INHOUD
V
Inhoud Deel I
BEGRIP
Titel I
DEFINITIE VAN DADING
Titel II
ESSENTIELE BESTANDDELEN
Hfdst. 1 DADING IS EEN OVEREENKOMST § 1. Dading is een bijzondere vaststellingsovereenkomst A. Definitie van de (gemeenrechtelijke) vaststellingsovereenkomst B. Soorten vaststellingsovereenkomsten 1. Gemeenrechtelijke vaststellingsovereenkomst 2. Dadingsovereenkomst 3. Partijbeslissing a. Bevoegdheid verleend aan één van de partijen b. Verschil in graad van rechterlijke toetsing 4. Bindend advies of de bindende derdenbeslissing a. Definitie b. Afgrenzing t.o.v. de gerechtelijke expertise c. Afgrenzing t.o.v. de dading i. Een derde beslecht de onzekerheid en niet de partijen ii. Bindende derdenbeslissing vereist niet een betwisting: objectieve onzekerheid is voldoende iii. Wederzijdse toegevingen zijn niet vereist iv. Verschil in graad van (inhoudelijke) rechterlijke toetsing v. Toepassingen uit de rechtspraak 5. Compromis – compromissoir beding – arbitrage a. Definitie b. Afgrenzing compromis(soir beding) – arbitrage t.o.v. bindende derdenbeslissing i. Bindende derdenbeslissing ook i.v.m. louter feitelijke betwisting of objectieve onzekerheden onafhankelijk van enig geschil ii. Procedurele verschillen iii. Verschil op het vlak van het uitvoerbaar karakter van de titel c. Afgrenzing compromis (compromissoir beding) – arbitrage t.o.v. de dading i. Geschil wordt beslecht door derden ii. Arbitrage heeft enkel betrekking op juridische betwistingen iii. Arbitrage vereist geen wederzijdse toegevingen iv. Verschil qua bevoegdheid v. Onderscheid in rechtsgevolgen d. Onderlinge wisselwerking tussen dading en arbitrage 6. Minnelijke schikking 7. Alternatieve geschillenbeslechting 8. Andere vaststellingsovereenkomsten § 2. Kenmerken van dading als overeenkomst A. Consensuele overeenkomst
Nrs. 1-161 1-3 4-90 4-48 4-41 4-6 7-41 7 8-9 10-11 10 11 12-20 13 14 15-20 15 16 17 18 19-20 21-33 21 22-25
23 24 25 26-31 26 27 28 29 30-31 32-33 34-37 38-39 40-41 42-48 42-44
VI
INHOUD B. Wederkerige overeenkomst C. Overeenkomst onder bezwarende titel
Hfdst. 2 EEN GEREZEN OF TOEKOMSTIG GESCHIL § 1. De dading vereist een res litigiosa A. De vereiste van een geschil B. Omschrijving van het begrip geschil 1. Gerezen geschil 2. Toekomstig geschil a. Aanhangige of toekomstige vordering niet vereist b. Geschil als begrip is beperkter dan onzekerheid over rechtsverhouding c. Prima-facie-gegrondheid van het geschil niet vereist d. Geschil dat (i.t.t. arbitrage) betrekking kan hebben zowel op een juridische als op een feitenkwestie e. Geschil dat betrekking kan hebben op een onderdeel van een onderlinge rechtsverhouding f. De aanwezigheid van een geschil dient in concreto getoetst te worden door de feitenrechter g. Bewijs van het aanwezig zijn van het constitutief bestanddeel “geschil ” § 2. Res litigiosa et dubia?
45-47 48 49-65 49-61 49 50-61 51-52 53-61 53 54-55 56-57 58 59 60 61 62-65
Hfdst. 3 DE BEDOELING EEN GESCHIL TE BEËINDIGEN OF TE VOORKOMEN
66-67
Hfdst. 4 DOOR MIDDEL VAN WEDERZIJDSE TOEGEVINGEN § 1. Wederzijdse toegevingen A. Constitutief bestanddeel van de dadingsovereenkomst B. Omschrijving van het begrip wederzijdse toegevingen 1. Het begrip toegeving 2. Het begrip wederzijdse toegevingen § 2. Toepassingen A. Vergoedingsregelingen in de verzekeringssector B. Conventionele regelingen tussen werkgevers en werknemers C. Andere gevallen
68-90 68-81 68 69-81 69-72 73-81 82-90 83-85 86-89 90
Titel III
VERWANTE RECHTSHANDELINGEN
91-158
Hfdst. 1 DADING – BEWIJSOVEREENKOMSTEN EN BEWIJSMIDDELEN § 1. Bewijsovereenkomsten § 2. Schulderkenning § 3. Kwijting A. Eenvoudige kwijting of kwitantie B. Kwijting voor “saldo van rekening” 1. Algemeen 2. Kwijting voor saldo van rekening bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst 3. Kwitantie ter afrekening door een verzekeringsmaatschappij 4. “Nodeloze typendwang?” § 4. Vaststelling van rekening § 5. Gedingbeslissende eed § 6. Bekentenis
93-126 93 94-96 97-113 97 98-113 98-99 100-106 107-111 112-113 114-115 116-123 124-126
INHOUD Hfdst. 2 DADING – AFSTAND VAN RECHTSVORDERING/GEDING/ PROCESHANDELING – BERUSTING EN AFSTAND VAN RECHT § 1. Algemeen A. Afstand van recht is een eenzijdige mededelingsplichtige rechtshandeling i.t.t. de dadingsovereenkomst B. Afgrenzing afstand van recht t.o.v. de dadingsovereenkomst § 2. Afstand in het kader van een gerechtelijke procedure A. Afstand van geding, rechtsvordering of proceshandeling 1. Definitie a. Afstand van geding b. Afstand van rechtsvordering en afstand van proceshandeling 2. Afgrenzing t.o.v. de dading a. Principieel onderscheiden rechtshandelingen b. Afstand als onderdeel van een dadingsovereenkomst B. Berusting in een rechterlijke beslissing 1. Definitie 2. Afgrenzing t.o.v. de dading a. Principieel onderscheiden rechtshandelingen b. Berusting als onderdeel van een dadingsovereenkomst
VII
127-149 127-135 127-129 130-135 136-149 136-144 136-138 136 137-138 139-144 139-140 141-144 145-149 145 146-149 146-148 149
Hfdst. 3 DADING – INWILLIGING VAN DE EIS
150-151
Hfdst. 4 KWIJTSCHELDING VAN SCHULD § 1. Principieel onderscheiden rechtshandelingen § 2. Kwijtschelding als onderdeel van de dadingsovereenkomst
152-155 152-154 155
Hfdst. 5 DADING – MINNELIJKE VERDELING
156-158
Titel IV BEOORDELING DOOR DE RECHTER
159-161
