Instelling Arbeidshof te Brussel
Onderwerp Arbeidsovereenkomsten. Algemene regelingen. Bedienden. Bedrijfswagen. Teruggave
Datum 19 december 2008
Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M&D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud. © M&D Seminars – 2008
M&D CONSULT BVBA Eikelstraat 38 - 9840 DE PINTE Tel. 09/224.31.46 - Fax 09/225.32.17
[email protected] - www.mdseminars.be
A.R. Nr. 49.175
1e blad.
Rep.Nr. ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST OPENBARE TERECHTZITTING VAN 19 DECEMBER 2008. 3de KAMER Bediendecontract Tegensprekelijk Definitief In de zaak: DE V.Z.W. PARTEZIS, rechtsopvolger van de V.Z.W. ADMINISTRATIEF CENTRUM CARITAS, met zetel gevestigd te 3001 Heverlee, Interleuvenlaan, 10, Appellante, vertegenwoordigd door Mter L. te Rijdt loco Mter P. Roosens, advocaat te 3000 Leuven; Tegen : De Heer P. D.B., wonende te [xxx] Geïntimeerde, vertegenwoordigd door Mter Schoubroeck, advocaat te 9200 Dendermonde;
L.
Van
Na beraadslaging, velt het Arbeidshof te Brussel het hiernavolgend arrest : Gelet op de stukken van de rechtspleging, meer bepaald op : - het voor eensluidend verklaard afschrift van het bestreden vonnis op tegenspraak gewezen door de Arbeidsrechtbank te Leuven (1ste kamer B ) op de openbare terechtzitting van 29 juni 2006; - het verzoekschrift tot hoger beroep ontvangen ter griffie van het Arbeidshof te Brussel op 31 oktober 2006; - de besluiten van partijen; - de voorgelegde stukken; Gehoord partijen in hun middelen en beweringen op de buitengewone openbare terechtzitting van 26 november 2008, waarna de debatten gesloten werden.
A.R. Nr. 49.175
2e blad.
1. DE FEITEN EN RECHTSPLEGING. In het tussenarrest van 2 januari 2007 m.b.t. de voorlopige uitvoerbaarverklaring van een deel van het bestreden vonnis van de arbeidsrechtbank te Leuven van 29 juni 2006 werd een overzicht gegeven in verband met de feiten en de rechtspleging, waarnaar kan worden verwezen. Er werd melding gemaakt van de onenigheid in verband met het privé-gebruik van de firmawagen en deze vloeide voort uit het addendum bij de arbeidsovereenkomst van 7 juni 2002 in verband met de bedrijfswagen (hierna genoemd: wagenovereenkomst). Artikel 3 hiervan bepaalt : De werknemer bevestigt dat het privé-gebruik van het voertuig fiscaal aanzien wordt als een voordeel van alle aard ten bedrage van € 123,95/maand. De werkgever zal dit bedrag maandelijks verrekenen met de weddeberekening. Voor dit bedrag zijn maximum 15.000 privé kilometers per jaar toegestaan. De meer kilometers zullen verrekend worden aan € 0,124 per km., exclusief de kosten ( € 0,05/km.) De heer D.B. leest deze clausule in de zin dat het privé-gebruik toegestaan is en dat enkel de fiscale verrekening verduidelijkt wordt. De V.Z.W. Partezis interpreteert deze bepaling in de zin dat er elke maand €123,95 op het loon kan aangerekend worden in verband met het privégebruik van het voertuig. Aanvankelijk heeft de V.Z.W. deze bepaling niet als dusdanig toegepast en bij brief van 17 februari 2005 liet zij aan de heer D.B. weten dat zij hierdoor nog recht had op een bedrag van € 3.836,25 - € 480 = € 3.356,25 voor de periode juli 2002 tot januari 2005. Hij werd uitgenodigd om dit binnen een periode van 6 maanden terug te betalen en hiervoor werd verwezen naar artikel 21 van het arbeidsreglement. Dit was voor de heer D.B. onmogelijk en bij brief van 21 februari 2005 liet hij onder voorbehoud van alle rechten weten dat hij vertrouwd had op een correcte loonadministratie en dat hij omwille van zijn gezinslast vroeg naar een minder zware regeling. Op 18 april 2005 beklaagde hij zich nogmaals over deze situatie en stelde hij een afbetalingschema voor, evenwel onder alle voorbehoud. De werkgever verklaarde zich op 25 april 2005 met dit voorstel akkoord. Op 26 juni 2005 zegde de heer D.B. zijn arbeidsovereenkomst op met een opzeggingstermijn van 6 weken, ingaande op 1 augustus 2005, die nadien bij wederzijds akkoord verlengd wordt met 4 weken, zodat de datum van indiensttreding werd vastgelegd op 15 oktober 2005.
