ook behoorlijk studeerbaar; vooral de begeleiding van de studievoortgang wordt gewaardeerd. Kritiek is er op de huisvesting van de opleiding. Vooral het aanbod aan werkplekken voor zelfstudie is volgens de studenten matig. Ook op facilitair gebied is de score vrij laag; de kritiek betreft onder meer de ICT-voorzieningen.
47
Verschillen tussen opleidingen De tevredenheid van studenten verschilt aanzienlijk tussen de verschillende SPH-opleidingen. De Christelijke Hogeschool Ede steekt met kop en schouders boven de rest uit. Maar ook twee grote sociale academies uit de Randstad – Den Haag en Amsterdam – scoren significant boven het landelijke gemiddelde. De verschillende InHolland vestigingen, plus de opleiding van Fontys in Eindhoven, krijgen relatief de meeste kritiek. Ook Eindhoven Fontys scoort behoorlijk ver onder het gemiddelde. De kritiek betreft allereerst de matige communicatie, maar ook de keuzemogelijkheden krijgen hier de minste waardering. Ook enkele opleidingen in de middenmoot vallen op met specifieke knelpunten of sterktes. Bij de Hogeschool Rotterdam zijn er bijvoorbeeld flinke klachten over de studeerbaarheid en de communicatie, maar tegelijk scoort deze opleiding goed met de faciliteiten. Leiden krijgt alleen kritiek op de geringe keuzemogelijkheden, en de studenten in Den Bosch zijn prima tevreden – behalve over het onderwijsgebouw. De kans is groot dat die onvrede intussen verminderd is, want Avans heeft in 2007 een flinke modernisering afgerond.
48
5.5 Deeltijd HBO Elektrotechniek (6,65) Elektrotechniek is een van de zeldzame techniekopleidingen in het hoger onderwijs die ook in deeltijd wordt aangeboden. Dat gebeurt bij een handvol hogescholen. De instroom bestaat voor een aanzienlijk deel uit werkenden met een MBO-diploma. De grote uitdaging voor de opleidingen is om deze studenten met een beperkt aantal contacturen voldoende vakkennis èn vaardigheden bij te brengen. Geen wonder dat studenten de opleiding vaker moeilijk dan makkelijk vinden.
HBO Elektrotechniek Bachelor DT 2007 (verschil in rapportcijfer vgl met totaal HBO dt) Inhoud 0,6 Faciliteiten
0,4
Keuze
0,2 0 -0,2 Gebouwen
-0,4
Samenhang
-0,6 -0,8 Studeerbaarheid
Communicatie
Werkvormen
Voorb.loopbaan
Docenten Algemeen beeld Er is flink wat kritiek op deze opleidingen. De rapportcijfers liggen gemiddeld 0,2 punt lager dan bij de voltijdstudie. De lesstof en de faciliteiten van de opleidingen zijn gemiddeld in orde; zelfs de studeerbaarheid blijkt geen groot knelpunt. Vergeleken met het landelijk HBO-gemiddelde is de communicatie bij deze groep opleidingen zelfs een stuk beter beoordeeld. Maar op de kwaliteit van het feitelijk gegeven onderwijs hebben de studenten de nodige kritiek. De kern van die kritiek is dat het geboden onderwijs te theoretisch is en te weinig samenhang vertoont – tussen de vakken en studiejaren, maar ook met de praktijk. En dat vertaalt zich in klachten over de werkvormen (je kunt je werkervaring te weinig toepassen), de docenten (leggen niet helder genoeg uit) en vooral de aansluiting op de arbeidsmarkt. Mede daardoor wordt de studie toch als een last ervaren, die niet zo makkelijk met werk of vrije tijd te combineren valt.
Verschillen tussen opleidingen Tussen de zes deeltijdopleidingen elektrotechniek zijn er betekenisvolle kwaliteitsverschillen. De opleidingen in Groningen en Arnhem scoren goed - vooral met de inhoud van het onderwijs, en met de kwaliteit van de docenten. Bovendien krijgt de loopbaanvoorbereiding hier een behoorlijke waardering. Eindhoven behaalt op veel aspecten de laagste scores. Samenhang, werkvormen en loopbaanvoorbereiding krijgen veel kritiek. Ook de docenten en de inhoud van het programma krijgen minder waardering. Bovendien is deze opleiding zwaar. De drie andere opleidingen krijgen alle een matige waardering. Daarbij scoort Breda het laagst met de keuzeruimte, en is in Utrecht de communicatie het grootste knelpunt.
49
5.6 Deeltijd WO Geschiedenis en Kunstgeschiedenis (6,91) Geschiedenis en kunstgeschiedenis behoren tot de weinige universitaire opleidingen die op behoorlijke schaal in deeltijd worden aangeboden. Bij vijf van deze opleidingen werd in 2007 een geslaagde enquête gehouden. Onder de studenten zijn er veel die deze studie kiezen als vrijetijdsbesteding. Maar er is ook een bescheiden instroom van werkenden, zoals leraren met een HBOdiploma.
WO Geschiedenis en Kunstgeschiedenis Bachelor DT 2007 (verschil in rapportcijfer vgl met totaal WO dt) Inhoud 0,6 Faciliteiten
Gebouwen
Studeerbaarheid
0,4 0,2 0 -0,2 -0,4 -0,6 -0,8
Keuze
Samenhang
Werkvormen
Algemeen beeld Communicatie Voorb.loopbaan Deze deeltijdopleidingen krijgen een Docenten modale waardering, net als de voltijdstudie (kunst-) geschiedenis. Daarbij ligt de kracht meer bij de inhoud dan bij de praktische randvoorwaarden van de opleiding. Het studieprogramma krijgt op veel punten waardering, met als gunstige uitschieter de ruime keuzemogelijkheden. Bij de ‘werkvormen’ zien de studenten zich gestimuleerd om een kritische houding te ontwikkelen. Voor het inbrengen van werkervaring blijkt minder ruimte. De loopbaanvoorbereiding wordt dan ook kritisch beoordeeld. De studie sluit weinig aan op de arbeidsmarkt. Wel maken studenten voldoende kennis met wetenschappelijk onderzoek. Ook de communicatie krijgt kritiek; zowel de communicatie via internet als de algemene informatievoorziening is zwak. Alleen over de lesroosters zijn de studenten tevreden. Ook de praktische voorzieningen krijgen een matige waardering. Dat geldt voor de huisvesting, maar bijvoorbeeld ook voor het onderwijsmateriaal. Verschillen tussen opleidingen Tussen de drie onderzochte deeltijdopleidingen geschiedenis zien we wel enige verschil in kwaliteit. Leiden krijgt de meeste lof, vooral voor de inhoud als de organisatie van het onderwijs. Studenten vinden de beide andere opleidingen nogal schools en theoretisch. Bij kunstgeschiedenis zijn de verschillen veel kleiner. De opleiding in Amsterdam is wat zwaarder, maar wel moderner qua werkvormen. En voor Leiden geldt het omgekeerde.
50
5.7 Deeltijd WO Recht (score 6,88) De deeltijdopleiding WO rechten wordt bij tien universiteiten aangeboden. Bij één daarvan zijn onvoldoende studenten bereikt voor een betrouwbaar oordeel. Veel universiteiten bieden in deeltijd naast Nederlands recht ook notarieel recht aan. Deze opleidingen zijn echter te klein om betrouwbaar te enquêteren. De opleiding wordt gevolgd door werkenden, die hun competenties willen uitbreiden. Van de studenten heeft 55% een baan van minstens vier dagen per week.
WO Recht Bachelor DT 2007 (verschil in rapportcijfer vgl met totaal WO dt)
Faciliteiten
Gebouwen
Inhoud 0,6 0,4 0,2 0 -0,2 -0,4 -0,6 -0,8
Studeerbaarheid
Keuze
Samenhang
Werkvormen
Communicatie
Voorb.loopbaan Docenten
Algemeen beeld Deze opleidingen krijgen gemiddeld een bescheiden waardering. Vergeleken met de voltijdstudie zijn er weinig klachten over de faciliteiten, maar is er opmerkelijke kritiek op de beperkte keuzemogelijkheden – en op de studeerbaarheid van de opleiding. Dat laatste komt door het geringe aantal herkansingsmogelijkheden, de matige voortgangsbegeleiding en door het feit dat de studie toch lastig te combineren blijkt met een baan. De werkvormen en loopbaanvoorbereiding krijgen een modale waardering, maar daarbij valt toch ook op dat er volgens de studenten weinig plaats is voor kritisch wetenschappelijk denken. Verschillen tussen opleidingen Tussen de opleidingen lopen de oordelen flink uiteen. Nijmegen, Rotterdam, Tilburg en Leiden scoren duidelijk hoger dan het gemiddelde. Dat neemt overigens niet weg dat Rotterdam kritiek krijgt op de (schoolse) werkvormen, en dat er in Tilburg en Leiden klachten zijn over de studeerbaarheid. De Haagse vestiging van de Universiteit Leiden scoort overigens een stuk lager dan de moederopleiding. Utrecht krijgt verreweg de meeste kritiek, met onder meer onvoldoendes voor de keuzeruimte en de studeerbaarheid. Op dat laatste punt scoort ook de VU laag.
51
5.8 Deeltijd WO Psychologie (6,85) Een deeltijdopleiding psychologie wordt bij drie universiteiten verzorgd, met een gemiddelde instroom van 45 studenten. Anders dan de voltijdstudie zijn deze opleidingen dus redelijk kleinschalig te noemen. Ongeveer de helft van de studenten heeft al eerder een gehele of gedeeltelijke studie in het hoger onderwijs gevolgd.
WO Psychologie Bachelor DT 2007 (verschil in rapportcijfer vgl met totaal WO dt)
Faciliteiten
Gebouwen
Studeerbaarheid
Inhoud 0,6 0,4 0,2 0 -0,2 -0,4 -0,6 -0,8
Keuze
Samenhang
Werkvormen
Algemeen beeld Communicatie Voorb.loopbaan Wellicht maakt de studie- en werkervaring Docenten deze studenten extra kritisch. Feit is, dat de deeltijdopleiding psychologie minder waardering krijgt dan zijn voltijdtegenhanger. De studenten zijn wel redelijk tevreden over het studieprogramma, over de praktische organisatie van de opleiding en de voorbereiding op de loopbaan. Hetzelfde geldt voor de faciliteiten. Maar op de feitelijke uitvoering van het onderwijs hebben ze veel kritiek. Die kritiek is het scherpst als het om de praktische uitwerking van het onderwijs gaat. Men krijgt te weinig kans om opgedane werkervaring in de studie toe te passen, of om nieuwe praktische ervaring op te doen. De theoretische stof wordt te weinig in verband gebracht met de praktijk. Mede daardoor is de studie moeilijker in het dagelijks leven in te passen dan verwacht. Ondanks dat studenten de opleiding vrij makkelijk vinden, is hij volgens hen niet voldoende ‘studeerbaar’. Ook de voortgangsbegeleiding schiet tekort. Verschillen tussen opleidingen De oordelen over de drie geënquêteerde deeltijdopleidingen psychologie lopen wel enigszins uiteen. De opleiding van de Universiteit van Amsterdam onttrekt zich nog het meest aan de vermelde kritiek, al blijven de werkvormen en de studeerbaarheid toch knelpunten. De studenten in Groningen zijn het minst tevreden. Ook hier spitst de kritiek zich toe op de genoemde knelpunten, maar daarbij zijn de rapportcijfers wel een vol punt lager. Ook over de samenhang in het programma, en de loopbaanvoorbereiding krijgt Groningen stevige kritiek.
