inhoud Colofon FORUM, tweemaandelijks tijdschrift uitgegeven door het Koninklijk Conservatorium Artesis Hogeschool Antwerpen issn 0779-7397 Eindredactie Barbara Voets Redactie Pascale De Groote, Hans Dowit, Ann Lommelen, Wilma Schneider, Karla Verlie, Kevin Voets Tekstredactie Roger Quadflieg, Karla Verlie Werkten mee Guy Aelterman, Adelheid Ceulemans, Jan Dewilde, Johan Sanctorum, Ilse Stroobant, Maud Vanhauwaert Redactie-adres Desguinlei 25, 2018 Antwerpen Tel.: 03-244 18 00 Fax: 03-238 90 17 E-mail:
[email protected] website: www.conservatorium.be Vormgeving Barbara Voets Foto cover Frederik Beyens Forum thuis ontvangen? neem contact via
[email protected] Drukwerk Albatros Printing
Prima Vista Met dank aan collectioneurs uit heden en verleden
3
O&O Kunstopleiding en hogescholen: Quo vadis?
INTERVIEW
10
15
18
20
Een kunstwerk als tijdbom?
22
29
Student interviewt: student
RECENSIE
Bach in Venetië
WOORD SCHRIJFT Maud Vanhauwaert
Sanctorum O&O Het verleden verklankt
Kort
36
Agenda
42
Coda
44
Overname van artikels en illustraties is slechts toegelaten mits uitdrukkelijke toestemming van de uitgever.
1
De directie van het conservatorium heeft samen met de Antwerpse economische, politieke, academische en culturele gemeenschap in 1999 de Stichting Conservatorium Antwerpen opgericht. Voorzitter van de Stichting is Gouverneur Cathy Berx. De Stichting stelt zich tot doel, door mecenaat, de uitbouw van het conservatorium te stimuleren en de uitstraling ervan in de Antwerpse regio te versterken. De Stichting stelt de nodige middelen ter beschikking voor masterclasses, studiebeurzen, instrumenten en het jaarlijks uitreiken van de titel ‘maestro honoris causa’.
Structurele partners van de Stichting Conservatorium Antwerpen zijn:
10 Advertising - Cegelec - Delta Lloyd Bank BNP Paribas Fortis Private Banking - Leasinvest Real Estate Lions Club Antwerpen Ter Beke - Maintenance Partners PearlChain.net - sd Worx - Sibelco - Soudal - vivium
Inlichtingen: Ann Lommelen Tel.: 03/244.18.06
[email protected]
2
Prima Vista Met dank aan collectioneurs uit heden en verleden… door Jan Dewilde
Op 28 september ll. organiseerde de conservatoriumbibliotheek een toonmoment rond de ‘Collectie Dubar’. Na een welkomstwoord van het departementshoofd waren er toespraken van afscheidnemend algemeen directeur Jacques Peeters, van kabinetsmedewerker Lien Verwaeren (die op die eerste parlementaire werkdag minister van Cultuur Joke Schauvliege verving) en van ondergetekende. Onder het publiek was collectievormer Pierre Dubar die decennialang geduldig en met veel zorg deze fantastische verzameling bij elkaar heeft gezocht.
Zonder de inspanningen van collectioneurs door de jaren heen zou onze conservatoriumbibliotheek er heel anders uitzien. Minder rijk, minder gevarieerd en vooral: we zouden niet zoveel topstukken in huis hebben. Collectioneurs hebben namelijk een aantal voordelen ten opzichte van bibliothecarissen of archivarissen. Ze kunnen hun passie op één thema focussen, zodat ze op hun specifieke deeldomein een netwerk van contacten en tipgevers kunnen opbouwen en ter zake een grote expertise opdoen. Bovendien worden ze bij hun aankopen niet gehinderd door bureaucratische richtlijnen, zodat ze vlug kunnen handelen en toeslaan. De eerste schriftelijke sporen van onze bibliotheek gaan terug tot 1874, we telden toen – zeven jaar na de stichting van deze instelling – een schamele 33 geïnventariseerde titels. Het aantal aanwinsten was toen zo onbeduidend dat het zonder inbreng van buitenaf onmogelijk zou zijn om een volwaardige bibliotheek uit te bouwen. Die bijdrage kwam in de beginjaren ondermeer van twee Antwerpse componisten, beiden ook musicoloog en verzamelaar, met name Eduard Grégoir (1822-1890) en ridder Léon de Burbure de Wesembeek (1812-1889). In 1890 verwierf de bibliotheek bij erfgift meer dan vijhonderd werken uit de bibliotheek van Grégoir, al verliep dat niet probleemloos.1 Een pas teruggevonden document citeert het verslag van de Antwerpse gemeenteraad van 6 augustus 1890 over de ‘erflating van wijlen den heer Edw. Grégoir, toonkundige’. Daarin wordt geciteerd uit Grégoirs testament: ‘Ik
3
maak aan de Stad Antwerpen: mijne muziekbibliotheek en al de boeken die de toonkunst betreffen, bestaande uit oude en nieuwe boeken de muziek rakende, mijne handschriften, rakende de toonkunst, om te berusten in de Muziekschool te Antwerpen, ten dienste der professoren en leerlingen.’ Maar toen de stedelijke muziekschool in 1897 Koninklijk Vlaams Conservatorium werd en aan de nationale overheid werd overgedragen, eiste het stadsbestuur de collectie terug. Testamentair had Grégoir immers expliciet de Stad Antwerpen begiftigd. Daarom besliste het stadsbestuur om Grégoirs nalatenschap tijdelijk in het stadsarchief onder te brengen, ‘ter inzage zoozeer van andere belangstellenden als van de professors & leerlingen van het Koninklijk Vlaamsch Conservatorium’, zoals burgemeester Jan Van Rijswijck op 24 november 1890 aan Peter Benoit liet weten.2 Hoe en wanneer Grégoirs verzameling uiteindelijk naar de conservatoriumbibliotheek getransfereerd werd, dient nog uitgespit. Feit is dat we dankzij Grégoir belangrijke historische muziektheoretische werken in huis hebben, zoals Constantijn Huygens’ Orgelgebruyk, inde kerke der Vereenighe Neederlande verrykt met eenige zange (1660), Johann Matthesons Der volkommene Capellmeister (1739) of F. W. Marpurgs, Anfangsgründe der theoretischen Musik (1757). In 1900 verwierf de bibliotheek uit de nalatenschap van Léon de Burbure een vijfhonderdtal volumes, waaronder enkele absolute topstukken. Zonder de Burbures passie voor het verzamelen van oude manuscripten en drukken hadden we nu niet een van de tien bekende exemplaren van de Souterliedekens, in 1540 door Symon Cock in Antwerpen gedrukt, noch de onschatbare Dodecachordon van Glareanus uit 1547. Dit volstrekt uniek exemplaar bleef in het bezit van de auteur die in de marge rijkelijk aanvullingen en correcties aanbracht. Een vignet op de titelpagina
4
maakt duidelijk dat de Burbure dit werk in 1879 voor 350 marken kocht.
Quatuor en sol uit 1946 van Norbert Rosseau
In de daarop volgende decennia heeft de bibliotheek wel meer kunnen genieten van de verzamelpassie van gedreven collectioneurs. Zo kon men bijvoorbeeld de prachtige verzameling Franse operapartituren van Hubert Colard verwerven, met magnifiek ingebonden eerste drukken van opera’s van Campra, Lully en Rameau. En het bleef niet tot muziek beperkt: in 1922 werd de collectie uitgebreid met de fantastische toneelbibliotheek die de Antwerpse criticus Lode Krinkels (1862-1921), alias Tybaert, had bijeengesprokkeld. Samen met de bibliotheek van de Provinciale Toneelcommissie, verworven in 1927, zorgt dat voor een unieke collectie met meer dan 700 Nederlandstalige toneelstukken van vóór 1900, waarvan meer dan 200 uit de achttiende eeuw, 67 uit de zeventiende eeuw en één uit de zestiende eeuw (de zeldzame bundel van het prestigieuze landjuweel
van Antwerpen uit 1561). Of zoals professor Hubert Meeus, specialist van de Nederlandse toneelliteratuur uit de zestiende en zeventiende eeuw het verwoordde: ‘Alles samen een collectie waardoor de bibliotheek van het conservatorium meteen tot de belangrijke bibliotheken voor toneelonderzoek van de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw gaat behoren’.3
T. Valdury of Valentine Dury
Het is duidelijk, particuliere verzamelingen kunnen zeer belangrijk zijn voor het bewaren van cultureel erfgoed, met andere woorden: private verzamelingen kunnen dus van groot publiek belang zijn. Dat is zeer zeker ook het geval voor de collectie van Pierre Dubar. Door in zijn verzameling de focus te richten op Belgische muziek heeft hij een essentieel stuk muziekpatrimonium bijeengebracht dat anders dreigde verloren te gaan. Want toen hij zijn verzameling begon was de belangstelling voor de eigen muziek, en zeker voor die uit de negentiende eeuw, eerder gering.
Veel belangrijke stukken heeft hij dan ook op rommelmarkten aan de vergetelheid weten te onttrekken. Daarnaast heeft hij ook verbazend veel topwerken uit de Belgische muziekgeschiedenis in binnen- en buitenlandse antiquariaten en in privécollecties weten te vinden. Het resultaat van al die jaren collectioneren is een effenaf schitterende collectie die een onontbeerlijke schakel is in de studie van de Vlaamse, en bij uitbreiding Belgische muziek. De Collectie Dubar bevat vele unica, veel manuscripten van composities die nooit in druk zijn verschenen of partituren die definitief verloren werden gewaand. Eén voorbeeld uit de vele: het Quatuor en sol (1946) van de Gentse componist Norbert Rosseau, dat sinds jaar en dag als verloren werd beschouwd,4 steekt veilig en wel in de Collectie Dubar. Niet alleen werden zo vele zoek geraakte of ongekende composities gerecupereerd, dankzij de Collectie Dubar kunnen we ook verschillende tot nu onbekende componistennamen aan onze muziekgeschiedenis toevoegen. De naam van de componiste T. Valdury bijvoorbeeld die in geen enkel naslagwerk voorkomt, zelfs niet in de componistenbijbels van Flavie Roquet of Thierry Levaux.5 In de collectie steken niet alleen een pak partituren van deze duidelijk getalenteerde componiste, maar ook documentatie en brieven. Daaruit blijkt dat haar nom de plume een anagram is voor Val – Valentine – Dury en dat er op de Wereldtentoonstelling van 1913 in Gent een volledig concert aan haar werd gewijd, in het Palais de la Femme en met uitsluitend vrouwelijke uitvoerders. En zo zijn er meerdere onbekende en vergeten componisten die dankzij de Collectie Dubar wakker gekust kunnen worden. Maar bovenal zijn de grote namen uit de Vlaamse/ Belgische muziekgeschiedenis van de 19de en 20ste
5
eeuw sterk in de collectie aanwezig, van het opus 1 van Willem De Mol tot de autograaf van Le cantique des cantiques van Karel Goeyvaerts. Daartussen steken autografische handschriften van onder anderen Victor Buffin de Chosal, Lodewijk De Vocht, César Franck, Eduard Grégoir (de opera Willem Beukels), Albert Huybrechts, Léon Jongen, Willem Kersters, François Rasse, Maurice Schoemaker, Ernest d’Agrèves (alias Ernest Van Nieuwenhove), Jef Vermeiren en Théo Ysaye. Maar de grootste schat is ongetwijfeld een pak manuscripten en nog niet geïdentificeerde schetsen van de jong gestorven Guillaume Lekeu.
haud schreef voor de Koningin Elisabethwedstrijd van 1959, gewonnen door de Boliviaanse violist Jaime Laredo. Dat de partituur van dit Concert royal vergezeld is van een pak contextuele documentatie over Laredo (programmaboekjes, correspondentie en foto’s), maakt deze partituur extra interessant. Bovendien is dit handschrift een mooie aanvulling op onze reeds fraaie Milhaud-collectie. Dankzij ex-directeur Lodewijk De Vocht hebben we al enkele merkwaardige partituren en documenten van deze Franse componist die jarenlang nauwe contacten onderhield met het Belgisch muziekleven. Naast de vele autografische handschriften bevat de collectie verder honderden eerste en zeldzame drukken, zowel van partituren als van muziekmethodes. Een groot deel van die werken is voorzien van een handgeschreven opdracht van de auteur, dedicaties die extra biografische en bibliografische informatie kunnen opleveren. Idem dito voor de brieven, bijvoorbeeld van François-Joseph Fétis, Peter Benoit, Jan Blockx, Flor Alpaerts en André Cluytens, en voor de litho’s en vele historische foto’s uit deze verzameling (zie ook de rubriek Coda, achteraan deze Forum).