A.R. Nr. 49.175
3e blad.
Ingevolge de afbetalingen die de heer D.B. ondertussen had verricht, stond er op deze einddatum nog een saldo open van € 2.302,67, dat de V.Z.W. inhield bij de loonverwerking van oktober 2005. Bij het einde van de arbeidsovereenkomst was er ook nog een achterstal groepsverzekering van € 282,29, die eveneens door de V.Z.W. werd ingehouden. In de wagenovereenkomst werd in artikel 12 nog voorzien : Indien de werknemer ontslag neemt of de overeenkomst wordt beëindigd met wederzijds akkoord, dan verbindt de werknemer zich ertoe de bedrijfswagen vanaf de datum van uitdiensttreding over te nemen en de eventuele kosten die hiermee verband houden te vergoeden. De heer D.B. heeft echter de bedrijfswagen ingeleverd en ingevolge hiervan vroeg de V.Z.W. een verbrekingsvergoeding ten bedrage van €1.941,20; zij stelde tevens dat er een beschadiging was aan het wiel ter waarde van € 148,69 en dat daarenboven de leasemaatschappij een schadeafrekening had gemaakt ter waarde van € 297,43. Tenslotte werd er op 3 januari 2005 een zogenaamde PC privé-overeenkomst afgesloten die in artikel 10 voorziet : “ Indien het personeelslid zijn/haar arbeidsovereenkomst met de onderneming opzegt voor de einddatum van onderhavige overeenkomst dient het residubedrag van € 25 betaald, verhoogd met het nog niet door de onderneming ten laste genomen saldo berekend op basis van het aantal niet volledig beëindigde jaren van de 3 -jarige periode. De apparatuur wordt hierdoor eigendom van het personeelslid en onderhavige overeenkomst loopt aldus ten einde”. Ook hier leverde de heer D.B. zijn PC in, maar ingevolge bovenvermeld artikel werd hem een afrekening van € 1.983,42 aangeboden. In het schrijven van de raadsman van de heer D.B. van 19 oktober 2005 werden de hierboven besproken onderdelen betwist; de V.Z.W. beantwoordde dit op 18 november 2005, maar partijen kwamen niet tot een overeenstemming, zodat op 27 december 2005 een dagvaarding door de heer D.B. werd uitgebracht voor de arbeidsrechtbank te Leuven, waarna de V.Z.W. een tegenvordering stelde, zoals beschreven in het tussenarrest van 2 januari 2007. In het vonnis van 29 juni 2006 verklaarde de eerste rechter de hoofdvordering tot betaling van loon oktober 1995, vertrekvakantiegeld en terugbetaling afbetalingen gegrond en werd de tegeneis gegrond verklaard voor de eigen bijdrage groepsverzekering ter waarde van € 282,29 met toelating tot gerechtelijke compensatie.
A.R. Nr. 49.175
4e blad.
