Instelling hof van beroep Brussel
Onderwerp Vereffening van nalatenschap. Heling. Toepassingsvoorwaarden Bedrog. Bedriegelijke verzwijging. Spreekplicht: grondslag
Datum 23 april 2013
Copyright and disclaimer De inhoud van dit document kan onderworpen zijn aan rechten van intellectuele eigendom van bepaalde betrokkenen, Er wordt u geen recht verleend op deze rechten. M&D Seminars geeft u via dit document informatie, maar verstrekt geen advies. M&D Seminars garandeert niet dat de informatie in dit document foutloos is. U gebruikt de inhoud van dit document op eigen risico. M&D Seminars, noch een van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook bij het gebruik van dit document en van de inhoud van dit document. © M&D Seminars – 2014
M&D SEMINARS Eikelstraat 38 | 9840 De Pinte | T 09 224 31 46 | F 09 225 32 17 |
[email protected] | www.mdseminars.be
Details Justel Nummer:
N-20130423-3
Rolnummer: 2011AR1330 Instantie: Hof van Beroep, Brussel Datum : 23/04/2013
Type van beslissing:
Arrest
Samenvatting Bij heling in de zin van artikel 792 BW kan de kwade trouw of het bedrog van de heler afgeleid worden uit in het verzwijgen van het bestaan van gelden of in het afleggen van leugenachtige verklaringen. De erfgenamen hebben immers een positieve meldingsplicht: ze moeten spontaan melding maken van alles wat ze rechtstreeks of onrechtstreeks van de de cujus hebben ontvangen en van alles wat ze voor of na het overlijden uit de te verdelen massa hebben vooraf genomen. De grondslag van deze spreekplicht moet worden gezocht in de goede trouw die mede-erfgenamen elkaar verschuldigd zijn. Artikel 792 BW heeft betrekking op alle gevallen van bedrog waarin een erfgenaam de gelijkheid van de verdeling tracht te verbreken, hetzij dat hij zich de goederen van de nalatenschap toe-eigent, hetzij dat hij, door dienaangaande niet door de wet opgelegde verklaringen te doen, de van de overleden verkregen giften verborgen houdt.
Vrije woorden Vereffening van nalatenschap. Heling. Toepassingsvoorwaarden Bedrog. Bedriegelijk verzwijging. Spreekplicht: grondslag
Trefwoord(en) UTU BURGERLIJK RECHT-> ERFRECHT-> Erfrecht-> Aanvaarding en verwerping-> Algemeen BURGERLIJK RECHT-> ERFRECHT-> Erfrecht-> Vereffening en verdeling
Volledige tekst ARREST N° Het Hof van Beroep te BRUSSEL, eerste kamer, na beraadslaging, spreekt volgend arrest uit : Rep. Nr. 2013/ A.R. nr. 2011/AR/1330
INZAKE VAN : De heer F. VDB, appellant tegen een vonnis uitgesproken door de rechtbank van eerste aanleg te Leuven op 1 maart 2011, vertegenwoordigd door Meester Marjan JANSEN, advocaat te 3200 AARSCHOT, Kapitein Gilsonplein 20, 1ste kamer TEGEN : Mevrouw L. VDB, geïntimeerde, vertegenwoordigd door Meester Patrick MARTENS, advocaat te 8200 BRUGGE, Gistelsesteenweg 340, Vereffening-verdeling van een nalatenschap. Artikel 792 BW. Heling. Vereiste van kwade trouw in hoofde van de heler. Toepassing: het bedrieglijk verzwijgen of afleggen van leugenachtige verklaringen door de heler. De positieve meldingsplicht of spreekplicht van alle mede- erfgenamen van de overledene heeft als grondslag: de goede trouw die medeërfgenamen aan elkaar verschuldigd zijn. Bij heling in de zin van artikel 792 BW kan de kwade trouw of het bedrog van de heler afgeleid worden uit in het verzwijgen van het bestaan van gelden of in het afleggen van