Deel II BEKWAAMHEID EN VERTEGENWOORDIGINGSBEVOEGDHEID Inleiding
162-862 162-164
Titel I HANDELINGSONBEKWAMEN EN DE VERTEGENWOORDIGINGSBEVOEGDHEID VAN HUN WETTELIJK VERTEGENWOORDIGER
165-319
Hfdst. 1 ART. 2045 B.W. § 1. Inhoud van art. 2045 B.W. § 2. Algemene regel inzake de bekwaamheid om een dading aan te gaan § 3. Afwijkende wetsbepalingen
165-168 165 166 167-168
Hfdst. 2 ONBEKWAAMHEID OP GROND VAN LEEFTIJD § 1. De niet-ontvoogde minderjarige A. Onbekwaamheid van de minderjarige 1. De minderjarige die de jaren des onderscheids niet heeft bereikt a. Handelingsonbekwaamheid van de minderjarige die de jaren des onderscheids niet heeft bereikt b. Sanctie 2. De minderjarige die de jaren des onderscheids heeft bereikt a. Handelingsonbekwaamheid van de minderjarige die de jaren des onderscheids heeft bereikt
169-224 170-219 170-178 171-172 171 172 173-178 173
VIII
INHOUD b. Sluiten van een dading met betrekking tot de beëindiging van een arbeidsovereenkomst? c. Nietigheid van een door een minderjarige met oordeel des onderscheids gesloten dading B. Aangaan van een dading door de vertegenwoordigers van de minderjarige 1. Minderjarige die onder voogdij staat a. Aangaan van een dading tijdens de voogdij i. Art. 467 B.W. ii. Toepassingsgebied iii. Advies van drie rechtsgeleerden iv. Chronologie van de vormvoorwaarden v. Homologatie door de rechtbank vi. Sanctie b. Aangaan van een dading door de meerderjarig geworden pupil i. Art. 2045, tweede lid en art. 472 B.W. ii. Ratio legis van de voorschriften iii. Formele voorwaarden waaraan de dading moet voldoen iv. Toepassingsgebied van de voorschriften v. Sanctie bij niet-naleving van voorschriften 2. Minderjarige die twee in leven zijnde ouders heeft a. Algemene regel i. Gezamenlijke of concurrerende vertegenwoordigingsbevoegdheid? ii. Machtiging door de rechtbank iii. Initiatief voor het verkrijgen van de rechterlijke machtiging iv. Sluiten van de dading v. Quid bij gebrek aan overeenstemming tussen de ouders? b. Ouders oefenen beheer van de goederen niet gezamenlijk uit i. Exclusieve vertegenwoordigingsbevoegdheid van één ouder ii. Initiatief voor de machtigingsprocedure iii. Oproeping in de procedure en uitoefenen van controle c. Procedure d. Sanctie i. Relatieve nietigheid ii. Nietigheid rechtens e. Belangentegenstelling tussen ouders en minderjarige § 2. Ontvoogde minderjarige A. Beperkte handelingsbekwaamheid B. Aangaan van een dading volgens art. 467 B.W.? C. Kan een dading een daad van louter beheer uitmaken in de zin van art. 481 B.W.? D. Bekwaamheid om zonder naleving van art. 467 B.W. een dading te sluiten met betrekking tot de inkomsten? E. Sanctie
Hfdst. 3 ONBEKWAAMHEID OP GROND VAN GEESTELIJKE DEFICIËNTIE § 1. Onder gerechtelijk raadsman gestelde zwakzinnigen A. Toepassingsgebied B. Sluiten van een dading door de zwakzinnige aan wie een gerechtelijk raadsman is toegevoegd 1. Bijstand van de gerechtelijk raadsman a. Onbekwaamheid ratione temporis b. Gedeeltelijke handelingsonbekwaamheid
174 175-178 179-219 183-207 183-199 183 184 185-187 188 189-193 194-199 200-207 200 201 202 203 204 208-219 208-213 208-209 210 211 212 213 214-216 214 215 216 217 218
219 220-224 220 221 222 223 224 225-263 225-228 225 226-227 226
INHOUD
IX
c. Beperkte handelingsonbekwaamheid 2. Gerechtelijk raadsman ad hoc 227 C. Sanctie 228 1. Nietigheid rechtens 228 2. Relatieve nietigheid 3. Rechtshandelingen verricht vóór de aanstelling van een gerechtelijk raadsman 4. Toepasselijkheid van art. 1312 B.W. § 2. Verkwisters 229-232 A. Toepassingsgebied 229 B. Sluiten van een dading door een verkwister 230-231 1. Beperkte handelingsonbekwaamheid 230 2. Gedeeltelijke handelingsonbekwaamheid 3. Gerechtelijk raadsman ad hoc 231 C. Sanctie 232 1. Nietigheid rechtens 2. Relatieve nietigheid 3. Handelingen verricht vóór de aanstelling van de gerechtelijk raadsman 4. Toepasselijkheid art. 1312 B.W. § 3. In staat van verlengde minderjarigheid geplaatste 233-237 A. Toepassingsgebied 233 B. Onbekwaamheid van de in staat van verlengde minderjarigheid gestelde 234-237 1. Onbekwaamheid ratione temporis 2. Algemene handelingsonbekwaamheid 3. Volledige handelingsonbekwaamheid 234-237 a. Twee in leven zijnde ouders 235 b. Geen twee in leven zijnde ouders 236 c. Sanctie 237 § 4. Gerechtelijk onbekwaamverklaarde 238-243 A. Toepassingsgebied 238 B. Onbekwaamheid van de onbekwaamverklaarde 239-243 1. Handelingsonbekwaamheid ratione temporis 239 2. Volledige handelingsonbekwaamheid 240 3. Algemene handelingsonbekwaamheid 240 4. Sanctie 241 a. Nietigheid rechtens 241 b. Relatieve nietigheid 5. Handelingen verricht vóór de onbekwaamverklaring 242 a. Oorzaak van de onbekwaamverklaring moet hebben bestaan ten tijde dat de dading werd gesloten b. Oorzaak van de onbekwaamverklaring moet toen kennelijk hebben bestaan c. Sanctie 6. Vordering tot nietigverklaring van een door de geesteszieke gesloten dading na diens overlijden 243 a. Krankzinnigheid vloeit voort uit de betwiste handeling zelf b. Onbekwaamverklaring is uitgesproken of gevorderd voor het overlijden § 5. Voorlopig bewind 244-263 A. Toepassingsgebied 244-249 1. Verhouding met Wet Bescherming Persoon Geesteszieke 244 2. Vereisten om onder voorlopig bewind te worden gesteld 245 3. Geestelijke ongeschiktheid 246 4. Lichamelijke ongeschiktheid 247
INHOUD
X
B.
C.
D.
E.
