Instelling Integra Business law update www.integra-advocaten.be
Onderwerp Het nieuwe Wetboek van Economisch Recht
Datum December 2014
Copyright and disclaimer De inhoud van dit document kan onderworpen zijn aan rechten van intellectuele eigendom van bepaalde betrokkenen, Er wordt u geen recht verleend op deze rechten. M&D Seminars geeft u via dit document informatie, maar verstrekt geen advies. M&D Seminars garandeert niet dat de informatie in dit document foutloos is. U gebruikt de inhoud van dit document op eigen risico. M&D Seminars, noch een van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook bij het gebruik van dit document en van de inhoud van dit document. © M&D Seminars – 2015
M&D SEMINARS Eikelstraat 38 | 9840 De Pinte | T 09 224 31 46 | F 09 225 32 17 |
[email protected] | www.mdseminars.be
INTEGRA – Business law update ‘INTEGRA - Business law update’ is de nieuwsbrief van INTEGRA advocaten, met kantoren te Gent en Hasselt (www.integra-advocaten.be). Nrs. 2 en 3 – December 2014 ___________________________________________________________________________ HET NIEUWE WETBOEK VAN ECONOMISCH RECHT (‘WER’) Totstandkoming Het economisch recht in België werd gedurende ruime tijd gekenmerkt door een wildgroei, verbrokkeling en incoherentie van wetteksten. Om deze versplintering een halt toe te roepen ontstond in 2007 de idee om het economisch recht te codificeren in één wetboek van economisch recht. Het nieuwe Wetboek van economisch recht (‘WER’), dat op heden uit 18 boekdelen bestaat, kwam stapsgewijs tot stand. Een eerste belangrijke stap in de totstandkoming ervan was de wet van 28 februari 2013 tot invoering van het Wetboek van economisch recht. Deze wet voegde slechts drie boekdelen in het WER in. Via de techniek van ‘aanbouwwetgeving’ zijn inmiddels alle 18 boekdelen ingevoegd. De techniek van aanbouwwetgeving verklaart eveneens de verschillende tijdstippen van inwerkingtreding van de verschillende boekdelen. Het WER beperkt zich niet tot een loutere codificatie van allerhande economische wetten (die aldus worden opgeheven door de inwerkingtreding van het WER), maar beoogt tevens een actualisering en hervorming van de bepaalde regels. Inhoud Het WER omvat enerzijds een aantal algemene beginselen (waaronder de vrijheid van handel en de bescherming van de consument) en anderzijds een codificatie van specifieke wettelijke regelingen. De codificatieoefening laat het klassieke handelsrecht (met name het Wetboek van koophandel) en het vennootschapsrecht evenwel onaangeroerd. Het WER bevat de volgende 18 boekdelen: I. II. III. IV. V. VI. VII. VIII. IX.
Definities Algemene beginselen Vrijheid van vestiging, dienstverlening en algemene verplichtingen van de ondernemingen Bescherming van de mededinging De mededinging en de prijsevoluties Marktpraktijken en de prijsevoluties Betalings- en kredietdiensten Kwaliteit van producten en diensten Veiligheid van producten en diensten. 1
X. XI. XII. XIII. XIV.
Economische overeenkomsten Intellectuele eigendom Recht van de elektronische economie Overleg Marktpraktijken en consumentenbescherming betreffende de beroepsbeoefenaars van een vrij beroep XV. Rechtshandhaving XVI. Buitengerechtelijke regeling van consumentengeschillen XVII. Bijzondere rechtsprocedures XVIII. Maatregelen voor crisisbeheer Hierna volgt een beknopte bespreking van een aantal belangrijke wijzigingen. Boek IV: Bescherming van de mededinging Het vierde boekdeel van het WER, dat inmiddels integraal in werking is getreden, vervangt de wet van 15 september 2006 over de bescherming van de economische mededinging (WBEM) en voegt tevens enkele nieuwigheden toe. Belgische Mededingingsautoriteit Een procedurele nieuwigheid is dat er een autonome dienst met rechtspersoonlijkheid wordt opgericht, de zogenaamde Belgische Mededingingsautoriteit, die de bevoegdheid krijgt om de artikelen inzake het kartelverbod (artikel IV.1 WER) en misbruik van machtspositie (artikel IV.2 WER) toe te passen. Voorheen werden deze bevoegdheden waargenomen door het Auditoraat en de Raad voor de Mededinging. Persoonlijke aansprakelijkheid Wanneer een onderneming een kartelinbreuk heeft begaan, kunnen de betrokken bestuurders en personeelsleden tevens persoonlijk aansprakelijk worden gesteld voor hun bijdrage aan deze kartelinbreuk. Dergelijke bijdrage van een bestuurder of personeelslid kan bestaan in het louter voeren van onderhandelingen over een eventuele inbreuk, zonder de noodzaak dat daaruit ook daadwerkelijk een afspraak volgt. De aansprakelijkheid houdt in dat de desbetreffende personen een administratieve geldboete kunnen oplopen gaande van 100 EUR tot 10.000 EUR. Strafsancties kunnen aan bestuurders en personeelsleden niet worden opgelegd. Clementieregel voor natuurlijke personen Naast de reeds bestaande clementieregeling voor ondernemingen, voert het WER tevens een clementieregeling voor natuurlijke personen in. Zij komen daarvoor in aanmerking wanneer zij ertoe hebben bijgedragen om het bestaan van een kartelinbreuk te bewijzen en de deelnemers ervan te identificeren.
