IN GESPREK MET DE BESTERD Over de perceptie van onveiligheid in het voormalig veiligheidsurgentiegebied de Besterd
Menno Jacobs Mirjam Siesling December 2011
__________________________________________________________________________
1. Aanleiding onderzoek De gemeente Tilburg investeert al jaren met bovengemiddelde intensiteit in de wijk de Besterd. Sinds 2005 was de Besterd een veiligheidsurgentiegebied. Zeer recent is die kwalificatie ingetrokken en is de wijk een ‘aandachtsgebied’. Aanleiding voor die extra aandacht was en is het onvoldoende ‘rapportcijfer’1 voor leefbaarheid en veiligheid dat de wijk kreeg en krijgt op basis van de Veiligheidsindex. De wijk krijgt in 2011 met gemiddeld een 5,7 net een onvoldoende en kan zich daarin meten met Stokhasselt, Centrum en de Trouwlaan/Uitvindersbuurt. De als ‘slecht’ bekendstaande wijken Korvel en Broekhoven scoren beter, namelijk 6,1 en 5,9. Tilburg als geheel krijgt een 6,5. Daarnaast is er een persisterend hoog percentage respondenten dat op de Veiligheidsindex te kennen geeft zich ‘wel eens onveilig te hebben gevoeld in de eigen wijk’. Ruim de helft van de respondenten (55,6%) beantwoordt deze vraag bevestigend. De Besterd steekt daarbij ongunstig af tegen Tilburg als geheel, dat 22,6 procentpunten lager scoort, namelijk 33%. Er is volgens gegevens van de Veiligheidsindex verhoudingsgewijs veel voertuigcriminaliteit in de wijk. Ook (geweldloze) berovingen scoren verhoudingsgewijs hoog. Daarnaast ervaart men verhoudingsgewijs veel dreiging en (verkeers)overlast. Uit de telefonische enquête die onderdeel vormde van de evaluatie van het project Onze Buurt Veilig komt weliswaar een lager percentage onveiligheidsgevoelens naar voren, maar blijkt ook dat veel mensen vinden dat hun buurt erop achteruit is gegaan gedurende de afgelopen periode, alle inspanningen ten spijt. Uit bestaande inzichten en onderzoeken met betrekking tot de wijk is de hoge score onveiligheidsgevoelens, en vooral de stabiliteit daarvan, niet goed te verklaren. Uit het leefbaarheidsonderzoek (Lemon) blijken duidelijke feitelijke verbeteringen ten aanzien van onder andere verlichting, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en verbeterde veiligheid. De wijk oogt over het algemeen rustig en schoon. Ook op een aantal andere leefbaarheids-, veiligheids- en criminaliteitsterreinen zijn duidelijke verbeteringen waarneembaar gedurende de afgelopen vijf jaren. Zo is de verloedering in de beleving van de wijkbewoners sterk afgenomen, evenals de verkeersoverlast, alsook de dreiging en de overlast door vermogensdelicten. Het slachtofferschap van woninginbraak is in de Besterd benedengemiddeld.
1
Dit rapportcijfer wordt berekend op basis van 51 indicatoren over leefbaarheid en veiligheid. 1
De Bestenaren zijn bedrijvige mensen. Er is verhoudingsgewijs weinig werkloosheid, veel huizen zijn particulier eigendom. De wijk wordt, volgens de MOSAIC segmentatie lifestyle profielanalyse,2 hoofdzakelijk bewoond door bewuste starters, jonge stellen, brave borsten en pensioengenieters, samen goed voor 81% van de Besterdse bevolking. Het aandeel niet-westerse allochtonen bedraagt circa 10%.
2. Vraagstelling Er lijkt sprake van een zogeheten perception gap:3 hoewel de feitelijke (veiligheids)situatie van de wijk is verbeterd in de afgelopen jaren, lijken de wijkbewoners dat over het algemeen niet zo te ervaren. Er bestaat daarom behoefte aan een verfijndere probleemdiagnose en aan onderzoek dat aanknopingspunten biedt om de perception gap blijvend te dichten. Het onderzoek wil een precies inzicht bieden in hoe het mechanisme van beeldvorming, communicatie en persoonlijke factoren in de Besterd werkt. Met behulp van die kennis kan worden ingegrepen om de negatieve spiraal duurzaam te doorbreken en wordt een antwoord gegeven op de centrale vraag: door welke factoren worden de onveiligheidsgevoelens van de burgers die in de wijk de Besterd wonen beïnvloed en hoe kunnen zij worden verbeterd?
3. Theoretisch kader Uit diverse wetenschappelijke studies is bekend dat de feitelijk waargenomen verschijnselen die bijdragen aan de (on)veiligheid op een bepaalde locatie aanzienlijk kunnen afwijken van de perceptie daarvan door burgers.4 Het kan dus voorkomen dat de zogenoemde ‘systeeminformatie', bijvoorbeeld uit politieregistraties, een adequaat beeld geeft van de (on)veiligheid in een wijk, of dat de maatregelen die zijn genomen om de veiligheid te verbeteren succesvol waren, maar dat professionals en vooral bewoners dat niet zo zien of beleven. In de praktijk wordt dikwijls beaamd dat (on)veiligheid een subjectief begrip is, maar vervolgens wordt met die constatering weinig gedaan. Maatregelen zijn doorgaans gericht op het verminderen van feitelijk geconstateerde uitingsvormen van onveiligheid en zelden specifiek op het verbeteren van de manier waarop burgers onveiligheid ervaren. In een studie van Eysink Smeets, Moors en Baetens (2011)5 is op basis van een systematische analyse van recente wetenschappelijke literatuur een aantal factoren geïdentificeerd die bepalend zijn voor percepties van overlast en verloedering, polarisatie, radicalisering en maatschappelijke onrust en waarmee de beleving daarvan met behulp van overheidscommunicatie kon worden beïnvloed.6 We kunnen deze terreinen als belangrijke veroorzakers zien van gevoelens van onbehagen en onveiligheid. Uit de studie in Rotterdam (Siesling, Jacobs & Moors, 2011) bleek bovendien dat de geïdentificeerde factoren goede aanknopingspunten bieden om de veiligheidsperceptie en -beleving
2
www.rdcnaw.nl/download/mosaic.pdf. Vergelijk Siesling, M., M.J.G. Jacobs & J.A. Moors (2011). “Je kunt hier gewoon met je kind op straat!” Veiligheidsperceptie bij bewoners en professionals in vijf Rotterdamse focuswijken. Tilburg: IVA. 4 Delen van de tekst in deze paragraaf zijn overgenomen uit Siesling, Jacobs & Moors (2011). 5 Eysink-Smeets, M.W.B., J.A. Moors &A.G.M. Baetens (2011). Schaken op verschillende borden. Evidencebased strategieën voor communicatie over overlast en verloedering, maatschappelijke onrust, polarisatie en radicalisering. Een onderzoek naar de (on)mogelijkheden. Den Haag / Tilburg: Ministerie van Veiligheid en Justitie / IVA Beleidsonderzoek en Advies. 6 Zie ook: Pleysier, S. (2010). Ángst voor criminaliteit’ onderzocht. De brede schemerzone tussen alledaagse realiteit en irrationeel fantoom. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers en Vanderveen, G.N.G. (2006). Interpreting Fear, Crime, Risk and Unsafety: conceptualisation and measurement. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers. 3
2
gunstig te beïnvloeden. De factoren c.q. aangrijpingspunten voor voor het beïnvloeden van de perceptie zijn geclusterd en samengevat in figuur 1.