5. Invloed van de mogelijkheid om een lasthebber aan te wijzen 248 6. Invloed van het gehuwd zijn 249 Bevoegdheden van de voorlopig bewindvoerder en onbekwaamheid van de beschermde persoon 250-252 1. Algemeen: beheer van de goederen door de voorlopig bewindvoerder 250 2. Toekenning van bevoegdheden aan de voorlopig bewindvoerder en onbekwaamheid van de beschermde persoon a. Onbekwaamheid ratione temporis 251 b. Algemene of gedeeltelijke onbekwaamheid van de persoon over wie een voorlopig bewindvoerder wordt aangesteld 252 c. Volledige of beperkte onbekwaamheid van de persoon over wie een voorlopig bewindvoerder wordt aangesteld d. Regeling bij gebreke van aanwijzingen betreffende de bevoegdheid van de voorlopig bewindvoerder in het vonnis 253 e. Aangaan van de dading: door de beschermde persoon zelf of door de voorlopig bewindvoerder? Het sluiten van een dading door, of met bijstand van de voorlopig bewindvoerder 254-255 1. Vereiste van rechterlijke machtiging 254 2. Belangenconflict 255 Het sluiten van een dading door de beschermde persoon 256-257 1. Wanneer is de beschermde persoon bekwaam om een dading aan te gaan? 256 2. Een door de onbekwame beschermde persoon gesloten dading om een dading te sluiten 257 Sanctie 258-263 1. Een door de onbekwame beschermde gesloten dading 258 2. De door de voorlopig bewindvoerder op onregelmatige wijze gesloten dading 259 3. Zijdelingse vordering 260 4. Verjaring van de vordering tot nietigverklaring 261 5. Vordering tot schadevergoeding 262 6. Gevolgen van de nietigverklaring van de dading 263
Hfdst. 4 ONBEKWAAMHEID ALS SANCTIE § 1. Wettelijk onbekwamen A. Toepassingsgebied B. Draagwijdte van de onbekwaamheid 1. Onbekwaamheid ratione temporis 2. De wettelijke onbekwaamheid is een gedeeltelijke handelingsonbekwaamheid 3. De wettelijke onbekwaamheid is een volledige handelingsonbekwaamheid 4. Sanctie § 2. De geïnterneerde A. In principe geen handelingsonbekwaamheid B. Aanstelling van een voorlopig bewindvoerder 1. Volledige en gedeeltelijke handelingsonbekwaamheid 2. Bekwaamheid afhankelijk van het voorwerp van de dading 3. Sanctie
264-270 264-268 264 265-268 265
Hfdst. 5 DE AFWEZIGE EN HET SLUITEN VAN EEN DADING § 1. Begrip § 2. Dading betreffende rechten die toevallen aan de afwezige A. Het vermoeden van afwezigheid
271-276 271 272-275 273
266 267 268 269 270 270
INHOUD B. Verklaring van afwezigheid en de voorlopige inbezitstelling C. Definitieve inbezitstelling § 3. Dading betreffende rechten die toevallen aan de afwezige na zijn verdwijning
XI 274 275 276
Hfdst. 6 DADING IN HET HUWELIJKSVERMOGENSRECHT 277-319 § 1. Dading “tussen” echtgenoten 277-279 A. Principiële bekwaamheid om te contracteren 277 B. Uitzonderlijke onbekwaamheid resulterend uit art. 1595 B.W. voor translatieve dading 278 C. Sanctie van een in strijd met art. 1595 B.W. gesloten dadingsovereenkomst 279 § 2. Bevoegdheid voor het sluiten van een dading door echtgenoten met een derde 280-319 op grond van het huwelijksvermogensrecht A. Bepalingen betreffende het bestuur van goederen in het primair stelsel 280-309 1. Dading en de bescherming van de gezinswoning 281-303 a. Dading met betrekking tot zakelijke rechten op de gezinswoning alsook met betrekking tot goederen die behoren tot het stofferend huisraad 281-293 i. Valt het sluiten van een dading onder art. 215 B.W. 281-283 ii. Instemming van de andere echtgenoot 284-287 iii. Concrete hypotheses: combinatie van primair en secundair huwelijksvermogensrecht 288-293 b. Een dading betreffende huurrechten op de gezinswoning 294-298 i. Een wettelijk onverdeeld huurrecht 294 ii. Toepassingsgebied 295 iii. Dading betreffende het onverdeeld huurrecht 296-297 iv. Oneinigheid tussen de echtgenoten omtrent het sluiten van een dading betreffende het gezamenlijk huurrecht op de gezinswoning 298 c. Sanctie 299-303 i. Relatieve nietigheid 299 ii. Facultatieve nietigheid of nietigheid rechtens? 300 iii. Vervaltermijn van de nietigheid 301 iv. Schadevergoeding 302 v. Procedure 303 2. Dading met betrekking tot de inkomsten en de beroepsgoederen 304-305 a. Dading met betrekking tot de inkomsten 304 b. Dading betreffende de beroepsgoederen 305 3. Dading met betrekking tot verrichtingen in het kader van een depositorekening of een brandkast 306-307 a. Art. 218 B.W. 306 b. Aangaan van een dading betreffende verrichtingen in het kader van de depositorekening of de brandkast 307 4. Dading betreffende een voor hypotheek vatbaar goed niettegenstaande het overgeschreven gevraagde of verkregen verbod 308 5. Dading met betrekking tot het stellen van een persoonlijke zekerheid 309 B. Dading in het wettelijk stelsel 310-317 1. Sluiten van een dading betreffende een eigen goed, recht of schuld 310 2. Aangaan van een dading betreffende een goed, recht of schuld deel uitmakend van het gemeenschappelijk vermogen 311-317 a. Bevoegdheid om een dading aan te gaan met betrekking tot het gemeenschappelijk vermogen 311-316 i. Gelijktijdig bestuur 312 ii. Alleenbestuur 313 iii. Gezamenlijk bestuur 314-316 b. Belangen van het gezin 317
XII
INHOUD C. Dading in bedongen gemeenschapsstelsels D. Dading in een stelsel van scheiding van goederen
Titel II AANGAAN VAN EEN DADING DOOR MIDDEL VAN VERTEGENWOORDIGING Hfdst 1. VERTEGENWOORDIGING OP GROND VAN EEN (QUASI)OVEREENKOMST OF SCHIJNVERTEGENWOORDIGING § 1. Lastgevingsovereenkomst A. Wanneer is de lasthebber bevoegd om een dading aan te gaan? 1. Algemene principes: De lastgever bepaalt autonoom of zijn lasthebber al dan niet de bevoegdheid heeft om een dading aan te gaan 2. Interpretatieregels met betrekking tot de omvang van het mandaat a. Gemeenrechtelijke interpretatieregels b. Mandaat in algemene bewoordingen en uitdrukkelijk mandaat c. Algemeen Mandaat d. Principe van de restrictieve interpretatie e. Relatieve waarde van de wettelijke interpretatieregels: onaantastbare appreciatie door de rechter van de omvang van het mandaat 3. Enkele concrete toepassingen uit de rechtspraak a. Advocaten b. Mandaat syndicaal afgevaardigde i. Bestaan mandaat ii. Draagwijdte van het mandaat c. Mandaat deskundige d. Mandaat tot verkopen e. Mandaat tot het ontvangen van een schuldvordering f. Mandaat om een compromis te sluiten B. Wat omvat de bevoegdheid van een lasthebber om een dading aan te gaan C. Bewijs mandaat D. Beëindiging mandaat § 2. Schijnmandaat A. Principe B. Constitutieve bestanddelen van de schijnvertegenwoordiging 1. Bestaan van een schijnbare vertegenwoordigingsmacht 2. Goede trouw van de derde 3. Toerekenbaarheid van de handeling aan de schijnvertegenwoordigde 4. De derde ter goeder trouw lijdt schade C. Gevolgen van de schijnvertegenwoordiging § 3. Zaakwaarneming Hfdst. 2 BEVOEGDHEID VAN DE VENNOOTSCHAPSORGANEN OM EEN DADING AAN TE GAAN § 1. Bevoegdheid tot het nemen van de beslissing om een dading aan te gaan A. Bevoegdheid binnen de N.V., CVA en de BVBA 1. Zaakvoerders/bestuurders zijn op grond van hun algemene bevoegdheid voor daden van beheer – d.i. alles wat het doel van de vennootschap kan bevorderen – bevoegd om te beslissen tot het aangaan van een dading 2. Dagelijks bestuurders binnen de N.V. en CVA m.b.t. dadingen m.b.t. geschillen i.v.m. het dagelijks bestuur B. Bevoegdheid binnen de CV, commanditaire vennootschap, Vof, maatschap en tijdelijke vereniging