2
De gevolgen van het toekennen van clementie aan ondernemingen of aan natuurlijke personen is verschillend. Ondernemingen komen in aanmerking voor het verkrijgen van een volledige of gedeeltelijk vrijstelling van de geldboeten. Natuurlijke persoon daarentegen kunnen een verzoek tot immuniteit van vervolging indienen. (David De Vleeschauwer) Boek VI: marktpraktijken en consumentenbescherming Boek VI codificeert de wet van 6 april 2010 op de marktpraktijken en consumentenbescherming (WMPC). Boek XIV doet hetzelfde voor de bepalingen die specifiek betrekking hebben op de beoefenaars van een vrij beroep. Beide boekdelen zijn op 31 mei 2014 in werking getreden. Verruimd toepassingsgebied Ten eerste wordt het toepassingsgebied van deze wetgeving verruimd doordat een consument niet meer uitsluitend voor niet-beroepsmatige doeleinden dient te handelen. Deze voorwaarde wordt geschrapt en een consument wordt voortaan door het WER gedefinieerd als “iedere natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit vallen”. Informatieverplichting t.a.v. de consument De informatieverplichtingen van ondernemingen die wensen te contracteren met consumenten worden eveneens uitgebreid. Onder de oude wetgeving diende aan de consument behoorlijke en nuttige informatie te worden gegeven betreffende de belangrijkste productkenmerken en verkoopsvoorwaarden, rekening houdend moet zijn informatiebehoefte en met het voorzienbare gebruik. Nu dient aan de consument op duidelijke en begrijpelijke wijze een reeks opgesomde inlichtingen te worden meegedeeld, tenzij die informatie al duidelijk is uit de context (artikel VI.2 WER). Levertijd In tegenstelling tot wat voorheen gold, kan de consument niet langer eisen dat de goederen onmiddellijk worden geleverd. De onderneming moet de goederen wel ‘onverwijld’ leveren, doch in ieder geval niet later dan dertig (30) dagen na de sluiting van de overeenkomst, behoudens wanneer een ander tijdstip werd overeengekomen. Risico-overdracht Ook de regels inzake risico-overdracht worden gewijzigd. Bij overeenkomsten waarbij de onderneming de goederen naar de consument opstuurt, gaat het risico van verlies of beschadiging van de goederen thans op de consument over zodra hij, of een door hem aangewezen derde partij, andere dan de vervoerder, de goederen fysiek in bezit heeft gekregen. Het risico gaat echter over op de consument bij levering aan de vervoerder
3
wanneer deze van de consument opdracht heeft gekregen de goederen te vervoeren en deze keuze niet door de onderneming was geboden. Herroeping(stermijn) bij verkoop op afstand of buiten de verkoopruimten De herroepingstermijn, waarin het oude WMPC voorzag voor buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten, wordt nu verlengd tot veertien (14) dagen, zodat deze termijn voortaan overeenstemt met deze toepasselijk op verkopen op afstand. Heeft de onderneming de consument niet de verplichte informatie over het herroepingsrecht verstrekt, dan loopt de herroepingstermijn af twaalf (12) maanden na het einde van de oorspronkelijk vastgestelde herroepingstermijn. Bij dienstenovereenkomsten kan het herroepingsrecht niet meer worden uitgeoefend wanneer de dienst volledig is uitgevoerd op voorwaarde dat de uitvoering is begonnen met de uitdrukkelijke voorafgaande instemming van de consument en mits de consument heeft erkend dat hij zijn