Schetsen van Guillaume Lekeu
Een mooie deelcollectie is gewijd aan de plichtstukken voor de Koningin Elisabethwedstrijd uit de jaren 1950 en 1960, met ondermeer de autografische manuscripten van de piano- en vioolconcerto’s van componisten als Marcel Poot, René Defossez en Marcel Quinet. Pronkstuk uit die deelcollectie is het handschrift van het vioolconcerto dat Darius Mil-
6
Het grootste deel van de collectie bestaat uit muziek van bij ons, maar dat belet niet dat Pierre Dubar op zijn nooit aflatende zoektocht enkele verrassende internationale partituren ontmoette die hij niet kon laten liggen. Zo zijn er autografen van belangrijke buitenlandse componisten als Berthold Goldschmidt, Ernesto Halffter en Pulitzer Prize-winnaar Virgil Thomson. Zijn in 1937 in New York geschreven koortriptiek Scenes from the Holy Infancy draagt een handgeschreven dedicatie die met de hulp van de Virgil Thompson Foundation kon worden ontcijferd als de Russisch-Amerikaanse surrealistische schilder Pavel Tchelitcheff. Een andere autograaf is van de hand van
Jean Françaix en betreft de pianoreductie van diens ballet Jeu sentimental, dat op 8 juli 1936 in het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel in première ging. Dirigent was Hermann Scherchen, in de zaal zat Richard Strauss. (Opmerkelijk: van de acht balletten die Françaix vóór de Tweede Wereldoorlog schreef, werden er twee in België gecreëerd. Enkele maanden vóór Le jeu sentimental ging op 21 maart 1936 Françaix’ La lutherie enchantée in de Antwerpse Koninklijke Vlaamse Opera in première, gedirigeerd door Hendrik Diels). Een andere bijzondere partituur is een kopie van de autograaf van André Tchaikovsky’s pianoconcerto, opgedragen aan de Amerikaanse pianist John Browning en met een uitvoerige, vriendschappelijke opdracht aan Marcel Cuvelier, op dat moment juryvoorzitter van de Koningin Elisabethwedstrijd. Tchaikovsky’s leven leest als een roman. Hij werd op 1 november 1935 in Warschau geboren als Robert Andrzej Krauthammer, maar in 1942 werd hij met valse papieren en als Andrzej Czajkowski hernoemd uit het getto gesmokkeld. Na schitterende studies in Parijs en Warschau werd hij in 1956 derde laureaat van de Koningin Elisabethwedstrijd. In Brussel bekwaamde hij zich verder bij zijn landgenoot Stefan Askenase en daarna trok hij naar Fontainebleau om bij Nadia Boulanger compositie te studeren. Het is daar dat hij het pianoconcerto voltooide, dat hij opdroeg aan John Browning die in de Koningin Elisabethwedstrijd van 1956 tweede eindigde na Vladimir Ashkenazy. Tchaikovsky maakte gedurende enkele jaren carrière als virtuoos en was te gast bij de grote Amerikaanse orkesten. Nadat hij in 1960 naar Londen verhuisde, maakte hij steeds meer tijd vrij om te componeren, bridge te spelen en Shakespeare te bestuderen. Toen hij in 1982 op zijn 46ste aan darmkanker stierf, moest hij nog 24 maten orkestreren van zijn opera The merchant of Venice. Het is ook zijn liefde voor Shakespeare die Tchaikovsky in de
zomer van 2008 postuum in het nieuws bracht. Omdat hij het haatte dat bij opvoeringen van Hamlet overduidelijk een plastieken schedel werd gebruikt, liet hij bij testament zijn schedel na aan de Royal Shakespeare Company, met de uitdrukkelijke wens dat zijn schedel tijdens opvoeringen gebruikt zou worden. Pas in juli 2008 durfde acteur David Tennant Tchaikovsky’s schedel ook daadwerkelijk te gebruiken, maar dat veroorzaakte zoveel opschudding bij het publiek dat men opnieuw een replica ging gebruiken. Maar dat geheel terzijde, terug naar de partituur die ooit toebehoorde aan John Browning. De Amerikaanse pianist was overigens niet geïnteresseerd in het werk, zodat Tchaikovsky in 1958, samen met het Nationaal Orkest van België o.l.v. André Vandernoot, het concerto zelf creëerde. Na die creatie (die op lp verscheen), zou het werk nooit meer uitgevoerd worden. Tchaikovsky’s eigen exemplaar van de partituur wordt bewaard in de archieven van uitgeverij Josef Weinberger in Londen, het tweede exemplaar – dat van Marcel Cuvelier – steekt nu dus in de conservatoriumbibliotheek. En zo heeft elke partituur, naast haar intrinsieke muzikale waarde, wel een eigen verhaal. De Collectie Dubar bestaat uit meer dan 2.500 volumes, goed voor ruim 3.000 composities – er steken nogal wat verzamelbundels tussen – en het is dan ook duidelijk dat de collectie in lengte van jaren het onderwijs en onderzoek aan dit conservatorium zal kunnen voeden. Zoals het grootste deel van wat in onze bibliotheek bewaard wordt, overstijgt ook deze collectie onze instelling. Ze zal dan ook door muzikanten en onderzoekers uit binnen- en buitenland geconsulteerd en gebruikt worden, zodat uiteindelijk het publiek via publicaties, tentoonstellingen, concerten en opnamen van deze schat aan muziek en informatie zal kunnen meegenieten. Maar eerst dient de hele verzameling dus op stukniveau geïnventariseerd, een werk van lange adem.
7
Een dergelijke belangrijke collectie, de vrucht van jarenlange (ook financiële) inspanningen, heeft zijn prijs. Gelukkig was Pierre Dubar meer bezorgd om het intacte en volledige behoud van zijn collectie, – het liefst in België –, eerder dan om het onderste uit de kan. Het onderhandelde bedrag, 95.000 €, is dan ook een flink stuk beneden de getaxeerde waarde. Gelukkig halen musicalia hier (nog) niet de exorbitante prijzen die in het buitenland betaald worden of die bij ons voor literaire nalatenschappen opgehoest moeten worden. Zelfs nietszeggende handtekeningen of gesigneerde foto’s van componisten halen gekke prijzen. Twee voorbeelden: een gesigneerde foto van Ruggero Leoncavallo werd in december 2008 voor £1000 verkocht7 en in juni 2009 verkocht Sotheby’s twee (!) bladzijden van een autografische schets van Darius Milhauds Meutre d’un grand chef d’état voor £7.500.8 En zeer onlangs verkochten de erven Elsschot ‘zes verhuisdozen, negen archiefdozen en twee plastic dozen’ met het literaire, persoonlijke en zakelijke archief van Willem Elsschot aan het Letterenhuis voor het kokette bedrag van 500.000 €, waarvan de stad Antwerpen en de Vlaamse overheid elk de helft betaalden.9 Dankzij Pierre Dubars welwillendheid, soepelheid en geduld in de besprekingen konden we de nodige fondsen bij elkaar brengen, al liep dat niet van een leien dakje. Het grootste deel van het bedrag (66.000 €) verkregen we via een projectsubsidie van de Vlaamse overheid. Toen zaten we even strop, maar gelukkig vonden we gehoor bij de Artesis Hogeschool die 19.000 € vrij maakte. Veel dank hiervoor aan algemeen directeur Jacques Peeters, directeur Financiën Alain De Waele en bibliotheekcoördinator Chris Goetschalckx. De resterende 10.000 € werd in een gezamenlijke inspanning bijeen gebracht door de
8
Stichting Conservatorium en de Vrienden Conservatorium. Dank ook aan hen voor zoveel generositeit. Zonder dit samengaan van subsidies en mecenaat was deze collectie misschien wel dezelfde richting uitgegaan als de fameuze muziekbibliotheek van Jean Auguste Stellfeld in 1954, namelijk richting buitenland. Meer dan een halve eeuw later is het nog altijd een schrijnend zeer dat zo’n belangrijk stuk Vlaams muziekpatrimonium nu bewaard wordt in de universiteitsbibliotheek van Michigan,10 nota bene een Antwerpse collectie die eigendom was van een eminent lid van de administratieve raad van dit conservatorium. De Stellfeld-collectie bevat meer dan 10.000 boeken en partituren, met ondermeer stemboekjes van Giaches de Wert uit 1583. De nadruk in de collectie ligt op bijzonder zeldzame muziekdrukken uit de zeventiende en achttiende eeuw met instrumentale muziek uit de Zuidelijke Nederlanden, orkestmuziek uit de pre-klassieke periode en viool- en orgelmuziek. Uit Stellfelds bibliotheek werd rijkelijk geput voor concerten in het Rubenshuis. In 1941 was het conservatorium er wel in geslaagd om uit Stellfelds instrumentenverzameling het beroemde Dulckenklavecimbel te kopen, maar de stad Antwerpen en de Belgische overheid konden/wilden dus na Stellfelds dood in 1952 niet de nodige fondsen vinden om ook zijn bibliotheek hier te houden. Gelukkig werd er nu doortastender gehandeld… 135 Jaar na de 33 titels uit 1874 is de conservatoriumbibliotheek met ca. 550.000 werken uitgegroeid tot de belangrijkste muziekerfgoedbibliotheek in Vlaanderen. Mede dankzij collectioneurs uit heden en verleden…
Eindnoten 1 In het bibliotheekarchief steekt de handgeschreven bundel Bibliotheek Grégoire (sic) met een inventaris van 514 werken. 2 Brief in het bibliotheekarchief. 3 Uit de toespraak van prof. dr. Hubert Meeus op de lancering van de erfgoedwebsite www.hetboekspreekt.be op 29 november 2007 (gepubliceerd in Forum, januari-februari 2008, p. 37-41). 4 F. Deleu, Norbert Rosseau (1907-1975), Oudenaarde, 1984, p. 16. 5 F. Roquet, Lexicon Vlaamse componisten geboren na 1800, Roeselare, 2007; TH. Levaux, Dictionnaire des compositeurs de Belgique du moyen âge à nos jours, Ohain-Lasne, 2006. 6 http://andretchaikowsky.com/composer [geraadpleegd op 10 oktober 2009]. 7 http://www.autographauctions.co.uk/InternationalAutographAuctions.asp [geraadpleegd op 10 oktober 2009]. 8 http://www.sothebys.com/app/live/lot/LotDetail.jsp?lot_ id=159538347 [geraadpleegd op 10 oktober 2009]. 9 http://www.knack.be/kanaal/boeken/nieuws/500-000-eurovoor-elsschot/site72-section192-article39083.html [geraadpleegd op 11 oktober 2009]. 10 http://www.lib.umich.edu/music-library/um-library-musiclibrary-history [geraadpleegd op 11 oktober 2009]. Hoe de Stellfeld-collectie in Amerikaanse handen terecht kwam, wordt uit de doeken gedaan in het artikel van Louise E. Cuyler, Gordon A. Sutherland en Hans T. David, The University of Michigan’s Purchase of the Stellfeld Music Library, in Notes, vol. 12, nr. 1 (1954), pp. 41-57.
Docent piccolo Peter Verhoyen en pianobegeleider Stefan De Schepper brachten recent een cd uit. Onder de naam ‘The Birds’ brengen ze originele werken voor piccolo en piano van Robert Beaser, Sigfrid Karg-Elert, Leos Janacek, Piet Swerts, Yves Bondue, Jan Huylebroeck, Wilfried Westerlinck en Wouter Lenaerts. Meer informatie via www.peterverhoyen.be Docent hobo Luk Nielandt brengt samen met pianist Jan Michiels en altviolist Tony Nys de cd ‘Ein süßes Deingedenken’ uit (Eufoda 1371). De gespeelde werken van o.m. Clara Schumann, Robert Schumann Charles Martin Loeffler werden allemaal voor een bepaalde vriend of geliefde gecomponeerd. De bijzondere bewondering van de componist weerklinkt soms met het nodige pathos, een andere keer zeer innig. Arne Leurentop, alumnus Kleinkunst van 2007, heeft zich met zijn band The Glen geplaatst voor de halve finale van FrappantPOP het tweejaarlijkse popconcours van de Provincie Antwerpen voor beginnende muzikanten en bands. Voor meer info www.trixonline. be. Theatermaker Jan Decorte geeft mede naar aanleiding van zijn voorstellingen ‘Dido and Aeneas’ en ‘Win-tervögelchen’ een workshop in deSingel. Studenten van de dramaopleiding nemen eraan deel. Meer info op www. desingel.be Pianobegeleidster Yasuko Takahashi won de ‘best accompanist prize’ op de 20ste Haverhill Sinfonia Soloist Competition in GrootBrittannië. lees verder op p. 14
9
o&o Kunstopleiding en hogescholen: Quo vadis? door Guy Aelterman
Naar gewoonte krijgt de lezer hier de tekst van de spreker die te gast was op Proloog, de opening van het academiejaar. Dit jaar werd Guy Aelterman gevraagd, die intussen is aangetreden als algemeen directeur van de Artesis Hogeschool.