52
6. Highlights masterenquête Inleiding In 2007 zijn 3.837 masterstudenten geenqueteerd; 451 in het HBO en 3.386 in het WO. Dat is gemiddeld zo’n 14% van de populatie van 26.939 masterstudenten. De studenten in de onderzochte steekproef studeren aan ruim 123 opleidingen in het WO en 19 studies in het HBO. Masteropleidingen zijn er nog niet zoveel in het HBO als in het WO. In de tabel staan deze opleidingen aangegeven, met gemarkeerd degene die hier in detail worden besproken. We bespreken zeven groepen verwante masteropleidingen: één uit het HBO en zes uit het WO.
HBO WO
Verschil met Landelijk gemiddelde
WO Education and Child Studies WO Media en Journalistiek WO Wijsbegeerte WO Religie en Theologie WO Geschiedenis WO Industrial Design WO Rechtsgeleerdheid WO Political Science WO Bestuur en Organisatie WO Bedrijfswetenschappen WO Economie, Accountancy WO Cultural Anthropology WO Psychology WO Gezondheidswetenschappen WO Urban Environmental Management WO Earth Sciences WO Environmental Sciences WO Industrial and Applied Mathematics WO Chemical Engineering WO Technology and Policy WO Business Information Systems WO Embedded Systems WO Constructiewetenschappen WO Bouwkunde en Civiele Techniek
Totaal oordeel
Naam cluster HBO Master of Education Talen HBO Pedagogiek HBO Master of Education overig HBO Master of Education Exact HBO Special Educational Needs HBO Masters Verpleegkunde (ANP en Ph.A.)
Aantallen Opleidingen
Geslaagde studentenoordelen masteropleidingen 2007
4 2 1 6 3 3
6,7 7,4 6,4 6,7 6,7 6,9
-0,2 0,6 -0,4 -0,2 -0,1 0,1
1 1 3 1 6 4 4 4 10 8 22 8 9 17 5 1 1 1 1 1 1 1 9 4
6,6 7,1 7,3 7,0 7,1 7,1 7,1 7,1 7,0 7,2 7,0 7,2 7,2 7,2 7,2 7,1 8,2 8,2 7,2 7,3 7,1 7,3 7,4 7,0
-0,5 -0,1 0,2 -0,1 -0,1 0,0 0,0 -0,1 -0,1 0,1 -0,2 0,0 0,1 0,1 0,0 0,0 1,1 1,0 0,1 0,2 0,0 0,2 0,2 -0,2
19 123
-
53
6.1 Master HBO Speciaal Onderwijs (6,74) De opleidingen “Special Educational HBO Master Speciaal Onderwijs 2007 Needs” (S.E.N.) omvatten alle (verschil in rapportcijfers vgl met totaal WO-masters) lerarenopleidingen voor het speciaal onderwijs. Studenten maken er Aansluiting kennis met remedial teaching en het 0,60 werken met gehandicapte of moeilijk Gebouw en&Faciliteiten Inhoud 0,40 0,20 opvoedbare kinderen. 0,00 De opleidingen vormen de logische -0,20 Studeerbaarheid Keuze voortzetting van wat voorheen als -0,40 -0,60 `tweede fase-opleiding’ bestond. Een groot deel van de studenten Communicatie Samenhang heeft eerder een opleiding tot leraar in het basis- of voortgezet onderwijs Docenten Werkvormen gevolgd, en velen hebben reeds beroepservaring. Loopbaan Drie opleidingen, bij twee van de drie aanbiedende instellingen, namen in 2007 deel aan de Nationale Studentenenquête. Onze enquête betrof zowel vol- als deeltijdstudenten. Algemeen beeld De opleiding speciaal onderwijs is de enige HBO masterstudie die hier wordt behandeld. De cijfers worden vergeleken met het gemiddelde van alle in 2007 onderzochte HBO-masters – een referentiekader waarin onderwijs en zorg de boventoon voeren. De opleidingen krijgen een vrij bescheiden waardering. Het onderwijsprogramma behaalt wel op alle relevante aspecten modale scores, en hetzelfde geldt voor de loopbaanvoorbereiding. Maar over hun docenten zijn de ondervraagden minder tevreden. Daarnaast is er een samenhangend complex van knelpunten. Bij het aspect keuzeruimte blijkt allereerst dat er weinig ruimte is om in je eigen tempo te studeren. Ook is er bredere kritiek op de studeerbaarheid van de opleiding, op de mate waarin deze aansluit op de vooropleiding, en op de voorlichting hierover. Ook tijdens de studie valt de communicatie van de opleiding de studenten tegen. Dit gaat zowel om praktische zaken als roosters, als de mate waarin studenten betrokken worden bij de evaluatie van de opleiding. Verschillen tussen instellingen Er zijn drie opleidingen beoordeeld. Twee brede, in Zwolle en Utrecht, en een specifieke gericht op kinderen met een gehoorbeperking, ook in Utrecht. De verschillen in beoordeling zijn niet bijzonder groot. De Zwolse opleiding heeft een lichte voorsprong, en onderscheidt zich met name significant met de waardering voor de inhoud van de studiestof. De brede opleiding in Utrecht krijgt op alle punten een modale beoordeling. De andere opleiding, voor communicatief gehandicapten, blijft enigszins achter. Dit komt door één wrang detail: juist de communicatie van de opleiding zou te wensen overlaten.
54
6.2 Master WO Geschiedenis (7,07) De onderzochte masteropleidingen geschiedenis behoren tot de middelgrote exemplaren in de masterenquête. Ze tellen gemiddeld honderd studenten. Het betreft hier vooral studenten in brede doorstroommasters. Slechts een klein deel van de studenten heeft een HBO-vooropleiding, tweederde stroomt direct door vanuit de WO-bachelor. Maar er is ook een flinke groep oudere studenten die de masteropleiding volgt.
WO Master Geschiedenis 2007 (verschil in rapportcijfers vlg met totaal WO-masters)
Aansluiting 0,60 Gebouw en&Faciliteiten
0,40
Inhoud
0,20 0,00 Studeerbaarheid
-0,20
Keuze
-0,40 -0,60 Communicatie
Docenten
Samenhang
Werkvormen
Algemeen beeld Loopbaan Gemiddeld krijgen deze opleidingen een redelijk gunstige waardering, maar het oordeel verschilt wel sterk tussen de diverse kwaliteitsaspecten. De docenten krijgen bijvoorbeeld zeer veel lof: met name hun persoonlijke aandacht wordt gewaardeerd. Ook over de inhoud van het programma en de gehanteerde werkvormen zijn de studenten te spreken. De studenten voelen zich gestimuleerd om een kritische instelling te ontwikkelen en complexe problemen te analyseren. Tenslotte is de opleiding behoorlijk studeerbaar. De begeleiding is in orde en er is genoeg mogelijkheid tot herkansen. Ronduit zwak daarentegen is de loopbaanvoorbereiding. De opleiding heeft volgens de studenten een zeer zwak beroepsbeeld, en contact met de arbeidsmarkt is er eveneens in zeer geringe mate. Andere punten waar deze masteropleidingen kritiek krijgen, zijn de keuzeruimte en samenhang in het programma, en de communicatie over praktische zaken zoals roosters. En tenslotte is er ook maar matige waardering voor de huisvesting en faciliteiten van de opleiding. De kritiek betreft vooral de ICT-voorzieningen. De bibliotheek is wel goed. Verschillen tussen instellingen Vier van de opleidingen krijgen een modale waardering. Alleen Nijmegen sprint er gunstig uit, met vooral een zeer hoge waardering voor de docenten. Aan de andere kant krijgt de UvA meer kritiek dan het gemiddelde. Dit geldt voor meerdere kwaliteitsaspecten.
55
6.3 Master WO Bestuur en Organisatie (7,05) De masteropleidingen in WO Bestuur en Organisatie zijn, hoewel minder dan Bedrijfskunde, één van de groeimarkten voor nieuwe doelgroepen. Behalve directe doorstromers vanuit WO-bachelors en studiestapelaars vanuit het HBO weten deze opleidingen ook werkenden terug naar de universiteit te lokken. In totaal zijn er een kleine 20 masteropleidingen op dit terrein, met samen meer dan tweeduizend studenten. Tien van deze opleidingen zijn in 2007 aan een enquête onderworpen.
WO Master Bestuur en Organisatie 2007 (verschil in rapportcijfers vgl met totaal WO-masters)
Aansluiting 0,60 Gebouw en&Faciliteiten
0,40
Inhoud
0,20 0,00 Studeerbaarheid
-0,20
Keuze
-0,40 -0,60 Communicatie
Samenhang
Docenten
Werkvormen Loopbaan
Algemeen beeld Als geheel krijgen de bestuurskundige masteropleidingen een iets lager rapportcijfer dan de gemiddelde WO-masters. Op de meeste hoofdthema’s geven de studenten modale rapportcijfers. Het studieprogramma sluit behoorlijk aan op de vooropleiding en heeft volgens de studenten ook genoeg niveau en samenhang. Ook de docenten en de gehanteerde werkvormen krijgen een redelijke waardering. Hetzelfde geldt voor de communicatie met studenten en de studeerbaarheid van de opleiding. Intussen is er één duidelijk minpunt: de keuzemogelijkheden vallen de studenten sterk tegen. Daarnaast krijgen de gebouwen en faciliteiten wat minder waardering dan elders, terwijl er ook enige kritiek is op de loopbaanvoorbereiding. Er is volgens de studenten weinig contact met de beroepspraktijk. Verschillen tussen instellingen Tussen de verschillende instellingen zijn er aanzienlijke verschillen in de waardering van de studenten. Utrecht krijgt, overigens net als in de bachelorfase, duidelijk de meeste lof. Op vrijwel alle aspecten scoort deze opleiding het hoogst. Veel opleidingen scoren dichtbij het landelijke gemiddelde, maar er zijn ook enkele achterblijvers. Dat geldt met name voor twee opleidingen van de VU in Amsterdam. Ze krijgen vooral wat meer kritiek op de studeerbaarheid en op de loopbaanvoorbereiding. Ook de communicatie met de studenten krijgt er minder waardering. De inhoud van de opleiding is volgens de studenten echter in orde.
56
6.4 Masters WO Economie en Accountancy (6,97) In deze paragraaf worden twee economisch getinte masteropleidingen gezamenlijk behandeld: economie en accountancy & controlling. Met name de laatste opleiding is populair onder studenten. Veel studenten stromen door uit een WO bachelor, maar is ook een instroom van HBO-gediplomeerden en van studenten uit het buitenland. Veel opleidingen hebben een internationaal karakter.
WO Master Economie/Accountancy 2007 (verschil in rapportcijfers vgl met totaal WO-masters) Aansluiting 0,60
Gebouwen&Faciliteiten
0,40
Inhoud
0,20 0,00
Studeerbaarheid
-0,20
Keuze
-0,40 -0,60
Communicatie
Docenten
Samenhang
Werkvormen
Algemeen beeld Loopbaan De waardering van studenten voor deze groep opleidingen is op veel punten lager dan het WO-gemiddelde. De grootste knelpunten zijn te vinden bij de keuzemogelijkheden. Studenten hebben kritiek op het aanbod aan keuzevakken. En ook de mogelijkheden om internationale ervaring op te doen, blijven achter bij de verwachtingen van studenten. Uit het oordeel over de werkvormen komt het beeld naar voren van een relatief schoolse studie. Er is volgens de studenten weinig sprake van actief leren, en de studenten vinden dat ze weinig worden aangezet tot een kritische houding. In het verlengde hiervan is er ook een matige waardering voor de didactische rol van de docenten. Ook het individuele contact met de docenten krijgt een zuinige beoordeling, net als de begeleiding van de studievoortgang. Dat laatste is een van de verklaringen voor de lage score bij ‘studeerbaarheid’. De andere reden is kritiek op de herkansingsmogelijkheden. Verschillen tussen instellingen Hierna worden de opleidingen in twee economische disciplines apart besproken. De masters economie scoren wat minder hoog op de loopbaanvoorbereiding, maar de communicatie met de studenten verloopt er juist beter dan bij accountancy. Binnen deze groep scoort de internationale opleiding in Maastricht het best. Geen andere opleiding scoort op zoveel punten bovengemiddeld. Alleen de studeerbaarheid is aan de bescheiden kant. Ook de Utrechtse opleiding krijgt op veel punten waardering, maar deze krijgt wel kritiek op de keuzeruimte en de loopbaanvoorbereiding. Echt zwakke opleidingen zijn er niet. De UvA-opleiding krijgt bijvoorbeeld op veel aspecten een modale waardering, maar scoort op enkele onderdelen wat lager, zoals op de loopbaanvoorbereiding en de communicatie.