Figuur 1 De belangrijkste factoren voor perceptiebeïnvloeding geclusterd. Bron: Eysink Smeets, Moors & Baetens (2011).
Deze clustering houdt uiteraard een versimpeling in. Bij nader inzien vormt elk van die factoren immers een complex samenstel. Voor de uitgebreide analyse verwijzen we naar de studie van Eysink Smeets, Moors en Baetens (2011). Hier presenteren we een beknopte beschrijving van elk van de clusters. 3.1 Afstand tot verschijnselen of incidenten Tot dit cluster behoren de factoren die met de ervaren nabijheid van een verschijnsel in plaats of tijd te maken hebben. Die nabijheid kan ertoe toe leiden dat mensen op een persoonlijk niveau verschijnselen gaan herdefiniëren c.q. anders gaan zien. Dat geldt zowel voor de aard van het verschijnsel (wat ziet men als zodanig), als voor de ernst die men er aan toekent (ervaart men een verschijnsel of gedragsuiting daadwerkelijk als onveilig). Ook psychologische nabijheid, bijvoorbeeld de mate waarin mensen beseffen fen (op een cognitief niveau) dat zij persoonlijk risico lopen om slachtoffer te worden (risiconabijheid), behoren tot dit cluster. Dreigingen die als nieuw worden gepercipieerd of als catastrofaal en onontkoombaar als ze zich voordoen, versterken dat risicogevoel. cogevoel. Dit mechanisme is bijvoorbeeld herkenbaar in de perceptie van spanningen tussen etnische groepen. Het lijkt er trouwens op dat risiconabijheid als perceptie-effect perceptie effect meestal kortstondig is. Een interessant fenomeen, dat Eysink Smeets, Moors, Hof & Reek-Vermeulen Vermeulen (2010) en Eysink Smeets, Moors en Baetens (2011) beschreven met betrekking tot onder meer overlast en verloedering, is het grote verschil tussen ‘dichtbij’ of ‘veraf’. Vaak hebben burgers een positiever beeld van de overlast- of verloederingssituatie verloederingssituatie (overigens een belangrijke ‘signifier’ voor ervaren (on)veiligheid) in hun eigen directe omgeving dan van de situatie verder weg, bijvoorbeeld in de rest van de stad of in Nederland als geheel. Dit fenomeen is op zichzelf niet nieuw, maar de beleidsmatige eidsmatige consequentie ervan wordt dikwijls te weinig gezien. Zoals voornoemde auteurs aannemelijk maakten, doet het fenomeen zich namelijk ook voor in de aanpak van een probleem die burgers van de overheid verwachten. In de dichtbij-situatie dichtbij verwacht men doorgaans een niet al te repressieve aanpak, met ruim oog voor de context en de maat van menselijke verhoudingen. In de veraf-situatie situatie wensen mensen maar één ding: daadkrachtig en stevig ingrijpen. Dat brengt een 3
beleidsmatig lastig dilemma met zich mee, want wat voor de één dichtbij is, is voor de ander ver weg. 3.2 Eigen leefstijl, zelfvertrouwen en zelfbeeld Een aantal factoren benadrukt samenhang tussen de eigen (individuele) levensstijl, het zelfbeeld van mensen en percepties van overlast en verloedering. Eysink Smeets et al. (2010, pp. 17-26) stelde die samenhang al aan de orde: persoonlijke kenmerken van degene die overlast ervaart, zoals de gevoeligheid voor cognitieve-dissonantiereductie, de neiging waarnemingen ‘verder in te vullen’, maar ook geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, culturele verschillen, of persoonlijke gezondheid spelen een rol van betekenis. Hoewel empirisch bewijs niet voor alle genoemde factoren even sterk c.q. generaliseerbaar is, staat wel vast dat persoonlijke factoren, leefomstandigheden en levensstijl in meer of mindere mate de percepties mede bepalen. Vrijwel alle genoemde factoren houden verband met de eigen inschatting van de eigen coping-vermogens. De specifieke inschatting die men maakt van de blootstelling aan een overlastgevend of ongewenst verschijnsel (Ken ik de risicobron? Kan ik het risico vermijden?) én de controle die men verwacht zelf te kunnen uitoefenen op een gegeven situatie (coping), hebben een sterke invloed op de perceptie van dat verschijnsel of die situatie. 3.3 Sociale bedding en groeps(zelf)beeld In het derde cluster factoren staat centraal hoe bekend men is met de eigen sociale omgeving. Ervaren nabijheid speelt hier in de betekenis van nabijheid tot de mensen die men als ‘eigen’ ziet, of de afstand tot de mensen die men beschouwt als ‘tegenstanders’ of ‘vijanden’. Nabijheid heeft dan enerzijds te maken met wat ‘sociale bedding’ genoemd kan worden: de normen en waarden die mensen als ‘van hun groep’ ervaren, die zij normaal of fatsoenlijk vinden. Anderzijds heeft nabijheid hier een direct verband met (vermeende) groepsbekendheid en de ervaren mate van social connectedness; of – scherper nog – met ‘publieke familiariteit’. Blokland (1998; 2005) beschreef met die terminologie het proces waarbij mensen in de publieke ruimte kennis hebben over ‘onbekende anderen’. Kan men mensen ‘niet plaatsen’, dan groeit de onzekerheid en de mistrust ten aanzien van die mensen (Blokland, 2009). Des te meer herkenbaar of gekend, des te minder de neiging bestaat om anderen op groepsniveau ongewenst of extreem gedrag toe te schrijven. Waar dat wel gebeurt, dus in omgevingen waar de ‘publieke familiariteit’ beperkt is, ervaren beide kanten zichzelf als slachtoffers (zelf-victimisatie) en stereotyperen ze de ander als risky, suspect population. Of men nu een positief of negatief label opgeplakt krijgt, het feit beoordeeld te worden vanuit een ander dan het eigen gezichtspunt veroorzaakt een krachtige negatieve ervaring. Die ervaring kan leiden tot ervaren marginalisering, gebrek aan erkenning, of het vermoeden van kwade intenties. Het groepszelfbeeld een ‘onzichtbare minderheid’ te zijn (‘wij krijgen voor onze problemen geen gehoor bij de overheid’), bijvoorbeeld, werkt negatief uit op de percepties. Van gezien en serieus genomen worden kan juist een positief effect verwacht worden. 3.4 Collectieve daadkracht Het vierde cluster verbindt factoren rond de mate waarin mensen controle (denken te) hebben over en omgaan met negatieve ervaringen en percepties. Cruciaal hierbij is (de inschatting van) de daadkracht van de ‘eigen’ groep of mensen in de ‘eigen’ buurt én van overheden of instituties. Zowel op individueel als op groepsniveau geldt dat ervaren controle niet samenhangt met social connectedness of ’publieke familiariteit’. Meer ‘publieke familiariteit’ in een wijk of buurt leidt tot minder mistrust tussen mensen, niet automatisch tot een sterker gevoel van controle. Cruciaal bij het ervaren van controle is het veronderstelde vermogen om daadwerkelijk handelend te kunnen optreden: collectieve daadkracht (collective efficacy). Ervaart men die collectieve daadkracht in de ‘eigen’ groep of ‘eigen’ buurt als beperkt, dan worden negatieve percepties van onwenselijke situaties of risico’s sterker en neemt het handelend vermogen om met dergelijke situaties om te 4