Geacht publiek, Spreken over het heden en het komende noodzaakt meestal ook terugblikken op het verleden. Voor de evolutie van het Hoger Onderwijs in Vlaanderen is dat niet anders. Een aantal wetten of decreten uit het pré-Bolognatijdperk hebben een dominerende en dwingende invloed op de huidige ontwikkelingen inzake Hoger Onderwijs, specifiek het Kunstonderwijs. Het zijn de wet van 1970 op het Hoger Onderwijs, het decreet op het Hoger Onderwijs van 1991 en het decreet van 1994 voor de hogescholen. De wet van 1970 legt de drieledigheid van het Hoger Onderwijs vast: universitair onderwijs en hoger onderwijs buiten de universiteit , ingedeeld in hoger onderwijs van het lange type en van het korte type. Bovendien betekent het de facto de eerste stap in het academiseringsproces. Immers worden voor de opleidingen van het lange type de ambten van hoogleraar , docent, werkleider en assistent gecreëerd waarbij bovendien de voorwaarden voor toegang tot die ambten dezelfde worden als diegene die gelden voor het universitair onderwijs. De wet van 1970 legt ook de minimale duur voor universitaire opleidingen vast op 4 jaren, reden waarom de academische bachelors ook nu nog geen uitstroomfinaliteit kennen. In 1970 behoren de kunstopleidingen nog helemaal niet tot het Ministerie
10
van Onderwijs maar zitten ze verankerd in het toen nog unitaire Ministerie van Cultuur. Het is pas met de federalisering dat Cultuur een bevoegdheid van de Gemeenschappen wordt en pas einde de jaren tachtig wordt het overgeheveld naar het Ministerie van Onderwijs. Met het decreet van 1991 wordt het kunstonderwijs definitief in de hoger onderwijsstructuur gebracht. Het decreet van 1994 op de hogescholen brengt een ingrijpende wijziging in het hoger onderwijslandschap mee :drastische reductie van het aantal instellingen hoger onderwijs (van 164 naar een dertigtal), een drieledige missie voor de hogescholen (onderwijs, projectmatig onderzoek en maatschappelijke dienstverlening), een herschikking van het aanbod en de organisatie van het onderwijs, de invoering van een veel ruimere bestuurs- en organisatieautonomie en een enveloppefinanciering . De conservatoria en academies worden geïntegreerd in de multisectorale autonome hogescholen en er worden specifieke regels uitgewerkt voor de personeelsleden verbonden aan de kunstopleidingen: artistieke weddeschalen, artistieke bekendheid , specifieke cumulregeling. Deze laatste bepalingen, specifiek voor het kunstonderwijs, creëren ook een aantal spanningen die leiden tot een quasi permanente discussie omtrent het aandeel van het kunstonderwijs in de financieringsenveloppe, de plaats van het kunstonderwijs in de hogescholen en de interpretatie van de statutaire bepalingen voor het personeel We zijn nu ruim 10 jaar na de ondertekening van de Bolognaverklaring en het thema is actueler dan ooit. Bovendien kan de evolutie in het hoger onderwijs in Vlaanderen niet los gezien worden van wat in de ons omringende landen gebeurt. Met het structuurdecreet van 2003 heeft Vlaanderen vrij snel
gekozen voor de implementatie van de Bolognaverklaring. Niet alleen is de bachelor/masterstructuur ingevoerd, maar we hebben ook resoluut geopteerd om een kwaliteitssysteem gebaseerd op accreditatie in te voeren. De twee-cyclusopleidingen zijn in een traject van academisering gestapt binnen een associatiemodel met de universiteiten. Quasi alle Europese landen hebben het bachelor/mastermodel ingevoerd, weze het niet altijd op een zelfde en eenduidige wijze en op hetzelfde moment (Bologna is vaak de drijfveer om wetgeving te wijzigen). Het Bolognaverhaal heeft zich tevens niet beperkt tot Europa maar heeft wereldwijd weerklank gevonden en reacties opgewekt (Brisbaneverklaring in de Azië/Pacificregio, het rapport Spelling in de VSA, de Meda-conventie in NoordAfrika enz). Vlaanderen en Nederland hebben voor de binariteit universiteiten/ hogescholen gekozen vanuit een ‘ historisch ‘ perspectief terwijl heel wat andere landen zich meer richten op een binariteit gebaseerd op de cesuur Ba/Ma. Overigens heeft in Nederland minister Plasterk recent gepleit voor een diepgaande vergelijkende studie tussen het Nederlandse zogeheten binaire stelsel en andere systemen in de wereld. De opdeling professionele/academische bachelor zoals in Vlaanderen en Nederland zie je wel vaker, onder variërende vormen en misschien minder formeel uitgedrukt. Vele landen hebben gekozen voor bachelors met finaliteit waarbij de finaliteit zuiver professioneel georiënteerd kan zijn, dan wel breed vormend en meer wetenschappelijk georiënteerd. De masters bieden dan weer stof voor een ander verhaal. Vlaanderen kiest voor enkel academische opleidingen, Nederland stelt daar ook professionele tegenover. Evenwel zie je in Nederland, door de ontwikkeling van lectoraten, dat heel wat professionele masters opschuiven naar een meer wetenschappelijke inbedding terwijl wat wetenschappelijke masters heet
11
feitelijk varieert van masters met een vrij grote professionele inslag (zie managementopleidingen), tot zuiver onderzoeksmasters. Hoeft het bovendien nog gezegd dat onze Vlaamse academische masters zich ook wel uitstrekken over een continuüm van eerder professioneel gerichte tot sterk onderzoekgerichte opleidingen? Daaruit durven we toch wel één belangrijke vaststelling voor de toekomst formuleren: alle masters hebben een wetenschappelijke component, maar vele hebben daarnaast ook een professionele. Daarom moet ook gepleit worden om vast te houden aan het ‘Vlaams’ model van enkel academisch masters maar het professionele daarin ruimte geven (het continuüm). Sedert de invoering van de bachelor/ masterstructuur is het kunstonderwijs in Vlaanderen in een stilaan eindeloze en met ups en downs te karakteriseren discussie over de finaliteit van de opleidingen terechtgekomen. Op dit ogenblik is er, voor wat de academische kunstopleidingen betreft, enkel een finaliteit op masterniveau, met alle consequenties van dien: iedere student moet gaan voor een master, een uitstap na bachelor is niet aan de orde; de academische opleidingen krijgen ontegensprekelijk een gewijzigd profiel van instromende en uitstromende studenten. Daartegenover staat dat in het internationaal gremium, en voor zover men het heeft over bacheloren mastertrajecten, de uitstroom als bachelor centraal staat, de doorstroming naar de master op basis van selectie gebeurt en dat de master meer en meer gevoed wordt door onderzoek en innovatie. Het academiseringsproces en -traject , waar ook de kunstopleidingen voor staan, moet in zijn juiste context gezien en geplaatst worden. Het begrip ‘academisering’ (‘inbedded in research’) wordt algemeen omschreven als ‘de inbedding van onderwijs in wetenschappelijk onderzoek , waardoor het onderwijsprogramma sterker op onderzoek wordt gericht en
12
de afgestudeerden van de opleidingen over duidelijke onderzoekscompetenties beschikken’. Maar de commissie Martens (Advies Ministeriële Werkgroep Academisering, 2005) stelde eerder ook al dat ’de academische opleidingen van hogescholen en universiteiten wel hetzelfde niveau maar een andere finaliteit kunnen hebben’. In deze laatste stelling ligt ook de essentie van het verhaal, namelijk dat de domeinspecifieke doelstellingen eigen zijn aan elke opleiding en dat het academisch karakter zeker aanwezig moet zijn, maar ook een grote variatie inzake wetenschappelijke oriëntatie kan inhouden. Academische opleidingen aan de hogescholen moeten derhalve voldoen aan: - de eisen gesteld aan het niveau van Bachelor of Master, m.a.w. moet het internationaal gestelde niveau halen; - de (domeinspecifieke) eigenheid om aan de maatschappelijke verwachtingen te blijven beantwoorden. Of anders gezegd, de eigenheid van een opleiding mag niet verloren gaan; - wetenschappelijke oriëntatie, wat zich weerspiegelt in de eindkwalificaties maar evenzeer in die factoren die dit juist moeten kunnen waarmaken. De voorbije maanden is vaak een gebrekkige dialoog gevoerd vanuit universiteiten: hogescholen moeten hun academische opleidingen overdragen naar de universiteiten zonder dat daar ‘tegenprestaties’ tegenover staan. De ‘inkanteling’ is als het ware een eis. Men heeft daarenboven onvoldoende rekening gehouden met de grote verschillen die bestaan tussen de opleidingen (kunstopleidingen, technische opleidingen,…), tussen instellingen (publiekrechterlijke en privaatrechterlijke) en tussen de associaties (de associatie KU Leuven bestaat uit enkel privaatrechterlijke instellingen, de andere associaties hebben minstens één publiekrechterlijke instelling). Men heeft
onvoldoende of geen duidelijkheid gegeven omtrent de financiële situatie en de leefbaarheid van de hogescholen na de zogenaamde ‘inkantelingsoperatie’. Tenslotte heeft men zich te veel op één toekomstig universitair model gericht. Internationaal ontwikkelt zich geen uniek model maar stelt men, zelfs binnen eenzelfde land, een veelvoud van instellingsmodellen vast: onderzoeksnaast onderwijsuniversiteiten, multisectorale naast monosectorale instellingen, holdingmodellen waarbinnen alle vormen van graduate- en undergraduate schools evolueren en mono- en multicampusmodellen. Men heeft ook een waaier aan naamgevingen en omschrijvingen van master- en bacheloropleidingen. Bovendien moet men uitgaan van een globale en langetermijnvisie op hoger onderwijs, waarbij men zich positioneert in een globale wereld maar rekening houdend met lokale context en actoren. Het is weinig zinvol over te gaan tot een snelle integratie zonder globale hoger onderwijsvisie, zonder voldoende zicht te hebben op de neveneffecten en zonder die te hebben geïnventariseerd. Snelle en onoordeelkundige integratie en academisering van hogeschoolopleidingen leidt tot het verdwijnen van maatschappelijk noodzakelijke en gewaardeerde opleidingen. Integratie kan stapsgewijs gaan, voor zover men duidelijk het einddoel voor ogen houdt en een degelijk stappenplan aanhoudt. Voor de publiekrechterlijke hoger onderwijsinstellingen zullen de wettelijke bepalingen inzake organisatie en bestuur moeten aangepast worden: geef ze dezelfde mogelijkheden als de private instellingen, t.t.z. de vrije keuze van bestuursmodel of –samenstelling, de mogelijkheden tot overdracht van bevoegdheden, tot fusies en tot de creatie van nieuwe sui ge-
neris-instellingen, evenals mogelijkheden om andere samenwerkingsvormen aan te gaan. Er moet aan de hogescholen de garantie gegeven worden dat ze na de eventuele ‘inkanteling’ van de academische opleidingen nog leefbaar zijn en blijven (aanvaardbare schaalgrootte en voldoende financiële draagkracht). De financiering van het hoger onderwijs moet herbekeken worden, rekening houdend met ‘volwaardigheid’ van alle academische opleidingen, de specificiteit van professionele bachelors in de hogescholen, het hertekend HO-landschap en de specifieke indicatoren inzake onderzoek voor eerder toegepast onderzoeksgeoriënteerde academische opleidingen van hogescholen. Zijn er meerdere modellen(naast mekaar) mogelijk inzake organisatie van het hoger onderwijs in Vlaanderen? Welke rol blijft er voorbehouden aan de associaties? Wat kan/zal de relatie zijn tussen de professionele bachelors en de academische opleidingen (niet inhoudelijk, wel structureel). Concluderend moeten twee keer twee fundamentele vragen gesteld en beantwoord worden. Inzake de implementatie van het stelsel: gaan we verder voor een model dat grondig afwijkt van het internationaal gangbare (geen bachelorfinaliteit in Vlaanderen) en welke eindkwalificaties hebben we voor ogen? Inzake organisatie- en bestuurstructuur: in welke instelling en onder welke bestuursstructuur willen de kunstopleidingen zich verder ontwikkelen? Guy Aelterman, vicevoorzitter NVAO Antwerpen, 21 september 2009
13
Vanaf dit academiejaar wordt de gitaarklas, onder leiding van Roland Broux in samenwerking met Jan Wellen en Hendrik Braeckman, versterkt door Johan Fostier. Fostier, eerder al te gast voor een masterclass, won in 2001 het concours van de Guitar Federation of America. Hij nam reeds vier cd’s op en geeft concerten over heel de wereld. Lorenzo Caròla komt dan het team van zangdocenten vervoegen. Deze Belgisch-Italiaanse tenor, in 1992 nog halve finalist van de Koningin Elisabethwedstrijd, zal zich concentreren op de taalcoaching Italiaans van onze klassieke zangers.
meer nieuws in de volgende Forum
14
interview Student interviewt Sarah Foubert door Ilse Stroobant
Een frisse wind waait door de raad der studenten. Hier een naam om te onthouden, Sarah Foubert. Ook dit jaar zet een ploeg van geëngageerde studenten zich in voor het algemeen goed van hun collega’s. De studentenraad presenteert dan ook trots zijn nieuwe voorzitter: Sarah Foubert. Ben je student aan het conservatorium en wil je ook iemand het vuur aan de schenen leggen? Stuur een mailtje naar
[email protected]
Wie is Sarah Foubert binnen deze school? SF: Ik zit in de 3e bachelor klassieke zang bij Louba TomassonStuchevskayaen en wil verder keuzes maken richting opera en podiumkunsten. Jij bent vanaf dit jaar voorzitter, wat houdt dit in? SF: Ik roep de studentenraad bijeen en leidt de vergaderingen. Zo ben ik een soort discussieleider en uiteraard draag ik ook de verantwoordelijkheid voor onze activiteiten. Ik ben ook lid van de raad van bestuur van de Artesis Hogeschool Antwerpen. Binnenkort zijn er verkiezingen voor de departementsraad van het conservatorium waar ik ook aan ga deelnemen. Ik ben benieuwd hoe dit zal verlopen. Van Stein Verrelst (de vorige voorzitter van de studentenraad) hoor ik vooral dat het er daar soms nogal technisch aan toe kan gaan en je daar dan eigenlijk geen snars van bergijpt. Maar het is toch belangrijk om als student ook je inbreng te hebben. Was je een Chinese vrijwilliger? Ik heb mezelf aangeboden als voorzitter omdat dat blijkbaar nogal vanzelfsprekend leek binnen de studentenraad. We hebben geen stemronde moeten organiseren want we waren maar met z’n
15
zessen vorig jaar. De studentenraad is niet echt groot? Nee, en het is ons plan om dit jaar zo veel mogelijk mensen te betrekken bij de studentenraad. Eerst en vooral door het imago van een studentenraad wat minder duf te maken.
wel moeilijk om iets gedaan te krijgen. Het conservatorium is ook ‘maar’ één van de departementen van de Artesis Hogeschool, en sommige zaken worden op regeringsniveau beslist. Om iets te veranderen moet je soms heel erg veel stappen nemen. Wat je dan moet doen, is niet opgeven en op zoveel mogelijk deuren blijven kloppen. Zijn er nog dingen die je wil veranderen?
Gaan de nieuwe leden dan vooral mee nadenken of vooral fungeren als deelnemer aan activiteiten en feestjes? Beiden. De feestjes zijn leuk om naar toe te gaan, maar het is ook tof om mee te helpen organiseren. Toch zijn de meeste nieuwe studenten vooral geïnteresseerd in het meer sturende van de studentenraad. Zij willen mee instaan voor de verbetering van de algemene organisatie op het conservatorium. We zijn trouwens al goed op weg om ons eerste doel te halen, want er zijn al vier eerstejaars die zich bij onze groep hebben aangesloten. Heb je het gevoel dat je de mogelijkheden krijgt van bovenaf om via de studentenraad hier iets aan te veranderen? Dit moet ik nog ervaren, ik ben er nog niet aan toe gekomen omdat ik nieuw ben als voorzitter. Mijn voorganger, Stein, heeft via de hogere raden wel een aantal dingen kunnen verwezenlijken en ik hoop dit ook te kunnen doen. Ik moet eerst alle contacten nog leggen, weten voor welk probleem ik bij wie moet zijn. Zo heb ik al veel leuke ideeën gehoord op de gang. Ik ben van plan die allemaal eens te bekijken en uit te zoeken of we ze kunnen waarmaken. We zijn ook zo’n groot en verspreid departement, daarom is het moeilijk om iedereen samen te krijgen. Het is vaak
16
We willen inderdaad veranderingen aanbrengen, een luisterend oor zijn voor de studenten en ook steeds belangrijker worden als aanspreekpunt. Op lange termijn willen we de studenten van jazz, drama en dans meer betrekken want op dit moment bestaat de studentenraad enkel uit studenten klassieke muziek. Het is belangrijk dat wij op de hoogte zijn van wat er leeft bij alle studenten. Ik maak hier echt mijn stokpaardje van, zeker omdat we met de nieuwe kunstcampus volgend jaar toch meer met elkaar in contact zullen komen. Ik vind het belangrijk dat de barrières tussen de opleidingen gebroken worden. We zijn toch allemaal studenten, kunstenaars, … Misschien kan je dit doel via activiteiten bereiken? Wel, dat is ook het plan, om iedereen te bereiken. Bijvoorbeeld op de nieuwe fuif (29 oktober) gaan we een gezellige lounge maken met een jazzcombo, waardoor die afstudeerrichting al meer vertegenwoordigd wordt. Als iedereen elkaar ontmoet in een lossere sfeer, en dus niet enkel op weg naar zijn leslokaal, wordt er meer contact gelegd. Op die manier krijgt dan iedereen ook meer weet van waar iedereen mee bezig is. We willen als studentenraad van het conservatorium wat meer naar buiten treden. Contact maken met mensen en artiesten buiten de school kan belangrijk zijn om nieuwe podiumkansen te creëeren.