318 319
320-392
320-359 320-349 320-342 320 321-331 322 323-325 326 327-328
329-331 332-342 332-334 335-337 338 339 340 341 342 343-347 348 349 350-357 350 351 351 352-354 355 356 357 358-359
360-392 361-387 361-367
361-366 367 368-379
INHOUD 1. Zaakvoerders/bestuurders zijn op grond van hun algemene bevoegdheid voor daden van beheer – d.i. alles wat het doel van de vennootschap kan bevorderen – bevoegd om te beslissen tot het aangaan van een dading 2. Bij gebreke van aanstelling van zaakvoerders a. Iedere vennoot is principe bevoegd om een dading aan te gaan voorzover die kadert binnen het beheer van de vennootschap b. Iedere medevennoot kan anticipatief verzet uitoefenen tegen het aangaan van een dadingsovereenkomst door een medevennoot C. Beheerders van verenigingen zonder winstoogmerk D. Bevoegdheid binnen een vennootschap in vereffening 1. De plano bevoegdheid tot het aangaan van dadingen 2. Algemene bevoegdheid 3. Dadingen met betrekking tot aansprakelijkheidsvorderingen tegen bestuurders en commissarissen-revisoren a. Principe b. Gevolgen t.o.v. aandeelhouders die bevoegd zijn om de minderheidsvordering in te stellen c. Gevolgen t.o.v. derden § 2. Vertegenwoordigingsbevoegdheid om een dading af te sluiten A. Bestuurders/zaakvoerders van een N.V., CVA, BVBA B. Zaakvoerders van een CVBA, Vof, gewone commanditaire vennootschap alsook vereffenaars
XIII
368-370 371-379 371-374 375-379 380 381-387 381 382-383 384 384 385 386-387 388-391 392
Titel III VEREISTE VAN WILSOVEREENSTEMMING, VRIJ VAN WILSGEBREKEN
393-509
Hfdst 1. TOTSTANDKOMING VAN EEN DADINGSOVEREENKOMST § 1. Aanbod tot het aangaan van een dading § 2. Aanvaarding van het aanbod A. Vereiste aanvaarding van de hoofdbestanddelen van het aanbod B. Wijze van aanvaarding C. Bewijs van de aanvaarding § 3. Samenvallen van het aanbod en de aanvaarding
393-405 393-399 400-403 400-401 402 403 404-405
Hfdst. 2 DE VEREISTE, VOLWAARDIGE WIL § 1. Afwezigheid van wil A. Principe B. Toepassingsgevallen 1. Geestesgestoordheid 2. Gebrek aan taalvaardigheid of analfabetisme 3. Dronkenschap en drugsintoxicatie
406-411 406-411 406 407-411 407 408-410 411
Hfdst 3. VERHINDERENDE DWALING A. Definitie B. Dwaling omtrent de aard van de overeenkomst (error in negotio) C. Dwaling omtrent de identiteit van het voorwerp van de dadingsovereenkomst (error in ipso corpore rei)
412-416 412-413 414-415
Hfdst 4. WILSGEBREKEN § 1. Dwaling A. Dwaling algemeen 1. Definitie 2. Zelfstandigheid van de zaak
417-509 417-463 417-420 417-418 419
416
XIV
INHOUD 3. Verschoonbaarheid 420 B. Rechtsdwaling 421-428 1. Inzake rechtsdwaling wijkt de dadingsovereenkomst af van het gemeen recht 421-423 a. Principe 421-422 b. Ratio legis 423 2. Begrip rechtsdwaling t.o.v. de dwaling in feite 424-428 a. Dwaling omtrent de objectieve rechtsregels van toepassing op een geschil 424-425 b. Dwaling omtrent de juridische gevolgen van de dadingsovereenkomst 426 c. Geen dwaling omtrent subjectieve rechten 427 d. Combinatie van artikel 2052 en 2054 B.W. 428 C. Rekenfout 1. Principe 429 2. Begrip rekenfout 430 3. Toepassingsgebied 431-436 a. Rekenfout gemaakt in de dadingsovereenkomst en tijdens de voorafgaande onderhandelingen 431-434 b. Vergissingen omtrent de berekeningsgrondslag 435 c. Tikfout 436 D. Dwaling omtrent de persoon 437 1. Is de dadingsovereenkomst een overeenkomst (in principe) een intuitu personae overeenkomst 438 2. Verschillende vormen van dwaling omtrent de persoon 439 a. Dwaling omtrent de identiteit van de medecontractant 440-441 b. Dwaling omtrent de hoedanigheid van de medecontractant 442 c. Dwaling omtrent de hoedanigheid op grond waarvan aan de medecontractant een aanspraak wordt toegeschreven die het voorwerp van de dading uitmaakt 443 E. Dwaling omtrent het voorwerp van het geschil 444 1. Dwaling omtrent de rechtstoestand op het moment van het aangaan van de dading 445-44 a. Dwaling omtrent de rechtstoestand op het moment van het sluiten van de dading 445-446 b. Dwaling betreffende de substantiële kwaliteiten van het voorwerp van het geschil 447-448 c. Dwaling omtrent het bestaan van een geschil 449-454 i. Een dading omtrent schade die achteraf niet blijkt te bestaan 449-450 ii. Een dading omtrent aansprakelijkheid die achteraf niet blijkt te bestaan 451-454 2. Dwaling over de toekomstige toestand van de getroffene 455-462 a. Nominale verslechtering van de toestand van het slachtoffer 455-456 b. Reële verslechtering van de toestand van het slachtoffer 457-462 i. Interpretatie van de dadingsovereenkomst 458-459 ii. Dwaling omtrent de zelfstandigheid van het voorwerp van het geschil 460-462 3. Dwalingsrisico 463 § 2. Bedrog 464-487 A. Algemeen 464-465 B. Kunstgrepen 466-480 1. Bedrieglijke kunstgrepen 466-471 a. Strafbare kunstgrepen 467 b. Zuiver burgerrechtelijk beteugelbare kunstgrepen 468 i. Algemeen 468-469 ii. Misleiding
INHOUD iii. Overhaastig afsluiten van een overeenkomst iv. Moedwillig ontwijken van de raadsman of de verzekeraar van de tegenpartij 2. Leugens 3. Stilzwijgen 4. Misbruik van de zwakheid van de tegenpartij C. Moreel element van het bedrog: het opzet om de wederpartij te misleiden D. Gevolg van de kunstgrepen: dwaling E. Het bedrog moet uitgaan van de wederpartij en niet van een derde F. Dading omtrent bedrog § 3. Geweld A. Algemeen; Kwaad van fysieke materiële of morele aard B. Ongeoorloofde dwang C. Indruk op een redelijk persoon D. Het geweld kan uitgaan van een contractant, derde of zelfs van omstandigheden E. Vrees van een aanzienlijk kwaad F. Effect op het geven van de toestemming G. Gevolg § 4. Benadeling A. Algemeen 1. Uitsluiting van de vordering op grond van benadeling 2. Andere rechtsgronden om de benadeling aan te vechten B. Transactionele verdeling 1. Dading aangegaan na de voltrekking van de vereffening 2. Een schijnbare dading die in werkelijkheid een verdeling is 3. Dading aangaan over betwistingen voorafgaand aan de benadeling 4. Dading die een onverdeeldheid beëindigt door een echte dading
XV 470 471 472-473 474-477 478-480 481 482 483-486 487 488-501 488-490 491-494 496-497 498 499 500 501 502-509 502-503 502 503 504 505 506 507-508 509