gaan af. Collectieve daadkracht heeft ook een directe relatie tot de mate waarin mensen de overheid en handhavingsinstanties in staat achten om overlastsituaties weg te nemen en risico’s te beheersen. Des te zichtbaarder dat vermogen, des te meer burgers zichzelf collectief weerbaar voelen. 3.5 Optreden bij incidenten Het vijfde cluster van factoren heeft te maken met hoe overheden en handhavingsinstanties in een bepaalde overlastgevende of risicovolle situatie concreet optreden. Eysink Smeets et al. (2010) wezen in dit kader op het belang van responsiviteit van die instanties. Zorgvuldigheid is eveneens cruciaal. Vermoedt men onzorgvuldig (procedureel) handelen bij overheden of handhavingsinstanties, dan nemen negatieve percepties van een incident juist toe (De Schrijver et al., 2010). Van belang is de manier én het moment waarop mensen emoties kunnen delen na een vervelende gebeurtenis of collectief trauma. Als mensen hun emotionaliteit kunnen delen en dat gebeurt direct nadat die gebeurtenis heeft plaatsgevonden, dan neutraliseert dat de negatieve percepties van die gebeurtenis. Dit proces vertoont gelijkenis met het deelnemen aan ceremonies en rituelen. Hierdoor ontstaat een gelijkaardige visie en een gemeenschappelijk emotioneel klimaat tussen de mensen die meedoen. De positieve beeldvorming over de (eigen) groep en over de maatschappelijke positie daarvan wordt hierdoor sterker. De rol die overheden en aanverwante instanties hierbij spelen, zowel in het proces zelf als in de timing ervan, heeft invloed op de percepties. Krijgen burgers de idee dat overheden en handhavers ten behoeve van ‘de gemeenschap’ handelen, incidenten of risico’s aanpakken, zichtbaar zijn, meningen en visies afgewogen presenteren en delen, verantwoording afleggen, aandacht schenken en oog hebben voor de emoties van het moment, dan neemt het handelend vermogen om met een vervelende of onveilige situatie om te gaan toe en neemt de negatieve perceptie van die situatie af. 3.6 Beeldvorming: het politiek-publicitair complex Ten slotte blijkt de nauwe verwevenheid van individuele en groepspercepties enerzijds en de manier waarop beleid, politiek en media daarop aangrijpen, bepalend te zijn voor de percepties. Er is sprake van voortdurende, wederzijdse conditionering. De publieke percepties van overlast of maatschappelijke spanningen ondergaan invloed van acties van overheden en de beeldvorming dienaangaande in de media (impersonal information); en die acties en media-beelden worden zelf ook weer door die publieke percepties beïnvloed (Mutz, 1992; 1998). Die wisselwerking van waarnemen en betekenis toekennen speelt op landelijk en lokaal niveau. Dat dit proces ook samenhang vertoont met hoe groepen zichzelf ten opzichte van andere groepen definiëren, is eveneens aantoonbaar. Groepen die hier verhoudingsgewijs gevoelig voor zijn, hebben een relatief laag opleidingsniveau, ervaren achterstelling en het gevoel niet gezien te worden. Percepties worden dus beïnvloed door de beeldvorming over verschijnselen die oprijst uit wat we hier het politiek-publicitaire complex noemen. De manier waarop overheidsvertegenwoordigers zoals politici of bestuurders, maar ook professionals in de wijk spreken over een verschijnsel en over de aanpak daarvan, is van invloed op (1) de manier waarop mensen een verschijnsel of de aanpak daarvan waarnemen, (2) op de betekenis die zij daaraan toekennen en (3) op het (morele) oordeel dat zij daaraan hechten. Omgekeerd beïnvloeden de manier waarop burgers zelf moderne media gebruiken om op interventies van lokale of landelijke overheden te reageren, dan wel de verslaglegging over ‘de publieke opinie’ in de media de wijze waarop politici of bestuurders het verschijnsel benaderen en waarderen. Over en weer is zodoende sprake van agenda-setting, priming en/of framing. Het aanpakken van een incident of ongewenste situatie én de wijze waarop hierover wordt gecommuniceerd kan immers de aandacht specifiek vestigen op dat incident of die situatie. Dat werkt goed als er al een duidelijk probleembesef is – bij overheden, handhavers of bij burgers – want dan wordt er extra aan het gekende probleem gewerkt. Is het probleembesef bij (een deel van) de 5
burgers of bij overheidsinstanties niet aanwezig, dan versterkt die extra aandacht of activiteit juist de negatieve perceptie; een probleem dat eerder niet scherp was, raakt dan als het ware ingeprent. Dat mechanisme van priming kan bovendien, door publieke uitingen van politici, bestuurders, gezagsdragers en nieuwsmedia, op een bepaalde manier worden geframed. Dan kunnen mechanismen in werking treden als deviance en/of risk amplification – het fenomeen waarbij de aandacht voor een onbekend, abnormaal of onwenselijk verschijnsel een hype wordt in de media en zodoende een negatieve (collectieve) perceptie versterkt van dat verschijnsel, of de vrees er persoonlijk door getroffen te worden. Bovenstaande factoren bieden zoals gezegd goede aanknopingspunten om de veiligheidsperceptie gunstig te beïnvloeden. In het hiernavolgende zullen we bezien in hoeverre dat ook bij de Besterd het geval is.