In haar tussenarrest kwam het arbeidshof het incidenteel beroep van de heer D.B. tegemoet in verband met de vraag tot uitvoerbaarverklaring van het vonnis wat betreft de betaling van het loon voor de maand oktober 2005 ten bedrage van € 1.459,69 en van het vertrekvakantiegeld ten bedrage van €2.539,34 en de intresten daarop. Het hoofdberoep, dat thans nog openstaat, heeft betrekking op het horen ongegrond verklaren van de oorspronkelijke hoofdeis van de heer D.B. en het gegrond horen verklaren van de oorspronkelijke tegeneis van de V.Z.W. Partezis; aldus vraagt zij dat het arbeidshof zou zeggen voor recht dat de heer D.B. zich akkoord verklaard had om het bedrag van € 3.356,36 terug te betalen, zodat er bij de loonverwerking van oktober 2005 rechtmatig €2.302,67 als saldo werd ingehouden, minstens dat de heer D.B. zou veroordeeld worden tot betaling van dit bedrag als openstaand saldo en in nog meer ondergeschikte orde, voor zover al de inhoudingen als onrechtmatig zouden worden beoordeeld, dat hij het bedrag van € 3.356,25 dient te betalen; in verband met de achterstal groepsverzekering vraagt zij eveneens dat het arbeidshof de afbetalingsovereenkomst zou bevestigen of minstens de heer D.B. zou veroordelen tot betaling van € 282,29; Wat betreft haar oorspronkelijke tegeneis vraagt zij met betrekking tot de verbrekingsvergoeding bedrijfswagen de veroordeling van de heer D.B. tot een bedrag van € 1.941,20; met betrekking tot de herstelling schade wiel vraagt zij de veroordeling tot het betalen van een bedrag van € 148,69; met betrekking tot het PC privé project vraagt zij de veroordeling tot het betalen van € 1.983,42; met betrekking tot de afrekening KB lease vraagt zij de veroordeling tot betaling van€ 297,43, al deze bedragen te vermeerderen met wettelijke en gerechtelijke intresten en de kosten 2. BEOORDELING. Nu geen betekeningakte van het bestreden vonnis wordt voorgelegd, kan worden aangenomen dat het hoger beroep tijdig werd ingesteld. Het is regelmatig naar vorm en ook aan de andere ontvankelijkheidvereisten is voldaan. Het is derhalve ontvankelijk, behoudens het hoger beroep in verband met de betaling groepsverzekering, die door de eerste rechter werd toegekend en waartegen geen incidenteel beroep is, zodat appellante voor dit onderdeel niet het vereiste belang heeft voor haar hoger beroep. 2.1 Privé-gebruik bedrijfswagen. De V.Z.W. Parteeis houdt voor dat er een contractuele afspraak tot stand gekomen is in verband met het afbetalingsplan betreffende de bijdragen bedrijfswagen en dat deze overeenkomst ook bewezen wordt door haar uitvoering. De heer D.B. antwoordt hierop dat dit alles onder voorbehoud gebeurde, zoals blijkt uit zijn schrijven van 18 april 2005 en dat in zoverre er sprake is van een overeenkomst, er wilsgebreken moeten in acht genomen worden.
A.R. Nr. 49.175
5e blad.