57
Masters accountancy en fiscale economie zijn er inmiddels in vele vormen. Gemiddeld zijn de studenten hier nauwelijks minder tevreden dan bij economie. Maar de spreiding van de oordelen is wel veel groter. Vier opleidingen – MSc Controlling van Nyenrode en de opleidingen van Rotterdam, Maastricht en de Open Universiteit – worden zeer goed beoordeeld. Maar na een langgerekte middenmoot zijn er ook twee opleidingen die duidelijk achterblijven. Bij de VU moeten we vanwege de beperkte steekproef nog een kleine slag om de arm houden6, maar de IEFopleiding in Tilburg krijgt significante kritiek. Volgens de studenten schort het hier aan samenhang, aan een helder zicht op de beroepspraktijk en aan goede communicatie met de studenten. Bovendien is de opleiding te weinig studeerbaar.
6
Het oordeel over deze opleiding heeft een ruimere betrouwbaarheidsmarge. Zie de foutenbalk in de tabel.
58
6.5 Master WO Psychologie (7,20) De masteropleidingen psychologie zijn voornamelijk doorstroommasters, voor studenten die al een WO bachelor hebben afgerond. Een klein aantal opleidingen is toegespitst op onderzoek in een bepaald aspect van de psychologie. De psychologiemasters zijn drukbezocht. Er komt ook een bescheiden aantal studenten uit het HBO. In 2007 is slechts een deel van alle psychogiemasters onderzocht. Andere waren al in 2006 aan een enquête onderworpen. Het onderzoek van dit jaar vormt daarom een nieuwe actuele dwarsdoorsnede van het vakgebied.
WO Master Psychologie 2007 (verschil in rapportcijfers vgl met totaal WO-masters) Aansluiting 0,60
Gebouwen&Faciliteiten
0,40
Inhoud
0,20 0,00
Studeerbaarheid
-0,20
Keuze
-0,40 -0,60
Communicatie
Samenhang
Docenten
Werkvormen Loopbaan
Algemeen beeld De studenten van deze groep masteropleidingen zijn over het algemeen tevreden. De opleidingen bieden aantrekkelijk en gestroomlijnd onderwijs. De aansluiting op de vooropleiding is volgens de studenten goed. Het programma is intern voldoende samenhangend. En het niveau van de studiestof en toetsing is ruim voldoende. Verder valt de waardering op voor de studeerbaarheid, en de gebouwen en faciliteiten. De enige wezenlijke kritiek richt zich op de keuzevrijheid. Dit betreft overigens ook de beperkte kansen om tijdens de master internationale ervaring op te doen, en de geringe mogelijkheden om de studie in je eigen tempo te volgen. Verder is er enige kritiek op de docenten: de studenten zijn niet zo onder de indruk van hun taalvaardigheid, en ze vinden dat er ook weinig individueel contact met docenten is. Verschillen tussen instellingen In de tabel staan zowel doorstroommasters als gespecialiseerde masters. Opvallend is dat de top vier bestaat uit researchmasters. De multidisciplinaire master biopsychology and psychopathology in Maastricht staat met afstand bovenaan, met een gemiddeld rapportcijfer van 8,08. Ook de Nijmeegse en Utrechtse researchmaster krijgen zeer hoge cijfers. Van de doorstroommasters krijgt de OU-opleiding de meeste lof, gevolgd door Maastricht. De sociaal-psychologische opleiding in Tilburg blijft achter, maar doet het wel beter dan Groningen. Deze opleiding krijgt op alle onderdelen minder waardering; vooral de scores voor de werkvormen en de loopbaanvoorbereiding zijn laag vergeleken met de concurrentie.
59
6.6 Master WO Gezondheidswetenschappen (7,25) Bij deze masters zijn er twee nogal verschillende groepen: de algemene gezondheidswetenschappen en biomedische wetenschappen. De laatste groep werkt in het laboratorium, de eerste bedient zich van sociale wetenschap en statistiek. Beide groepen worden apart besproken7. De meeste opleidingen zijn middelgroot: ze tellen gemiddeld 150 tot 200 studenten. Algemeen beeld De twee groepen opleidingen vertonen markante verschillen in oordeelspatroon. Dat geldt vooral bij de keuzeruimte en de loopbaanvoorbereiding. De biomedische studies scoren zeer hoog op deze punten, terwijl de algemene gezondheidsstudies juist weinig keuze en redelijke loopbaanvoorbereiding bieden. De ‘algemene’ studies krijgen alles samen een modale waardering, de biomedische opleidingen scoren ronduit hoog. Bij beide studies krijgen overigens de gebouwen en de studeerbaarheid wat meer waardering dan het WOgemiddelde.
WO Master Alg. Gezondheidswetenschappen 2007 (verschil in rapportcijfers vgl met totaal WO-masters) Aansluiting 0,60
Gebouwen&Faciliteiten
0,40
Inhoud
0,20 0,00
Studeerbaarheid
-0,20
Keuze
-0,40 -0,60
Communicatie
Samenhang
Docenten
Werkvormen Loopbaan
WO Master Biomedische Wetenschappen 2007 (verschil in rapportcijfers vgl met totaal WO-masters) Aansluiting Gebouwen&Faciliteiten
Studeerbaarheid
0,80 0,60 0,40 0,20 0,00 -0,20 -0,40 -0,60
Communicatie
Inhoud
Keuze
Samenhang
Docenten
Werkvormen Loopbaan
Verschillen tussen opleidingen In het algemeen krijgt deze groep opleidingen een gunstige waardering. Maar daarbinnen is duidelijk het verschil tussen beide genoemde groepen terug te vinden. Uitzondering is zorgmanagement bij de EUR, die tussen de biomedici in staat. Bovenaan de lijst staat overigens een buitenbeentje, de Wageningse food technology. De scores voor inhoud, keuzeruimte en docenten zijn hoog. Alleen de werkvormen krijgen een relatief lage waardering. Verder valt op dat Utrecht met drie opleidingen in de subtop zit, terwijl de VU juist in viervoud in de onderste helft van de tabel staat. De verschillen blijven echter bescheiden. Ook de hekkensluiter, de opleiding Public Health in Maastricht, krijgt op de meeste onderdelen nog zeer behoorlijke waarderingscijfers. Alleen de keuzemogelijkheden en het zicht op de arbeidsmarkt vallen de studenten tegen.
7
Er zijn ook enkele masters die tot geen van beide groepen behoren. Dit betreft opleidingen over voeding, fysiotherapie- en verplegingswetenschappen. Ze zijn niet meegenomen in de grafiek, maar wel in de gedetailleerde tabel.
60
61
6.7 Master WO Constructiewetenschappen (7,37) Deze groep masters omvat een verzameling uiteenlopende opleidingen, van werktuigbouwkunde en lucht- en ruimtevaarttechniek tot biomedische en maritieme techniek. Dit zijn over het algemeen pittige technische studies. Ze zijn populair, want met in totaal 2000 studenten is dit een van de dichtst bevolkte groepen masteropleidingen.
WO Master Constructiewetenschappen 2007 (verschil in rapportcijfers vgl met totaal WO-masters)
Aansluiting Gebouwen& Faciliteiten Studeerbaarheid
Communicatie
0,80 0,60 0,40 0,20 0,00 -0,20 -0,40 -0,60
Inhoud
Keuze
Samenhang
Algemeen beeld De studenten vinden de opleiding Docenten Werkvormen inderdaad aan de zware kant (zie bij Loopbaan ‘studeerbaarheid’), maar voor het overige zijn ze op alle punten behoorlijk tot zeer tevreden. De zeer hoge waardering voor de keuzeruimte springt het meest in het oog. Dit betreft vooral het ruime specialisatie-aanbod. Ook alle andere aspecten van het onderwijs en de faciliteiten scoren goed. Zelfs de communicatie met de studenten – bij grote disciplines soms een extra knelpunt – krijgt een tamelijk gunstige waardering. Hetzelfde geldt voor de aansluiting van de opleiding op de bachelor. Verschillen tussen opleidingen De master Systems & Control in Delft scoort met afstand het hoogst. De opleiding krijgt letterlijk op alle punten lof, maar vooral de waardering voor de inhoud van het programma en de kwaliteit van de docenten is zeer hoog. We kunnen constateren dat zelfs de ‘achterblijvers’ in dit vakgebied nog behoorlijk tevreden studenten hebben. De opleidingen biomedische technologie (UT en TUD) en mariene technologie scoren wel een vol punt lager dan de koploper, maar ook hier is er ruim voldoende waardering voor de docenten en de inhoud van het onderwijs. Alleen krijgen de communicatie en de studeerbaarheid hier meer kritiek, en zijn de studenten hier veel minder tevreden over de gehanteerde werkvormen. De brede werktuigbouw-masters ontlopen elkaar niet veel in de beoordeling door studenten. Eindhoven valt wat uit de toon als de minder studeerbare opleiding, maar compenseert dit met zeer goede faciliteiten.
62
6.8 Masters WO Bouwkunde en Civiele Techniek (6,95) In deze groep zijn in 2007 vier masteropleidingen aan drie instellingen geënquêteerd. In Delft zijn zowel de masters in de Bouwkunde als die in de Civiele Techniek meegenomen. Deze opleidingen kennen, naast de doorstromers uit de WO-bachelor, ook een aanzienlijke instroom van HBO-afgestudeerden. Er wordt bij deze opleidingen behoorlijk hard aangepoot. Studenten zeggen bijna veertig uur per week met de opleiding bezig te zijn.
WO Master Bouwkunde en Civ. Techniek 2007 (verschil in rapportcijfers vgl met totaal WO-masters) Aansluiting 0,60
Gebouwen&Faciliteiten
0,40
Inhoud
0,20 0,00
Studeerbaarheid
-0,20
Keuze
-0,40 -0,60
Communicatie
Samenhang
Docenten
Werkvormen Loopbaan
Algemeen beeld Deze groep opleidingen krijgt op alle aspecten een lagere waardering dan de gemiddelde WO masters – op de keuzeruimte na. Op dat onderdeel zijn de studenten namelijk wel tevreden. Dat de studie zwaar en moeilijk studeerbaar wordt gevonden, is niet zo verrassend. Wel valt het op dat deze klacht hier nog sterker klinkt dan bij de constructiestudies, die per traditie minstens zo zwaar zijn. Ook op andere punten zijn er parallellen met het studentenoordeel over de andere techniekmasters, met het verschil dat de studenten bij de bouwmasters steeds een kwart tot een half punt lagere rapportcijfers geven. Vooral de samenhang in het studieprogramma en de kwaliteit en inzet van de docenten krijgen forse kritiek. Maar ook de waardering voor andere aspecten van het onderwijs is matig. Alleen de gebouwen en faciliteiten zijn minder negatief beoordeeld. Verschillen tussen opleidingen De oordelen over de vier opleidingen lopen enigszins uiteen. Delft levert zowel de koploper als de zwakste opleiding uit de lijst. De eerste plaats is voor Civiele Techniek, dat zich juist met de inhoudelijke kwaliteit van het onderwijs het meest onderscheidt. De master bouwkunde in Delft is de tegenhanger. Deze opleiding telt maar liefst 1300 studenten, en die massaliteit wreekt zich. Er is vooral kritiek op de loopbaanvoorbereiding, het contact met docenten, de communicatie (vooral late tentamenuitslagen) en de studeerbaarheid van de opleiding. Twente en Eindhoven vormen de middenmoot, en ontlopen elkaar weinig. Opvallend is wel dat in Eindhoven de studenten de opleiding zwaar en minder studeerbaar vinden. Anderzijds krijgt de instelling in deze stad alle lof voor de moderne gebouwen en faciliteiten.