Titel IV VOORWERP VAN DADING
510-775
Hfdst. 1 ALGEMENE DEFINITIE VOORWERP VERBINTENIS EN VOORWERP OVEREENKOMST
510-512
Hfdst. 2 WETTELIJKE INTERPRETATIEREGELS OMTRENT HET VOORWERP VAN DE DADING § 1. De wettelijke interpretatieregels inzake dading zijn een bevestiging van (bepaal)de gemeenrechtelijke interpretatieregels § 2. Restrictieve interpretatie bij gelijk gebleven van omstandigheden A. Verbod om toe te voegen aan de tekst van de dadingsovereenkomst 1. Dading impliceert in principe niet een erkenning van schuld, aansprakelijkheid of rechten wederpartij 2. De draagwijdte van de dading mag niet worden uitgebreid B. In geval van twijfel, dient de draagwijdte van een dading restrictief te worden geïnterpreteerd § 3. Restrictieve interpretatie in geval van nieuwe onvoorziene of onvoorzienbare schade optredend na het sluiten van de dadingsovereenkomst Hfdst. 3 RECHTEN WAAROP EEN DADING BETREKKING KAN HEBBEN § 1. Algemeen A. Afwezigheid van voorwerp 1. Casushypothese van artikel 2055 B.W. a. Principe b. Juridische grondslag
513-530 513-515 516-523 517-519 517 518-519 520-523 524-530 531-775 531-585 531-544 531 532-536 537-538
XVI
INHOUD 2. Casuspositie van artikel 2057 B.W. a. Principe b. Juridische grondslag B. Dading m.b.t. rechten die de openbare orde raken 1. Onmogelijkheid om afstand te doen van rechten die de openbare orde raken a. Principe b. Principiële onmogelijkheid afstand te doen van verworven rechten 2. Algemene omschrijving van het openbare orde begrip a. Algemene definitie b. Indiciën die wijzen op het openbare orde karakter van een wettelijke regeling i. Sanctionering met strafbepalingen ii. Nietigheidssanctie ten voordele van een welbepaalde partij iii. Onmogelijkheid om te verzaken aan een bepaling c. Restrictieve interpretatie van het openbare orde begrip C. Dading m.b.t. rechten die gewoon van dwingend recht zijn D. Dading m.b.t. de nietigheid van een rechtshandeling 1. Geen dading m.b.t. absoluut nietige rechtshandelingen a. Vormelijk onregelmatige schenkingen b. Overeenkomsten omtrent een niet-opengevallen nalatenschap c. Dadingen omtrent de nietigheid van een verboden erfstelling over de hand (art. 896 B.W.) d. Dadingen die (beogen) de erfrechtelijke reserve aantasten e. Onbekwaamheid om legaten te onvangen. Artikel 911 f. Dadingen omtrent een (nietige) speelschuld (art. 1965 B.W.) 2. Principiële mogelijkheid om dadingen te sluiten over relatief nietige rechtshandelingen a. Principe b. Vereiste van een uitdrukkelijke dading omtrent de nietigheid van de titel(artikel 2054 B.W.) i. Principe ii. Juridische grondslag iii. Concrete draagwijdte van artikel 2054 B.W. 3. Dadingen omtrent de nietigheid van de dading E. Dading omtrent zaken die buiten de handel zijn 1. Algemeen 2. Dading omtrent openbare ambten a. Algemeen b. Overdracht van een notarisstudie i. Interimovereenkomsten: een verboden overeenkomst omtrent de benoeming? ii. Overeenkomsten omtrent de overdracht van het notariaat zelf 3. Goederen van het publiek domein en onvervreemdbare goederen a. Domeingoederen die behoren tot het openbaar domein van de staat b. Begraafplaatsen § 2. Dading omtrent toekomstige zaken A. Principe 1. Meerderheidsstrekking: dading mogelijk over toekomstige en eventuele rechten 2. Minderheidsstrekking: geen dading omtrent eventuele rechten B. Geen dading over een niet-opengevallen nalatenschap § 3. Dading over andermans goederen § 4. Dading in sociale zekerheidsgeschillen A. Sociale zekerheidsreglementering in zijn algemeenheid
539-543 544 545 545-546 545 546 547-556 547-549 550 551-552 553 554 555-556 557 558-572 558 559 560 561 562 563 565 565-571 565 566-571 566-568 569 570-571 572 573-585 573 574-581 574 575-576 577-578 579-581 582-585 582-583 584-585 586-591 586-591 586-588 589-590 591 592 593-611 593-600
INHOUD
XVII
1. Het openbare orde karakter van het sociale zekerheidsrecht 593-595 2. Onmogelijkheid om een dading aan te gaan inzake de plichten of rechten voortvloeiende uit de sociale zekerheidswetgeving 596 a. Verbod van afstand van recht, zowel van de sociaal verzekerde als van de administratie 597-598 b. Verbod om dadingen aan te gaan 599 B. Arbeidsongevallen 600 1. Overeenkomsten inzake de toepasselijkheid van de Arbeidsongevallenwet: absoluut nietig 601-603 2. Overeenkomsten inzake de forfaitaire vergoedingen verschuldigd op grond van Arbeidsongevallenwet: absoluut of relatief nietig? 604-608 3. Overeenkomsten inzake de vergoedingen verschuldigd op grond van het gemeen recht en over het regresrecht van de arbeidsongevallenverzekaar: geldig 609-611 § 5. Dading in fiscale zaken 612-635 A. Individuele akkoorden met de belastingsadministratie 613-626 1. Wettelijke bepalingen inzake bewijsovereenkomsten tussen de administratie en de belastingsplichtige 614 2. Schijnbare uitzonderingen op het dadingsverbod 615-626 a. Overzicht van de wettelijke bepalingen 615 b. Draagwijdte van de bevoegdheid om dadingen aan te gaan 616-626 i. Enkel formele bevoegdheid met betrekking tot heffing en boetes en niet met betrekking tot vestiging belasting 616 ii. Geen bevoegdheid om akkoorden te sluiten contra legem inzake juridische twistpunten 617-619 iii. Akkoorden die ertoe strekken een bepaald feit te erkennen hebben niet de juridische waarde van een dading 620-626 B. Dading in douanegeschillen 627-631 1. Principe 627 2. “Transactie” als bijzondere minnelijke schikking in strafzaken 628-631 C. Ruling 632-635 1. Principe 632 2. De ruling kan niet worden beschouwd als een dading 633-635 § 6. Arbeidsovereenkomst 636-668 A. Geen dadingsovereenkomsten met betrekking tot rechten die de openbare raken 636-646 1. Principe 636 2. Welke rechten in het arbeidsrecht worden geacht de openbare orde aan te belangen? 637-647 a. Arbeidsovereenkomstenwet 637 b. Wetgeving inzake arbeidsbescherming en de arbeidsreglementering 638-640 c. Collectief arbeidsrecht 641-644 d. Wetgeving inzake jaarlijkse vakantie 645 e. Wetgeving inzake arbeidsbemiddeling B. Dading m.b.t. rechten die dwingend zijn doch niet van openbare orde 647-649 1. Principe 646-648 a. De wetgeving inzake de arbeidsovereenkomsten is meestal dwingend ten voordele van de werknemer, uitzonderlijk echter enkel of ook dwingend ten voordele van de werkgever 646-647 b. Dadingen in principe mogelijk na betekening van de opzegging 648 C. Dadingen m.b.t. de beëindiging van de arbeidsovereenkomst 649-668 1. Onderscheid tussen de dading en de beëindiging op grond van de wederzijdse toestemming 649-650 2. Dadingen m.b.t. de duur van de opzegging 651-668 a. Dading m.b.t. de opzegging van/of betreffende een lagere bediende 651
INHOUD
XVIII i.
