DE INVLOED VAN EEN INTERNATIONAAL TRIBUNAAL IN GESPREK MET RWANDEZEN
Hessel Nieuwelink Doctoraalscriptie Internationale Betrekkingen Juli 2006
De invloed van een internationaal tribunaal In gesprek met Rwandezen
Hessel Nieuwelink Studentnummer: 0234850 Emailadres:
[email protected] Telefoonnummer: 020-6866859 Doctoraalscriptie Internationale Betrekkingen Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen, afdeling politicologie Begeleiders: Dr. Nanci Adler, Centrum voor Holocaust en Genocidestudies Prof. dr. Johannes Houwink ten Cate, Centrum voor Holocaust en Genocidestudies Dr. Charlotte Hille, Politicologie 10 juli 2006
2
INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD
4
INLEIDING
5
DEEL 1: DE HISTORISCHE CONTEXT
9
HOOFDSTUK 1: PERSOONLIJKE GESCHIEDENISSEN VAN DE GENOCIDE § 1.1 Geschiedenis van Rwanda § 1.2 Persoonsgeschiedenissen § 1.3 Concluderende opmerkingen DEEL 2: MECHANISMEN VAN EEN TRANSITIE
10 10 15 27 30
HOOFDSTUK 2: WAARHEID EN ERKENNING § 2.1 Vaststellen wat er is gebeurd § 2.2 Erkenning van gebeurtenissen § 2.3 Gacaca als mechanisme voor waarheidsvinding
32 32 35 37
HOOFDSTUK 3. RECHTVAARDIGHEID NA MASSAAL GEWELD § 3.1 Drie dimensies van rechtvaardigheid § 3.2 Rechtvaardigheid volgens de geïnterviewden § 3.3 Benodigdheden voor rechtvaardigheid
42 42 44 50
HOOFDSTUK 4: MOGELIJKHEDEN VOOR VERZOENING § 4.1 Bereidheid tot verzoening § 4.2 Betekenis van verzoening § 4.3 Verklaringen voor vergevingsgezindheid § 4.4 De weg naar verzoening
59 59 62 64 66
DEEL 3: BEOORDELING VAN HET RWANDA TRIBUNAAL HOOFDSTUK 5: FUNCTIONEREN VAN HET RWANDA TRIBUNAAL § 5.1 Oprichting van het Rwanda Tribunaal § 5.2 Mate van geïnformeerdheid onder Rwandezen § 5.3 Oordelen van geïnterviewden over werkzaamheden van het Tribunaal § 5.4 Afleggen van getuigeverklaring in Arusha
72 73 74 76 80 90
HOOFDSTUK 6: GESTELDE DOELEN VOOR HET RWANDA TRIBUNAAL § 6.1 Waarheidsvinding § 6.2 Bereiken van rechtvaardigheid § 6.3 Bijdragen aan verzoening § 6.4 Voorkomen van genocide
96 96 98 103 105
HOOFDSTUK 7. EFFECTIVITEIT VAN MECHANISMEN § 7.1 Een waarheidscommissie § 7.2 Gacaca § 7.3 Een internationaal tribunaal § 7.4 Conclusie: beperkte invloed van een internationaal tribunaal
108 109 111 112 112
LITERATUURLIJST
114
BIJLAGE:LIJST VAN GEÏNTERVIEWDEN
119
3
VOORWOORD Bij het schrijven van deze scriptie en het doen van het onderzoek, was een aantal mensen erg belangrijk. Allereerst is dat Marie Kagaju-Laugharn. Zij heeft voor essentiële informatie en contacten gezorgd. Ik ben haar hiervoor erg dankbaar. Daarnaast dank ik Lucie, Julie en Madeleine Kagaju die mij twee maanden lang in Rwanda zeer gastvrij hebben ontvangen. Verder dank ik Gabriel Gabiro (journalist), Leonard Karuramga (journalist), Dora Urujeni (medewerker Internews), Albert Nzamukwereka (medewerker Never Again), Aurea Kayiganwa (directeur Avega) en Thérèse Bibonobono (medewerker Pro-Femmes/Twese Hamwe) voor hun ondersteuning. Ik had niet kunnen bedenken dat zoveel mensen bereid waren mij met dit onderzoek bij te staan. Ook in Amsterdam is er een aantal mensen dat mij heeft geholpen. Zo wil ik Charlotte Hille bedanken voor de begeleiding van mijn scriptie. Daarnaast heb ik belangrijke steun ontvangen van Johannes Houwink ten Cate, Ton Zwaan en Silvia Rottenberg, alledrie van het Centrum voor Holocaust en Genocidestudies. Als laatste wil ik Nanci Adler voor haar begeleiding bedanken. Zij heeft mij bij het schrijven van mijn scriptie niet alleen geholpen maar ook geïnspireerd. Als laatste wil ik graag alle mensen bedanken die bereid waren om geïnterviewd te worden. Ik heb er erg veel respect voor dat zij bereid waren een vreemde te vertellen wat zij hebben meegemaakt en hoe zij omgaan met hun verleden.
Hessel Nieuwelink Amsterdam, 10 juli 2006
4
INLEIDING Op een zonnige donderdagmiddag spreekt een overlevende van de genocide in Rwanda over wat er is gebeurd op een van de dagen tijdens de volkerenmoord in de lente van 1994. Hij doet dat tijdens een zitting van het lokale traditionele rechtssysteem gacaca, waar sinds 2002 genocidenverdachten moeten verschijnen. Met veel armbewegingen maakt hij de gemeenschap duidelijk wat er is voorgevallen op die dag. Hoewel ik niet versta wat hij zegt en er slechts af en toe een zin aan mij vertaald wordt, begrijp ik dat hij wanhopig op zoek is naar erkenning van zijn verhaal. Aan de leden van de gemeenschap die onder diezelfde boom zitten, is af te lezen dat de man niet helemaal serieus wordt genomen. In het publiek zit ook een militair met vuurwapen het schouwspel rustig te bekijken. Hij moet de veiligheid van de bevolking garanderen. Na enkele minuten staat achter mij een man op. Met een dwingende, dreigende blik in zijn ogen vertelt hij de gemeenschap dat de andere man niet goed bij zijn hoofd is. Deze spreker blijkt iemand te zijn die heeft geparticipeerd in de genocide en net is vrijgelaten uit de gevangenis. “Deze man is ziek! Hij is niet serieus!” vertaalt de vrouw naast mij. Met grote armgebaren en nog altijd diezelfde blik in zijn ogen praat de man door. De rillingen gaan mij over de rug. Even kijk ik over mijn andere schouder. Als een flits schiet door mij heen: “Gelukkig is die militair aanwezig. Als er iets gebeurt, kan hij ingrijpen.” Ik realiseer me dat ik me bedreigd voel door deze ex-gevangene. Nadat hij enkele minuten heeft gesproken gaat de man weer zitten. De eerste spreker gaat ook zitten met een treurig, verongelijkt gezicht. “Ach, volgende keer zal hij weer proberen zijn verhaal te vertellen,” vertelt de vrouw naast mij. De rechtszaak gaat door waar die gebleven was. Andere mensen staan op om te vertellen wat zij hebben gezien. Af en toe kijk ik om of te zien of de ex-gevangene er nog is. Hij blijft tot het einde aanwezig maar zegt niets meer. Dit gebeurde tijdens zomaar een gacaca-zitting in Rwanda. Het had waarschijnlijk in elk dorp plaats kunnen hebben. Overal vinden nu deze rechtszaken plaats. Elk dorp heeft zijn doden, daders en overlevenden. Door middel van gacaca wordt geprobeerd het verschrikkelijke verleden van het land te verwerken. De gebeurtenissen moeten vastgesteld worden en de daders bestraft. Zoals de overlevende die hierboven beschreven werd, bestaan er velen. Op zoek naar erkenning voor wat er is gebeurd. En zoals de dader hierboven, zijn er ook velen. Vrijgelaten uit de gevangenis omdat ze misdaden hebben bekend. Elke dag worden ze met elkaar geconfronteerd, of ze willen of niet, ze wonen immers naast elkaar. 5
Deze omstandigheden lijken ver af te staan van de realiteit van een ander rechtsorgaan dat onderzoek doet naar genocidale misdaden, het Internationale Strafrechtelijke Tribunaal voor Rwanda (ICTR).1 Dit Tribunaal, dat gevestigd is in Arusha, Tanzania, is opgericht om de belangrijkste planners van de genocide te veroordelen. Daarnaast moet het tribunaal volgens haar statuut aan waarheidsvinding doen, voor rechtvaardigheid zorgen en daardoor bijdragen aan het nationale verzoeningsproces. Gedurende de elf jaar dat dit tribunaal nu bestaat, heeft het meerdere mensen voor genocide veroordeeld en aan enkele juridische begrippen verdere invulling gegeven. De vraag is echter in welke mate het bijdraagt aan de wederopbouw van de Rwandese samenleving. Over deze bijdrage is nog niet erg veel bekend. Zo stelde de jurist Steven Ratner: “[A]s the number of international criminal courts has grown in the last decade, scant attention has been given to how these courts affect key constituencies in domestic societies, such as victims, bystanders, political leaders, and the general public.” 2 Er is dus onvoldoende bekendheid over de rol die internationale tribunalen in transitionele samenlevingen vervullen.3 Het doel van deze scriptie is dan ook te bekijken op welke wijze Rwandezen het ICTR beoordelen. De vraag die daarbij centraal staat is: hoe beoordelen Rwandezen de werking en de doelen van het Internationale Strafrechtelijke Tribunaal voor Rwanda? Om deze vraag te kunnen beantwoorden is het van belang om te weten of Rwandezen het belangrijk vinden om te weten wat er is gebeurd, wat rechtvaardigheid voor hen betekent en of verzoening volgens hen mogelijk is. Deze drie elementen vormen de kern van de vraagstukken rondom transitionele samenlevingen. Deze vraagstukken worden vervolgens weer in een (persoonlijke) historische context geplaatst. Zonder deze historische context is het immers mogelijk dat meningen onbegrijpelijk zijn. Om onderzoek te doen voor deze scriptie ben ik gedurende de maanden november en december van 2005 naar Rwanda gegaan. Daar heb ik veertien mensen uitgebreid over deze thematiek geïnterviewd. Vrijwel alle interviews zijn met behulp van een tolk afgenomen. Bij twee was dit niet nodig omdat de personen (Janvier en Joseph) de Engelse taal machtig zijn. 1
In deze scriptie zullen Engelse afkortingen gebruikt worden voor termen die doorgaans grotere bekendheid in het Nederlandse taalgebied hebben onder de Engelse term. 2 S. Ratner, “Foreword,” in: S. Ratner en J. Bischoff (ed.), International War Crimes Trials: Making a Difference? (Texas: University of Texas School of Law, 2004), pp. 4-5, aldaar 4. Zie eveneens L. Fletcher en H. Weinstein, “Violence and Social Repair: Rethinking the Contribution of Justice to Reconciliation,” Human Rights Quarterly jrg. 24 (2002), pp. 573-639, aldaar pp. 584-585. 3 Onder de term transitionele samenleving worden hier landen verstaan die een gewelddadig verleden hebben en op zoek zijn naar manieren om daar me om te gaan. Zie voor vergelijkbare definitie, A. Barahona de Brito, P. Aguilar en C. González-Enríquez, “Introduction,” in: A. Barahona de Brito, C. González-Enríquez en P. Aguilar (red.), The politics of Memory. Transitional justice in democratizing societies (Oxford: Oxford University Press, 2001), pp. 1-39, aldaar, p. 11.
6
De interviews waren semi-gestructureerd van opzet. Telkens werden dezelfde thema ’s aan de orde gesteld maar kon ik naar gelang de antwoorden, bepaalde onderwerpen uitgebreider aan de orde stellen. Verder zijn tien Rwandezen geïnterviewd die werkzaam zijn binnen de civil society of de overheid. Deze interviews worden gebruikt om achtergronden van de Rwandese situatie te verhelderen. Vrijwel alle personen uit de eerste groep uitten de wens anoniem te blijven. De namen van deze geïnterviewden zijn dan ook gefingeerd. Van de andere groep gaf alleen een pastoor aan anoniem te willen blijven. Een doelstelling van dit onderzoek is te bekijken hoe ‘gewone’ mensen in een postgenocidale samenleving over deze onderwerpen denken. Binnen de wetenschappelijke literatuur over deze problematiek is immers erg weinig bekend over hun ideeën. 4 Bij het vaststellen van de onderzoekspopulatie was het belangrijkste criterium dan ook, dat iemand niet tot de politieke of economische elite van het land mocht behoren. Om er verder voor te zorgen dat opinies uit verschillende delen van de Rwandese samenleving in dit onderzoek naar voren komen, is gezocht naar mensen met een zo verschillend mogelijke achtergrond. Zo is er gesproken met meerdere overlevenden, twee omstanders en één dader die ook in de gevangenis heeft gezeten. Daarnaast zijn er twee vrouwen geïnterviewd die bij het Rwanda Tribunaal als getuige een verklaring hebben afgelegd. Verder zijn er mensen uit de hoofdstad Kigali en verschillende dorpen geïnterviewd. Daarbij is er voor gekozen om uit twee dorpen meerdere mensen te interviewen. Uit een van deze twee dorpen is de voormalige burgemeester door het ICTR veroordeeld. Vanwege de anonimiteit van de participanten wordt hier gebruik gemaakt van een niet-bestaande naam, Kibubu. Het andere dorp ligt in het noorden van het land en is op basis van pragmatische overwegingen gekozen. Met enkele mensen in dat dorp bestonden er contacten. In deze plaats, met de eveneens fictieve naam Mukoza, heeft het ICTR geen rol gespeeld. Een belangrijke beperking van dit onderzoek is dat mensen slechts eenmaal zijn geïnterviewd. Een gevolg hiervan is dat het niet mogelijk was een vertrouwensband met de geïnterviewden op te bouwen. Juist deze band kan van belang zijn als mensen naar hun ideeën gevraagd worden. 5 Dit is zeker het geval in een land als Rwanda waar vrijheid van meningsuiting niet van zelfsprekend is.6 Om dit vertrouwen toch zo groot mogelijk te maken, is elke geïnterviewde door een bekende gevraagd aan het onderzoek mee te doen. Evenwel is 4
H. Rombouts, “Importance and difficulties of victim based research in post conflict societies,” European journal of crime, criminal law and criminal justice jrg. 10 (2002), pp. 216-232. 5 S. Leydesdorff, De mensen en de woorden (Amsterdam: J. M. Meulenhoff, 2004), pp. 60-64. 6 Zie bijvoorbeeld: Amnesty International, Rwanda: Freedom of expression under attack (Londen: Amnesty International, 2006); F. Reyntjes, “Rwanda, Ten Years On: From Genocide to Dictatorship,” African Affairs jrg. 103 (2004), pp. 177-210.
7
dit natuurlijk niet vergelijkbaar met een vertrouwensband tussen mensen die elkaar al lange tijd kennen. Een probleem waar elk onderzoek in een post-genocidale samenleving mee te kampen heeft, zijn trauma’s onder de onderzoekspopulatie. Uit een recent onderzoek onder Rwandezen blijkt dat bijna één op de vier participanten getraumatiseerd zijn.7 Een gevolg hiervan kan zijn, dat mensen het nog moeilijker vinden om over hun verleden, emoties en opinies te spreken. Hoewel alle geïnterviewden over meerdere onderwerpen hun opinies hebben gegeven, is het ook hierdoor mogelijk dat er een verschil bestaat tussen hun ‘werkelijke’ ideeën en hetgeen ze in het interview hebben verteld. Hieraan is echter niet te ontkomen als deze thematiek onderzocht wordt. Gezien de omvang van de onderzoekspopulatie is van representativiteit en generaliseerbaarheid van de resultaten geen sprake. De opinies van deze veertien mensen vertolken niet het gedachtegoed van de doorsnee Rwandees. De conclusies die aan hun uitspraken verbonden worden, zeggen alleen iets over de ideeën die deze veertien mensen hebben ten aanzien van rechtvaardigheid, verzoening en het Rwanda Tribunaal. Aangezien er weinig bekend is uit wetenschappelijke en journalistiek onderzoek over opinies van Rwandezen over deze onderwerpen, schuilt in het bespreken van deze gedachten de relevantie van dit onderzoek. Deze scriptie bestaat uit drie delen. In het eerst deel wordt de genocide in Rwanda Rwanda
beschreven.
Een
belangrijke
plaats
is
hier
ingeruimd
voor
de
persoonsgeschiedenissen van de geïnterviewden. Het tweede deel omvat de ideeën van deze mensen ten aanzien van de begrippen waarheid, rechtvaardigheid en verzoening. Elk begrip omvat één hoofdstuk waarbij eveneens de theorie en het reeds gedane onderzoek omtrent dit begrip behandeld worden. In het derde deel wordt aandacht besteed aan het Rwanda Tribunaal, dat in twee hoofdstukken is onderverdeeld. Eerst wordt het functioneren van het tribunaal in het algemeen behandeld. Daarna komen de doelen die voor het tribunaal gesteld zijn aan de orde. Als afronding worden verschillende mechanismen besproken die kunnen helpen het genocidale verleden te verwerken, zoals gacaca, een internationaal tribunaal en een waarheidscommissie. Daarbij wordt gekeken naar wat, gezien de conclusies uit eerdere hoofdstukken, de voor- en nadelen van de mechanismen voor de Rwandese situatie zijn.
7
P. Pham, H. Weinstein, T. Longman, “Trauma and PTSD Symptoms in Rwanda. Implications for Attitudes Toward Justice and Reconciliation,” JAMA jrg. 292 (2004), pp. 602-612.
8
DEEL 1: DE HISTORISCHE CONTEXT In 1994 heeft er in Rwanda een genocide plaatsgevonden. Gedurende drie maanden van dat jaar werden Tutsi’s door soldaten, politieagenten, militieleden en burgers opgejaagd en op zeer grote schaal vermoord. Dit gebeurde veelal op buitengewoon gruwelijke wijze. De mensen die vermoord werden, lagen in veel gevallen nog dagen op de plaats waar zij vermoord werden, zodat voor alle Rwandezen duidelijk was wat er aan de gang was.1 Deze gebeurtenissen hebben zonder twijfel grote impact gehad op de bevolking en de gevolgen zullen nog altijd merkbaar zijn. In deel één van deze scriptie komt dan ook de geschiedenis van Rwanda aan de orde. Eerst komt het verleden van Rwanda aan bod zoals dat door wetenschappers is vastgesteld. Daarna worden de verschillende persoonsgeschiedenissen van de geïnterviewden beschreven. De opinies van de geïnterviewden worden hierdoor binnen een bredere historische context geplaatst.
1
African Rights, Death Despair and Defiance (Londen: African Rights, 1995), pp. 258-572; A. Des Forges, ‘Leave None to Tell the Story.’ Genocide in Rwanda (New York: Human Rights Watch, 1999), pp. 303-427; P. Gourevitch, ‘Ze maken ons allemaal dood…’ Verhalen uit Rwanda (Amsterdam: Atlas, 1998), pp. 110-143; L. Melvern, A People Betrayed. The Role of the West in Rwanda’s genocide (Londen: Zed Books, 2000), pp. 115185.
9
HOOFDSTUK 1: PERSOONLIJKE GESCHIEDENISSEN VAN DE GENOCIDE
We heard about it in the morning because Tutsi said to each other: “The plane of the president has crashed, so the Tutsi are gonna die.” […] When we heard that someone was being killed, we started to hide ourselves. […] I had a big family, like over 100 people. Those people were killed, I was the only one who fled, who wasn’t killed. Innocent Killing a neighbour that was normal! But killing your own mother, your own son, your own daughter that is the worst of it. […] Your mother was a Tutsi? She had to be killed and it is you who had to kill her. Janvier
§ 1.1 GESCHIEDENIS VAN RWANDA De bevolking in Rwanda bestaat uit drie bevolkingsgroepen, Hutu’s, Tutsi’s en Twa’s. Het wordt algemeen aangenomen dat Hutu’s 85 procent, Tutsi’s 15 procent en Twa’s 1 procent van de bevolking vormen.1 Er bestaat geen consensus onder wetenschappers over de wijze waarop deze groepen gedefinieerd moeten worden. Volgens sommige wetenschappers zijn het etnische groepen, anderen menen dat het van oorsprong sociaal-economische klassen zijn.2 Het idee dat de Belgische kolonisator (1916-1962) de groepen rigide identiteiten toewees, kan wel op overeenstemming rekenen. Geheel volgens de tijdgeest definieerde de kolonisator de groepen als verschillende rassen. Van Tutsi’s bestond het idee dat ze uit Noord-Afrika afkomstig waren en daarmee meer leken op de Europeanen dan de Hutu’s of Twa’s. Om voor stabiliteit en beschaving te zorgen dienden de Tutsi’s, in naam van de Belgen, het land te besturen. Hierdoor kwamen alle bestuurlijke posities in handen van deze minderheid. Verder kregen zij aanzienlijk meer kansen op het gebied van onderwijs en werden posities binnen de kerk, die sinds die tijd zeer invloedrijk was, aan Tutsi’s toebedeeld. 3 Na de Tweede Wereldoorlog veranderde het beleid van de kolonisator en kregen Hutu’s meer rechten. Dit beleid mondde in 1959 uit in een machtsovername door Hutu’s en drie jaar later in onafhankelijkheid. Deze omwenteling ging gepaard met grootschalig geweld dat gelijkenissen vertoonde met de genocide van 1994. Politicoloog Rene Lemarchand schreef in 1970 over deze misdaden: “Armed with clubs, pangas and spears, the Hutu methodically 1
G. Prunier, The Rwanda Crisis. History of a Genocide (Londen: Hurst and Company, 2002), pp. 5-9. A. Destexhe, Rwanda and Genocide in the Twentieth Century (Londen: Pluto Press, 1995), p. 36; M. Mamdani, When Victims Become Killers. Colonialsm, Nativism, and the Genocide in Rwanda (Princeton/Oxford: Princeton University Press, 2001), pp. 68-71; J. Vansina, Antecedents to modern Rwanda (Oxford: James Currey Fountain, 2004), pp. 135-6. 3 Destexhe, Rwanda, p. 36; Mamdani, When Victims Become Killers, pp. 68-71; Vansina, Antecedents to modern Rwanda, pp. 135-6. 2
10
began to exterminate all Tutsi in sight - men, women and children.” 4 Evenals tijdens de genocide van 1994 speelde ‘zelfbescherming’ een belangrijke rol bij het uitvoeren van deze misdaden, zie beneden. Uiteindelijk zijn duizenden mensen, voornamelijk Tutsi’s, om het leven gekomen en zijn ruim 200.000 mensen naar de omringende landen gevlucht. Tot 1964 probeerden enkele van deze vluchtelingen met geweld de machtswisseling ongedaan te maken.5 De stabiliteit keerde weer na het stoppen van de aanvallen. Dat zou tot het uitbreken van de burgeroorlog in 1990 zo blijven, afgezien van kortstondige oprisping van geweld in 1973 met de coup van Juvenal Habyarimana.
6
Met de onafhankelijkheid werd het
discriminatoire beleid van de kolonisator omgedraaid. Tutsi’s werden vanuit overheidswege gediscrimineerd en Hutu’s bevoordeeld.7 In oktober 1990 viel vanuit Oeganda het Rwandese Patriottische Front (RPF) het land binnen en luidde daarmee het begin van jarenlange onrust in. Het RPF werd voornamelijk gevormd door (het nageslacht van) vluchtelingen uit de jaren zestig. Het Front was niet in staat veel terrein te veroveren maar werd evenmin verslagen. Als wraak op RPF-aanvallen werden in deze periode door het overheidsleger verschillende malen burgers vermoord.8 In 1992 en 1993 waren er verscheidene vredesonderhandelingen tussen de RPF en de regering. Hoewel er meerdere verdragen werden gesloten, kwam er nooit een echte vrede. Als gevolg van een vredesverdrag dat in augustus 1993 gesloten werd, kwam er in november van dat jaar een VN-vredesmacht. Deze VN-missie moest de vrede bewaken en had slechts bevoegdheid toe te zien op de naleving van het vredesverdrag en geen mandaat of middelen om het af te dwingen.9 Het regime van president Juvenal Habyarimana, dat sinds 1973 het land bestuurde, dreigde haar macht kwijt te raken vanwege interne en externe druk om democratisering door te voeren. 10 De oorlogsdreiging bood haar de mogelijkheid langer aan de macht vast te houden. Het regime, gesteund door aanverwante groeperingen, creëerde angst onder de bevolking voor het RPF.11 Zij stelden dat een overwinning van de RPF een herstel van de Hutu-onderdrukking zou betekenen zoals die bestond voor de onafhankelijkheid. Alle Tutsi’s steunden volgens hen het Front en vormden daarmee een gevaar voor de Hutu meerderheid.12 4
Lemarchand, Rwanda and Burundi, pp. 224. Ibidem, p. 225. 6 Prunier, The Rwanda Crisis, pp.74-80. 7 Mamdani, When Victims Become Killers, pp. 103-131. 8 Prunier, The Rwanda Crisis, pp. 108-111. 9 Melvern, A people betrayed, pp. 52-60, 115-36 en 152-67; Prunier, The Rwanda Crisis, pp. 159-91. 10 Prunier, The Rwanda Crisis, pp. 127-158. 11 Toch onderhandelde ze met het Front waardoor zij sterk bekritiseerd werden door extremistische Hutu’s. 12 Mandani, When Victims Become Killers, pp. 189-196. 5
11
Al in februari 1991 werd gesteld dat er een genocide op Hutu’s aanstaande was. Deze boodschap werd de jaren daaropvolgend talloze malen herhaald.13 Om deze massamoord te voorkomen moesten alle Hutu’s bereid zijn tot zelfverdediging. Dit werd de kern van de genocidale Hutu Power-ideologie. Hiertoe werden milities opgericht, zoals de Interahamwe, die getraind werden door politieagenten of soldaten. 14 De moord op de Burundese Hutupresident in oktober 1993 door Burundese Tutsi’s zagen veel Rwandese Hutu’s als een teken dat Tutsi’s niet bereid waren met hen samen te leven. Hierdoor was een preventieve aanval volgens hen noodzakelijk.15 Op 6 april, aan het begin van de avond, keerde Habyarimana terug van vredesonderhandelingen met de RPF. Toen zijn vliegtuig bijna het vliegveld in Kigali bereikte, werd het door onbekenden neergeschoten. Alle inzittenden kwamen om. Vrijwel direct werden er door militieleden en soldaten van het regeringsleger wegversperringen in Kigali geplaatst en begonnen zij een zoektocht naar hun‘vijanden.’ Binnen enkele uren waren talloze leden van de oppositie, kritische journalisten en vele Tutsi’s vermoord.16 De volgende ochtend verspreidde deze moordpartijen zich over vrijwel het gehele land. Innocent, een Tutsi die voor dit onderzoek is geïnterviewd, herinnert zich die ochtend nog goed. Hij vertelt: “The burgomaster invited all political parties. He told to them: “Now we know that the enemy is one person. The Tutsi are the enemy. [...] So we are going to start to fight against Tutsi. […] If you know where a Tutsi lives, you must go there.””17 Alle Hutu’s moesten daarbij helpen, als ze dat weigerden liepen zij ernstig gevaar. Tijdens deze genocide zijn tussen de achthonderdduizend en één miljoen Tutsi’s en tienduizenden Hutu’s op veelal afgrijselijke wijze vermoord. Slechts een klein deel van de Tutsi’s heeft de genocide overleefd. Vrijwel alle overlevenden hebben familieleden verloren en verschrikkelijke misdaden meegemaakt. Vele vrouwen werden tijdens de genocide verkracht.
18
Hierdoor is het niet verwonderlijk dat een groot aantal Rwandezen
getraumatiseerd is. De VN-vredesmacht kon tijdens deze massamoord geen wezenlijke rol vervullen. Zeker niet nadat België besloot tot het terugtrekken van haar troepen nadat tien van haar 13
Human Rights Watch, The Rwandan Genocide: How It Was Prepared (New York: Human Rights Watch, 2006), pp. 7-8. 14 Ibidem, p. 10. 15 Prunier, The Rwanda Crisis, pp. 192-212. 16 African Rights, Death, Despair and Defiance, pp. 177-235. Prunier, The Rwanda Crisis, pp. 213-236. 17 Innocent, interview in Kibubu, 12 december 2005. 18 African Rights, Death Despair and Defiance, pp. 258-572; Des Forges, ‘Leave none to tell the story,’ pp. 303427; Gourevitch, ‘Ze maken ons allemaal dood…’, pp. 110-43; Melvern, A People Betrayed, pp. 115-136 en 168-85.
12
soldaten waren vermoord.19 Uiteindelijk werden de genocidale moorden pas gestopt doordat het RPF dit misdadige regime versloeg.20 Als gevolg daarvan vluchtten honderdduizenden Hutu’s het land uit. Dit gebeurde uit vrees voor wraak van Tutsi’s maar ook omdat zij gedwongen werden door de moordenaars, de génocidaires, die konden zich dan immers als onschuldige vluchtelingen voordoen.21 De angst voor wraak was niet ongegrond, omdat leden van de RPF na de beëindiging van de oorlog op verschillende plaatsen ongewapende burgers vermoordden. 22 Dit bewees volgens de génocidaires dat het Front genocide op de Hutu’s uitvoerde.23 Een van de machtigste instituties in Rwanda is de christelijke kerk. De rol die deze tijdens de genocide vervulde, is niet onomstreden. Er waren kerkelijke leiders die zich verzetten tegen de genocide. Maar belangrijke kerkelijke autoriteiten lieten na om ondubbelzinnig op te roepen het moorden te stoppen of hun volgelingen te verbieden er aan deel te nemen. Sommigen steunden de genocide zelfs door hun volgelingen aan te zetten tot moorden of het goed te keuren dat Tutsi’s in hun kerk vermoord werden.24 Het aantal mensen dat misdaden heeft begaan tijdens de genocide is groot. Politicoloog Scott Straus berekende dat wellicht 200.000 mensen hebben deelgenomen in het moorden. Daarnaast hebben velen geparticipeerd in de genocide door bijvoorbeeld te vertellen waar Tutsi’s verbleven, goederen te stelen of ze te verwoesten.25 Hoewel de genocide centraal werd gecoördineerd, vervulde de lokale bevolking een grote rol bij de uitvoering. Veel moordenaars kenden hun slachtoffers. 26 Janvier, een Tutsi die voor dit onderzoek is geïnterviewd, vertelt dat bekenden elkaar hebben vermoord: “Killing a neighbour that was normal! But killing your own mother, your own son, your own daughter that is the worst of it. […] Your mother was a Tutsi? She had to be killed and it is you who had to kill her.”27 Uit veschillende onderzoeken blijkt dat het vaker voorkwam dat mensen door hun familieleden werden vermoord. Een verklaring daarvoor is, dat het gebeurde uit angst zelf vermoord te 19
Melvern, A People Betrayed, pp. 115-137. Prunier, The Rwanda crisis, pp. 268-273. 21 Ibidem, pp. 299-355. 22 Des Forges, ‘Leave None to tell the Story’, pp. 702-722 en Reyntjes, “Rwanda, Ten Years On,” pp. 177-210. 23 C. Mironko, “Igitero: means and motive in the Rwandan genocide,” Journal of Genocide Research jrg. 6 (2004), pp. 47-60, aldaar 56; P. Verwimp, “Testing the Double-Genocide Thesis for Central and Southern Rwanda,” Journal of Conflict Resolution jrg. 47 (2003), pp. 423-442. 24 African Rights, Death, despair and defiance, pp. 862-930; T. Longman, “Church Politics and the Genocide in Rwanda,” Journal of Religion in Africa jrg. 31 (2001), pp. 163-186. 25 S. Straus, “How many perpetrators were there in the Rwandan genocide? An estimate,” Journal of Genocide Research jrg. 6 (2004), pp. 85-98. 26 African Rights, Death, despair and defiance, 100-176; Prunier, The Rwanda Crisis, 242-248. J. Hatzfeld, Seizoen van de machetes. Het verhaal van de daders (Amsterdam: Bezige Bij, 2004), p. 78. 27 Janvier, interview in Kigali, 28 november 2005. 20
13
worden. 28 De participatie kan echter niet alleen verklaard worden door te wijzen op deze dwang, omdat veel génocidaires vermoordden of verkrachtten hun slachtoffers op brutere wijze dan opgedragen werd. 29 Hieronder wordt een vijftal oorzaken beschreven voor de genocide, die in de literatuur behandeld worden. Dit biedt wellicht een verduidelijking voor het hoge aantal participanten tijdens de genocide De wens van de politieke elite om zijn macht niet te verliezen wordt als een belangrijke oorzaak gezien. De mensenrechtenorganisatie African Rights schreef: “The genocide […] was a political strategy adopted by a clique of powerful people at the centre of the government of Rwanda. Their plan was to hold on to power at all cost.”30 Het regime was bereid tot het uiterste te gaan om haar macht te behouden. De tweede oorzaak hangt hier nauw mee samen, namelijk ideologische overtuigingen. Binnen de Hutu Power-ideologie werden de bevolkingsgroepen weer als verschillende rassen gezien. 31 Deze konden niet vreedzaam samenleven. Journaliste Linda Melvern schreef over Théoneste Bagosora, een van de belangrijkste organisatoren van de genocide: “Rwanda, he believed, belonged to the Hutu. The Tutsi were invaders, they were naturalized immigrants trying to impose their will.”32 Naast de wil om macht te behouden, bestond er de angst dat Tutsi’s de macht over zouden nemen en hen gaan onderdrukken. De belangrijke rol die gehoorzaamheid wordt toegedicht binnen de Rwandese politieke cultuur, is een derde oorzaak. Prunier stelde: “Rwandese political tradition […] is one of systematic, centralised and unconditional obedience to authority. […] This unquestioning obedience was to play a tragic and absolutely central role in the unfolding of the 1994 genocide.”33 Verder wordt de grote armoede die in Rwanda heerste, als oorzaak gezien. Participeren in de genocide kon immers persoonlijk gewin opleveren doordat mensen de bezittingen werden beloofd van degenen die zij vermoordden. 34 Volgens jurist Paul Magnarella moet dit gezien worden als de belangrijkste oorzaak van de genocide. 35 Door 28
African Rights, Death, despair and defiance, pp. 993-1002; Mamdani, When victims become killers, p. 4 en P. Uvin, “Reading the Rwandan Genocide,” The International Studies Review jrg. 3 (2001), pp. 75-99. aldaar pp. 79-81. 29 Mironko, “Igitero,” pp. 47-48. 30 African Rights, Death, despair and defiance, p. XVII. Zie eveneens: Des Forges, ‘Leave None to tell the Story’, 4; Prunier, The Rwanda Crisis, p. 141. B. Valentino, Final solutions. Mass Killings and Genocide in the 20th Century (Ithaca / Londen: Cornell University Press, 2004), p. 184. 31 Mamdani, When victims become killers, pp. 189-196. 32 Melvern, A people betrayed, pp. 61-2. Zie eveneens: African Rights, Death, despair and defiance, p. 1 en Mamdani, When victims become killers, pp. 192-3. 33 Prunier, The Rwanda crisis, p. 57. Zie eveneens: Uvin, “Reading the Rwandan Genocide,” pp. 84-87. 34 Hatzfeld, Seizoen van de machetes, pp. 91-103 en African Rights, Death, despair and defiance, p. 24. 35 P. Magnarella, “The backgrounds and causes of the genocide in Rwanda,” Journal of International Criminal Justice jrg. 3 (2005), p. 821.
14
anderen wordt gesteld dat dit wellicht een reden was om te participeren maar menen dat het in zichzelf niet voldoende is. 36 De straffeloosheid die ten aanzien van misdaden tegen Tutsi’s en niet-extremistische Hutu’s in de periode voorafgaand aan de genocide heerste, wordt eveneens als een oorzaak gezien. Jurist René Degni-Ségui deed als VN-mensenrechtenrapporteur in mei 1994 onderzoek in Rwanda. Hij kwam in zijn rapport tot de conclusie dat: “impunity, like incitement to hatred and murder, is a recurrent cause of the massacres.”37 Omdat mensen nooit veroordeeld werden, bestond wellicht het idee dat dergelijke misdaden als normaal gedrag moesten worden gezien en dachten mensen door te participeren moreel juist te handelen.38 Over de betekenis van de hierboven beschreven oorzaken bestaat in de literatuur geen overeenstemming.
Meningsverschillen
bestaan
voornamelijk
ten
aanzien
van
het
doorslaggevende belang dat de oorzaken hebben gehad voor het participeren in de genocide. Hieronder komen de persoonsgeschiedenissen aan bod. Daarbij wordt beschreven wat mensen hebben meegemaakt maar ook op welke wijze zij de gebeurtenissen gedurende hun leven interpreteren. Wat volgens de geïnterviewden de oorzaken van de genocide zijn, komt dientengevolge eveneens naar voren. § 1.2 PERSOONSGESCHIEDENISSEN Met alle geïnterviewden is gesproken over hun eigen verleden. Hierbij werd voornamelijk gesproken over gebeurtenissen die hun leven hebben vormgegeven. Doorgaans had dat direct te maken met de politieke situatie in het land. In een enkel geval speelde ‘normale’ problematiek, zoals een slecht huwelijk, een belangrijke rol. Tijdens de beschrijving van de persoongeschiedenissen ligt de nadruk op de bijzondere elementen uit het leven van de geïnterviewden en hun visie op de geschiedenis. De volgorde waarop de geïnterviewden aan bod komen is willekeurig, hoewel mensen die in dezelfde plaats wonen na elkaar behandeld worden. Joseph Joseph is een zesenveertigjarige Tutsi. Hij is in het noorden van het land opgegroeid en heeft een christelijke opvoeding genoten. Hij had de mogelijkheid om na het volgen van primair en secundair onderwijs naar de militaire academie te gaan. Na de afronding daarvan maakte 36
Mamdani, When victims become killers, p. 198 en Uvin, Aiding violence, p. 201. VN document 4/1995/7, 28 juni 1994, p. 15. 38 Des Forges, ‘Leave none to tell the story’, pp. 9 en 58-9. 37
15
Joseph enkele jaren carrière bij de nationale politie. Dit was in die tijd voor Tutsi’s vrij uitzonderlijk. Na het binnenvallen van het RPF in 1990 werden enkele familieleden van Joseph vermoord als wraak voor de dood van soldaten van het regeringsleger. In 1992 besloot hij, vanwege de toegenomen spanning in het land, zich bij de RPF aan te sluiten. Een van de oorzaken van de genocide was volgens Joseph dat de elite vreesde macht te verliezen. Hij vertelt: “If they made a peace-agreement with the RPF they had to share places in the government, in parliament, in the army. So the government forces tried to reduce the electoral and military potential of RPF in killing Tutsi’s and opposition here.”39 Joseph denkt dat de elite voornamelijk om politiek-strategische redenen de genocide heeft georganiseerd. Ze konden de RPF op militair vlak en de oppositie op politiek vlak niet verslaan. Door de genocide dachten ze de RPF te kunnen verslaan en de oppositionele Hutu’s aan hun zijde te krijgen. Joseph heeft tijdens de burgeroorlog op verschillende plaatsen in het land gevochten. Aan het einde van de oorlog ging hij op zoek naar zijn familie. Hij herinnert zich die dagen nog goed en vertelt erover: “It was terrible. Corpses of men on the road, in the bush. […] I remember that, when I arrived at my old home, I thought I was going to die. Because to see, to hear that all my family had been killed and to see houses destroyed…”40 Nadat hij dit gezien had, was het voor hem erg moeilijk om nog door te leven. Hij vertelt: “If I live now, it is [because] I used drink. […] It is difficult to live. But I will try, because I [want] to live.”41 Vanwege deze herinneringen lukt het hem nog altijd niet om naar zijn geboorteplaats terug te gaan. De confrontatie met mensen die zijn familieleden hebben vermoord levert teveel spanning voor hem op. Joseph vertelt dat hij, tijdens en vlak na de genocide, nadacht over het nemen van wraak op de Hutu-bevolking. Hij besloot uiteindelijk dat dit geen enkele zin had. Sommige RPF-soldaten konden zich echter niet meer onder controle houden. Hij vertelt: “I know some soldiers who killed Hutu’s and then they killed themselves. […] If some Hutu have been killed by RPF-forces it is because of that situation we saw.”42 Joseph keurt deze moorden sterk af. Hij vindt dat de omstandigheden niet als afdoende verklaring gezien kunnen worden voor misdaden van de RPF. Veel Rwandezen doen dat wel. Daarmee is deze houding van Joseph als ex-RPF-soldaat redelijk opmerkelijk.