4. Methode De kern van onderhavig onderzoek vormt een reeks van semi-gestructureerde diepte-interviews met bewoners en ondernemers van de wijk de Besterd. Deze interviews zijn op verschillende locaties en op verschillende tijdstippen in de wijk gehouden. Zo zijn interviews gehouden tijdens de wekelijkse markt op woensdagochtend, aan het einde van de middag,’s avonds en ook eenmaal op een zaterdagnacht. Er is aangebeld bij mensen thuis, er is binnen gelopen bij winkels en café’s en er zijn gesprekken gevoerd op straat, onder andere bij supermarkten (de Plus en de EmTé). Er is zoveel mogelijk spreiding aangebracht in leeftijd, geslacht, allochtone/autochtone afkomst, samenstelling van het huishouden, buurt en, voor zover mogelijk, geschatte sociaal-economische status (‘laag’, ‘midden’, ‘hoog’) om een zo goed mogelijke afspiegeling van de bewoners te krijgen. De meeste interviews zijn individueel afgenomen. Soms in aanwezigheid van anderen, soms met actieve deelname van anderen zoals in studentenhuizen, in café’s en een enkele keer ook ‘op straat’. Zo is er tijdens dertig ‘sessies’ met in totaal 42 mensen gesproken. Weigeringen voor een interviewgesprek hebben we niet gekregen. Iedereen die we aanspraken nam tijd om ons te woord te staan. Er is gewerkt met een zogeheten topic-lijst met daarin de volgende vragen: Welk beeld ten aanzien van veiligheid, overlast en verloedering schetsen de wijkbewoners van hun wijk / hun buurt / hun straat / hun portiek of huis? Heeft de respondent zelf te maken gehad met criminaliteit, overlast, verloedering? (Wat) hoort de respondent over (on)veiligheid van medebewoners, ondernemers in de buurt? Is de respondent bekend met en tevreden over de aanpak van professionals (politie, gemeente, woningcorporatie, het Platform Besterd, de wijkorganisatie, het buurtpreventieproject)? Welk rapportcijfer geeft de respondent de wijk ten aanzien van de veiligheid en voor het wonen in de wijk in zijn totaliteit? Heeft de wijk een slechte naam en zo ja, welke rol spelen gemeente en plaatselijke media daarin? Zou de respondent liever elders wonen vanwege overlast of (gevoelens van) onveiligheid en zo ja, waar? Heeft respondent contact met medebewoners, zo ja hoe veel en hoe is de kwaliteit van dat contact? Wat kan/moet beter in de wijk? De lijst is niet altijd even strikt gevolgd; als respondenten zelf onderwerpen aandroegen die van belang leken te zijn, was daar in het vraaggesprek doorgaans ruimte voor. De antwoorden zijn
6
geclusterd op een aantal thema’s: gevoelens van onveiligheid, veiligheidsproblemen en – interventies, beelden van bewoners over de wijk en sociale cohesie en betrokkenheid. De resultaten van het empirisch gedeelte van het onderzoek zijn op twee momenten gepresenteerd aan en doorgesproken met professionals (onder andere leden van het Platform, politie, gemeente, woningbouwvereniging, wijkraad) en bewoners van de wijk. De bevindingen die tijdens deze sessies zijn gedaan, zijn verwerkt in de conclusie van deze rapportage.
5. Resultaten De wijk de Besterd kenmerkt zich door levendigheid, positiviteit en saamhorigheid. De levendigheid is overal merkbaar, maar vooral op de twee de wijk doorkruisende verkeersaders, de Koestraat en de Besterdring en tijdens de weekmarkt op woensdagochtend. De markt trekt onder andere vanwege het uitgebreide aanbod fournituren klanten van ver buiten Tilburg. Positiviteit is wat je veelvuldig tegenkomt als je met mensen spreekt over de wijk. De wijk staat niet als ‘slecht’ bekend en de sfeer wordt over het algemeen als goed ervaren. De saamhorigheid blijkt uit de grote onderlinge herkenning als Besterdbewoner en uit zich in veel buurtcontacten. We hebben respondenten gesproken die soms al decennia lang in de wijk wonen en er onder geen beding weg willen. Jonge mensen die in de wijk opgegroeid zijn, kopen hun eerste woning in de Besterd. Deze op zichzelf mooie kenmerken hebben echter ook keerzijden. Zo wordt de levendigheid op sommige uren in sommige straten voornamelijk bepaald door wat genoemd wordt ‘duistere types’, huist er in de positiviteit deels ook ontkenning van een aantal hardnekkige problemen die te maken hebben met gevoelens van onveiligheid en geldt voor de saamhorigheid dat deze zich nogal eens beperkt tot de zeer nabije eigen buurt en/of de eigen groep (cf. studenten, ouderen, passanten). Er zijn grofweg vier typen mensen in de Besterd die zich van elkaar onderscheiden in de gevoerde gesprekken met hen. Het gaat om: 1. De wat oudere, soms wat bange, mensen die ’s avonds binnen zitten, nogal eens achter dichte rolluiken. 2. De werkende mensen annex de (jonge) gezinnen. Deze mensen begeven zich vooral tijdens de spitsuren op straat. Vrouwen met kinderwagens zijn er ook overdag. 3. De studenten. Zij zijn op alle tijden buiten te vinden, ook ’s nachts. 4. Ondernemers (horeca, winkeliers), een aparte categorie omdat zij een speciaal (handels)belang hebben bij een ‘goede buurt’. Zij zijn niet altijd in de wijk woonachtig. De eerste groep mensen onttrekt zich voor een deel aan wat er in de wijk gebeurt. Zij leven voor een belangrijk deel in veilige routines van boodschappen doen en het onderhouden van enkele sociale contacten en komen op vermeend gevaarlijke uren niet buiten. Nogal eens gaan na zes uur ’s avonds de deur op slot en de rolluiken dicht. De luiken gaan naar eigen zeggen dicht voor de gezelligheid, de warmte en soms ook wel voor een veilig gevoel. Sommige geïnterviewde mensen uit deze categorie durven vanwege hun gedeeltelijke non-participatie niet goed een oordeel te geven over de wijk. Ze horen wel eens wat, maar maken zelf geen onveilige situaties mee. Wel gaat van sommige geruchten of berichten een dreigende werking uit. Het gaat dan vooral om overvallen, al dan niet via SMS-alert bekendgemaakt. Vaak kunnen deze mensen hun eigen situatie goed relativeren: als ze in een andere wijk of stad zouden wonen, zouden ze zich net zo gedragen als nu. De Besterd ervaren zij over het algemeen als een prima wijk om in te wonen. Behoefte aan verhuizen wordt niet gehoord.