63
7. Vergelijking bachelors en masters In hoofdstuk 3 zijn wij al kort ingegaan op de resultaten van de masterenquête. In dit hoofdstuk zullen we de resultaten meer systematisch vergelijken met die van de bachelorenquête. 7.1 Vergelijking oordelen bachelor-master WO: 6,95 tegen 7,13 WO-studenten in de masterfase zijn nog wat positiever over WO bachelors en masters vergeleken WO BACHELOR hun opleiding dan in de Inhoud WO MASTER 7,60 bachelorfase. Als we bedenken 7,40 dat een deel van de studenten 7,20 Gebouwen & Faciliteiten Keuzeruimte uit het HBO komt, waar de 7,00 6,80 oordelen in de bachelorfase 6,60 nog kritischer zijn, dan is 6,40 6,20 duidelijk dat de overgang naar 6,00 de master door studenten in Studeerbaarheid 5,80 Samenhang het algemeen als positief wordt 5,60 5,40 ervaren. Interessant is verder om te zien dat de WO-masters volgens studenten dezelfde Communicatie Werkvormen relatieve sterktes en zwaktes hebben als de bachelor. De meeste waardering is er voor de docenten en de inhoud van Docenten Voorb. Loopbaan het onderwijs, kariger is de waardering voor de loopbaanvoorbereiding. Op dat laatste punt scoren de masters wel hoger dan de bachelors. En datzelfde geldt nog sterker voor de werkvormen. Er is duidelijk meer ruimte voor academische vorming, en dat is ook wat men van een master verwacht.
7.2 Vergelijking oordelen bachelor-master HBO: 6,68 tegen 6,84 In het HBO is de masteropleiding nog geen gemeengoed en kunnen we niet zomaar de oordelen van “de” bachelors met “de” masters vergelijken. Er zijn maar in enkele disciplines master-opleidingen. En die worden niet in de eerste plaats gevolgd door verse bachelors. Met die kanttekening kijken we toch naar nevenstaande grafiek. Het belangrijkste dat opvalt, is
HBO bachelors en masters vergeleken
Gebouwen & Faciliteiten
Studeerbaarheid
Communicatie
Inhoud 7,60 7,40 7,20 7,00 6,80 6,60 6,40 6,20 6,00 5,80 5,60 5,40
HBO BACHELOR HBO MASTER Keuzeruimte
Samenhang
Werkvormen
Docenten
Voorb. Loopbaan
64
dat ook in het HBO de master duidelijk positiever wordt beoordeeld dan de gemiddelde bacheloropleiding. Gezien de bewuste beslissing die er nodig is om deze masters te gaan volgen (‘positieve zelfselectie’) mogen we dat ook verwachten. We zien dat de masterstudenten positiever oordelen over zowel het onderwijsprogramma als de werkvormen en de docenten. Ook de communicatie van de opleiding met studenten geven ze een wat hogere waardering. De studenten zijn echter duidelijk minder tevreden over de geboden keuzeruimte. Het laatste kritiekpunt gaat op voor alle HBO-disciplines die in 2007 werden onderworpen aan de masterenquête: leraren-, verpleeg- en accountancystudies. Kennelijk is er bij deze opleidingen een druk om in weinig tijd een aanzienlijke hoeveelheid verplichte stof te behandelen, zodat er weinig ruimte overblijft voor individuele keuzes. Overigens geldt hetzelfde bij accountancy ook al in de bachelorfase. Nog interessanter dan algemene vergelijkingen op sectorniveau (met niet precies dezelfde mix van opleidingen), is de vergelijking op het niveau van individuele opleidingen en faculteiten. Daarvan zijn er zes geselecteerd, waar recent zowel de masteropleiding als de voorafgaande bachelor is beoordeeld. In enkele gevallen is overigens één van beide opleidingen in 2006 onderzocht. Omdat oordelen tot maximaal drie jaar later actueel worden geacht, is dit tijdsverschil van een jaar ruimschoots binnen de marges.
7.3 Bachelor-master HBO Verpleegkunde Hogeschool Utrecht (6,54 vs 6,97) De bachelor verpleegkunde van Hogeschool Utrecht is BA (absoluut studenten oordeel) beoordeeld in 2007; een jaar MA Inhoud eerder is de enquête 8,00 gehouden bij de master 7,50 Gebouwen & Faciliteiten Keuzeruimte Advanced Nursing Practice. 7,00 Dit is een duale master, voor 6,50 gediplomeerden met 6,00 werkervaring. Studenten die Studeerbaarheid Samenhang 5,50 deze opleiding kiezen, zetten 5,00 dus een zeer bewuste stap om weer te gaan studeren. Zoals verwacht, wordt de Communicatie W erkvormen master vergeleken met de bachelor aanmerkelijk Docenten Voorb.Loopbaan gunstiger beoordeeld. Het patroon van sterke en zwakke punten van beide opleidingen komt slechts gedeeltelijk overeen; er is een correlatie van 0,32. De faciliteiten en praktische organisatie krijgen dezelfde waardering als de bachelor. De inhoud van het onderwijs en de docenten scoren gemiddeld ruim een half punt hoger. Bij de onderwijsaspecten valt op dat de werkvormen in de master zeer hoog scoren. De studenten zijn zeer te spreken over de aandacht voor actief en praktijkgericht leren. Een relatief minpunt is de geringe keuzeruimte. Dit betreft enerzijds keuzevakken binnen de opleiding en anderzijds de beperkte kansen om internationale ervaring op te doen. Deze laatste kritiek geldt overigens voor de meerderheid van de HBO-masters. HBO Verpleegkunde H Utrecht 2007
65
7.4 Bachelor-master WO Rechten Radboud Universiteit (7,12 vs 7,38) De bachelor Nederlands Recht in Nijmegen is beoordeeld in 2007; een jaar eerder is de enquête gehouden bij een bundeling van rechtenmasters van dezelfde universiteit. Wat direct opvalt, is de WO Nederlands Recht Radboud 2007 zeer sterke gelijkenis in BA (absoluut studenten oordeel) oordeelspatroon tussen MA Inhoud beide opleidingen. Deze 8,00 overeenstemming tussen 7,50 Gebouwen & Faciliteiten Keuzeruimte bachelor- en 7,00 masteroordelen zien we, 6,50 in meer of mindere mate 6,00 bij alle rechtenfaculteiten. Samenhang Studeerbaarheid 5,50 In Nijmegen is de 5,00 correlatie tussen beide oordelen 0,92. Overigens valt op dat de Communicatie W erkvormen masters op vrijwel alle punten wat positiever zijn Docenten Voorb.Loopbaan beoordeeld dan de bachelors. Dat klopt met het eerder geschetste algemene beeld. Een extra sterk punt van deze Nijmeegse masteropleiding is volgens de studenten de loopbaanvoorbereiding. De waardering voor de docenten is als enige niet hoger dan in de bachelor. Maar het blijft wel een van de best beoordeelde aspecten.
7.5 Bachelor-master WO Accountancy Universiteit Nyenrode (6,89 vs 6,84)
HBO Accountancy Nyenrode 2007 BA
(absoluut studenten oordeel)
MA
Inhoud 8,00
Gebouwen & Faciliteiten
7,50
Keuzeruimte
7,00 6,50 6,00
Studeerbaarheid
5,50 5,00
Samenhang
De bachelor accountancy van Nyenrode is in 2006 aan een enquête onderworpen, de master in 2007. Beide opleidingen zijn nietbekostigd en kennen een collegegeld van rond de 4000 euro. Deze opleidingen zijn dus geen ‘middle of the road’.
Toch blinkt de bachelor noch de master uit met hoge rapportcijfers. De master blijft Communicatie W erkvormen in waardering zelfs 0,3 punt achter bij het gemiddelde van Docenten Voorb.Loopbaan alle WO-masters. Dit is wellicht te verklaren uit de relatieve massaliteit van deze opleiding: er komen jaarlijks vele honderden studenten op af, waarvan meer dan de helft overigens met een HBO- of vergelijkbare vooropleiding. Afgezien van de bescheiden waardering voor de master valt direct de sterke overeenkomst in sterke en zwakke punten van beide opleidingen in het oog. Wij berekenden een correlatie
66
van 0,87. Zowel bij de bachelor als de master wordt het onderwijs interessant, degelijk en praktijkgericht gevonden en is de beperkte keuzeruimte een knelpunt, net als de matige communicatie van de opleiding met studenten. Een belangrijk verschil is alleen dat er bij de master veel meer kritiek is op de studeerbaarheid. Studenten vinden de opleiding zwaar en de begeleiding van de studievoortgang matig. Wetend dat 95 procent al een baan heeft en daarnaast bijna 20 uur per week aan de opleiding besteedt, is die klacht te begrijpen. Overigens kent Nyenrode ook nog een kleinschalige, meer selectieve master controlling. De rapportcijfers van deze master liggen gemiddeld een half punt hoger dan bij de master accountancy, maar de overeenkomst in sterktes en zaktes met de bachelor is met 0,93 nog sterker. Dat komt vooral doordat de studeerbaarheid hoger wordt gewaardeerd.
7.6 Bachelor-master WO Economie Universiteit van Amsterdam (6,71 vs 6,94) WO Econ Bedrijfsk A'dam UvA 2007 BA
(absoluut studenten oordeel)
MA
Inhoud 8,00
Gebouwen & Faciliteiten
7,50
Keuzeruimte
7,00 6,50 6,00
Studeerbaarheid
5,50
Samenhang
5,00
Communicatie
W erkvormen
Docenten
De bachelor economie en bedrijfskunde van de UvA is beoordeeld in 2006, de master economics van deze instelling kreeg dit jaar een enquête.
Voorb.Loopbaan
Hier zien we een patroon dat sterk doet denken aan rechten in Nijmegen: de master krijgt over de volle breedte een iets hogere waardering, maar de sterke en zwakke punten blijven dezelfde als bij de bacheloropleiding. De correlatie bedraagt 0,91. Ook bij andere economische faculteiten zien we zulke positieve verbanden, maar
niet altijd zo sterk als bij de UvA. Interessant is dat de master van deze faculteit zich nog het meest positief onderscheidt met de werkvormen. Dit komt overeen met het beeld uit de algemene vergelijking tussen WObachelors en masters, in paragraaf 7.1.
7.7 Bachelor-master WO Psychologie Universiteit Utrecht (7,04 vs 7,59)
WO Psychologie Utrecht 2007 BA
(absoluut studenten oordeel)
MA
Inhoud 8,00
De bachelor psychologie in Utrecht is in 2006 onderzocht, de master psychology in 2007. Dit is een geval waar het verschil tussen beide fasen zeer groot is. Er bestaat ook geen verband in sterke en zwakke punten. Over het algemeen zijn de masterstudenten weer vooral positief over het onderwijs zelf.