39
Joseph, interview in Kigali, 25 november 2005. Ibidem. 41 Ibidem. 42 Ibidem. 40
16
Joseph geeft aan dat hij blij is dat het onderzoek voor deze scriptie wordt uitgevoerd. Hij zei daarover: “When I heard that someone from Europe is working on the genocide, it is a very good thing. And it rebuilds me.” 43 Het idee dat anderen interesse hebben in zijn geschiedenis doet hem goed. Volgens hem kan dat ook helpen bij het zoeken naar oplossingen voor de problematiek waar Rwanda mee kampt. Een andersoortige reactie is echter ook goed denkbaar. Mensen kunnen het als onwenselijk beschouwen dat ‘buitenstaanders’ zich met hun land bemoeien. Janvier Janvier is een in 1959 in Kigali geboren Tutsi. Hij benadrukt tijdens het interview regelmatig dat hij christen is en daarom op een bepaalde wijze handelt. Zijn ouders werden vermoord tijdens het grootschalige anti-Tutsi geweld in het begin van de jaren zestig. Hij heeft zowel primair als secundair onderwijs gevolgd. Gedurende het interview spreekt Janvier uitgebreid over het ontstaan en de oorzaken van de genocide. Hij meent dat de genocide niet in 1994 begon. Janvier legt uit: “It started back in 1959. […] They started calling us snakes. The snake had to be killed. […] They have started killing people from that time. Then the 60s, then the 70s. The final was this genocide of 1994. But it started in ’59.”44 Volgens hem vonden sinds die tijd continu genocidale moorden plaats. Gedurende de jaren negentig verslechterde de situatie echter nog verder. Janvier vertelt: “When the war began things started to be even worse for people who lived here and especially Tutsi.”45 Onderlinge spanningen namen in deze periode toe en Tutsi’s werden nog meer gediscrimineerd. Janvier beschrijft enkele oorzaken voor de genocide. Hij vertelt dat het verkrijgen van materiële voordelen een belangrijke reden was voor de participatie van veel mensen. Daarnaast meent Janvier dat de uitvoerders van de genocide erg gehoorzaam zijn en zelf niet na hebben gedacht over hun handelingen. Hij zegt hierover: “They don’t have a seat to think and ask themselves the question “why?” They are simple peasants who are not educated.”46 Verder benoemt hij haat ten opzichtte van Tutsi’s niet expliciet als oorzaak, maar dit komt wel meerdere keren naar voren tijdens het interview. Voor hem speelt dit dan ook in ieder geval op de achtergrond als oorzaak mee. Tijdens het interview vertelt Janvier weinig over zijn eigen situatie. Bij vragen over zijn eigen leven of omstandigheden spreekt hij vaak over de situatie van slachtoffers in het 43
Ibidem. Janvier, interview in Kigali, 28 november 2005. 45 Ibidem. 46 Ibidem. 44
17
algemeen. Een voorbeeld daarvan is zijn antwoord op de vraag hoe zijn leven er nu uitziet. Hij zegt: “To some [the wounds] become a scar, to some it is still fresh. See somebody is very poor, doesn’t have anything. The poverty is to the highest level and he or she is alone.”47 Uit dergelijke antwoorden is niet gemakkelijk af te leiden in wat voor situatie hij zich bevindt. Een mogelijke verklaring voor deze manier van antwoorden is, dat hij bang is de gebeurtenissen te herleven wanneer hij er uitgebreid over praat. Gentille Gentille is een Tutsi en is in 1938 geboren. Zij is een wedergeboren christen en heeft het grootste gedeelte van haar leven in Kigali gewoond. Tijdens haar jeugd ging zij niet naar school en is dus analfabeet. Gedurende haar leven trouwde ze tweemaal. Met haar eerste man kreeg ze drie kinderen. Hij werd vermoord tijdens de massamoorden in 1959. Met haar tweede man kreeg ze elf kinderen. De Interahamwe vermoordde hem tijdens de genocide van 1994. Over die laatste moord vertelt ze: “My husband was arrested as a suspect linked to the RPF. All my children were killed.”48 Doordat ze niet weet waar de lichamen van haar man en kinderen zijn, kan ze deze die niet begraven. Gentille werd tijdens de genocide samen met drie kleinkinderen door een onbekende gered. Na de beëindiging van de genocide werden ze door de RPF naar haar huis teruggebracht. Hoewel ze het prettig vond om na de genocide weer thuis te komen, was het ook erg moeilijk. Ze vertelt: “We found dead bodies of some of our children. […] To sleep in a house where you know your children are just outside hacked [is very difficult]. […] They have also stolen everything. I don’t even have a mattress to sleep on.”49 Sinds kort gaat ze naar bijeenkomsten van de organisatie Hope After Rape waar zij met anderen praat over wat ze hebben meegemaakt. Ze zegt daarover: “When the organisation Hope After Rape started I had the feeling that we were part of life again. […] Now I am feeling I become someone again. […] Interacting with people, makes me return to my sense. I am not feeling lonely anymore.”50 Door met anderen te spreken verkrijgt ze weer een gevoel van eigenwaarde en
47
Ibidem. Gentille, interview in Kigali, 30 november 2005. 49 Ibidem. 50 Ibidem. De organisatie was opgericht slachtoffers van seksueel geweld te steunen. Snel kwamen de organisatoren erachter dat er veel andere problemen waren die hiermee samen hingen. Sindsdien richtten ze zich op alle slachtoffers van de genocide. Uit onderzoek van Heidy Rombouts blijkt dat er veel meer van dit soort organisaties zijn met waarschijnlijk tienduizenden leden. Victim organisations and the politics of reparation: a case study on Rwanda (Antwerp: Intersentia, 2004), pp. 163-177. 48
18
het idee dat ze deel van een gemeenschap uitmaakt. Volgens therapeute Judith Herman zijn beide een belangrijk onderdeel van het verwerkingsproces van traumatische gebeurtenissen.51 Een aantal keer zegt Gentille op een bepaalde wijze te handelen of te denken omdat ze christen is. Haar geloof biedt Gentille dan ook duidelijk houvast. Daarnaast geeft zij tijdens het interview aan dat zij niets kan vertellen over de spanningen in Rwanda voordat de burgeroorlog uitbrak. Ze zegt: “I cannot say a lot about it because I am just a peasant. I heard that they had taken Kayibanda, that he was arrested. Of course, such stories I heard.”52 Naar eigen zeggen heeft zij niets van spanningen tussen Hutu’s en Tutsi’s gemerkt. Van discriminatie had zij, ook al is zij Tutsi, weinig last. Immaculée Immaculée is een Tutsi en geboren in 1952. Ook zij is een wedergeboren christen en geeft in haar antwoorden regelmatig aan dat haar geloof haar manier van leven beïnvloedt. Haar ouders werden in 1959 vermoord omdat ze Tutsi waren. Ze is in haar leven nooit naar school toegegaan en is dus analfabeet. Ze trouwde op jonge leeftijd en kreeg acht kinderen. Ze woonde toen in het zuiden van het land. Haar man had echter nog een vrouw. Immaculée zegt: “The life wasn’t easy. I could spend with him three months. Then I had to go away and he collected me back. It was all the time like that.”53 Dit huwelijk strandde in 1990 waarna ze naar Kigali ging. Het zware leven dat Immaculée tot 1990 leidde had volgens haar meer te maken met haar echtgenoot dan met het bestuur van het land. Bij het begin van de genocide kon ze zich met enkele van haar kinderen verstoppen, de anderen werden vermoord. Eind juni werd ze door de RPF gevonden, die brachten haar weer naar Kigali. Daar dacht ze veilig te zijn. Ze vertelt: I went back to my place. Two militias were pretending to be RPF soldiers. They took me telling me that there is a meeting in a sector. I was raped and then they were beating me, until [my finger] was broken. […] My child ran [to the RPF] and told the soldiers where I was and what was happening. When they came they found out that I was beaten and the two men ran away. 54
Het is bijzonder dat Immaculée over haar verkrachting vertelt, ook al doet ze dat niet uitgebreid. Een mogelijke verklaring is dat ze inmiddels veel heeft gesproken over de verkrachting, onder andere bij de organisatie Hope After Rape, waar ook zij lid van is. Hierdoor is het voor haar wellicht gemakkelijk om er over te spreken. 51
J. Herman, Trauma en herstel. De gevolgen van geweld – van mishandeling thuis tot politiek geweld (Amsterdam: Wereldbibliotheek, 2003), pp. 254-302. 52 Gentille, interview in Kigali, 30 november 2005. Kayibanda was de eerste president van het onafhankelijke Rwanda die in 1973 werd afgezet doordat Habyarimana een coup pleegde. 53 Immaculée, interview in Kigali, 10 december 2005. 54 Ibidem.
19
De verkrachting van Immaculée staat absoluut niet op zichzelf. Tijdens de genocide werden minstens 250.000 vrouwen verkracht. Sommige vrouwen werden dagen achtereen door een groep mannen verkracht, anderen werden weken of zelfs maandenlang door één man seksueel misbruikt. Een gevolg van deze verkrachtingen kon zijn dat vrouwen zwanger raakten of besmet werden met HIV. 55 Donatila Donatila, een Tutsi, werd in 1962 in een noordelijke provincie geboren. Ze heeft na het primaire onderwijs enkele jaren op een huishoudschool gezeten. Daarna trouwde ze met een zakenman. Gedurende haar hele leven waren er spanningen in Rwanda. Ze herinnert zich: “During my whole life I have always heard people call me Inyenzi, cockroach. I don’t remember something else.” 56 In 1990 nam de spanning verder toe, dat zich uitte in gewelddadigheden. Haar grootouders werden vermoord en haar zus verkracht. Voor haar gevoel is de genocide dan ook in die tijd begonnen. Toen in 1994 de genocide op massale schaal uitbrak, werd haar man vermoord. Ze besloot te vluchten. Ze vertelt: I went with my sister. And then she was once more raped. Others were killed, horribly, with clubs, with stones until they were killed. But me and my sister were only raped [by] Interahamwe. […] From that day, I don’t realize what happened. The RPF told us how they found us and what exactly happened.57
Ook voor Donatila is het bijzonder dat zij over de verkrachting praat. De reden waarom Donatila er zo vrijuit over sprak is wellicht dat de voorzitter van de Avega, een belangenorganisatie van vrouwen die door de genocide weduwe zijn geworden, aan haar gevraagd had mee te werken met dit onderzoek. Dat ze zich niets meer kan herinneren van de periode direct na de verkrachting kan een gevolg zijn van een opgelopen trauma.58 Na de beëindiging van de genocide ging ze terug naar haar dorp. Daar leefde ze enkele jaren met familie. In 1997 werden verschillende familieleden door voortvluchtige Interahamwe-leden vermoord. Daarom besloot ze te verhuizen. Maar ze voelt zich ook nu nog
55
Human Rights Watch, Rape Survivors Find No Justice (New York: Human Rights Watch, 2004), p. 7. Zie ook: Human Rights Watch, Shattered Lives (New York, 1996) en African Rights, Broken bodies, Torn spirits (Londen: African Rights, 2004.) 56 Donatila, interview in Kigali, 14 december 2005. 57 Ibidem. 58 S. Leydesdorff e.a., “Introduction: Trauma and life stories,” in: K. L. Rogers, S. Leydesdorff en G. Dawson, Trauma and Life Stories. International Perspectives (Londen/New York: Routledge, 1999), pp. 1-26, aldaar p. 4.
20
altijd niet veilig in haar huidige woonplaats. Dit gevoel heeft zij mede vanwege de dreiging die uitgaat van de belastende verklaring die ze kan geven bij gacaca.59 Odette Odette, een Tutsi, werd geboren in het noorden van het land. Tijdens haar hele leven waren er spanningen. Dit merkte ze vooral tijdens haar werk als docente in het primair onderwijs. Ze was verplicht om leerlingen te leren dat er grote verschillen bestonden tussen Hutu’s en Tutsi’s, iets waar zij het niet mee eens was. Met het begin van de burgeroorlog merkte ze echter dat er veel veranderde. Mensen leefden niet langer samen, er werden milities opgericht en er was een toename in het aantal gewelddadigheden. Ze vertelt: “My family was assassinated in 1993. We had no hope to survive.”60 Een duidelijk begin van de genocide kan zij niet aangeven maar voor haar is wel duidelijk dat dit eerder was dan 1994. Aan het begin van de genocide vluchtte ze met haar hele familie naar een ander district en uiteindelijk naar Kongo. Tijdens deze vlucht verliest ze haar man uit het oog. Ze vertelt: “Up to now I don’t know what happened to my husband, where he is. […] From that moment I don’t know what happened. People don’t tell me what happened.”61 Na het beëindigen van de genocide keerde ze terug naar haar dorp. Sinds 1998 woont ze in Kigali omdat ze zich in dat dorp niet veilig voelde. Odette was bang de ze zou worden vermoord, omdat ze belastende verklaringen af kan leggen. Odette kan heel helder uitleggen hoe haar jeugd is geweest en wat haar mening is over rechtvaardigheid en het Rwanda Tribunaal. De wijze waarop zij spreekt verandert als ze vertelt over haar eigen ervaringen tijdens de genocide. Zij vertelt daarover een zeer chaotisch verhaal zonder samenhang. Deze wijze van spreken kan misschien verklaard worden doordat zij mogelijk een trauma heeft opgelopen. Een van de symptomen van een trauma is immers dat er voor de persoon in kwestie geen samenhang meer in de gebeurtenissen zit en dat de ervaringen moeilijk over te brengen zijn.62 Bernadette Bernadette is een Tutsi. Zij is in 1960 in Kibubu geboren. Zij ging slechts drie jaar naar school vanwege het overheidsbeleid, maar ook omdat haar ouders het niet langer konden betalen. Daarna trouwde ze en kreeg kinderen. Ze vertelt dat haar man tijdens de genocide 59
“Genocide survivors flee province over killings,” IRIN, 12 januari 2004 en “Govt stance on survivors worries IBUKA,” The New Times, 24 maart 2006. 60 Odette, interview in Kigali, 14 december 2005. 61 Ibidem. 62 G. Benezer, “Trauma signals in life stories,” in: Rogers en Leydesdorff (red.), Trauma and Life Stories, pp. 29-45, aldaar pp. 34-36. Leydesdorff, De mensen en de woorden, pp. 113-114.
21
werd vermoord: “By people from my village.” Ze kon zich samen met haar kinderen verstoppen en werd later door de RPF gered. Na de genocide keerde ze terug naar haar oude woning. “We tried to get our live as usual.”63 Ze heeft nu geen baan en het kost haar moeite om elke dag voldoende eten voor haar kinderen en zichzelf te vergaren. Bernadette was gedurende het gehele interview kort van stof. Waar sommige geïnterviewden antwoorden geven die bestaan uit tientallen zinnen, bestaan haar antwoorden veelal uit één tot drie zinnen. Wat eveneens kernmerkend is aan dit interview is dat Bernadette heel duidelijk antwoord geeft op de gestelde vraag en niet uitwijdt over daaraan gerelateerde onderwerpen. Augustin Augustin is een Hutu die al zijn hele leven in Kibubu woont. Voor de oorlog leefden mensen volgens Augustin in zijn dorp vreedzaam samen. Toen de oorlog in 1990 uitbrak merkte Augustin dat er problemen ontstonden. Hij herinnert zich: “At my secondary school, Hutu’s and Tutsi’s started to beat each other. There was the separation, when people met in a pub, they start to talk badly about each other.” Volgens Augustin is een belangrijke oorzaak van de genocide dat Hutu’s ‘geleerd’ werd Tutsi’s te haten en bang voor hen te zijn. Augustin legt het uit: “The authority [taught] people to hate others. […] The death of Habyarimana was the occasion to kill. After the death of the president, the Hutu said: “So you see, they killed our president, we have to kill the Tutsi.””64 Augustin vertelt dat hij zelf ook vatbaar was voor dergelijke propaganda: “The people took Habyarimana like the father of the country. […] So like me to understand or to hear someone who is against Habyarimana […] I am also against that person.”65 Augustin geeft hiermee een beschrijving van de wijze waarop de Hutu Powerideologie van invloed was op het denken van Hutu’s als hijzelf. Na de dood van Habyarimana werd hem verteld dat hij deel moest nemen aan de genocide. Naar eigen zeggen heeft hij dat niet gedaan. Dat bracht hem desondanks niet in de problemen met milities: “When they said “you have to kill” I went with the group but didn’t kill. The burgomaster was a friend of the family. So someone couldn’t take me and say “go, go, go!” That wasn’t possible.”66 Door de banden met de burgemeester konden de militieleden hem niet dwingen te participeren. Na de beëindiging van de genocide, vluchtte hij met vele
63
Bernadette, interview in Kibubu, 9 december 2005. Augustin, interview in Kibubu, 9 december 2005. 65 Ibidem. 66 Ibidem. 64
22
anderen naar Tanzania, omdat hij bang was dat Tutsi’s wraak zouden nemen op Hutu’s. Hij keerde in 1996 terug, omdat hij hoorde dat het rustig was in Rwanda. Na aankomst in zijn dorp werd Augustin echter opgepakt. “[I] was send to the prison and had to explain. They said: “You know something, you did something.” I had to explain what I had done or seen.” Augustin werd verdacht van de moord op twee Tutsi’s die tijdens de genocide korte tijd in zijn huis verbleven. Hij vertelt dat hij niets met de moord te maken had. Nadat hij anderhalf jaar in de gevangenis had gezeten werd hij vrijgelaten omdat er bewijs was, dat hij hen niet vermoord had. Hij zegt over de tijd in de gevangenis: “There were many people, so life was very bad. To get food it was a problem, because there were many people and not enough food.”67 Op basis van dit scriptieonderzoek is het niet mogelijk vast te stellen of hij schuldig is of niet. Emmanuel Emmanuel woont al sinds zijn geboorte in 1961 in Kibubu. Hij heeft enkele jaren onderwijs gehad. Daarna trouwde hij met een Tutsi en kreeg enkele kinderen. Volgens hem was het tot 1990 rustig in Rwanda. Opmerkelijk aan hem is dat hij niet weet of hij Hutu of Tutsi is. Dit komt zelden voor. De identiteit die mensen in Rwanda hebben, wordt bepaalde door die van de vader. Emmanuel zegt dat hij zijn vader niet kent en daardoor niet weet tot welke groep hij behoort. Op basis van dit onderzoek is in ieder geval niet vast te stellen of hij het werkelijk niet weet. In zijn paspoort stond vroeger dat hij Hutu was. Dat heeft er ook voor gezorgd dat hij de genocide overleefde. Tijdens de genocide werd hem verplicht te participeren. Naar eigen zeggen weigerde hij dat: “I had no interest to kill others. There was no reason to kill Tutsi because, I was in the middle. So who would I kill?” Emmanuel deed niet mee met de genocide, omdat hij niet wist tot welke groep hij behoorde. Als hij wist dat hij Hutu was, had hij ook niet mee gedaan. “My wife was a Tutsi, so there was no reason to kill Tutsi.”68 Beide redenen roepen de vraag op, of hij wel zou hebben geparticipeerd als deze niet hadden bestaan. Vanwege zijn weigering te participeren liep hij zelf ook gevaar. “I was in trouble because the Interahamwe said: “Why do you not participate?” But I had a family who had contacts with the government, so the Interahamwe feared to force me to kill people.”69 Net als Augustin zegt Emmanuel dat hij vanwege invloedrijke contacten niet verplicht kon worden 67
Ibidem. Emmanuel, interview in Kibubu, 9 december 2005. 69 Ibidem. 68
23
deel te nemen aan de genocide. Interessant is, dat de mensen die hen hielpen ook degenen waren die de genocide op lokaal niveau hebben gepland. Hoewel de politieke elite aanzetten tot het vermoorden van Tutsi’s, lijkt hieruit naar voren te komen dat kennissen van hen niet deel te nemen aan de genocide. Ignace Ignace is een Tutsi die in 1966 geboren is en zijn gehele leven in Kibubu woont. Hij heeft zowel primair als enkele jaren secundair onderwijs genoten. Tot 1990 was het ook volgens hem rustig in het dorp. Dat veranderde met het begin van de oorlog. Igance vertelt: “I was send to prison because they said I was on the side of the RPF. […] I have been there for 6 months. Then I was put out of the prison but I had to go to the burgomaster to make present twice a week.”70 Na de inval van het RPF heeft de overheid op grote schaal hoogopgeleide Tutsi’s en oppositionele Hutu’s opgepakt.71 Ignace heeft zich gedurende de genocide op verschillende plaatsen verstopt en werd uiteindelijk door de RPF gered toen de Interahamwe hem gevangen hadden genomen. Hij beschrijft de omstandigheden toen hij weer naar huis terugkeerde: “We had nothing, we had fear, there was nothing. […] We started to feel that there was nothing to fear in about 1995.”72 Het duurde volgens hem een jaar voordat mensen in zijn dorp weer enigszins zonder constante angst leefden. Tot die tijd waren ze bang dat er weer een burgeroorlog uit zou breken. In 2001 werden de rechters van de gacaca gekozen door de bevolking. Ignace werd door de inwoners van zijn dorp voorgedragen omdat ze vertrouwen in hem hadden. Hij legt uit waarom hij de functie accepteerde: “I want to know the truth. That is why I accepted the gacaca judge.”73 Hij vindt het belangrijk dat de waarheid gevonden wordt en wil daaraan graag een bijdrage leveren. Innocent Innocent is een Tutsi die in 1966 in Kibubu is geboren. Hij heeft alleen primair onderwijs genoten, daarna moest hij van de overheid stoppen met zijn opleiding. Afgezien daarvan kon hij als Tutsi een redelijk leven leiden: “To the Habyarimana regime it was not to kill Tutsi, but they must not study. The climate was not very bad.” Dit veranderde volgens Innocent toen de burgeroorlog uitbrak. Daarna werd het onrustig in Rwanda. Op het moment dat hij hoorde 70
Igance, interview in Kibubu, 12 november 2005. African Rights, Death, despair and defiance, p. 29 en Prunier, The Rwanda Crisis, pp. 108-109. 72 Igance, interview in Kibubu, 12 november 2005. 73 Ibidem. 71
24
dat Habyarimana was vermoord, wist hij wat dit zou betekenen: “We said to each other: “The plane of the president has crashed, so the Tutsi are gonna die.”” Hij vertelt dat hij binnen zijn familie de enige was die kon vluchten: “I had a big family, like over 100 people. Those people were killed, I was the only one who fled.”74 Evenals veel andere geïnterviewden werd hij gered door de RPF. Hij vertelt daarover: “I was saved by RPF troops. […] Because of the war the RPF said “someone who is young, has to help us to continue with the war.” […] I became a soldier like that.” Veel andere Tutsi’s sloten zich tijdens de genocide bij het Front aan. Dit heeft mogelijk binnen de beweging tot een toename in ongeregeldheden geleid.75 In 1997 keerde hij terug naar zijn dorp, hij wilde weer een ‘gewoon’ leven opbouwen. Hij legt uit dat het een moeilijke tijd is: “The life was very difficult. I had primary only, it was difficult to get a job. I started to look how to get something to eat.”76 Innocent ondervindt nu nog altijd de gevolgen van jarenlange discriminatie. Doordat hij geen opleiding heeft kunnen afronden, is het voor hem nu extra moeilijk om werk te vinden. Daarmee zijn Innocents huidige problemen verbonden met de oorzaken van de genocide. Emerthe Emerthe is een Tutsi en woont sinds haar geboorte in 1944 in Mukoza. Ze heeft enkele jaren onderwijs gehad van katholieke missionarissen. Emerthe vertelde dat haar leven zwaar is geweest. “Life from 1962 up to 1994 was very difficult for us because we used to stay in fear.” De situatie was zelfs zo ernstig gedurende deze periode dat ze stelt: “The genocide started in 1959, when the Hutu started being against the Tutsi. The cause was hatred between Hutu and Tutsi.”77 Voor haar was er gedurende deze dertig jaar een constante dreiging welke op sommige momenten leidde tot massale moorden. Met het uitbreken van de burgeroorlog ontstond er voor haar een constante levensbedreiging. Tijdens de genocidale maanden van 1994 werd bijna haar hele familie vermoord. Ze heeft zichzelf in beboste omgeving kunnen verstoppen tot de RPF haar naar een vluchtelingenkamp bracht. Nu leeft ze samen met haar zoon. Nog voordat helemaal aan haar uitgelegd was waarover het interview ging, begon Emerthe te vertellen over de genocide en wat er toen met haar gebeurd is. Ook tijdens het interview, als de tolk haar zinnen vertaalde, bleef ze doorpraten. Hoewel andere 74
Innocent, interview in Kibubu, 12 december 2005. Des Forges, ‘Leave none to tell the Story, p. 14. 76 Ibidem. 77 Emerthe, interview in Mukoza, 11december 2005. 75
25
geïnterviewden ook redelijk snel over de genocide beginnen te spreken, is het bij haar opmerkelijk dat ze direct uit zichzelf vertelt wat er is gebeurd. Het lijkt dat Emerthe constant met de genocide bezig is en dat de genocide voor alles het referentiekader is. Félicien Félicien is een Hutu. Hij is geboren in 1965 en heeft tot na de genocide in Mukoza gewoond. Hij heeft geen onderwijs gevolgd. Tijdens de genocide heeft hij moorden gepleegd. Félicien geeft twee redenen waarom mensen participeerden in de genocide. Hij vertelt: If the current leaders don’t want to see this banana plantation the population will start to remove the plantation without asking: “Why are we removing the banana plantation?” We do it just because the leaders have said so. [Secondly] these people if we would kill them, their property would be ours.78
Op basis van dit onderzoek kan niet worden vastgesteld of deze motieven voor hem ook golden. Wel moet bedacht worden dat het voor Félicien het gemakkelijkst is om deze als handelingsmotieven aan te voeren. Door te stellen dat het een opdracht van de overheid was, haalt Félicien een deel van de verantwoordelijkheid bij zichzelf weg. Daarnaast is de kans dat Tutsi’s hem accepteren kleiner, als hij stelt dat hij participeerde uit ideologische overtuiging. Na de genocide werd Félicien opgepakt en heeft tot oktober 2005 in de gevangenis gezeten. Hij werd vrijgelaten omdat hij besloot te bekennen. Hij vertelt: I accepted what I did and asked for forgiveness. […] First I confessed to the government that I participated in the genocide. Then later after being released I went to the sector where I used to live and asked for forgiveness at gacaca for the whole community. They accepted and gave me forgiveness. […] I went from one house to another, asking them for forgiveness.79
Zijn bereidheid om te bekennen kan wellicht zijn ingegeven door de wil om vrijgelaten te worden. 80 Een bekenning kan hierdoor minder oprecht op overlevenden overkomen, zie hoofsdstuk 2. Hij vindt het prettig om weer in het dorp te zijn, wat hij op de volgende wijze zegt: “I feel very happy that I am back. […] The life is normal and it is good.”81 Dit is een van de weinige momenten dat mensen tijdens de interviews spreken over blijdschap. Dit komt bij Félicien waarschijnlijk voort uit het feit dat hij verlost is van de omstandigheden in de gevangenis. Vanwege het grote aantal mensen dat heeft meegedaan aan de genocide, hebben
78
Félicien, interview in Mukoza, 11 december 2005. Ibidem. 80 Degenen die vrij werden gelaten hadden bekend, mochten geen rol hebben gehad in de planning van de genocide en het betrof voornamelijk ouderen, zieken en mensen die tijdens het begaan van de misdaden minderjarig waren. Penal Reform International, Research on gacaca. Report V (Londen: Penal Reform International, 2003), p. 12. 81 Félicien, interview in Mukoza, 11 december 2005. 79
26
de gevangenissen sinds halverwege de jaren negentig overvol gezeten. Totdat de regering in 2003 besloot om gevangenen onder bepaalde omstandigheden vrij te laten, zaten er ongeveer 130.000 mensen in de gevangenissen in Rwanda. Per jaar stierven honderden mensen vanwege de erbarmelijke omstandigheden.82 Ancilla Ancilla, een Tutsi, woont sinds haar geboorte in 1937 in Mukoza. Zij is katholiek. Gedurende haar leven is zij nooit naar school gegaan. Op jonge leeftijd trouwde ze en kreeg een aantal kinderen. Ze begint tijdens het interview vrijwel direct over de genocide te praten. Aan het begin van de genocide zijn haar man en zonen door milities vermoord. Ancilla kon zichzelf in veiligheid brengen. Ze vertelt: “God protected me. Some people saw us, they transported us. […] Some other who escaped were there also, then the RPF came.”83 Na de genocide bracht het Front haar weer naar haar dorp. De gevolgen van de genocide maken haar leven nu, elf jaar na de genocide, nog altijd erg moeilijk: “I used to dig for food, but I cannot anymore because of the beatings of the Interahamwe. One of my sons helps me, but it is also hard for him.” 84 Dat zij in de beschrijving van haar moeizame levensomstandigheden niet naar de mensen verwijst die ze door de genocide heeft verloren, zou ermee te maken kunnen hebben dat ze dit al verwerkt heeft. Maar dit lijkt niet waarschijnlijk, gezien andere uitspraken gedurende het interview over verzoening en vertrouwen in anderen. Wellicht kan zij zich hier pas echt mee bezighouden als ze zich niet druk hoeft te maken om de dagelijkse strijd om te overleven. § 1.3 CONCLUDERENDE OPMERKINGEN Uit de verhalen van de geïnterviewden blijkt dat ze allemaal een bewogen leven hebben gehad. Datgene wat zij tijdens de jaren negentig hebben meegemaakt, is voor buitenstaanders niet te bevatten. Wel wordt de complexiteit rondom de wederopbouw van het land hierdoor enigszins zichtbaar. Uit de verhalen komt een aantal onderwerpen naar voren, waarvan het belangrijk is om nog bij stil te staan. Dit betreft een aantal persoonlijke omstandigheden van de geïnterviewden en daarnaast hun visie op de Rwandese geschiedenis. Allereerst wordt stilgestaan bij de persoonlijke omstandigheden.
82
Human Rights Watch, Struggling to survive, pp. 16-8; “More genocide suspects released,” IRIN, 11 juni 2003; “Release of thousands of prisoners begins,” IRIN, 1 augustus 2005. 83 Ancilla, interview in Mukoza, 11 december 2005. 84 Ibidem.
27
Ten eerste is het opmerkelijk dat alle geïnterviewden zeggen dat ze christelijk zijn. Het is niet zozeer opzienbarend vergeleken met gegevens over de landelijke situatie maar wel gezien de rol van de kerk tijdens de genocide. In Rwanda is ongeveer negentig procent lid van een christelijke kerk.85 Het vertrouwen dat de geïnterviewden in de kerk hebben, lijkt niet geschonden te zijn door haar optreden tijdens de genocide. Een aantal geïnterviewden meent dat zij veel houvast hebben aan hun geloof. Misdaden begaan door kerkelijke leiders hebben blijkbaar niets of weinig af kunnen doen aan het vertrouwen in dit instituut. Hierbij is het belangrijk om te vermelden dat niet alle overlevenden van een genocide of massamoord op een dergelijke manier over hun geloof spreken. Voor sommigen is het geloven in een god, nadat ze dergelijke misdaden hebben meegemaakt, niet meer mogelijk.86 Een groot aantal mensen zegt dat zij door het RPF gered zijn. Dit is niet zozeer opmerkelijk omdat het strijdig is met gegevens uit andere onderzoeken, maar vanwege de gevolgen hiervan. Omdat het Front van veel geïnterviewden het leven heeft gered, zullen zij wellicht niet erg openstaan voor kritiek op deze organisatie. Misdaden van de RPF zullen wellicht door veel van hen niet erkend worden. Een organisatie die een genocide stopt, lijkt immers moreel onschendbaar. Een laatste belangrijke constatering over de persoonlijke situatie is, dat een aantal geïnterviewden zich nog altijd angstig voelt. Zo zijn Odette en Donatila nog altijd bevreesd dat mensen hen willen vermoorden, mede vanwege de belastende verklaringen die ze mogelijk af kunnen leggen. Ruim tien jaar na de genocide bestaat er voor hun gevoel nog altijd geen veilige samenleving. Naast deze opmerkingen over hun persoonlijke verleden zijn opmerkingen te plaatsen bij de wijze waarop de geïnterviewden over de Rwandese geschiedenis spreken. Ten eerste spreekt een aantal geïnterviewden over het moment waarop voor hen de genocide begon. Janvier en Emerthe menen dat de genocide in 1959 is begonnen. Sindsdien zijn er op verschillende momenten genocidale moordpartijen geweest waardoor zij vaststellen dat het proces vijfendertig jaar lang gaande was. Daarmee gaan ze in tegen de visie van politicoloog Gérard Prunier. Hij stelt dat Rwanda voor Tutsi’s gedurende de jaren ’70 en ’80, afgezien van een discriminatoir beleid, redelijk leefbaar was.87 Verder menen Donatila en Odette dat de genocide begin jaren negentig startte, toen familieleden van hen vermoord werden. Voor hen 85
Cijfer afkomstig van The World Fact Book van de Amerikaanse inlichtingenorganisatie CIA. Zie website: http://www.cia.gov/cia/publications/factbook/geos/rw.html (geraadpleegd op 3 juni 2006.) 86 Longman, “Church Politics,” pp. 163-164 en L. Smith, Forgotten Voices of the Holocaust (Londen: Random House, 2005), pp. 330-332. 87 Prunier, The Rwanda crisis, p. 76.
28
begon de genocide tegelijkertijd met de burgeroorlog. Voor deze geïnterviewden was de genocide niet een proces dat begon met de moord op Habyarimana, zoals vaak in de literatuur gesteld wordt. Het was een proces dat al lange tijd in Rwanda plaatsvond. Hieruit blijkt dat eenzelfde periode door geïnterviewden op een geheel andere wijze is ervaren. In tegenstelling tot Janvier en Emerthe menen meerdere geïnterviewden dat mensen in de jaren zeventig en tachtig vreedzaam samenleefden. Een verklaring voor dit verschil is dat er tussen dorpen grote verscheidenheid bestond in de manier waarop mensen samenleefden. Daarnaast is het ook mogelijk dat de wijze waarop zij op hun leven terugkijken, sterk beïnvloed is door de genocide. Janvier en Emerthe bekijken mogelijk alle gebeurtenissen eerder in hun leven vanuit een referentiekader dat voornamelijk gevormd is door de genocide. Enkele geïnterviewden spreken over de oorzaken van de genocide. Zij noemen vooral de meer zichtbare oorzaken als armoede, gehoorzaamheid en haat, wat gezien kan worden als een eenvoudige beschrijving van de Hutu Power-ideologie. Dat de machtselite de genocide als middel gebruikte om haar macht te behouden, beschrijft alleen Joseph. Geen van hen benoemt straffeloosheid als oorzaak van de genocide. Beide laatst genoemde oorzaken zijn zeer abstract en hebben waarschijnlijk weinig met de directe leefwereld te maken. Dat mensen met weinig of geen opleiding deze factoren niet als oorzaak aanduiden, is dan ook niet opvallend. Joseph is de enige die hoger onderwijs heeft genoten en het is daarom minder opvallend dat hij wel een dergelijke oorzaak benoemt. Dit resultaat wordt onderschreven door een ander onderzoek. Daar blijkt eveneens uit dat veel Rwandezen denken dat de genocide veroorzaakt werd door voor hen nabije gebeurtenissen.88 De persoonlijke ervaringen van deze mensen beïnvloedt zonder twijfel de manier waarop zij over de transitie van hun samenleving nadenken. In deel twee en drie van deze scriptie wordt bekeken hoe de geïnterviewden tegen de begrippen waarheid, rechtvaardigheid en verzoening aankijken en hoe zij het Rwanda Tribunaal beoordelen.
88
T. Longman en T. Rutagengwa, “Memory, identity, and community in Rwanda,” in: E. Stover and H. Weinstein (red.), My Neighbor, My Enemy. Justice and Community in the Aftermath of Mass Atrocity (Cambridge: Cambridge University Press, 2004), pp. 206-225, aldaar p. 169. In 1998 is het Human Rights Center van de University of Califonia begonnen met het project Communities in Crisis. In dit kader wordt onderzoek gedaan naar gemeenschappen die recentelijk te maken hebben gehad met extreem geweld. Dit project mondde mede uit in dit boek. Voor de hoofdstukken over Rwanda is in vier dorpen onderzoek gedaan. De dorpen zijn geselecteerd doordat zij op verschillende wijzen de genocide en burgeroorlog hebben meegemaakt. Een van de dorpen heeft veel en een ander dorp weinig slachtoffers. Bij dit onderzoek zijn vragenlijsten en interviews gebruikt. H. Weinstein en E. Stover, “Introduction: conflict, justice and reclamation,” in: Stover en Weinstein (red.), My neighbor, my enemy, pp. 1-26, aldaar pp. 6-10.
29
DEEL 2: MECHANISMEN VAN EEN TRANSITIE De genocide heeft diepe wonden achtergelaten bij de inwoners van Rwanda. In de ruim tien jaar die voorbijgingen sinds de genocide, hebben Rwandezen hun leven weer op moeten bouwen en met hun verleden leren leven. Dit is een zware opgave, gezien hetgeen zij hebben meegemaakt. De dichtbevolktheid van het land en de hoge participatie tijdens de genocide bemoeilijkt dit nog verder. Overlevenden wonen vaak op dezelfde heuvel als mensen die hun geliefden hebben vermoord. Zij worden dagelijks met hen geconfronteerd, wat hen dwingt op een of andere wijze met hen samen te leven. Daarbij komt dat sommige daders hun eigen rol in de genocide ontkennen en anderen menen dat er helemaal geen genocide heeft plaatsgehad.1 De Rwandese transitie is dientengevolge zeer gecompliceerd. Er zijn inmiddels vele initiatieven ondernomen om de zware last uit het verleden te verlichten. Deze worden georganiseerd door verschillende actoren. Er zijn maatschappelijke organisaties die medicijnen verstrekken aan vrouwen die door verkrachting met HIV/AIDS besmet zijn geraakt. Weeskinderen worden door andere organisaties opgevangen. In een aantal dorpen werken ex-gevangenen met nabestaanden in georganiseerd verband samen, om de akkers zo efficiënt mogelijk te verbouwen. 2 De Rwandese overheid is eveneens met verschillende initiatieven gekomen, om het verleden te verwerken. Zij organiseert elk jaar in april verschillende herdenkingbijeenkomsten en heeft mede daarvoor gedenkplaatsen ingericht. Daarnaast probeert zij, door middel van gacaca, daders te veroordelen en slachtoffers de mogelijkheid te bieden hun verhaal aan de gemeenschap te vertellen. Ook de ‘internationale gemeenschap’ probeert te helpen het verwerkingsproces zo goed mogelijk te laten verlopen. Zij ondersteunt zowel de overheid als maatschappelijke organisaties bij projecten die een bijdrage leveren aan de verwerking. Daarnaast hebben de Verenigde Naties het Internationale Strafrechtelijke Tribunaal voor Rwanda (ICTR) opgericht waar de belangrijkste planners van de genocide berecht worden. Hoe de geïnterviewden met het verleden om (willen) gaan is het onderwerp van de komende drie hoofdstukken. Aan de hand van de literatuur op dit gebied, de zogenaamde 1
Veelal wordt door mensen gesteld die de genocide ontkennen dat er sprake was van een burgeroorlog tussen twee gewapende groepen. Daarmee houden zij zich nog altijd vast aan de retoriek van het oude regime dat alle Tutsi’s de RPF ondersteunen of ontkennen zij dat er vele honderdduizenden slachtoffers zijn gevallen. Zie bijvoorbeeld Charles Onana’s lezing: “Het verzoeningsproces van Rwanda en het Internationale Straftribunaal voor Rwanda,” tijdens de ‘Afrikadag’ van de Evert Vermeer Stichting in Den Haag, 22 april 2006. Zie website: http://d3.mailplus.nl/genericservice/code/servlet/React?wpEncId=QAdccIi3I5&wpMessageId=161 &userId=888881&command=viewPage (geraadpleegd op 15 mei 2006.) 2 John Mudakikwa, directeur van de mensenrechtenorganisatie Ajprodho, interview afgenomen in Kigali, 15 december 2005.