7
Casusbeschrijving respondentengroep 1 - autochtone bejaarde vrouw met rollator op straat in de Seringenhof. Zij woont al achttien jaar in de Korte Nieuwstraat. Als ze in huis is, doet ze de deur en de gordijnen dicht en haar gehoorapparaat uit. Dan merkt ze niets van wat er om haar heen gebeurt. Ze vertelt haar buren altijd dat ze niet moeten opendoen voor vreemden, maar ze heeft het zelf laatst wel gedaan en is toen bijna het slachtoffer geworden van een babbeltruc. Er kwam een keurige jonge vrouw vragen of ze even naar de wc kon en dat heeft mevrouw toegestaan. Opeens stond er nog iemand in haar woning en toen vermoedde ze onraad. Gelukkig had ze haar juwelenkistje buiten het zicht opgeruimd. Een oplettende buurvrouw had gezien dat er vreemden in haar huis waren en had de politie gewaarschuwd. Mevrouw had ondertussen het ongewenste bezoek de deur uitgewerkt. Ze was met de schrik vrijgekomen en heeft zich voorgenomen nooit meer de deur voor vreemden open te doen. Een rapportcijfer geven voor de veiligheid durft ze niet goed, ze houdt het op een voldoende. Ze heeft geen behoefte aan verhuizen, want dan zou ze naar een bejaardenhuis moeten en dat wil ze niet.
De tweede categorie mensen, de werkenden en (jonge) gezinnen, hebben nogal eens expliciet voor het wonen in de Besterd gekozen en zijn daar over het algemeen zeer content mee. De huizen zijn verhoudingsgewijs goedkoop en onveilig voelen deze mensen zich niet. Zij vinden het ook moeilijk voorstelbaar dat anderen zich wél onveilig zouden voelen. Het is niet zo dat deze groep mensen blind is voor potentieel bedreigende situaties, zoals rondom de coffeeshops, of tijdens nachtelijke uren op slecht verlichte of ‘onduidelijke’ plekken, zoals het Seringenhof en het Anemoonerf. Wel zijn deze mensen duidelijk weerbaar, individueel en ook collectief. Ze voelen zich onderdeel van de buurt en onderhouden goed contact met buren.
Casusbeschrijving respondentengroep 2 – autochtone jonge moeder (medio 30) die met een baby’tje in de kinderwagen op de Enschotsestraat loopt. Zij woont sinds een half jaar in de Besterd, op het Insulindeplein. Zij voelt zich hier heel veilig. Ze heeft ook op andere plaatsen in Tilburg gewoond, onder andere in de Korvelsebuurt. Daar voelde ze zich niet veilig, ze is een keer aangerand in haar eigen schuur. Ze heeft bewust voor de Besterd gekozen, na vergelijkend onderzoek van veiligheid en huizenprijs. Ze woonde voorheen in West, maar de huur was hoger dan haar huidige hypotheek. Ze kan geen enkele klacht benoemen, ondanks doorvragen van de onderzoekers. Ze is positief over de rol van de gemeente en ze woont prettig. Ze benoemt het gemengde karakter van de buurt: haar buren aan de ene kant zijn ‘echte oude Tilburgers’, aan de andere kant woont een Spaans gezin. Ze zou nooit in Noord willen wonen, daar zou ze zich als vrouw alleen niet veilig voelen.
De derde categorie Besterdbewoners vormt een categorie apart: de studenten. Er wonen vrij veel studenten in de Besterd. Veel particulier aangekochte huizen worden aan studenten verhuurd. Vaak zijn ze ‘toevallig’ in de Besterd terechtgekomen: er was een kamer vrij. Het is meestal niet hun eerste keus, en velen zouden er ook niet spontaan voor kiezen om na hun studie in de Besterd te blijven wonen, maar het wonen is, nu ze er dan eenmaal zijn, wel best. De studenten voelen zich over het algemeen veilig, zeker de jongens. Meisjes benoemen nogal eens overlast van ‘duistere types’ die ’s nachts alleen of gezamenlijk over straat banjeren. Ook rijden er auto’s met jonge mannen die de studentes toesissen of soms uitschelden. De meeste studenten lossen die potentieel bedreigende situaties op door ’s nachts na het stappen in gezamenlijkheid naar huis te fietsen. Een enkeling geeft de wijk een serieuze onvoldoende voor de veiligheid. Het blijkt dan dat de persoon in kwestie iemand kent in de nabije sociale omgeving die een daadwerkelijke bedreigende situatie
8
heeft ervaren. Zo was er een geval waarbij een vriendin een tijdje was achtervolgd. Een ander kende iemand die in de Besterd was aangerand. Over het algemeen vinden de studenten het wel prettig dat er ook ’s nachts verhoudingsgewijs veel mensen op de been zijn. Dat geeft een veilig gevoel, ook al zijn het misschien ‘duistere types’. Ook het nachtelijk surveilleren van de politie wordt als prettig ervaren. Casusbeschrijving respondentengroep 3 – studente bij de EmTé supermarkt aan de Besterdring. Zij woont nu drie jaar in de Besterd. Ze geeft de wijk het rapportcijfer 7,5 voor de veiligheid. Ze voelt zich niet onveilig en fietst gerust ’s nachts over straat. Ze vindt het dan aanwezige volk eerder prettig dan bedreigend.
De vierde categorie mensen zijn de ondernemers. Zij horen en zien veel van de wijk, vanwege hun beroep. Het beeld dat eruit naar voren komt is wisselend. De voornaamste klacht betreft de coffeeshops. Al is er ook een winkelier die de recente sluiting van coffeeshop Rif betreurt, omdat deze zorgde voor ‘zelfregulering’. De winkeliers herkenden het ‘welbegrepen eigenbelang’ van de coffeeshophouder om niet te veel overlast te veroorzaken, omdat de kans groot is dat dan de coffeeshop gesloten wordt. Ook zorgde de klandizie van de coffeeshops voor klandizie bij de andere ondernemers. Gelet op de variëteit aan winkels lijkt de Besterd een goed ondernemersklimaat te herbergen. Ook de beroemde en veel geprezen markt is daar een voorbeeld van. In de bezochte café’s worden naar eigen zeggen geen onveilige of bedreigende situaties ervaren.