herroepingsrecht verliest zodra de onderneming de overeenkomst volledig heeft uitgevoerd. Onder de voormalige WMPC kon de consument zijn herroepingsrecht niet meer uitoefenen indien de uitvoering van de overeenkomst was begonnen tijdens de herroepingstermijn. Verkooppromoties Ondanks het feit dat het Europees Hof van Justitie de vigerende Belgische bepalingen inzake verkoop met verlies en de sperperiode strijdig met het Europees recht acht, werden de betreffende bepalingen niet geschrapt in het WER. (David De Vleeschauwer) Boek X, Titel 2: Precontractuele informatie in het kader van commerciële samenwerkingsovereenkomsten Op 31 mei 2014 trad Boek X van het WER in werking. Onder meer de Wet van 19 december 2005 betreffende de precontractuele informatie bij commerciële samenwerkingsovereenkomsten is in dit boek overgenomen. De essentie van deze wetgeving bestaat erin dat de persoon aan wie het recht wordt verleend om gebruik te maken van een zgn. ‘commerciële formule’ bij de verkoop van producten of het verstrekken van diensten minstens één (1) maand voor de contractsluiting grondig wordt geïnformeerd (door overmaking van het zgn. ‘precontractueel dossier’, waarvan de minimuminhoud wettelijk is bepaald). De wetgever heeft bij de overname van de Wet van 19 december 2005 in het WER een aantal wijzigingen aan de bepalingen ervan aangebracht teneinde de regels doeltreffender maken en ze aan de realiteit van het economisch leven aan te passen. Tegelijk zouden deze wijzigingen tot een vereenvoudiging van de toepassing ervan moeten leiden.
4
Definitie ‘commerciële samenwerkingsovereenkomst’ Vooreerst werd het toepassingsgebied van de regelgeving aanzienlijk uitgebreid, door een drietal aanpassingen aan de definitie van ‘commerciële samenwerkingsovereenkomst’. (1)
Omdat de Wet van 19 december 2005 zich beperkte tot “overeenkomsten gesloten tussen twee personen” ontstond al snel betwisting over de vraag of overeenkomsten tussen meer dan twee personen eveneens werden geviseerd. Volgens de meerderheid van de rechtsleer en rechtspraak was dat het geval. Voortaan is er absolute duidelijkheid: artikel 11 Boek I WER bepaalt dat alle “overeenkomsten gesloten tussen meerdere personen” worden gevat.
(2)
Bovendien is niet langer vereist dat men in eigen naam en voor eigen rekening werkt om de bescherming van de wet te genieten. Ook die voorwaarde gaf voorheen aanleiding tot betwisting, omdat niet duidelijk was of dit criterium zowel tijdens de precontractuele fase als na het afsluiten van het contract diende te worden nageleefd. Door deze zgn. ‘onafhankelijkheidsvoorwaarde’ te schrappen wil de wetgever duidelijk maken dat het in eigen naam en voor eigen rekening optreden enkel tijdens de precontractuele fase gerespecteerd moet worden. Tijdens de uitvoering van de overeenkomst geldt de voorwaarde niet. Thans staat vast dat de regelgeving dus ook van toepassing kan zijn op handelsagentuurovereenkomsten, verkoopconcessies, commissieovereenkomsten, enz., althans mits ook aan de overige wettelijke voorwaarden (zoals de aanwending van een commerciële formule) is voldaan.
(3)
De vergoedingsvoorwaarde (“die daarvoor een vergoeding van welke aard dan ook, rechtstreeks of onrechtstreeks betaalt”) werd eveneens geschrapt. Deze voorwaarde leidde immers ongewild tot de uitsluiting van een aantal overeenkomsten uit het toepassingsgebied.