leugenachtige verklaringen. De erfgenamen hebben immers een positieve meldingsplicht: ze moeten spontaan melding maken van alles wat ze rechtstreeks of onrechtstreeks van de de cujus hebben ontvangen en van alles wat ze voor of na het overlijden uit de te verdelen massa hebben vooraf genomen. De grondslag van deze spreekplicht moet worden gezocht in de goede trouw die mede-erfgenamen elkaar verschuldigd zijn. Artikel 792 BW heeft betrekking op alle gevallen van bedrog waarin een erfgenaam de gelijkheid van de verdeling tracht te verbreken, hetzij dat hij zich de goederen van de nalatenschap toe-eigent, hetzij dat hij, door dienaangaande niet door de wet opgelegde verklaringen te doen, de van de overleden verkregen giften verborgen houdt. ... 1. Procedure 1. Appellant stelt hoger beroep in tegen het bestreden vonnis dat de oorspronkelijke vordering van geïntimeerde gegrond verklaart en, rechtdoende op de zwarigheden en beweringen van partijen, (1) voor recht zegt dat appellant op grond van artikel 792 van het Burgerlijk Wetboek zijn rechten
verliest op het volgende verborgen gehouden bestanddeel van de nalatenschap van wijlen M. T., overleden op 3 februari 2000, namelijk 105 aandelen in de NV X. (2) voor recht zegt dat deze 105 aandelen in de NV X. buiten de nalatenschap van wijlen M. T. vallen en geïntimeerde er exclusief gerechtigd op is (3) de zaak terug verzendt naar de boedelnotaris om zijn staat van vereffening en verdeling op te stellen en (4) de gerechtskosten ten laste legt van appellant. 2. Appellant vordert met de hervorming van het bestreden vonnis, om de oorspronkelijke vordering van geïntimeerde ongegrond te verklaren, dienvolgens geïntimeerde te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding Het hoger beroep werd tijdig en regelmatig ingesteld en is ontvankelijk. 3. Geïntimeerde besluit tot de ongegrondheid van het hoger beroep, met veroordeling van appellant tot betaling van de gerechtskosten. II. Relevante feitelijke gegevens 4. Partijen zijn de twee kinderen van de heer L. VDB, testamentloos overleden op 25 februari 1980, en mevrouw M. T. (...), gehuwd op 3 september 1932 onder het stelsel van de gemeenschap van aanwinsten blijkens huwelijkscontract verleden voor notaris G. G. te Antwerpen op 27 augustus 1932. Appellant F. VDB is gehuwd met mevrouw Nicole Schollen; geïntimeerde L. VDB, is in 1986 uit de echt met W. T. gescheiden; het echtpaar heeft als kinderen Peter, Frank en M. (of T.) T. 5. Bij akte van 10 december 1987, verleden door notaris Grootjans, werd de NV X., opgericht, door mevrouw M. T. en appellant. Het maatschappelijk kapitaal van deze patrimoniumvennootschap, zijnde 15 miljoen BEF (thans 371.840,28 euro) werd volgestort: - door inbreng in natura door mevrouw M. T. van haar onroerend goed, gelegen te Z., , - en door inbreng in speciën van 200.000 BEF (thans 4.957,87 euro) door appellant. Mevrouw M. T. bekwam 148 aandelen en de heer F. VDB bekwam 2 aandelen. Alle aandelen (namelijk 150) waren aan toonder. In 1995 werden aan appellant 41 aandelen overgedragen, volgens hem als terugbetaling van een lening die door de vennootschap N.V. X., aan mevrouw M. T. zou zijn toegestaan. Volgens appellant zouden tevens twee aandelen zijn geschonken door mevrouw M. T. aan mevrouw T. T. dochter van geïntimeerde (en van haar echtgenoot W.