Casusbeschrijving respondentengroep 4 – ondernemer Besterdring. Hij woont niet in de wijk, werkt hier alleen. Hij is een keer bedreigd. Dat was door mensen die bij een winkel aan de overkant van de straat kwamen (die winkel is er nu niet meer). Het had iets te maken met overlast van dronken types, van wie hij iets zei. Daarna kwam een van die types de winkel in om verhaal te halen. De ondernemer heeft overwogen aangifte te doen, maar heeft dat toch niet gedaan omdat hij represailles vreesde en dat zou slecht zijn voor de zaken. Verder weet hij niet goed hoe het gaat in de wijk met de veiligheid, ook niet van klanten, want die komen uit heel Tilburg en niet alleen uit de Besterd.
5.1 Gevoelens van (on)veiligheid Veruit de meeste geïnterviewde mensen voelen zich niet onveilig in de wijk. Er zijn vier respondenten geweest die meldden zich wel eens of geregeld onveilig te voelen. De eerste is een studente, geïnterviewd bij de Plus-supermarkt op de Besterdring. Ze woont vijf jaar in de Besterd en geeft de veiligheid een krappe voldoende (6). Ze voelt zich onveilig op straat als het donker wordt en er ‘onduidelijke types’ opduiken: wat oudere mannen, soms alleen, soms in een groepje die haar op een onaangename manier aanspreken. Het tweede geval betreft een vrouw van naar schatting 60 jaar oud in de Noord-Besterdstraat. Ze geeft de wijk het rapportcijfer 4 voor de veiligheid. Ze woont 22 jaar in de wijk en heeft het ‘zien verslechteren’. Ze moet vaak ’s nachts, om half vijf, de deur uit om naar haar werk te gaan en zorgt er dan voor dat haar auto niet op het Besterdplein geparkeerd staat, want daar durft zij zich niet te begeven. Er zijn ‘bruinen’ die daar ‘rondhangen met draaiende motor in hun auto’s’. Cameratoezicht zou naar haar mening kunnen helpen. Van verhoogde politie-inzet merkt zij niets. De SMS-alert die
9
zij volgt verontrust haar, gelet op het in haar beleving grote aantal gewelddadige incidenten dat daarop gemeld wordt. De derde respondent die zich onveilig voelt is ondernemer op de Besterdring. Zij durft ’s avonds niet goed de deur uit. Zij vindt dat er van de Besterdring een onheilspellende werking uitgaat. Het ‘zindert’. Er zouden harddrugs worden verhandeld. De sluiting van coffeeshop Rif betreurt zij. Er ging een zelfregulerende werking vanuit, onder andere door de camera die buiten boven de deur hing. De vierde respondent voelt zich eigenlijk altijd onveilig. Dat komt echter niet door de Besterd; zij zou zich, zegt zij, overal even onveilig voelen. Het had te maken met gewelddadige gebeurtenissen in haar jeugd.
Twee winkelmedewerksters in de Molenstraat voelen zich niet onveilig in de winkel ondanks recent een nachtelijke inbraak waarbij de etalageruit is ingegooid en de kluis is meegenomen. De dader moet bekend zijn geweest met de winkel want hij wist de kluis in een keer te vinden (de kluis was leeg). Een van de twee medewerksters maakt zich zorgen over een overval, daar hoort ze tegenwoordig steeds meer over, zoals laatst een cafetaria uit de Hoefstraat (wijk Groeseind/Hoefstraat) die was overvallen. De ander noemt het onprettige gevoel dat ze ’s avonds in de winter kan hebben als het al donker is en ze via de Besterdring naar het station loopt. Ze komt dan langs coffeeshops en daar wordt ze nageroepen. Dat geeft een vervelend gevoel. Voor de veiligheid Besterd geven ze een ‘voldoende’ als rapportcijfer. Ze vinden het moeilijk een concreet cijfer te noemen, ze wonen zelf niet in de wijk. De wijkagent kennen ze niet, maar er is wel regelmatig politie voor de deur omdat er een parkeermeter dichtbij staat. Een van de twee noemt nog de verkeersonveiligheid voor de deur: er worden wel eens fietsers aangereden.
5.2 Veiligheidsproblemen en interventies Het meest genoemde en meest controversiële veiligheidsprobleem van de Besterd zijn de coffeeshops. Sommige respondenten menen dat het rond de coffeeshops wel niet pluis zal zijn, al zijn er geen respondenten die daarvan directe ernstige hinder of overlast hebben ervaren. Het bestaan van de coffeeshops zorgt voor veel verkeer en beweging. Het zou de duistere types aantrekken, maar tegelijkertijd wordt al die reuring op straat ook als prettig ervaren. Als het stil was zou van een enkel duister type meer dreiging uitgaan dan nu van meerderen van hen die zich tegelijkertijd op straat ophouden. Gevraagd naar wat gemeente en/of politie zouden kunnen doen om de veiligheid te vergroten wordt een enkele keer het sluiten van de coffeeshops genoemd, maar veel vaker wordt het repareren van lantaarnpalen, cameratoezicht en meer nachtelijk surveilleren aangeraden. We spreken een autochtone vrouw van ongeveer 50 jaar oud in de Leliestraat. Zij woont hier al 22 jaar, met plezier. Ze vindt het gezellig wonen in haar straat, het is een soort dorp en de buren wonen er al even lang als zij. Ze heeft wel wat klachten: de straatverlichting doet het al een aantal weken niet en de stoeptegels liggen los. Ook is er parkeeroverlast in de straat, van mensen die werken bij Interpolis en de Rabobank (kantoren aan de Spoorlaan). In de Bloemenbuurt is het parkeren vrij. Drie jaar geleden is er een keer ingebroken in haar auto: de achterruit was ingeslagen en de auto was doorzocht, maar er was niets weg. Ze heeft aangifte gedaan, maar er nooit meer iets van gehoord. Ze wil niet verhuizen, ze woont hier te graag. Van overlast hoort ze wel eens: op het Seringenhof, het Anemoonerf en het Rozenplein zijn hangjongeren. Mevrouw heeft de Veiligheidsindex wel eens ingevuld. Ze voelt zich ‘om en om’ veilig en zo heeft ze de enquête ook beantwoord: het is afhankelijk van tijdstip en plaats. Het Anemoonerf vindt ze een onprettige plek om te zijn.