Verzekeringsagentuur- en bankagentuurovereenkomsten Terwijl de zonet besproken wijzigingen het toepassingsgebied van de regelgeving verruimen, worden verzekeringsagentuur- en bankagentuurovereenkomsten voortaan uitdrukkelijk uitgesloten. Aangezien beide overeenkomsten door specifieke wetten worden geregeld, wil de wetgever aldus legistieke onverenigbaarheden voorkomen. De legitimatie van deze uitsluiting kan nochtans in vraag worden gesteld, vermits de bijzondere wetgeving waarop wordt gedoeld immers niets bepaalt met betrekking tot precontractuele informatie. Bovendien rijst de vraag of de verantwoording voor deze uitsluiting van de verzekeringsagentuur- en bankagentuurovereenkomsten ook niet opgaat voor handelsagentuuren alleenverkoopovereenkomsten, vermits die ook door bijzondere wetgeving worden beheerst. Bedenktijd van één (1) maand Het Wetboek voert een nieuwe (bedenk)termijn van één (1) maand in indien het ontwerp van overeenkomst tijdens de (lopende) bedenktijd zou worden gewijzigd; althans indien de bedoelde wijzigingen uitgaan van diegene die het recht verleent (zo niet, blijft de normale termijn zonder meer lopen). Die moet dan minstens één maand voor het sluiten van de 5
overeenkomst het gewijzigde ontwerp en een vereenvoudigd afzonderlijk document verstrekken. Verbintenissen tijdens bedenktijd Voorts voorziet Boek X voortaan in twee uitzonderingen op het algemene verbod om tijdens de bedenktijd van één (1) maand voor de contractsluiting reeds verbintenissen aan te gaan. Vooreerst mogen partijen die een zakenrelatie onderhouden gedurende die termijn van één (1) maand toch verbintenissen aangaan, indien de samenwerkingsovereenkomst enkel wordt hernieuwd of gewijzigd. De tweede uitzondering houdt verband met de geheimhoudingsverplichting. De wet van 2005 bepaalde dat partijen bij een commerciële samenwerkingsovereenkomst verplicht waren tot geheimhouding, maar voorzag niet in een sanctie op deze verplichting. Contractueel werd daarom vaak een schadevergoeding bedongen. Deze contractuele oplossing streed echter met het verbod om, voor het verstrijken van de bedenktijd van één (1) maand, verbintenissen aan te gaan en vergoedingen, bedragen of waarborgen te vragen of te betalen. Thans wordt de mogelijkheid om tijdens de bedenktijd van één maand een geheimhoudingsakkoord op straffe van een geldboete af te sluiten uitdrukkelijk erkend. Vereenvoudigd precontractueel informatiedocument Het WER voorziet nog in een andere nieuwigheid: het vereenvoudigd precontractueel informatiedocument. Degene die het recht verleent, dient de andere partij een ontwerp van overeenkomst en een dergelijk vereenvoudigd precontractueel informatiedocument te bezorgen, indien: -
de partijen hun commerciële samenwerkingsovereenkomst van bepaalde duur hernieuwen; zij een nieuwe commerciële samenwerkingsovereenkomst onderling wensen af te sluiten; of aan een commerciële samenwerkingsovereenkomst die sinds minstens twee jaar gesloten is, wijzigingen worden aangebracht; tenzij de wijzigingen op schriftelijk verzoek van diegene die het recht verkrijgt worden doorgevoerd.
De betrokken documenten dienen minstens één (1) maand voor de hernieuwing, sluiting of wijziging te worden overgemaakt. Sancties Het WER neemt ten slotte de bestaande nietigheidssancties uit de wet van 2005 over, maar voegt tegelijk een nieuwe sanctie toe. De persoon die het recht verkrijgt kan voortaan een beroep doen op het gemene recht inzake wilsgebreken of quasi-delictuele aansprakelijkheid ingeval de belangrijke contractuele bepalingen of de gegevens voor de correcte beoordeling onjuist of onvolledig zouden blijken te zijn.