Reeds in zijn eerste brief van 21 februari 2005 drukte de heer D.B. zijn verwondering uit over de weerkerende fouten in de loonadministratie bij een sociaal secretariaat en beklaagde hij zich erover dat deze op hem werden afgewenteld, hij vroeg daarbij onder voorbehoud van alle rechten naar een regeling die zou rekening houden met zijn gezinssituatie. In zijn schrijven van 18 april 2005 verwees de heer D.B. naar een bijgevoegd en door hem ondertekend afbetalingsschema, eraan toevoegend : “Ik voel evenwel aan dat ik niet anders kan dan over te gaan tot terugbetaling. Dit evenwel onder alle voorbehoud.” Hij liet de mogelijkheid open om dit voorbehoud weg te laten in een definitieve regeling indien zijn werkgever bereid was een wezenlijke toegeving te doen. Op 25 april 2005 ondertekende de werkgever dit voorstel voor akkoord en het werd ook in die zin door de heer D.B. uitgevoerd. Dit akkoord had dus betrekking op een voorstel onder voorbehoud; er blijkt nergens uit dat er een wezenlijke toegeving zou gedaan zijn in het kader van een definitieve regeling, zodat niet aangetoond wordt dat de heer D.B. afstand zou gedaan hebben van zijn uitdrukkelijk voorbehoud. Ook de uitvoering van een dergelijk akkoord onder voorbehoud maakt het voorbehoud niet ongedaan. De vraag of de heer D.B. gehouden was tot betaling van een vergoeding voor het privé-gebruik van de bedrijfswagen dient derhalve nog te worden onderzocht en hiervoor dient te worden teruggegaan naar artikel 3 van de wagenovereenkomst. In deze bepaling wordt het privé-gebruik van het voertuig bevestigd a rato van 15.000 kilometers per jaar. Artikel 3 regelt enkel hoe dit privé-gebruik fiscaal moet worden aanzien en stelt dat dit beschouwd wordt als een voordeel van alle aard ten bedrage van € 123,95/maand. Deze fiscale kwalificatie doet echter geen afbreuk aan het toegekende privégebruik. In zoverre de heer D.B. een reële prijs verschuldigd zou zijn voor de betaling van dit privé-gebruik, zou men overigens niet meer over een voordeel kunnen spreken. In eerste instantie heeft de V.Z.W. Partezis de overeenkomst dan ook wel degelijk correct toegepast, maar haar latere poging om toch een kostprijs aan te rekenen aan de heer D.B. is niet in overeenstemming met artikel 3 van de wagenovereenkomst. De heer D.B. was dan ook niet gehouden tot terugbetaling van de aan hem gevraagde vergoedingen; evenmin kon het zogenaamde verschuldigde saldo
A.R. Nr. 49.175
6e blad.
ingehouden worden op de loonberekening van oktober 2005, wat bovendien dan nog in strijd was met artikel 23 van de loonbeschermingswet . 2.2 Verbrekingsvergoeding bedrijfswagen. Niet betwist wordt dat bij het einde van de arbeidsovereenkomst de bedrijfswagen werd teruggegeven. Aldus hebben de partijen geen uitvoering gegeven aan artikel 12 van de wagenovereenkomst, waarin voorzien was dat de heer D.B. deze wagen zou overnemen. Terecht stelt de eerste rechter zich de vraag of deze bepaling in overeenstemming is met artikel 6 van de arbeidsovereenkomstenwet. Een bedrijfswagen is een hulpmiddel dat de werkgever aan de werknemer ter beschikking stelt bij toepassing van artikel 20,1° van de arbeidsovereenkomstenwet, zodat de werknemer ingevolge artikel 17, 5° arbeidsovereenkomstenwet dit na gebruik aan de werkgever dient terug te geven (J. Herman, Bedrijfswagen en schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, Or. 2001, 113). Hieraan werd door de heer D.B. voldaan en wanneer men hem wil opleggen om supplementair de beëindigingvergoeding voor de lease-overeenkomst ten laste te nemen, dan verzwaart men zijn verplichtingen, zodat een dergelijke bepaling in toepassing van artikel 6 van de arbeidsovereenkomstenwet nietig is. 2. 3. De aangerekende vergoeding in verband met de teruggave PC. Er is geen betwisting dat de door de werkgever ter beschikking gestelde PC werd teruggegeven door de heer D.B.; ook hier wil de V.Z.W. Partezis op grond van artikel 10 van de PC-overeenkomst van 3 januari 2005 een bedrag van € 1.983,42 aanrekenen. Deze aanrekening kan niet worden aanvaard op basis van dezelfde redenen die hierboven werden aangehaald in verband met de bedrijfswagen. 2.4 De schade aan de bedrijfswagen. In artikel 10 van de wagenovereenkomst is voorzien dat de wagen verzekerd was voor eigen schade, mits een vrijstelling. Deze vrijstelling zal door de werknemer dienen gedragen te worden bij ongevallen waarvoor de werknemer in fout wordt gesteld. Ten onrechte verwijt de V.Z.W. Partezis aan de heer D.B. dat hij geen melding zou gemaakt hebben van het schadegeval van 12 december 2004. Uit de stukken 14 van de V.Z.W. Partezis blijkt immers dat de heer D.B. een omstandige toelichting heeft gegeven omtrent het schadegeval en tevens het aanrijdingsformulier heeft ingevuld. Nadien volgde er nog e-mail correspondentie, waarin de heer D.B. zich de vraag stelde of hij wel aansprakelijk kan worden gesteld voor dit schadegeval.