10
5.3 Beelden over de wijk van bewoners Slechts enkele van de geïnterviewden weet een bevredigende verklaring te bedenken voor het aan hen gepresenteerde feit dat een meerderheid van de mensen die in de Besterd wonen zich wel eens onveilig voelen. De meesten voelen zichzelf niet onveilig, dus waarom anderen dan wel? Het illustreert het beperkte inlevingsvermogen dat de diverse typen bewoners van de wijk voor elkaar hebben. Ouderen hebben geen idee dat studenten ’s nachts wel eens last zouden kunnen hebben van duistere types. Studenten op hun beurt zijn erg op ‘de eigen soort’ gericht en hebben meestal niet te maken met de high volume crime, zoals inbraken en (auto)vernielingen, waar de werkenden soms wel mee te maken hebben. Weerbare werkenden kunnen zich slecht voorstellen dat een oudere zich bedreigd kan voelen door een in hun ogen onschuldig ogend groepje hangjongeren. Enzovoort. Vrijwel geen van de geïnterviewden benoemt de wijk als ‘slecht’. Men kan zich ook niet voorstellen dat de wijk een slechte naam zou hebben.
We spreken twee studenten bij de Plus supermarkt aan het Besterdring. Zij woont in een zijstraat van de Enschotsestraat, hij woont boven de supermarkt. Zij vertelt dat zij zich niet meer veilig voelt door twee recente gebeurtenissen in haar straat: twee vriendinnetjes zijn kort na elkaar lastig gevallen/achtervolgd door een onbekende man. Voor één van de twee was het zo intimiderend, dat zij het op een hollen moest zetten. De jongen vertelt dat hij zich niet onveilig voelt, maar dat komt misschien ook omdat hij een man is, en groot van postuur. Hij kan zich wel voorstellen dat vrouwen zich onveilig voelen in de Besterd, vanwege de coffeeshops en de bezoekers die zij trekken. Je hoort wel steeds vaker van overvallen in de wijk, onder andere op woningen. Maar echt onveilig is het vooral richting Noord en bij het Wilhelminapark.
5.4 Sociale cohesie en betrokkenheid Sociale cohesie is in de Besterd vooral een lokaal fenomeen. Men is over het algemeen op de eigen buurt erg betrokken, maar niet zozeer op de hele wijk. Dat komt misschien omdat de wijk vele segmenten kent die erg van elkaar verschillen. Er zijn winkelgebieden, hele drukke, maar ook hele stille straten, er zijn wisselende typen bewoners die vaak in clusters bij elkaar wonen. In dat opzicht zou je de Besterd zelfs ‘versnipperd’ kunnen noemen. Klachten over andere groepen mensen (studenten, ouderen, ondernemers, werkenden) worden niet gehoord. De groepen leven ongestoord naast elkaar. Ook tussen autochtoon en allochtoon zijn geen spanningen waarneembaar. De betrokkenheid op de wijk is sterk wisselend. Studenten zien hun wijk meestal als tijdelijk station. De binding met de wijk is gering. Dat ligt heel anders met mensen die vaak al tien jaar of langer in de Besterd wonen en ook helemaal niet van plan zijn om te gaan verhuizen. Zij dragen vooral hun eigen buurt een warm hart toe en maken zich druk om een lantaarnpaal die niet werkt, de parkeergelegenheid of de verkeersdrukte. Ze hebben sterke sociale bindingen met de buurt en kennen daarin iedereen.
5.5 Aangrijpingspunten voor perceptiebeïnvloeding In de theoretische inleiding werden zes factoren genoemd die in algemene zin aanknopingspunten bieden voor perceptiebeïnvloeding door overheidscommunicatie. De vraag ligt voor in hoeverre
11
deze aanknopingspunten ook voor de Besterd gelden, gezien nu de resultaten van de vraaggesprekken die er zijn gevoerd. De eerste drie factoren (afstand, persoonlijke factoren en sociale bedding) hebben uitsluitend betrekking op de mensen die in de Besterd wonen. Bij de volgende drie factoren (collectieve daadkracht, omgang met incidenten en politiek-publicitair complex) speelt de (lokale) overheid een nadrukkelijke rol. Bekijken we de eerste drie factoren in de Besterd dan valt op dat er op die punten weinig te verbeteren valt. De straten ogen over het algemeen schoon en rustig, er is weinig verloedering. De afstand van de burger tot criminaliteit, overlast en verloedering is (mede daardoor) over het algemeen groot. Twee respondenten hebben daadwerkelijk misdrijven aan den lijve ondervonden, maar tonen zich daartegen uiterst weerbaar. Nog eens twee geïnterviewden kennen verhalen van criminele daden tegen bekenden van hen uit de Besterd. Dit heeft hun veiligheidsbeleving sterk ten negatieve bijgesteld. Vrijwel niemand echter bestempelt de Besterd als een slechte wijk. Kortom, als de veiligheid direct of indirect in het geding is, zorgen persoonlijke factoren er in grote meerderheid voor dat het groepszelfbeeld niet wordt aangetast. Dit groepszelfbeeld is overwegend positief te noemen. Hierop zijn enkele uitzonderingen aangetroffen van mensen die ’s avonds en ’s nachts niet goed over straat durven. Opmerkelijk genoeg kwamen criminaliteit en overlast niet in hun directe omgeving voor. Moeilijk is aan te geven, althans op persoonlijk vlak, waarom de weerbaarheid en het vermogen tot coping bij deze mensen zo duidelijk negatief afsteekt bij zo veel andere geïnterviewden. Daar waar weerbaarheid en coping op persoonlijk vlak tekortschieten om om te gaan met ‘normale stadse’ situaties van onveiligheid (de ‘duistere types’, een straat die ‘zindert’), kan de lokale overheid zorgen voor meer veiligheidsgevoel. Zij kan bijdragen aan collectieve weerbaarheid, een effectieve manier van omgaan met incidenten en aan het ‘politiek-publicitair complex’. Er wordt eigenlijk niet getwijfeld aan de daadkracht van de instituties in de wijk. De geïnterviewden achten gemeente en politie over het algemeen uitstekend in staat om bij incidenten adequaat op te treden en ook om door middel van surveillance de wijk te bewaken. Uiteraard is het zaak op die aspecten niet te verslappen, want zij worden, zoveel is ook duidelijk, belangrijk gevonden in een wijk als de Besterd. Naast daadkrachtig optreden bij incidenten dient er responsief en zorgvuldig te worden gehandeld. Dat wil zeggen dat de gezaghebber open moet staan voor de emoties van degenen die bij het incident betrokken zijn geweest. Tot slot is van belang hoe er publicitair met het incident wordt omgegaan. Interessant in dat verband zijn twee krantenartikelen over hetzelfde onderwerp, namelijk het initiatief ‘Onze Buurt Veilig’. Het eerste krantenartikel komt uit het Brabants Dagblad van 31 oktober 2009.