30
transitional justice, worden deze onderwerpen beschreven. Binnen deze literatuur bestaat het idee dat drie vraagstukken de kern vormen van de wijze waarop een samenleving met haar verleden omgaat. Het eerste vraagstuk omvat het begrip waarheid en is onderwerp van hoofdstuk twee. Daarbij staan twee vragen centraal. Ten eerste in hoeverre een gemeenschap op de hoogte is van de begane misdaden en van de personen die daarvoor verantwoordelijk zijn. Ten tweede de vraag in hoeverre de overheid en de verschillende bevolkingsgroepen deze misdaden en haar impact erkennen. In dit hoofdstuk zal de nadruk liggen op de wensen van de geïnterviewden ten aanzien van deze vragen. Vinden zij het wenselijk dat bekend is wat er is voorgevallen? Is de erkenning van deze misdaden en haar gevolgen belangrijk? Het tweede vraagstuk omvat het begrip rechtvaardigheid en wordt behandeld in hoofdstuk drie. Dit heeft betrekking op de mate waarin recht wordt gedaan aan de materiële en immateriële schade die aan slachtoffers en hun nabestaanden is toegebracht. Ook is natuurlijk van belang in hoeverre daders verantwoordelijk worden gehouden voor de misdaden die zij begaan hebben en in hoeverre omstanders rekenschap moeten afleggen voor de redenen van hun passiviteit? Ook in dit hoofdstuk ligt de nadruk op de wensen en opinies van de geïnterviewden. Het derde vraagstuk betreft het begrip verzoening en is onderwerp van hoofdstuk vier. Dit omvat de vraag of de verschillende groepen in de samenleving weer met elkaar samenleven. Bestaat er contact tussen dader en slachtoffer? Worden slachtoffers weer geaccepteerd in de samenleving? En worden daders gezien als personen die onmenselijke daden hebben begaan, of heeft humaniteit geen betrekking meer op hen? Hier zal de nadruk liggen op de vraag wat verzoening betekent voor de geïnterviewden, of het wenselijk is en hoe het bereikt kan worden. Deze drie vraagstukken vormen eveneens de kern van de werkzaamheden van het Rwanda Tribunaal. Alleen als duidelijk is hoe de geïnterviewden deze begrippen interpreteren, is het mogelijk een oordeel te geven over de bijdrage die het tribunaal daaraan levert. Om deze reden is het dus van belang om eerst uitgebreid bij deze vraagstukken stil te staan, alvorens het tribunaal zelf te bespreken.
31
HOOFDSTUK 2: WAARHEID EN ERKENNING I would like to know where the bones of my husband are. That is the truth I am looking for. And without that for me there is no pardoning. I can only pardon if I know where they are. Reconciliation is not possible without the truth. Odette It is difficult to hear the truth. […] [After gacaca] you go back home, things start to role in your mind and you feel bad. You start feeling so sad, recalling what happened. [Therefore] I want to forget what happened. Emerthe
§ 2.1 VASTSTELLEN WAT ER IS GEBEURD Door velen wordt aangenomen dat het vinden van ‘de waarheid’ na een massamoord belangrijk is. Met name slachtoffers en overlevenden zijn ernstig op zoek naar het antwoord op de vraag wat er allemaal gebeurd is. Er wordt gesteld dat alleen wanneer de waarheid bekend is, het voor mensen mogelijk wordt om het verleden achter zich te laten. Wanneer misdaden niet bekend zijn en erkend worden, zou de kans ook groter zijn dat het verleden zich herhaalt. 1 In dit hoofdstuk wordt eerst gekeken hoe de geïnterviewden ten op zichtte van waarheidsvinding staan. Vervolgens komt de rol die erkenning voor hen speelt aan de orde. Als afsluiting wordt gekeken hoe gacaca functioneert met betrekking tot de waarheidsvinding. De mensen die voor dit onderzoek zijn geïnterviewd menen dat het erg belangrijk is om te weten wat er is gebeurd. Emmanuel, een omstander, meent dat het kennen van de waarheid essentieel is voor de wederopbouw van het land. Hij stelt: “[The truth] is very important. Without we cannot reach anywhere, we can’t get anything.”2 Odette, die een groot deel van haar familie door de genocide verloor, vindt het ook belangrijk meer over de gebeurtenissen tijdens de genocide te weten te komen. Zij vertelt wat zij graag wil weten: “I would like to know where the bones of my husband are. That is the truth I am looking for.”3 Jacqueline Rusilibya, de directeur van Pro-Femmes/Twese Hamwe (een koepelorgaan van vrouwenorganisaties), denkt dat veel Rwandezen er zo over denken. “[T]hey all want to know the truth. From many victims the bones aren’t found. They want information about this.”4 Dat alle Rwandezen de behoefte hebben om precies te weten wat er is gebeurd, staat niet vast. Uit onderzoek van politicoloog Timothy Longman, bioloog Phuong Pham en 1
S. Cohen, States Of Denial. Knowing about Atrocities and Suffering (Cambridge: Polity Press, 2005), p. 226. Emmanuel, Interview in Kibubu, 9 december 2005. 3 Odette, interview in Kigali, 14 december 2005. 4 Jacqueline Rusilibya, interview in Kigali, 5 december 2005. 2
32
psycholoog Harvey Weinstein blijkt dat ruim zestig procent van de deelnemers aan hun onderzoek het verleden wil vergeten, zodat ze verder kunnen met hun leven. Nog geen dertig procent gaf aan het daar niet mee eens te zijn.5 Van de geïnterviewden is Emerthe de enige die vertelt dat zij liever vergeet wat er is gebeurd. Wel bevestigt zij dat de waarheid voor anderen belangrijk is. Zij hebben volgens Emerthe immers vaak de wens de waarheid te kennen. Er zijn meerdere redenen te geven waarom mensen willen vergeten wat er is gebeurd. Zo is het mogelijk dat Hutu’s zich ongemakkelijk voelen over hun, passieve of actieve, rol tijdens de genocide en daarom dit alles willen vergeten. Een andere mogelijkheid is dat Rwandezen het gevoel hebben dat er inmiddels voldoende is gesproken over de genocide en dat het tijd wordt om dit achter hen te laten. Voor Emerthe is er een andere reden waarom zij het verleden wil vergeten. Zij vertelt dat de herinnering aan het verleden zoveel pijn met zich meebrengt dat zij het daarom liever vergeet: “It is difficult to hear the truth. […] [After gacaca] you go back home, things start to role in your mind and you feel bad. You start feeling so sad, recalling what happened. [Therefore] I want to forget what happened.”6 Zij denkt dat ze alleen verder kan met haar leven als ze niet meer herinnerd wordt aan het verleden. De Israëlische filosoof Avishai Margalit denkt dat dit een veelvoorkomende wens is. Hij stelt dat de misdaden herleefd worden als mensen horen wat er is gebeurd. Hierdoor zijn ze nogmaals getraumatiseerd. In dit licht is het volgens hem beter om te vergeten wat er is gebeurd. 7 Een aantal geïnterviewden geeft aan, dat het ook voor hen zeer moeilijk en ingrijpend is om te horen wat er precies is gebeurd. 8 Voor hen is het vergeten van de misdaden echter geen optie. Om hun leven weer op te kunnen bouwen, is het voor hen noodzakelijk om te weten wat er met hun familieleden is gebeurd. Afgezien van Emerthe willen alle geïnterviewden weten wat er tijdens de genocide is voorgevallen. De waarheidsvinding heeft voor hen verschillende functies. Een aantal geïnterviewden zegt dat er mensen zijn die de genocide ontkennen wat voor hen een belangrijk obstakel is in de verwerking van het verleden. Een eerste functie voor het vaststellen van de waarheid is dan ook dat het daardoor moeilijker wordt de genocide te ontkennen. Aan de hand van wat wel een feitelijke of forensische waarheid wordt genoemd, kunnen ‘feitelijkheden’ zoals de grootschalige invoer van machetes, training van milities en 5
T. Longman, P. Pham en H. Weinstein, “Connecting justice to human experience: attitudes toward accountability and reconciliation in Rwanda,” in: Stover en Weinstein (red.), My Neigbor, My Enemy, pp. 206225, aldaar p. 219. 6 Emerthe, interview in Mukoza, 11 december 2005. 7 A. Margalit, “Is truth the road to reconciliation?,” in: O. Enwezor (red.), Experiments With Truth: Transitional Justice and the Processes of Truth and Reconciliation (Kassel: Hatje Cantz, 2002), pp. 61-64, aldaar pp. 61-64. 8 Dit zijn Ancilla, Immaculée en Bernadette.
33
het vermoorden van ongewapende kinderen en ouderen worden vastgesteld. 9 Voor het verkrijgen van een dergelijke waarheid is een rechtbank een goed instrument. De vraag is dan of de verkondiging van Emerthe en Janvier dat de genocide in 1959 begon en eindigde in de massamoord van 1994, hiermee als onwaarheid moet worden beschouwd. Hun interpretatie van de gebeurtenissen verschilt van de manier waarop Prunier diezelfde periode interpreteert. Het verschil is echter dat zij niet zozeer de Rwandese historie beschrijven, maar veeleer vertellen op welke manier zij zich hun persoonlijk geschiedenis herinneren. Daarmee zou dit als een narratieve waarheid kunnen worden getypeerd, wat inzicht kan verschaffen in de manier waarop de geschiedenis is beleefd door individuen.10 Dit moet bij het vaststellen van ‘feitelijkheden’ echter met de nodige voorzichtigheid gehanteerd worden, temeer deze narratieve waarheid natuurlijk gekleurd wordt door latere gebeurtenissen.11 De socioloog Stanley Cohen beschrijft een andere functie van waarheidsvinding. “[It] lies in the sentiment ‘never again’: the eternal hope that exposure of the past will be enough to prevent its repetition in the future.”12 Het idee is dat het bekend worden van de waarheid ertoe leidt dat dergelijke misdrijven niet herhaald worden. Immaculée, een overlevende, denkt dat de waarheid deze functie kan vervullen maar waarheidsvinding op zichzelf is nog niet voldoende. Zij legt het uit: “It is very important for me that everybody knows what happened in Rwanda. So that a new generation [can be taught] a culture of love and leave hatred. The most important is that the outsiders and those who weren’t in Rwanda know what happened.”13 De assumptie bij deze redenering is dat de confrontatie met misdaden en de gevolgen daarvan afschrikkend werkt. Een volgende functie van waarheidsvinding is dat het rechtvaardigheid mogelijk maakt. Innocent, wiens gehele familie tijdens de genocide werd vermoord, stelt dat rechtvaardigheid betekent, dat alleen mensen die schuldig zijn, bestraft worden. Om dit vast te stellen is de waarheid noodzakelijk. Hij vertelt: “Truth should help people who are in prison although they did nothing. They should get out of the prison because of the truth.” 14 Waarheidsvinding moet er toe leiden dat onschuldigen niet langer in de gevangenis zitten. In de Rwandese situatie is dit niet onbelangrijk, gezien het zeer hoge aantal gevangenen. 9
A. Boraine, A country unmasked. Inside South Africa’s Truth and Reconciliation Commission (Oxford: Oxford University Press, 2000,) pp. 288-92. 10 Ibidem, pp. 289-90. 11 Leydesdorff, De mensen, de woorden, pp. 43-79 en P. Thompson, The voice of the past. Oral History. Third Edition (Oxford: Oxford University Press), p. 162. 12 Cohen, States Of Denial, p. 226. 13 Immaculée, interview in Kigali, 10 december 2005. 14 Innocent, interview in Kibubu, 12 december 2005. Dit vinden Immaculée en Ignace eveneens.
34
Een functie van waarheidsvinding is, volgens geïnterviewden eveneens dat het vergeving en daarmee verzoening gemakkelijker maakt. Odette legt uit dat zij wellicht bereid is te vergeven als zij precies weet wat er is gebeurd. Ze vertelt: “Reconciliation is not possible without the truth. And without that for me there is no pardoning. I can only pardon if I know where my husband’s bones are.”15 Alleen als Odette weet wat er met haar familieleden is gebeurd, bestaat er voor haar een mogelijkheid zich te verzoenen met de daders. Donatila stelt dat het niet voldoende is als bekend is wat er is voorgevallen: “I am ready to reconcile with them if they [tell] the truth. […] I have already made a [deal] with those who came to say pardon: “I recognize what I have done.” We are now in a good relationship.”
16
Waarheidsvinding kan als functie hebben dat het verzoening mogelijk maakt. Donatila maakt hier echter duidelijk dat alleen het vaststellen van de waarheid niet voldoende is, zij wil dat daders misdaden erkennen. Bij de rol die acceptatie speelt wordt nu stilgestaan. § 2.2 ERKENNING VAN GEBEURTENISSEN Over het algemeen wordt door wetenschappers aangenomen dat een waarheid voor een transitionele samenleving pas functioneel is, als deze erkend wordt. Daarnaast wordt het van belang geacht dat de samenleving in het algemeen en daders in het bijzonder niet alleen de misdaden moeten erkennen, maar ook de impact die het heeft gehad. Deze erkenning moet ertoe leiden dat de pijn en het leed van mensen als reëel ervaren wordt, zowel door daders als door machtige instituties als de nationale overheid.17 Meerdere geïnterviewden spreken over de erkenning van misdaden en het gebrek daaraan. Immaculée vertelt wat erkenning door daders voor haar betekent: “[If] he tells the truth, I feel very happy […] because then the truth is established.”18 Erkenning van daders is voor haar heel wezenlijk. Immaculée spreekt alleen over erkenning van de misdaden, zij vraagt niet expliciet om de erkenning van de gevolgen daarvan. Voor de andere geïnterviewden geldt eveneens dat ze erkenning belangrijk vinden, maar niet spreken over de
15
Odette, interview in Kigali, 14 december 2005. Gentille, Innocent, Augustin, Donatila en Félicien onderschrijven dit. 16 Donatila, interview in Kigali, 14 december 2005. 17 Boraine, A country unmasked, p. 7; Cohen, States Of Denial, pp. 222-44; P. Hayner, Unspeakable truths. Facing the Challenge of Truth Commissions (New York: Routledge, 2002), pp. 26-7; A. Neier , “What Should be done about the Guilty?” in: N. Kritz (ed.): Transitional Justice. How Emerging Democracies Reckon with Former Regimes Volume 1: General Considerations (Washinton D.C.: US Institute of Peace, 1995), pp. 172183, aldaar p. 180; A. Sachs, “Different kinds of truth,” in: Enwezor (red.), Experiments With Truth, pp. 43-60, aldaar p. 52 en J. Sarkin, “Promoting Justice, Truth and Reconciliation in Transitional Societies: Evaluating Rwanda’s Approach In the New Millennium of Using Community Based Gacaca Tribunals To Deal With the Past,” International Law Forum du droit international jrg. 2 (2000), pp. 112-121, aldaar p. 115. 18 Immaculée, interview in Kigali, 10 december 2005.
35
erkenning van het lijden als gevolg van deze daden. Wellicht is het voor de geïnterviewden al een hele stap als de misdaden zijn erkend en is het spreken over de gevolgen daarvan nog lang niet aan de orde. Enkele geïnterviewden stellen dat niet door iedereen wordt erkend wat er in Rwanda is gebeurd. Zo vertelt Emerthe, een overlevende: “It is very important that they are saying the truth, but they tell the lies. We say they have killed, but they are denying it.”19 Zij is zelf op de hoogte van wat er is gebeurd, maar wil graag dat daders dat ook erkennen. Augustin, een Hutu, vertelt dat sommige overlevenden de waarheid ook niet erkennen. Hij legt uit op welke manier hij dat bedoelt: “Sometimes when a survivor sees a Hutu, but he is not a killer, they say: “He is a killer. Put him in prison.” What they have to do, [is] to tell the truth. Don’t say: “That Hutu is a killer” if he is not.”20 Hij is van mening dat er overlevenden zijn die niet erkennen dat niet alle Hutu’s daders zijn. Erkenning heeft dus niet alleen betrekking op slachtofferschap, maar ook op onschuld. Wanneer erkenning van de waarheid vergeleken wordt met het bestraffen van daders, dan denkt socioloog Cohen dat overlevenden erkenning belangrijker vinden. Hij meent dat: “the demand for truth may be more urgently felt than the demand for justice. People do not necessarily want their former torturers to go to prison, but they do want the truth recognized.”21 Emmanuel, een omstander, onderschrijft deze stellingname. Hij vindt dat: “The truth is more important than punishment. […] Because if someone tells the truth to you when he did something bad to you, that is very well. Because after the truth you can forgive him.”22 Onderzoek van politicologen Timothy Longman en Théonèste Rutagengwa lijkt de stellingname van Cohen eveneens te onderschrijven. Daaruit blijkt immers dat veel overlevenden vinden dat erkenning belangrijker is dan het bestraffen van daders.23 Als veel mensen in een transitionele samenleving op deze manier denken, dan lijkt de oprichting van een waarheidscommissie het beste mechanisme om het verleden te verwerken. Bij een waarheidscommissie kunnen ook daders er belang bij hebben om het verleden te erkennen, bijvoorbeeld vanwege het verlenen van amnestie. Bij rechtszaken wordt de waarheid vaak niet erkend, omdat dit in strijd is met het directe belang van daders. Er bestaat dan immers overtuigend bewijs van hun schuld waardoor zij gestraft kunnen worden.
19
Emerthe, interview in Mukoza, 11 december 2005. Augustin, interview in Kibubu, 9 december 2005. 21 Cohen, States Of Denial, p. 225. 22 Emmanuel, Interview in Kibubu, 9 december 2005. 23 Longman en Rutagengwa, “Memory, identity, and community in Rwanda,” p. 173. 20
36
Naast Emmanuel spreekt nog een andere geïnterviewde, Igance, over de vraag of alleen het kennen van waarheid voldoende is. Hij vindt dat het erkennen van wat er gebeurd is belangrijk. Toch is dit voor hem niet voldoende en legt uit waarom. “After the truth there must be a punishment. Because if there is no punishment, survivors could say “the [gacaca courts] do not do anything to us.” Truth is important but punishment also!”24 Beiden hebben volgens hem een belangrijke betekenis voor overlevenden. Andere geïnterviewden spreken niet over de vergelijking tussen erkenning en straffen. Wel menen ze allemaal dat het straffen van daders erg belangrijk is. Het is dus goed mogelijk dat ook zij de aanname van Cohen niet onderschrijven en vinden dat alle twee de elementen noodzakelijk en even belangrijk zijn. Dat daders erkennen wat zij mensen hebben aangedaan, kan andere reacties oproepen dan de bereidheid om te vergeven. Ancilla, die haar man en zonen door de genocide verloor, legt uit wat voor gevoelens bij haar naar boven komen als over de genocide gesproken wordt: “It is important that they confess and tell that they did so. These people give testimony, it hurts and [...] I feel very bad. Then I want to do something very bad to him or her.” Op een ander moment tijdens het interview vertelt ze wat zij wil dat er met mensen gebeurt die haar familieleden hebben vermoord. Overtuigd van haar wens, zegt ze: “I want revenge. The same thing needs to be done to them!”25 Dat daders hun misdaden erkennen, betekent voor Ancilla niet dat zij hen vergeeft. Zij wil wraak nemen, ook als daders erkennen wat ze hebben gedaan. § 2.3 GACACA ALS MECHANISME VOOR WAARHEIDSVINDING Uit het bovenstaande blijkt dat het voor veel geïnterviewden belangrijk is dat zij de waarheid kennen en deze door daders erkend wordt. Er zijn verschillende manieren om aan waarheidsvinding te doen. De eerder genoemde waarheidscommissie is daar een belangrijk voorbeeld van evenals een internationaal tribunaal. Voor de geïnterviewden is gacaca het belangrijkste forum met betrekking tot waarheidsvinding. Om deze reden wordt hier langer stil gestaan bij gacaca. In maart 2001 richtte de Rwandese overheid gacaca’s op die zich moeten bezig houden met het vervolgen en bestraffen van misdaden die verband houden met de genocide. De overheid wilde hiermee de volgende vier doelen bereiken. Door gacaca is er een toename in het aantal rechtszaken, het draagt bij aan de beëindiging van de straffeloosheid, het levert een bijdrage aan verzoening en nationale eenheid en het moet aan waarheidsvinding omtrent
24 25
Ignace, interview in Kibubu, 12 december 2005. Ancilla, interview in Mukoza, 11 december 2005.
37
de genocide doen.26 Van 2002 tot 2004 bestond er een proeffase van deze gacaca’s in een aantal dorpen. Sinds 2005 vindt deze vorm van rechtspraak rondom de genocide in het gehele land plaats. Er wordt naar gestreefd medio 2006 de laatste fase, het rechtspreken, af te ronden. Elk dorp heeft een eigen tribunaal dat wordt voorgezeten door negen rechters, die gekozen zijn uit hun midden. De misdaden zijn ingedeeld in drie categorieën. Per categorie is er een strafmaat vastgesteld. De planners, plegers van seksuele delicten en uitvoerders van zeer extreme moorden behoren tot categorie 1. Zij kunnen de doodstraf krijgen. Moordenaars en anderen die lichamelijk letsel hebben toegebracht behoren tot categorie 2 en degenen die bezit vernield hebben behoren tot categorie 3. Misdaden die tot de ernstigste categorie behoren worden niet in de gacaca maar in de klassieke rechtbanken behandeld. Tot november 2005 zijn er in het gehele land vierduizend zaken afgehandeld. Bijna vijfhonderd mensen zijn vrijgesproken, de anderen zijn nog in afwachting van hun veroordeling.27 De participatie van de bevolking is bij deze rechtsvorm van groot belang en is daarmee haar kracht, onder andere doordat de bevolking openlijk kan spreken over de misdrijven. Maar deelname van de bevolking is ook de zwakte van gacaca, vanwege het achterwege blijven van de participatie. 28 Het is de bedoeling dat de bevolking zelf tot waarheidsvinding komt. Wanneer iemands schuld na de discussie onder de bevolking is bewezen, spreken de rechters de straf uit. Of de persoon in kwestie bekend heeft, is van grote invloed op de strafmaat.29 Uit onderzoek van de internationale organisatie Penal Reform International (PRI) blijkt dat er twee problemen bestaan ten aanzien van de participatie van de bevolking. Het eerste wijze van non-participatie betreft de opkomst. Volgens PRI is deze erg laag. 30 Ook onder de geïnterviewden blijkt een groep te zijn die zegt niet te participeren. Joseph en Emerthe, beide overlevenden, gaan niet naar gacaca omdat ze niet in detail willen horen wat er met hun familieleden is gebeurd. Ancilla gaat niet naar gacaca vanwege haar leeftijd. Het is voor haar een te grote inspanning om er heen te gaan. Als ze toch naar gacaca gaat is dat uitsluitend vanwege druk van de overheid. Ze ziet zelf geen reden om er naar toe te gaan.
26
Penal Reform International, Report V, p. 7. Voordat gacaca werd ingevoerd hadden zeer weinig gevangen een proces gekregen. Er waren meer dan 120.000 gevangenen en per jaar werden ongeveer 1.500 van hen berecht. Vanwege het ontbreken van vele dossiers werd op een vrij willekeurige wijze besloten aan welke verdachte kostbare tijd en geld besteed werd. 27 Interview met Domatilla Mukantaganzwa, directeur van nationale gacaca-departement, afgenomen in Kigali, 14 december 2005. 28 African Rights, Gacaca justice. A Shared Responsibility (Londen: African Rights, 2003), p. 5. 29 Interview met Domatilla Mukantaganzwa, directeur van landelijke gacaca-departement, afgenomen in Kigali, 14 december 2005. 30 Penal Reform International, Report V, p. 7.
38
Andere geïnterviewden nemen deel aan gacaca omdat zij waarheidsvinding belangrijk vinden. Odette vertelt: “I went first to Kigali. But I was interested to go to my old town and make a declaration. To see how it is going on.”31 Voor Immaculée is gacaca belangrijk omdat ze dan kan zien wie misdaden bekennen. “The reason I go is to see those who are telling the truth and who tell the lies. I want them to tell the truth.”32 Dat sommigen niet erkennen wat er is gebeurd is voor deze geïnterviewden geen obstakel om naar gacaca te gaan. Een tweede wijze van non-participatie is volgens PRI van grotere invloed op het mogelijk niet slagen van gacaca. Dit probleem uit zich “in terms of real participation: confessions and testimonies, either to accuse or to clear people.”33 Volgens PRI zijn er zeer weinig mensen die getuigen en wordt dus weinig informatie bekend gemaakt. Een aantal geïnterviewden vertellen dat zij wel participeren. Zo zegt Donatila, een slachtoffer van seksueel geweld, dat ze het belangrijk vindt om te participeren. Ze legt uit waarom: “Because of the things I have seen, it is important to tell the truth.”34 Emmanuel, een omstander, geeft aan dat hij tijdens een van de eerste gacaca-bijeenkomsten vertelde wat er was gebeurd. Hij legt uit waarom: “I was the first to explain what happened, because I was there. Many people were telling lies, they didn’t tell the truth. So I was the first to tell the truth. I said: “I was there, I have seen everything.” I accused […] some people.” 35 Félicien, iemand die heeft deelgenomen in het moorden, zegt dat hij de waarheid heeft verteld en daardoor verschillende mensen heeft beschuldigd. “They participated, although no one knows. They keep dodging. I am telling [the community] that they did commit crimes. I go to tell the truth.”36 Emmanuel en Félicien zeggen te participeren om de waarheid vast te stellen en daders te kunnen veroordelen. Zij hebben blijkbaar niet de behoefte zichzelf vrij te pleiten of te ontkennen dat zij bepaalde misdaden hebben begaan. De lage participatie van de bevolking is van grote invloed op de waarheidsvinding. Niet alleen de non-participatie is een probleem voor de waarheidsvinding. Uit verschillende onderzoeken blijkt nog een aantal complicerende factoren. Zo komt uit een onderzoek naar voren dat het voornamelijk overlevenden zijn die getuigen en daders niet. Een gevolg hiervan is dat veel onbekend blijft, zeker in gebieden waar nagenoeg geen Tutsi’s meer wonen.37 Doordat
enkele
overlevenden
van
de
genocide
31
vermoord
zijn
vanwege
hun
Odette, interview in Kigali, 14 december 2005. Immaculée, interview in Kigali, 10 december 2005. 33 Penal Reform International, Report V, p. 7. 34 Donatila, interview in Kigali, 14 december 2005. 35 Emmanuel, Interview in Kibubu, 9 december 2005. 36 Félicien, interview in Mukoza, 11 december 2005. 37 U. Karekezi, A. Nshimiyimalna en B. Mutamba, “Localizing justice: gacaca courts in post-genocide Rwanda,” in: Stover en Weinstein (red.), My Neighbor, My Enemy, pp. 69-84, aldaar p. 79. 32
39
getuigenverklaring, durven veel anderen niet te getuigen.38 Enkele geïnterviewden voelen zich om deze reden ook onveilig. Donatila vertelt: “They intimidate me and because of gacaca I don’t feel safe.”39 Om te getuigen is veiligheid als basisgarantie noodzakelijk maar lijkt in Rwanda niet altijd aanwezig.40 Ook de getuigenissen van daders leveren problemen op ten aanzien van de waarheidsvinding. Een van deze problemen is dat zij volgens een strak stramien hun verhaal vertellen. Eerst erkennen daders wat ze gedaan hebben, dan vertellen ze dat er spijt van hebben om vervolgens nauwgezet uit de doeken te doen wat zij hebben gedaan. Als laatste vragen ze de gemeenschap om vergeving. Dit alles gebeurt op een zeer emotieloze wijze.41 Hoewel, zoals boven bleek, slachtoffers erkenning belangrijk vinden, wordt deze manier van bekennen niet gewaardeerd. PRI schrijft: “[M]ost of the people present, and the survivors in particular, are often shocked to hear this kind of confession and to hear them expressed in this manner – that is, without the slightest sign of emotion and even with a lot of aggressiveness.”42 Een gevolg hiervan is dat slachtoffers zich volgens PRI afvragen of deze verklaringen oprecht zijn. Daarnaast vermindert de waarde van de bekentenis omdat veel daders op geen enkele wijze berouw tonen.43 Enkele geïnterviewden geven aan dat niet alleen woorden maar ook houding erg belangrijk is wanneer daders om vergeving vragen. Hier wordt in hoofdstuk vier langer bij stil gestaan. Een laatste probleem dat zich voordoet bij gacaca betreft de misdrijven die waarschijnlijk niet of amper onderzocht en daardoor bekend worden. Dit betreft bijvoorbeeld de misdaden van het RPF. Nabestaanden van misdaden van dit Front durven veelal niet te spreken over deze misdaden.44 Verder geldt dit ook voor seksuele misdaden. Hierop heerst een groot taboe waardoor vrouwen die zich erover uitspreken mogelijk uit hun gemeenschap verstoten worden.45 Dat over deze misdaden niet gesproken wordt betekent dat slachtoffers 38
Penal Reform International, Report V, p. 9. Donatila, Interview in Kigali, 14 december 12005. 40 Door Human Rights Watch is in een rapport in 2004 uitgebreid op gewezen op de problemen rondom het getuigen bij gacaca, Struggling to survive, pp. 28-30. Uit recente berichten blijkt dat overlevenden nog altijd gevaar lopen. In een interview in een Rwandese krant vertelt dat voorzitter van de slachtofferorganisatie Ibuka: “Scores of survivors had been killed or inhumanly denigrated by the perpetrators of the 1994 mayhem, due to fear that the former would pin them during the ongoing Gacaca […] proceedings.” ‘Govt stance on survivors worries IBUKA’, The New Times, 24 maart 2006. 41 Karekezi, Nshimiyimalna en Mutamba., “Localizing justice,” p. 79. 42 Penal Reform International, Report V, p. 9. 43 Ibidem. Vanwege de hier beschreven problematiek is er bij de Zuid-Afrika Waarheidscommissie voor gekozen om een spijtbetuiging geen verplicht onderdeel te laten zijn van een amnestieaanvraag. 44 Penal Reform International, Interim report on research on gacaca jurisdiction and its preparations (Londen, Penal Reform International, 2001), p. 43; Longman en Rutagengwa, “Memory, identity, and community in Rwanda,” p. 167. 45 Human Rights Watch, Struggling to survive, pp. 25-28. 39
40
daarvan waarschijnlijk geen enkele vorm van erkenning krijgen. Dit heeft natuurlijke grote gevolgen voor het transitieproces omdat aan de wensen van deze groep dan niet tegemoet gekomen wordt. Het beeld dat hier van gacaca naar voren komt, is niet erg positief. Dat moet enigszins gerelativeerd worden. Gacaca zorgt ervoor dat veel verdachten eindelijk een rechtszaak krijgen. Onschuldigen worden dankzij gacaca vrijgesproken. Hoewel niet veel slachtoffers en nabestaanden dat schijnbaar doen, hebben ze wel de mogelijkheid om te vertellen wat ze hebben meegemaakt. In niet veel landen hebben overlevenden van genocide deze mogelijkheid. Ook wordt door gacaca een wens van overlevenden vervuld: daders worden veroordeeld en bestraft. Hoewel de bekentenis van daders weinig voor overlevenden betekent door de wijze waarop deze wordt geuit, zorgt dit er wellicht voor dat er belangrijke nieuwe feiten voor overlevenden bekend worden. De wijze waarop gacaca plaatsvindt, heeft gevolgen voor het beleid van de Rwandese overheid. Zij wil graag dat de genocidale misdaden bekend zijn en dat er mede als gevolg daarvan verzoening en ‘eenheid’ ontstaat. Ook de Rwandese overheid ziet in dat het bereiken van deze doelen een zeer gecompliceerde aangelegenheid is. 46 Maar een gevolg van de gacaca-praktijk is dat alleen dit mechanisme bij lange na niet voldoende is om de door haar gestelde doelen te bereiken, dat geldt eveneens voor de wensen van de geïnterviewden. Nadat deze gacaca’s zijn afgerond is de transitie niet voltooid. Voor de overheid en maatschappelijke organisaties blijft de taak bestaan datgene te doen wat nodig geacht wordt om mensen de mogelijkheid te bieden met het verleden te leren leven. In het algemeen kan over de geïnterviewden gezegd worden dat zij de waarheid erg belangrijk vinden. Daarnaast wordt ook de erkenning van deze waarheid door daders van belang geacht. Opvallend is echter dat geen enkele geïnterviewden vertelt dat zij willen dat daders en omstanders erkennen wat de gevolgen van de misdaden zijn, terwijl dit in de literatuur als zeer belangrijk onderdeel van erkenning wordt beschreven. Verder lijkt het zo te zijn dat de geïnterviewden vinden dat alleen erkenning niet genoeg is, zij willen ook dat daders bestraft worden. De rol die het opleggen van straffen voor de geïnterviewden vervuld, komt nu aan de orde.
46
Dit stelt Eduard Rucugogo, één van de directeuren van de National Unity and Reconciliation Commission, interview in Kigali, 19 december 2005.
41
HOOFDSTUK 3. RECHTVAARDIGHEID NA MASSAAL GEWELD
Justice after the genocide is to say someone who did something, he must be punished. […] If someone did nothing, he has to be put out of the prison. […] Without saying “he is a Tutsi, or a Hutu or a Twa.” No, without saying that. Innocent That people are in prison is important, but it is not enough. It is not equal to what they did! There is nothing equal to someone who killed many people. […] There is no punishment for them which is hard enough. Bernadette
Naast waarheidsvinding is voor de geïnterviewden rechtvaardigheid ook van groot belang. In dit hoofdstuk wordt bekeken wat dit in de context van de genocide voor de geïnterviewden betekent. Daarnaast wordt gekeken hoe zij denken dat dit bereikt moet worden. Om deze percepties van rechtvaardigheid goed te kunnen begrijpen wordt eerst uiteengezet hoe binnen de transitional justice-literatuur wordt gedacht over het begrip rechtvaardigheid. § 3.1 DRIE DIMENSIES VAN RECHTVAARDIGHEID Sinds het einde van de Koude Oorlog is er een toename te constateren in de aandacht die transitieprocessen krijgen. Wetenschappers en politici besteden voornamelijk aandacht aan een vergeldende vorm van rechtvaardigheid, zoals dat in rechtszaken tot stand komt. Juriste Ruti Teitel stelt in 2001: “Punishment dominates our understanding of transitional justice, which in the public imagination, is generally linked with the trials of ancien régimes.”47 Zo wordt in artikelen die de relatie tussen rechtvaardigheid en verzoening beschrijven, voornamelijk aandacht besteed aan de mogelijke bijdrage van rechtszaken aan het herstel van verstoorde relaties. Andere elementen van rechtvaardigheid krijgen minder aandacht. 48 De laatste jaren is hierin wel een verandering waar te nemen. De assumptie dat rechtvaardigheid voor overlevenden van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid vooral te maken heeft met het vervolgen en bestraffen van daders, wordt inmiddels door verscheidene auteurs 47
R. Teitel, “Transitional justice as liberal narrative,” in: Enwezor (red.), Experiments With Truth, pp. 241-260, aldaar p. 242. Zie eveneens R. Mani, Beyond Retribution. Seeking Justice in the Shadows of War (Cambridge: Politiy Press), p. 9 en 167; B. Bloomfield, T. Barnes en L. Huyse (red.), Reconciliation After Violent Conflict (Stockholm: International Institute for Democracy and Electoral Assistance, 2003), p. 97; Fletcher en Weinstein, “Violence and Social Repair,” pp. 574-5, 582-6 48 P. Akhavan, “Justice and Reconciliation in the Great Lakes Region of Africa: The Contribution of the International Criminal Tribunal for Rwanda,” Duke Journal of Comparative & International Law jrg. 7 (1997), pp. 325-348; C. Bassiouni, “Searching for Peace and Achieving Justice: The Need for Accountability,” Law & Contemp. Probs. 9 (Herfst 1996), pp. 9-29. A. Sibomana, Hope for Rwanda: conversations with Laure Guilbert and Hervé Denuige (Londen: Pluto Press, 1997), pp. 101-120.
42
in twijfel getrokken. Om rechtvaardigheid te bereiken is er volgens hen in ieder geval meer nodig dan het houden van rechtszaken.49 Een aantal auteurs meent dat andere mechanismen, zoals een waarheidscommissie, mogelijk effectiever zijn.50 Binnen de politiek-filosofische literatuur bestaan drie dimensies van rechtvaardigheid. Politicologe Rama Mani past deze toe op de problematiek van transitionele samenlevingen.51 De eerste dimensie betreft juridische rechtvaardigheid (legal justice). Dit omvat rechtvaardigheid in de wet en bij de uitvoering daarvan waarbij rechtsstatelijke beginselen als non-discriminatie en legaliteit een prominente rol vervullen. Mani meent dat voor de implementatie en naleving van deze beginselen niet alleen het herschrijven van de grondwet noodzakelijk is. Drie instituties moeten opgebouwd of hervormd te worden. De rechtelijke macht dient volstrekt onafhankelijk te zijn van de uitvoerende en wetgevende macht wat veelal in transitionele landen niet het geval is. Het politieapparaat moet hervormd worden omdat zij vaak een rol heeft gespeeld bij de uitvoering van de misdaden. Dat moet als gevolg hebben dat zij het vertrouwen van de bevolking heeft. Als laatste dient ook het gevangeniswezen zodanig aangepast te worden, dat zij zowel de verdachten en veroordeelden van de misdaden tegen de menselijkheid als daders van ‘gewone’ misdrijven op een rechtvaardige manier gevangen kan houden.52 De tweede dimensie omvat de vereffenende rechtvaardigheid (rectificatory justice). Dit behandelt de directe fysieke gevolgen van geweld voor de samenleving in het algemeen en overlevenden in het bijzonder. Volgens Mani “is [it] commonly acknowledged that some established process of reckoning is needed for societies transiting out of political conflict or various forms of repression, to move beyond past trauma and begin constructing lasting peace.”53 Over de vraag hoe er met het verleden ‘afgerekend’ moet worden, is echter veel discussie. Deze vindt voornamelijk plaats tussen voorstanders van het model van vergeldende rechtvaardigheid (retributive justice) en die van het model van herstellende rechtvaardigheid 49
Cohen, States of denial, pp. 228-31; Hayner, Unspeakable Truths, p. 14; Weinstein en Stover, “Introduction,” p. 11; M. Minow, Between Vengeance and Forgiveness. Facing History after Genocide and Mass Violence (Boston: Beacon Press, 1998), p. 88; Mani, Beyond retribution, pp. 5-11; Bloomfield, Barnes en Huyse, Reconciliation, p. 111. 50 Boraine, A country unmasked, pp. 292-9; Minow, Between vengeance and forgiveness, pp. 87-90. 51 Deze dimensies zijn ontleent aan de Aristoteles’ categorisatie van rechtvaardigheid, Mani, Beyond Retribution, pp. 23-50. Zie eveneens M. Wissenburg, “Aristoteles over rechtvaardigheid. Een inleiding op Aristoteles en de Ethica Nicomachea, boek V,” Political Science Reports jrg. 17 (1991), pp. 1-18. 52 Mani, Beyond Retribution, pp. 56-68. Kritiek op deze dimensie is vaak dat de ‘rule of law’ alleen wordt bestendigd ten behoeve van de stabiliteit. Een gevolg is dan dat er niet werkelijk sprake is van een rechtvaardige situatie. Om dit te voorkomen pleit Mani voor “a framework which embeds the rule of law in justice, human rights and values, and which concerns itself with both its form and its substance, with both its in institutions and its ethos.” Ibidem, p. 170. 53 Ibidem, p. 7.