Als er studenten geïnteresseerd zijn in de studentenraad, we zijn te bereiken op
[email protected] of je kan een van de leden aanspreken in de wandelgangen. De studentenraad komt ongeveer één keer per maand samen; afhankelijk van de activiteiten die we organiseren kan er soms eens een extra vergadering ingelast worden. De vergaderingen duren meestal niet te lang, dus het valt te combineren met een druk repetitieschema. Na de studentenraad gaan we samen nog gezellig iets drinken.
17
RECENSIE Bach in Venetië door Kevin Voets
Op 3 oktober verzorgde doctorklavecinist Ewald Demeyere een uitvoering van Bachs integrale “Die Kunst der Fuge” in Palazzo Fortuny te Venetië. Kevin Voets zat in het publiek, en brengt verslag uit van een mooie maar bevreemdende concertervaring.
18
Stel u Venetië voor in een gloedvolle nazomer: het aangenaam zachte Adriatische eilandklimaat, de rust van de autoloze rivierstad maar vooral de alomtegenwoordige exuberantie van de Italiaanse barok in en rond de palazzi, de versierde straten, arcades en portieken, en overal de typische Venetiaanse pastelkleuren glimmend in de zon. Venetië is als geheel een levend kunstwerk, een sprekend –zingend beter– manifest van de Noord-Italiaanse stijl en levenswijze. Niet ver van de Academia staat het Gotische palazzo dat in de vijftiende eeuw door de Pesaro-familie werd gebouwd als het Palazzo Pesaro degli Orfei, en in de twintigste eeuw door kunstminnaar en designer Mariano Fortuny in de geest van zijn oorspronkelijke weelderige allure werd hersteld tot Palazzo Fortuny. In dit tot de verbeelding sprekend decor organiseert de Antwerpse antiquair, kunstenaar en ontwerper Axel Vervoordt sinds enkele jaren tijdens de Biënnale van Venetië fascinerende tentoonstellingen, met beeldend werk van onder meer Anish Kapoor, Jan Fabre en Lucio Fontana, in confrontatie met oude kunst. Bijzonder is dat de ruimtes zoveel mogelijk in hun oorspronkelijke staat worden gebruikt en ingericht, anders dan bijvoorbeeld het Palazzo Grassi, waar er koude witte muren werden opgetrokken voor de Venetiaanse barokke wanden, om daartegen hedendaagse doeken te presenteren. De tentoonstelling “In-Finitum” in het Palazzo Fortuny ademt daarentegen een gezellige authenticiteit uit, een typisch broeierige veelheid van te ontdekken kleinoden in warme, eerder donkere kleuren. De sfeer voelt er op en top Vene-
tiaans. In het enorme salon op de eerste etage werd het concert georganiseerd: in een hoek van de kamer stond het klavecimbel, daar rond waren zeer dichtbij, alle stoelen klaargezet, waardoor een intieme kamermuziekervaring werd voorbereid. Met “Die Kunst der Fuge” hoopte Johann Sebastian Bach een werk te schrijven dat alle mogelijkheden van de fugavorm exploreerde. De fuga was als muzikaal hoogtepunt van de barokke compositiekunst echter omstreeks 1750 reeds uit de mode geraakt in de toen heersende galante rococostijl. Het werk geraakte dan ook niet uigegeven tijdens Bachs leven, en bleef onafgewerkt; op de partituur stopt de laatste fuga abrupt. Er zijn ook geen aanwijzingen dat het werk publiek werd uitgevoerd voor 1900. In 1905 verwijst de befaamde medicus, theoloog, filosoof en musicus Albert Schweitzer er nog naar als een “puur theoretisch werk”. Niemand had “Die Kunst der Fuga” bij de meester uit Leipzig besteld, in de creatie ervan was Bach alleen met zijn genie. Het is ook letterlijk als zijn muzikaal testament te beschouwen. De laatste fuga van de cyclus –de twintigste– opent streng en eenvoudig, gevolgd door een meer fantasierijk thema, waarbij de twee lijnen zich ontwikkelen tot een indrukwekkende dubbelfuga. Dan introduceert Bach plots een derde thema rond de vier noten die zijn naam spellen, BA-C-H (si mol-la-do-si). Hij had dit thema al eerder gebruikt in een handvol vroegere werken, maar nooit op zo’n expliciete wijze. Dit suggereert dat Bach zijn einde voelde naderen. Op het punt dat de eerste twee fugathema’s samenvloeien met het B-A-C-H-motief en het begin van een tripelfuga vormen, eindigt plots het manuscript. In de uitgave uit 1751 staat hier in het handschrift van Carl Philip Emmanuel te lezen “n.b. terwijl hij deze fuga schreef, waar de naam BA-C-H verschijnt als thema, overleed de componist”. Hoe deze fuga dient te eindigen is interessant voer
voor speculatie en theoretische bespiegelingen, naast de concrete uitvoeringspraxis van het werk; Bach bestemde het namelijk niet expliciet voor een bepaald instrument, hoewel het klavecimbel voor de hand ligt. Ewald Demeyere maakte als doctoraatsstudie een contextuele kritische analyse van “Die Kunst der Fuge”, en promoveerde op 30 juni laatstleden. Het is uitkijken naar de uitgave van zijn proefschrift in het voorjaar 2010. Hij is daarmee de gedroomde vertolker van Bachs testament, zowel theoretisch onderlegd als een subliem uitvoerder. De uitvoering was ook memorabel mooi; het publiek kon de heldere muzikale lijnen duidelijk volgen, er heerste een rustige maar meeslepende uitvoeringsritmiek. Demeyere breide een puike slotcadens aan het einde van de twintigste fuga, geheel stijlzuiver aandoend. Maar in Venetië verscheen Demeyere ook als een vreemde boodschapper uit een heel ver land. Bach was geen reiziger, hij overschreed tijdens zijn leven nauwelijks de grenzen van zijn eigen provincie. Daarentegen trachtte hij wel op de hoogte te zijn van de composities in andere Europese streken, hij correspondeerde bijvoorbeeld met de Fransman François Couperin. Hij bestelde en bestudeerde bovendien gretig de partituren van de Venetiaan Antonio Vivaldi. Een partituur is echter nog geen concrete uitvoering, en het felle contrast tusssen de uitvoering van het ascetisch sobere en streng theoretische klavecimbelwerk en de barokke overdaad van het uitvoeringskader Palazzo Fortuny doet het enorme verschil vermoeden dat bestond tussen de gangbare uitvoeringspraktijk in Leipzig tegenover Noord-Italië van wat wij generaliserend barokmuziek noemen.
19
Woord schrijft Verenigde straten door Maud Vanhauwaert
Bart Moeyaert, auteur en docent ‘Creatief schrijven’? reserveert telkens enkele pagina’s in dit tijdschrift voor een jonge auteur uit de afstudeerrichting Woordkunst. Maud Vanhaewaert bijt met ‘Een stad is ook maar verenigde straten’ en ‘Nog altijd neemt ze haar glas met twee handen vast’ de spits af.
een stad is ook maar verenigde straten ze plakt met kauwgum aan elkaar bakkers rollen deeg de dag in een meeuw schijt zich uit tegen het raam een vrouw verplaatst bloempotten een man is in het buitenland, daar ben je internationaal om vier uur klinkt de schoolbel polyfoon in de winkels hangen meisjes in de rekken stijve tepels tegen de reling van de autosnelweg internet doet het weer niet meer bussen rijden naar de parking, nergens uitgenodigd bij het groot vuil op dinsdagavond is het warm maar het is maandag en er liggen al zeventien ballen op het dak
20
nog altijd neemt ze haar glas met twee handen vast op de loopplank ligt te veel werkelijkheid tussen twee huizen door huilt ze schuilend of andersom zoals je bij een sjaal denkt aan de kou zo denkt ze aan het leven thuisgekomen haalt ze het speelplein van onder de nagels van het kind raadt granaatappels juist op tv gaat slapen, zo uitgestrekt mogelijk morgen is haar territorium weer twee voeten maat 38, groot
Maud Vanhauwaert (25) studeerde vorig jaar af aan het conservatorium, afstudeerrichting Woordkunst. Voor haar masterproject maakte ze een dichtbundel onder begeleiding van docent Bart Moeyaert. Verenigde straten werd in kleine oplage uitgegeven door De Tijd. Op basis van de bundel bood uitgeverij Querido Maud een contract aan. Verenigde Straten verschijnt, aangevuld en aangepast, eind mei 2010. Een stad is ook maar verenigde straten is een gedicht uit de eerste oplage. Nog altijd neemt ze haar glas met twee handen vast ziet in Forum voor het eerst het daglicht. U kunt Maud Vanhauwaert volgen op www.maudvanhauwaert.be
21
sANCTORUM Een kunstwerk als tijdbom? Kunst, schriftuur en de fatale onmaakbaarheid van de wereld door Johan Sanctorum
Johan Sanctorum is cultuurfilosoof. Hij diept voor Forum telkens een thema uit rond kunst, cultuur en samenleving. www.visionair-belgie.be
22
Laatst nog eens de 9de van Beethoven beluisterd. Wat een krachtig statement. Maar opnieuw viel me op hoe onaf en chaotisch het werk is, ondanks de recuperatie van de grijsgedraaide slotmelodie tot Europese hymne (misschien niet eens zo slecht gekozen, gelet op de chaos die Europa verbergt achter zijn institutioneel-bureaucratisch mistgordijn). Felix Mendelssohn sidderde al voor de bedekte destructiviteit van die 9de, wat iemand als Wagner dan weer juist zo aantrok. Het geroffel, de decibels, het geschreeuw, de opgevoerde contrasten, - alles wijst op een verbroken samenhang die slechts tijdelijk en wanstaltig wordt gerepareerd. Freude schöner Götterfunken? Elysium? Vergeet het. Hier is een demon aan het werk die alle vaste vormen openbreekt en alle klassieke waarden onderuit haalt. De hemelse woorden van Schiller vormen maar een pretext om met de muziek de hel in te gaan,- het afzichtelijke, klodderige manuscript verraadt het al. Het tweede deel, het scherzo, is overigens het moment waarop dat Dionysisch karakter zich helemaal bloot geeft. De slothymne in de finale zalft, maar alles was al kapot: vanaf dan zijn we enkel aangewezen op plakken, repareren, knutselen. En dat doet Beethoven binnen één on-muzische structuur: kapotslaan en weerom lijmen. Instinctief én zich ten volle bewust van het feit dat elke schepping het waard is om vernietigd te worden. Deze balans tussen creatie en autodestructie is voor mij wat kunst echt groot maakt, omdat het ons een spiegel voorhoudt van de menselijke conditie: we zijn
in wezen knutselaars, knoeiers, geen goden of zelfs geen Übermenschen. Vanaf dan is het vooral zoeken naar…
Uitsteeksels, bobbels en valkuilen Zonet leverde ik onze zesjarige Tristan af in het eerste studiejaar, waar hem met veel geduld wordt afgeleerd om blokletters te schrijven en met het vastgeklemde potlood in het papier te kerven. Sierlijke minuskels zal hij weldra produceren, zacht glijdend over het papier. Letters die ineenvloeien tot woorden, woorden die versmelten tot frasen, die op hun beurt zoiets als een “tekst” vormen. Het schuren, hakken, hameren, en vooral die grijpreflex,- het moet eruit. Onweerstaanbaar bekruipt me het gevoel dat hier iets fundamenteel verloren gaat, en dat de lessen schoonschrift tot een strategie van de inbedding behoren, het gewennen van kinderen aan een orde die maar in schijn vanzelfsprekend is, en die haar eigen inconsistentie constant ontkent. Een gealfabetiseerde wereldorde waarin teksten, in alle mogelijke talen en vertalingen, de meest gruwelijke naast de meest sublieme, de meest prozaïsche naast de meest poëtische,- de laatste roman van Tom Lanoye, het telefoonboek van de zone 011, de cultuurbijlagen van De Standaard, ons boodschappenlijstje voor de Colruyt, het Belgisch Staatsblad, de Koran, de lijst van vermisten na de tsunami op de Filippijnen,…. - allemaal tot één intertekst behoren, om een term van de filosoof Jacques Derrida te gebruiken. Leren schrijven is dus een aanvaardingsproces. Grijpen wordt be-grijpen. De wereld is een tekst vol teksten. Maar de niet-schrijvende, niet-lezende, nietbegrijpende alien, de absolute exoot, bestaat hij nog? Wordt de buitenstaander nog getolereerd? Kinderen
gedragen zich als exoten, ze hebben die momenten van verwondering die stilaan verdwijnen met het ouder worden, zoniet worden ze als idioot of autist geklasseerd. Samenhang is voor hen maar iets toevallig, contingent en voorbijgaand. Een stoel dient niet per se om op te zitten, je kan er ook op staan, of je kan hem gewoon demonteren en met de stukken iets anders doen, of helemaal niets.
Kinderen gedragen zich als exoten, ze hebben die momenten van verwondering die stilaan verdwijnen met het ouder worden, zoniet worden ze als idioot of autist geklasseerd Zijn de alfabetiseringscampagnes dan wel zo onschuldig? Wat is de achtergrond van de UNESCO-programma’s? Wat betekenen cultuur, onderwijs, educatie? Vormen ze geen middel om ons in de “tekst” te integreren waardoor we ook kunnen/moeten gehoorzamen? Macht en gezag streven sowieso naar het handhaven van gehelen, “Gestalten”, die niet anders dan als gehelen mogen gelezen worden. Macht heeft een hekel aan ontrafeling, analyse, deconstructie. Het voortdurende verbod om iets te beschadigen, op het grasperk te lopen, of zelfs door het rood licht te rijden, heeft niet alleen te maken met veiligheid en respect voor eigendom, maar vooral eigenlijk met de gevaarlijke boodschap die schuilt in brokken, scherven, gebroken, ontwrichte of ontrafelde gehelen: dan pas zien we hoe kwetsbaar en contingent de orde is, waarin we zijn ondergedompeld.
23
Het idee dat het kleinste authentieker en belangrijker is dan het grote, waartoe het behoorde, is subversief. We zoeken kleinschaligheid als een basis voor autarkie, de zelfbeschikking. Macht definieert zich altijd vanuit samenstellingen, composieten, blokken. De moeite die men zich getroost om bv. een land als België samen te houden, of een lappendeken als Europa tot een “eenheid” te forceren, doet veronderstellen dat politieke macht zelfs allergisch is voor het fragmentaire en het specifieke.