Gebouwen & Faciliteiten
7,50
Keuzeruimte
7,00 6,50 6,00
Studeerbaarheid
5,50
Samenhang
5,00
Communicatie
W erkvormen
Docenten
Voorb.Loopbaan
67
Alle aspecten van het onderwijsprogramma krijgen minstens 0,6 punt hogere rapportcijfers dan bij de bachelorstudie. Nog groter is dit verschil bij de werkvormen (+1,2) en de loopbaanvoorbereiding (+1,5). De goede contacten met de beroepspraktijk, en de ruimte voor zelfstandig en actief leren zijn hier twee van de troeven. De waardering voor de docenten is niet zo extreem hoog, en hetzelfde geldt nog sterker voor de communicatie van de opleiding met studenten.
7.8 Bachelor-master WO Economie Universiteit van Tilburg (6,85 vs 7,02) De bachelor algemene WO Alg. Economie Tilburg 2007 economie in Tilburg is BA (absoluut studenten oordeel) onderzocht in 2006. De MA master economics is, Inhoud 8,00 samen met de master in de 7,50 Keuzeruimte Gebouwen & Faciliteiten econometrie, in 2007 aan 7,00 een enquête onderworpen. 6,50 De overeenkomst in 6,00 waarderingspatroon is Samenhang Studeerbaarheid 5,50 redelijk groot (correlatie 5,00 0,64) en opnieuw zien we bij de master in het algemeen hogere Communicatie W erkvormen waarderingscijfers. Net als bij veel andere BaDocenten Voorb.Loopbaan Ma-combinaties in het WO krijgen de werkvormen een relatief hoge waardering. Het enigte minpunt bij de master is de studeerbaarheid. De studenten vinden de opleiding moeilijk te doen in de beschikbare tijd; ook zijn ze ontevreden over de begeleiding van de studievoortgang.
68
8. De tijdsbesteding van studenten Inleiding Binnen de Nationale Studentenenquête wordt aan studenten ook gevraagd hoeveel uur ze in totaal per week aan hun studie besteden, en hoeveel daarvan uit ‘contacturen’ bestaat. De gemiddelde antwoorden van studenten zijn opgenomen in de SKI-database, zowel per individuele opleiding, als in de vorm van landelijke gemiddeldes per groep verwante studies. Alleen die laatste, landelijke gegevens worden tot nu toe actief gepubliceerd, op Studiekeuze123 en in de Keuzegids Hoger Onderwijs. En dat geldt dan alleen nog voor de voltijd-bachelors en de masters. De cijfers over deeltijdbachelors zijn tot nu toe nergens gepubliceerd. Hier presenteren we de resultaten per studie voor alledrie de deelenquêtes.
Studieuren totaal
Invloed van contacturen op studie-inspanning. Een bekende discussie in het hoger onderwijs betreft de vraag naar de optimale hoeveelheid contacturen. Vanaf een bepaald minimum zouden extra contacturen ten koste gaan van de hoeveelheid zelfstudie. Met de gegevens van Samenhang contacturen en studieuren totaal hbo en wo voltijd de NSE valt, vergelijkend tussen 60 ruim vierhonderd onderzochte 50 opleidingen, eenvoudig de relatie tussen contacturen en 40 totale studieinspanning te toetsen. 30 In de grafiek is deze relatie afgebeeld. We 20 zien een stevige samenhang (r= 0,74). 10 Bovendien is de hoek van de regressielijn interessant: voor elk 0 0 5 10 15 20 25 30 35 extra contactuur blijkt Contacturen ook de totale studietijd gemiddeld met één uur toe te nemen. Kortom: zowel bij ‘extensieve’ als bij ‘intensieve’ opleidingen steken studenten gemiddeld evenveel uren in zelfstudie. Dat aantal ligt steeds op 16 uur per week, ongeacht de hoeveelheid contacturen. Daarmee is meteen de vraag beantwoord of er een relatie is tussen de hoeveelheid contacturen en de uren voor zelfstudie8. Gemiddeld over alle opleidingen is dat verband praktisch afwezig. In het HBO zien we zelfs een licht positieve relatie: bij studies met meer contacturen maken studenten gemiddeld óók meer uren zelfstudie (correlatie 0,44).
8
Er is niet expliciet gevraagd naar uren zelfstudie. Dit is berekend door van de totale studietijd de contacturen af te trekken.
69
8.1
Tijdsbesteding per studie, bachelor voltijd
Maar wat zijn dan de studies met hoge respectievelijk lage studielast? Onderstaande grafiek geeft het antwoord op die vraag wat betreft de WO-studies. Het gaat steeds om landelijk gemiddelde cijfers per studie. Bij tandheelkunde blijken studenten met 43 uur per week de zwaarste weken te maken, en bij bestuur en organisatie duurt de studieweek met 25 uur het kortst. Het verschil zit helemaal in het aantal contacturen. Verder blijken bouwkunde en civiele techniek de studies met de meeste uren zelfstudie (23 uur). Culturele antropologie komt daar met 20 uur zelfstudie het dichtst bij in de buurt. In de Studentenmonitor (www.studentenmonitor.nl) is een vergelijkbare meting gedaan onder de studenten, maar dan op de grovere indeling van ‘sectoren’ in het hoger onderwijs. Volgens dit onderzoek kent de medische sector de hoogste studiebelasting, gevolgd door de sector techniek. Dit komt goed overeen met de hier gepresenteerde cijfers. Economische en sociale studies en de sector ‘taal en cultuur’ laten in de Studentenmonitor het kleinste aantal studie-uren per week zien. Onderstaande grafiek kleurt dit beeld meer gedetailleerd in. We zien dat de talenstudenten toch nog aan 30 uur studie per week toekomen, terwijl bij sociologie en bestuurskunde de teller eerder bij de 25 uur blijft steken. Contacture n e n ze lfstudie WO-bache lors v oltijd 45 Zelfstudie/wk
40
Contacturen/wk
35 30 25 20 15 10 5
Bestuur en organisatie
Sociologie en Sociale studies
Kunst- en Cultuurstudies
Bedrijfskunde
Kunstgeschiedenis
Culturele antropologie
Romaanse talen
Engelse taal en cultuur
Informatica
Milieuwetenschappen
Gezondheidswetenschappen
Aardwetenschappen
Bouwkunde en Civiele techniek
Tandheelkunde
0
70
Terwijl het WO een grote variatie in aantal contacturen vertoont (van 8 tot 26), zien we in het HBO veel kleinere verschillen. De lerarenopleidingen scoren met 10 uur het laagst, en technische natuurkunde scoort met 18 uur het hoogst. Deze cijfers suggereren dat het HBO nog steeds een grotere uniformiteit in onderwijsaanpak kent dan het WO. De variatie in tijd voor zelfstudie is tussen de onderzochte HBO-studies precies even groot als bij de WO-studies. Alles samen blijken de artistieke en technische richtingen samen met de hotelschool goed voor de meeste studieuren per week (±35). Volgens de schattingen van studenten is de studielast bij de lerarenopleidingen en pedagogiek het laagst – rond de 25 uur. Ook de Studentenmonitor geeft aan dat de kunststudies de meeste tijd kosten. Als lichte studies worden naast de lerarenopleidingen ook de economische studies genoemd. Ook in onze enquête komen deze opleidingen niet hoger uit dan een karige 27 uur per week. Contacturen en zelfstudie HBO-bachelors voltijd 45 Zelfstudie/wk
40
Contacturen/wk
35 30 25 20 15 10 5 Leropl talen
Leropl m'ijvakken
Pedagogiek
Small business
SPH
MER
Leropl exact
Leropl speciaal
Journalistiek
Verpleegkunde
Mediastudies
Facility manag.
Toerisme
CMV
Creatieve therapie Ruimtelijke ordening en planologie Pabo
Landbouw
Fysiotherapie
Tech. natuurkunde
Werktuigbouwkunde
Hotelschool
Constructiestudies
Ontwerpen
Muziek
0
71
8.2
Tijdsbesteding per studie, bachelor deeltijd
Fiscaal Recht
Wijsbegeerte
Recht
Pedagogiek en Onderwijskunde
Psychologie
Sociologie en Sociale studies
Theologie en Levensbeschouwing
GeschiedenisKunstgeschiedenis
Uren/wk
Ook bij de deeltijdstudies is gevraagd naar het aantal contacturen en de totale studieinspanning per week. Contacturen en zelfstudie WO-deeltijd (geen correlatie) Uiteraard is de totale 25,0 studie-inspanning per Zelfstudie/w k week lager dan bij de Contacturen/w k 20,0 voltijdstudies. Dit verschil blijkt vooral in de contacturen te 15,0 zitten, en niet in de uren zelfstudie. 10,0 In het WO hebben we tussen de studies zelfs 5,0 hoegenaamd geen verschil in aantal contacturen kunnen 0,0 vinden. Voor alle studies komen we uit op ongeveer 5 uur per week9. De totale studie-inzet ligt voor alle deeltijdstudies tussen de 16 en 21 uur per week. Contacturen en zelfstudie HBO-deeltijd (correlatie 0,69) Geschiedenis en 30,0 theologie scoren daarbij Zelfstudie/wk Contacturen/wk verassend genoeg het 25,0 hoogste. 20,0
9
Civiele techniek
Bedrijfseconomie
Communicatie
Zee/Luchtvaart
Bedrijfskunde
P&A
Pedagogiek
SJD
SPH
MWD
Elektrotechniek
AOT
Vervoer en logistiek
PABO
Kunstacademie
Uren/wk
In het HBO melden de 15,0 studenten bij de deeltijdstudies een 10,0 fractie meer dan de minimale 5 contacturen 5,0 per week. Maar wat vooral opvalt, 0,0 zijn enkele studies waar de totale wekelijkse studie-inspanning ondanks de deeltijdstatus nog rond de 25 uur per week ligt. De kunstacademie scoort met 27 uur het hoogst, gevolgd door de pabo met 24 uur. Opvallend laag is de studie-inspanning van de civiele technici, met 14 uur. Overigens blijkt er ook bij de deeltijdstudies in het HBO een duidelijk positief verband tussen contacturen en zelfstudie. (r=0,68)
Dit komt overigens mede door een beperking in de enquête: tot en met 2007 bestond daarin bij deze vraag geen categorie voor minder dan 5 uur per week.
72
8.3
Tijdsbesteding per studie, master voltijd en deeltijd
Leraar overig
Pedagogiek
Speciaal Onderwijs
Leraar talen
Leraar exact
Verpleegkunde
Uren/wk
Bij de HBO-masters zien Contacturen en zelfstudie HBO masters we precies hetzelfde als 30,00 Zelfstudie/w k bij de WO-deeltijdstudies. 25,00 Contacturen/w k Het aantal contacturen 20,00 ligt grotendeels beneden de ‘detectiegrens’ van 5 15,00 uur per week en wat dat 10,00 betreft kunnen we dus geen relevante verschillen 5,00 tussen opleidingen tonen. 0,00 Deze lage cijfers geven overigens aan dat de meeste vermelde HBOmasters feitelijk een deeltijd- of duale onderwijsvorm hebben. Alles samen schatten de masterstudenten verpleegkunde hun aantal uren studie per week het hoogste in, met bijna 25 uur. Bij de overige studies schommelt de wekelijkse studie-inspanning rond de 15 uur per week. Bij de WO-masters is de studielast vergelijkbaar met die van de voltijd bachelors. We zien bij enkele techniekstudies studieweken van rond de 40 uur per week. Industrial design scoort het hoogst, met 46 uur per week. Een opvallend verschil met de bachelorstudies is dat bij de masters het aantal contacturen lager ligt, en dat de verschillen in studielast tussen studies grotendeels bepaald worden door het aantal uren zelfstudie. Dit laatste aantal varieert dan ook van 14 tot 31 uur. Voor het laagste cijfer tekenen de masters accountancy, die ook qua totale studielast (22,5 uur) het laagste scoren. Een deel van de accountancyopleidingen wordt verzorgd in deeltijd. Hetzelfde geldt voor enkele andere disciplines, zoals theologie en rechtsgeleerdheid. De scheidslijn tussen voltijd en deeltijd is in de masterfase overigens minder strikt dan in de bachelor.