T.). Appellant was dan houder van 43 aandelen, T. T. van 2 aandelen en de overige 105 aandelen waren in handen van M. T.. 6. Op 3 februari 2000 is mevrouw M. T. testamentloos overleden ... op 89jarige leeftijd. Aandelen van moeder M. T. werden niet als activa vermeld in de aangifte van haar nalatenschap, opgemaakt op 19 juni 2000 en ingediend door F. VDB. Deze aangifte vermeldde wel onder het passief een "schuldvordering N.V. X. op de nalatenschap volgens balans per 31/12/1999 van 1.340.742 BEF". Geïntimeerde verklaarde per brief van 15 augustus 2000 deze schuldvordering te betwisten die betrekking zou hebben op een renteloze lening van 40.000 BEF per maand . Naar aanleiding van de opening van de bankkluis van de overledene bij de Fortis-Bank te Z. werden enkele effecten aangetroffen voor de totale waarde van 25.896 BEF, "zodat het netto-actief van de nalatenschap moet verhoogd worden met de som van 25.896 BEF". De verklaring werd ondertekend door appellant "woonst kiezend op zijn nieuw adres te X., Grote Markt 8. Bij brief van 12 september 2001 berekende de raadsman van appellant het netto-actief van de nalatenschap, meubelen (zonder inventaris) inbegrepen, na aftrek van alle kosten en rekening houdend met alle opbrengsten, op 866.707 BEF. Elke partij zou recht hebben op de helft ervan, of 433.354 BEF. Appellant bood aan deze som aan geïntimeerde te storten. 7. L. VDB stelde bij exploot van 18 december 2001 een vordering in tot uit onverdeeldheidtreding met betrekking tot de nalatenschap van hun overleden moeder tegen haar broer F. VDB, op grond van artikel 815 van het Burgerlijk Wetboek. Bij vonnis van 7 maart 2002 heeft de rechtbank van eerste aanleg te Leuven de vereffening en verdeling bevolen van de onverdeeldheid ontstaan na het overlijden van wijlen M. T., waarbij notaris D. M. met standplaats te A. werd aangesteld als boedelnotaris en waarbij notaris P. B. met standplaats te R., werd aangesteld als notaris-vertegenwoordiger in de zin van (oud) artikel 1209, lid 3 van het Gerechtelijk Wetboek. 8. Notaris M. stelde op 16 januari 2003 zijn proces-verbaal van opening der werkzaamheden. Het p.v. vermeldt o.m.: Ondergetekende notaris stelt partijen ervan op de hoogte dat zij ter gelegenheid van deze inventaris, bij het afsluiten ervan, zullen gevraagd worden de eed af te leggen. De gevolgen hiervan zijn de partijen duidelijk. 9. Op 14 februari 2003 stelde de boedelnotaris de notariële inventaris met
eedaflegging door de beide partijen, F. en L. VDB. Het p.v. houdt o.m. in: "Nadat partijen door mij, notaris, zijn gewaarschuwd dat de wet straf stelt op het wegmaken en helen van voorwerp en op meineed, wordt alhier tot de werkzaamheden van de boedelbeschrijving overgegaan. (...)" In zijn verklaring in de inventaris stelde de heer F. VDB, in het bijzonder met betrekking tot de aandelen van de N.V. X.: - dat de moeder "uit de vennootschap is gestapt in 1989" en sindsdien over een pensioen beschikte van ongeveer 22.000 BEF; daarom werd haar door de vennootschap een renteloze lening toegestaan"; - dat hij 41 aandelen heeft overhandigd gekregen/gekocht van zijn moeder (in 1995), en hij daarnaast nog twee aandelen had van bij de oprichting van de N.V. X.; - "dat de moeder in 1989 twee aandelen geschonken heeft aan T. T."; - "dat hij een vermoeden heeft dat door de slechte relatie die wijlen zijn moeder had met haar dochter (geïntimeerde) zij de overige (105) aandelen in de loop der jaren geschonken zou hebben aan de kinderen van (geïntimeerde) en dat hij geen weet heeft dat er aandelen zouden verkocht of geschonken geweest zijn aan vreemden". Er zouden dus 105 aandelen spoorloos zijn. 10. Bij exploot van 27 juli 2003 heeft geïntimeerde een tweede vordering ingesteld tegen appellant, ditmaal uitsluitend op grond van artikel 792 van het Burgerlijk Wetboek inzake de heling. Zij vorderde in eerste aanleg: - dat haar broer, huidige appellant, geacht wordt in het bezit te zijn van 148 aandelen in de NV X., die bij de oprichting ervan waren toebedeeld aan M. T., overleden op 3 februari 2000; - dat boedelnotaris M. met standplaats te A. met betrekking tot die 148 aandelen toepassing moet maken van artikel 792 BW in het voordeel van appellante en in het nadeel van geïntimeerde; - dat zij, L. VDB, exclusief eigenares is van die litigieuze 148 aandelen. Bij vonnis van 5 oktober 2004 verklaarde de rechtbank van eerste aanleg te Leuven deze vordering van L. VDB ongegrond. In hoger beroep vorderde L. VDB in hoofdorde, na toepassing van artikel 792 van het Burgerlijk Wetboek, de exclusieve eigendom over 146 aandelen (en niet
meer 148 aandelen) in de NV X.. Bij het arrest d.d. 5 februari 2008 heeft het Hof van Beroep te Brussel, rechtdoend op het incidenteel beroep van huidige appellant F. VDB, de oorspronkelijke vordering als onontvankelijk afgewezen omdat de vordering van een deelgenoot op grond van artikel 792 van het Burgerlijk Wetboek moet ingeleid worden bij zwarigheden op het ontwerp van verdeling (oud artikel 1219, §2 Ger. W.). Het dient benadrukt dat de consorten Peter, Frank en T. T., namelijk de kinderen van Mevrouw VDB in dit geding in tussenkomst en vrijwaring werden gedagvaard en dat zij in conclusie stelden "slechts te kunnen verklaren geen van de 105 beweerde onvindbare aandelen van de NV X. te bezitten." 11. Op 1 juli 2009 heeft boedelnotaris M. zijn tussentijds proces-verbaal van beweringen en zwarigheden ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Leuven neergelegd waarin hij zijn advies als volgt formuleerde: "Naar mijn mening is voldoende bewezen dat de heer VDB F. zich schuldig maakt aan heling en dat de sanctie van artikel 792 van het Burgerlijk Wetboek dient te worden toegepast, met name verlies van zijn erfaanspraken op de 105 aandelen in de naamloze vennootschap X.." 12. Bij het bestreden vonnis van 1 maart 2011 heeft de rechtbank van eerste aanleg te Leuven zoals hierboven uiteengezet geoordeeld: - dat F. VDB, door het stilzwijgen te bewaren, met het oogmerk zijn medeerfgename te benadelen, minstens medeplichtig is aan heling in de zin van artikel 792 van het Burgerlijk Wetboek; - dat het advies van de boedelnotaris M (toepassing van artikel 792 van het Burgerlijk Wetboek op F. VDB) dient te worden bijgetreden; - dat de vordering van mevrouw L. VDB dan ook gegrond is; - dat de gerechtskosten ten laste worden gelegd van de heer VDB; - dat de zaak terug verzonden wordt naar de instrumenterende notaris om zijn staat van vereffening-verdeling verder op te stellen. De rechtbank argumenteerde en wees erop: - dat de consorten T., de drie kinderen van L. VDB, expliciet hebben ontkend in een vorige procedure (gebaseerd op grond van artikel 792 van het Burgerlijk Wetboek) dat zij 105 aandelen zouden hebben verkregen vanwege M. T.; - dat wanneer F. VDB blijkt, mede uit de bestaande volmachten aan hemzelf of aan zijn echtgenote mevrouw S., de feitelijke en economische macht te hebben over de NV X., hieruit slechts besloten kan worden dat hij geen duidelijkheid wenst te geven over deze 105 aandelen en deze met het oog op benadeling van zijn mede-erfgename wenst verborgen te houden;