Bomauto
Sindsdien zoek ik, als schrijver én aanhanger van de afscheuring, steeds meer het hiaat, via de puntige uitsteeksels, de hobbels en valkuilen die mijn eigen tekst kunnen ontwrichten, en die herinneren aan mijn eerste weken als homo scribens. En zo kom ik weer bij Beethoven en de Ode an die Freude: zelden werd een werk zo algemeen verkeerd begrepen. En worden zoveel valse noten niét gespeeld…
24
Op heterdaad betrapt Op 7 februari 2009, omstreeks 18u10, stuntelde ik dwars doorheen een kunstwerk van de GrieksVlaamse artieste Christina Kokou. Locus delicti: de voormalige Dominicuskerk aan de Antwerpse Provinciestraat. Het betrof een installatie die op de grond was uitgestald en die ik in de schemering niet had opgemerkt. Hoewel, dat is een te makkelijk excuus, want andere bezoekers liepen er netjes omheen en het stond ook in de catalogus vermeld. Ik erken dan ook de misstap: men kan in een hondendrol trappen, ik sukkelde in een ready-made. De aanwezige kunstenares wond zich behoorlijk op bij zoveel barbarij, maar het ergste moest nog komen. Want, in mijn ijver om het goed te maken, herplaatste ik de stukken zoals ik dacht dat ze moesten staan, wat op een complete mislukking uitdraaide. Nu was het hek helemaal van de dam en maakte men mij duidelijk dat mijn aanwezigheid niet meer gewenst was. Sinds dat voorval ben ik wel anders naar kunst gaan kijken, en kan ik een kunstwerk met de beste wil van de wereld niet meer zien als iets dat zich aan de vergankelijkheid ontrukt. Veeleer lijken alle artefacten, ook de “klassieke meesterwerken”, assemblages die een eerdere catastrofe wilden herstellen, maar die tegelijkertijd ook hun eigen vernietiging weer programmeren. Het kunst-werk, als kunstmatigheid, bevindt zich dus exact tussen twee toestanden van ontbinding. Het is een uitzonderingstoestand die in de tijd onhoudbaar is, zoals het leven zelf. Ik heb het idee toegepast op uiteenlopende iconen van het werelderfgoed, zoals de Mozes van Michelangelo, de 9de van Beethoven, Melopee van Van Ostaijen, ook dus op de kunst van Christina Kokou. En het schijnt te kloppen: wat een creatie lijkt, is veeleer een recyclage.
Edoch, als een kunstwerk sowieso een assemblage is van bijeengezochte onderdelen, afkomstig uit andere, verloren gegane gehelen, teksten, beeldfragmenten, motieven, voorwerpen, – ook al wordt die recyclage gecamoufleerd onder de vlag van de “inspiratie”- wie zou ons dan kunnen verbieden om het ding terug uiteen te halen en er versie 2,3 of X van te maken?
Men zou een geslaagd kunstwerk dan kunnen zien als een labiele evenwichtstoestand van negatief en positief, krachten die het samenhouden en krachten die het willen ontbinden
Men zou een geslaagd kunstwerk dan kunnen zien als een labiele evenwichtstoestand van negatief en positief, krachten die het samenhouden en krachten die het willen ontbinden. De ingebouwde imperfectie dus, de logica van de tijdbom: kunstig en nauwgezet, met gedrevenheid in elkaar geknutseld, maar met slechts één finaliteit, namelijk het moment waarop alles de lucht in vliegt. De explosie als model van voltooiing. Meer nog: men zou terroristen, afgezien van de troep die ze nalaten, als artiesten kunnen beschouwen, of vice versa. In dat opzicht zou kunst dus, onder het mom van een hogere eenheid voor te stellen, voortdurend de catastrofe willen uitlokken, zichtbaar en hoorbaar in dissonanten en hiaten, maar ook ge-
provoceerd als publiek rumoer, awoert-geroep, museumvandalisme. Snel verschuift het Kokou-incident tenslotte naar een existentieel vraagstuk. Zijn wij niet allen voortdurend bezig met dingen op te lappen die we zelf kapot maakten, en die ook nooit in een hoger stadium zullen geraken dan het plakwerk, de collage, de “installatie”, het tijdelijk lustobject? Is dat, heu, de essentie van het leven? Is de dood niet simpelweg een etappe in een cyclisch proces van integratie en desintegratie? En hoe dikwijls sterven we niet in één leven, zitten we niet in een toestand van destructie waar we eigenlijk zelf, grotendeels onbewust, naar tendeerden? Blind, onwijs, ongeletterd… zo doof als… Beethoven?
God als gabber, de kosmos als knoeiwerk, de kunstenaar als kluns Het wordt tijd om de deconstructie-idee te confronteren met de pedagogische ruimte. Is er plaats voor on-begrip, ont-lettering en iconoclasme in het (kunst-) onderwijs? Pedagogie werkt altijd in één richting, nl. die van de integratie en de groei. Men kan moeilijk verwachten van een leerkracht dat hij/zij de pupillen leert ont-lezen, ont-rekenen, vals spelen op de viool, naast het toilet plassen, schilderen met vitriool, voetballen met de handen. Toch zou men de onzuiverheid, het hiaat, het defect en de vergankelijkheid veel meer als waarde en kwaliteit op zich kunnen cultiveren. Bijvoorbeeld Beethoven herlezen, herbeluisteren, uitvoeren als hardnekkige slechtschrijver, een cacograaf, een gedreven kluns die de klassieke wetten niet volgde maar ze misschien eenvoudigweg ook niet goed begreep. De mythe van de perfectie, die onze moderne samen-
25
leving zot doet draaien, is namelijk zo achterhaald als wat. Ze geeft ons een vals eeuwigheidsgevoel, en vooral: ze miskent het gegeven van de marginaliteit, de mislukking, de afwijking, de vervorming, de catastrofe. Ze gaat voorbij aan het essentiële besef dat de mens zelf niet zo’n gelukte creatie is, en dat God, als hij al bestaat, een zielige gabber is. Zoals het Darwinisme aantoont, is de natuur immers geen perfect kunstwerk, maar eerder een puzzel die zichzelf tel-
dat ze “originaliteit” moeten nastreven als waren ze kleine godjes. De ontstellende waarheid is, - en kinderen kunnen daar beter tegen dan volwassenen-, dat de som van min en plus altijd nul is, en dat het vernielen, de destructiviteit, even noodzakelijk, zoniet noodzakelijker is, dan het creëren, omdat we nu eenmaal met de dood moeten leren leven. Iemand wijsmaken dat creativiteit met duurzaamheid te maken heeft, is volstrekt manipulatief en leugenachtig. Het is veel beter om regelmatig ook naar de scherven en de brokstukken terug te keren, de valse noten, het geruis, als bouwstenen van een steeds weer onvolmaakt en kaduuk artefact.
Geschrift van Tristan
kens weer door elkaar gooit en herplakt. De manier bijvoorbeeld hoe het DNA werkt, inclusief zijn fouten en defecten (die tot misvormingen aanleiding geven, en volgens sommigen zelfs tot asociaal gedrag en criminaliteit…), is typerend voor dat blinde gestuntel. De mens zelf, als kroon op de Schepping, blijkt steeds meer een rampzalig misbaksel. De wereld hangt niet op een organische, intense en doelgerichte manier aan elkaar, maar is voortdurend in assemblage, een kakofonie die hier en daar afgewisseld wordt met samenzang, zoals op de IJzerbedevaart, het Zangfeest of een optreden van Anima Aeterna. Vanuit dat cultuurhistorisch inzicht is het eenvoudigweg grotesk om kinderen nog wijs te maken
26
Beethoven: deel van een partituur
Dat is niet defaitistisch of deprimerend, integendeel. Niets lucht zo op als met de hamer of een mes een afgewerkt product te lijf gaan. Je kan een muziekstuk opvoeren, maar je kan het ook vermassacreren. En échte goede muziek vermassacreert zichzelf, zoals, jawel, deze van Beethoven. Het besef van de knoei-
boel is wezenlijk voor artistieke vorming, zelfs in alle vorming tout-court. De kunstenaar als knutselaar, we hoeven maar een paar letters te verwisselen. Het idee dat al het slechte, brokkelige, onfris ruikende, vals klinkende de grondstof is van elk artefact,- bevrijdt ons ook van het waanidee dat die knutselwerken moeten geconserveerd worden of, erger nog, achter glas bewaard in een museum.
Geluk, om voor één keer eens dat beladen en veel misbruikt woord te hanteren, ontstaat daar, momentaan en plekgebonden, waar chaos en orde zich aan elkaar spiegelen.
Op alle schalen stelt zich het mankement. Het heelal is een uiteengevallen puzzel die we nooit meer in elkaar krijgen. Het blijft bij lapwerk en gaatjes vullen met pap. Volgens reële prognoses wordt de aarde al tegen het einde van deze eeuw grotendeels onbewoonbaar door de verwoestijning ingevolge het broeikaseffect. We hebben er een potje van gemaakt, maar het antwoord op de schuldvraag is twijfelachtig: is de weg naar de hel niet geplaveid met goede bedoelingen? Al vanaf de eerste keer dat er een hiaat viel, in de oertijd, hebben we proberen te repareren en de dingen terug in elkaar te knutselen: alles is in wezen het resultaat van een goedbedoelde reconstructie, die we zelf ook weer uiteen laten vallen omdat het resultaat toch niet dàt is. De relativiteitstheorie, het monster van Frankenstein, Beethoven’s 9de, de automobiel, radio-activiteit, de concentratiekampen, de staat Israël, de strontmachine van Delvoye,-… wat zijn het meer dan misbaksels die andere mislukkingen compenseren.
Johan Sanctorum & Frank Thevissen Meer info en on line bestelbaar op www.visionair-belgie.be
Vanaf heden in de boekhandel:
Media en journalistiek in Vlaanderen, kritisch doorgelicht
Artistieke vorming zou men dan ook best uit de “muzische” sfeer halen, en verbinden met existentiële, historische en ethische vragen die aan bod komen in vakken zoals godsdienst, geschiedenis, maatschappijleer, koken en turnen. Vakken waar aandacht kan vrij gemaakt worden voor het defect, het tijdelijke, de ontbinding, de catastrofe, als deel van ons bestaan.
27
28
o&o Het verleden verklankt in De Belgische natie van Jacob Kats en Peter Benoit door Adelheid Ceulemans
Adelheid Ceulemans was projectmedewerker aan het Koninklijk Conservatorium Antwerpen (01/01/200930/09/2009). Sinds 1 oktober 2009 verricht zij onderzoek aan de Universiteit Antwerpen als aspirant van het FWO (Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek) Vlaanderen. Haar onderzoeksdomein bestrijkt hoofdzakelijk het domein van de negentiendeeeuwse Nederlandse literatuur.
Inleiding Van januari tot juli 2009 liep aan het conservatorium een onderzoeksproject met de veelzeggende titel ‘Verklankt verleden’.1 Tijdens dit onderzoek werden Vlaamse muziektheaterwerken en niet-dramatische muziekwerken uit de negentiende eeuw (18301914) bestudeerd. De geanalyseerde werken spelen zich af in het verleden of representeren de geschiedenis; de hoofdpersonages zijn ofwel politieke iconen, ofwel schilders uit de Vlaamse geschiedenis (‘verleden’). Zowel bekende figuren (Godfried van Bouillon, Jacob van Artevelde, Jan Breydel en Pieter De Coninck; Antoon Van Dijck, David Teniers, Quinten Matsijs, Pieter-Paul Rubens) als personages die niet tot het vaderlandse ‘pantheon’ behoren (Boudewijn Hapkin, Nicolaas Zannekin, Adriaan Brouwer) kwamen aan bod.2 Een gemeenschappelijke factor is ook de muziek (‘verklankt’). 28 muziektheaterwerken en 12 niet-dramatische 1 Dit project werd begeleid door Piet Couttenier (Universiteit Antwerpen – Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Nederlanden) en Jan Dewilde (Artesis Hogeschool Antwerpen – Koninklijk Conservatorium). De publicatie van de volledige tekst (gedetailleerde analyse van het corpus met tekstvoorbeelden en conclusies) wordt voorbereid. 2 J. Tollebeek & T. Verschaffel, Het pantheon. De geschiedenis tot weinigen herleid, in: R. Hoozee, J. Tollebeek & T. Verschaffel (red.), Mise-en-scène. Keizer Karel en de verbeelding van de negentiende eeuw, Gent, 1999, pp. 46-57.
29
muziekwerken (orkestouverturen, liederen, cantaten) werden in het corpus opgenomen. Volledigheidshalve werden ook een 12-tal theaterstukken met slechts enkele liederen of muziekaanwijzingen bij de analyse betrokken.
de loep genomen. Er is er al veel inkt gevloeid over de bijdrage van kunst(werken) aan de negentiendeeeuwse natievorming.3 De aanpak was daarbij overwegend historisch. In dit onderzoek is gekozen voor een tekstueel-inhoudelijke analyse, toegespitst op twee exemplarische casestudy’s (politieke figuren en schilders uit de Vlaamse geschiedenis). Deze tweeledige benadering kan een nieuw perspectief bieden op het reeds gevoerde nationalismeonderzoek. Bovendien lag de focus op kunstmedia die, in tegenstelling tot bijvoorbeeld schilderkunst en historische optochten, nog te weinig aan bod kwamen in nationalismeonderzoek. De tekstueel-inhoudelijke methodologie impliceert niet dat de context werd veronachtzaamd, integendeel. De werken werden zoveel mogelijk bestudeerd vanuit de negentiende-eeuwse cultuurhistorische situatie. Het merendeel van de onderzoeksresultaten (van zowel de tekstueel-inhoudelijke analyse als de beeldvormingsstudie) kunnen aangetoond worden aan de hand van het muziektheaterwerk De Belgische natie. Drie van de bestudeerde figuren worden ten tonele gevoerd in dit muziektheaterwerk, namelijk Godfried Van Bouillon, Jacob Van Artevelde en Pieter-Paul Rubens. Het belangrijkste verschil met de andere geanalyseerde muziektheaterwerken is het tijdperk waarin het stuk zich afspeelt. Niet het verre verleden, maar een actuele gebeurtenis wordt verbeeld en verklankt in De Belgische natie: het einde van het werk brengt het “drievoudige jubelfeest van den Koning, van de Grondwet en van den Vrede der Belgische Natie” (IIb, 3, 47) op de scène, voor de gelegenheid herschapen in de Grote Markt van Brussel. De personages geven expliciet aan dat het verhaal handelt over het Jubelfeest
De didactisch-moraliserende en (sub)natievormende functie van de muziek(theater)werken – cruciaal in de negentiende-eeuwse poëtica – werden onder
30
3 Hiervan getuigt de uitgebreide secundaire literatuur die over dit onderwerp voorhanden is en werd geraadpleegd voor dit onderzoek.