50,00 45,00 40,00 35,00 30,00 25,00 20,00 15,00 10,00 5,00 0,00
Zelfstudie/wk
Theologie
Fiscale economie
Wijsbegeerte
Recht
Bestuur en Org.
Bedrijfswet.
Pedagogiek
Politicologie
Econometrie
Economie
Scheikunde
Geschiedenis
Psychologie
Gezondheidswet.
Aardwetenschappen
Communicatie
Cult. Antropologie
Soc. Geografie
Bèta en beleid
Informatiekunde
Bouwkunde en Civ.
Milieuwetenschappen
Constructie
Elektrotechniek
Contacturen/wk
Industrieel ontwerpen
Uren/wk
Contacturen en zelfstudie WO masters
73
9. De gebruikerstoets “Studeren met een handicap” In samenwerking met het expertisecentrum Handicap+studie wordt sinds 2004 jaarlijks binnen de Nationale Studentenenquête een zogenaamde ‘gebruikerstoets’ georganiseerd, waarin studenten met een handicap en/of functiebeperking een oordeel geven over de wijze waarop hun opleiding ze in staat stelt om te studeren. Dit gebeurt door een set extra vragen in de Nationale Studentenenquête, speciaal voor die studenten die tot de doelgroep van Handicap+studie behoren. De vragen voor dit deel van de enquête zijn opgenomen in bijlage 5. Naast een inventarisatie van welke handicap(s) de studenten hebben, wordt hen gevraagd een rapportcijfer te geven over zeven aspecten: voorlichting, opvang, begeleiding, praktische hulpmiddelen, aanpassingen in het onderwijs, aanpassingen aan gebouwen, en het door docenten getoonde begrip. Inmiddels zijn alle studies een of meer keren onderzocht, want ook de gebruikerstoets volgt een 2- tot 3-jarige disciplinecyclus. Daarnaast kreeg de gebruikerstoets in 2007 voor het eerst te maken met een gedeeltelijk webbased enquête. Een gedetailleerd rapport over deze deelenquête is in januari 2008 verschenen10; hier geven we de hoofdpunten weer.
9.1
De populatie
Van de 23.004 studenten die in de voltijdse bachelorenquête zijn ondervraagd, gaven er 2004 aan dat ze problemen ondervonden door een handicap of functiebeperking. Dit komt neer op 8,7% van de populatie: 8,8% in het WO en 8,5% in het HBO. Dit percentage is duidelijk hoger dan in eerdere jaren, toen we een lichte stijging zagen van 5,5% in 2004 naar 6,3% in 2006. De forse toename in 2007 valt samen met de nieuwe
Figuur 1: Type handicap genoemd in enquete 2007 Concentratieproblemen 3% Psychische problematiek 14%
Overig 2%
Bew egingsbeperking 6% Gezichtsbeperking 7%
Chronische ziekte 12%
Pijnklachten 6%
Energietekort 6%
Dyslexie/Dyscalculie 41% Gehoorstoornis 3%
enquêtemethode via het internet: een deel van de doelgroep is kennelijk niet benaderbaar 10
T. Timmers, F. Steenkamp. Choice/Research voor Beleid. Januari 2008. Gebruikerstoets “Studeren met een handicap”.
74
per telefoon, maar werkt wel mee aan een internetenquête. Het aandeel van bijna 9 procent studenten met een functiebeperking komt overigens wel overeen met resultaten van ander onderzoek. Van de WO studenten geeft 8,8% (2006: 5,3%) aan dat ze een handicap hebben. Bij de HBO’ers is dit 8,5% (2006: 6,8%). De verdeling van studenten naar type handicap is weergegeven in figuur 1. Deze verdeling komt sterk overeen met die in vorige jaren. Ook dit jaar worden beperkingen die voor buitenstaanders het meest herkenbaar zijn, zoals gezichts-, gehoors- en bewegingsbeperkingen, slechts door een klein deel (16%) genoemd. De grootste groep studenten wordt beperkt in hun functioneren door dyslexie en/of dyscalculie (41%), een beperking die veelal onzichtbaar is voor buitenstaanders. In 2006 was dit aandeel overigens nog 51%.
9.2
Man/vrouw verdeling
In 2007 vinden we bij de vrouwelijke studenten een hoger percentage met een handicap (9,1%) dan bij de mannen (5,5%). Er was al eerder sprake van een dergelijk verschil; dat is dit jaar verder vergroot – vermoedelijk mede door het internet enquêteren. Ook de verdeling van de handicaps verschilt. Mannen hebben vooral concentratieproblemen, gezichtsbeperkingen en dyslexie, vrouwen hebben met name beperkingen door energietekort, pijnklachten, bewegingsbeperking en chronische ziekten (zie figuur 2). Deze verdeling is wat anders dan in vorige jaren. Figuur 2: Type handicap mannen en vrouwen (2007) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
V
9.3
ve ri g eh Ps oo yc hi rs sc to or he ni pr C s ob on le ce m nt at ra ie tie k pr ob G le ez m ic en ht sb ep er ki ng D ys le xi e
O
G
En e
rg ie te
ko rt Pi j Be nk la w ch eg te in n gs be pe C hr rk on in g is ch e zi ek te
M
Landelijke oordelen over knelpunten
Voor een algemene landelijke analyse van de belangrijkste knelpunten voor studenten met een handicap, worden hierna de oordelen van deze studenten getoond uit de opeenvolgende jaren 2005-2006-2007; in totaal gaat het om ruim 3000 studenten. Bij twee aspecten zien we zowel in het WO als het HBO een verschuiving vergeleken met voorheen: - de oordelen over ‘voorlichting’ zijn in verhouding positiever dan voorheen
75
de waardering voor begrip en inzicht van docenten is gedaald; dit hangt samen met de gewijzigde vraagstelling Op het onderdeel ‘hulpmiddelen’ is er in het WO dit jaar minder waardering. Voor het overige zijn er, na correctie voor effecten van enquêtemethode, zowel in het HBO als het WO geen aanwijzingen voor gewijzigde oordelen. -
WO - Knelpunten '05 '06 en '07 7,50
7,00
6,50
6,00
5,50
WO05
5,00
WO06 WO07
4,50 Intake
Hulpmiddelen
Aanpassingen onderw.
Voorlichting
Speciale begeleiding
Begripvol
Totaal
De voorlichting over de beschikbare mogelijkheden en voorzieningen springt er anno 2007 niet meer zo negatief uit voor studenten met een handicap. Andere aspecten krijgen een even magere waardering als voorheen en zijn dus in dezelfde mate voor verbetering vatbaar. HBO - Knelpunten '05 '06 en '07 7,50
7,00
6,50
6,00
5,50
HBO05
5,00 HBO06 HBO07
4,50 Intake
Hulpmiddelen
Aanpassingen onderw.
Voorlichting
Speciale begeleiding
Begripvol
Totaal
In vorige jaren scoorde de vraag naar het begrip van de docenten voor de situatie van de studenten met een handicap steeds hoog. Dit was in tegenspraak met meer diepgaand kwalitatief onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut, dat juist concludeerde dat het slecht is gesteld met echt inzicht bij de docenten. Daarom is dit jaar die vraag wat aangescherpt.
76
In voorgaande jaren was de vraag: “Vind je dat docenten en/of medewerkers begripvol zijn met betrekking tot jouw handicap?” Dit werd in 2007: “Vind je dat docenten en overige medewerkers voldoende inzicht hebben in wat het betekent om te studeren met een handicap? (Toelichting: hierbij bedoelen we dat de docenten en overige medewerkers begrip voor jou en voldoende kennis van zaken hebben, en hierdoor op een geschikte wijze met jouw handicap omgaan).” De scores op de vraag naar begrip komen dit jaar inderdaad lager uit: bij het WO 1,0 punt lager dan voorgaande jaren, bij het HBO 0,8 lager; in beide gevallen is de score rond de 6,0. Dat is overigens gelijk aan de Totaalscore bij het HBO, en 0,2 onder het Totaal bij het WO.
9.4
Samenvatting van conclusies
In het genoemde rapport zijn de studentenoordelen gedetailleerd onderzocht en uitgesplitst naar studies en instellingen in HBO en WO. Hier vermelden wij de meest saillante observaties; deze zijn overigens gebaseerd op de combinatie van de laatste drie jaren, 2005, 2006 en 2007. Kritiek op voorlichting, begeleiding De studenten met een handicap zijn kritisch in hun oordeel. Voor intake en begeleiding geven ze cijfers rond de 6,1. De laagste cijfers (6,0) zijn er voor de voorlichting en het inzicht van docenten en medewerkers. Alles samen krijgen de opleidingen slechts een rapportcijfer 6,2 voor de behandeling van studenten met een handicap. WO/HBO Gemiddeld over de jaren oordelen de studenten met een handicap in het WO wat positiever dan die in het HBO. Dit betreft vooral begeleiding en voorlichting. Over de aanpassing van gebouwen zijn HBO en WO studenten vergelijkbaar positief. De actuele vergelijking tussen WO en HBO is dit jaar bemoeilijkt door wijzigingen in benaderingsmethode. Studies Studenten met een handicap kiezen relatief vaker voor een technische of creatieve opleiding. Dit bevestigt het beeld van vorige jaren. Per hogeschool In het HBO oogsten de Christelijke Hogeschool Ede en Zeist Helicon weer de meeste waardering van studenten met een handicap. Bij deze koplopers heeft zich de Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten gevoegd. Daarna volgt Den Bosch Avans. Kritiek krijgen weer enkele vestigingen van InHolland. Per universiteit Bij de universiteiten vormen Wageningen, Nijmegen en Enschede weer de top drie. Kritiek is er vooral op Eindhoven en Rotterdam.