- dat aldus met voldoende zekerheid vaststaat dat F. VDB, als erfgerechtigde in de nalatenschap van zijn moeder, mevrouw M. T., kennis moet hebben van de plaats waar de 105 aandelen van de NV X., die tot haar nalatenschap behoren, zich zouden bevinden; maar dat hij weigert duidelijkheid te scheppen. III. Bespreking 13. Appellant houdt voor dat de vervulling van de wettelijke voorwaarden van artikel 792 van het Burgerlijk Wetboek inzake de heling te dezen geenszins is aangetoond. Hij verklaart bij zijn standpunt te blijven, namelijk dat de aandelen door wijlen mevrouw T. zelf aan haar kleinkinderen werden geschonken. De heling wordt volgens hem niet bewezen. F. VDB stelt dat hij in de notariële inventaris zo duidelijk mogelijk is geweest (met betrekking tot de nietgevonden 105 aandelen aan toonder) door melding te maken van zijn vermoeden dat M. T. de kwestieuze aandelen aan de kinderen van zijn zus heeft gegeven. Appellant besluit dan ook dat de oorspronkelijke vordering van geïntimeerde ongegrond moet worden verklaard. 14. Geïntimeerde stelt dat het duidelijk is dat appellant schuldig is aan bedrieglijke verberging van de 105 aandelen, of van medeplichtigheid bij heling, welke eveneens bestraft wordt door de toepassing van de straf bij heling (artikel 792 BW). Bedrieglijk stilzwijgen is voldoende voor de toepassing van artikel 792 van het Burgerlijk Wetboek, omdat ook dergelijk stilzwijgen de mede-erfgenamen kan benadelen. Bedrieglijk veinzen met dergelijke benadeling tot gevolg, maakt ook heling uit. Het bedrieglijk handelen van F. VDB blijkt, aldus geïntimeerde, onder andere ook uit het feit dat hij haar stelselmatig buiten deze aangelegenheid van de N.V. X. liet, en dat de aandelen van de vennootschap, waarin hun moeder het onroerend goed inbracht, (oorspronkelijk) aan toonder waren. Zijn passiviteit inzake het niet (willen) weten (of meedelen) wie de kwestieuze 105 aandelen aan toonder van de NV X. bezit, dewelke het bestuur van de N.V. zouden kunnen doen wentelen of kantelen, wijst op een bedrieglijk inzicht en een bedrieglijke houding vanwege F. VDB. Geïntimeerde besluit dat appellant de aandelen bezit of dat hij minstens weet wie deze in handen heeft. Dat hij niet weet waar de aandelen zouden zijn is compleet ongeloofwaardig gelet op de feitelijke vermenging van zijn vermogen met dat van de vennootschap N.V. X.. Geïntimeerde besluit bijgevolg tot de bevestiging van het bestreden vonnis en van het advies van de boedelnotaris wat de toepassing betreft van artikel 792 van het Burgerlijk Wetboek en tot de uitsluiting van appellant uit de nalatenschap wat de betwiste 105 aandelen betreft. 15. Voor het hof werden twee nieuwe belangrijke stukken voorgelegd die immers uitsluitsel geven over het lot van de 105 litigieuze aandelen:
o vooreerst het verslag van de bijzondere algemene vergadering van de N.V. X. d.d. 27 december 2011 waarbij de omzetting van de aandelen aan toonder in aandelen op naam werd overeengekomen en de inschrijving in een aandelenregister werd bevolen. Uit het p.v. blijkt dat de volgende effecten werden voorgelegd: • 43 aandelen (30 + 13) door appellant; • 2 aandelen door T. T. (dochter van geïntimeerde); • 60 aandelen door W. T. (ex-echtgenoot van geïntimeerde); • 45 aandelen door N. S., echtgenote van appellant. (Totaal 150 aandelen). o vervolgens een notariële akte verleden op 17 december 2012 voor notaris D. G. te A., waarbij W. T. (ex-echtgenoot van geïntimeerde) verklaart eigenaar te zijn van 58 aandelen in de N.V. X., voor een waarde van 3.400 euro per aandeel, die hij verklaart in volle eigendom als voorschot op erfenis te schenken aan zijn kinderen, als volgt: • 18 aandelen aan T. T., • 20 aandelen aan Peter T. en • 20 aandelen aan Frank T.. Het wordt verondersteld dat W. T., na schenking op 17 december 2012 van 58 van zijn 60 aandelen in de N.V. X., zelf eigenaar is gebleven van twee aandelen zodat de aandeelhouders in de N.V. X. thans (behoudens nieuwe overdrachten) moeten zijn: • Appellant 43 aandelen; • T. T. 20 aandelen; • P. T. 20 aandelen; • F. T. 20 aandelen; • W. T. 2 aandelen; • N. S., echtgenote van appellant, 45 aandelen. (Totaal 150 aandelen). Appellant en zijn echtgenote zijn aldus samen eigenaar van 88 aandelen op 150. De ex-echtgenoot en de kinderen van geïntimeerde zijn samen eigenaar van de overige 62 aandelen.
Hoe W. T. en N. S. eigenaar zijn geworden van aandelen in de N.V. X. wordt niet verduidelijkt. 16. Gelet op deze nieuwe gegevens heeft appellant verklaard zich naar de wijsheid te gedragen (zie p.v. van de terechtzitting van 4 maart 2013). 17. Artikel 792 van het Burgerlijk Wetboek heeft betrekking op alle gevallen waarin een erfgenaam ten nadele van zijn mede-erfgenamen, de gelijkheid van de verdeling tracht te verbreken hetzij doordat hij zich de goederen van de nalatenschap toe-eigent, hetzij doordat hij niet (correct) de door de wet opgelegde verklaringen aflegde, de van de overledene verkregen giften verborgen houdt. Voor de toepassing van artikel 792 van het Burgerlijk Wetboek is dus een bedrieglijk inzicht in hoofde van de helende mede-erfgenaam vereist, inzicht ertoe strekkende de gelijkheid tussen de mede-erfgenamen te verstoren of de schuldeisers van de nalatenschap te bedriegen. Heling vereist dus kwade trouw. Het bedrog kan bestaan in het verzwijgen van het bestaan van gelden of in het afleggen van leugenachtige verklaringen. De erfgenamen hebben immers een positieve meldingsplicht: ze moeten spontaan melding maken van alles wat ze rechtstreeks of onrechtstreeks van de de cujus hebben ontvangen en van alles wat ze voor of na het overlijden uit de te verdelen massa hebben vooraf genomen. De grondslag van deze spreekplicht moet worden gezocht in de goede trouw die mede-erfgenamen elkaar verschuldigd zijn. Artikel 792 van het Burgerlijk Wetboek heeft betrekking op alle gevallen van bedrog waarin een erfgenaam de gelijkheid van de verdeling tracht te verbreken, hetzij dat hij zich de goederen van de nalatenschap toe-eigent, hetzij dat hij, door dienaangaande niet door de wet opgelegde verklaringen te doen, de van de overleden verkregen giften verborgen houdt. Heling in de zin van artikel 792 van het Burgerlijk Wetboek is een fraude en maakt een materieel feit uit. Het bewijs van heling kan bijgevolg geleverd worden door alle middelen van recht, getuigen en vermoedens inbegrepen, aangezien het om een bewijs van een feit gaat. 18. Appellant kan zich bezwaarlijk beroepen op de oprechtheid van de verklaring die hij op 14 februari 2003 "onmiddellijk" en "spontaan" zou hebben afgelegd voor de boedelnotaris M.. Hij verklaarde immers toen te vermoeden dat de 105 zoek geraakte aandelen door M. T. aan haar drie kleinkinderen, de kinderen van geïntimeerde, werden geschonken. Deze verklaring is al duidelijk met kwade trouw afgelegd nu appellant toch zeker op de hoogte moest zijn dat 45 aandelen aan niemand anders dan zijn echtgenote toebehoorden. Dit alleen bekrachtigt de vaststelling van de boedelnotaris "dat (appellant) de meerderheid van de aandelen bezit of er de economische macht over heeft". Bovendien waren op 14 februari 2003 niet de kinderen van geïntimeerde eigenaar van aandelen, met uitzondering van twee aandelen geschonken door
mevrouw M. T. aan mevrouw T. T., maar zijn de kinderen pas bij schenkingsakte van 17 december 2012 eigenaar geworden van de 58 door hun vader geschonken aandelen. Het hof beklemtoont dat de schenking door mevrouw M. T. aan mevrouw T. T. van de twee vermelde aandelen door geen stukken wordt gestaafd maar dat zij door geïntimeerde niet betwist wordt. Het is bovendien volledig onwaarschijnlijk dat, in de context van de zaak, appellant geen weten had over het feit dat W. T. (met wie hij verklaart in zeer goede relatie te zijn gebleven) in het bezit was van de overige 60 aandelen in de patrimoniumvennootschap waarover hij duidelijk de volledige economische macht had. Dat appellant nog voor het hof staande hield dat de 105 aandelen zich vermoedelijk in handen van de kinderen van geïntimeerde bevinden getuigt duidelijk niet van goede trouw. 19. Geïntimeerde levert dus het vereiste bewijs dat appellant bedrog heeft gepleegd als hij bij de inventaris verzweeg dat zijn echtgenote eigenaar was van 45 aandelen in de N.V. X. en W. T. van 60 aandelen. Uit de hierboven gegeven uiteenzetting blijkt voldoende dat appellant, na tijdige waarschuwing door de boedelnotaris, zich wel bewust moet zijn over de draagwijdte en de gevolgen van een heling van erfgoederen. De boedelnotaris M besloot dan ook terecht in zijn advies toepassing te moeten maken van artikel 792 van het Burgerlijk Wetboek. Het verzwijgen van schenkingen maakt valt onder het begrip van "verborgen houden van goederen uit de nalatenschap" en kan het evenwicht in het nadeel van de andere erfgenaam verstoren nu het o.m. deze laatste belet om (tijdig) de (geldigheid van de) schenking te betwisten, of inkorting te vorderen etc. Het hoger beroep is ongegrond. 20. De gerechtskosten: De gerechtskosten worden ten laste gelegd van appellant als in het ongelijk gestelde partij. Partijen begroten hun rechtsplegingsvergoeding op het basistarief zoals vastgesteld bij artikel 3 van het K.B. van 26 oktober 2007 . Het basisbedrag bedraagt na indexatie 1.320 euro. OM DEZE REDENEN, HET HOF, Rechtsprekende na tegenspraak,
Gelet op art. 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken; Verklaart het hoger beroep ontvankelijk doch ongegrond. Veroordeelt appellant in de gerechtskosten van het hoger beroep, begroot - in hoofde van appellant op euro 1.506 ( 186 rolrecht + 1.320 rechtsplegingsvergoeding), en - in hoofde van geïntimeerde op euro 1.320 rechtsplegingsvergoeding. Aldus gevonnist en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de burgerlijke eerste kamer van het hof van beroep te Brussel, op 23/04/2013 waar aanwezig waren en zitting hielden : Evrard JANSSENS DE BISTHOVEN, Raadsheer, bijgestaan door Viviane DE VIS, Griffier.