6
Inwerkingtreding Boek X is op 31 mei 2014 in werking getreden. Het is van toepassing op alle commerciële samenwerkingsovereenkomsten die sindsdien zijn afgesloten. Bovendien moet rekening worden gehouden met artikel X.29. betreffende het vereenvoudigd precontractueel informatiedocument, dat immers vanaf 31 mei 2014 ook op lopende overeenkomsten van toepassing is. (Stefanie Vanwelckenhuijzen) Boek VII: Betalings- en kredietdiensten Boek VII vormt hoofdzakelijk een codificatie van het bestaande recht met betrekking tot de betalingsdiensten, de instelling van een basisbankdienst, het hypothecair krediet, de centrale voor kredieten aan particulieren en het consumentenkrediet. Het is voornamelijk met betrekking tot het consumentenkrediet dat met ingang van 1 april 2015 enkele nieuwe striktere regels toepassing zullen vinden: Onderzoeksplicht Boek VII wijzigt grondig de onderzoeksplicht in hoofde van de kredietgever en de kredietbemiddelaar. Zij zullen er uitdrukkelijk toe verplicht worden om aan de consument en de steller van een persoonlijke zekerheid een kredietaanvraagformulier of een informatieaanvraagformulier voor te leggen. Deze verplichting zal enkel gelden indien het kredietbedrag van de gevraagde kredietovereenkomst het bedrag van 500 EUR overschrijdt. Het formulier moet in de vorm van een vragenlijst worden overgemaakt aan de consument, waarbij minstens onderstaande essentiële informatie verplicht dient te worden opgevraagd: (i) (ii) (iii) (iv)
het doel van het krediet; het inkomen; de personen ten laste; de lopende financiële verbintenissen, waarbij in het bijzonder het openstaande saldo en het aantal kredieten in omloop moet worden opgevraagd.
Nieuw is ook de verplichting dat de kredietgever het formulier moet bewaren zolang de consument het opgenomen krediet niet heeft terugbetaald. Met de invoering van Boek VII komt de bewijslast inzake de naleving van de onderzoeksplicht derhalve op de kredietgever te liggen. Onder de thans nog geldende Wet inzake het Consumentenkrediet heeft de kredietgever de verplichting om de Centrale voor Kredieten aan Particulieren te raadplegen om de kredietwaardigheid van de consument en de steller van een persoonlijke zekerheid te beoordelen. Wat de kredietgever met het bekomen resultaat doet en hoe hij de informatie gebruikt bij de krediettoekenning vormt – in het licht van zijn onthoudingsplicht – onder de huidige regelgeving in beginsel slechts een middelenverbintenis. Boek VII brengt hier evenwel een belangrijke uitzondering aan. De kredietgever zal zich in de toekomst moeten 7
onthouden van het sluiten van een kredietovereenkomst wanneer de consument in de Centrale voor Kredieten aan Particulieren negatief geregistreerd staat voor een totaal achterstallige bedrag van meer dan 1.000 EUR in het kader van een consumentenkrediet dat niet werd afgelost. Indien de kredietgever zich niet onthoudt, begaat hij een fout. Thans wordt met Boek VII ook een jaarlijkse herbeoordelingsplicht ingevoerd. De kredietgever dient daarbij de kredietwaardigheid van de consument tijdens de looptijd van een kredietovereenkomst van onbepaalde duur jaarlijks te herbeoordelen. Toezicht De FOD Economie houdt toezicht op de naleving door de kredietgever en de kredietbemiddelaar van de bepalingen van Boek VII. Zij kan daarbij inbreuken opsporen en vaststellen. Het inmiddels op 29 mei 2014 inwerking getreden artikel XV.17, §1, eerste lid WER zorgt evenwel voor een belangrijk nieuw wapen in de strijd tegen inbreuken. Voortaan beschikken de ambtenaren van de FOD Economie over de bevoegdheid “om zich voor te doen als cliënten of potentiële cliënten, zonder dat zij hun hoedanigheid en de omstandigheid dat de bij deze gelegenheid gedane vaststellingen kunnen worden aangewend voor de uitoefening van het toezicht moeten meedelen”. Men zal derhalve beroep kunnen doen op de zogenaamde ‘mystery shoppers’. De wet voorziet evenwel uitdrukkelijk dat de betrokken ambtenaar de kredietgever daarbij niet mag provoceren. (Andy Beeckwee) Boek XI (Intellectuele Eigendom), Titel 5: Het auteursrecht en de naburige rechten. Boek XI van het WER, ingevoegd bij wet van 19 april 2014, handelt uitsluitend over de intellectuele eigendomsrechten. Naast het coördineren van de bestaande wetten inzake intellectuele eigendom werd ook voor dit boek van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal wijzigingen en nieuwigheden in te voegen. Boek XI treedt in