77
Bijlagen
78
Bijlage 1. De 10 kwaliteitsissues en hun deelaspecten, enquete 2007 Voltijd INHOUD De mate waarin de geboden studiestof inhoudelijk interessant is Het niveau van de studiestof Het niveau van toetsing en beoordeling
KEUZERUIMTE De ruimte die het studieprogramma je biedt voor bijvakken en keuzevakken De mogelijkheden om je eigen afstudeerrichting of specialisatie te kiezen of daar naar over te stappen De mogelijkheid die je opleiding je biedt om in het buitenland te studeren of stage te lopen De mogelijkheid om de studie in je eigen tempo te volgen SAMENHANG De samenhang tussen de afzonderlijke vakken. De mate waarin de studiejaren op elkaar voortbouwen. De koppeling tussen theorie en praktijk in de opleiding WERKVORMEN De mate waarin de opleiding je aanzet tot actief leren toepassen van de stof De mate waarin het studieprogramma een kritische instelling stimuleert De ruimte in het lesprogramma voor oefening van praktische vaardigheden. DOCENTEN De inhoudelijke deskundigheid van de docenten Het vermogen van de docenten om de stof helder over te dragen en je leerproces te stimuleren Het contact met en de feedback van docenten COMMUNICATIE De communicatie van organisatorische informatie zoals het vakkenaanbod en les- en tentamentijden etc. De tijdige bekendmaking van toetsresultaten en andere beoordelingen De communicatie van de instelling over je rechten en plichten als student De mate waarin je actief kan bijdragen aan evaluatie of beleid van de opleiding
STUDEERBAARHEID De begeleiding van de studievoortgang De haalbaarheid om het eerste jaar af te ronden in de tijd die er voor staat De haalbaarheid om de volledige opleiding af te ronden in de tijd die er voor gerekend wordt De mogelijkheden om examens/tentamens te herkansen of een achterstand in te halen VOORBEREIDING LOOPBAAN De mate waarin de opleiding een helder beeld geeft van beroep en arbeidsmarkt De mogelijkheden voor het opdoen van beroepservaring, door stages en dergelijk Maak je in je opleiding tot nu toe genoeg kennis met wetenschappelijk onderzoek Maak je in je opleiding tot nu toe genoeg kennis met het toepassen van onderzoek? GEBOUWEN De geschiktheid van de collegezalen en lesruimtes van jouw opleiding De beschikbaarheid van werkplekken voor zelfstudie De geschiktheid van de practicum- en oefenruimtes van jouw opleiding FACILITEITEN De voor jou beschikbare computer- en netwerkfaciliteiten De beschikbaarheid van het onderwijsmateriaal zoals dictaten, readers en syllabi De mate waarin je toegang hebt tot de benodigde vakdocumentatie
79
Bijlage 2. De 10 kwaliteitsissues en hun deelaspecten, enquete 2007 Deeltijd Inhoud De mate waarin de geboden studiestof inhoudelijk interessant is Het niveau van de studiestof Het niveau van toetsing en beoordeling Keuzeruimte De ruimte die het studieprogramma u biedt voor bijvakken en keuzevakken De mogelijkheden om uw eigen afstudeerrichting of specialisatie te kiezen of daar naar over te stappen De mogelijkheid om de studie in uw eigen tempo te volgen Samenhang De samenhang tussen de afzonderlijke vakken. De mate waarin de studiejaren op elkaar voortbouwen.
De koppeling tussen theorie en praktijk in de opleiding Werkvormen De mate waarin de opleiding u aanzet tot het actief leren toepassen van de stof De mate waarin het studieprogramma een kritische instelling stimuleert. De mate waarin binnen het studieprogramma gebruik wordt gemaakt van uw werkervaring De tijd die in het lesprogramma is ingebouwd voor oefening van praktische vaardigheden. Voorbereiding Loopbaan De mate waarin de opleiding een helder beeld geeft van beroep en arbeidsmarkt De mate waarin de inhoud van de opleiding aansluit op werksituaties WO: Maakt u in uw opleiding tot nu toe genoeg kennis met wetenschappelijk onderzoek HBO: Maakt u in uw opleiding tot nu toe genoeg kennis met het toepassen van onderzoek? Docenten De inhoudelijke deskundigheid van de docenten Het vermogen van de docenten om de stof helder over te dragen en uw leerproces te stimuleren Het contact met en de feedback van docenten. Communicatie De tijdige bekendmaking van toetsresultaten en andere beoordelingen De communicatie van de instelling over uw rechten en plichten als student De mogelijkheden om u op afstand, bijvoorbeeld via internet, in te schrijven voor colleges, tentamens e.d. De informatie van uw opleiding over het vakkenaanbod en lessen tentamentijden en andere praktische zaken Studeerbaarheid De mogelijkheden om examens/ tentamens te herkansen of een achterstand in te halen De begeleiding van de studievoortgang De mate waarin het lesrooster is afgestemd op het combineren van uw studie met andere activiteiten Gebouwen De geschiktheid van de collegezalen en lesruimtes van uw opleiding De geschiktheid van de practicum- en oefenruimtes van uw opleiding De beschikbaarheid van werkplekken voor zelfstudie De bereikbaarheid van de leslocatie tijdens uw collegetijden Faciliteiten De mate waarin u toegang hebt tot de benodigde vakdocumentatie, bijv. bij bibliotheek of mediatheek De voor u beschikbare computer- en netwerkfaciliteiten De beschikbaarheid van het onderwijsmateriaal zoals dictaten, readers en syllabi
80
Bijlage 3. De 10 kwaliteitsissues en hun deelaspecten, enquete 2007 Master Aansluiting De toelatingsprocedure van de opleiding. De mate waarin de opleiding de te verwachten aansluiting op je vooropleiding waarmaakt. De kwaliteit van de voorlichting over deze masteropleiding. Inhoud De mate waarin het geboden onderwijs inhoudelijk interessant is Het niveau van de studiestof Het niveau van toetsing en beoordeling Keuzemogelijkheid De mogelijkheden die dit masterprogramma je biedt voor bijvakken en keuzevakken De mogelijkheid om je in de door jou gewenste richting te verdiepen of specialiseren De ruimte die deze masteropleiding biedt om relevante internationale ervaring op te doen De mogelijkheid om de studie in je eigen tempo te volgen Samenhang De mate waarin de toetsing en beoordeling aansluit op de studiestof De koppeling tussen theorie en praktijk in de opleiding De inhoudelijke samenhang tussen de onderdelen van je masterprogramma Werkvormen De mate waarin de opleiding je aanzet tot het actief toepassen van de stof De mate waarin het studieprogramma een kritische instelling stimuleert De mate waarin je opgeleid wordt voor het analyseren en aanpakken van complexe problemen Voorbereiding loopbaan De mate waarin de opleiding een helder beeld geeft van beroep en arbeidsmarkt. De mate waarin het studieprogramma aansluit bij actuele ontwikkelingen in het vak. Het contact dat je in de opleiding krijgt met de beroepspraktijk Docenten De inhoudelijke deskundigheid van de docenten Het vermogen van de docenten om je leerproces te stimuleren De vaardigheid van de docenten om in de taal te doceren waarin het onderwijs wordt gegeven Het individuele contact met docenten. Communicatie De tijdige bekendmaking van toetsresultaten en andere beoordelingen De communicatie van de instelling over je rechten en plichten als student De informatie van je opleiding over het vakkenaanbod, de beschikbaarheid van docenten en andere praktische De mate waarin je actief kan bijdragen aan evaluatie of beleid van de opleiding Studeerbaarheid De haalbaarheid om je masteropleiding af te ronden in de tijd die er voor gerekend wordt. De mogelijkheden om examens/ tentamens te herkansen of een achterstand in te halen De begeleiding van de studievoortgang Gebouwen en Faciliteiten De kwaliteit van de onderwijsruimtes van jouw opleiding De faciliteiten van je opleiding voor zelfstandig werk De mate waarin je toegang hebt tot de benodigde vakdocumentatie, bijv. in bibliotheek of mediatheek. De voor jou beschikbare computer- en netwerkfaciliteiten
81
Bijlage 4. Aantal deelnemers en populatie NSE 2007 - VT, DT, MA
Naam cluster HBO PABO HBO Lerarenopleiding talen HBO Pedagogiek HBO Leraar maatschappijvakken HBO Lerarenopleidingen exact HBO Lerarenopleidingen speciaal HBO Journalistiek HBO Mediastudies HBO Muziek HBO Ontwerpen HBO Management, Economie en Recht HBO Facility management HBO Hotelschool HBO Toerisme en vrijetijdskunde HBO Small business HBO Culturele & Maatsch Vorming HBO Soc-Pedagogische Hulpverlening HBO Creatieve therapie HBO Verpleegkunde HBO Fysiotherapie HBO Landbouw HBO Ruimtelijke ordening en planologie HBO Technische natuurkunde HBO Werktuigbouwkunde HBO Constructiestudies
Aantal
Populatie
Percentage
Voltijd opleidingen
3.165 413 589 500 382 59 288 677 430 441 1.214 604 491 644 610 368 1.397 204 1.311 1.012 752 193 143 857 349
27.078 3.266 4.757 3.912 1.876 319 3.363 7.116 3.631 2.479 9.091 4.687 5.837 8.159 3.830 2.296 10.692 1.381 7.998 7.624 4.356 918 633 4.674 2.189
11,7% 12,6% 12,4% 12,8% 20,4% 18,5% 8,6% 9,5% 11,8% 17,8% 13,4% 12,9% 8,4% 7,9% 15,9% 16,0% 13,1% 14,8% 16,4% 13,3% 17,3% 21,0% 22,6% 18,3% 15,9%
WO Engelse taal en cultuur WO Romaanse talen WO Kunstgeschiedenis WO Kunst- en Cultuurstudies WO Bestuur en organisatie WO Bedrijfskunde WO Sociologie en Sociale studies WO Culturele antropologie WO Tandheelkunde WO Gezondheidswetenschappen WO Aardwetenschappen WO Milieuwetenschappen WO Informatica WO Bouwkunde en Civiele techniek
313 295 227 482 591 1.018 608 305 244 944 308 54 224 298
1.505 1.558 990 3.038 3.433 12.539 2.777 1.460 1.129 4.948 1.021 176 1.680 4.487
20,8% 18,9% 22,9% 15,9% 17,2% 8,1% 21,9% 20,9% 21,6% 19,1% 30,2% 30,7% 13,3% 6,6%
17.093 132.162 5.911 40.741 23.004 172.903
12,9% 14,5% 13,3%
HBO WO Landelijk
82
HBO WO Landelijk
Percentage
WO Pedagogiek en Onderwijskunde WO Wijsbegeerte WO Theologie en Levensbeschouwing WO Geschiedenis-Kunstgeschiedenis WO Recht WO Fiscaal Recht WO Sociologie en Sociale studies WO Psychologie
Populatie
Naam cluster HBO Leraar basisonderwijs (PABO) HBO Pedagogiek HBO Communicatie HBO Kunstacademie HBO Bedrijfseconomie HBO Bedrijfskunde en management HBO Maatschappelijk werk en dienstverlening HBO Personeel en arbeid HBO Sociaal pedagogische hulpverlening HBO Sociaal-juridische dienstverlening HBO Elektrotechniek HBO Vervoer en logistiek HBO Zee- en Luchtvaart HBO Algemene operationele technieken HBO Civiele techniek
Aantal
Deeltijd opleidingen
1.492 427 201 406 477 354 749 624 725 172 156 35 23 76 21
6.774 1.705 796 1.392 1.980 1.167 2.745 2.423 2.792 715 516 144 88 278 57
22,0% 25,0% 25,3% 29,2% 24,1% 30,3% 27,3% 25,8% 26,0% 24,1% 30,2% 24,3% 26,1% 27,3% 36,8%
117 79 84 161 470 12 23 144
527 352 362 664 2.642 93 160 642
22,2% 22,4% 23,2% 24,2% 17,8% 12,9% 14,4% 22,4%
5.938 23.572 25,2% 1.090 5.442 20,0% 7.028 29.014 24,2%
83
Naam cluster HBO Leraar talen HBO Leraar maatschappijvakken HBO Leraar exact HBO Pedagogiek HBO Speciaal Onderwijs HBO Verpleegkunde
Aantal
Populatie
Percentage
Master opleidingen
52 21 75 65 163 75
223 68 231 422 2.750 228
23,3% 30,9% 32,5% 15,4% 5,9% 32,9%
WO Pedagogiek WO Communicatie WO Wijsbegeerte WO Theologie WO Geschiedenis WO Industrieel ontwerpen WO Recht WO Politicologie WO Bestuur en Organisatie WO Bedrijfswetenschappen WO Economie, econometrie en accountancy WO Culurele Antropologie WO Psychologie WO Gezondheidswetenschappen WO Sociale Geografie WO Aardwetenschappen WO Milieuwetenschappen WO Scheikunde WO Bèta en beleid WO Informatiekunde WO Elektrotechniek WO Constructiewetenschappen WO Bouwkunde en Civiele Techniek
70 22 38 33 143 69 149 60 377 535 337 117 187 548 88 29 18 14 14 24 32 260 216
275 112 202 142 642 501 1.044 372 2.055 5.385 2.150 672 958 2.470 539 147 201 58 70 78 160 2.015 2.704
25,5% 19,6% 18,8% 23,2% 22,3% 13,8% 14,3% 16,1% 18,3% 9,9% 15,7% 17,4% 19,5% 22,2% 16,3% 19,7% 9,0% 24,1% 20,0% 30,8% 20,0% 12,9% 8,0%
HBO WO Landelijk
451 3.922 11,5% 3.386 23.017 14,7% 3.837 26.939 14,2%
84
Bijlage 5. Vragen “Studeren met een handicap” (NSE 2007) ENQ: Tenslotte wil ik namens de landelijke organisatie Handicap en Studie graag een aantal vragen stellen. Zij zijn benieuwd hoe je opleiding studenten met een functiebeperking behandelt. Je oordeel hierover kan van belang zijn voor toekomstige studenten. 1
Heb je een handicap of functiebeperking die je belemmert bij het studeren, zoals lichamelijke handicaps, chronische ziekte, dyslexie of psychische klachten? Ja Nee GA NAAR EINDE VRAGENLIJST Wil niet antwoorden GA NAAR EINDE VRAGENLIJST
2
Is er voor deze handicap of functiebeperking een diagnose gesteld (bijv. door een huisarts) en/of een officiële regeling getroffen (bijv. met de gemeente of IB-Groep)? Ja, diagnose en regeling Ja, diagnose Ja, regeling Anders, nl……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….. Nee
3
Kun je vertellen wat voor type handicap of handicaps je hebt voor het onderwijs?