(Ia, II, 15; Ia, 13, 40), wat een enigszins bevreemdend effect kan sorteren bij het publiek. De première vond immers plaats op 19 juli 1856, ter gelegenheid van de 25ste verjaardag van de troonsbestijging en eedaflegging van Leopold I (21 juli 1831).4 De toeschouwers kijken dus naar het Jubelfeest, waarop zij zelf aanwezig zijn; een theatrale vorm van mise en abyme, zo lijkt het. De muziektheaterwerken die zich afspelen in het verleden moeten een boodschap – hetzij impliciet, hetzij expliciet – transfereren naar en navolging doen vinden bij het negentiende-eeuwse publiek. De negentiende-eeuwse les in De Belgische natie is niet geprojecteerd in het verleden. Bijgevolg zijn de inhoudelijke en structurele eigenschappen rechtstreeks (zonder historische vermomming) gelinkt aan de actualiteit. De “dramatische feesttafereelen” werden geschreven door Jacob Kats, “Bestuerder van den vlaemschen troep: het Tooneel der Volksbeschaving” (titelblad). Deze toneelgroep nam de eerste opvoering van het stuk voor haar rekening, in de Brusselse Warandeschouwburg. Kats was een prominent figuur in de Brusselse theaterwereld, waar hij als liberaal en antiklerikaal flamingant de Vlaamse belangen trachtte te vrijwaren. “Kooren, Arias en Orkestmuziek” waren van de hand van de jonge Peter Benoit (de Forum-lezers wel bekend). Het muzikale luik van De Belgische natie werd aangevuld met zangstukken van Orlandus Lassus, Grisar en Grétry.
4 Cf. H. Conscience, Beschryving der nationale jubelfeesten, te Brussel gevierd op 21, 22 en 23 July 1856, ter gelegenheid van de 25e verjaardag der inhuldiging van Z.M. Leopold I als Koning der Belgen, Brussel, 1856.
Tekstueel-inhoudelijke analyse: Belgisch-patriottisch en didactischmoraliserend5 Dat dit stuk uitgesproken Belgisch-patriottisch van aard is, is evident gezien de gelegenheid (het Jubelfeest) en het centrale onderwerp (eveneens het Jubelfeest). Een van de vele patriottische uitspraken heeft betrekking op het belang van de moedertaal:6 “het schynt thans eene mode te wezen, dat de begoede lieden hunne kinderen latyn, grieksch en alle vreemde zaken, behalven hunne moedertael laten leeren, waerdoor zy veeltyds zoo veel onnoodige dingen kennen, dat zy niets van de dagelyksche verschynselen der natuer weten, en zich somtyds als vreemdelingen in hun eigen vaderland bevinden, daer zy dikwyls niet eens in staet zyn zich onder hunne landgenooten in de tael hunner vaderen behoorlyk uit te drukken” (Ia, 2, 18-19). Vlamingen en Franstaligen moesten zich kunnen uitdrukken in hun eigen moedertaal: “Ja, de Vlaming en de Wael, / Kunnen wel vereenigd leven, / Als me [sic] aen beide regt wil geven, / Ieder in zyn moeder5 Omwille van het korte bestek van dit artikel, wordt de analyse beperkt tot nationaal-patriottische en didactischmoraliserende kenmerken. De analyse van o.a. structuur, humor, taal en muziek vindt men terug in de uitgebreide studietekst. Over de muziek in De Belgische natie, zie ook J. Dewilde, “Leve de koning!” De vroege vaderlandslievende composities van Peter Benoit en zijn houding tegenover patriottisme, nationalisme en orangisme, in: Vlaanderen, jg. 50, 2001, nr. 2, pp. 66-73. 6 In de eerste jaren van de Belgische onafhankelijkheid is het verzet van de Vlamingen tegen de onderdrukking van het Nederlands nog gering. Gaandeweg zal deze onvrede echter groeien – de taalbarrière blijkt ook een sociale barrière te zijn – en resulteren in de Vlaamse taaleisen die tot uiting komen in het Vlaams Petionnement (1840) en de oprichting van de Grievencommissie (1856-1857).
31
tael” (IIb, 6, 59). Merk op dat zulke uitspraken geen uitstaans hebben met een politiek Vlaams nationalisme dat pas in de eerste decennia van de twintigste eeuw zijn intrede zal doen. Na de onafhankelijkheid beheerste het Belgisch patriottisme de harten en geesten van Franstaligen én Vlamingen, gevolgd door een periode van cultuurflamingantisme (ca. 1850-1880). Het overgrote deel van de negentiende-eeuwse Vlamingen schikten zich naar en in het overkoepelende Belgische staatsbestel. Vele passages verwijzen naar de democratische grondslagen van de jonge Belgische natiestaat, die tot uiting komen in de grondwet, in de figuur en in de democratische aanstelling van de vorst. Kats haalt de Belgische wapenspreuk “Endragt maekt magt” aan (Ia, 13, 40; IIc, 2, 67) en De Belgische natie bejubelt de “Volksgezinde Koning der Belgen” (IIb, 3, 48). De Belgische grondwet mag “voorzeker eene der vryste van alle Europische volken” worden genoemd (IIb, 3, 48. De grondwet van België was inderdaad één van de meest progressieve en liberale nationale manifesten in het negentiende-eeuwse Europa.) Dat blijkt uit de volgende passage die ook aantoont hoezeer de Belgische bevolking doordrongen was – of moest doordrongen worden – van vaderlandse trots op ‘hun’ grondwet: “eene Grondwet die men met regt als een onomstootbaer voetstuk van den Staet mag beschouwen; die genoegzaem vryheid bevat, om, zonder schokken of geweldenaryen, altyd aen den wil der Natie te kunnen voldoen. Eene Grondwet, die met den geest des tyds van vooruitgang overeenkomt, daer zy de vryheid van Gedachten, van Geweten, van Godsdienst, van Drukpers, van Onderwys, van Vereeniging, van Koophandel, van Nyverheid, van Landbouw, van Kunsten en Wetenschappen waerborgt. Eene Grondwet, die het voorregt der geboorte vernietigt, en de gelyk-
32
heid voor de wet en voor het geregt bepaelt. Ja, eene Grondwet waervan men de waerde in de tyden der zoo menigvuldige Staetsomkeeringen, door gansch Europa heeft zien hoogschatten en bewonderen” (IIc, 2, 65-66).
Jacob van Artevelde op de Vrijdagmarkt in Gent
Het Belgische volk mag zich vanaf 1831 tot de “vrye en onafhankelyke volken” rekenen (IIc, 2, 65), al heeft de natie daarvoor een hoge prijs betaald. Vele eeuwen
lang heeft zij zware strijd geleverd tegen buitenlandse onderdrukkers: “zelfs van in den tyd der romeinsche beheersching” heeft het Belgisch volk “tegen alle overweldiging en verdrukking gestreden […] om te toonen dat de Belgen, zoo min als andere volken, tot slaven, van wie het ook zyn moge, zyn geschapen” (Ia, 13, 40-41). De Belgische onafhankelijkheid en negentiende-eeuwse vrede zijn het paradijselijke eindpunt van de Belgische geschiedenis van lijden en strijden. Deze idee wordt overigens in meer dan één historisch theaterwerk verwoord. De couleur locale wordt geschetst met behulp van hetzelfde vocabularium als in de historiedrama’s: het uitzicht op de stad is “schilderachtig”, de landstreken zijn “schoon” en “met vruchten beladen” (Ia, 1, 9-10). Zulke lovende beschrijvingen appelleren op subtiele, maar daarom niet minder effectieve wijze aan het ontluikend nationaal bewustzijn van het publiek. Ze hebben betrekking op de streek rond Brussel, hoofdstad van België, pronkstuk van de Belgische natie en niet toevallig het decor van Kats’ theaterstuk. Brussel dankt haar pracht en praal aan de Belgische bevolking en aan haar vorst die de stad de afgelopen 25 jaar heeft vergroot en verfraaid (Ia, 1, 9). Het stuk getuigt van een onversneden Brussels chauvinisme dat nauw samenhangt met het Belgisch nationalisme; niet toevallig zingt het koor “Kunnen wy beter zijn / Dan waer we ons wel bevinden” op de beroemde melodie Où peut-on être mieux uit Grétry’s opera Lucille (Ia, 12, 38). Kats had ook moraliserende bedoelingen zoals blijkt uit algemene, vaak prekerige uitspraken, doorgaans in de onbepaalde derde persoon enkelvoud of meervoud: “Haestige spoed / is zelden goed. / Men kan zelden goeds verrigten zonder met bedaerdheid en met overleg te handelen” (Ia, 2, 20). De moraliserende lessen zijn expliciet gericht aan het negentiende-eeuws pu-
bliek of worden gegeven door boer Akkermans aan de jongen Peer. Deze wordt ‘opgevoed’ door Akkermans, zoals het publiek wordt ‘opgevoed’ door Kats. Akkermans wijst op het belang van de landbouw – nomen est omen – in het jonge België. Zelfs een simpele koewachter als Peer is daarom een onontbeerlijke schakel in de Belgische maatschappij want mede dankzij hem kunnen zijn “medemenschen smakelyk en gezond vleesch” eten (Ia, 2, 13). Hier klinkt, zoals in de historische muziektheaterwerken, duidelijk de liberale, negentiende-eeuwse burgermoraal door. Mits hard werken, kunnen zowel hooggeborenen als personen van lagere aankomst (relatieve) welstand en een plaats op de sociale ladder verwerven.7 Men moest echter niet enkel werken om zijn eigen geluk te verzekeren; het maatschappelijk welzijn (“ons aller welzyn”) werd bewerkstelligd door de inzet van ieder individu (“zelfverdienste”, Ia, 3, 21). In dit verband kan ook gewezen worden op het optreden van Mesmakers van Namen, een messenslijper uit de achttiende eeuw. Vroeger werd “geen ambachtsman, hoe bekwaem of nuttig hy ook wezen mogt, in aenmerking genomen”. Daardoor is Mesmakers’ naam, die van een eenvoudige werkman, niet bekend bij het nageslacht. Gelukkig begint men nu “menschen, van alle standen, volgens hunne bekwaemheid en verdienste, […] te achten en te beloonen” (Ia, 11, 34-35). Peer betuigt zijn spijt over het feit dat hij niet lezen kan (IIb, 2, 46), en Akkermans benadrukt op zijn beurt het belang van onderwijs en opvoeding. Daardoor kan een “niet van geestvermogen ontbloote boerenknaep” immers een “belangryk lid der samenleving” worden 7 Cf. C. Tindemans, Mens, gemeenschap en maatschappij in de toneelletterkunde van Zuid-Nederland 1814-1914, Gent, 1973, p. 250; W. Van den Berg & P. Couttenier, Alles is taal geworden. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1800-1900, Amsterdam, 2009, p. 443.
33
(Ia, 3, 21). Kats prijst ook, bij monde van Akkermans, het negentiende-eeuwse opvoedingsproject van de scholen in Ruiselede en Beernem. “Verdwaelde kinderen” worden weer “brave menschen” die zich “door nuttig werk” een bestaan weten te verschaffen (IIb, 5, 55-56). Dat Kats soms zijn (morele) grenzen niet lijkt te kennen, blijkt uit volgende passage, die voor een eenentwintigste-eeuwse lezer of kijker bijna lachwekkend is. Kats legt de morele boodschap er werkelijk vingerdik op. Peer: “[…] ik hoop dat Karabietje het my zal vergeven dat ik hem heb durven beleedigen.” Karabietje: “Ik u vergeven, Peer? wel, ik heb u meer misdaen dan gy my; gy zyt beter dan ik, maer gy zyt ook gelukkiger; […]” Akkermans: “[…] Op den dag dat de Belgische Natie voor ’t eerst haren vyf-en-twintig jarigen vrede viert, is het niet meer dan pligt, dat de kinderen dier natie, in plaets van te twisten, elkanderen broederlyk de hand toereiken” (IIb, 5, 57).
Representatie van Godfried van Bouillon en Jacob van Artevelde8 Dit stuk mag zich dan wel afspelen in het heden en een expliciete, actuele boodschap propageren, toch komt ook het verleden ruimschoots aan bod. De actuele boodschap gebiedt immers dat de negentiendeeeuwers zich moeten spiegelen aan hun “schitterende voorvaderen” die “ten eeuwigen dagen, in de geschiedenis zullen uitblinken om steeds het nageslacht tot 8 De studie van de representatie wordt hier beperkt tot twee exemplarische figuren: Godfried van Bouillon en Jacob van Artevelde. Beiden werden ze vereeuwigd in een standbeeld, respectievelijk op het Koningsplein te Brussel en op de Vrijdagmarkt te Gent (zie afbeelding).