Dadingsovereenkomsten die worden gesloten vóór de opzegging ii. Dadingen die worden aangegaan na de opzegging b. Dading m.b.t. de duur van de opzegging van/of betreffende een hogere bediende c. Hogere bedienden § 7. Burgerlijke vordering voortvloeiend uit het misdrijf A. Geen dading omtrent de strafvordering B. Dading over de burgerlijke gevolgen van een misdrijf 1. Principe a. Algemeen b. Geen dading tussen (mede)daders en medeplichtigen c. Dading omtrent een toekomstig misdrijf? 2. Dading omtrent de burgerlijke gevolgen heeft geen gevolgen op strafrechtelijk gebied 3. Gevolgen van de dading op burgerlijk gebied op de burgerlijke partijstelling 4. Dading die een klachtafstand inhoudt § 8. Geschillen die verband houden met de staat van de persoon A. Algemeen B. Toepassingen 1. Afstammming 2. Ouderlijke macht a. Feitelijk gescheiden ouders b. Echtgenoten die scheiden op grond van onderlinge toestemming c. Ouders die scheiden op grond van feitelijke scheiding of bepaalde feiten 3. Echtscheiding a. Dading omtrent de echtscheiding(svordering) b. Overeenkomsten tot feitelijke scheiding van de gehuwden i. Traditionele stelling: absolute nietigheid ii. Minderheiddstrekking: geldig mits eenzijdig opzegbaar iii. Onderscheid tussen eenzijdig of meerzijdig karakter van de feitelijke scheiding c. Overeenkomsten omtrent de onderhoudsverplichting tussen feitelijk gescheiden echtgenoten i. Niet automatisch kwalificeren als een beding van een nietige overeenkomst tot feitelijke scheiding ii. Geldigheid van de overeenkomst omtrent onderhoudsgeld uitgekeerd aan onschuldige echtgenoot in het kader van eenzijdige feitelijke scheiding iii. Overeenkomst tot uitkering onderhoudsgeld in kader van een minnelijke scheiding? iv Geldigheidsvoorwaarde: inachtname van de evenredigheidsregel en geldigheid rebus sic stantibus 4. Nationaliteit C. Dadingsvatbaarheid van de patrimoniële gevolgen van de staat van de persoon § 9. Onderhoudsverplichting A. Conventionele onderhoudsverplichtingen: algemene regels B. Wettelijke onderhoudsplicht: algemene regels 1. Dading m.b.t. reeds vervallen achterstallen a. De mogelijkheid om onderhoudsgelden voor het verleden te claimen b. Dading omtrent de vervallen onderhoudsgelden
652-653 654 655-667 668 669-678 669 670-678 670-672 670 671 672 673 674-675 676-678 679-706 679-680 681-703 681 682-683 684-686 687 688 689-702 689-690 691 692 693 694-695 696-702 696
697 698-699 700-702 703 704-706 707-734 707-709 710-721 711-721 711-712 713
INHOUD c. Dading omtrent de uitvoeringsmodaliteiten d. Dading m.b.t. bestaan, duur en omvang van de alimentatieplicht e. Dading omtrent de zekerheden ter waarborging van alimentatieschulden i. Dading omtrent zekerheden ter waarborging van wettelijke alimentatieschulden ii. Dading omtrent zekerheden ter waarborging van conventionele alimentatieschulden C. Dading omtrent de verplichting van de ouders hun kinderen levensonderhoud, opvoeding en een passende opleiding te verschaffen 1. Principe: onderscheid tussen contributio en obligatio a. Algemeen b. Clausules die afwijken van de evenredige bijdrage in de onderhoudsplicht c. Nihilbeding d. Mogelijkheid tot conventionele afwijking van gerechtelijke uitspraken inzake de onderhoudsbijdrage 2. Problematiek van de verhoging van het onderhoudsgeld a. Rechtspraak van het Hof van Cassatie i. Verhoging van de onderhoudsbijdrage ii. Vermindering van de onderhoudsbijdrage b. Wettelijke wijziging ingevolge Wet van 20 mei 1997 § 10. Uitkeringsverplichtingen tussen echtgenoten na echtscheiding A. Echtscheiding op grond van bepaalde feiten 1. Aard van de alimentatie uitgekeerd op basis van artikel 301 B.W. 2. Overeenkomsten omtrent het toekomstig onderhoudsgeld a. Dadingen aangegaan vóór de echtscheiding i. Vereiste van homologatie ii. Overeenkomst mag niet aanzetten tot echtscheiding iii. Overeenkomsten tot vaststelling of vervanging van een kapitaal b. Dadingen na de echtscheiding i. Principiële geldigheid zonder homologatie ii. Overeenkomsten tot vaststelling of vervanging van een uitkering door kapitaal c. Gevolgen van overeenkomsten i. Dadingen en andere overeenkomsten tot afstand van de uitkering ii. Overeenkomsten tot invulling of vaststelling van de onderhoudsverplichting B. Echtscheiding op grond van vijf jaar feitelijke scheiding (art. 232, eerste lid B.W.) 1. Aard van de uitkering op grond van artikel 306 B.W. 2. Overeenkomsten omtrent de uitkering verschuldigd op grond van artikel 306 B.W. a. Principe b. Overeenkomsten tot vervanging van de uitkering door een kapitaal C. Echtscheiding door onderlinge toestemming 1. Overeenkomsten slaande op de periode voor de echtscheiding 2. Overeenkomsten m.b.t. de situatie na de echtscheiding a. Inhoud van de overeenkomst b. Vorm van de regelingsakte c. Inhoud van de regelingsakte i. Onderhoudsgeld tussen echtgenoten ii. Kosten verbonden aan de echtscheidingsprocedure iii. Het verbinden van de regeling omtrent de gezinswoning met een celibaatsclausule
XIX 714 715-718 719-721 719-720 721 722-734 722-728 722-724 725 726-727 728 729-730 731-732 731 732 733-735 735-775 735-751 735 736-737 738 739 740-741 742-743 745-749 744-747 748 749-751 749 750-751 752-756 753-754 755-756 755 756 757-770 758 759 760-762 763-764 765 766 767 768
XX
INHOUD d. Veranderlijkheid van de regelingsakte D. Overeenkomsten m.b.t. een uitkering op grond van feitelijke scheiding ten gevolge van diepe geestesgestoordheid of krankzinnigheid (art. 307 B.W.) 1. Aard van de uitkering 2. Kapitalistieovereenkomsten 3. Andere dadingsovereenkomsten
769-770
771-775 771-772 773-774 775
Titel V. BEWIJS EN VORM VAN DE DADINGSOVEREENKOMST
776-862
Hfdst. 1 VEREISTE VAN EEN GESCHRIFT § 1. Een vereiste voor het bewijs doch geen geldigheidsvereiste A. Dading is in principe een consensueel contract B. Uitzonderingen op het consensueel karakter van de dading 1. Dading door de voogd van een minderjarige 2. Dading omtrent valsheid 3. Overeenkomsten inzake arbeidsongevallen 4. Overeenkomst ter vervanging van een periodieke alimentatieuitkering (toegekend bij een echtscheiding op grond van bepaalde feiten of door feitelijke scheiding door een forfaitair kapitaal) C. Vereiste van een geschrift voor de tegenstelbaarheid § 2. Toepassingsgebied van de vereiste van een schriftelijk bewijs A. Arbeidsrecht B. Verbintenissen met een handelsrechtelijk karakter § 3. Draagwijdte van de vereiste van een bewijs A. Bewijs van het bestaan en de inhoud van de dadingsovereenkomst B. Tussen partijen C. Bij vrijwillige uitvoering § 4. Voorwaarden waaraan het geschreven bewijs moet voldoen A. Onderhandse akte B. Vereiste aantal exemplaren (art. 1325 B.W.) 1. Principe 2. Uitzonderingen a. Dadingen met een handelsrechtelijk karakter b. Dadingsovereenkomsten die volledig uitgevoerd zijn door één van de partijen op het moment van het opstellen van de akte c. Contract gesloten op basis van briefwisseling d. Conventionele uitsluiting/afwijking artikel 1325 B.W. e. Buitengerechtelijke bekentenis 3. Sancties § 5. Uitwisseling van brieven A. Algemeen B. Briefwisseling tussen advocaten: vertrouwelijk karakter § 6. Dading gerealiseerd in het kader van een minnelijke schikking of een akkoordvonnis A. Proces-verbaal van minnelijke schikking B. Akkoordvonnis C. Voorwaarde opdat men een dading zou kunnen acteren in een procesverbaal van minnelijke schikking of in een akkoordvonnis D. Dadingen gerealiseerd tijdens een arbitrale uitspraak § 7. Andere bewijsmiddelen A. Bekentenis B. Getuigen en vermoedens 1. Begin van bewijs door geschrift