43
(restorative justice.) Aanhangers van het eerste model benadrukken het belang van rechtszaken waardoor misdaden worden bestraft. Gevangenisstraf wordt door hen als zinvolle straf gezien. Aanhangers van het tweede model achten het van belang dat er voor overlevenden een prominentere rol is weggelegd dan bij klassieke rechtszaken het geval is. De heling van hun wonden zou daar bij gebaat zijn. Door hen worden straffen als het uitvoeren van gemeenschapswerk als zinvol beschouwd. In paragraaf 3.3 komt deze discussie uitgebreider aan bod. Om vereffenende rechtvaardigheid te bereiken kan een veelheid van mechanismen gebruikt worden. Voorbeelden hiervan zijn het houden van rechtszaken tegen de mogelijke daders, waarheidscommissies al dan niet met een officieel mandaat, compensatieregelingen voor slachtoffers en overlevenden, (officiële) herdenkingsbijeenkomsten, monumenten en onderwijs.54 Aan de derde dimensie, distributieve rechtvaardigheid (distributive justice), wordt binnen de transitional justice-literatuur weinig aandacht besteed. Mani betoogt dat economische of politieke ongelijkheid veelal een onderliggende oorzaak is van veel conflicten en geeft daarmee het belang van deze dimensie aan. Om te voorkomen dat conflicten om deze redenen ontstaan, moeten volgens Mani twee soorten maatregelen genomen te worden. Dat zijn allereerst maatregelen gericht op het verleden om de oorzaken aan te pakken. Dergelijke oorzaken zijn bijvoorbeeld ongelijke kansen binnen het onderwijs, uitsluiting van de mogelijkheid tot vervullen van politieke functies en ongelijke verdeling van toegang tot grondstoffen. Vervolgens kunnen maatregelen geïmplementeerd worden die er op gericht zijn onrechtvaardige ongelijkheid in de toekomst uit te sluiten.55 Wanneer elke dimensie bij de transitie wordt betrokken, bestaat de mogelijkheid dat rechtvaardigheid op lange termijn bereikt wordt. Het is belangrijk om te beseffen dat alleen het bestraffen van daders niet voldoende is om een redelijke mate van rechtvaardigheid te bereiken. Hiervoor zijn meerdere maatregelen vanuit verschillende de verschillende dimensies noodzakelijk. § 3.2 RECHTVAARDIGHEID VOLGENS DE GEÏNTERVIEWDEN Niet alleen filosofische bespiegelingen moeten in transitionele samenlevingen bepalen welke maatregelen getroffen worden om een niveau van rechtvaardigheid te bereiken. De wensen en opinies van de mensen die de misdaden hebben meegemaakt, moeten een belangrijke rol 54 55
Ibidem, pp. 173-179. Mani, Beyond Retribution, pp.178-185.
44
vervullen bij het bepalen wat rechtvaardigheid massamoord is. Veelal worden, mede namens de slachtoffers van massaal geweld, daders veroordeeld en gebeurtenissen herdacht. Maar is dit hetgeen waar slachtoffers en overlevenden behoefte aan hebben? Wanneer namens hen maatregelen getroffen worden, is het van belang goed te onderzoeken wat rechtvaardigheid voor hen betekent. 56 Hieronder wordt beschreven hoe de geïnterviewden over het begrip rechtvaardigheid denken. Vereffening wordt door alle geïnterviewden genoemd als belangrijk onderdeel van rechtvaardigheid. De twee andere dimensies worden door de geïnterviewden in veel mindere mate genoemd. Alle geïnterviewden vinden het houden van rechtszaken een waardevol vereffenend mechanisme. Voor de helft van de geïnterviewden is het houden van een strafzaak zelfs het enige element van rechtvaardigheid. Zo vertelt Janvier dat voor hem rechtvaardigheid het bestraffen van daders betekent: “Justice has to be done. […] Justice to me is to do the right thing. Somebody who has really done wrong, has to be punished.”57 Het onderzoek van Longman, Pham en Weinstein onderschrijft de bevinding dat strafrechtelijke vervolging een belangrijk onderdeel van rechtvaardigheid is. Meer dan negentig procent van de ondervraagden was het eens met de stelling dat veroordelingen belangrijk zijn.58 Het is op zichzelf natuurlijk heel begrijpelijk dat alle geïnterviewden onder rechtvaardigheid in ieder geval een rechtsgang verstaan. Het is waarschijnlijk een ‘normale’ reactie dat mensen de wens hebben diegenen te straffen die hen leed hebben toegebracht. Het begrip rechtvaardigheid, en zeker het Engelse equivalent, verwijst in het dagelijks taalgebruik veelal naar een rechtsgang. 59 Hierdoor is het begrijpelijk dat mensen op de vraag “wat betekent rechtvaardigheid voor u?” in hun antwoord de rechtsgang betrekken. Er is verder nog een praktische verklaring voor het grote belang dat geïnterviewden aan rechtszaken hechten. Het Rwandese transitionele model heeft immers een sterke strafrechtelijke component waardoor het voor hen heel gewoon is om dit als onderdeel van rechtvaardigheid te zien. De geïnterviewden uit Kibubu, een dorp waarvan de voormalige burgemeester werd veroordeeld door het ICTR, geven een belangrijke aanvulling op deze definitie van rechtvaardigheid. Zij benadrukken dat rechtvaardigheid ook betekent dat onschuldigen die in de gevangenis zitten vrij moeten worden gelaten. Igance, een gacaca-rechter, zegt: “To me 56
Weinstein en Stover, “Introduction,” p. 12. Janvier, Interview in Kigali, 28 november 2005. Dit geldt eveneens voor Gentille, Bernadette, Augustin, Emmanuel, Ignace en Odette. 58 Longman, Pham en Weinstein, “Connecting justice to human experience,” p. 213. 59 Tijdens de voorbereiding van de interviews is met de tolken gesproken over de interviews en het doel van bepaalde vragen. Met betrekking tot rechtvaardigheid is uitgelegd dat rechtvaardigheid niet alleen een juridische component heeft en zij in de vertaling er rekening mee moeten houden de geïnterviewden niet door middel van de manier waarop zij de vraag stellen die kant op sturen. 57
45
justice means, that if someone is a killer he must be punished. If someone is in a prison but he did not do anything during the genocide, he must be put out of the prison.”60 Op zichzelf is dit natuurlijk een heel logisch onderdeel van de definitie van rechtvaardigheid die een sterke strafrechtelijke component kent. Het is echter opmerkelijk dat alleen de mensen uit dit dorp dit als een belangrijk onderdeel van rechtvaardigheid beschouwen. Augustin’s, naar eigen zeggen, onterechte gevangenschap kan hiervan de oorzaak zijn.61 Een andere verklaring kan zijn dat dit benadrukt werd tijdens bijeenkomsten in het dorp waarbij gesproken is over (on)rechtvaardigheid. Interessant is dat uit het onderzoek van Longman, Pham en Weinstein blijkt dat bijna negentig procent van de participanten het eens was met de stelling dat rechtszaken onderscheidt moeten maken tussen onschuldigen en daders.62 Hiermee lijkt het er op dat eerder de andere geïnterviewden ‘afwijken’ van een algemeen aanvaard idee dan dat het bijzonder is dat inwoners uit dit dorp deze mening zijn toegedaan.63 Naast het feit dat de geïnterviewden stellen dat het houden rechtszaken het enige element van rechtvaardigheid is, bestaat onder een gedeelte van de participanten het idee dat er naast dit mechanisme meer elementen zijn die hiertoe behoren. Innocent is de enige uit Kibubu die rechtvaardigheid niet ziet als een strikt strafrechtelijke aangelegenheid. Hij voegt een element toe van een andere dimensie van rechtvaardigheid, namelijk de juridische. Hij stelt: “Justice after the genocide is to say someone who did something, he must be punished. […] If someone did nothing, he has to be put out of the prison. […] Without saying “he is a Tutsi, or a Hutu or a Twa.” No, without saying that.”64 Hij is van mening dat rechtvaardigheid gebiedt dat onschuldigen worden vrijgelaten en schuldigen worden gestraft om wat ze gedaan hebben en niet om wie ze zijn. Hiermee omschrijft hij het rechtsstatelijke gelijkheidsbeginsel, mensen moeten in gelijke gevallen gelijk behandeld worden. Dit basisidee verwoordt Innocent later tijdens het interview nogmaals, waarbij hij een element van de distributieve dimensie van rechtvaardigheid omschrijft. Innocent vertelt: [I]n earlier days, to go to school, if you were a child of a powerful man, you were authorised to study wherever you wanted. But now it is your knowledge that takes you to school. If you [pass] the examination, you can go in the university, that is also justice. So justice is more than putting perpetrators in prison.65
60
Ignace, interview in Kibubu, 11 december 2005. Het is niet zeker dat de geïnterviewden uit Kibubu elkaar kennen. Het dorp bestaat uit twee heuvels, om van de ene heuvel naar de andere te gaan moet een aanzienlijke weg afgelegd worden wat de kans op contact kleiner maakt. 62 Longman, Pham en Weinstein, “Connecting justice to human experience,” p. 213. 63 Hierbij moet vermeld worden dat de andere geïnterviewden dit element niet expliciet verworpen hebben. Zij hebben het alleen niet beschreven als onderdeel van rechtvaardigheid. 64 Innocent, interview in Kibubu, 11 december 2005. 65 Ibidem. 61
46
Uit beide uitspraken wordt duidelijk dat hij zich afzet tegen de vroegere situatie van Tutsi discriminatie en bevoordeling van Hutu’s uit het noorden, immers de regio waar de president vandaan kwam. De kans is vrij groot dat er een directe relatie bestaat tussen Innocent’s ideeën en zijn verleden. Hij heeft moeten stoppen met school vanwege zijn etniciteit. Tijdens het interview komt naar voren dat hij heeft willen studeren. Discriminatoir beleid heeft hem echter deze mogelijkheid ontnomen. Het is voor hem daarom erg belangrijk dat mensen datgene kunnen bereiken dat op basis van hun inzet en capaciteiten mogelijk is. Zijn eigen verleden heeft zijn denken over rechtvaardigheid dus duidelijk beïnvloed. Donatila, een slachtoffer van seksueel geweld, beschrijft eerst dat rechtvaardigheid voor haar het bestraffen van daders betekent. Later noemt ze andere elementen die daar eveneens toebehoren. Deze elementen zijn: “Human rights, [restoring] dignity, [repairing] property, punishment and also official communal commemoration. But mainly punishment.”66 Hiermee wordt duidelijk dat voor haar bestraffing erg belangrijk is maar andere elementen eveneens. Zij ziet, als enige van de geïnterviewden, het herdenken van de gebeurtenissen als onderdeel van rechtvaardigheid. Voor haar is het dus belangrijk dat mensen stil staan bij wat er is gebeurd en gemeenschappelijk de slachtoffers herdenken. Daarnaast vallen mensenrechten voor haar ook onder rechtvaardigheid, waarmee zij net als Innocent een element van de juridische dimensie van rechtvaardigheid benoemt. Eveneens is het repareren van vernield bezit volgens haar een onderdeel van rechtvaardigheid.67 Donatila legt later tijdens het interview uit wat ze verstaat onder het herstellen van waardigheid. Ze vertelt: “We need not to survive, but to have the life again. To feel having our dignity, to be compensated and that’s why I think [that] they need to be punished.”68 Donatila denkt dat zij haar waardigheid terug heeft als ze weer dezelfde dingen kan doen als voor de genocide. Om dit te bereiken moeten daders volgens haar bestraft worden. Daarmee lijkt zij een vergeldend argument voor het houden van strafzaken te gebruiken, namelijk dat het welbevinden van slachtoffers bereikt wordt door het straffen van daders. Wanneer ook gekeken wordt naar het type straf die zij wenst voor moordenaars, namelijk de doodstraf (zie volgende paragraaf,) lijkt dat het vergeldende model haar meer aanstaat dan het herstellende model van rechtvaardigheid. Dat ze niet alleen het straffen van daders onder rechtvaardigheid verstaat, maar ook het herstellen van waardigheid, duidt echter weer meer op een model van rechtvaardigheid gericht op herstel van overlevenden. Daarbij komt dat de strijd om te
66
Donatila, Interview in Kigali, 14 december 12005. Anderen zeggen meer over compensatie dus daar wordt later langer bij stilgestaan. 68 Donatila, Interview in Kigali, 14 december 2005. 67
47
overleven, opgeheven kan worden door maatregelen als reparatie en compensatie. Dit zijn weer duidelijke elementen van het herstellende model. Ook Félicien, een génocidaire, benadrukt dat het hervinden van de waardigheid erg belangrijk is. Dit moet volgens hem gebeuren doordat daders aan overlevenden vergeving vragen. Hij legt uit: “[Survivors need to be] compensated and need their respect they had before. The value they had needs to be compensated. Not only in monetary terms, but also respect. If you say “I want to ask for forgiveness,” the person feels very prestigious.”69 Hij hanteert hiermee een argument vanuit het herstellende model van rechtvaardigheid. De nadruk ligt dan op het belang van het herstellen van onderlinge relaties. Doordat daders aan overlevenden om vergeving vragen, kan een teken zijn van een omgekeerde machtsbalans in de onderlinge relatie waardoor overlevenden mogelijk weer bereid zijn relaties te herstellen. Het is niet vreemd dat Félicien, naast het bestraffen van daders, dit benadrukt als manier voor overlevenden om waardigheid terug te krijgen. Het is immers niet direct in zijn belang om te benadrukken dat daders gestraft moeten worden. Verder bestaat de mogelijkheid dat dit idee rechtstreeks afkomstig is uit het heropvoedingskamp waar hij gezeten heeft. Hij vertelt immers tijdens het interview dat hij daar heeft geleerd hoe hij zich moet gedragen in zijn gemeenschap. Dergelijke ideeën over het herstel van waardigheid van overlevenden kunnen daar eveneens het gevolg van zijn. Joseph spreekt eveneens over het belang van het immateriële welbevinden van overlevenden. Hij legt vanuit zijn persoonlijke situatie uit dat het belangrijk is dat ook aandacht wordt besteed aan de psychische omstandigheden waarin veel overlevenden verkeren. Dat is voor hem een belangrijk element van rechtvaardigheid. Hij vertelt: The survivors who are miserable because of the genocide, that is a problem. You see, we have been traumatised. From 1994 I was lieutenant. But I couldn’t be promoted because of the drinking. My thinking was only about the killings. […] It is a good thing the government gave me the possibility to study, but after that I didn’t have a job because of that drinking.70
Hiermee benoemt hij heel duidelijk een element van het herstellende model van rechtvaardigheid. Volgens dit model moet ook aan de immateriële noden van slachtoffers, in dit geval een trauma, aandacht besteed worden. Zoals in de inleiding van de scriptie al is opgemerkt, zijn er erg veel mensen in Rwanda met een trauma waardoor deze opmerking van Joseph erg relevant lijkt. Het laatste element van rechtvaardigheid dat geïnterviewden noemen betreft materiële compensatie. Voor de meesten geldt dat ze compensatie net zo belangrijk vinden als de 69 70
Félicien, interview in Mukoza, 11 december /2005. Joseph, Interview in Kigali, 25 november 2005.
48
strafrechtelijke vervolging van daders. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de manier waarop Emerthe, een overlevende, over rechtvaardigheid spreekt. Zij meent: “Those who killed, let them be punished. Those who have lost relatives and loved ones, they should be compensated in monetary terms.”71 Er dient aandacht besteed te worden aan zowel daders als overlevenden. Beiden lijken voor haar een gelijkwaardig onderdeel van rechtvaardigheid. Ancilla en Immaculée vinden dit echter geen gelijkwaardige onderdelen. De eerste geeft aan dat zij compensatie belangrijk vindt, maar niet zo belangrijk als het straffen van daders. Ze vertelt: “Those who participated should be punished by life imprisonment. […] Nothing is more important for me. […] I am interested if they can give me something to survive, that is [also] important.”72 Het bestraffen van daders heeft voor haar grotere prioriteit dan het verlenen van compensatie. Voor Immaculée geldt het omgekeerde. Zij vertelt: “These things housing, money for rent, transport, school fees for children are more important. First these basic needs. And then prosecution. Those who killed can meet those basic needs and that is making me feel bad.”73 Hoewel ze het hier niet expliciet over compensatie heeft, noemt ze dit later als één van de belangrijke onderdelen van rechtvaardigheid. Het geeft haar een naar gevoel dat zij niet altijd in deze basisbehoeften kan voorzien terwijl sommige génocidaires dat wel kunnen. Zij benadrukt dat dit verschil belangrijker is dan de strafrechtelijke veroordeling van daders. Daarmee lijkt zij een meer herstellend model van rechtvaardigheid te onderschrijven. Zij vindt namelijk verbetering van haar eigen situatie belangrijker dan het bestraffen van daders. Deze opvatting van Immaculée wordt onderschreven door de directeur van mensenrechten organisatie Ajiprodor. Hij is van mening dat het probleem voor dorpelingen niet zozeer is dat daders niet veroordeeld zijn. Het is veeleer een probleem dat er grote armoede heerst welke mede veroorzaakt is door de genocide. Overlevenden willen volgens hen het liefst dat daar iets aan gedaan wordt.74 Deze geïnterviewden vinden in ieder geval dat de overheid meer nadruk moet leggen op deze vorm van rechtvaardigheid. Zij zeggen nog geen compensatie te hebben ontvangen en vinden dat wel noodzakelijk.75 Het is opmerkelijk dat alle geïnterviewden het vervolgen van daders een belangrijk onderdeel van rechtvaardigheid vinden. Daarmee lijkt het de nadruk die op strafrechtelijke 71
Emerthe, interview in Mukoza, 11 december 2005. Dit is eveneens genoemd door Joseph, Félicien, Donatila, en Immaculée. 72 Ancilla, interview in Mukoza, 11 december 2005. 73 Immaculée, Interview in Kigali, 10 december 2005. 74 John Mudakikwa, directeur van de mensenrechtenorganisatie Ajprodho, interview afgenomen in Kigali, 15 december 2005. 75 Ibidem.
49
vervolging heeft gelegen te onderbouwen. Het zet eveneens vraagtekens bij de volgende constatering van Mani: “Recent observations suggest that many victims want not trials but simply the truth, exposed and officially acknowledged, as compensation for their loss and suffering.”76 Maar de nadruk op dit vergeldende model wordt ook bekritiseerd. De helft van de geïnterviewden beschrijft maatregelen die in sterkere mate gekenmerkt kunnen worden als onderdeel van een vorm van herstellende rechtvaardigheid. Verder is het begrijpelijk dat mensen die een genocide hebben meegemaakt vooral nadruk leggen op datgene wat voor hen zichtbaar is en daarmee de vereffenende dimensie van rechtvaardigheid benadrukken. De bredere structuren zijn voor deze mensen, veelal met weinig opleiding, wellicht niet direct zichtbaar. De implementatie van rechtsstatelijke beginselen brengt waarschijnlijk in mindere mate direct aanwijsbare veranderingen met zich mee. De distributieve dimensie benadrukt ook veranderingen op lange termijn die wellicht meer op de achtergrond een rol spelen. Des te interessanter is het dat Innocent en Donatila wel elementen van deze dimensies benoemen als belangrijk onderdeel van rechtvaardigheid. § 3.3 BENODIGDHEDEN VOOR RECHTVAARDIGHEID De wijze waarop de geïnterviewden menen dat deze elementen van rechtvaardigheid bereikt moeten worden, is onderdeel van deze paragraaf. Daarbij wordt stilgestaan bij de manier waarop de geïnterviewden het strafrechtelijke proces willen inrichten en aan de straffen die ze wensen te geven. Deze ideeën worden geplaatst binnen het kader van de discussie tussen vergeldende en herstellende rechtvaardigheid. Alvorens hiernaar te kijken, wordt stil gestaan bij de ideeën van de geïnterviewden over de wijze waarop de andere elementen van rechtvaardigheid bereikt dienen te worden. Opvallend is dat de geïnterviewden uitsluitend officiële mechanismen beschrijven om rechtvaardigheid te bereiken. De overheid speelt voor hen dus een hele belangrijke (initiërende) rol bij de verwerking van het verleden. Daders vervullen binnen de door de overheid gecreëerde context eveneens een belangrijke rol. Allereerst is het natuurlijk de overheid die rechtszaken moet organiseren en toezien op een eerlijk proces. Daarnaast meent Donatila dat de officiële instanties de herdenkingsbijeenkomsten moeten organiseren. Bij de beschrijving van de gelijke behandeling richt Innocent zich eveneens voornamelijk op het bestuur van het land. Hij vertelt hier niet dat de kerk of het bedrijfsleven zich bij het invullen van bestuurlijke posities voor alle etnische groepen moet openstellen. Omtrent het psychisch en moreel herstel van overlevenden, moeten zowel de overheid als daders handelingen 76
Mani, Beyond Retribution, p. 101.
50
verrichten. Volgens Donatila moet de overheid ervoor zorgen dat daders hard gestraft worden. Volgens Joseph moet deze ervoor zorgen dat overlevenden geholpen worden met trauma’s en andere psychische problemen. Félicien benadrukt dat daders een belangrijke rol te vervullen hebben, namelijk om vergeving vragen. Ook bij het verstrekken van compensatie worden beide actoren genoemd. Joseph vindt dat het verstrekken van compensatie een taak van de overheid is. Immaculée en Donatila, beiden slachtoffer van seksueel geweld, vinden echter dat daders voor compensatie moeten zorgen. De eerste stelt: “They have to pay in kind. After I have buried the bones, they have to compensate through monetary means. So we can put the children to school. [And] he can repay the properties he destroyed.”77 Hierbij bestaat natuurlijk het probleem dat velen niet het geld hebben om dit terug te betalen. Donatila heeft daar begrip voor maar vindt dat er voldoende daders zijn die wel kunnen betalen. Ze zegt: “There are some people who have the possibility of paying what they have destroyed in the war. It is well seen that they can but they don’t want to.”78 Deze daders moeten volgens Donatila verplicht worden te betalen zodat de omstandigheden van overlevenden kunnen verbeteren. Vergeldende en herstellende rechtvaardigheid Tussen het vergeldende en het herstellende model van rechtvaardigheid bestaan verschillen over de manier waarop een strafzaak plaats moet hebben. Voorstanders van een vergeldend model menen dat het nieuwe regime rechtszaken moet organiseren om aan te tonen dat er een breuk met het verleden bestaat. Misdadigers en overlevenden moet getoond worden dat misdaden tegen de menselijkheid niet getolereerd maar bestraft worden. Slachtoffers en overlevenden hebben volgens aanhangers van dit model de wens dat daders vervolgd en gestraft worden. Deze straf dient een vrijheidsbenemende te zijn vanwege het afschrikwekkende effect. 79 Daarnaast heeft het als functie de kans kleiner te maken dat overlevenden het recht in eigen handen nemen en de begane misdaden wreken. Slachtoffers en overlevenden spreken alleen in de rechtszaak als getuigen omdat deze voornamelijk als doel heeft misdaden vast te stellen.80 Voorstanders van het herstellende model van rechtvaardigheid vinden dat klassieke rechtszaken teveel gericht zijn op het bestraffen van daders. Als ervoor gekozen wordt rechtszaken te gebruiken als middel tot vereffening, dan moeten overlevenden een 77
Immaculée, interview in Kigali, 10 december 2005. Donatila, Interview in Kigali, 14 december 12005. 79 Op dit afschrikwekkende effect wordt verder ingegaan in hoofdstuk 6. 80 Bloomfield, Barnes en Huyse, Reconciliation, pp. 97-98; Teitel, “Transitional justice as liberal narrative,” p. 242; Minow, Between vengeance and forgiveness, pp. 25-52. 78
51
prominentere rol spelen en niet alleen die van getuige. Overlevenden moeten de ruimte hebben om tijdens zo’n proces hun verhaal te vertellen. Dit zou helpen bij de heling van hun wonden. Een verklaring afleggen in een rechtszaak zou zelfs als een catharsis kunnen werken. 81 Naast overlevenden moet ook de gemeenschap een rol vervullen tijdens een rechtszaak. Zij moeten immers ook de gebeurtenissen en het daardoor ontstane leed erkennen. Bij dit model bestaat er een “emphasis on restorative penalties.”82 Straffen moeten niet zozeer als een vergelding gegeven worden, maar de gemeenschap moet er ook baat bij hebben. Minow beschrijft het uiteindelijke doel van dit model: “It seeks repair of social connections and peace rather than retribution against the offender. [It aims] to help victims move beyond anger and a sense of powerlessness. They also attempt to reintegrate offenders into the community.”83 De inrichting van het strafproces De twee modellen verschillen dus voornamelijk wat betreft de rol die overlevenden (en de gemeenschap) tijdens het strafrechtelijke proces vervullen en de straffen die opgelegd moeten worden. Over de rol die de overlevenden en de gemeenschap binnen het proces moeten spelen hebben geïnterviewden verschillende meningen. Joseph en Ignace menen dat het niet noodzakelijk is dat mensen participeren in de rechtszaak. Joseph antwoordt op de vraag of overlevenden spreekrecht moeten hebben tijdens een rechtszaak: “No, it is not necessary. If I have something to talk about with [the convicted person] it is okay. But if I have nothing to talk about with him, it is not necessary.”84 Spreken binnen een strafzaak hoeft voor hen niet mogelijk gemaakt worden omwille van het welbevinden van overlevenden. Enkele andere geïnterviewden menen dat het belangrijk is dat een overlevende zijn of haar verhaal kan vertellen tijdens het proces. Bernadette, een overlevende, stelt dat als overlevenden de wens hebben om te spreken, dan moet dat mogelijk zijn: “The survivor tells about what they have seen. They should be able to speak [about] what has been done.”85 Hiermee legt zij meer de nadruk op het belang van de overlevende en minder op het belang van de betekenis voor de rechtszaak. Daarnaast benadrukt Augustin dat alle inwoners moeten kunnen participeren. “It is important that people can participate. That they can see what is
81
E. Neuffer, The Key to My Neighbor’s House. Seeking Justice in Bosnia and Rwanda (Londen: Bloomsbury, 2003), p. 377. 82 Bloomfield, Barnes en Huyse, Reconciliation, p. 113. 83 Minow, Between vengeance and forgiveness, p. 92. Zie eveneens Boraine, A country unmasked, p. 426; Bloomfield, Barnes en Huyse, Reconciliation., pp. 111-114, Mani, Beyond retribution, pp. 173-8. 84 Joseph, interview in Kigali, 25 november 2005. 85 Bernadette, interview in Kibubu, 9 december 2005. Dit geldt verder voor Augustin, Innocent en Emmanuel.
52
happening, can tell what they think about it. As they do in gacaca.”86 Het is natuurlijk wel begrijpelijk dat Augustin meent dat niet alleen overlevenden moeten kunnen spreken. Hij is immers in eerste instantie door overlevenden als verdachte aangewezen. In het citaat hierboven noemt Augustin gacaca als plaats waar mensen kunnen participeren. Deze rechtsvorm is een typisch voorbeeld van een herstellend model van rechtspraak. Augustin en Janvier noemen drie redenen waarom zij gacaca positief beoordelen die in dit kader interessant zijn. Ten eerste benadrukt Augustin dat hij het goed vindt dat de bevolking een rol vervult bij de veroordeling van daders. Hij vertelt: “[Gacaca] is good because people of the commune where you are, they judge you.”87 Het feit dat de bevolking betrokken wordt bij de beoordeling van feiten is een onderdeel van het herstellende model van rechtspraak. De gedachte is dat spreken over de misdaden en daar een straf voor bepalen, positief uit kan werken op het herstellen van wonden.88 Ten tweede vindt Janvier de manier waarop klassieke rechtszaken zijn ingericht niet goed. Daar vindt een debat over de waarheid plaats en deze wordt dan vaak verdraaid. Over de gang van zaken bij klassieke rechtbanken vertelt hij: “[Suppose] I am a devil and an expert in law will defend me and just do as if I am an innocent person. But in my heart I know very [well] what I have done. I have used my money to buy [a lawyer] who comes to defend me. [He] will defend as a normal person.”89 Bij gacaca ligt de nadruk op het erkennen van daden en het vragen om vergeving. Dit is voor Janvier erg belangrijk en hij beoordeelt gacaca mede daarom positief. Janvier geeft nog een andere reden waarom hij gacaca positief beoordeelt. Het is volgens hem een goede manier om conflicten op te lossen. Hij vertelt: “You know in the Rwandan society it is the best way to settle conflicts. […] Villagers sit together and talk about what happened. […] After that [the perpetrator] can ask for forgiveness.”90 Het is interessant dat hij dit model van conflictoplossing toepasbaar vindt op genocidale misdaden. Een argument dat tegen gacaca wordt ingebracht is dat het alleen bruikbaar zou zijn voor kleine misdaden, niet voor misdaden van deze omvang.91
86
Augustin, interview in Kibubu, 9 december 2005. Ibidem. 88 Bloomfield, Barnes en Huyse, Reconciliation, 112. 89 Janvier, Interview in Kigali, 28 november 2005. 90 Ibidem. 91 African Rights, Gacaca Justice, pp. 38-40. 87
53
Het bestraffen van daders Onder de geïnterviewden bestaan verschillende ideeën over de rol die overlevenden en de gemeenschap moeten vervullen tijdens een rechtszaak. Een aantal lijkt het vergeldende model en een aantal het herstellende model van rechtvaardigheid te onderschrijven. In deze paragraaf worden de straffen beschreven die de geïnterviewden op willen leggen. De geïnterviewden hechten erg veel waarde aan het bestraffen van daders. De op te leggen straffen lopen erg uiteen, van de doodstraf tot werkstraffen. Emerthe, een overlevende, is de enige geïnterviewde die straffen niet erg belangrijk vindt, hoewel ze het houden van rechtszaken wel noodzakelijk vindt. Zij zegt andere dingen belangrijker te vinden: “I don’t give punishment a lot of attention. I want to teach my grandchildren that it is bad to kill, bad to hate. It is good to love your country, this means loving your people. […] God will punish for me, it is in my mind.”92 Dat de daders uiteindelijk door een god gestraft worden, verklaart in ieder geval gedeeltelijk haar desinteresse in het opleggen van straffen. Hoewel Bernadette, een overlevende, het belang van straffen onderschrijft, zet ze er een kanttekening bij. De juiste straf voor genocidale misdrijven kan volgens haar nooit gevonden worden. Ze legt het op de volgende wijze uit: “That people are in prison is important, but it is not enough. It is not equal to what they did! There is nothing equal to someone who killed many people. […] There is no punishment for them which is hard enough.”93 Dit betekent dat een straf voor misdaden tegen de menselijkheid niet vergeldend kan werken. Maar Bernadette meent dat er evenwel aan organisatoren van de genocide een zware straf opgelegd moet worden. Bij het interview met Immaculée, een overlevende, lijkt een verschil te bestaan tussen wat zij over haar eigen situatie zegt en wat zij in het algemeen over bestraffing zegt. Geen van de mannen die haar hebben verkracht is voor deze misdaad veroordeeld. Immaculée geeft aan dat zij hen heeft vergeven, vervolging is voor haar niet noodzakelijk: “I am a Christian, God was telling me to forgive them, […] so I have forgiven them. I don’t want them to be tried. God knows their hearts and he will judge them.”
94
Op de vraag wat voor haar
rechtvaardigheid is, antwoordt ze: “Justice means that he or she will be punished according to what he or she did. But I am Christian and have decided to forgive them and their families.”95 Even later antwoordt ze op de vraag wie zij wil dat veroordeeld worden: “First those who have raped, they can be tried. Another person, who have removed the vagina of women, he 92
Gentille, Interview in Kigali, 30 november 2005. Bernadette, Interview in Kibubu, 9 december 2005. 94 Immaculée, Interview in Kigali, 10 december 2005. 95 Ibidem. 93
54
should be tried.”96 Een mogelijke verklaring voor dit schijnbare verschil is dat ze vindt dat ze zou moeten vergeven en dat in eerste instantie ook zegt. Dan zou ze later in het interview eerlijker zijn geweest en haar ‘werkelijke’ mening gegeven hebben. Een andere verklaring is dat zijzelf de daders vergeven heeft maar denkt dat andere daders van verkrachting wel vervolgd moeten worden omdat anderen niet vergeven hebben. Vrijwel alle geïnterviewden zien een verschil in de straf die gegeven moet worden aan planners en uitvoerders van de genocide. Augustin, een omstander, stelt bijvoorbeeld: “The punishment depends on what they did. Authorities who told people to kill others, those must be punished extremely. More than those ones who executed.” 97 Hoewel de uitvoerders van de genocide direct verantwoordelijk zijn voor de moord op hun geliefden, vinden de geïnterviewden dat niet zij de zwaarste straf verdienen. De planners hebben in hun ogen een zwaardere misdaad begaan en moeten ook zo bestraft worden. Joseph stelt zelfs dat als hij moet kiezen, de planners veroordeeld moeten worden. “If we compare the two situations and if you demand me to prefer, I will prefer to punish Bagosora and to let free the others who killed my family.”98 Voor de geïnterviewden zijn de planners de echte verantwoordelijken voor de dood van hun familieleden. Welke mensen tot de planners gerekend worden door de geïnterviewden, is niet in elk geval duidelijk. Joseph, Janvier en Innocent geven aan dat planners voor hen de absolute machthebbers zijn als oud-generaal Théoneste Bagosora en ex-premier Jean Kambanda. Bij anderen is niet duidelijk wie voor hen de planners zijn. Het kan zijn dat lokale machthebbers door hen als de hoogst verantwoordelijken worden gezien. Hierbij moet bedacht worden dat de wereld van veel geïnterviewden niet verder reikt dan het volgende dorp. Vanuit dit perspectief is een burgemeester iemand met een aanzienlijke macht. Wanneer deze allemaal als planner worden gezien, heeft dat nogal gevolgen voor het aantal mensen dat ‘extreem’ gestraft moet worden. Over de betekenis van ‘extreem’ straffen zijn de geïnterviewden het niet eens. Voor sommigen is een gevangenisstraf een extreme straf, voor anderen de doodstraf. Donatila, Ancilla en Odette spreken zich uit voor de doodstraf. Zij vinden dat deze gegeven moet worden aan alle génocidaires. Donatila zegt erover: “Justice means: who killed has to be killed. Who destroyed property has to repair. So it depends on what has been done.”99 Ancilla
96
Ibidem. Augustin, Interview in Kibubu, 9 december 2005. 98 Joseph, Interview in Kigali, 25 november 2005. 99 Donatila, Interview in Kigali, 14 december 2005. 97
55
stelt het nog sterker: “I want revenge, the same thing needs to be done to them!”100 Straffen dienen een sterk vergeldend karakter te hebben. Odette, een overlevende, vertelt dat zij niet meer weet welke straf gegeven moet worden: “Some years ago, I wanted one punishment: to kill them. But now I have no definition of punishment, I want justice and let the judges give the punishment.”101 Wellicht heeft de tijd ervoor gezorgd dat ze milder is geworden. Het lijkt een vrij normaal verschijnsel dat mensen naar mate de tijd verstrijkt milder worden in de straffen die ze wensen. Dit is zeker het geval wanneer mensen hun samenleving ten positieve zien veranderen. Verschillende geïnterviewden vinden een gevangenisstraf een goede straf voor planners. Zo zegt Augustin, een omstander: “The punishment of them is to put them in prison for their whole life. That is their punishment.”102 Joseph en Janvier benadrukken dat het niet zozeer om de straf gaat als wel om het gevolg. Deze mensen mogen nooit meer terugkeren in de samenleving. Janvier zegt: “That group has to be put aside. Yeah, put them aside.”103 De straf die opgelegd moet worden is er voornamelijk op gericht de veiligheid in de samenleving te verzekeren. En voor veiligheid in de samenleving mogen zij nooit meer daarnaar terugkeren. Ten aanzien van de uitvoerders zijn de meeste geïnterviewden van mening dat er andere straffen opgelegd dienen te worden. Augustin legt uit waarom hij vindt dat gevangenisstraf voor de uitvoerders van de genocide geen geschikte straf is. “I was in prison, and to be in prison it is very bad. So it will be better to give them the punishment of labour.” 104 De uitvoerders van de genocide moeten dus wat hem betreft niet naar de gevangenis gestuurd worden omdat de omstandigheden daar te slecht zijn. Janvier, een overlevende, geeft een andere reden waarom het geven van gevangenisstraffen niet de juiste is. Hij legt uit: “[J]ailing people is not a solution. […] [The planners] are very hard to be tamed, so those have to be jailed. Others have to be tamed, to educate them. To show what is bad, what is good for society.”105 Een goede straf voor uitvoerders moet volgens hem gepaard gaan met een vorm van heropvoeding zodat ze weer kunnen functioneren in de samenleving. Innocent vindt echter dat in sommige gevallen uitvoerders wel de gevangenis in moeten. Dit heeft te maken met de manier waarop iemand de misdaden beging. Hij legt uit:
100
Ancilla, interview in Mukoza, 11 december 2005. Odette, Interview in Kigali, 14 december 12005. 102 Augustin, Interview in Kibubu, 9 december 2005. 103 Janvier, Interview in Kigali, 28 november 2005. 104 Augustin, Interview in Kibubu, 9 december 2005. Dit stellen Emmanuel, Félicien, Innocent en Joseph ook. 105 Janvier, Interview in Kigali, 28 november 2005. Félicien en Bernadette zijn het met hem eens. 101
56
There are people who killed but were forced. They were told “if you do not kill, you will be killed.” I can forgive them without problem. But someone who was very strong and when he killed people he said “I am very okay, I wanna kill ten people per day.” Those people have to be imprisoned.106
Ook Emmanuel en Immaculée vinden dat er gedifferentieerd moet worden ten aanzien van de te geven straffen. Voor hen geldt het onderscheid echter ten aanzien van de wijze waarop verdachten zich in de gemeenschap en tijdens rechtszaken gedragen. Emmanuel, een omstander, stelt dat: “Those who tell the truth, they can give them the punishment of labour. But those who don’t tell the truth, those have to be sent to prison.” 107 Immaculée staat hetzelfde voor maar wil een andere straf: “After he told the truth, the person can be punished in a way of compensating of what he did. He can repay the properties he destroyed.”108 Het benadrukken van het belang van erkenning van misdaden en het opleggen van dergelijke straffen is een kenmerk van het model van herstellende rechtvaardigheid. Uit het onderzoek van Longman, Pham en Weinstein blijkt dat een grootgedeelte van de participanten vindt dat er goede alternatieven voor gevangenisstraf zijn. Ruim zeventig procent van de ondervraagden is het eens met de stelling dat “community service is a good alternative to imprisonment.”109 Deze straffen willen zij opleggen aan mensen die veroordeeld kunnen worden bij gacaca, dat zijn misdaden binnen de in het voorgaande hoofdstuk beschreven categorie twee en drie. Dat zijn mensen die bezittingen hebben vernield of een enkele moord hebben gepleegd. Er lijkt dus een behoorlijk draagvlak te zijn voor het opleggen van dergelijke straffen aan uitvoerders van de genocide. De geïnterviewden die over de zwaarte van de straffen gesproken hebben, willen voor planners allemaal een straf met een sterk vergeldend karakter. Zij moeten voor hun daden boeten en mogen nooit meer terugkeren in de samenleving. Over de straffen die gegeven moeten worden aan de uitvoerders van de genocide, hebben zij een duidelijk andere mening. Bij de straf die deze groep verdient, wordt ook rekening gehouden met belangen van overlevenden en de bevolking in het algemeen. Het geven van werkstraffen is een kenmerkend onderdeel van het herstellende model van rechtvaardigheid. Een complicatie echter is dat uit dit onderzoek niet geheel duidelijk is geworden wat onder een planner verstaan wordt. Om te kunnen stellen wat voor soort straf volgens overlevenden van een genocide aan welk type misdrijf gegeven moet worden, is het noodzakelijk dat hier meer onderzoek naar gedaan wordt. 106
Innocent, Interview in Kigali 11 december 2005. Emmanuel, Interview in Kibubu, 9 december 2005. 108 Immaculée, Interview in Kigali, 10 december 2005. 109 Longman, Pham en Weinstein, “Connecting justice to human experience,” p. 217. 107
57
De wijze waarop de geïnterviewden rechtvaardigheid interpreteren lijkt overeen te komen met het beleid van de Rwandese overheid. De sterke nadruk op strafrechtelijke vervolging, in gacaca en klassieke rechtbanken, wordt door vrijwel alle geïnterviewden onderschreven. Dat zij ook de mogelijkheid hebben te participeren tijdens gacaca vindt een aantal geïnterviewden belangrijk. Dat de opinies in sterke mate overeenkomen met het overheidsbeleid kan een gevolg zijn van politieke correctheid. De geïnterviewden stellen wellicht dat zij dit belangrijk vinden omdat het de wijze is waarop het regime rechtvaardigheid interpreteert. Meer onderzoek, specifiek gericht op deze vraag, kan voor meer duidelijkheid zorgen. Toch hebben geïnterviewden ook kritiek, zij vinden namelijk dat de overheid zich te weinig inspant voor compensatieregelingen. Een aantal geïnterviewden zien dit als een essentieel element van een succesvolle transitie. Concluderend moet het volgende worden vastgesteld. Voor de geïnterviewden is de vereffenende dimensie van rechtvaardigheid het meest belangrijk. Alleen Innocent en Donatila, beide overlevenden, beschrijven een element van rechtvaardigheid dat niet binnen deze dimensie van rechtvaardigheid geplaatst kan worden. Deze prominentie is te verklaren doordat maatregelen, getroffen binnen deze dimensie, het meest zichtbaar zijn. Als vereffening worden zowel maatregelen met een vergeldend als een herstellend karakter genoemd. Hiermee lijkt dit een interessante aanvulling te zijn op de denkbeelden van Desmond Tutu, de voormalige voorzitter van de Zuid-Afrikaanse Waarheidscommissie. Hij stelde dat de Afrikaanse visie op rechtvaardigheid zich richt op: The healing of breaches, the redressing of imbalances, the restoration of broken relationships. This kind of justice seeks to rehabilitate both the victim and the perpetrator, who should be given the opportunity to be reintegrated into the community he or she has injured by his or her offence.110
Een groot deel van de mensen die voor dit onderzoek zijn geïnterviewd lijken het redelijk met hem eens te zijn met betrekking tot de uitvoerders van de genocide. Voor hen moet een mogelijkheid bestaan om weer terug te keren in de samenleving en dan als volwaardig lid te functioneren. Ook vinden geïnterviewden het belangrijk dat aandacht besteed wordt aan het leed van slachtoffers, zowel materieel als immaterieel. Ten aanzien van de planners zijn zij niet bereid hen een plek te bieden in de samenleving. Dezen moeten volgens de geïnterviewden extreem gestraft worden. Of en wanneer de geïnterviewden zich willen verzoenen met daders is het onderwerp van het volgende hoofdstuk.