A.R. Nr. 49.175
7e blad.
Het ongeval had te maken met een gat in het wegdek op een onverlichte openbare parkeerplaats aan de kade van Antwerpen. Terecht wijst de heer D.B. erop dat de wegbeheerder hiervoor aansprakelijk kan worden gesteld, gezien hij volgens hem geconfronteerd werd met een onvoorzienbare hindernis. Gelet op artikel 10 van de wagenovereenkomst is zijn aansprakelijkheid dan ook betwist, zodat niet aangetoond wordt dat hij in fout was m.b.t. dit ongeval. De kosten ten belope van de vrijstelling kunnen dan ook niet te zijne laste worden gelegd. Artikel 8 doet daaraan geen afbreuk en er wordt ook niet aangetoond dat de heer D.B. de wagen niet als een goede huisvader zou gebruikt hebben. Bij het inleveren op 14 oktober 2005 van de wagen, die aangekocht werd op 3 juli 2002, gebeurde geen tegensprekelijke vaststelling van eventuele gebreken. De éénzijdige bewering van de leasemaatschappij in verband met schade aan het voertuig laat niet toe vast te stellen of hier meer dan gebruikelijke gebruikschade werd vastgesteld, daar verwezen wordt naar beschadiging van het koetswerk ingevolge steenslag en een kras op een buitenspiegel. Het valt overigens op dat de leasemaatschappij deze schade slechts voor de helft inbrengt. Het is dan ook niet bewezen dat de heer D.B. het voertuig niet in goede staat zou hebben teruggegeven. Besluit Terecht heeft de eerste rechter de hoofdeis, met uitzondering van het onderdeel groepsverzekering, gegrond verklaard en de tegenvordering ongegrond; dienvolgens is het hoger beroep van de V.Z.W. Partezis ongegrond. OM DEZE REDENEN HET ARBEIDSHOF Gelet op de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken zoals tot op heden gewijzigd, inzonderheid op artikel 24, Recht sprekend op tegenspraak, Verklaart het hoger beroep ontvankelijk, doch ongegrond, Bevestigt het bestreden vonnis, Veroordeelt de V.Z.W. PARTEZIS tot de gerechtskosten van het hoger beroep, deze begroot aan de zijde van de heer D.B. op rechtsplegingsvergoeding beroep basisbedrag € 1.100 en aan de zijde van de
A.R. Nr. 49.175
8e blad.
V.Z.W. PARTEZIS begroot op een rechtsplegingsvergoeding hoger beroep van 291,50 €. Aldus gewezen door de 3de Kamer van het Arbeidshof te Brussel samengesteld als volgt : De heer L. LENAERTS, Raadsheer, Mevrouw S. ALAERTS, Raadsheer in sociale zaken als werkgever, De heer M. WEYNS, Raadsheer in sociale zaken als werknemer-bediende, Mevrouw L. HERREGODTS, Griffier.
L. LENAERTS,
L. HERREGODTS,
S. ALAERTS.
M. WEYNS.
Mevrouw S. ALAERTS die bij de debatten aanwezig was en aan de beraadslaging heeft deelgenomen verkeert in de onmogelijkheid om te ondertekenen. Overeenkomstig het artikel 785 van het Gerechtelijk Wetboek wordt het arrest getekend door de heer L. LENAERTS en de heer M. WEYNS.
L. HERREGODTS, Griffier.
Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van de 3de kamer van het Arbeidshof te Brussel op 19 december 2008 door L. LENAERTS, bijgestaan door L. HERREGODTS, Griffier.
L. LENAERTS.
L. HERREGODTS.
A.R. Nr. 49.175
9e blad.