776-862 776-788 776-779 780 781 782-785 786
787 788 789-795 790 791-795 796-799 796-797 798 799 800-814 801-802 803-814 803-804 805-811 805 806-807 808-809 810 811 812-814 815-819 815-816 817-819 820-835 821-825 826-832 833-834 835 836-846 837-840 841 842-844
INHOUD 2. Onmogelijkheid om een geschrift voor te leggen § 8. Bewijs van een dading door een kwijtschrift voor saldo van rekening A. Bijzondere bepalingen in het arbeidsrecht 1. Sedes materiae a. Algemeen b. Het begrip kwijting voor saldo van rekening c. De kwijting van rekening afgeleverd op het einde van de arbeidsovereenkomst B. De verzekeringsovereenkomst
Deel III GEVOLGEN VAN DADING
XXI 845-846 847-862 847-857 847 848-849 850-857 858-862 863-1162
Titel I GEVOLGEN TUSSEN PARTIJEN
864-978
Hfdst. 1. NEGATIEF GEVOLG: GESCHILTENIETDOEND EFFECT § 1. Exceptie van dading A. Vergelijking vonnis-dading 1. Grondslag van tenietdoend gevolg 2. Voorwaarden van tenietdoend gevolg 3. Technisch middel: exceptie van niet-ontvankelijkheid tegen nieuwe vordering 4. Vatbaarheid voor rechtsmiddelen en nietigheid 5. Ondeelbaarheid 6. Werking in de tijd 7. Uitvoerbare kracht 8. Gerechtelijke hypotheek 9. Voorwerp 10. Controle cassatie B. Aard van exceptie van dading C. Beperkte draagwijdte van exceptie van dading: relativiteitsbeginsel § 2. Uitputting van rechtsmacht A. Vorm van dading in lopend geding B. Tijdstip van sluiten van dading 1. Vóór rechterlijke uitspraak in eerste aanleg 2. Na uitspraak in eerste aanleg maar vóór verstrijken van termijn voor instellen van rechtsmiddel 3. Hangende hoger beroep 4. In arbitrale procedure 5. Invloed op voorziening in cassatie 6. Na een in kracht van gewijsde getreden beslissing C. Draagwijdte van uitputting van rechtsmacht 1. Nietigverklaring van dading 2. Uitvoering van oorspronkelijke rechtsverhouding 3. Uitvoering van dading 4. Ontbinding van dading 5. Pauliaanse vordering 6. Voorziening in cassatie 7. Burgerlijke partijstelling § 3. Bijkomende sancties A. Schadevergoeding wegens tergend en roekeloos geding B. Deontologische sanctie
865-916 867-883 868-878 868 869
Hfdst. 2 DECLARATIEVE AARD VAN DADING EN ZIJN GEVOLGEN § 1. Stellingen § 2. Beperkte draagwijdte
916-938 917-919 920-924
870 871 872 873 874 875 876 877-878 879-882 883 884-913 887 888 889-892 893-895 896 897-899 900 901-902 903 904 905 906-908 909 910 911 912-913 914-915 914 915
XXII
INHOUD A. Niet-betwiste rechten B. Contractvrijheid en persoonlijke rechten § 3. Rechtsgevolgen A. Zakelijke rechten 1. Vrijwaring 2. Wettige titel 3. Eigen of gemeenschappelijk vermogen? 4. Cessie van betwiste rechten (art. 1699 B.W.) 5. Daden van beschikking B. Persoonlijke rechten en schuldvernieuwing 1. Beginsel 2. Beperkte draagwijdte 3. Rechtsgevolgen a. Zekerheden en andere accessoria b. Verjaringstermijn c. Dading m.b.t. buitencontractuele rechtsverhouding C. Voorheen betwiste gevolgen: overschrijving en ontbinding
921-922 923-924 925-938 926-931 927 928 929 930 931 932-936 932 933 934 935 936 937 938
Hfdst. 3 POSITIEVE GEVOLGEN § 1. Verbindende kracht (obligatoir) § 2. Wijziging van dading en afstand van uitvoering § 3. Goede trouw § 4. Enkele vaak voorkomende clausules A. Omschrijving voorwerp B. Omschrijving wederzijdse toegevingen C. Gevolgen D. Sancties E. Accessoire verplichtingen § 5. Ondeelbaarheid § 6. Accessoire gevolgen
939-978 940-942 943-945 946 947-959 948 949 950-952 953-957 958-959 960-961 962
Hfdst. 4 SANCTIES § 1. Uitvoering A. Algemeen B. Uitstel van betaling C. Erkenning en tenuitvoerlegging (EEX-verdrag) § 2. Schadevergoeding A. Algemeen B. Schadebeding § 3. Ontbinding (art. 1184 B.W.) A. Toepasselijkheid van ontbinding bij dading B. Terughoudendheid bij toepassing van ontbinding 1. Zwaarwichtige tekortkoming 2. Toerekenbare tekortkoming 3. Rechterlijke machtiging § 4. Exceptio non adimpleti contractus of retentierecht
963-978 964-966 964 965 966 967-970 967 968-970 971-976 971-972 973 974 975 976 977-978
Titel II GEVOLGEN TEN AANZIEN VAN DERDEN
979-1162
Hfdst. 1 ALGEMENE BEGINSELEN § 1. Relativiteit A. Beginsel B. Toepassingen 1. Dading m.b.t. aanspraken i.v.m. opengevallen nalatenschap 2. Dading m.b.t. aanspraken tegen voogd
980-1018 980-1006 981-984 985-994 986 987
INHOUD 3. Dading m.b.t. aanspraken tegen bestuurders 4. Dading in bouwzaken 5. Dading in huurzaken 6. Dading bij inbreuk op privé-leven 7. Dading inzake eigendomsbetwistingen 8. Dading inzake ongeoorloofde concurrentie 9. Dading inzake vereffening huwelijksgemeenschap C. Art. 2050 B.W. D. Vertegenwoordiging E. Schijnleer of leer van rechtmatig vertrouwen 1. Schijnmandaat 2. Schijnerfgenaam F. Belang G. Beperkte draagwijdte H. Eigenaar onder ontbindende voorwaarde § 2. Tegenstelbaarheid A. Algemeen B. Tegenstelbaarheid van bedrag van toegekende vergoeding? C. Beperking van tegenstelbaarheid bij weerslag op rechten van openbare orde? D. Tegenstelbaarheid en integrale schadeloosstelling § 3. Akkoordvonnis A. Gezag van gewijsde: relativiteit B. Tegenstelbaarheid van rechterlijke uitspraken C. Weerlegbaar: dwingend derdenverzet? D. Mogelijk derdenverzet E. Gevolg derdenverzet § 4. Homologatie en derden
XXIII 988 989 990 991 992 993 994 995-996 997 998-1001 998 999-1001 1002 1003 1004-1006 1007-1010 1007-1008 1009 1010 1011 1012-1016 1012 1013 1014 1015 1016 1017-1018
Hfdst. 2 CONTRACTUELE TECHNIEKEN OM DERDE TE BETREKKEN § 1. Derdenbeding § 2. Contracttoetreding § 3. Sterkmaking
1019-1021 1019 1020 1021
Hfdst. 3 SCHULDEISER § 1. Zijdelingse vordering § 2. Pauliaanse vordering § 3. Simulatie
1022-1032 1023-1025 1026-1030 1031-1032
Hfdst. 4 RECHTSOPVOLGER ONDER ALGEMENE TITEL § 1. Hoedanigheid van rechtsopvolger onder algemene titel § 2. Geen overdracht van rechtswege bij dading intuitu personae § 3. Geen overdracht van rechtswege bij conventionele uitsluiting § 4. Schade door weerkaatsing
1033-1037 1034 1035 1036 1037
Hfdst. 5 RECHTSOPVOLGER ONDER BIJZONDERE TITEL
1038-1040
Hfdst. 6 MEDESCHULDENAAR § 1. Deelbare schuld § 2. Hoofdelijke schuld A. Schuldvernieuwing B. Betaling C. Schuldkwijtschelding 1. Principe: doorwerking van kwijtschelding naar hoofdelijke medeschuldenaars (art. 1285 B.W.)