110
Geciteerd in: Bloomfield, Barnes en Huyse, Reconciliation, p. 106.
58
HOOFDSTUK 4: MOGELIJKHEDEN VOOR VERZOENING
To be reconciliated with someone who killed people it was very difficult to me. But we cannot rebuild our country if there is no reconciliation. So reconciliation is very important. I started to reconcile with people in order to prepare the country for the children. Innocent Myself, if I believe it when they say it, then I can pardon them. When I believe it is sincere I can. Donatila
Er zijn verschillende redenen te bedenken waarom verzoening belangrijk is. Veel overlevenden van de genocide in Rwanda leven samen met mensen die hun familieleden hebben vermoord. De beëindiging van vijandige relaties lijkt hierom in het belang van zowel overlevende als dader te zijn. Is verzoening met mensen die zoveel leed hebben toegebracht een mogelijkheid? Wat moet in een dergelijk geval onder verzoening verstaan worden? Deze vragen staan centraal in dit hoofdstuk, dat uit drie delen bestaat. Het eerste deel beschrijft met wie de geïnterviewden bereid zijn zich te verzoenen en de redenen waarom dit voor hen belangrijk is. In het tweede deel komt de betekenis van verzoening aan de orde. Het laatste deel van dit hoofdstuk omhelst de vraag welke mechanismen verzoening dichterbij brengen. § 4.1 BEREIDHEID TOT VERZOENING Uit onderzoek van Longman en Rutagengwa blijkt dat het merendeel van de participanten verzoening belangrijk vindt. Zij schrijven dat veel mensen die hebben deelgenomen aan hun onderzoek willen dat relaties tussen verschillende groepen zich weer herstellen.1 Dit geldt eveneens voor vrijwel alle mensen die voor het onderzoek van deze scriptie zijn geïnterviewd. Mensen die het afgelopen decennium erg hebben geleden, stellen dat het belangrijk is dat verschillende bevolkingsgroepen weer met elkaar moeten leren leven. Hoewel de roep om wraak en vergelding niet afwezig is, lijkt de wens tot verzoening zelfs bij overlevenden te overheersen. Ze zijn onder voorwaarden bereid de mensen te vergeven die hun familieleden hebben vermoord. Met de planners van de genocide zijn de meeste geïnterviewden echter niet bereid zich te verzoenen. Allereerst blijkt in hoofdstuk drie dat geïnterviewden ‘extreme’ straffen willen voor deze groep. Geïnterviewden hebben de wens dat planners nooit meer terugkeren in de samenleving omdat zij voor nieuwe conflicten kunnen zorgen. Hiermee lijken zij verzoening 1
Longman en Rutagengwa, “Memory, identity, and community in Rwanda,” pp. 172-173.
59
met deze groep uit te sluiten. Janvier, een overlevende, sluit verzoening om nog een andere reden uit. Dit blijkt uit de manier waarop hij hen omschrijft. Hij zegt: “They are devils. […] They have done the worst!”2 Het lijkt niet waarschijnlijk dat het ooit mogelijk is om je te verzoenen met ‘de duivel.’ Zeker niet voor mensen die zeggen erg gelovig te zijn. Gentille, een overlevende, is de enige die zegt dat ze zich wel kan verzoenen met de planners van de genocide. Zij vertelt: “The organisers are imprisoned, if they were asking for forgiveness, I am willing to forgive.”3 Tijdens het interview benadrukt zij dat het voor haar als christen belangrijk is om te vergeven. Zij kan de planners vergeven omdat ze meent dat god hen uiteindelijk zal straffen. Voor anderen die denken dat god hen zal straffen, is dit echter niet voldoende reden om zich met hen te kunnen verzoenen. Een pastoor die voor dit onderzoek is geïnterviewd zegt dat alleen van een mens verlangd worden dat je misdaden vergeeft die direct tegen jou begaan zijn. De misdaden die de planners begaan hebben zijn zo grootschalig, dat het onmenselijk is om hen te vergeven.4 Alleen Emerthe, een overlevende, is in eerste instantie niet enthousiast over verzoening. Zij vertelt: “Those who want reconciliation let them have it. But I cannot forgive and forget. Those who killed cannot be forgiven.” Later vertelt ze echter dat ze wel bereid is om te vergeven wanneer aan bepaalde voorwaarden is voldaan. “I am able to forgive […] if the one who did it comes and confesses to me from the bottom of his heart.”5 Haar eerste reactie heeft te maken met de wijze waarop daders en gevangenen zich opstellen in haar gemeenschap. Volgens Emerthe vertellen daders bij gacaca de waarheid niet. Hierdoor is zij niet bereid zich te verzoenen. Mochten daders wel vertellen wat ze hebben gedaan dan lijkt ook Emerthe bereid om hen te vergeven. Donatila en Ancilla, beide overlevenden, zeggen bereid te zijn om zich te verzoenen met génocidaires. Dit lijkt in eerste instantie niet erg voor de hand te liggen. In hoofdstuk drie wordt immers besproken dat zij willen dat mensen die gemoord hebben de doodstraf krijgen. Hoewel dit op het eerste gezicht een tegenstrijdigheid lijkt, is dit wellicht niet het geval. Het is goed mogelijk dat ze in het eerste geval spreken over de mensen die hun familieleden hebben vermoord en in het tweede geval over moordenaars in het algemeen. Voor verzoening moet er een afweging gemaakt worden tussen onder andere het belang van de samenleving in zijn geheel en de individuele wraaklustige gevoelens. Zij maken wellicht een andere afweging
2
Janvier, interview in Kigali, 28 november 2005. Gentille, interview in Kigali, 5 december 2005. 4 Interview met een Rwandese pastoor, afgenomen in Kigali, 13 december 2005. 5 Emerthe, interview in Mukoza, 11 december 2005. 3
60
voor génocidaires in het algemeen en degenen die verantwoordelijk zijn voor de dood van hun familieleden omdat verzoening met hen (nog) onmogelijk is. Voor de geïnterviewden bestaat een aantal redenen waarom zij verzoening belangrijk vinden. Allereerst denkt een aantal dat verzoening een nieuwe oorlog kan voorkomen. Donatila, een overlevende, vertelt: “To be peacefully we have to believe in reconciliation. […] When there is peace there is no more reason for war. So it is good to be reconciliated.”6 De angst bestaat dat gevolgen van de genocide en de oorlog nieuwe conflicten kunnen veroorzaken. Om dit te voorkomen zijn deze geïnterviewden bereid, onder voorwaarden, zich met daders te verzoenen. Een tweede reden voor het belang van verzoening is dat volgende generaties niet met een conflict tussen Hutu’s en Tutsi’s opgroeien. Geïnterviewden zijn bereid tot verzoening om te voorkomen dat dit conflict blijft bestaan. Innocent vertelt dat hij direct na de genocide zich absoluut niet wilde verzoenen met de moordenaars van zijn familie. Hij zegt dat hij enkele jaren later besloot dat verzoening noodzakelijk is: “To be reconciliated with someone who killed people it was very difficult to me. But we cannot rebuild our country if there is no reconciliation. So reconciliation is very important. I started to reconcile with people in order to prepare the country for the children.”7 Hij wil dat Rwanda zich ontwikkelt en zijn kinderen wel de mogelijkheden krijgen die hij niet gehad heeft. Hij meent dat hiervoor verzoening, hoe moeilijk ook, essentieel is. De derde reden voor het belang van verzoening wordt uitsluitend beschreven door Joseph, die veel familieleden heeft verloren. Hij legt uit waarom overlevenden bereid zijn om zich met moordenaars te verzoenen: “[Survivors] need reconciliation too. […] It is a psychological problem to have an enemy everyday. […] To make you one again, reconciliation is a principal need.”8 Volgens Joseph kunnen mensen niet goed functioneren als er vijandige relaties en wraakgevoelens bestaan. Voor overlevenden is verzoening dus een vorm van eigen belang omdat een normalisering van de verhoudingen hun leven gemakkelijker maakt. Dit vertoont grote gelijkenissen met de reden waarom Desmond Tutu verzoening belangrijk vindt. Voor hem is het noodzakelijk vanwege het centrale kenmerk van de Afrikaanse wereldbeschouwing namelijk ubuntu. Dit beschrijft hij als volgt: Het wil zoiets zeggen als: ‘Mijn menselijkheid is verweven, is onlosmakelijk verbonden met die van jou.’ […] Harmonie, vriendelijkheid en gemeenschapszin zijn een groot goed. Sociale
6
Donatila, interview in Kigali, 14 december 2005. Dit vertellen Odette en Gentille eveneens. Innocent, interview in Kibubu, 12 december 2005. Janvier en Joseph zijn het met hem eens. 8 Joseph, Interview in Kigali, 25 november 2005. 7
61
harmonie is voor ons het summum bonum – het hoogste goed. […] Wrok, woede, wraaklust […] hollen het uit. Vergeven is niet zomaar altruïstisch zijn. Het is de beste vorm van zelfbelang.9
Het is voor mensen volgens Tutu belangrijk dat er verzoening plaatsvindt en dat de medemenselijkheid in daders ook weer naar voren komt. Zij hebben vreselijke misdaden begaan maar zijn wel mensen. Overlevenden kunnen weer goed functioneren als zij geen hatelijke gevoelens hebben en daders als volwaardig mens worden gezien. Ubuntu moet weer hersteld worden zodat een gezonde samenleving opgebouwd kan worden. § 4.2 BETEKENIS VAN VERZOENING Over het algemeen wordt in de literatuur gesteld dat verzoening na een gewelddadig proces nastrevenswaardig is. Hoewel het een zeer gecompliceerde aangelegenheid is, wordt het als het ultieme doel van een transitie gezien. Veel auteurs leggen echter niet uit wat ze onder dit begrip verstaan.10 Wanneer dit wel gebeurt, wordt onder verzoening veelal een ontwikkeling verstaan waarin de vijandige relaties tussen mensen zo veranderen dat het voor alle partijen weer mogelijk wordt om ‘gewone’ levens te leiden. 11 In een dergelijke definitie wordt onderkend dat verzoening een langdurig proces is. Maar het geeft niet aan of er sprake is van één vorm van verzoening die na een lange tijd bereikt wordt of dat er verschillende vormen van verzoening elkaar opvolgen. De Belgische socioloog Luc Huyse beschrijft verzoening als een proces dat drie stadia kent. In elk stadium krijgt het verder vorm. 12 Het eerste stadium vangt aan als er geen gewelddadig conflict meer is waardoor de directe angst bij mensen wordt weggenomen. Hierdoor is vreedzame coëxistentie mogelijk, mensen hebben dan het gevoel dat ze zich in hun gemeenschap kunnen bewegen zonder gevaar te lopen. Het veronderstelt niet dat er intensief contact is tussen voormalige vijanden. Het tweede stadium ontstaat wanneer mensen weer vertrouwen in zichzelf en de samenleving krijgen. Mede daardoor kunnen zij de medemenselijkheid van anderen weer onder ogen zien. Dit kan veroorzaakt worden doordat een
rechtszaak
individuele
verantwoordelijkheid
vaststelt
waarmee
groepsverantwoordelijkheid wordt verworpen. Eveneens kan het een gevolg zijn van een 9
D. Tutu, Geen toekomst zonder verzoening (Amsterdam: De Bezige Bij, 1999), pp. 37-8. Tutu stelt dat Ubuntu een centraal kenmerk van de Afrikaanse levensbeschouwing is. Aan de hand van de interviews is niet vast te stellen of het ook voor Rwandezen een belangrijk begrip is. Zie eveneens Minow, Between vengeance and forgiveness, pp. 14-21. 10 Akhavan, “Justice and Reconciliation,” pp. 325-348; Bassiouni, “Searching for Peace,” pp. 9-29. 11 Boraine, A country unmasked, p. 348; Bloomfield, Barnes en Huyse, Reconciliation, p. 12; O. Ramsbotham, T. Woodhouse en H. Miall, Contemporary conflict resolution. Second Edition (Cambridge: Polity Press, 2004), pp. 231-232; A. Rigby, Justice and reconciliation. After the Violence (Londen: Lynne Rienner Publishers, 2001), pp. 12-13. Voor kritiek op deze benadering: Stover en Weinstein, “Introduction,” pp. 13-14. 12 Bloomfield, Barnes en Huyse, Reconciliation, pp. 19-22.
62
positieve ervaring met mensen van een andere groep. Tijdens het derde stadium zijn overlevenden bereid te luisteren naar de handelingsmotieven van daders. Deze kan volgens Huyse ontstaan wanneer de misdaden erkend zijn. Een andere reden voor deze bereidheid kan het gevolg zijn van de vaststelling van een gemeenschappelijke identiteit die andere identiteiten overstijgt. Een mogelijk gevolg van de bereidheid te luisteren, is dat overlevenden de misdadigers vergeven.13 De kracht van dit model schuilt in het idee dat er verschillende stadia van verzoening zijn. Samen met andere mensen in een dorp willen leven zonder hen naar het leven te staan is een andere vorm van verzoening dan de bereidheid om te luisteren naar de redenen waarom mensen misdaden hebben begaan. Daarnaast maakt dit model duidelijk dat er een bepaalde volgorde dient te zijn in de implementatie van verschillende mechanismen die verzoening mogelijk moeten maken. Alex Boraine, voormalig vice-voorzitter van de Zuid-Afrikaanse Waarheidscommissie, geeft nog een ander belangrijk element van verzoening aan. Hij is van mening dat het een proces is dat op verschillende niveaus plaatsvindt. Zo is er sprake van verzoening tussen individuen als er een verstoorde relatie bestond, maar er moet in een postgenocidale samenleving ook nationale verzoening zijn. Dit betekent dat verschillende bevolkingsgroepen elkaar accepteren en het land bestuurd kan worden op een wijze die recht doet aan alle bevolkingsgroepen.14 Hieronder zal gekeken worden of deze benaderingen van verzoening te herkennen zijn in de manier waarop de geïnterviewden over verzoening spreken. Alle geïnterviewden kunnen vrij duidelijk uitleggen wat verzoening voor hen betekent. Verzoening betekent voor hen dat mensen moeten samenleven. Janvier vertelt bijvoorbeeld: “Reconciliation means putting us together. To be families. Not killing one another. […] These victims have lost their family, okay but it is not reversible. We have to live together.” 15 Mensen moeten beseffen dat degenen die zijn vermoord niet meer terugkeren en samenleven noodzakelijk is. Het verlies van familieleden moet geen drempel voor het vreedzaam samenleven opwerpen. De betekenis van samenleven is voor de geïnterviewden echter zeer verschillend. Allereerst vertellen Immaculée en Ancilla dat samenleven voor hen betekent dat ze getolereerd worden. Ze willen met rust worden gelaten wanneer ze dagelijkse handelingen verrichten. Immaculée legt uit wat ze daarmee bedoelt: “The importance is that they allow me
13
Alle drie de stadia hebben overeenkomsten met de herstelfasen van mensen met een trauma. Herman, Trauma en herstel, pp. 175-302. 14 Boraine, A country unmasked, p. 348, 358. 15 Janvier, interview in Kigali, 30 november 2005.
63
to fetch water in their compound. That kind of interaction was not here before.”16 Immaculée en Ancilla hebben het gevoel dat ze samenleven op het moment dat ze dergelijke handelingen kunnen verrichten. Samenleven lijkt voor hen niet meer te zijn dan naast elkaar leven. Van meer dan een niet-gewelddadige omgang is geen sprake. Een aantal geïnterviewden vindt dat samenleven in het kader van verzoening meer betekent dan elkaar tolereren. Innocent, een overlevende, vertelt bijvoorbeeld: When there is a wedding in this house, [Hutu’s] have to be here and bring something to drink. And if someone is sick, because there is no car here, they come and they bring that person who is sick to the hospital. When there is reconciliation, people have to meet, people have to share everything. Like how the life was before the genocide.17
Zij vatten samenleven niet op als naast elkaar maar met elkaar leven. Overlevenden en daders moeten elkaar helpen als dat nodig is en uitnodigen voor belangrijke gebeurtenissen als het voltrekken van een huwelijk. De manier waarop zij over samenleven spreken, lijkt overeen te komen met het tweede of derde stadium dat Huyse omschrijft. Het uitnodigen van anderen voor een bruiloft lijkt een gevolg te zijn van vertrouwen in hen en wellicht zelfs een uitvloeisel van de overtuiging dat er een gemeenschappelijke identiteit bestaat. De manier waarop het begrip samenleven omschreven wordt, heeft waarschijnlijk te maken met de levensomstandigheden van deze geïnterviewden. Ancilla en Immaculée hebben niet veel contacten met Hutu’s. Ook voelen zij zich niet altijd veilig. De anderen, allen inwoners van Kibubu, zeggen echter dat ze op het moment samenleven met mensen die verschillende achtergronden hebben. Er bestaat natuurlijk een relatie tussen de manier waarop je leeft en de ideeën en wensen die je hebt. Voor Ancilla en Immaculée heeft het al grote betekenis dat ze zonder problemen water kunnen halen, zij zijn nog niet toe aan andere vormen van samenleven en dus verzoening. Voor de inwoners van Kibubu is samenleven veel meer dan tolerantie, dat zijn ze immers gewend. Alle geïnterviewden spreken alleen over verzoening op individueel niveau. Daar hebben zij immers direct mee te maken. Verstoorde relaties in hun gemeenschap zijn voor hen goed zichtbaar. De vraag of verschillende groepen op nationaal niveau met elkaar kunnen samenleven, staat redelijk ver van hen af en vertellen zij niets over. § 4.3 VERKLARINGEN VOOR VERGEVINGSGEZINDHEID Dat er onder Rwandezen een grote bereidheid tot verzoening bestaat, is niet alleen gezien hun verleden bijzonder te noemen. Uit een aantal onderzoeken blijkt dat in andere landen die 16 17
Immaculée, interview in Kigali, 10 december 2005. Innocent, interview in Kibubu, 12 december 2005. Dit zeggen Ignace, Emmanuel en Augustin eveneens.
64
recentelijk met massamoord te maken hebben gehad, de bevolking in veel mindere mate bereid is zich te verzoenen.18 Voor de bereidheid die onder de geïnterviewden bestaat, kan in ieder geval drie verklaringen geven worden. Ten eerste is er een culturele verklaring. Kleinschalige onenigheden worden al sinds prekoloniale tijd door middel van gacaca opgelost. Tijdens deze rechtszaken bestaat er een nadruk op een oplossing die voor beide partijen aanvaardbaar is en wordt indien nodig vergeving en verzoening aangemoedigd. 19 Rwandezen zijn dus vertrouwd met een conflictbeslechtings-model dat gericht is op het herstel van onderlinge relaties. Als gevolg daarvan zijn zij ook bekend met de mechanismen en het belang van verzoening. De geïnterviewden passen deze mechanismen ook toe op de genocidale geschiedenis van het land. Verstoorde relaties tussen overlevenden en daders moeten op eenzelfde wijze worden hersteld als dat gebeurt met verstoorde relaties als gevolg van kleine vergrijpen. Een tweede verklaring is terug te voeren op de grote invloed van het christelijke geloof op de Rwandese cultuur. Zoals in hoofdstuk 1 is beschreven, heeft dit geloof sinds de koloniale tijd veel macht en aanhangers in Rwanda. Binnen dit geloof is er een sterke nadruk op vergeving van zonden. Dit is zeker het geval voor de interpretaties die in veel Afrikaanse landen bestaat, de visie van aartsbisschop Desmond Tutu is daar het bekendste voorbeeld van. De pastoor die voor dit onderzoek is geïnterviewd, stelt eveneens dat vergeving en verzoening een belangrijke plicht is van elke gelovige. Hij vertelt: “As a Christian forgiveness is an obligation from our Lord. We are told to forgive. […] The Bible says: “Nothing wrong cannot be forgiven.” You can forgive every sin committed to you.”20 De geïnterviewden lijken het hier mee eens te zijn. Immaculeé vertelt bijvoorbeeld over de mannen die haar hebben verkracht: “I am a Christian, God was telling me to forgive them. […] I decided [to] forgive them.” 21 De invloed van de christelijke kerk kan dus gezien worden als een belangrijke verklaring waarom Rwandezen bereid zijn tot vergeving en verzoening. De derde verklaring is een politiek-bestuurlijke verklaring. De Rwandese overheid legt momenteel sterk de nadruk op het belang van verzoening en eenheid. Zo is zij van mening dat 18
Tijdens het symposium Memory and Narrating Mass Violence op 21 maart 2006 in Amsterdam merkte Selma Leydesdorff, die ‘de vrouwen van Srebrenica’ interviewt, op dat vrouwen die de massamoord van Srebrenica hebben overleefd verzoening helemaal niet belangrijk vinden en niet bereid zijn om zich te verzoenen met daders. Uit onderzoek van onder andere Miklos Biro in Kroatië en Bosnië-Herzegovina blijkt dat ook daar lang niet altijd de bereidheid tot verzoening aanwezig is, “Attitudes toward justice and social reconstruction in Bosnia and Herzegovina and Croatia,” in: Stover en Weinstein (red.), My Neighbor, My Enemy, pp. 183-205, aldaar pp. 195-202. 19 A. Molenaar, Gacaca: grassroots justice after genocide. The key to reconciliation in Rwanda?, (doctoraal scriptie Universiteit van Amsterdam, 2004), pp. 13-19. 20 Interview met pastoor, in Kigali, 13 december 2005. 21 Immaculée, Interview in Kigali, 10 december 2005.
65
er geen verschil bestaat tussen Hutu’s en Tutsi’s, zij zijn allen Rwandees. Verder worden daders aangemoedigd om te bekennen en om vergeving te vragen. Overlevenden wordt het belang van vergeving verteld. Eenheid en de door veel mensen gewenste vooruitgang, is alleen mogelijk als mensen zich met elkaar verzoenen.22 Gezien het autoritaire verleden van het land is het niet onwaarschijnlijk dat mensen het verzoeningsbeleid van de overheid opvolgen.23 Daarmee is ook de nadruk die de overheid daarop legt een belangrijke verklaring voor de breed gedragen bereidheid tot verzoening. De laatste twee verklaringen roepen echter de vraag op of de bereidheid tot verzoening oprecht is. Wanneer machtige instituties grote nadruk leggen op het belang van deze ingrijpende handeling, moet de vraag gesteld worden of vergeving plaatsvindt omdat mensen daartoe bereid zijn of omdat mensen bezwijken onder sociale en politieke druk. Gekeken naar de wijze waarop veel daders bereid zijn om vergeving te vragen, lijkt dit een gevolg te zijn van de druk die de overheid op deze mensen uitoefent. Als de druk op overlevenden even groot is, dan kan de ‘werkelijke’ bereidheid tot vergeving en verzoening veel kleiner zijn dan uit dit en andere onderzoeken blijkt. § 4.4 DE WEG NAAR VERZOENING Om de stadia die Huyse omschreven heeft te bereiken zijn er verschillende mechanismen noodzakelijk. Hetgeen de geïnterviewden van belang achten om een bepaald niveau van verzoening te bereiken wordt hier beschreven. De Zuid-Afrikaanse Waarheids- en verzoeningscommissie heeft als slogan gehad: “Truth, the road to reconciliation.” De voormalige voorzitter Desmond Tutu schreef over het belang van waarheid: “Van cruciaal belang wanneer een relatie beschadigd is of een potentiële relatie onmogelijk wordt gemaakt, is dat de daders van onrecht de waarheid erkennen en bereid zijn zich te verontschuldigen. Dit helpt het proces van vergeving en verzoening enorm vooruit.”
24
Ook meerdere
geïnterviewden onderschrijven het idee dat waarheid erg belangrijk voor verzoening is. 25 Donatila, een overlevende, vertelt bijvoorbeeld: “I am ready to reconcile with them if they say the truth but not for those who hide the truth and come back to kill once more. I have already made a [deal] with those who came to say pardon and recognize what they have done.”26 22
Longman en Rutagengwa, “Memory, identity, and community in Rwanda,” p. 178. Biro e.a. menen dat dit het geval is in Bosnië-Herzegovina, “Attitudes toward justice,” p. 200. 24 Tutu, Geen toekomst zonder verzoening, p. 257. Ook de leden van de TRC menen dat waarheid niet het enige element is dat verzoening mogelijk maakt maar leggen hier wel sterk de nadruk op. Margalit bekritiseert de bijdrage die waarheidsvinding aan verzoening levert. “Is truth the road to reconciliation?,” p. 62. 25 Dit geldt voor Janvier, Innocent, Augustin, Bernadette, Emerthe, Félicien en Odette. 26 Donatila, interview in Kigali, 14 december 2005. 23
66
Anderen onderschrijven eveneens het belang van de erkenning van deze misdaden. Daarbij vertellen ze dat het van belang is dat de persoon die vergeven wil worden zelf zijn misdaden bekent. Vergeving is een tweede mechanisme dat de mogelijkheid tot verzoening vergroot. Volgens Politicologe Priscilla Hayner kan het vragen om vergeving een belangrijke stap in de richting van verzoening zijn. Zij stelt: “Victims often say that they cannot forgive their perpetrators, and have no desire or ability to reconcile, until those who caused them pain acknowledge their acts and, ideally, ask for forgiveness.”27 Doordat mensen om vergeving vragen en anderen dat geven is het mogelijk om samen te leven en je te verzoenen. De geïnterviewden vertellen dat de mogelijkheid bestaat om te vergeven als aan twee voorwaarden is voldaan. Ten eerste vinden zij het belangrijk dat daders de eerste stap zetten, namelijk daadwerkelijk om vergeving vragen. Janvier, een overlevende, vertelt bijvoorbeeld: “It is first you to ask to forgive. […] You come to me to ask for forgiveness. You are giving me homework. […] Then I will think about forgiving you.”28 Dat daders om vergeving vragen is een vorm van erkenning voor overlevenden en lijkt een teken dat de machtsverhouding is omgedraaid, zoals eerder is beschreven. Immaculée, een overlevende, vertelt net als anderen dat het belangrijk is dat daders de eerste stap zetten: “They should ask for forgiveness. They have to ask for forgiveness in order to return to society.” Maar de wijze waarop zij haar handelen beschrijft, schetst een andere situatie. Zij vertelt: “For me reconciliation means that forgiving is very important, because I am a Christian. So I went to them and said that I have forgiven them, for killing or whatever they did. After I forgave them, they are approaching me and I can see there is a unity.”29 Het lijkt zo te zijn dat vergeving voor haar zo’n belangrijke religieuze plicht is dat ze besloot zelf te vergeven en niet te wachten op het verzoek om vergiffenis. Als ze inderdaad zelf de eerste stap heeft gezet, dan kan dat veroorzaakt zijn door haar overtuiging dat het belangrijk is dat mensen worden vergeven. Een andere verklaring is dat zij niet de eerste stap heeft gezet maar dit wel zegt om aan te tonen wat voor een goede christen zij is. Deze vergeven immers volgens haar de zonden van hun medemensen. De tweede voorwaarden die de geïnterviewden aan vergeving stellen, is de oprechtheid van een bekentenis. Donatila, slachtoffer van seksueel geweld, vindt het erg belangrijk dat zij het gevoel heeft dat een bekentenis oprecht is. Zij vertelt: “Myself, if I
27
Hayner, Unspeakable truths, p. 164. Janvier, Interview in Kigali, 28 november 2005. 29 Immaculée, interview in Kigali, 10 december 2005. 28
67
believe it when they say it, then I can pardon them. When I believe it is sincere I can.”30 Ze wil zeker weten dat een dader echt berouw heeft van zijn daden, alleen dan is er de mogelijkheid van verzoening. In hoofdstuk 2 is beschreven op welke wijze veel daders bij gacaca bekennen, namelijk allemaal volgens hetzelfde stramien en emotieloos. Hierdoor kunnen overlevenden twijfelen over de oprechtheid van die bekentenissen. Bij Ancilla bestaat geen twijfel over de waarde van de verklaringen, voor haar hebben ze geen betekenis. Zij vertelt: “They are not telling the truth. They are not honest in their confession.”31 Wanneer blijkt dat de verklaringen voor veel mensen niet betrouwbaar overkomen, verliest gacaca op dit element zijn kracht. Hierdoor is het mogelijk dat mensen vergeven omwille van de sociale druk maar echte verzoening dan kan nog ver weg zijn. Een derde mechanisme dat de mogelijkheid van verzoening vergroot, is het bereiken van rechtvaardigheid. Tijdens de interviews wordt alleen het houden van een rechtszaak genoemd wanneer gesproken wordt over de mogelijkheid dat rechtvaardigheid kan bijdragen aan verzoening. 32 Deze kunnen volgens sommige geïnterviewden bijdragen doordat het de waarheid vaststelt en daardoor daden erkend, zie hoofdstuk 2. Voor een aantal van hen is het houden van een rechtszaak zelfs noodzakelijk voor verzoening.33 Zo stelt Augustin, een Hutu: “If someone is a killer, and he is punished, after his punishment he is out. He says “it is true, I was punished for what I did.” Then after the punishment reconciliation is also possible.”34 Nadat iemand gestraft is en heeft moeten boeten voor de misdaden is verzoening voor hem of haar pas mogelijk. Rechtszaken kunnen het verzoeningsproces ook in gevaar brengen. Groepen kunnen zich vanwege de angst voor bestraffing tegen het transitie- en verzoeningsproces keren. Zeker wanneer dit machtige groepen betreft, is het mogelijk dat hierdoor een succesvolle transitie eerder tegengewerkt dan geholpen wordt. Rechtszaken kunnen hierdoor zeer destabiliserend of ontwrichtend werken. 35 Zoals eerder beschreven is, laten de moorden op mensen die mogelijk kunnen getuigen bij gacaca zien dat ook daar weerstand tegen bestaat. Voor Immaculée is dit ook reden om kritisch te zijn over de mogelijke bijdrage van rechtszaken tot 30
Donatila, interview in Kigali, 14 december 2005. Ook Gentille benadrukt het belang van oprechtheid. Dit wordt eveneens beschreven door Bloomfield, Barnes en Huyse, Reconciliation, p. 31. 31 Ancilla, interview in Mukoza, 11 december 2005. 32 Immaculée, Bernadette, Augustin, Innocent, Gentille en Joseph beschrijven deze rol van een rechtszaak. Andere elementen spelen waarschijnlijk wel een rol. Compensatie kan bijvoorbeeld erg belangrijk zijn om ervoor te zorgen dat overlevenden niet in veel slechtere economische omstandigheden leven dan daders of de familie daarvan. Dit kan immers verzoening onmogelijk maken. 33 Augustin, Innocent en Gentille. 34 Augustin, interview in Kibubu, 9 december 2005. 35 Bloomfield, Barnes, Huyse, “Reconciliation,” p. 26, 103; N. Kritz, “The Dilemma’s of Transitional Justice,” in: Kritz (ed.): Transitional Justice, p. xxiii; Minow, Between vengeance and forgiveness, pp. 126-7.
68
verzoening. Zij zegt: “[T]hose who give their testimony and go back to their village are being killed. That is a setback for reconciliation.”36 Deze moorden leiden tot een hernieuwde angst bij overlevenden. Juist het wegnemen van angst is de eerste stap die genomen moet worden in het proces van verzoening. Zeker in een samenleving waar zoveel mensen zijn getraumatiseerd. Wanneer angst terugkeert, komt het hele verzoeningsproces in gevaar. Voor sommige geïnterviewden is het houden van een rechtszaak een bepalend mechanisme in het mogelijk maken van verzoening, terwijl het denkbaar is dat sommige daders zich juist tegen dit proces verzetten op het moment dat strafzaken plaatsvinden. Een vierde mechanisme dat de kans op verzoening groter maakt, betreft de noodzakelijkheid dat een groot deel van de bevolking er aan wil bijdragen. Ten eerste benadrukken Janvier en Odette, beide overlevenden, dat verzoening alleen mogelijk is als mensen niet langs elkaar heen leven. Janvier is bezig met een project waar mensen samen kunst maken dat vervolgens verkocht wordt. Hij vertelt daarover: “If they are doing something together, [then] they forget bad times. They don’t think about themselves, [they are] busy doing something together.”
37
Hierdoor hebben ze een gemeenschappelijk
toekomstgericht doel en is het mogelijk dat ze weer gaan samenleven. Als gevolg is het mogelijk dat identiteiten niet langer alleen gebaseerd zijn op wat er in het verleden is gebeurd. Mensen zijn dan niet langer alleen dader, omstander of slachtoffer. Er kan een gemeenschappelijke identiteit ontstaan, bijvoorbeeld het collega-zijn. Dit is volgens Huyse van belang voor het ontstaan van wederzijdse empathie en daarmee het derde stadium van verzoening. Verder is de participatie van de bevolking ook van belang bij gacaca, wil dit bijdragen aan verzoening. Félicien, een dader, en Bernadette, een overlevende, zeggen dat het erg belangrijk is dat mensen tijdens gacaca participeren en vertellen wat ze hebben gezien, waardoor misdaden bekend en erkend worden en daders gestraft kunnen worden. Eerder is al duidelijk geworden dat de participatie van de bevolking volgens een aantal onderzoeken problematisch is. Gacaca lijkt alleen te kunnen slagen als voldoende overlevenden durven te spreken en veel daders bereid zijn om te erkennen wat ze hebben gedaan. Is dit niet het geval dan zal gacaca niet in die mate aan verzoening bijdragen als het in theorie kan. Onderwijs is een laatste mechanisme dat de geïnterviewden noemen, hierbij speelt de overheid een belangrijke rol. Allereerst menen sommige geïnterviewden dat de overheid haar burgers moet leren hoe zij zich dienen te gedragen. Educatie is volgens hen hiervoor een goed 36 37
Immaculée, interview in Kigali, 10 december 2005. Janvier, Interview in Kigali, 28 november 2005.