34
voorbeeld te verstrekken” (Ia, 3, 21). Het verleden wordt belichaamd in enkele exemplarische figuren (o.a. Godfried van Bouillon, Jacob van Artevelde, Jan Van Eyck, Pieter-Paul Rubens, Andreas Vesalius, Simon Stevin, André Grétry) die één voor één ‘geïnterviewd’ worden door Akkermans. Kats bevestigt de traditionele beeldvorming van Godfried van Bouillon.9 Net zoals in de historische muziektheaterwerken, is hij de “verlosser van het Heilig Land” (Ia, 4, 22). Een geijkte passage die onder meer in de opera Godfried van Bouillon van Bultynck en d’Acosta te zien en te horen is,10 neemt Kats eveneens op: Godfried van Bouillon weigerde een gouden kroon te dragen “op de plaets waer de groote Verlosser van het menschdom er slechts eene doornen gedragen heeft” (Ia, 4, 22). Opmerkelijk in De Belgische natie is de kritische stelling die de held zelf poneert en waarin hij, in tegenstelling tot in de genoemde opera, enig berouw toont over de “vernielende en bloedstortende kruistochten”: “zyne Goddelyke leer wilde hy door liefde en niet door het zwaerd doen zegenpralen; doch, wat kenden wy van het menschlievend Christendom, in de tyden waer onwetendheid en barbaerschheid alom den scepter zwaeiden?” (Ia, 4, 22). Deze (milde) kritiek op het geweld van de kruistochten houdt verband met de actualiteit: de Belgen willen hun vrijheid en vrede te allen prijze bewaren na het vele bloedvergieten in de duistere middeleeuwen. Bovendien lijkt de negentiende-eeuwse beschaving nog glorieuzer wanneer zij gecontrasteerd wordt met de barbarij uit het verleden. De kruistochten hadden ech9 Cf. I. Wanson, Godfried van Bouillon, in: A. Morelli (edit.), De grote mythen uit de geschiedenis van België, Vlaanderen en Wallonië, Berchem, 1996, pp. 47-53. 10 A.V. Bultynck (aut.), P. d’Acosta (comp.) & C. Fredrickx (pass. aut.), Godfried van Bouillon. Groot opera in 3 bedrijven en een naspel, Antwerpen, 1895, p. 30 (naspel, toneel 2).
ter ook positieve gevolgen: de westerlingen maakten kennis met de oosterse wetenschappen en de basisbeginselen van de “gemeente-rechten” van de Nederlanden dateren uit deze periode (Ia, 4, 23). Net zoals in de andere historische muziek(theater)werken, wordt ook in De Belgische natie het positieve Van Artevelde-beeld verdedigd.11 Deze historische held bracht de Vlamingen tot welstand (Ia, 5, 24) en dankzij hem groeide het Vlaamse volk uit tot “een der vryste, verlichtste, nyverigste, en dus ook een der meest welgestelde volken van Europa” (Ia, 5, 25). Hij “verklaerde voor God en de menschen, de rechtvaerdige belangen van het Vlaemsche volk met lyf en ziel te verdedigen en des noods er myn leven voor op te offeren” (Ia, 5, 25). Ook hier klinkt echter een kritische noot, die betrekking heeft op het offer dat Artevelde bracht. Hoewel hij de “volle vryheid” van het volk voor eeuwig wilde bezegelen, werd hij gelyncht door zijn eigen volk, dat “nog te blind was om de waerde van haer regt en hare vryheid te beseffen” (IIa, 5, 25). Die onwetendheid maakte hen tot een gemakkelijke prooi voor de Franstalige intriganten. Ook Van Peene en Destanberg erkenden deze fout uit het verleden en beklaagden zich over deze laffe moord, in respectievelijk een grand-opéra of een historisch drama met zang, en in een cantate.12
Besluit Kats schreef met De Belgische natie een uiterst moraliserend en patriottisch muziektheaterwerk, dat rechtstreeks refereert aan de negentiende-eeuwse actualiteit. Hij bevolkt zijn Belgische natie met historische figuren en erkent zo ook het belang van de geschiedenis in en voor de jonge Belgische natiestaat. Voor hedendaagse lezers lijkt Kats’ theaterstuk een les in geschiedenis, voor negentiende-eeuwse toeschouwers was het een les in waarden en normen, zowel op moreel als nationaal vlak. Politieke en culturele helden uit het verleden fungeerden als moreel voorbeeld voor de negentiende-eeuwers. De primaire doelstelling van de confrontatie met de roemrijke Belgische geschiedenis bestond erin om te appelleren aan het nationaal bewustzijn van de toeschouwers, hun vaderlandsliefde op te wekken en tot slot het bestaansrecht van de jonge staat te legitimeren. Dit stuk is, omwille van de nationaal-patriottische en didactisch-moraliserende boodschap (en ook omwille van structurele en stilistische kenmerken), representatief voor vele andere negentiende-eeuwse muziektheaterwerken.
11 S. Rottiers, Jacob van Artevelde, de Belgische Willem Tell?, in: A. Morelli (edit.), De grote mythen […], pp. 77-93. 12 H. Van Peene (aut.) & J. Bovery (comp.), Jacques van Artevelde. Grand-opéra national en cinq actes et six tableaux, Gent, 1847; H. Van Peene (aut.) & J. Bovery (comp.), Jacob van Artevelde, of Zeven jaren uit de geschiedenis van Vlaanderen. Historisch drama met koors in vijf bedrijven en zeven tafereelen, Gent, 1863; F.A. Gevaert (comp.), N. Destanberg (aut.) & V. Wilder (vert.), Jakob van Artevelde: feestkantate. Jacques van Artevelde: cantate pour choeurs et orchestre, Gent, 1864. [Jaar van compositie: 1863.]
35
KORT Masterclasses István Párkányi: viool en kamermuziek
donderdag 26 en vrijdag 27 november van 10u tot 13u en van 14u tot 17u Actieve deelname enkel studenten conservatorium Antwerpen
István Párkányi is van Hongaarse afkomst en werd geboren in Leipzig. Hij begon op zevenjarige leeftijd viool te spelen, studeerde aan het Béla-BartókKonservatorium in Budapest en won de eerste prijs voor strijkkwartet op het Internationale Leo Weiner Muziekconcours. In 1970 zette hij zijn studie voort bij Max Rostal in Keulen en werd hij concertmeester van het Beethovenhalle Orchester in Bonn, later van het Kölner Kammerorchester. In 1975 werd hij eerste concertmeester van het Radio Kamerorkest. In 1976 werd door István Párkányi, Heinz Oberdorfer en Ferdinand Erblich samen met de cellist Stefan Metz het Orlando Kwartet opgericht. Na internationale prijzen en een grote carrière door de hele wereld besloot István Párkányi in 1984 zijn eigen weg te gaan, maar in 1998 zijn de drie oorspronkelijke leden samen met een nieuwe cellist, Michael Müller, weer bij elkaar gekomen om hun oude passie nieuw
36
István Párkányi. Copyright Marco Borggreve
leven in te blazen, nu onder de naam Párkányi Kwartet. Alle vier de musici hebben een sterke band met de Centraal-Europese muziektraditie door hun achtergrond en de samenwerking met grootmeesters als zoals Sandor Vegh. Inmiddels heeft het nieuwe ensemble weer een vaste plaats op de binnen- en buitenlandse podia veroverd. Talrijke engagementen hebben het Párkányi Kwartet naar o.a. Frankrijk, Duitsland, Zwitserland, Spanje, Japan, Canada en de VS gebracht, en het werd uitgenodigd door het Edinburgh Festival. De cd-opnamen, tegenwoordig op het Praga Digitals label van Harmonia Mundi, zijn door het publiek en de internationale vakpers met de grootste lof ontvangen. Sinds 2000 is het Párkányi Kwartet als Quartet in Residence verbonden aan het Conservatorium van Amsterdam.
Van 1984 tot 2002 bezette hij de eerste concertmeesterstoel bij het Nederlands Kamerorkest. Daarnaast trad hij regelmatig op als solist en dirigent. Hij is als hoofdvakdocent verbonden aan het Conservatorium van Amsterdam. István Párkányi bespeelt een viool van Nicola Gagliano (Napels 1750 ). Juliane Banse: zang
Recital Juliane Banse, sopraan en Martin Helmchen, piano Vrijdag 4 december 2009 om 20u – Blauwe Zaal, deSingel Kaarten: € 20,15 (basis) - € 15,20 (-25/65+) - € 8 (-19j) Tel.: 03/248.28.28 of www.desingel.be Masterclass zaterdag 5 en zondag 6 december 2009 van 11u tot 13u en van 14u30 tot 18u30 – Kleine Zaal, deSingel Doelgroep: studenten Conservatorium Antwerpen Toehoorders gratis. i.s.m. deSingel
Juliane Banse werd geboren in het zuiden van Duitsland en groeide op in Zürich. Reeds op haar vijfde kreeg ze vioollessen en ze bleef dit instrument twaalf jaar lang trouw. Vanaf haar vijftiende nam ze zanglessen, eerst bij Paul Steiner en Ruth Rohner, later bij Brigitte Fassbaender en Daphne Evangelatos in München. Ondertussen is Juliane Banse zelf docente aan de Musikhochschule van München. Juliane Banse won diverse prijzen en beurzen. Zo behaalde ze onder meer de eerste prijs van de zangwedstrijd van Kulturforum München in 1989, de eerste prijs van de Weense Grand Prix Franz Schubert in 1993 en in hetzelfde jaar ontving ze nog de Robert-Schumann-Preis van de stad Zwickau en de Theaterpreis des Münchener Merkur. Als operazangeres maakte Juliane Banse haar debuut in 1989 als Pamina in de enscenering van Harry Kupfer aan de Komische Oper Berlin. Hierop volgden uitnodigingen van de grote operahuizen over de hele wereld. Ze zong zowat alle grote partijen voor haar stemtype: van Despina, Sophie, Zerline, Zdenka, over Susanna, Marzelline, Ig-
hino tot Manon en Musette. In 1998 was Banse te horen als Schneewittchen in de gelijknamige opera van Heinz Holliger, een rol die de componist met Banses stem in het hoofd had geschreven. Juliane Banse is tevens vaak op het concertpodium te vinden. In 1994 debuteerde ze onder leiding van Claudio Abbado met de Wiener Philharmoniker. Sindsdien trad ze op met alle grote orkesten en werkte met dirigenten zoals Carlo Maria Giulini, André Previn, Pierre Boulez, Paavo Järvi, Lorin Maazel, Riccardo Chailly, Helmuth Rilling, Herbert Blomstedt, Leonard Slatkin, Simon Rattle, Kent Nagano en Manfred Honeck. Ook voor het Lied koestert Juliane Banse een bijzonder liefde. Ze geeft regelmatig recitals met de pianisten Helmut Deutsch en Wolfram Rieger in de belangrijkste centra van Europa, zoals de Schubertiade in Schwarzenberg, Wiener Konzerthaus of de Wigmore Hall te Londen. Samen met Maurizio Pollini vertolkte ze liederen van Schubert in de Carnegie Hall in New York en ook in Tokio. Ook met pianist András Schiff werkte Banse samen voor cd-opnamen en enkele liedrecitals. Craig Taborn: jazz piano
Workshop woensdag 2 december 2009 van 10u tot 14u30 Voor alle pianisten
De uit Minneapolis afkomstige pianist improviseert theatraal met veel gevoel voor statement. Bij hem geen wilde mokerslagen. Taborn is eerder een introvert lyricus die een breekbare, veeleisende muzikale spanning opschroeft. De muziek van het Craig Taborn Trio roept een denkbeeldige film op met collectieve, thematische en meerstemmige improvisatie over oorspronkelijke, onorthodoxe thema’s. Door de piano, bas en drums in onafhankelijke lagen te stapelen, liefst nog in totaal andere ritmes en maatsoorten, draait het trio onafhankelijk rond elkaar, de hallucinatie voorbij.
37
Festival ‘Prix de Rome - Prijs van Rome’ Zondag 15 november, 14 u. - ca. 18.30 u. Brussel, Paleis der Academieën, Hertogstraat 1, 1000 Brussel Toegang gratis. Reservatie vóór 12 november via
[email protected]
Op 15 november organiseren de koninklijke conservatoria van Antwerpen, Brussel, Bruxelles en Gent een mini-festival rond de Prijs van Rome. Deze staatsprijs voor compositie werd van 1841 tot in de jaren ’60 van vorige eeuw tweejaarlijks georganiseerd. Dit bijzondere concert wordt georganiseerd op de historische plaats waar lange tijd de bekroonde cantates van de Prijs van Rome werden uitgevoerd, namelijk het Paleis der Academieën in Brussel. De studenten van de vier deelnemende conservatoria krijgen trouwens ook de kans om hun programma in de Academia Belgica in Rome te presenteren. Omdat zowat alle Belgische componisten met naam en faam deze staatswedstrijd voor compositie hebben gewonnen of er op zijn minst aan hebben deelgenomen, is de Prijs van Rome een ideaal vehikel om op het festival een uitgelezen selectie Belgische muziek te laten horen: - Joseph Jongen, Sonate voor cello en piano op.39 door Jan Skopowski en Yannick Van de Velde (Koninklijk Conservatorium van Brussel) - Liederen van o.a. Peter Benoit, Karel Candael, René Defossez F.A. Gevaert, Eduard Lassen en Paul Lebrun door Cathy Van Roy en Gijs Van der Linden, begeleid door Ivo Delaere (Koninklijk Conservatorium Gent). - Edgar Tinel, Sonate en sol mineur à 4 mains door Mélanie Clerc en Xavier Locus (Conservatoire royal de Bruxelles) - Robert Herberigs, Poème / Peter Benoit, Troisième fantasia pour piano op. 18 en Quatuor op. 10 door Jan
38
Heynderickx en BL!NDMAN [new strings] (Koninklijk Conservatorium Antwerpen). Tussen de recitals door geeft Jan Dewilde een lezing over de historiek en de betekenis van de Prijs van Rome. Dit is een organisatie: Koninklijk Conservatorium Antwerpen, Koninklijk Conservatorium Brussel, Conservatoire Royal Bruxelles en Koninklijk Conservatorium Gent, i.s.m. de Academia Belgica en de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten. PS. Ondertussen, op 22 oktober, hebben Jan Heynderickx en BL!NDMAN [new strings] hun concert in de Academia Belgica al gespeeld. Naast werk van Herberigs en Benoit bracht BL!NDMAN ook het enige strijkkwartet van Giuseppe Verdi. JD
Wim Henderickx. Een oosterling verdwaald in het westen. Uitzending Canvas op 22 november 2009, 12u
Op 22 november wordt op Canvas een portret uitgezonden van Wim Henderickx in het programma ‘Canvas Klassiek’. Tijdens deze uitzendingenreeks werden verschillende componisten belicht (op 8.11 ook nog Frits Celis en Marinus de Jong). In het portret van Wim Henderickx wordt de nadruk gelegd op zijn veelzijdig oeuvre en voorliefde om zich te laten inspireren door andere culturen. Hij werkt graag samen met Afrikaanse muzikanten, zoals in het project ‘Confrontations’, maar is vooral bezig met oosterse religies en filosofieën. Het Oosten beïnvloedt zijn werk,
maar zijn muziek blijft westers. Hij schreef o.m. een Raga-cyclus en een Tantrische cyclus, waarin Indische toonladders en boeddhistische religieuze patronen een inspiratiebron vormen. Zijn Raga wordt op 23 november uitgevoerd door het symfonieorkest van het conservatorium o.l.v. Ivo Venkov tijdens een concert in de Blauwe Zaal van deSingel (lees meer hierover in het volgende stukje).
Maestro Devreese Concert op 23 november 2009, 20u Blauwe Zaal, deSingel Symfonieorkest Conservatorium Antwerpen o.l.v. Ivo Venkov Werk van Wim Henderickx, Frédéric Devreese en Johannes Brahms. Gratis toegang, geen reservatie Een organisatie van de Stichting Conservatorium Antwerpen.
De Stichting Conservatorium Antwerpen kent jaarlijks de titel van Maestro Honoris Causa toe aan een persoonlijkheid uit de muziekwereld om zijn of haar uitzonderlijke verdienste. Dit jaar valt deze eer te beurt aan componist & dirigent Frédéric Devreese. Naar aanleiding van deze onderscheiding brengen het Koninklijk Conservatorium Antwerpen en de Stichting Conservatorium een hommage aan Frédéric Devreese. Dit gebeurt tijdens een feestelijke concertavond in aanwezigheid en met deelname van de laureaat, en wel maandag 23 november 2009 te 20u in de Blauwe Zaal van deSingel. Het Symfonieorkest Conservatorium Antwerpen brengt o.l.v.