1041-1062 1042 1043-1057 1044 1045 1046-1056 1046-1047
INHOUD
XXIV
2. Discussie omtrent juridische grondslag van doorwerking van kwijtschelding naar hoofdelijke medeschuldenaars in dadingsovereenkomst 3. Toepasselijkheid van wettelijke doorwerking van schuldkwijtschelding naar hoofdelijke medeschuldenaars bij conventionele ondeelbaarheid 4. Conventionele uitsluiting van wettelijke doorwerking van schuldkwijtschelding naar hoofdelijke medeschuldenaren 5. Uitzondering op wettelijke doorwerking van schuldkwijtschelding naar hoofdelijke medeschuldenaars: zuiver persoonlijke exceptie 6. Dading met betrekking tot hoofdelijkheid zelf D. Verhouding tussen hoofdelijke schuldenaren onderling § 3. Ondeelbare schuld § 4. In solidum schuld § 5. Slotopmerkingen
1048
1049 1050-1054 1055 1056 1057 1058-1059 1060 1061-1062
Hfdst. 7 BORG § 1. Dading borg – schuldeiser A. Kan hoofdschuldenaar de dading tussen borg en schuldeiser inroepen? B. Kan de borg de betaling door de hoofdschuldenaar als exceptie tegen de uitvoering van de met de hoofdschuldenaar gesloten dading opwerpen? C. Werkt dading voor medeborgen bevrijdend? § 2. Dading schuldeiser – hoofdschuldenaar A. Hoofdelijke borg B. Niet-hoofdelijke borg 1. Schuldvernieuwing 2. Geen schuldvernieuwing a. Accessoir i. Kan borg zich in zijn voordeel beroepen op dading gesloten tussen hoofdschuldenaar en schuldeiser? ii. Is borg gebonden door dading gesloten tussen hoofdschuldenaar en schuldeiser? b. Voorrecht van wettelijke subrogatie
1063-1077 1064-1067 1064-1065
Hfdst. 8 MEDESCHULDEISER § 1. Deelbare schuldvordering § 2. Hoofdelijke schuldvordering § 3. Ondeelbare schuldvordering
1078-1081 1079 1080 1081
Hfdst. 9 VERZEKERAARS EN ANDERE DERDE-BETALERS § 1. Privé-verzekeringen A. Zaakverzekeringen 1. Dading benadeelde – derde-aansprakelijke tegenover zaakverzekeraar a. Beginsel van tegenstelbaarheid b. Voorwaarde: dading vóór betaling c. Terugvordering van verzekerde zelf 2. Dading benadeelde – zaakverzekeraar tegenover derdeaansprakelijke 3. Dading zaakverzekeraar – derde-aansprakelijke tegenover benadeelde B. Aansprakelijkheidsverzekeringen 1. Dading aansprakelijke-benadeelde a. Bij niet-toepasselijkheid van Wet Landverzekeringsovereenkomst: leiding van geschil moet uitdrukkelijk bedongen zijn
1082-1148 1083-1116 1084-1092
1066 1067 1068-1077 1069 1070 1071 1072-1077 1072 1072-1075 1076 1077
1084-1088 1084 1085-1086 1087-1088 1089-1091 1092 1093-1116 1093-1102 1093-1095
INHOUD b. Bij toepasselijkheid van Wet Landverzekeringsovereenkomst: leiding van geschil wettelijk voorzien c. Draagwijdte van leiding van geschil d. Sanctie e. Rechtstreekse vordering van benadeelde: dading inroepbaar in het voordeel van aansprakelijkheidsverzekeraar? 2. Dading aansprakelijkheidsverzekeraar – aansprakelijke 3. Dading aansprakelijkheidsverzekeraar – benadeelde a. Leiding van geschil b. Kwalificatie van rechtsverhouding tussen verzekeraar handelend op grond van leiding van geschil en verzekerde c. Toetreding d. Repercussies voor verhouding tussen aansprakelijke en benadeelde i. Behoudt benadeelde vorderingsrecht tegen aansprakelijke voor niet-vergoede schade? ii. Kan derde-aansprakelijke nog vergoeding van zijn eigen schade vorderen als naderhand blijkt dat benadeelde mede-aansprakelijk is? e. Repercussies voor verhouding tussen verzekeraar en verzekerde i. Tegengestelde belangen ii. Kan verzekerde uit dading tussen benadeelde en aansprakelijkheidsverzekeraar een afstand van verzekeraar van zijn regresrecht afleiden? f. Repercussies voor verhouding tussen verzekeraar en andere derden § 2. Sociale verzekeringen A. Arbeidsongevallen 1. Privé-sector a. Tegenstelbaarheid van dading tussen verzekerde en derdeaansprakelijke tegenover arbeidsongevallenverzekeraar i. Subrogatoir recht ii. Dading niet tegenstelbaar aan arbeidsongevallenverzekeraar iii. Art. 46 § 2 tweede lid Arbeidsongevallenwet: afschaffing van optierecht iv. Pragmatische oplossing b. Contracttoetreding van arbeidsongevallenverzekeraar c. Dading arbeidsongevallenverzekeraar en aansprakelijke derde 2. Openbare sector B. Ziekteverzekeringsinstellingen 1. Subrogatoir recht 2. Dading niet tegenstelbaar aan ziekteverzekeraar 3. Niet-tegenstelbaarheid van dading speelt enkel rol als ziekteverzekeraar effectief over subrogatoir verhaalsrecht beschikt a. Betaling door ziekteverzekeraar vóór betaling door derdevergoedingsplichtige b. Betaling door ziekteverzekeraar ná betaling door derdevergoedingsplichtige § 3. Andere derden-betalers Hfdst. 10 FISCUS § 1. Beginsel § 2. Registratierechten A. Declaratief: vast recht B. Beperkte draagwijdte van declaratief karakter van dading C. Niet-toepasselijkheid van veroordelingsrecht D. Terugvordering van veroordelingsrecht?
XXV
1096-1097 1098-1099 1100-1101 1102 1103 1104-1116 1104-1105 1106 1107 1108 1109-1110
1111 1112-1114
1115 1116 1117-1146 1118-1135 1119-1133 1119-1131 1120-1121 1122-1127 1128-1130 1131 1132 1133 1134-1135 1136-1146 1136 1137-1140 1141-1146 1142-1143 1144-1146 1147-1148 1149-1158 1150 1151-1154 1151 1152 1153 1154
INHOUD
XXVI § 3. Successierechten § 4. Simulatie
Hfdst. 11 MINDERHEIDSAANDEELHOUDERS § 1. Dading vóór minderheidsvordering § 2. Dading na minderheidsvordering
1155-1156 1157-1158 1159-1162 1161 1162