69
middel.38 Odette, zelf lerares, meent dat leerlingen op scholen moeten leren wat samenleven betekent. Ignace, een overlevende, vindt dat ook en maakt een vergelijking met het vorige regime. “The government of Habyarimana taught people to kill others. So the government now has to teach students about reconciliation, not to kill people.”39 Hoewel het vorige regime het onderwijs misbruikte voor politieke doeleinden vinden geïnterviewden dit een goed middel is om verzoening mogelijk te maken. Zij zijn niet bevreesd dat het onderwijs gebruikt wordt als politiek middel om de belangen van het regime te dienen. Uit onderzoek onder leiding van onderwijskundige Sarah Warshauwer Freedman blijkt dat meer mensen in Rwanda op deze manier denken. Veel deelnemers aan hun onderzoek menen dat educatie een belangrijk middel is om verzoening te bereiken.40 Volgens Rwandezen zijn er echter nog andere manieren waarop mensen kunnen worden geleerd hoe ze moeten samenleven. Immaculée vertelt bijvoorbeeld hoe zij denkt dat verzoening onderwezen moet worden: “[First], by putting this generation [of perpetrators] into the camps and telling them what happened. [Second], by always communicating it through the media. Telling and teaching about reconciliation is important.”41 Educatie dient dus niet alleen via scholen plaats te vinden. Deze visie is eveneens te herkennen in het beleid van de Rwandese National Unity and Reconciliation Commission. Zij willen verzoening mogelijk maken door mensen via verschillende kanalen op te voeden. De media die zij gebruiken zijn onder andere langdurige seminars, kunstprojecten en optredens van politici.42 Het geloof in de maakbare samenleving is bij deze mensen nog niet verdwenen. Zij denken dat de hier genoemde middelen effectief kunnen zijn bij het bereiken van een betere samenleving. Gedrag kan en moet volgens hen gestuurd worden door de overheid.43 Rwandezen hebben aan den lijven ondervonden wat er kan gebeuren als een overheid zijn bevolking aanzet tot handelen. Geïnterviewden geloven dat hun overheid in staat is mensen te leren zich ‘goed’ te gedragen. Dit vertrouwen in de overheid blijkt eveneens uit de grote rol die zij haar toedicht bij het bereiken van rechtvaardigheid en verzoening. Dat Rwandezen dit vertrouwen hebben, is op zijn minst opmerkelijk te noemen. Het zou begrijpelijk zijn als mensen die zo verschrikkelijk hebben geleden vanwege het beleid van hun overheid een grote afkeer hebben gekregen van autoriteiten. Op het eerste gezicht lijkt dit 38
Dit vinden Janvier, Jospeh, Immaculée, Igance, Bernadette en Ancilla. Ignace, interview in Kibubu, 12 november 2005. 40 S. Warshauer Freedman e.a., “Confronting the past in Rwandan schools,” in: Stover en Weinstein (red.), My Neighbor, My Enemy, pp. 248-265, p. 253. 41 Immaculée, interview in Kigali, 10 december 2005. 42 Dit vertelt Eduard Rucugogo, bestuurder van National Unity and Reconciliation Commission, interview in Kigali, 19 december 2005. 43 Zie eveneens: Warshauer Freedman e.a., “Confronting the past,” pp. 248-65. 39
70
niet het geval te zijn. Een verklaring hiervoor is dat mensen zich onder dit regime veilig voelen. Een groot aantal geïnterviewden is Tutsi en daarom gediscrimineerd door het vorige regime. Voor hen lijkt er met het huidige regime een zekerheid te zijn dat zij niet nog een keer slachtoffer worden van door hun overheid geplande massamoorden. Angst voor dit regime is een andere verklaring voor het vertrouwen dat ze er in uitspreken. Het is mogelijk dat mensen zeggen dat het goed is dat haar overheid op een bepaalde manier handelt terwijl ze dat eigenlijk niet vinden maar dit niet uit durven spreken. Er bestaan immers redelijk wat voorbeelden van autoritair optreden van dit regime jegens mensen die het bekritiseren.44 Als deze verklaring opgaat, is dat een zeer slecht teken voor de toekomst voor Rwanda. Voor een succesvolle transitie naar een stabiele samenleving waar fundamentele vrijheden worden gewaarborgd, is het van belang dat mensen vertrouwen hebben in elkaar en de overheid en niet bevreesd zijn om te zeggen wat ze denken. De geïnterviewden zijn onder voorwaarden bereid zich te verzoenen met mensen die de genocide hebben uitgevoerd. Zij menen dat het ook in hun eigen belang is om wraakgevoelens aan de kant te zetten en samen te zoeken naar een nieuwe toekomst. Ten opzichtte van de planners van de genocide zijn de meeste geïnterviewden niet bereid tot vergeving. Zij hebben misdaden begaan die volgens hen niet te vergeven zijn. Om verzoening te bereiken is volgens de geïnterviewden de inzet van vele middelen en actoren noodzakelijk. Waarheid is voor hen een weg naar verzoening maar zeker niet de enige. Er moeten meerdere paden bewandeld worden om uiteindelijk tot verzoening te kunnen komen. Als deze paden bewandeld worden en daders overtuigend verzoeken om vergiffenis, is een gezamenlijke toekomst beter mogelijk.
44
Reyntjes, “Rwanda, Ten Years On,” pp. 177-210.
71
DEEL 3: BEOORDELING VAN HET RWANDA TRIBUNAAL Op acht november 1994 richtte de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties het Internationale Strafrechtelijke Tribunaal voor Rwanda op. Dit Tribunaal heeft als taak meegekregen de belangrijkste planners van de genocide te veroordelen. Sindsdien is het ICTR volgens wetenschappers, mensenrechtenactivisten en politici het belangrijkste mechanisme ten behoeve van de Rwandese transitie.1 Dit blijkt onder meer uit het grote aantal doelen dat is gesteld voor het Rwanda Tribunaal (en andere internationale tribunalen.) Zowel de Veiligheidsraad, mensenrechtenactivisten als wetenschappers stelden dat het ICTR moet bijdragen aan verzoening, dat haar werk afschrikkend zal uitpakken en de veroordeling van belangrijke planners het herstel van getraumatiseerde personen bevordert. Sinds haar oprichting zijn er dan ook hoge verwachtingen gerezen over hetgeen het Tribunaal zou moeten bereiken. In de komende twee hoofdstukken staan de werkzaamheden van het Rwanda Tribunaal centraal en worden twee vraagstukken behandeld. Het eerste vraagstuk omvat het functioneren van het Tribunaal volgens de geïnterviewden en is het onderwerp van hoofdstuk 5. Zijn de geïnterviewden geïnformeerd over het Tribunaal? Vinden zij het goed dat het is opgericht? Hebben zij een oordeel over de wijze waarop het Tribunaal functioneert? Het tweede vraagstuk omvat de doelen die voor het Tribunaal zijn gesteld en is het onderdeel van hoofdstuk 6. Kan een internationaal tribunaal dergelijke doelen vervullen? En vervult het Tribunaal volgens de geïnterviewden deze doelen? Wanneer deze vragen beantwoord zijn, kan gekeken worden in welke mate het ICTR volgens de geïnterviewden de hoge verwachtingen die gesteld zijn, waar heeft kunnen maken.
1
Fletcher en Weinstein, “Violence and Social Repair,” p. 578.
72
HOOFDSTUK 5: FUNCTIONEREN VAN HET RWANDA TRIBUNAAL
To have good justice it takes a long time. It is not a main problem [because] the genocide is a complicated case. They have to search for enough evidences. […] [If] it takes a long time, it is a second, not a main problem. […] The important thing is that those main planners will be judged. Joseph Why should Bagosora be in Arusha? Why should he fear to say the truth here? It is better he comes here and say the truth here. So people can beat him. Immaculée
De eerste persoon die door het Rwanda Tribunaal werd veroordeeld was Jean-Paul Akayesu, de voormalige burgemeester van het westelijk gelegen Taba. Op 2 september 1998 bevond het Tribunaal Akayesu schuldig aan genocide en misdaden tegen de menselijkheid. Hij was daarmee de eerste persoon die door een internationaal tribunaal voor genocide werd veroordeeld. De beroepskamer bevestigde deze uitspraak en legde hem eveneens een levenslange gevangenisstraf op. Akayesu zit zijn gevangenisstraf uit in een gevangenis in Mali.1 In de jaren die daarop volgden zijn er tot juli 2006 27 andere mensen veroordeeld, zes van hen bekenden schuldig te zijn. Tot degenen die veroordeeld zijn behoord Jean Kambanda die tijdens de genocide de premier van Rwanda was, zijn voorganger werd op 7 april 1994 vermoord. Uit andere sectoren van de maatschappij zijn eveneens mensen veroordeeld, zoals Ferdinand Nahimana (voormalig directeur van radiostation Libre Mille Collines), Omar Serushago (één van de vijf leiders van de Interahamwe) en Aloys Simba (voormalig luitenantkolonel van het Rwandese leger.) Drie personen zijn gedurende deze periode vrijgesproken.2 Momenteel behandelt het Tribunaal zeven rechtszaken met in totaal 26 verdachten. Théoneste Bagosora is een van hen. Hij wordt gezien als een van de meest invloedrijke personen ten aanzien van de planning en uitvoering van de genocide. Verder wachten zeventien personen in het detentiecentrum van het Tribunaal op het begin van hun proces. Negentien verdachten zijn nog altijd voortvluchtig. Alle verdachten en veroordeelden behoren tot de voormalige elite. Voor misdaden begaan door het RPF zijn geen mensen aangeklaagd, zie beneden. De Veiligheidsraad heeft in 2003 een afrondingsstrategie opgesteld voor het ICTR. Volgens deze strategie moeten alle rechtszaken in eerste aanleg in 2008 afgerond zijn waarna alle zaken in 2010 in hoger beroep moeten zijn afgehandeld. De huidige president van 1
The Prosecutor v. Jean-Paul Akayesu, rechtszaaknummer ICTR-96-4-T, uitspraak, 2 september 1998. VN document S/2005/782: Completion strategy of the International Criminal Tribunal for Rwanda, 14 december 2005, § 2, Annex 1 en Annex 2. 2
73
het Tribunaal, Erik Møse, verwacht dat het Tribunaal uiteindelijk 65 tot 70 mensen berecht. Anderen zullen naar nationale rechtbanken worden overgebracht, mede in Rwanda.3 In dit hoofdstuk wordt besproken hoe de geïnterviewden het werk van dit Tribunaal beoordelen. Allereerst wordt beschreven waarom er een international tribunaal is opgericht. Vervolgens wordt de mate waarin de geïnterviewden geïnformeerd zijn over het Tribunaal behandeld. Daaropvolgend wordt besproken welke elementen door de geïnterviewden als positief en welke als negatief worden beoordeeld. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een persoonlijke ervaring van Odette en Donatila met het ICTR. Zij zijn beide als getuigen naar het Tribunaal toegegaan om een getuigenverklaring af te leggen. § 5.1 OPRICHTING VAN HET RWANDA TRIBUNAAL Het duurde meer dan veertig jaar voordat de Neurenberg en Tokio Tribunalen weer een opvolger kenden. Op 22 februari 1993 richtte de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties het Internationaal Strafrechtelijke Tribunaal voor voormalig Joegoslavië (ICTY) op. Dit moest ervoor zorgen dat de belangrijkste daders veroordeeld werden en vrede en veiligheid weer werden hersteld. Als reden voor de oprichting van een tribunaal, dit in tegenstelling tot vele vergelijkbare situaties waar dat niet het geval was, werd vaak het einde van de Koude Oorlog gezien. Daarnaast speelde ook mee dat de misdaden begaan werden in Europa. Eveneens werd het gezien als een vrijbrief om verder niet in te hoeven grijpen.4 Reeds tijdens de genocide in Rwanda werd er door internationale actoren gepleit om ook voor de berechting van deze misdaden een tribunaal op te richten.5 Na de beëindiging van de genocide pleitte het nieuwe regime eveneens voor de oprichting van een internationaal tribunaal. Dat deed zij onder andere in de Veiligheidsraad waar Rwanda in 1994 lid van was. Voor deze regering bestonden er drie redenen waarom er een internationaal tribunaal opgericht moest worden. Ten eerste meende zij dat “the genocide committed in Rwanda is crime against humankind and should be suppressed by the international community as a whole.”6 Door een tribunaal op te richten dat door de gehele ‘internationale gemeenschap’ wordt gesteund, zou duidelijk worden dat deze misdaden de gehele mensheid aangaan en door 3
E. Møse, “Main Achievements of the ICTR,” Journal of International Criminal Justice, jrg. 3 (2005), pp. 920943, aldaar p. 932 en Completion strategy, § 33. 4 Zie bijvoorbeeld: M. Mutua, “Never again: Questioning the Yugoslav and Rwanda Tribunals,” Temple Int’l & Comp. L.J. jrg. 11 (1997), pp. 167-187, aldaar 175 en M. Scharf en W. Schabas, Slobodan Milosevic on Trial. A Companian (New York / Londen: Continuum, 2002), pp. 45-51. 5 A. Des Forges en T. Longman, “Legal responses to genocide in Rwanda,” in: Stover en Weinstein (red.), My Neigbor, p. 51. 6 VN document S/PV.3453: notulen bij oprichting Internationale Strafrechtelijke Tribunaal voor Rwanda, 8 november 1994, p. 14.
74
hen niet getolereerd worden. De tweede reden was dat veel planners na de genocide het land uitvluchtten en daardoor zeer moeilijk door een Rwandese rechtbank veroordeeld konden worden. Een internationaal tribunaal zou minder problemen hebben ten aanzien van de uitlevering van verdachten. De derde reden betrof de wens “to avoid any suspicion of its wanting to organize speedy, vengeful justice [so] that [it] would be seen to be completely neutral and fair.”7 De veroordeling van de planners van de genocide moest door nationale en internationale actoren worden geaccepteerd en een internationaal tribunaal kon dit gemakkelijker bereiken. De Verenigde Staten en Nieuw-Zeeland namen het initiatief om via de Veiligheidsraad een nieuw internationaal tribunaal op te richten. De andere leden van de Veiligheidsraad gingen, op twee na, akkoord met de oprichting. Daarbij wogen de bovenstaande redenen zwaar. Er waren echter ook nog andersoortige redenen voor de leden om in te stemmen. Omdat het ICTY voor het voormalige Joegoslavië was opgericht kon de Veiligheidsraad niets anders doen dan ook deze wens te erkennen. Anders werd zij mogelijk beschuldigd een dubbele standaard of racisme. Een andere reden was dat er bij verschillende leden van de Veiligheidsraad een schuldgevoel bestond vanwege hun rol tijdens de genocide. 8 Een internationaal tribunaal was eveneens noodzakelijk omdat er in Rwanda geen rechtbanken en geen onafhankelijke rechters meer waren. Het zou jaren duren voordat het lokale rechtssysteem zou gaan functioneren.9 De leden van deze Raad besloten dat het ICTR zich met drie soorten misdaden bezig moet houden. Ten eerste genocide. In het statuut wordt daaronder verstaan moorden, mishandelingen en andere handelingen met de “intent to destroy, in whole or in part, a national, ethnical, racial or religious group, as such.” 10 Ten tweede misdaden tegen de menselijkheid. Dit werd door de Veiligheidsraad omschreven als onder andere moord, uitroeiing en deportatie “when committed as past of a widespread or systematic attack against any civilian population on national, political, ethnic, racial or religious grounds.”11 Ten derde
7
Ibidem. Des Forges en Longman, “Legal responses to genocide in Rwanda,” pp. 51-52. Zie ook L.J. van den Herik, The Contribution of the Rwandan Tribunal to the Development of International Law (Leiden: Martinus Nijhoff Publishers, 2005), pp. 31-2 en R. Goldstone, For Humanity. Reflection of a War Crimes Investigator (New Haven / Londen: Yale University Press, 2000), pp. 111-3. 9 J. Magnarella, Justice in Africa. Rwanda’s Genocide, Its Courts, and the UN Criminal Tribunal (Aldershot: Ashgate, 2000), pp. 71-72. 10 VN document S/RES/955: Veiligheidsraad resolutie 955, 8 november 1994, p. 4. 11 Ibidem, p. 5. 8
75
is het Tribunaal bevoegd oorlogsmisdaden te vervolgen. Hieronder wordt ondermeer verstaan “violence to life, health and physical or mental well-being of persons, in particular murder.”12 Rwanda was het enige land dat tegen de oprichting stemde, China onthield zich van stemming. Met de tekst in de resolutie ging de Rwandese overheid om een zevental redenen niet akkoord, drie redenen zijn binnen de context van deze scriptie van belang.13 Ten eerste keurde zij het niet goed dat het Tribunaal slechts zeggenschap kreeg over misdaden begaan gedurende 1994. Zij had de vrees dat daardoor de planning van de genocide die volgens de overheid deels voor dat jaar plaatshad niet strafbaar gesteld kon worden. De tweede reden betrof de onmogelijkheid om de doodstraf op te leggen, welke in Rwanda wel bestond. Een gevolg hiervan was dat degenen die de meeste verantwoordelijkheid droegen voor de genocide niet de doodstraf kregen, terwijl degenen die hun orders hebben uitgevoerd die straf wel konden krijgen. De derde reden betrof de locatie van het Tribunaal. Doordat het rechtszaken in Arusha plaatsvinden, is het volgens het regime niet goed mogelijk dat Rwandezen om de rechtszaken te bezoeken. Zij zijn daardoor niet in staat om te leren van de rechtszaken, zie beneden.14 De Rwandese overheid kondigde aan met het Tribunaal samen te werken, de relatie is echter altijd gespannen geweest. § 5.2 MATE VAN GEÏNFORMEERDHEID ONDER RWANDEZEN De effectiviteit van het Rwanda Tribunaal hangt nauw samen met de informatieoverdracht naar Rwandezen. Op basis van het onderzoek van Longman, Pham en Weinstein is gebleken dat zeer weinig Rwandezen op de hoogte zijn van het Tribunaal en haar werkzaamheden. Zij ondervonden in hun onderzoek dat bijna negen op de tien mensen nauwelijks of niet geïnformeerd waren over het Tribunaal.15 Longman stelde elders over deze resultaten: “Many respondents felt so poorly informed about the ICTR that they could not express opinions about it.”16 Gekeken naar het voor deze scriptie uitgevoerde onderzoek, blijkt dat twee van de geïnterviewden, Ancilla en Emerthe (beide inwoners van Mukoza), nog nooit van het 12
Ibidem, p. 6. Voor een discussie omtrent het gebruik van deze begrippen bij international tribunalen zie G.J. Knoops, An Introduction to the Law of the International Criminal Tribunals. A Comparative Study (Ardsley/New York: Transnational Publishers, 2003), pp. 21-48. Voor bijdrage van het Rwanda Tribunaal aan deze begrippen zie Van den Herik, Contribution of the Rwanda Tribunal. 13 Voor de andere redenen zie: VN document S/PV.3453, 14-16. 14 Ibidem, pp. 15-6. Zie eveneens P. Akhavan, “The International Criminal Tribunal for Rwanda: The Politics and Pragmatics of Punishment,” American Journal of International Law jrg. 90 (1996), pp. 501-510, aldaar pp. 505-8 en Goldstone, For humanity, pp. 111-3. 15 Longman, Pham en Weinstein, “Connecting justice to human experience,” p. 213. N. Kritz, “Coming to Terms with Atrocities: A Review of Accountability Mechanisms for Mass Violations of Human Rights,” Law & Contemp. Probs. jrg. 59 (1996), pp. 127-153, aldaar p. 132; Neuffer, The Key to my Neighbour’s House, pp. 376. 16 T. Longman, “The Domestic Impact of the International Criminal Tribunal for Rwanda,” in: Ratner en Bischoff (ed.), International, pp. 33-40, aldaar p. 37.
76
Tribunaal hebben gehoord. Zij kunnen daarom vrijwel niets vertellen over het werk van het ICTR.17 De anderen zijn in ieder geval op de hoogte van het bestaan van het Tribunaal. Een meerderheid weet sinds de oprichting van het Tribunaal dat het bestaat.18 Zij kunnen enkele mensen noemen die daar zijn veroordeeld, zoals Kambanda en Bagosora. Over individuele zaken hebben allen vrijwel geen kennis. Een aantal geïnterviewden vindt dat ze redelijk goed zijn geïnformeerd over het Tribunaal.19 Augustin, een Hutu, vertelt: “I follow the Bagosora trial on the radio. As he is the one who prepared the genocide.”20 Andere geïnterviewden vertellen eveneens dat zij vooral de rechtszaken tegen de belangrijkste planners volgen. Joseph, een overlevende, zegt dat de meeste overlevenden de rechtszaken willen volgen: “When we [listen to the] radio and the journalist begins to talk about the trials in Arusha, I can’t go, I want to listen to the radio. All the survivors want to listen to radios [about] Arusha.”21 Volgens hem bestaat er ieder geval de wens om goed geïnformeerd te zijn. Om geïnformeerd te worden over het ICTR, gebruiken de geïnterviewden voornamelijk de radio. Dit wordt onderschreven door onderzoek van Longman. Daaruit bleek dat ongeveer zeventig procent van de deelnemers via de radio horen wat er in Rwanda en bij het Tribunaal gebeurt.22 Andere geïnterviewden vinden dat zij amper zijn geïnformeerd over het Rwanda Tribunaal. 23 Hiervoor worden drie redenen gegeven. Allereerst vertellen Immaculée en Gentille, beide overlevenden, dat zij op dit moment vanwege financiële redenen minder geïnformeerd zijn. Immaculée vertelt: “At this moment I don’t have any batteries [for my radio]. But normally I am following the trials.”24 Door de relatief hoge kosten van batterijen is het voor hen niet altijd mogelijk om de voortgang van het ICTR te volgen. Innocent, eveneens een overlevende, geeft een gerelateerde reden. Hij wil graag op de hoogte zijn van de voortgang van het Tribunaal door de rechtszaken zelf te bezoeken. Hij zegt: “I am not very informed about the Tribunal because I live in the countryside. […] If it is in Kigali, to go from
17
Zij dachten dat planners werden veroordeeld door de nationale rechtbanken. Augustin hoorde ervan in 1996 in de periode dat hij naar Tanzania was gevlucht. Emmanuel hoorde ervan op het moment dat zijn voormalige burgemeester was gearresteerd. Donatila werd ingelicht door de organisatie die haar vroeg te getuigen tijdens een proces. 19 Dit zeggen Immaculée, Gentille, Joseph, Janvier, Augustin en Ignace. 20 Augustin, interview in Kibubu, 9 december 2005. 21 Joseph, interview in Kigali, 25 november 2005. 22 Als andere belangrijke informatiebronnen noemden zij de autoriteiten (volgens ruim éénderde) en vrienden, familie en de kerk (ieder volgens tien procent.) Een kwart van de respondenten vertelde krant en tijdschriften te gebruiken, T. Longman, Evaluation of Internews Newsreel Project (New York: International Center for Transitional Justice, 2005,) p. 7. 23 Dit zijn Bernadette, Emmanuel, Félicien, Innocent, Odette en Donatila. 24 Immaculée, interview in Kigali, 10 december 2005. 18
77
here to Kigali it is not very expansive, in that way I could be informed about the Tribunal.”25 Een direct bezoek aan de rechtszaal is volgens hem dus een goede manier om geïnformeerd te worden. Odette noemt een derde reden. Ze vertelt: “I cannot talk about it, because I don’t know much about it. I don’t have a personal opinion. […] I didn’t make any effort myself.”26 Het is niet duidelijk waarom zijzelf geen stappen ondernomen heeft terwijl ze, zoals eerder bleek, waarheidsvinding erg belangrijk vindt. Het is wellicht mogelijk dat zij alleen wil weten wat er met haar geliefden is gebeurd, bij gacaca participeert ze immers wel, en dat ze zich daarom niet bezighoudt met de waarheidsvinding op landelijk niveau. Een andere verklaring is dat in de berichtgeving meer over het functioneren van het ICTR wordt gesproken dan over de bijdrage aan waarheidsvinding. Van verschillende dorpen is de voormalige burgemeester veroordeeld door het Tribunaal, zoals ook het geval is bij Kibubu. Alle geïnterviewden uit Kibubu zijn hiervan op de hoogte. Op Bernadette na vertellen ze dat ze direct na de arrestatie daarvan op de hoogte waren. Met de arrestatie van hem zijn ze nog steeds erg tevreden. Augustin, een Hutu, zegt bijvoorbeeld: “It was very [good], because he was a killer. I knew he was going to pay for what he did to the country.”27 Ze hadden het echter beter gevonden als hij in Kibubu voor gacaca was verschenen en veroordeeld, zie beneden. Zij weten allemaal dat de burgemeester inmiddels is veroordeeld, niemand wist dat er inmiddels hoger beroep heeft plaatsgevonden. Inhoudelijk konden zij weinig zeggen over de rechtszaak. Bij het onderzoek van Longman, Pham en Weinstein kwam in een vergelijkbare situatie eenzelfde beeld naar voren. Mensen waren ervan op de hoogte dat hun voormalige burgemeester was vrijgesproken door het ICTR maar konden verder weinig informatie geven over de rechtszaak.28 Alleen Ignace, een gacacarechter, was voor het interview op de hoogte van de straf die de voormalige burgemeester heeft gekregen. Hij geeft aan dat hij niet tevreden is met de gegeven straf: When I heard about [the arrest], I thought he must be punished with the harshest punished, because of what he did here. There in Arusha that means life imprisonment. […] [But], the death penalty would be better. When I heard that they give him a punishment for twenty years, I felt bad.29 25
Innocent, interview in Kibubu, 12 december 2005. De rechtszaken in Rwanda houden betekent niet dat iedereen deze zou kunnen bezoeken. Voor sommige mensen die in verder weggelegen landelijke gebieden wonen, is Kigali eveneens erg ver weg. V. Peskin, “Courting Rwanda. The Promises and Pitfalls of the ICTR Outreach Program,” Journal of International Criminal Justice jrg. 3 (2005), pp. 950- 961, p. 952. 26 Odette, interview in Kigali, 14 december 2005. 27 Augustin, interview in Kibubu, 9 december 2005. 28 Longman, “The Domestic Impact,” p. 37. 29 Ignace, interview in Kibubu, 12 november 2005.
78
Elke gevangenisstraf is volgens Ignace te laag, de doodstraf is het enige juiste wat opgelegd kan worden. Niet alleen Ignace is teleurgesteld over de opgelegde straf. Bernadette, die haar man tijdens de genocide verloor, vertelt hoe zij wil dat hij gestraft wordt: “To kill him is not a punishment. Don’t let him watch TV, don’t punish him for ten years, he has to be punished for a longer time.” Tijdens het interview hoort ze hoe hoog de opgelegde straf is. Hoewel ze daar niet direct merkbaar op reageert, vertelt ze niet veel later: “Sometimes I am feeling bad when they give a punishment that is not equal to what they did, then I don’t feel good.”30 Hieruit valt op te maken dat ze niet tevreden is met de opgelegde straf en dat zij zich er onprettig door voelt. Het valt vast te stellen dat weinig mensen op de hoogte zijn van het werk van het Tribunaal. Van de geïnterviewden zijn twee mensen helemaal niet op de hoogte van het bestaan van het ICTR, wat relatief weinig is vergeleken met de resultaten uit het genoemde onderzoek. Slecht een paar vinden dat ze geïnformeerd zijn, waaronder alle geïnterviewden die in Kigali wonen. Hoewel alle inwoners van Kibubu op de hoogte zijn van de arrestatie van hun voormalig burgemeester, hebben zij verder amper informatie over deze rechtsgang. Daarbij is er niet een heel duidelijk verschil aan te geven tussen de inwoners van Kibubu en andere dorpen omtrent de mate van geïnformeerdheid. Een verband tussen de veroordeling van hun voormalige burgemeester en mate van informatiebeschikking is op basis van dit onderzoek niet te leggen. De Rwandese overheid heeft altijd aangegeven dat zij het belangrijk vindt dat Rwandesen op de hoogte zijn van de voortgang van rechtszaken bij het Tribunaal. Deze informatieoverdracht vindt in ieder geval plaats via media die in overheidshanden zijn, zoals The New Times en Radio Rwanda.31 Of bij het Tribunaal voldoende besef bestaat dat haar boodschap overgebracht moet worden is niet duidelijk. Een belangrijk middel waarmee zij de bevolking informeert is een informatiecentrum in Kigali dat honderd bezoekers per dag ontvangt. De reikwijdte van dit instrument is dan ook beperkt. 32 Een ander middel is het houden van informatiebijeenkomsten in dorpen. De impact hiervan is onbekend.33 Gezien de 30
Bernadette, interview in Kibubu, 9 december 2005. Dat Radio Rwanda regelmatig bericht over het ICTR blijkt ondermeer uit het feit dat de geïnterviewden dit als informatiebron geven. Daarnaast bericht het station volgens de voor dit onderzoek geïnterviewde journalist Donatus Magabari regelmatig over het ICTR, wat zijn eigen (van de overheid) onafhankelijke krant Umeseso ook doet. Via de internetsite van de krant New Times is vast te stellen dat ook deze regelmatig bericht over het Tribunaal. Zie: www.newtimes.co.rw. (website bezocht op 12 juni 2006.) De inhoud van de berichtgeving is echter niet systematisch onderzocht. 32 Møse, “Main Achievements,” p. 939; Des Forges en Longman, , “Legal responses to genocide in Rwanda,” p. 56 en Peskin, “Courting Rwanda,” p. 956. 33 Enigszins vergelijkbare bijeenkomsten worden sinds 1998 georganiseerd door de internationale nongouvernementele organisatie Internews organiseert. Aan de hand van korte documentaires worden de bezoekers 31
79
mate waarin Rwandezen zijn geïnformeerd over het ICTR, lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat er onvoldoende gedaan wordt om de bevolking op de hoogte te brengen van de voortgang bij het Tribunaal. § 5.3 OORDELEN VAN GEÏNTERVIEWDEN OVER WERKZAAMHEDEN VAN HET TRIBUNAAL De algemene oordelen van de geïnterviewden over het Tribunaal lopen sterk uiteen. Alleen bij Joseph en Félicien (respectievelijk een overlevende en een dader) is deze opinie positief. Voor hen weegt het bestaan van het Tribunaal en de arrestatie en veroordeling van een aantal mensen die de genocide hebben voorbereid op tegen alle nadelen. Immaculée, Bernadette, Emmanuel en Donatila (allen overlevenden) vinden dat de positieve aspecten rondom de gang van zaken bij het Tribunaal ongeveer even zwaar wegen als de negatieve aspecten. Gentille, een overlevende, maakt het niet veel uit of het ICTR bestaat. Ze vertelt: “If it is there or not, it doesn’t make sense to me because those who died will never come back. It is not important for me that it is there.”34 De andere geïnterviewden hebben een negatief algemeen oordeel. De uitkomsten van het onderzoek van Longman, Pham en Weinstein lijken dit beeld redelijk te onderschrijven. Eén op de drie deelnemers aan hun onderzoek had een positieve houding ten opzichtte van het Tribunaal. Bijna de helft had een neutrale houding en één op de vijf had een negatieve houding. Deze scores zijn te vergelijken met de opinies ten opzichtte van de rechtszaken in de klassieke rechtbanken. Ten aanzien van gacaca zijn de opinies van Rwandezen echter veel positiever. Vier op de vijf mensen die meededen aan het onderzoek van onder andere Longman vertelden dat ze een positieve houding hebben ten aanzien van gacaca. 35 Vrijwel alle geïnterviewden die voor deze scriptie zijn geïnterviewd hebben eveneens een positieve houding ten opzichte van gacaca. Hieronder worden de positieve en negatieve aspecten omtrent het functioneren van het Tribunaal behandeld.36
worden ingelicht over gacaca, rechtszaken bij de ICTR en gerelateerde onderwerpen. Na de vertoning wordt mensen de mogelijkheid geboden vragen te stellen aan verschillende autoriteiten als de burgemeester, iemand van het ICTR of bijvoorbeeld het gacaca-departement. Longman die onderzoek naar het project heeft gedaan concludeert dat de reacties zeer positief zijn en het zeker impact heeft op de bevolking. Longman, Evaluation, pp. 25-29. 34 Gentille, interview in Kigali, 30 november 2005. 35 Vergeleken met het Tribunaal hebben ten opzichtte van de klassieke rechtbanken iets minder mensen een neutrale houding (ongeveer één op de drie) en iets meer mensen een negatieve houding (ongeveer één op de drie), Longman, Pham en Weinstein, “Connecting justice to human experience,” p. 215. 36 De nadruk ligt hierbij op de voor- en nadelen zoals ze genoemd zijn door de geïnterviewden. Enkele nadelen die een belangrijke plek binnen de literatuur hebben worden eveneens besproken.
80
Positieve aspecten De geïnterviewden beschrijven twee positieve aspecten van het Tribunaal.37 Ten eerste vinden zij het positief dat het ICTR belangrijke organisatoren van de genocide arresteerde. Uit hoofdstuk 3 blijkt dat vrijwel alle geïnterviewden willen dat de organisatoren van de genocide veroordeeld en gestraft worden. Het Tribunaal maakt dit mede mogelijk. Enkele geïnterviewden zeggen dat ze dit in grote mate waarderen. Immaculée vertelt bijvoorbeeld: “I heard on the radio that so and so has been arrested. That is important for me.”38 Hoewel de geïnterviewden niet veel over de rechtszaken weten, vinden zij het belangrijk dat ze opgepakt en veroordeeld worden. Het feit dat veel planners direct na of zelfs tijdens de genocide naar het buitenland zijn gevlucht, maakte het moeilijker om hen te arresteren. Dat dit toch gebeurde, is volgens verschillende onderzoekers te danken aan de oprichting van een internationaal tribunaal. De International Crisis Group (ICG) schrijft daarover: “States that lent their support to the ICTR would not have been so cooperative with the government of Rwanda. In this, the Tribunal has gained a certain legitimacy and fulfilled one of its important objectives.”39 Deze staten wilden alleen personen uitleveren wanneer zij ervan overtuigd waren dat hen een eerlijk proces stond te wachten. Daarnaast bezit een tribunaal dat internationaal gesteund wordt meer macht om landen te dwingen verdachten uit te leveren dan een klein land als Rwanda.40 Joseph en Janvier, alle twee overlevenden, beschrijven het tweede positieve aspect van het Tribunaal, namelijk dat het voor internationale erkenning van de genocide heeft gezorgd. Janvier vertelt daarover: “The whole world has decided not to see what was happening in Rwanda. […] [Now there is] a Tribunal for Tutsi genocide, it is one step for us. Our Tutsi genocide is now [internationally] recognised. I really appreciate that and thank god for that step.”41 Janvier en Joseph zeggen beide dat ze betwijfelen of een nationaal tribunaal ook tot de erkenning van de genocide had geleid. Wanneer de rechtszaken op nationaal niveau hadden plaatsgevonden hadden ze immers minder internationale aandacht gekregen.
37
In het volgende hoofdstuk worden rondom de doelen van het Tribunaal nog meer positieve en negatieve kanten van het Tribunaal genoemd. Hier wordt alleen ingegaan op de aspecten die direct betrekking hebben op het functioneren van het Rwanda Tribunaal. 38 Gentille, interview in Kigali, 30 november 2005. 39 International Crisis Group, International Criminal Tribunal for Rwanda: Justice Delayed (Nairobi / Arusha / Brussel: International Crisis Group, 2001), p. 7. 40 Ibidem. Zie ook M. Drumbl, “Lessons for International Criminal Justice from Rwanda,” Washington & Lee Public Law Research Paper jrg. 13 (2002), pp. 1-52, aldaar pp. 8-10; Kritz, “Coming to terms,” p. 130 en Møse, “Main Achievements,” p. 932. 41 Janvier, interview in Kigali, 30 november 2005.
81
Janvier denkt verder dat het ICTR niet heeft bijgedragen aan de erkenning van de genocide door Rwandezen. Om daarvoor te zorgen hadden de rechtszaken in Rwanda moeten plaatsvinden zodat mensen er beter van op de hoogte zijn. Joseph is het niet met hem eens. Hij denkt dat: “the victims know that the killers have been judged. […] And when the criminal is judged it means that the crime is recognized.”42 Hij denkt dat mensen voldoende op de hoogte zijn van de voortgang bij de rechtszaken zodat de misdaden en daarmee de genocide erkend wordt. Ook het ICG denkt dat het Tribunaal in Rwanda voor erkenning heeft gezorgd. “It has provided indisputable recognition of the Rwandan genocide and has politically neutralised the “Hutu Power” movement’s agenda of Tutsi extermination.”
43
Door de misdaden
onomstotelijk vast te leggen, heeft het ICTR de Hutu Power-beweging machteloos gemaakt. Negatieve aspecten Door de geïnterviewden worden zeven negatieve aspecten genoemd omtrent het functioneren van het Rwanda Tribunaal. Het eerste negatieve aspect is dat de rechtsgang bij het ICTR erg veel tijd in beslag neemt. Igance, een gacacarechter, vertelt: “I am very negative because it takes a long time. Why does it take a long time to judge someone?”44 Volgens hem moet het Tribunaal veel sneller werken, net als bij gacaca gebeurt. Innocent, een overlevende, maakt eveneens de vergelijking met gacaca. Hij stelt dat: “[In Arusha] it takes a long time for one person to be judged. Here in a week, the gacaca […] may judge two people in one district. When you compare in the country, there are many people who are judged.”45 Hieruit valt op te maken dat gacaca voor hen ook een vorm van eerlijke rechtspraak is dat in kortere tijd voor meer veroordelingen zorgt. De huidige president van het ICTR, Erik Møse, wijst erop dat de lange tijdsduur verklaard kan worden doordat de zaken die behandeld worden zeer gecompliceerd zijn. 46 Joseph, een overlevende, vindt dit een logische verklaring en ziet daarom de tijdsduur niet als een primair probleem. Hij vertelt: “To have good justice it takes a long time [because] the genocide is a complicated case. They have to search for enough evidence. […] [If] it takes a 42
Joseph, interview in Kigali, 25 november 2005. International Crisis Group, Justice Delayed, p. ii en 7. 44 Ignace, interview in Kibubu, 12 december 2005. 45 Innocent, interview in Kibubu, 12 december 2005. De directeur van het landelijke gacaca departement denkt dat er landelijk ongeveer zevenhonderdduizend rechtszaken nodig zijn. Interview in Kigali, 14 december 2005. 46 Møse “Main Achievements,” p. 928. De ICG wees op de interne organisatie als verklaring voor de lange tijdsduur van de rechtszaken. Er bestond vlak na haar oprichting een strijd tussen de president van de rechtbank en de griffie. Verder werkte de hoofdaanklager in de begin jaren ook bij het ICTY en kon zich daardoor niet volledig op Rwanda richten. Daarnaast werkten er lange tijd te weinig en ongekwalificeerde rechters die het vele en ingewikkelde werk niet aankonden. Dit alles zorgde er volgens de ICG voor dat rechtszaken onnodig lang duurden. Justice Delayed, pp. 10-3, 19-22 43
82
long time, it is a secondary, not a main problem. […] The important thing is that those main planners will be judged.” 47 Hij wijst er eveneens op dat de rechtszaken in Rwanda tegen de moordenaars van zijn familie ook nog altijd voortduren. Een lange tijdsduur is voor hem onontkoombaar bij dergelijke ingewikkelde rechtszaken. De oorzaak van de lange tijdsduur is bij een aantal geïnterviewden van belang om te bepalen of het problematisch is. Immaculée zegt bijvoorbeeld: “Every step of what Bagosora did should be exposed even though it takes three years. Even ten or fifteen years would not be a problem. I want everything to be exposed.”48 Voor haar is het dus erg belangrijk dat alles bekend wordt wat Bagosora gedaan heeft. Dat dit een lange tijd kan duren is dan van ondergeschikt belang. Hieruit kan de conclusie getrokken worden dat voor een aantal geïnterviewden tijd een minder belangrijke factor is dan waarheid. Het Tribunaal heeft inmiddels bijna één miljard dollar uitgegeven. 49 Deze hoge financiële kosten zijn voor geïnterviewden een tweede negatief aspect. 50 Het uitgegeven bedrag is erg hoog in vergelijking met het bedrag dat de Rwandese overheid ontving van buitenlandse donoren om haar rechtssysteem vorm te geven. In 2001 rekende de ICG uit dat Rwanda ongeveer tien miljoen dollar per jaar voor dit doeleinde ontving. Wanneer dit bedrag hetzelfde is gebleven, kreeg de Rwandese overheid slechts één tiende van het bedrag dat het ICTR heeft uitgegeven. Dit staat in geen verhouding tot het aantal daders dat beide rechtssystemen hebben veroordeeld en nog moeten veroordelen.51 De geïnterviewden vinden voornamelijk dat het geld beter besteed kan worden. Zo vertelt Janvier, een overlevende: “They should have given the money to gacaca. If they want the whole truth and want to see the things moving correctly and they can come in here and watch.”52 Uit het onderzoek van Longman, Pham en Weinstein bleek dat één op de vijf mensen vindt dat “the Arusha Tribunal has been a waste of money.” Minder dan één op de drie was het niet met deze stelling eens.53 Bij beide onderzoeken is dus een groep Rwandezen die vindt dat het geld niet goed geïnvesteerd is. Dit is een behoorlijk zware kritiek op het functioneren van het ICTR. Een derde negatieve aspect wordt in veel artikelen als een van de grote problemen van het ICTR gezien. Dit betreft het feit dat totnogtoe niemand van de RPF zich voor de begane misdaden heeft moeten verantwoorden in Arusha. Voormalig hoofdaanklager Carla del Ponte 47
Joseph, interview in Kigali, 25 november 2005. Immaculée, interview in Kigali, 10 december 2005. Dit vinden Innocent, Emmanuel en Félicien eveneens. 49 “Rwanda Court to Have Spent $1 Billion by 2007,” Project on International Courts and Tribunal, 14 mei 2006. Website: http://www.pict-pcti.org/. Website bezocht op 28 mei 2006. 50 Dit wordt verwoord door Félicien, Innocent, Augustin en Janvier. 51 ICG, Justice Delayed, pp. 25-6. 52 Janvier, interview in Kigali, 30 november 2005. 53 Longman, Pham en Weinstein, “Connecting justice to human experience,” p. 214. 48
83
had een onderzoek naar deze misdaden ingesteld wat op fel verzet stuitte van de Rwandese regering, die door de RPF geleid wordt. Haar opvolger, Hassan Jallow, laat sinds zijn aantreden in 2003 onduidelijkheid bestaan over de vraag of het Tribunaal deze misdaden nog verder zal onderzoeken. 54 In februari 2006 deelde de aanklager mee dat hij nogmaals de bewijzen rondom deze misdaden zou gaan onderzoeken maar tot op heden is het niet zeker of hij nog actie gaat ondernemen jegens het RPF. 55 Verschillende auteurs stellen dat het problematisch is als het ICTR de misdaden begaan door het Front niet vervolgt. Daardoor worden de misdaden niet door een onafhankelijk instituut erkend en zullen deze goeddeels onbestraft blijven. Dit zou de verzoening in Rwanda in sterke mate kunnen ondermijnen doordat mensen het gevoel hebben dat het Tribunaal en de Rwandese overheid bepaalde misdaden wel en andere misdaden niet tolereert. Een gevolg daarvan kan zijn dat ze beschuldigd wordt van het uitvoeren van overwinnaarsrecht.56 Onder de geïnterviewden zijn er twee soorten reacties ten aanzien van de RPFmisdaden. De eerste reactie is dat deze ‘gebeurtenissen’ tijdens een burgeroorlog plaatshadden en dus niet als misdrijven maar als oorlogshandelingen moeten worden gezien. Zo zegt Innocent, die zich gedurende de genocide bij de RPF aansloot: “RPF must not be put to trial in Arusha. Although some people say that the RPF killed people, that is not true. It was in the war. The RPF was there to fight against someone who had a gun. If you let him, he is going to kill you.”57 Dat er mensen zijn gedood wordt erkend, maar alleen als gevolg van zelfverdediging. Zij spreken niet over ongewapende burgers die vermoord worden. Strafrechtelijke vervolging dient niet plaats te vinden. De tweede reactie is dat er wel degelijk misdaden hebben plaatsgevonden maar deze zijn uitsluitend begaan door individuele soldaten. Zo vertelt Félicien, een génocidaire: “If RPF did so, it were only individuals. They have to be punished according to individual base.”58 Joseph, zelf een voormalig RPF-soldaat, benadrukt eveneens dat het niet het beleid van de RPF-leiding was. Hij stelt: “Those who killed, it was not on the order of the superiors,
54
H. Cobban, “Healing Rwanda. Can an international court deliver justice?” Boston Review jrg. 28 (2003), pp. 128, aldaar p. 3. 55 “Prosecutor reviews alleged RPF genocide crimes,” IRIN, 23 februari 2006. Zie eveneens Møse, “Main Achievements,” p. 934. Luc Reydams vreest echter dat het nooit van een vervolging zal komen aangezien Jallow de oorlog als een bevrijdingsoorlog ziet, “The ICTR Ten Years On. Back to The Nurmberg Paradigm?” Journal of International Criminal Justice, jrg. 3 (2005), pp. 977-988, aldaar pp. 984-987. 56 Amnesty International, International Criminal Tribunal for Rwanda: Trials and Tribulations (Londen: Amnesty International, 1998), pp. 15-6; J. Bucyana, “The International Penal Tribunal for Rwanda and National Reconciliation,” International Journal of Refugee Law jrg. 8 (1996), 622-625, aldaar pp. 624-5; ICG, Justice Delayed, p. iii en 10; Reydams, “Ten Years On,” p. 977. 57 Innocent, interview in Kibubu, 12 november 2005. Immaculée en Bernadette vinden dit eveneens. 58 Félicien, interview in Mukoza, 11 december 2005. Augustin onderschrijft dit.