VEILIGER ZAL DE BESTERD NOOIT WORDEN door onze correspondent Ron van Kuijk TILBURG - Veiliger dan gistermiddag, toen het er wemelde van de agenten, toezichthouders, preventiedeskundigen, leden van de Taskforce Tilburg Veilig, buurtpreventiemedewerkers, betrokken ondernemers en oplettende buurtbewoners, zal het op en rond het Besterdplein in Tilburg nooit worden. Toch hebben de initiatiefnemers van de twee gepresenteerde veiligheidsprojecten 'Onze Buurt Veilig' en 'Buurtpreventie Besterdring, Koestraat en Molenstraat' (BEKOMO) grote ambities en trekken ze gezamenlijk op aan de hand van de leus 'Samen voor een veilige buurt'. 12
Het tweede artikel, uit dezelfde krant van 12 januari 2011, luidt als volgt.
PROJECT 'ONZE BUURT VEILIG' WAAIERT UIT OVER MEERDERE TILBURGSE WIJKEN Door Merel van Beers TILBURG - 'Onze Buurt Veilig', een initiatief van de gemeente Tilburg, politie Midden en West Brabant, Interpolis en Rabobank Tilburg, breidt uit. Bewoners van de wijken de Binnenstad, de Kruiden- en Kleurenbuurt van het Wandelbos, de Trouwlaan/ Uitvindersbuurt en Stokhasselt kunnen vanaf gisteren hun Het tweede artikel is duidelijk anders van toon dan het eerste. Het noemt hoofdzakelijk positieve ideeën, problemen en ergernissen en de bijbehorende oplossingen samen delen.
zaken (‘uitbreiden’, ‘oplossingen’, ‘samen delen’) terwijl het eerste artikel duidelijk negatief gekleurd is (het ‘wemelde’ van de agenten, ‘oplettende’ buurtbewoners en ook ‘de leus’ is gemakkelijk negatief uit te leggen: nu is de Besterd kennelijk niet veilig). Het is van groot belang om bij het schrijven van persberichten en het doen van mededelingen aan de media zich rekenschap te geven hoe gepresenteerde context en gebruikte woorden kunnen bijdragen aan de beeldvorming. Het is zaak om precies bij de meest positieve kant van die beeldvorming aan te sluiten (zoals in het tweede artikel gebeurt). Wat niet werkt is aan te sluiten bij cliché’s uit de beeldvorming (zoals in het eerste artikel: ‘Besterd is onveilig’) of om alleen maar positief te zijn als iedereen weet dat dat onterecht is. In het eerste geval bevestig je negatieve beeldvorming, in het tweede geval ben je ongeloofwaardig. Natuurlijk hebben journalisten de vrije hand om te bepalen welke toon zij hun stuk meegeven en welke kop zij erboven willen plaatsen, maar door een juiste priming en framing van incidenten en mededelingen kan wel worden bevorderd dat er eerder krantenartikelen komen van de tweede soort dan van de eerste soort. Van groot belang bij het politiek-publicitair complex is, in dit geval, de Veiligheidsindex. Bij de laatste uitlatingen daarover in de media (Brabants Dagblad van 27 oktober j.l.) kwam er (weer) een stroom van negatief nieuws over de Besterd los: “Besterd blijft achter op de thema's overlast en verloedering”, “de bewoners van de Besterd voelen zich het onveiligst”, “rapportcijfer onvoldoende” en “burgemeester Noordanus, die veiligheid in zijn portefeuille heeft, is wegens vakantie niet bereikbaar voor een toelichting”. En dat terwijl de Besterd een duidelijke verbetering te zien geeft, ook op de Veiligheidsindex, ten opzichte van vorige jaren. Van de wijken met ‘een onvoldoende’ heeft de Besterd tussen 2009 en 2011 de sterkste verbetering laten zien (+0,20 punten). Vergelijken we 2011 met 2005 dan laat de Besterd zelfs de grootste verbetering van alle Tilburgse wijken zien (+0,38 punten).
6. Conclusie Onderhavig onderzoek toont aan dat er van de vermeende perception gap in de Besterd maar zeer beperkt sprake is. De bewoners van de Besterd met wie we gesproken hebben, zijn over het algemeen positief gestemd, over de wijk en over hun gevoel van veiligheid daarin. Het tamelijk negatieve beeld van de Veiligheidsindex wordt daarmee genuanceerd, waarmee het belang van het op meerdere manieren meten van een lastig te grijpen begrip als (on)veiligheidsgevoelens (opnieuw) is aangetoond. Met het meer genuanceerde beeld van de Besterd kan (en moet) op een andere manier met de wijk worden gecommuniceerd. 13
Het is terecht dat de kwalificatie ‘veiligheidsurgentiegebied’ van de wijk de Besterd recent is veranderd in ‘aandachtsgebied’. De wijk zal er bij gebaat zijn zich te kunnen ontdoen van stigma’s en kwalijke beeldvorming. De Besterd is een wijk die aandacht behoeft, maar de bewoners die wij in dit onderzoek hebben gesproken, voelen zich in overgrote meerderheid niet onveilig. De aandacht die de wijk nodig heeft, spitst zich toe op het hebben van een genuanceerde blik op de wijk en als overheid zichtbaar zijn in de wijk met aandacht voor persoonlijke contexten. Op die manier kan verder worden geïnvesteerd in zowel de individuele als de collectieve weerbaarheid van de wijkbewoners. Zoals de titel van het onderzoek al suggereert, is het zaak om in gesprek met de bewoners van de Besterd te blijven. Alleen dan kan de (lokale) overheid samen met de burger werken aan meer veiligheid en ook aan meer weerbaarheid, zowel individueel als collectief, om uiteindelijk de collectieve daadkracht te stimuleren: het gevoel te hebben dat er een overheid is, die wordt vertrouwd en met wie in gezamenlijkheid eventuele problemen en incidenten kunnen worden aangepakt en opgelost. De overheid moet daarvoor zichtbaar, toegankelijk en bereikbaar zijn (de lijnen moeten kort zijn) en ook zelf op de bewoners afgaan om met hen in gesprek te blijven. Daarnaast kunnen fysieke ingrepen op de twee doorvoerlijnen van de wijk helpen om de sfeer daar te verbeteren. Te denken valt aan ander parkeerbeleid, beleid gericht op het uiterlijk van winkels en winkelpuien, verlichting of herinrichting van ‘onduidelijke’ plekken zoals de Seringenhof en het Anemoonerf. Tot slot is het van belang om steeds een vinger aan de pols te hebben. Om op de juiste manier met een wijk te kunnen communiceren, dat wil zeggen net aan de positieve kant van de realiteit, zoals eerder betoogd, moet je precies weten hoe de couleur locale is en hoe de sentimenten ten aanzien van incidenten en andere gebeurtenissen in de wijk liggen. Een periodieke wijkscan kan daarbij zeer behulpzaam zijn.
14