Frédéric Devreese en Ivo Venkov de Akademische Festouverture van Johannes Brahms, filmmuziek & Gemini van Frédéric Devreese en Raga I voor percussie en orkest van Wim Henderickx, docent compositie aan het Conservatorium Antwerpen. Solist in Raga I is de jong afgestudeerde Peter Cools. Verschillende beeldfragmenten illustreren de rijk gevulde carrière van Frédéric Devreese. De presentatie van het geheel is in de professionele handen van Lut Van der Eycken (Klara). Wij nodigen u van harte uit op deze unieke avond, de toegang is gratis en reservatie is niet nodig. Tijdig aanwezig zijn is aan te raden.
Kersthappening Dinsdag 8 december, 20u Sint-Pauluskerk, Antwerpen ‘Haydn in Oosterse sferen’ Studenten en docenten Muziek en Dans conservatorium Antwerpen O.l.v. Frank Agsteribbe Solisten: Liesbeth Devos, zang en Simon Van Hoecke, trompet Teksten: Thomas Vanderveken Tickets: € 25 door storting op rekening 001-3049902-07 tnv Jean Van Damme
Op 8 december vindt de lustrumeditie van de Kersthappening van Lions Club Antwerpen ter Beke (partner van de Stichting Conservatorium Antwerpen) plaats. Naar goede gewoonte zorgen studenten en docenten van het Conservatorium Antwerpen voor een feestelijk programma, ditmaal onder de noemer ‘Haydn in Oosterse sferen’. Frank Agsteribbe dirigeert het ensemble Conservatorium Antwerpen en samen met sopraan en alumnus Liesbeth Devos brengen zij de ouverture en enkele indrukwekkende aria’s uit Haydns opera L’incontro improvviso. Studenten dans zorgen voor een verrassende choreografie op deze muziek. Daarna is het de beurt aan alumnus en trompettist Simon Van Hoecke die zal soleren in het
39
bekende trompetconcerto van Jozef Haydn. Ook Michael Haydn, broer van Jozef, ontbreekt niet op het programma en zorgt samen met Süssmayer voor de Oosterse toets dankzij hun Türkischer Marsch en de Sinfonia Turchesca. Tussen de muziekwerken door nemen Thomas Vanderveken, docent aan het Conservatorium, en studenten en docenten van de jazzafdeling u mee naar het Oosten met hun mysterieuze Oosterse intermezzi. Na het concert worden alle aanwezigen uitgenodigd op een gezellige glühweinreceptie.
1e Student Research Symposium, 14-15 december 2009 In het kader van het studentenonderzoek organiseert het conservatorium voor de eerste maal een studentensymposium. De bedoeling is dat studenten die in hun laatste masterjaar Muziek hun onderzoeksproject afwerken kort hun project en werkzaamheden voorstellen. Het symposium opent met een plenaire sessie, waarna in verschillende kleinere groepen wordt verder gewerkt. Deze groepen zijn thematisch samengesteld rond specifieke research topics: muziekpedagogie, gezondheidszorg bij musici, muziek en muziekleven in Vlaanderen, België en Nederland, muziek in de Barok en de Klassieke periode, hedendaagse muziek, crossover en niet-Westerse muziek, uitvoeringspraktijk, stijlstudie en muziekanalyse. Elke groep wordt voorgezeten door een onderzoeksactieve docent van het conservatorium. Het symposium gaat door op 14 en 15 december 2009, op diverse locaties.
40
Volksmuziek De Muziekraad Vlaanderen en ISME (International Society for Music Education) organiseren van 20 t.e.m. 22 november 2009 een internationaal congres over volksmuziek in het onderwijs. Het conservatorium biedt gastvrijheid aan een keur van internationale experts uit het lager, secundair en hoger onderwijs, die kennis en ervaring uitwisselen. Er zijn lezingen, paneldiscussies, concerten en demonstraties van instrumenten. Meer info op www.muziekraad-vlaanderen.be
Lanceringsconcert boek & cd 7 december 2009, 20u Voorstelling cd SPOREN 09 van Vrienden Conservatorium Antwerpen en presentatie Jubileumboek ‘Een vermoeden van Talent – 111 jaar Koninklijk Conservatorium Antwerpen’, Sander Geerts (altviool), Stephanie Proot (piano), Ricardo Matarredona (klarinet), Yasuko Takahashi, (pianobegeleiding) Programma: M. Bruch, D. Sjostakovitsj, Bach-Busoni, S. Prokofiev Presentatie en interviews: Lut Van der Eycken Toegang: € 6 / 4, via www.desingel.be of 03/244 28 28 (Vrienden Conservatorium Antwerpen gratis, geen reservatie)
111 is een bijzonder getal. Niet alleen was Beethovens opus 111 zijn laatste pianosonate, het was op Bilbo Balings’ 111ste verjaardagsfeest dat hij de Ring aan zijn neef Frodo liet voor hij op mysterieuze wijze verdween. 111 is ook het alarmnummer van NieuwZeeland. Er is echter geen reden tot paniek. Tijdens het ‘Lanceringsconcert’ wordt het conservatorium niet zelf gelanceerd en met de nieuwe kunstcampus in een baan rond de aarde gebracht. Het betreft hier de menselijke behoefte om vanaf een bepaalde leeftijd de geschiedenis te bewaren voor het nageslacht en de lancering van het resultaat daarvan.
Het historische, chronologische verhaal wordt verteld door auteurs die allen ook een effectieve rol spelen of gespeeld hebben in de geschiedenis waarover ze schrijven. Dit ‘verticaal’ materiaal wordt horizontaal, als door een zoldering of kroonlijst, letterlijk overspannen door een beschouwend artikel van de hand van filosoof en dramaturg Luc Joosten. Ten slotte schreven drie gastauteurs (Eric de Kuyper, Johan Sanctorum en Clara van den Broek) hun visie op de podiumkunst(enaar) van de toekomst.
In het geval van het conservatorium, dat in 1998 op zijn 100ste verjaardag reeds een uitgebreide historiek liet optekenen, zijn de laatste elf jaar misschien wel de ‘wildste’ geweest. De opname in de hogeschool, het samensmelten van twee toneelopleidingen, het behoud van unieke podiumkunstopleidingen zoals Dans en Kleinkunst en de uitwerking van de Bologna Declaratie in een succesvol onderzoeksbeleid zijn enkele van de processen die in dit jubileumboek beschreven worden. Maar het omvat meer dan een verslag van de periode achter ons. Er werden kritische vragen beantwoord en met een aantal sleutelfiguren werd vooruitgekeken naar waar we naartoe gaan. Want het is vooral de visie die het conservatorium in die 111 jaar ontwikkeld heeft die de moeite waard is gebleken in boekvorm uit te geven. Het resultaat is een origineel en veelzijdig document. De chronologie en de beschouwing zijn gelijkwaardig vertegenwoordigd. Het is traditioneel en altijd verrassend.
Het boek presenteert ook een unieke fotoreeks van de jonge fotograaf Frederik Beyens. Naast de professionele fotosessies die hij hield met studenten, was hij aanwezig op repetities, uitvoeringen en onbewaakte momenten. Beyens’ werk geeft op een bijzondere manier de energie weer die ontstaat wanneer jonge podiumkunstenaars aan het werk zijn. De portretten die hij maakte van onze studenten formuleren een antwoord op ‘een vermoeden van talent’, de titel van het boek. Behalve het jubileumboek wordt op 7 december ook de nieuwe cd ‘SPOREN 09’ gelanceerd. Na de cd-reeks MEESTERLIJK, gewijd aan onze docenten, vonden wij dat het de hoogste tijd was om ook de studenten die in hun sporen treden aan het woord te laten. Jong aanstormend talent dat solistisch en in orkestformatie musiceert onder de bevlogen leiding van gastdirigent Domonkos Héja en huisdirigent Koen Kessels. BV
41
AGENDA 15.11.09, 11u Galerie De Zwarte Panter Hoogstraat 70-74, Antwerpen T: € 10/7 (incl. aperitief) CCA+VCA+Gal. De Zwarte Panter
Jong Geluid Gitaarkwartet ‘Four Aces’ met Stein Verrelst, Mathieu de Ruyte, Inti de Maet en Bart Venken Programma: A. York, A. Dvorak, L. Boccherini, J. Brahms, M. Ravel, C. Machado en S. Assad
15.11.09, 19u
Dansproject 9: Ontmoetingsplatform voor dansliefhebbers
CC ter Dilft te Bornem Ticketinfo en reservatie: 03/890.69.30
Studenten dans tonen ‘Empty’ van Karel Tuytschaever www.terpsichore.be
17 t.e.m. 21.11.09, 20u
Masterproef Drama, Kleinkunst: Joep Conjaerts en band
Fred Engelenzaal, campus Studio Toegang gratis, geen reservatie
23.11.09, 20u
Symfonieorkest Conservatorium Antwerpen o.l.v. Ivo Venkov
Blauwe Zaal, deSingel Toegang gratis, geen reservatie
Programma: J. Brahms, F. Devreese, W. Henderickx
24.11.09, 20u
Gala Stichting Conservatorium Antwerpen
Blauwe Zaal, deSingel Enkel op uitnodiging
42
Uitreiking van de Maestro Honoris Causa
07.12.09, 20u
Lanceringsconcert boek & cd
Blauwe Zaal, deSingel Toegang: € 6/ 4, via www.desingel.be of 03/248 28 28 (gratis toegang, zonder reservatie voor Vrienden Conservatorium Antwerpen)
Voorstelling cd SPOREN 09 van Vrienden Conservatorium Antwerpen en presentatie Jubileumboek ‘Een vermoeden van Talent – 111 jaar Koninklijk Conservatorium Antwerpen’, Sander Geerts (altviool), Stephanie Proot (piano), Ricardo Matarredona (klarinet) en Yasuko Takahashi (piano). Programma: M. Bruch, D. Sjostakovitsj, Bach-Busoni, S. Prokofiev Presentatie en interviews: Lut Van der Eycken
08.12.09, 19u M HKA, Antwerpen Museum van Hedendaagse Kunst Antwerpen Leuvenstraat 32, Antwerpen
Project M HKA Een samenwerking tussen studenten textielontwerp van Sint-Lucas Gent (Hogeschool voor Wetenschap en Kunst) en studenten dans van het Koninklijk Conservatorium Antwerpen o.l.v. choreograaf Marc Vanrunxt resulteert in de productie en vertoning van de Parangolé-capes van Hélio Oiticica’s. Meer info op www.muhka.be
10.12.09, 19u
Kersthappening Lions Club Antwerpn Ter Beke
Sint Pauluskerk, Antwerpen Tickets: € 25, door storting op rekening 001-3049902-07 tnv Jean Van Damme
‘Haydn in Oosterse sferen’ Studenten en docenten Muziek en Dans conservatorium Antwerpen O.l.v. Frank Agsteribbe Solisten: Liesbeth Devos, zang en Simon Van Hoecke, trompet Teksten: Thomas Vanderveken
11.12.09, 14u en elke dag van 16 tot 19.12.09, 20u
Toonmoment Bachelor 3 Acteren o.l.v. Koen De Sutter
Zwarte Zaal, conservatorium Gratis toegang, geen reservatie
13.12.09, 11u Galerie De Zwarte Panter Hoogstraat 70-74, Antwerpen T: € 10/7 (incl. aperitief) CCA+VCA+Gal. De Zwarte Panter
13 tot 14.12.09, 20u Locatie n.t.b., zie website Gratis toegang, geen reservatie
17.12.09, 20u Campus Lier Kluizeplein 8, Lier Toegang gratis, reservatie via
[email protected] of 03/489.39.48
Jong Geluid Ensemble ‘Hommages’ met Wouter Aerts (klarinet en basklarinet), Eliot Lawson (viool), Jozefien Peelman (cello) en David Van Looveren (piano) Programma: H. Deneire, Fr. Schubert, R. Schumann en J.S. Bach
Toonmoment Bachelor 3 Woordkunst o.l.v. Robby Cleiren
Free Podium Studenten dans tonen choreografisch werk
43
CODA Sic transit gloria mundi… De ene dag sta je als ‘compositeur célèbre’ op een postkaart, de andere dag ben je in de nevelen der tijd verdwenen. Voor de jongere lezers van deze rubriek – ik bedoel: jonger dan zeventig – moet het een shock zijn te vernemen dat er een tijd was dat klassieke componisten zich in een volkse populariteit mochten verheugen. Dat er een tijd was waarin een componist die een prijs had gewonnen, in triomf door de straten werd gevoerd. Dat er ooit afbeeldingen van componisten werden verzameld, zoals nu Paninikaarten van voetballers. Ook deze Franse componist Paul Fauchey (18581936) was ooit een gevierde ster. En dat dankte hij vooral aan zijn operette Ni veuve, ni joyeuse, een wel zeer expliciete verwijzing naar Franz Lehárs Die lustige Witwe. Het libretto van Fauchey’s operette werd geschreven door twee ‘écrivains niçois’, te weten Altéry en Paul Gordeaux. Deze laatste is vooral bekend geworden als de eerste schrijver die de uitdrukking ‘bla-bla-bla’ gebruikte. ‘Bla-bla-bla’ of niet, Ni veuve, ni joyeuse werd na de première in 1912 in Marseille ongeveer 1.000 (duizend!) keren opgevoerd. Meer dan genoeg om als componist een verzamelobject op een postkaart te worden, maar nog altijd belachelijk weinig in vergelijking met de 300.000 (driehonderdduizend!!) opvoeringen die Die lustige Witwe tussen de creatie in 1905 en Lehárs dood in 1948 haalde. Het origineel is altijd beter… Jan Dewilde Bibliothecaris
44
PS Deze afbeelding is een van de vele historische foto’s uit de ‘Collectie Dubar’. In de nabije toekomst worden ze gedigitaliseerd. Veel dank aan lezer Jan Smeele die ons informatie bezorgde over Isidore Eggermont (zie vorige Forum). Deze Eggermont (1844-1923) zou een leerling van César Franck geweest zijn, maar heeft al vlug de muziek opgegeven om een zwervend bestaan als diplomaat, fotograaf en schrijver te leiden. Hij bereisde Noord-Afrika en Azië en publiceerde in 1885 een boek over Japan. Wordt verder uitgespit.