84
it were their own decisions.”59 Volgens deze geïnterviewden moet het voor de aanklager van het ICTR mogelijk gemaakt worden om deze misdaden te vervolgen. Het bestraffen van deze daders is voor hen ook een onderdeel van rechtvaardigheid. Opmerkelijk is dat twee Hutu’s die aan dit onderzoek hebben meegedaan vinden dat RPF-misdaden moeten worden bestraft terwijl vrijwel alle Tutsi’s het daar niet mee eens zijn. Dit komt overeen met de uitkomst van het onderzoek van Longman, Pham en Weinstein. Zij ondervonden in hun onderzoek bij dit vraagstuk een groot verschil tussen de opinies onder Hutu’s en Tutsi’s. Drie van de vier Hutu’s vonden dat de misdaden begaan door de RPF bestraft dienen te worden. Minder dan één op de drie Tutsi’s was het met hen eens.60 Hierdoor ontstaat een beeld dat er in ieder geval wat dit onderwerp betreft een groot verschil tussen de opinies van Hutu’s en Tutsi’s bestaat. Mogelijk zijn Hutu’s naarstig op zoek naar erkenning van misdaden door de RPF tijdens de oorlog. En is het RPF voor Tutsi’s het leger dat de genocide heeft doen eindigen en daarmee niet bestraft kan worden, zoals in hoofdstuk 1 beschreven is. Een vierde negatief aspect noemt Immaculée, een overlevende. Sommige mensen worden volgens haar onterecht vrijgesproken. Ze vertelt: “They have released them. That is not good, they are guilty. They say they are not guilty beyond reasonable doubt.”61 Een aantal mensen is vrijgelaten door het ICTR omdat er te weinig bewijs tegen hen bestond. Een voorbeeld hiervan is de voormalige burgemeester van Mabanza, een dorp in het westen. Daar ontstond na zijn vrijlating grote commotie omdat veel dorpelingen het daar niet mee eens waren. Door waarnemers van het Tribunaal werd de vrijspraak juist gezien als een essentieel onderdeel van rechtvaardigheid. Het ICTR zou immers alleen geloofwaardigheid bezitten als het ook mensen heeft vrijgesproken.62 Janvier beschrijft een vijfde negatief aspect van het Tribunaal. Hij vertelt dat het Tribunaal criminelen in dienst neemt: “The other day they were recruiting the criminals. It is a mixed-up things.”63 Hij verwijst hier naar gebeurtenissen in mei 2001 toen er mensen bij de verdediging van aangeklaagden in dienst waren die in Rwanda verdacht werden van het plegen van genocidale misdaden. Deze personen waren bij het ICTR onder een valse identiteit bekend.64 De ernst hiervan moet niet onderschat worden maar de wijze waarop Janvier er over
59
Joseph, interview in Kigali, 25 november 2005. Longman, Pham en Weinstein, “Connecting justice to human experience,” p. 214. 61 Immaculée, interview in Kigali, 10 december 2005. 62 Peskin, “Courting Rwanda,” p. 951. 63 Janvier, interview in Kigali, 30 november 2005. 64 International Crisis Group, Justice Delayed, p. 12. 60
85
spreekt is niet overeenkomstig met de wijze waarop het heeft plaatsgehad. Dat Janvier dit denkt, geeft wellicht een idee op welke wijze sommige Rwandezen het Tribunaal beoordelen. Als zesde negatief aspect vertelt Janvier dat hij niet de indruk heeft dat het Tribunaal bezig is bij te dragen aan de opbouw van de Rwandese samenleving. “[The Tribunal] is not really something very important. It is just there for people [to] eat money, to create employment for some people. It doesn’t help us, it is helping itself.”65 Geen van de andere geïnterviewden geeft een dergelijk negatieve beschrijving van het Tribunaal. Longman, Pham en Weinstein ondervonden in hun onderzoek eveneens dat in Rwanda het idee bestaat dat het Tribunaal er is om andere redenen dan de samenleving te dienen. Eenderde van de deelnemers meende dat het ICTR er voornamelijk is “to hide the shame of foreigners.” Slechts een op de tien was het niet met deze stelling eens. 66 Dit maakt duidelijk hoe negatief sommige Rwandezen het Tribunaal beoordelen en wellicht eveneens hoe ver het van de samenleving afstaat. ‘Rwandezen veroordelen Rwandezen in Kigali’ Het laatste negatieve aspect omtrent het functioneren van het Tribunaal dat de geïnterviewden noemen, betreft de locatie die gekozen is. Op Joseph na menen alle geïnterviewden dat de rechtszaken in Rwanda plaats moeten vinden. Het onderzoek van Longman, Pham en Weinstein onderschrijft dit. Driekwart van de Tutsi’s en bijna de helft van de Hutu’s heeft problemen met de locatie, één op de twintig Tutsi’s is het daar niet mee eens.67 Alvorens te beschrijven welke redenen de geïnterviewden hiervoor noemen, moet duidelijk zijn waarom de rechtszaken in Arusha plaatshebben. Hiervoor bestonden in 1994 drie redenen. Allereerst was de veiligheidssituatie in Rwanda ten tijde van de oprichting van het Tribunaal van dien aard dat verdachten, advocaten en rechters gevaar konden lopen. De eerste hoofdaanklager van het ICTR, Richard Goldstone, schreef: “I was convinced that Bagosora had little chance of surviving to stand trial if he was transferred to Rwanda at that time.”68 De tweede reden was dat vanwege de omstandigheden in Rwanda er geen mogelijkheid was om eerlijke processen te houden tegen de organisatoren van de genocide. Goldstone schreef: “It was believed, justifiably, that no fair trials could have been held in the presence of millions of victims calling for blood.” 69 In Arusha zouden experts in 65
Janvier, interview in Kigali, 30 november 2005. Longman, Pham en Weinstein, “Connecting justice to human experience,” p. 214. 67 Longman, “The Domestic Impact,” p. 39. 68 Goldstone, For humanity, p. 113. 69 Ibidem, 110. Zie eveneens Kritz, “Coming to terms,” pp. 130-1. Møse, “Main Achievements,” p. 921 en Peskin, “Courting,” p. 950. 66
86
internationaal recht zich kunnen buigen over de rechtszaken zonder lastig te worden gevallen met de dagelijkse politieke realiteit in Rwanda. Om deze reden werd eveneens besloten geen Rwandezen op te nemen in de staf van het Tribunaal. De derde reden was dat er in Rwanda geen geschikte locatie was die de rechtbank zou kunnen huisvesten. Daarnaast was de infrastructuur in Rwanda helemaal vernietigd waardoor de medewerkers van het Tribunaal helemaal van de buitenwereld zouden zijn afgesloten.70 Zoals gezegd is Joseph de enige geïnterviewde die het juist goed vindt dat de rechtszaken tegen de organisatoren van de genocide niet in Rwanda plaatsvinden. Hij vertelt: “To send them to Arusha is okay. To send them in Rwanda is not good because of political problems. So to send them to Arusha or judge them in another country is okay.”71 Hij is bang dat het houden van rechtszaken tegen voormalig politieke leiders in Rwanda voor onrust zal zorgen. Immaculée is het daar helemaal mee oneens. Zij begrijpt niet waarom het onmogelijk is de planners in Rwanda te veroordelen. “Why should [Bagosora] fear to say the truth here? It is better he comes here and say the truth here. So people can beat him.”72 Zij geeft daarmee onbedoeld een van de redenen waarom de rechtszaken niet in Rwanda plaatshebben. Door de geïnterviewden worden zes redenen genoemd om aan te geven dat het ICTR in Rwanda moet zijn. De eerste is een praktische reden over de omstandigheden waarin de gevangenen zich in Arusha bevinden. Augustin, die zelf heeft meegemaakt hoe de omstandigheden in de gevangenissen in Rwanda zijn, heeft daar problemen mee. Hij zegt: “I consider [it] a Tribunal for rich men. […] Those who executed are here in prison and eat maize, they have bad lives here. But the planners, they feel well. So it would be better to bring them here in Rwanda. […] They should be in the same circumstance as those ones here.”73 Augustin stelt dat de planners, die altijd in betere omstandigheden hebben geleefd dan de uitvoerders van de genocide, wederom in betere omstandigheden leven doordat het ICTR in Arusha is.74 De omstandigheden waarin de gevangenen zich in Arusha bevinden voldoen aan de door de VN gestelde normen. Zij staan in schril contrast met de omstandigheid in de gevangenissen in Rwanda die jarenlang de oorzaak waren van duizenden doden. De directeur van de weduweorganisatie Avega, Aurea Kayiganwa, vertelt dat ze bij veel vrouwen merkt dat 70
Kritz, “Coming to terms,” pp. 130-131 en Møse, “Main Achievements,” p. 921. Joseph, interview in Kigali, 25 november 2005. 72 Immaculée, interview in Kigali, 10 december 2005. 73 Augustin, interview in Kibubu, 9 december 2005. Dit vinden Janvier, Bernadette, Augustin eveneens. 74 Eenzelfde soort redenering is vast te stellen rondom de straf die opgelegd kan worden. In Arusha kan immers niet de doodstraf worden opgelegd, in Rwanda wel. N. Roth-Arriaza, “The Role of International Actors in National Accountability Processes,” in: Barahona de Brito, Gonzaléz-Enríquez en Aguilar, The Politics of Memory, pp. 40-64, aldaar p. 59. 71
87
die zich ongemakkelijk voelen over de omstandigheden waarin de gedetineerden zich in Arusha bevinden. Ze stelt: “The convicted persons at the Tribunal have medicine against HIV/AIDS, they have television, food, clothing and the women have nothing. The persons who raped the women are in better conditions then the women themselves!”75 Deze vrouwen vinden dat de planners niet in betere omstandigheden mogen leven dan de mensen die zij hebben aangezet tot moorden en al helemaal niet in betere omstandigheden dan hun slachtoffers. Ignace, een overlevende, beschrijft een tweede reden waarom de rechtszaken in Rwanda moeten plaatsvinden. Hij begrijpt dat de rechtszaken direct na de genocide niet in Rwanda plaats konden vinden, onder andere vanwege tekort aan geschikt personeel. Maar nu is dat volgens hem niet meer het geval. “When it started, they used to say: “Here is no judge who came from university.” But now there are people who finished university, why not bring it here in Rwanda?”76 Dat de omstandigheden in Rwanda veranderd zijn, schepte bij het ICTR een verplichting om na te denken over het laten plaatsvinden van rechtszaken in Rwanda. Daarover is de afgelopen jaren ook een discussie geweest. Hoewel dit niet het primaire doel was, zijn verschillende verdachten sinds 2004 naar Rwanda overgeplaatst om daar berecht te worden. 77 Een derde reden is dat de genocide in Rwanda heeft plaatsgevonden en daders daar dan ook veroordeeld moeten worden. Innocent, een overlevende, heeft nooit begrepen waarom daders buiten Rwanda voor een rechtbank moeten verschijnen. “Why must people who killed here be judged outside of the country? Why not here in the country?”78 De reden dat het politieke klimaat in Rwanda naar het oordeel van de Veiligheidsraad in 1994 van dien aard was dat er geen rechtszaken gehouden konden worden, is bij deze geïnterviewden onbekend. Voor hen is het onbegrijpelijk dat de planners niet veroordeeld worden in het land waar zij die misdaden begaan hebben. Een vierde reden betreft de heropvoeding van planners. In hoofdstuk 3 is beschreven dat een aantal geïnterviewden het belangrijk vindt dat gevangenen bijgebracht worden hoe ze zich dienen te gedragen. Bernadette, een overlevende, constateert dat dit in Arusha niet gebeurt. Ze vertelt: “The prisoner here […] the government teaches them. But in Arusha,
75
Aurea Kayiganwa, interview in Kigali, 24 november 2005. Zie eveneens Neuffer, The Key to my Neighbour’s House, p. 379. 76 Ignace, interview in Kibubu, 12 november 2005. 77 ICG, Justice Delayed, p. V. 78 Innocent, interview in Kibubu, 12 november 2005. Janvier en Félicien onderschrijven dit eveneens.
88
instead of to be [taught], they are watching television.”79 Hiermee uit zij haar onvrede over de wijze waarop met gevangenen wordt omgegaan en de soorten straffen die worden opgelegd. Verdachten bijbrengen wat ze misdaan hebben en hoe ze zich wel dienen te gedragen, krijgt weinig aandacht bij het ICTR. Dat de bevolking de rechtszaken kan bezoeken is een vijfde reden om ze in Rwanda te laten plaatsvinden.80 Emmanuel, een omstander, vertelt dat het belangrijk is om te zien dat deze mensen veroordeeld worden. Hij stelt: “It would be better if [the ex-burgomaster] would be tried here, [because] the Rwandese people can’t go in Tanzania and attend there.”81 Dit is eveneens de reden dat African Rights in 1994 ervoor pleitte om een tribunaal in Rwanda op te richten. “[T]he primary aim of prosecutions is to bring the responsible people to court before their own people, so that Rwandese people can see that justice is done. Prosecutions by foreign lawyers in a faraway country will not address this fundamental need.”82 Een aantal geïnterviewden meent dat de kennis die in Rwanda bestaat niet voldoende wordt gebruikt door het ICTR en is daarmee de zesde en laatste reden om het in Kigali te laten plaatsvinden. Volgens Innocent, een overlevende, is het voor verdachten veel gemakkelijker om in Arusha de waarheid te ontkennen. Daar zijn onvoldoende mensen om te betogen dat verdachten de waarheid niet spreken. Wanneer hij over de ex-burgemeerster spreekt, zegt hij: “It was a bad thing that he started to refuse. How can he refuse? How can he say he did not kill people? We cannot go there to tell the truth, to tell about what we know about the burgomaster. […] It will be better to try him here so we can go there to tell the truth.” 83 Het ICTR laat volgens Innocent niet voldoende mensen vertellen wat er echt is gebeurd. Augustin, een omstander, beschrijft een omstandigheid die de mogelijkheid om de waarheid te vinden nog eens verzwakt. Hij stelt: “[T]hose people who are the judges they are foreigners. They don’t know very well what happened in Rwanda. Some of them they don’t know Rwanda. So it will be better if they were Rwandese. Rwandese to judge Rwandese!”84 Er zijn daar dus niet alleen onvoldoende mensen die kunnen zeggen dat verdachten liegen, de rechters weten nauwelijks iets van Rwanda af. Volgens hen moeten daarom de rechtszaken in Rwanda plaatsvinden en Rwandezen veroordeeld worden door hun landgenoten. Het idee dat 79
Bernadette, interview in Kibubu, 9 december 2005. Dit zeggen Innocent, Emmanuel, Janvier, Bernadette en Félicien. 81 Emmanuel, Interview in Kibubu, 9 december 2005. 82 African Rights, Death, p. 1171. Zie eveneens R. Goldstone, “Advancing the cause of human rights,” in: S. Power en G. Allison, Realizing Human Rights. Moving from Inspiration to Impact (New York: St. Martin Press, 2000), pp. 195-221, aldaar p. 207. 83 Innocent, interview in Kibubu, 12 november 2005. Dit vinden ook Bernadette, Augustin en Emmanuel. 84 Augustin, interview in Kibubu, 9 december 2005. 80
89
Rwandese rechters niet in staat zijn een onafhankelijk oordeel te vellen delen zij niet. Volgens deze geïnterviewden zijn internationale rechters die zijn aangesteld vanwege hun onpartijdigheid niet in staat te begrijpen wat er in Rwanda is voorgevallen en niet gekwalificeerd om zich er over uit te spreken. De geïnterviewden beschrijven meerdere negatieve aspecten van het Tribunaal. De meeste daarvan worden ook door waarnemers beschreven. Sommige negatieve aspecten zijn waarschijnlijk een gevolg van negatieve beeldvorming, bijvoorbeeld dat het ICTR criminelen aan zou nemen. Dit kan veroorzaakt zijn door het beleid van de regering om de burgers op bepaalde momenten moedwillig tegen het Tribunaal op te zetten. Eén van de momenten waarop dit volgens waarnemers gebeurde was in een periode dat de misdaden van de RPF onderzocht werden.85 Als deze manipulering van de overheid daadwerkelijk de oorzaak is van opinies van geïnterviewden dan maakt dit duidelijker dat een internationaal tribunaal alleen effectief kan functioneren in een situatie waarbij het gesteund wordt door de nationale overheid en andere mechanismen die zoeken naar openheid en waarheidsvinding. § 5.4 AFLEGGEN VAN GETUIGEVERKLARING IN ARUSHA Odette en Donatila zijn beide enkele jaren geleden naar Arusha gegaan om een verklaring af te leggen. Eerst komt het verhaal van Odette aan bod. Zij kwam in contact met medewerkers van het bureau van de aanklager toen deze zij in haar dorp zochten naar mensen die bereid waren te getuigen bij het ICTR. Odette was bereid mee te werken. Zij herinnert zich: “[We had] an interview in my village and one in Kigali. They said that they couldn’t make clear what the perpetrators did. They couldn’t identify, but they weren’t clear what they were doing with the interview.” Een van de mensen van het Tribunaal vroeg haar om te getuigen in Arusha. Daar twijfelde Odette over: “[She said] that if I didn’t go, my interview had no power. That they could not believe what I had said. So to give importance to my declaration I had to go there. Because of the woman I decided to go there. I decided between failing or to go there, just like the woman said.”86 In Rwanda is ze niet voorbereid op hetgeen haar te wachten stond na aankomst in Arusha. Odette vertelt: “There was no [training] in Rwanda, but they did [train me] in Arusha.” Ze voelde zich niet prettig toen ze daarnaar toe afreisde. “I was very much afraid of
85
K Askin, “International Criminal Tribunals and Victim-Witnesses,” in: Ratner en Bischoff (ed.), International, pp. 49-58, aldaar p. 55 en ICG, Justice delayed, pp. 19-23. 86 Odette, interview in Kigali, 14 december 2005.
90
going there. I was expecting to bleed, not to be well at all.” Om zich prettiger te voelen had ze voorgesteld om haar zoon mee te nemen. Ze zegt daarover: It was very difficult to have it accepted but I could bring him. […] When I asked him to go with me I thought I could be with him all the time. But when I arrived in Arusha, I saw it wasn’t possible. […] My son was not in the [courtroom] as such. […] He was with other people. […] I didn’t insist on having him with me, and I felt well I did it myself.87
Het heeft haar een goed gevoel gegeven dat ze de getuigenverklaring op eigen kracht heeft af kunnen leggen. Door deze ervaring heeft ze het gevoel dat ze onafhankelijk van anderen belangrijke handelingen kan verrichten. Wanneer zij spreekt over het afleggen van een verklaring bij het ICTR komt een aantal keer naar voren dat ze zich hierover angstig heeft gevoeld. Toen ze naar Arusha afreisde was ze bang dat haar daar iets zou overkomen. Ze vertelt: “They said that there was enough security. But I don’t know if it was real secure.” Ze was bang dat mensen die niet wilden dat zij ging getuigen haar zouden vinden. Ze was echter nog nooit naar het buitenland geweest en dat kan ook een verklaring van haar angst zijn. Nadat ze haar verklaring had afgelegd en terugkeerde naar Rwanda was ze bevreesd dat mensen ervan op de hoogte waren dat ze bij het ICTR een verklaring had afgelegd. Ze vertelt: “There were signs that some people knew, and they wanted to show me they knew. Like throwing some bones on the house at night. […] I am not sure if they know. Nobody told me. But for me it was a significant action to intimidate me.”88 Odette voelde zich door deze acties bedreigd en nog altijd voelt ze zich niet geheel veilig.89 In totaal is ze zeven dagen in Arusha gebleven. Bij haar aankomst in Arusha werd ze ontvangen door mensen van het Tribunaal waarna ze gedurende drie dagen voorbereid werd op het afleggen van de verklaring. Daar zegt ze over: “They [told] me how to do it and how to present it. And if I had anything to add. They told me that if I had a problem to speak, I had to stop and I could continue a little bit later when I felt better.” De training was niet gericht op het feit of zij zich prettig voelde. “Nothing of this kind. They just showed me were we would be sitting. But not something on helping me to feel more comfortable.” Ze voelde zich in
87
Ibidem. De directeur van AVEGA vertelt dat meerdere vrouwen alleen naar Arusha gaan terwijl ze graag iemand hadden meegenomen. Volgens haar vertellen de medewerkers van het Tribunaal vertellen de vrouwen niet dat dit een mogelijkheid is. Aurea Kayiganwa, interview in Kigali, 24 november 2005. 88 Odette, interview in Kigali, 14 december 2005. 89 Møse, president van het ICTR, stelt dat het Tribunaal zich bemoeit met de veiligheid van getuigen wanneer zij terugkeren naar Rwanda. Eveneens stelt het ICTR altijd onderzoek in wanneer het mogelijk is dat iemand werd vermoord vanwege zijn getuigenverklaring. Volgens hem is er totnogtoe nooit een dergelijke causale relatie vastgesteld, “Main Achievements,” p. 937.
91
Arusha niet echt gesteund of op haar gemak. “I just wanted it to be as fast as possible and then get back to Rwanda.”90 Het afleggen van de verklaring zorgde bij Odette voor tegenstrijdige emoties. Ze herinnert zich: I have been there for one of the men I have seen myself [during the war]. […] They were authorities [during the genocide], I knew them well. The Tribunal asked me to go and show with my finger who was that man. I felt once more to be faced with a terrible animal who was ready to kill me. […] I was so thrilled to [point with my finger] as hard as possible just to hurt him also. I said: “It was you, it was you!” At that time I was very uncomfortable and very traumatised.91
Het gaf haar kracht dat ze hem in deze veilige omgeving kon beschuldigen. Maar het weerzien met deze man bracht haar wel behoorlijk van streek. Daarbij komt dat ze van haar stuk werd gebracht door een van de advocaten. Ze zegt: “He asked me if I have not been raped. I thought it was a joke. […] The advocate of the suspect [said]: “Why don’t you say you have been raped?” It was to make me confused. I said: “I have not been raped.” […] Just when they were laughing it was humiliating.” 92 Het was voor haar vernederend om een dergelijke vraag te horen. Odette begrijpt niet dat iemand deze vraag met serieuze bedoelingen kan stellen. Hoewel ze het prettig heeft gevonden de man te kunnen aanwijzen, zorgde deze situatie ervoor dat ze met een onprettig gevoel wegging. Dit onprettige gevoel werd nog versterkt door de manier waarop de verdachten er uitzagen en zich gedroegen. Ze stelt: The thing was that there was no punishment for them. They were well nourished, well dressed. They were speaking very freely [that was] deeply touching for me. So it was some kind of comedy. When I had to show the one, the [accused] laughed. Just to show that the was not afraid. I have prayed asking for treatment for that man.93
Het was voor haar onbegrijpelijk dat deze mannen in dergelijke omstandigheden leefden terwijl velen in Rwanda een zeer armoedig bestaan hebben. Nadat ze terugkeerde, heeft het Tribunaal niets meer van zich laten horen. Odette weet niet wat de straf is die deze verdachten hebben gekregen. Evenmin weet ze of haar getuigenis heeft bijgedragen aan de waarheidsvinding. Ze zegt: “I cannot designate my contribution. But I am convinced that I went for a contribution [to] justice.”94 Ze vindt het belangrijk om te weten of haar verklaring heeft bijgedragen aan de oordeelsvorming van de rechter. Nu heeft
90
Odette, interview in Kigali, 14 december 2005. De directeur van AVEGA denkt dat medewerkers van het ICTR niet begrijpen in welke omstandigheden deze vrouwen verkeren. Er moet volgens haar maar aandacht gegeven worden aan hun welbevinden. Aurea Kayiganwa, interview in Kigali, 24 november 2005. 91 Odette, interview in Kigali, 14 december 2005. 92 Ibidem. 93 Ibidem. 94 Ibidem.
92
ze een onbestemd gevoel. Ze is naar Arusha gegaan en heeft daar een nare ervaring opgedaan, of deze nare ervaring van betekenis is geweest weet ze niet. In tegenstelling tot Odette was Donatila er direct van overtuigd dat ze naar Arusha toe wilde gaan om een getuigenverklaring af te leggen. Ze zegt: “As a personal concern and as a person who knows what happened to my relatives and on the situation in Rwanda. […] I was ready to give my testimony and I was hoping to be reintegrated and to have the justice.” Ze dacht dat haar verklaring voor haarzelf veel zou betekenen. Een Rwandese organisatie heeft haar in contact gebracht met het ICTR. Donatila reisde zonder familieleden af naar Arusha en was van te voren niet voorbereid op hetgeen haar te wachten stond. Aangekomen in Arusha werd zij eveneens door middel van een training voorbereid op het afleggen van de verklaring. Ze zegt: “There was one day of training. [We trained] the testimony. Just to know what I had to say. After that they showed me where to sit.” Tijdens deze training is evenmin aandacht besteed aan het welbevinden van Donatila. Ze vertelt dat ze daar ook geen behoefte aan had: “For me it was just like a job for some hours. They just want you to say what you have to say and go back.”95 Ze keek uit naar het moment waarop ze haar verklaring af kon leggen. “I faced the killers for the first time. It was possible to say what I had to say.” Het afleggen van de verklaring was voor Donatila echter erg zwaar. Ze vertelt over deze ervaring: After that some minutes, as I was raped, they obligated me to say what happened. “What is rape? Who does what and with what?” And I had to say it, in formal Kinyarwanda. They know that women in our culture don’t say “sex” and they just wanted me to describe the rape. You have to pronounce those words you aren’t used to say in your culture. So I was a bit traumatised of it. As I was the concerned person, it was very hard to say and I couldn’t explain it exactly. […] Those people in Arusha, the advocate, the chairperson of the judge were asking me to say exactly what I meant with rape. […] [The prosecutor] didn’t interfere. He was asking himself to say the name exactly in Kinyarwanda what I couldn’t say. […] But instead of saying it I cried.96
Tijdens de training was er niet over gesproken dat ze dit wellicht moest vertellen. Ze zegt daarover: “They didn’t [prepare me]. I didn’t know, I have[n’t] been informed before that I should say it.”97 Uiteindelijk vertelde Donatila wat haar is aangedaan omdat ze niet wilde falen. Ze vertelt: “I definitely said it because I was fighting not to fail in this. I said the things they wanted me to say. […] [I felt] very uncomfortable. I said the things I couldn’t have said as a good person educated in Rwanda. I am still ashamed. But I did, because I didn’t want to fail.”
95
Donatila, interview in Kigali, 14 december 2005. Ibidem. De president van AVEGA en die van PRO-Femmes/TWESE HAMWE benadrukken dat meer vrouwen op deze wijze zijn ondervraagd. 97 Donatila, interview in Kigali, 14 december 2005. 96
93
Om aan haar eigen verwachtingen te voldoen en ervoor te zorgen dat het afleggen van de verklaring zin had, vertelde ze hetgeen voor haar onmogelijk was om te vertellen. Als ze terug denkt aan de momenten in de rechtszaak, voelt ze zich naar. Ze beschrijft: “I am still sad and ashamed of it! I am sad because there was no [advantage for me]. I hoped that by saying the truth I would feel peacefully myself. I hoped I would also be helped, well understood. But it did not happen.” Tijdens de rechtszaak heeft ze niet gefaald maar dit zorgde er wel voor dat zij haar eigen morele grenzen heeft geschonden. Desondanks voelt Donatila zich trots over wat ze heeft gedaan. Ze legt uit: The first pride of me was to see the person in front of me not saying: “You will be killed today or tomorrow.” I showed him I am still alive and I can talk and testify. And also to tell what some other people were not able to say because they were killed or didn’t have the chance to go there.98
Ze heeft zelfvertrouwen gekregen door in vrijheid te spreken over wat ze heeft meegemaakt zonder dat de verdachte haar iets kon aandoen. Doordat ze doorzette heeft ze een eer bewezen aan de mensen die niet meer in staat zijn na te vertellen wat ze hebben meegemaakt. Ze heeft deze ervaring niet met mensen van het Tribunaal besproken. Ze zegt: “I had to go there to give my testimony. You had nothing to request. They said nothing to me [afterwards].” Sindsdien heeft ze niets meer van het Tribunaal gehoord. Ze zegt daarover: I am not alone in this. I know everyone who has been there has been waiting for feedback. […] I should feel more comfortable after testimony. I should know what happened. What kind of punishment has been given? Did I say the truth, has it been accepted? […] We are not informed as a witness. We want the follow up. We just hear from the radio.99
Het zelfvertrouwen dat zij mogelijk heeft verkregen door deze verklaring af te leggen, wordt mogelijk weer weggenomen door het gevoel van machteloosheid dat is ontstaan doordat zij niet op de hoogte is van de gevolgen van haar bijdragen. Donatila vindt het heel vervelend dat het ICTR geen moeite heeft gedaan haar hiervan te op de hoogte te brengen. Zowel Odette als Donatila voelde zich goed na het afleggen van de verklaring. Dat ze in een veilige omgeving deze verklaring hebben kunnen afleggen heeft beide vrouwen goed gedaan. Daarnaast was de reis naar Arusha ook een nare ervaring. Aan beide vrouwen werden vragen over seksueel geweld gesteld die ze niet verwacht hadden en waar ze problemen mee hadden om te beantwoorden. Het heeft hen moeite gekost de vragen te beantwoorden en daardoor niet te ‘falen.’ Toch vinden ze dat mensen moeten gaan getuigen in Arusha als ze die kans hebben. Odette stelt: “For the reason of helping justice I would advice them to go there.
98 99
Ibidem. Ibidem.
94
Because that is why I went myself.”100 Ondanks hun deels negatieve ervaring denken ze dat het afleggen van een verklaring bijdraagt aan rechtvaardigheid. Dat ze beide ook op een negatieve manier met het Tribunaal te maken kregen is van secundair belang. Concluderend moet vastgesteld worden dat de geïnterviewden ten opzichte van het Rwanda Tribunaal verschillende houdingen hebben, variërend van positief en neutraal tot negatief. Voor de geïnterviewden is het in ieder geval belangrijk dat de planners zijn gearresteerd en de genocide (internationaal) is erkend. Het ICTR heeft hierbij een belangrijke rol vervuld. Daarnaast is er een behoorlijk aantal aspecten waarop de geïnterviewden kritisch zijn over het functioneren van het Tribunaal. Negatieve aspecten zijn ondermeer de tijdsduur, de locatie en dat het volgens enkele geïnterviewden daders vrijspreekt of zelfs in haar organisatie opneemt. Er wordt wel gesteld dat een gebrek aan informatie deze kritische houding veroorzaakt. 101 Op basis van dit onderzoek kunnen over deze hypothese geen uitspraken gedaan worden omdat deze relatie niet uitgebreid is onderzocht. Maar van de geïnterviewden die zeggen redelijk geïnformeerd te zijn heeft alleen Joseph een positief oordeel over het Tribunaal en hebben er drie die een negatief oordeel. Van degenen die zeer matig geïnformeerd zijn, is alleen Innocent negatief in zijn oordeel en Félicien juist positief. Deze gegevens bevestigen niet het beeld dat degenen die in grotere mate geïnformeerd zijn, positiever denken over het ICTR. Voor de geïnterviewden is de locatie van het Tribunaal een belangrijke reden om kritisch te zijn. Dit staat relatief los van informatiebeschikking omdat ook goed geïnformeerden hier commentaar op kunnen hebben. Als onderbouwing van deze hypothese moet echter gewezen worden op een aantal genoemde negatieve aspecten die wellicht anders beoordeeld worden als mensen beter geïnformeerd zijn. Innocent zegt bijvoorbeeld dat hij niet begrijpt waarom planners niet in Rwanda vervolgd worden. Hij is niet op de hoogte van de daarvoor bestaande argumenten. Wellicht ontstaat er begrip wanneer dit bij mensen wel bekend is. De illusie moet echter niet bestaan dat alleen informatie voldoende is om de negatieve houding onder geïnterviewden te veranderen. Een verandering van functioneren van het Rwanda Tribunaal is op bepaalde aspecten noodzakelijk om positievere houding bij Rwandesen te weeg te brengen.
100 101
Odette, interview in Kigali, 14 december 2005. Zie bijvoorbeeld: Askin, “International,” p. 59.
95
HOOFDSTUK 6: GESTELDE DOELEN VOOR HET RWANDA TRIBUNAAL
Whether or not they are being punished, the wound I have on my heart will never go away. I don’t see it is going to change the scars of the people. It will not help to rebuild our lives. Emerthe If [Bagosora] is not prosecuted it will affect survivors psychologically. […] [Then] we will say: “ah, during the genocide international community didn’t intervene. And after the genocide [there is no] tribunal [that] does prosecute those planners.” It will be a problem. Joseph
De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties stelde bij de oprichting van het Rwanda Tribunaal dat deze door de veroordeling van daders “would contribute to the process of national reconciliation and to the restoration and maintenance of peace.”1 Daarnaast sprak zij de veronderstelling uit dat de vervolging van daders “will contribute to ensuring that such violations are halted and effectively redressed.” 2 In navolging van de leden van de Veiligheidsraad spraken wetenschappers, mensenrechtenactivisten en politici eveneens over verschillende doelen die bereikt konden worden door de oprichting van het ICTR. Deze verwachtingen waren veelal gestoeld op theoretische modellen zonder een empirische onderbouwing. Mede daarom is het interessant om te bezien hoe de geïnterviewden deze doelen beschouwen. De gestelde doelen hebben voornamelijk betrekking op de begrippen waarheid, rechtvaardigheid en verzoening. Dat het Tribunaal ook voor preventie kan zorgen is de enige verwachting die niet direct binnen een van de drie concepten gevat kan worden. § 6.1 WAARHEIDSVINDING Het wordt algemeen aangenomen dat een tribunaal kan bijdragen aan de waarheidsvinding en daarmee voor de bevolking verduidelijken kan wat er is voorgevallen. Verschillende auteurs menen daarnaast dat een dergelijk instituut zeer geschikt is om ervoor te zorgen dat deze waarheid erkend wordt. Zij zien rechters als onpartijdige actoren die boven de verschillende groeperingen staan. Dat geldt volgens hen zeker voor internationaal aangestelde rechters. Zij zijn in staat een gezaghebbend, onafhankelijk document op te stellen.3 De Argentijnse jurist Jaime Malamud-Goti schreef: “It is more difficult for the [opponents] to challenge judicial 1
VN document S/955, 8 november 1994. Ibidem. 3 P. Akhavan, “Justice and Reconciliation,” p. 341; Bucyana, “The International,” pp. 624-5; Fletcher and Weinstein, “Violence and Social Repair,” p. 587; Kritz, “Coming to terms,” p. 128; J. Malamud-Goti, “Transitional Governments in the Breach: Why Punish State Criminals?,” Human Rights Quarterly jrg. 12 (1990), p. 11. 2
96
findings of facts than a general knowledge of what went on.”4 Als gevolg van de vaststelling van het ICTR dat er genocide heeft plaatsgevonden, wordt het voor negationisten nog moeilijker om dit te ontkennen. Dit wordt blijkens hoofdstuk 5 door een aantal geïnterviewden onderschreven en geapprecieerd. Onder de geïnterviewden is onenigheid over de vraag of het ICTR bijdraagt aan de waarheidsvinding. Enkele menen dat het bijdraagt aan de waarheidsvinding, andere denken dat dit niet het geval is.5 Innocent, een overlevende, is een van de geïnterviewden die denkt dat het Tribunaal bijdraagt aan waarheidsvinding. Hij stelt: “It can help to achieve the truth. […] Because it is there to put in action justice. So when they put in action justice, the truth will be there.”6 Door het bestraffen van daders wordt bekend welke rol bepaalde personen hebben gespeeld. Immaculée, eveneens een overlevende, zegt daarover: “There are some people whom I never knew participated. Now the court has exposed them.” 7 Rwandezen komen volgens haar door het werk van het ICTR te weten welke mensen verantwoordelijk waren voor de planning en organisatie van de genocide. Joseph, een overlevende, is van mening dat het Tribunaal veel objectieve oordelen velde. Hij stelt: “Until now almost all the indictments are objective […] because we have enough witnesses here in Rwanda. […] Some [are not objective], human beings can make mistakes. It was because of some witnesses who lied.”8 Joseph legt daarmee de oorzaak van deze feitelijk juiste uitspraken van de rechtbank niet bij onafhankelijke rechters. Hij meent dat de objectieve oordelen zijn vastgesteld omdat Rwandezen die hebben getuigd de waarheid vertelden. Dit is een andersoortige benadering dan die bij wetenschappers gebruikelijk is. Drie andere geïnterviewden menen het ICTR niet aan waarheidsvinding doet. De reden die zij hiervoor geven heeft te maken met de rol van de getuigen en de verdachten tijdens de rechtszaak. Allereerst stelt Bernadette, wiens burgemeester is veroordeeld door het ICTR, dat de waarheid alleen gevonden kan worden als verdachten niet liegen. Ze stelt: “People like [ex-prime minister] Kambanda, they don’t tell the truth, that is why [the 4
Malamud-Goti, “Why Punish State Criminals?,” p. 11. Zie eveneens P. Akhavan, “Justice in The Hague, Peace in the Former Yugoslavia? A Commentary on the United Nations War Crimes Tribunal,” Human Rights Quarterly jrg. 20 (1998), pp. 737-816, aldaar p. 741; Akhavan, “Justice and Reconciliation,” pp. 340-1; Fletcher en Weinstein, “Violence,” p. 587; Kritz, “Coming to terms,” p. 128. Uit onderzoek van L. Fletcher en H. Weinstein, onder rechters en aanklagers van de verschillende etnische groepen in Bosnië, blijkt echter dat de geïnterviewden alleen de feiten van het ICTY erkennen als ze overeenkomen met de eigen ideeën over wat er gebeurd is, “Justice, Accountability and Social Reconstruction. An Interview Study of Bosnian Judges en Prosecutors,” Berkeley Journal of International Law jrg. 18 (2000), pp. 102-164, aldaar p. 147. 5 Joseph, Gentille, Immaculée, Emmanuel, Félicien, Ignace, Innocent, Odette en Donatila denken dat het ICTR bijdraagt aan waarheidsvinding. Janvier, Bernadette en Augustin ontkennen dit. 6 Innocent, interview in Kibubu, 12 november 2005. 7 Immaculée, interview in Kigali, 10 december 2005. 8 Joseph, interview in Kigali, 25 november 2005.