ENQ: Mogelijkheden oplezen, per categorie aankruisen als de respondent de handicap heeft: meerdere antwoorden mogelijk 4
Bewegingsbeperking (lopen, bukken, arm of handbewegingen) Gezichtsbeperking (ook normale bril of lenzen vallen hieronder) Dyslexie (moeite met lezen, spellen) of dyscalculie (moeite met rekenen) Gehoorstoornis (ook: moeite om een gesprek te volgen) Spraakproblemen (stotteren, moeilijk te verstaan) Energietekort (chronische vermoeidheid) Pijnklachten (leidend tot concentratieproblemen) Chronische ziekte (zoals epilepsie, suikerziekte) Psychische problematiek (zoals depressie en angsten) Concentratieproblemen Overig, namelijk: …………………………………………….…………………………………………………………………………………………………………
Welke van deze handicaps is voor jou de belangrijkste? Bewegingsbeperking (lopen, bukken, arm of handbewegingen) Gezichtsbeperking (ook normale bril of lenzen vallen hieronder) Dyslexie (moeite met lezen, spellen) of dyscalculie (moeite met rekenen) Gehoorstoornis (ook: moeite om een gesprek te volgen) Spraakproblemen (stotteren, moeilijk te verstaan) Energietekort (chronische vermoeidheid) Pijnklachten (leidend tot concentratieproblemen) Chronische ziekte (zoals epilepsie, suikerziekte) Psychische problematiek (zoals depressie en angsten) Concentratieproblemen Overig, namelijk: ………………………………………………………………………….………………………………………………………………………….…
ENQ: Ik ga nu je oordeel vragen over de manier waarop je instelling met je functiebeperking omgaat. Zou je dit oordeel kunnen geven in een rapportcijfer van 1 “zeer slecht’ tot en met 10 ‘uitmuntend’ 5
Hoe beoordeel je de voorlichting en informatievoorziening over studeren met een handicap bij jouw opleiding of instelling? (hierbij bedoelen we brochures, studiegids, studentenstatuut, examenreglement, website, enz.) …………….…(cijfer)
85
6
7
Vind je dat je opleiding aan studenten met jouw handicap genoeg opvang bij de start van hun studie biedt? …………….…(cijfer) Ben je tevreden over de beschikbare hulpmiddelen en faciliteiten, voor zover je die nodig hebt? (we bedoelen hierbij rust- of werkruimtes, werkplekaanpassingen, extra verlichting, scanner, computeraanpassingen zoals spraak of braille, ringleiding) …………….…(cijfer)
8
Zijn de gebouwen van je opleiding of instelling geschikt gemaakt voor mensen met jouw handicap? (we bedoelen hierbij de toegankelijkheid en begaanbaarheid, bijvoorbeeld door drempels, liften, breedte van de deuren, aangepaste toiletten, ringleidingen enzovoorts) …………….…(cijfer)
9
Ben je tevreden over de aanpassingen in het onderwijs die je opleiding biedt? (we bedoelen hierbij aanpassingen aan het rooster, inleverdata, andere les- en tentamenvormen, alternatieve opdrachten, andere stagemogelijkheden) …………….…(cijfer)
10. Vind je dat docenten en overige medewerkers voldoende inzicht hebben in wat het betekent om te studeren met een handicap?
(hierbij bedoelen we dat de docenten en overige medewerkers begrip voor jou en voldoende kennis van zaken hebben, en hierdoor op een geschikte wijze met jouw handicap omgaan) …………….…(cijfer)
11
Wat is je oordeel over de speciale begeleiding die je tijdens je studie krijgt? (hierbij bedoelen we begeleiding in de studievoortgang, steun voor aanpassingen aan studie en voorzieningen, stagebemiddeling, enzovoorts) …………….…(cijfer)
12
Ben je bereid mee te doen met een studentenpanel dat 1 à 2 keer per jaar via e-mail door het expertisecentrum handicap+studie geraadpleegd wordt over kwesties rond studiebeperkingen en toekomstig beleid? Nee Ja noteer e-mail adres
HBO Pedagogiek HBO Leraar maatschappijvakken HBO Lerarenopleidingen HBO Lerarenopleidingen HBO Journalistiek HBO Mediastudies HBO Muziek HBO Ontwerpen HBO MER HBO Facility management HBO Hotelschool HBO Toerisme en vrijetijdskunde HBO Small business HBO CMV HBO SPH HBO Creatieve therapie HBO Verpleegkunde HBO Fysiotherapie HBO Landbouw HBO Ruimtelijke ordening en HBO Technische natuurkunde HBO Werktuigbouwkunde HBO Constructiestudies
Bijlage 6. Populatie Details
Leeftijdsverdeling steekproef per HBO-studie (NSE Voltijd 2007)
HBO Lerarenopleiding
Voltijd
HBO PABO
Leeftijdsverdeling HBO voltijd
86
> 25
100%
> 25 24-25 22-23 20-21 < 20
90%
WO Bouwkunde en Civiele techniek
24-25 22-23
WO Informatica
80%
WO Milieuwetenschappen
20-21
WO Aardwetenschappen
70%
WO Gezondheidswetenschappen
< 20
WO Tandheelkunde
60%
WO Culturele antropologie
50%
WO Sociologie en Sociale studies
40%
WO Bedrijfskunde
30%
WO Bestuur en organisatie
20%
WO Kunst- en Cultuurstudies
0%
WO Kunstgeschiedenis
10%
Leeftijdsverdeling steekproef WO-studies (NSE voltijd 2007)
WO Romaanse talen
Leeftijdsverdeling WO voltijd
100%
90% 80%
70% 60%
50% 40% 30% 20%
10% 0% WO Engelse taal en cultuur
WO Landelijk
HBO Lerarenopleiding talen HBO Pedagogiek HBO Leraar maatschappijvakken HBO Lerarenopleidingen exact HBO Lerarenopleidingen speciaal HBO Journalistiek HBO Mediastudies HBO Muziek HBO Ontwerpen HBO MER HBO Facility management HBO Hotelschool HBO Toerisme en vrijetijdskunde HBO Small business HBO CMV HBO SPH HBO Creatieve therapie HBO Verpleegkunde HBO Fysiotherapie HBO Landbouw HBO Ruimtelijke ordening en planologie HBO Technische natuurkunde HBO Werktuigbouwkunde
Vooropleidingen HBO voltijd
WO Bouwkunde en Civiele techniek
HBO PABO
Vooropleiding per HBO-studie (NSE Voltijd 2007)
WO Informatica
100%
WO Milieuwetenschappen
90%
WO Aardwetenschappen
80%
WO Gezondheidswetenschappen
70%
WO Tandheelkunde
60%
WO Culturele antropologie
50%
WO Sociologie en Sociale studies
40%
WO Bedrijfskunde
30%
WO Bestuur en organisatie
20%
WO Kunst- en Cultuurstudies
10%
WO Kunstgeschiedenis
0%
Vooropleiding per WO-studie (NSE Voltijd 2007)
WO Romaanse talen
Vooropleidingen WO voltijd
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0% WO Engelse taal en cultuur
HBO Constructiestudies
geen toelatingsexamen/gesp rek buitenlandse opleiding
Universiteit - doctoraal
Universiteit propedeuse
HBO
HBO - propedeuse
MBO
VWO
geen - toelatingsexamen/gesprek
buitenlandse opleiding
Universiteit - doctoraal
Universiteit - propedeuse
HBO
HBO - propedeuse
MBO
VWO
HAVO
HBO Totaal
87
WO VWO
HBO
buitenlandse opleiding
WO Fiscaal Recht HBO Zee/Luchtvaart HBO Vervoer HBO SJD HBO SPH HBO Pers. en arbeid HBO Pedagogiek HBO MWD HBO PABO
MBO
Universiteit - propedeuse
WO Psychologie
HBO Sociaal pedagogische hulpverlening
HBO Civiele techniek
HBO Elektrotechniek HBO Communicatie HBO Civiele techniek HBO Bedrijfskunde
HBO Bedrijfseconomie
HBO Bedrijfsecon. HBO AOT > 25
88
24-25
22-23
20-21
geen - toelatingsexamen/gesprek
HBO Kunstacademie
WO Recht
Leeftijdsverdeling per studie (NSE Deeltijd 2007)
WO Pedagogiek
Deeltijd
WO Psychologie
WO Wijsbegeerte
Leeftijdsverdeling HBO en WO deeltijd
WO Recht
Vooropleidingen per studie (NSE Deeltijd)
WO Sociologie
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
WO Theologie
Vooropleidingen HBO en WO deeltijd
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
HAVO
HBO - propedeuse
Universiteit - doctoraal
WO Wijsbegeerte
Master
Leeftijdsverdeling per studie (NSE Master 2007)
Leeftijdsverdeling HBO en WO master
100%
22-23
20-21
< 20
89
> 25
HBO Leraar exact HBO Leraar maatschappij HBO Leraar speciaal HBO Leraar talen HBO Pedagogiek HBO Verpleegkunde .WO Aardwetensch WO Bedrijfskunde WO Bestuur en organisatie WO Bouwkunde/Civ. techniek WO Communicatie WO Constructiestudies WO Culturele antropologie WO Econometrie WO Economie WO Elektrotechniek WO Fiscale Economie WO Geschiedenis .WO Gezondheidswet WO Industrieel ontwerpen WO Pedagogiek WO Politicologie WO Psychologie WO Recht WO Sociale geografie WO Theologie WO Wijsbegeerte
90%
80%
24-25
anders
WO-master (of WOdoctoraal)
HBO
WO-bachelor (of WOdoorstroom)
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
Vooropleidingen per studie (NSE Master 2007)
Vooropleidingen HBO en WO master
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0% HBO Leraar exact HBO Leraar maatschappij HBO Leraar speciaal HBO Leraar talen HBO Pedagogiek .HBO Verpleeg .WO Aardwetenschap WO Bedrijfskunde WO Bestuur en organisatie WO Bouwkunde WO Communicatie WO Constructiestudies WO Culturele antropologie WO Econometrie WO Economie WO Elektrotechniek WO Fiscale Economie WO Geschiedenis .WO Gezondheidswet WO Industrieel ontwerpen WO Pedagogiek WO Politicologie WO Psychologie WO Recht WO Sociale geografie WO Theologie WO Wijsbegeerte