werking op 1 januari 2015 (artikel XI.49). Vooral in het auteursrecht en de naburige rechten (Titel V van boek XI) werden een aanzienlijk aantal inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd. Dit met het oog op meer transparantie, rechtszekerheid en een efficiënte geschillenbeslechting. Hierna worden een aantal van die wijzigingen kort besproken. Het volgrecht In de regeling inzake het volgrecht wordt het vrijwillig collectief beheer vervangen door een stelsel van verplicht collectief beheer. Hierbij wordt een uniek platform in het leven geroepen in de schoot van de beheersvennootschappen (bv. SABAM) waarvan de modaliteiten nader zullen worden bepaald door de Koning. Concreet betekent dit dat auteurs in de sector van de grafische of beeldende kunst voortaan verplicht zullen zijn de doorverkoop aan te geven aan
8
de beheersvennootschappen en de doorverkoper voortaan het volgrecht zal moeten uitbetalen aan de beheersvennootschappen. Vergoeding voor het leenrecht Teneinde gevolg te geven aan de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie (waarin België meermaals werd veroordeeld wegens niet-omzetting of strijdigheid met de richtlijn 2006/115/EG inzake het verhuurrecht) wordt de vergoeding voor het leenrecht voortaan bepaald aan de hand van het volume van de collectie van de uitleeninstelling en/of het aantal uitleningen per instellingen. Artikel XI.245 bepaalt nu ook uitdrukkelijk dat de verdeelsleutels voor de vergoeding van dwingend recht zijn en dat de vergoedingen aan alle gerechtigden, met uitzondering van deze voor uitgevers en producenten, niet overdraagbaar zijn. Verlenging beschermingsduur van (bepaalde) naburige rechten Ter omzetting van de richtlijn 2011/77/EG bedraagt de beschermingstermijn van de uitvoerende kunstenaars van wie de prestatie is vastgelegd op een fonogram en de producten van fonogrammen voortaan 70 i.p.v. 50 jaar. Doorgifte via de kabel In de sector van kabeldoorgifte worden heel wat nieuwigheden ingevoegd. Zo voorziet het nieuw artikel XI.225 een recht op vergoeding voor kabeldoorgifte dat onderworpen is aan een stelsel van verplicht collectief beheer en de oprichting van een uniek loket voor de inning van de rechten voor kabeldoorgifte waarvan de modaliteiten nader dienen te worden bepaald door de Koning. De nieuwe artikelen XI.226-227 voorzien verder de opstelling door de Dienst “Regulering van het auteursrecht en de naburige rechten” (zie verder) van een register van de overeenkomsten m.b.t. kabelrechten en de verplichte mededeling door de kabelmaatschappijen van de bedragen van auteursrechten en naburige rechten aan voormelde Dienst. Beheersvennootschappen Artikel XI.252 bepaalt voortaan dat de verhogingen die beheersvennootschappen toepassen bij het niet tijdig aangeven door de gebruiker, aan de wettelijke voorwaarden van objectiviteit en niet-discriminatie moeten voldoen. Beheersvennootschappen dienen nu ook hun tariferings- en inningsregels bekend te maken op een duidelijk leesbare plaats op hun website. In artikel XI.253 wordt de mogelijkheid voorzien voor de Koning om bepaalde maatregelen te nemen met het oog op de administratieve vereenvoudiging voor de inningen door de beheersvennootschappen, zoals het instellen van een uniek platform of van een unieke factuur. In artikel XI.258 wordt bovendien een klachtenprocedure bij de beheersvennootschappen ingesteld waarbij rechthebbenden, leden van de beheersvennootschappen en gebruikers klacht kunnen indienen tegen de wijze waarop de beheersvennootschappen de betreffende rechten beheren, innen of verdelen.
9
Maatregelen ter verhoging van transparantie Artikelen XI.274-277 omschrijven ten slotte de taken en bevoegdheden van de zgn. Dienst “Regulering van het auteursrecht en de naburige rechten”, een nieuw orgaan binnen de FOD Economie dat moet dienen als regulator (“Dienst Regulering” of “Regulator”). De Dienst Regulering heeft de bevoegdheid toezicht uit te oefenen op de innings-, tariferings- en verdelingsregels van de beheersvennootschappen, advies te verlenen en op te treden als bemiddelaar bij geschillen over de toepassing van de regels inzake auteursrecht en naburige rechten. (Sander Vanderheyde) ___________ Contactpersonen: Jochen Schraeyen Advocaat-vennoot
[email protected]
Timothy Van de Gehuchte Advocaat-vennoot
[email protected]
Kristof Vanhove Advocaat-vennoot
[email protected]
Matthias Gesquière Advocaat-vennoot
[email protected]
10