97
Tribunal] can’t help to find the truth. Gacaca helps to find the truth, Arusha does not. When someone in gacaca tells the lies, there are others who know it and tell the truth.”9 Zij heeft blijkens deze uitspraak geen vertrouwen dat rechters in staat zijn vast te stellen welke getuigenis de feiten weergeeft en welke dat niet doet. Augustin, een omstander en eveneens inwoner van Kibubu, heeft een vergelijkbaar probleem met het ICTR. Hij kan niet begrijpen dat er niet-Rwandezen zijn die als getuigen voor het Tribunaal worden opgeroepen. Hij vertelt: “Some witnesses are foreigners. What are they going to tell about Rwanda? Only the Rwandese know everything of what happened. So the Tribunal cannot find truth because it is foreigners who don’t know very well.” 10 Dat er mensen zijn die op een bepaald terrein specifieke kennis hebben en als getuige-deskundige op kunnen treden omwille van de waarheidsvinding, is bij Augustin onbekend. Veel geïnterviewden menen dat er waarheidsvinding plaatsvindt bij het Rwanda Tribunaal. Het feit dat veel Rwandezen niets of weinig van het ICTR afweten, werpt hier een schaduw overheen. De wens van de Rwandese overheid dat mensen leren van de rechtszaken komt hiermee ook in het gedrang. Wanneer slechts weinigen op de hoogte zijn van de voortgang en de uitspraken van het Tribunaal dan hebben deze natuurlijk veel minder betekenis. De kritieken die de geïnterviewden geven zijn wellicht het gevolg van ongeïnformeerdheid over de gang van zaken bij dergelijke processen. § 6.2 BEREIKEN VAN RECHTVAARDIGHEID De doelen die voor het Tribunaal zijn gesteld met betrekking tot rechtvaardigheid, omvatten zowel de juridische, de vereffenende als de distributieve dimensie daarvan. De nadruk ligt evenwel op de vereffenende dimensie. Twee van de vier doelen hebben direct en uitsluitend betrekking op deze dimensie. De andere twee doelen richten zich op een van de twee andere dimensies maar hebben ook een vereffenend element. Het eerste doel past voornamelijk binnen de juridische dimensie van rechtvaardigheid. Verschillende auteurs menen dat het houden van rechtszaken ertoe kan leiden dat nieuwe normen vastgesteld worden. Minow schreef bijvoorbeeld: “Trials can create credible documents and events that acknowledge and condemn horrors. Thus they help to articulate both norms and commitment to work to realize them.”11 De rechtszaken bij het ICTR kunnen ertoe leiden dat normen als rechtsgelijkheid door de overheid en samenleving als noodzakelijk 9
Bernadette, interview in Kibubu, 9 november 2005. Augustin, interview in Kibubu, 9 november 2005. 11 Minow, Between, p. 50. Voor vergelijkbare argumentaties zie: Akhavan, “Justice in the Hague,” p. 749 en C. Nino, Radical Evil on Trial (New Haven/Londen: Yale University Press, 1996), p. 186. 10
98
worden beschouwd. Volgens een aantal geïnterviewden zorgt het ICTR ervoor dat nieuwe normen worden vastgesteld. Zo zegt Joseph, een overlevende: “If the Tribunal [fulfils its] duties, we will try to respect international norms. Like justice, freedom, democracy and good governance.”12 Het ICTR draagt volgens hem bij aan het bereiken van deze waarden. Hij weet niet hoe het Tribunaal deze waarden mogelijk maakt, maar hij weet zeker dat dit het geval is. Ook Félicien, een génocidaire, denkt dat het Tribunaal Rwandezen op bepaalde normen wijst. Hij zegt: “When it punishes, other see that they have to stay together as brother and sister.”13 Het Tribunaal straft mensen die anderen aan hebben gezet tot haat en geweld. Hierdoor realiseren mensen zich volgens Félicien dat dergelijk gedrag strafwaardig is en mensen moeten samenleven. Enkele geïnterviewden menen dat het Tribunaal geen rol speelt bij de vaststelling van nieuwe normen. Bernadette, een overlevende, zegt: “I think that is not possible, because they are outside. They would have to be here in Rwanda to establish new norms.” 14 Volgens Bernadette weten mensen te weinig over het Tribunaal en kan het daardoor niet voor nieuwe normen zorgen. Zij benoemt een belangrijk element rondom het ontstaan van maatschappelijke normen. Dit gebeurt immers niet doordat een rechtbank rechtspreekt maar doordat mensen leren van werkzaamheden van dergelijke instituties. Een belangrijk onderdeel van dit leerproces is dat mensen praten of discussiëren over deze uitspraken. Dit is alleen mogelijk als mensen geïnformeerd zijn. 15 Daarnaast is het echter wel mogelijk dat de Rwandese overheid normen van de ICTR overneemt. Alleen Joseph denkt dat de overheid dat doet, de andere geïnterviewden vertellen dat ze daarover te weinig informatie hebben en dus geen oordeel kunnen geven. Wanneer gekeken wordt naar eerder aangehaalde uitspraken van geïnterviewden dan blijkt dat er redelijk wat kritiek bestaat op enkele normen die het ICTR hanteert. Dat verdachten rechten hebben die niet geschonden mogen worden, is een van deze normen. Enkele geïnterviewden vinden een uitspraak van de rechtbank waarin deze rechten werden beschermd, geen uiting van rechtvaardigheid. Anderen zeggen dat daders worden vrijgesproken omdat er niet voldoende bewijs is, terwijl deze personen naar hun inzicht wel degelijk schuldig zijn. Tevens is het voor enkele geïnterviewden onbegrijpelijk dat nietRwandezen als rechter of getuige een rol spelen in de rechtszaak. De normen die voor het 12
Joseph, interview in Kigali, 25 november 2005. Félicien, Odette en Immaculée zijn het hiermee eens. Félicien, interview in Mukoza, 11 december 2005. Odette vindt dit eveneens. 14 Bernadette, interview in Kibubu, 9 december 2005. Janvier, Emmanuel en Innocent onderschrijven dit. 15 M. Osiel, Mass Atrocity, Collective Memory and the Law (New Brunswick / Londen: Transaction Publishers, 1997), pp. 2-10, 44. 13
99
ICTR gelden, kunnen blijkens deze voorbeelden niet altijd op steun van de geïnterviewden rekenen. Op basis van dit onderzoek moet vastgesteld worden dat een aantal geïnterviewden normen anders interpreteert en er conflicterende concepties van rechtvaardigheid bestaan. Daarmee wordt de hypothese dat het ICTR voor nieuwe normen zorgt in ieder geval niet onderbouwd. Twee andere doelen hebben betrekking op de vereffenende dimensie van rechtvaardigheid. Het eerste omvat het idee dat het Tribunaal door het bestraffen van planners bijdraagt aan het herstel van slachtoffers en overlevenden. Jurist Neil Kritz stelt bijvoorbeeld: “Prosecutions can provide victims with a sense of justice and catharsis - a sense that their grievances have been addressed and can hopefully be put to rest, rather than smoldering in anticipation of the next round of conflict.”16 De bestraffing van daders is voor mensen een belangrijke stap in het proces het leven weer op orde te krijgen en trauma’s te verwerken. Door een onafhankelijk orgaan wordt vastgesteld dat er misdaden tegen hen zijn begaan, daders kunnen hen niets meer aandoen en er is vastgesteld dat henzelf geen blaam treft. In hoofdstuk 3 wordt duidelijk dat de geïnterviewden het belangrijk vinden dat planners van de genocide bestraft worden. Tevens blijkt dat geïnterviewden voor hen vergeldende straffen wensen. Het vervolgen en bestraffen van daders draagt volgens enkele geïnterviewden bij aan het herstel van overlevenden. Augustin, een Hutu zegt: “It is possible if the justice is there and [shows] who were killers and they are punished. [Then] it will help survivors to rebuild their lives.”17 Joseph onderschrijft dit idee. Daarbij geeft hij aan dat de gevolgen erg groot zijn als de daders niet vervolgd worden. Hij stelt: “If [Bagosora] is not prosecuted it will affect survivors psychologically. […] [Then] we will say: “ah, during the genocide international community didn’t intervene. And after the genocide [there is no] tribunal [that] does prosecute those planners.” It will be a problem.” 18 Dit is voor hem voldoende reden om het ICTR op dit punt te waarderen. Ignace, een gacacarechter, vindt eveneens dat het ICTR bijdraagt maar hij is kritischer. Hij stelt: “It is [contributing] only a bit because of judging those people. But in another way it doesn’t help them to rebuild their lives.” 19 Volgens hem zou het Tribunaal meer kunnen 16
Kritz, “Coming to terms,” p. 128. Zie eveneens: Akhavan, “Justice in the Hague,” p. 767; C. Bassiouni, “Searching for Peace,” p. 26; Malamud-Goti, “Why Punish” p. 13, 15; F. Nsanzuwera, “The ICTR Contribution to National Reconciliation,” Journal of International Criminal Justice jrg. 3 (2005), p. 946; UN Doc. S/2004/616, p. 13. Kritiek op deze benadering vanuit de literatuur is dat het alleen gericht is op herstel op korte termijn. Herstel op lange termijn vraagt veel meer dan alleen het bestraffen van daders. Zie: Fletcher en Weinstein, “Violence and Social Repair,” pp. 593-5. 17 Augustin, interview in Kibubu, 9 december 2005. Janvier, Gentille, Emmanuel, Ancilla en Igance beamen dit. 18 Joseph, interview in Kigali, 25 november 2005. 19 Ignace, interview in Kibubu, 12 november 2005.
100
bijdragen indien het ruimte voor overlevenden biedt om te spreken, wat nu amper het geval is. Dan bestaat de kans dat zij op een persoonlijke wijze erkenning krijgen voor de misdaden die tegen hen begaan zijn. Verder uitten enkele geïnterviewden hun ongenoegen over het feit dat weinig personen die schuldig bevonden zijn, de door hen begane misdaden erkennen. Het ICTR draagt op dit vlak weinig bij aan het herstel van overlevenden. Voor hen is het immers erg belangrijk dat daders de misdaden erkennen. Emerthe is erg kritisch over de mogelijkheden van een rechtbank op dit gebied. Zij vertelt: “Whether or not they are being punished, the wound I have on my heart will never go away. I don’t see it is going to change the scars of the people. It will not help to rebuild our lives.”20 De traumatische gebeurtenissen die zij heeft meegemaakt hebben haar getekend, de bestraffing van de planners brengt daar geen verandering in. Hoewel enkele geïnterviewden menen dat veroordeling bijdraagt, werpt de opmerking van Emerthe de vraag op in welke mate het ICTR dat doet. Het stelt in ieder geval een simplistische benadering van het verzoeningsvraagstuk ter discussie. Het idee dat slachtoffers en overlevenden hun verleden kunnen laten rusten na de vervolging van de misdadigers, doet in grote mate tekort aan de problematiek rondom trauma’s.21 Een tweede doel met betrekking tot de vereffenende dimensie, betreft het vaststellen van individuele verantwoordelijkheid. Als gevolg van de strafrechtelijke vervolging wordt duidelijk dat een aantal individuen deze misdaden hebben begaan. Antonio Cassese, de eerste president van het ICTY, stelde: “If responsibility for the appalling crimes perpetrated (...) is not attributed to individuals, then whole ethnic and religious groups will be held accountable for these crimes and branded as criminal.”22 Door de werkzaamheden van het Tribunaal moet voor Rwandezen duidelijk worden dat niet alle Hutu’s lid waren van de Interahamwe en zij niet allemaal verantwoordelijk gesteld kunnen worden voor de genocide.23
20
Emerthe, interview in Mukoza, 11 december 2005. Voor een discussie zie: Fletcher en Weinstein, “Violence and Social Repair,” pp. 592-595. 22 Geciteerd in: Akhavan, “Justice in The Hague,” p. 766. Voor een vergelijkbare redenering: Akhavan, “Justice and Reconciliation,” p. 340 en Kritz, “Coming to Terms,” p. 128. 23 Er wordt op verschillende manieren kritiek geleverd op deze benadering. Veel misdaden zijn tijdens de genocide in groepen gepleegd waardoor individuele handelingen in sterke mate beïnvloed zijn door processen binnen een groep. Deze factoren spelen tijdens rechtszaken nauwelijks een rol. Zie: J. Alvarez, “Crimes of State/Crimes of Hate: Lessons from Rwanda,” The Yale Journal of International Law jrg. 24 (1999), pp. 365483, aldaar pp. 467-468; D. Cohen, “Beyond Nuremberg: Individual Responsibility for War Crimes,” in: C. Hesse en R. Post, Human Rights in Political Transitions: Gettysburg to Bosnia (New York: Zone Books, 1999), pp. 53-92, p. 53 en Fletcher en Weinstein, “Violence and Social Repair,” pp. 603-617. Een ander gevolg is dat omstanders die wellicht morele steun aan de daders hebben gegeven geen aandacht krijgen. Zie: Drumbl, “Remarks of Mark Drumbl,” in: Ratner en Bischoff (ed.), International, pp. 29-32, aldaar p. 31 en Fletcher en Weinstein, “Violence and Social Repair,” pp. 613-614. 21
101
Totnogtoe zijn er alleen Hutu’s door het Rwanda Tribunaal veroordeeld. Geen enkele geïnterviewde meent echter dat mensen bij het ICTR aangeklaagd worden omdat ze Hutu zijn. De geïnterviewden stellen dat vervolging plaatsvindt omdat deze personen misdaden hebben begaan. Beide Hutu’s die aan dit onderzoek hebben meegedaan, zijn daar ook van overtuigd. Zo zegt Emmanuel: “They are not judged because they are Hutu but because of what they did.”24 Joseph, een overlevende, is het daarmee eens maar volgens hem denkt niet iedereen in Rwanda er op deze manier over. Hij stelt: “Here some think that, in Arusha they are judging Hutu’s.”25 Volgens hem zijn er Hutu’s die het ICTR beschouwen als een instituut dat mensen op basis van hun identiteit veroordeeld waardoor collectieve schuld ontstaat. Hoewel geen van de geïnterviewden deze mening heeft, is dit een indicatie dat deze opinie in Rwanda bestaat. Het laatste doel heeft voornamelijk betrekking op de distributieve dimensie. De veroordeling van daders bij het Rwanda Tribunaal moet voor een beëindiging van de cultuur van straffeloosheid zorgen. Verschillende leden van de Veiligheidsraad vonden beëindiging van deze cultuur in Rwanda belangrijk omdat dit werd gezien als een van de oorzaken van de genocide.26 Daarnaast zijn enkele auteurs van mening dat straffeloosheid op internationaal niveau ook door middel van gerechtelijke vervolging kan worden aangepakt. Møse schreef: “There can be no doubt that the Tribunal’s proceedings relating to persons in very high positions have sent a strong signal to the world, including the African continent, that impunity will not be accepted by the international community.”27 Veroordelingen door het ICTR maken duidelijk dat geen uitzondering dient te worden gemaakt voor overheidsdienaren die tot voorkort in grote mate immuniteit bezaten voor degelijke vervolgingen. Een aantal geïnterviewden geeft aan dat het bestraffen van daders belangrijk is vanwege het beëindigen van straffeloosheid. Innocent zegt: “In order to fight against impunity people who killed must be punished.”28 De rechtszaken bij het ICTR maken volgens hem een einde aan deze straffeloosheid. Hij vertelt dat vergelijkbare misdaden in het verleden niet vervolgd werden. Dat dit nu wel het geval is maakt duidelijk dat zulke misdaden niet langer onbestraft blijven. Daarmee richten hij en de andere geïnterviewden zich op beëindigen van straffeloosheid in de nationale context. Over beëindiging op internationaal niveau wordt niet
24
Emmanuel, Interview in Kibubu, 9 december 2005. Joseph, interview in Kigali, 25 november 2005. 26 Dit stelden de Rwandese, Spaanse en Tsjechische vertegenwoordigers, VN document S/955. Zie eveneens: Nsanzuwera, “The ICTR,” p. 948. Dit heeft te maken met de distributieve dimensie omdat er ongelijkheid bestond in Rwanda ten aanzien van de veroordeling van misdaden. Daden die de overheid steunde, werden niet vervolgd. 27 Møse, “Main Achievements,” pp. 932-933. 28 Innocent, Interview in Kigali 11 december 2005. Ancilla en Emmanuel stellen dit eveneens. 25
102
gesproken door de geïnterviewden. De internationale omstandigheden staan waarschijnlijk te ver van de geïnterviewden af. Het beeld over de bijdrage van het Rwanda Tribunaal aan rechtvaardigheid is gemengd. Aan de ene kant draagt het volgens geïnterviewden bij aan beëindiging van straffeloosheid in Rwanda en de toewijzing van individuele verantwoordelijkheid. Aan de andere kant zijn ten aanzien van de implementatie van nieuwe normen en een bijdrage aan het verwerken van het verleden de resultaten minder positief. Er moet dan ook geconcludeerd worden dat het Tribunaal in staat is op bepaalde vlakken voor rechtvaardigheid te zorgen, maar dat er veel elementen zijn die het niet kan vervullen. Dit is zeker het geval wanneer bedacht wordt dat de doelen die gesteld zijn niet alle elementen van rechtvaardigheid omvatten die de geïnterviewden noemen. Maar het bereiken van rechtvaardigheid in een postgenocidale samenleving is zeer complex, zoniet onmogelijk. Dat het Rwanda Tribunaal belangrijke planners heeft veroordeeld, betekent dat aan dit voor de geïnterviewden belangrijke deel van rechtvaardigheid is voldaan. § 6.3 BIJDRAGEN AAN VERZOENING Het meest ambitieuze doel dat de Veiligheidsraad en verschillende auteurs stelden, betreft de bijdrage die het ICTR moest leveren aan nationale verzoening. Naast de vervolging van daders werden nog twee mechanismen genoemd dat verzoening mogelijk maakte.29 Ten eerste stelde Akhavan: A fundamental condition for reconciliation is widespread recognition of the truth that what transpired in 1994 was a genocide. […] Through the International Tribunal […] the Rwandan people may be witness to the truth and thereby exorcise themselves from the spectres of the past.”30
Doordat de waarheid getoond wordt bij het Tribunaal is verzoening mogelijk. Ten tweede stelde Kritz: “[I]t rejects the dangerous culture of collective guilt. […] [That is] perhaps most important for […] long-term reconciliation.”31 Het idee is dat mensen in staat zijn met elkaar samen te leven als ze elkaar niet beschuldigen van misdaden die zij niet hebben begaan. Uit de argumentatie rondom de werking van beide mechanismen wordt niet duidelijk of gevolgen betrekking hebben op individuele of nationale verzoening. Uit het onderzoek van Longman, Pham en Weinstein bleek dat iets meer dan de helft van de deelnemers vond dat het ICTR verzoening bevordert, één op de drie meende dat het 29
Zie bijvoorbeeld: Akhvan, “Justice in The Hague,” p. 770 en Møse, “Main Achievements,” p. 938. Akhavan, “Justice and Reconciliation,” p. 341. Zie eveneens: Bassiouni, “Searching for peace,” p. 24. 31 Kritz, “Coming to terms,” p. 128. Zie eveneens: Akhavan, “Justice in The Hague,” p. 766 en Fletcher en Weinstein, “Violence and Social Repair,” p. 598. 30
103
een substantiële bijdrage levert.
32
Voor alle geïnterviewden is de vervolging van
organisatoren van de genocide een belangrijk mechanisme met betrekking tot verzoening. De helft van de geïnterviewden meent dat het ICTR op deze wijze een bijdrage levert aan verzoening. 33 Félicien, een génocidaire, stelt: “They are prosecuting the perpetrators, that leads to reconciliation. Those people who are victims, they know the perpetrators are punished.”34 Het is volgens hem blijkbaar voldoende om te horen dat planners veroordeeld zijn. Waarheidsvinding is blijkens hoofdstuk 4 een belangrijk mechanisme voor het mogelijk maken van verzoening. Gentille, een overlevende, meent dat het Tribunaal vanwege dit mechanisme verzoening bevorderd. Ze zegt: “It has contributed to reconciliation through showing the truth about what happened. Accepting the reality as it was.”35 Ondanks het kleine aantal Rwandezen dat geïnformeerd is over het Tribunaal, denkt zij dat het door middel van waarheidsvinding bijdraagt aan verzoening. Waarheidsvinding is niet voldoende voor de geïnterviewden om zich te kunnen verzoenen, zij willen ook graag dat de misdaden erkend wordt door de mensen die deze hebben begaan. Innocent zegt over zijn voormalige burgemeester: “The bad thing was to hear that he started to refuse, that he did not kill people. How can he refuse, how can he say he did not kill people?”36 Het is niet in het directe belang van verdachten bij het ICTR om hun schuld te bekennen, terwijl dit wel erg belangrijk voor de geïnterviewden is. Geen van de geïnterviewden stelt expliciet dat het ICTR bijdraagt aan verzoening door het verwerpen van het concept van collectieve schuld. Eerder in dit hoofdstuk bleek dat etniciteit voor de geïnterviewden geen grond is om mensen te vervolgen. Dit kan een verklaring zijn voor de afwezigheid van dit mechanisme in de antwoorden van de geïnterviewden. Zij zijn blijkbaar niet van mening dat dit een blokkade opwerpt voor het bereiken van verzoening. Daarentegen is de locatie van het Tribunaal voor enkele geïnterviewden wel een probleem met betrekking tot verzoening.
37
Emmanuel, een
omstander, zegt bijvoorbeeld: “[Contributing] is possible, if they bring those people to Rwanda, so victims can meet the killers. […] That may contribute to reconciliation.”38 De rechtszaken bezoeken en de organisatoren veroordeeld zien worden, is voor hen een 32
Longman, “The Domestic Impact,” p. 39. Félicien, Odette, Joseph, Immaculée, Gentille en Janvier. 34 Félicien, interview in Mukoza, 11 december 2005. 35 Gentille, interview in Kigali, 30 november 2005. 36 Innocent, interview in Kibubu, 12 november 2005. 37 Bernadette, Donatila, Augustin, Emmanuel, Janvier en Ignace. 38 Emmanuel, Interview in Kibubu, 9 december 2005. 33
104
belangrijk element in het bereiken van verzoening. Dit idee komt ook naar voren in de gesprekken die journaliste Elisabeth Neuffer voerde met Rwandezen. Zij wilden graag de organisatoren confronteren met de gevolgen van hun misdaden.39 De geïnterviewden die denken dat het ICTR verzoening bevordert, spreken allen over het individuele niveau van verzoening. De veroordeling van planners en de waarheid die daardoor gevonden wordt, leidt ertoe dat mensen bereid zijn samen te leven. Een mogelijke reden dat de veroordeling van planners individuele verzoening mogelijk maakt, is dat het ICTR de genocide en het leed dat mensen is aangedaan erkent. Een andere reden is wellicht dat geïnterviewden vinden dat dit een stap in de goede richting is maar dat andere daders nog wel bij gacaca veroordeeld moeten worden en dat dit makkelijker gaat door de veroordelingen door het ICTR. Veroordelingen bij het Tribunaal leiden niet tot verzoening met planners, daartoe zijn bijna alle geïnterviewden niet bereid. Dat geïnterviewden nationale verzoening niet als gevolg van de werkzaamheden van het ICTR beschrijven, heeft er mogelijk mee te maken dat zij van mening zijn dat deze er al is. Aan de oppervlakte van de samenleving lijkt er momenteel een grote stabiliteit te heersen. Dit is wellicht in de ogen van de geïnterviewden een gevolg van nationale verzoening. Net als aan rechtvaardigheid draagt het Rwanda Tribunaal volgens geïnterviewden bij aan het mogelijk maken van verzoening. Door de veroordeling van belangrijke planners van de genocide en het vaststellen van gebeurtenissen, wordt voor een aantal geïnterviewden het makkelijker om zich te verzoenen. Doordat het Tribunaal echter ontoegankelijk is, draagt het volgens andere geïnterviewden niet bij. De vraag dient zich mede hierom aan of de bijdrage van het Tribunaal significant is. Door de locatie en het grote aantal Rwandezen dat slecht geïnformeerd is, kan de impact op de samenleving niet erg groot zijn. § 6.4 VOORKOMEN VAN GENOCIDE Het laatste doel dat gesteld is voor het Rwanda Tribunaal betreft het voorkomen van een nieuwe genocide of misdaden tegen de menselijkheid. Het idee is dat het veroordelen van daders afschrikwekkend werkt, zowel voor Rwandezen als voor leiders in andere landen. Jurist Cherif Bassiouni stelt: “The relevance of prosecution and other accountability measures to the pursuit of peace is that through their effective application they serve as a deterrence, and thus prevent future victimization.”40 Het ICTR zorgt ervoor dat Rwandese huidige en toekomstige machthebbers niet vergelijkbare misdaden begaan doordat de angst bestaat zelf 39 40
Neuffer, The Key to my Neighbour’s House, p. 379. Bassiouni, “Searching for peace,” p. 18.
105
vervolgd te worden. Politieke machthebbers elders in de wereld zullen eveneens minder snel geneigd zijn dergelijke misdaden te begaan vanwege de kans op vervolging.41 De geïnterviewden zijn verdeeld over de vraag of het Rwanda Tribunaal een nieuwe genocide kan voorkomen. Ongeveer de helft van hen meent dat het ICTR nieuwe massamoorden in Rwanda voorkomt.42 Joseph, een overlevende, stelt: “It will prevent another genocide. Because those who can plan the genocide will say: “We have to pay attention, it is dangerous. If we plan a genocide we will be tried by international community.”” 43 De vervolging werkt in zijn ogen afschrikwekkend. Ook Immaculée gelooft in de preventieve werking van het ICTR maar stelt een voorwaarde: “It is important to show what happened, this prevents another genocide.”44 Voor haar wordt een massamoord niet voorkomen door mensen hard te straffen maar door bekend te maken wat er is gebeurd. Zij gelooft dat mensen dan inzien dat het verkeerd is om dergelijke misdaden te begaan. Doordat mensen leren van het verleden zullen ze volgens Immaculée niet nogmaals dergelijke misdaden begaan. Andere geïnterviewden menen dat het ICTR geen rol speelt ten aanzien van de voorkoming van een genocide.45 Hiervoor worden drie redenen gegeven. Ten eerste stelt een aantal geïnterviewden dat de omstandigheden waarin de gevangen verkeren niet de juiste zijn. Bernadette, een overlevende, zegt: “They don’t teach them how to behave. But here they are [taught] how to behave.”46 Zij gelooft dat mensen geleerd kan worden zich beter te gedragen en dat daardoor toekomstige massamoorden te voorkomen zijn. Een tweede reden is dat het Tribunaal niet goed genoeg functioneert. Emmanuel, een omstander, stelt: “The Tribunal doesn’t work very well. They judge only a few people in a long time. So that Tribunal can’t prevent a genocide.”47 Om een genocide te kunnen voorkomen moet het Tribunaal volgens Emmanuel meer mensen veroordelen. De derde reden is dat het voorkomen van een genocide niet een taak is van een rechtbank. Innocent legt dat uit: “A Tribunal cannot prevent a genocide. The thoughts of people in the country can prevent a genocide. The Tribunal is there
41
Akhavan, “Justice in The Hague,” pp. 742-744; Bucyana, “The International,” p. 622; A. Neier, “Bringing War Criminals to Justice: A Brief History,” Social Research jrg. 69 (2002), pp. 1091- 1097, aldaar p. 1091. Andere auteurs zijn sceptisch over de afschrikkende werking omdat mensen die dergelijke misdaden begaan niet als rationele actoren gezien kunnen worden en omdat de kans nog altijd erg klein is dat er vervolging plaatsvindt, zie: G. Bass, Stay the Hand of Vengeance. The Politics of War Crimes Tribunals (Princeton / Oxford: Princeton University Press, 2000), pp. 290-295 en Minow, Between Vengeance and Forgiveness, p. 50. 42 Dit denken Joseph, Gentille, Immaculée, Félicien en Ancilla. 43 Joseph, interview in Kigali, 25 november 2005. 44 Immaculée, interview in Kigali, 10 december 2005. 45 Dit denken Bernadette, Augustin, Emmanual, Emerthe, Ignace, Innocent en Odette. 46 Bernadette, interview in Kibubu, 9 december 2005. 47 Emmanuel, interview in Kibubu, 9 december 2005.
106
to punish.”48 Andere mechanismen dan rechtszaken moeten ervoor zorgen dat een genocide wordt voorkomen. Innocent gelooft niet in de afschrikwekkende werking van straffen. Misdaden kunnen volgens hem alleen voorkomen worden als de gedachten van mensen veranderen. Evenals over de andere doelen denken geïnterviewden verschillend omtrent de mogelijke bijdrage die het Rwanda Tribunaal levert aan de voorkoming van een genocide. Zware straffen kunnen volgens enkele geïnterviewden afschrikwekkend werken. Anderen menen dat aanleren van ander gedrag belangrijker is dan straffen. Op basis van dit hoofdstuk ontstaat een gemengd beeld over de resultaten van het ICTR met betrekking tot de gestelde doelen. Door de slechte geïnformeerdheid onder de geïnterviewden, en waarschijnlijk veel andere Rwandezen, is de impact van haar werkzaamheden velen malen kleiner dan het in potentie is. Dat het Tribunaal mensen veroordeelde die een grote verantwoordelijkheid dragen voor de genocidale misdaden, wordt door de geïnterviewden als erg belangrijk ervaren. Dit is een belangrijke verdienste. Helaas weten velen amper wat er zich in Arusha afspeelt. Tekenend hiervoor is de onwetendheid onder de inwoners van Kibubu over de strafzaak tegen hun voormalige burgemeester. De gehele samenleving kan profijt hebben van een hogere mate van geïnformeerdheid en dit is dus ook in het belang van de overheid. Afgezien hiervan blijft het echter de vraag aan welke doelen een dergelijk Tribunaal zou kunnen bijdragen. De geïnterviewden noemen een aantal fundamentele beperkingen van een degelijk juridisch instrument. Naast een internationaal tribunaal zijn er andere mechanismen noodzakelijk om de voor dit instituut gestelde doelen te bereiken.
48
Innocent, interview in Kibubu, 12 november 2005.
107
HOOFDSTUK 7. EFFECTIVITEIT VAN MECHANISMEN In dit afsluitende hoofdstuk wordt gekeken wat de voor- en nadelen van transitionele mechanismen zijn ten aanzien van de situatie in Rwanda en de opinies van de geïnterviewden. Eerst komen in kort bestek nog de belangrijkste opinies van de geïnterviewden naar voren. Daarna wordt een aantal factoren besproken die de transitie in Rwanda bemoeilijken. Als laatste worden enkele kwaliteiten en tekortkomingen van de in deze context belangrijkste mechanismen besproken. Op basis van deel 2 en 3 kan een aantal elementen worden vastgesteld die de geïnterviewden bij een transitie van belang achten. Zo hebben vrijwel alle geïnterviewden de wens om te weten wat er is gebeurd. Velen lijken hiermee vooral te wijzen op de gebeurtenissen in hun eigen gemeenschap. Hiernaast willen zij ook dat de misdaden worden erkend, voornamelijk door de mensen die deze daden begingen. Verder willen vrijwel alle geïnterviewden dat misdadigers vervolgd en bestraft worden. Volgens hen moeten degenen die de genocide hebben voorbereid en degenen die de moorden hebben uitgevoerd verschillende straffen krijgen. De eersten moet een sterk vergeldende straf worden opgelegd, velen vinden een meer herstellende straf voor de tweede groep wenselijk. Hierbij is het echter niet geheel duidelijk welke personen tot de organisatoren moeten worden gerekend. Om rechtvaardigheid te bereiken moet volgens een aantal geïnterviewden echter meer verricht worden dan bestraffen alleen. Zij menen dat onder andere rechtsgelijkheid, het organiseren van herdenkingsbijeenkomsten en het verlenen van compensatie eveneens hiertoe gerekend moet worden. Bij alle elementen die voor rechtvaardigheid noodzakelijk zijn, speelt de overheid een belangrijke rol. Verder menen veel geïnterviewden dat verzoening belangrijk is, mede voor meer stabiliteit en ontwikkeling van het land. Een aantal middelen kan dit mogelijk maken. Dat daders om vergeving vragen is hierbij in ieder geval onmisbaar. Het vinden van de waarheid, berechten van daders, participatie van de bevolking en inzet van de overheid zijn eveneens belangrijke middelen. De geïnterviewden zijn echter alleen bereid zich te verzoenen met de uitvoerders van de genocide, de planners lijken ze niet te kunnen vergeven. Uit de handelingen die moeten worden verricht om de transitie enigszins naar wens van de geïnterviewden te laten verlopen, blijkt dat het niet mogelijk is met één mechanisme kan worden te volstaan. Het lijkt onontbeerlijk dat er verschillende mechanismen naast elkaar functioneren. Gezien de omstandigheden in een post-genocidale samenleving is een succesvolle transitie ook zeer problematisch als er meerder mechanismen naast elkaar 108
bestaan. Dit wordt verder bemoeilijkt door een aantal factoren die in hoofdstuk 1 zijn besproken. Alvorens in het licht van de opinies van de geïnterviewden een aantal mechanismen te bespreken, komen deze factoren aan bod. De eerste factor is het grote aantal mensen dat als slachtoffer of dader betrokken was bij de genocide. Daardoor zijn er, beredeneerd vanuit de opinies van de geïnterviewden, zeer veel mensen die veroordeeld en veel gebeurtenissen die opgehelderd moeten worden. Het vaststellen van schuld van deze daders kost niet alleen veel tijd maar ook een grote hoeveelheid geld en verlangt een omvangrijk justitieel apparaat. Daarnaast is het grote aantal mensen dat vanwege trauma’s hulp nodig heeft aanzienlijk wat eveneens veel geld en expertise vergt. Dit snijdt een tweede belemmerende factor aan, namelijk het feit dat Rwanda een zeer arm land is. Om uit te kunnen voeren wat volgens de geïnterviewden nodig is, moet zeer veel geld geïnvesteerd worden wat niet bij de Rwandese overheid voorhanden is. Zeker in deze situatie is het zo dat geld uitgegeven aan transitionele mechanismen niet meer uitgegeven kan worden aan andere elementen die belangrijk zijn voor een stabiele samenleving, zoals het onderwijs. Een derde factor betreft de beperkte mogelijkheden die bestaan om Rwandezen te informeren. Het merendeel van de geïnterviewden gebruikt voornamelijk of zelfs alleen de radio als massamediale informatiebron. De Rwandezen goed op de hoogte brengen van belangrijke gebeurtenissen door middel van onafhankelijke berichtgeving is daardoor moeilijk. De vierde en laatste belemmerende factor versterkt dit nog verder. De Rwandese overheid heeft immers de laatste jaren aangetoond niet gediend te zijn van onafhankelijke oordeelsvorming van haar burgers en kritiek op haar bewind van binnenlandse of buitenlandse actoren. Hierdoor wordt objectieve waarheidsvinding nog veel moeilijker, zeker over de misdaden waar zijzelf van beschuldigd wordt. In de context van deze factoren wordt hieronder bekeken in welke mate een waarheidscommissie, gacaca en een internationaal tribunaal tegemoet kunnen komen aan de wensen van de geïnterviewden. Deze mechanismen worden besproken omdat zij binnen de internationale literatuur of de Rwandese context een belangrijke rol vervullen. § 7.1 EEN WAARHEIDSCOMMISSIE Een van de belangrijkste taken van een waarheidscommissie is het vaststellen en daarmee erkennen van misdaden.
1
Tijdens de werkzaamheden van deze commissie kunnen
overlevenden, slachtoffers, omstanders en daders vertellen op welke wijze zij de misdaden 1
Hayner, Unspeakable truths, pp. 24-31.
109
hebben ervaren en wat voor impact het op hen heeft gehad. Op deze wijze worden niet alleen feitelijkheden maar ook narratieve waarheden vastgesteld. Het is mogelijk dat er een vereffening met het verleden bestaat, daders worden immers openlijk met de consequenties van hun handelen geconfronteerd. In de nieuwe morele orde, waarin hun handelingen als misdaden worden gezien, kan dat een vernederende gebeurtenis zijn. Overlevenden hebben de mogelijkheid te spreken tegen een ‘luisterende natie’ wat zowel voor de spreker als voor andere overlevenden positieve gevolgen kan hebben. Het gevoel kan immers ontstaan dat er naar overlevenden en slachtoffers geluisterd wordt waardoor meer mensen hun verhaal gaan vertellen. Aan een aantal wensen van de geïnterviewden kan een waarheidscommissie tegemoet komen. Zij zorgt immers voor waarheidsvinding en wellicht nationale erkenning. Door haar opzet is het mogelijk dat daders hun daden erkennen en daarvoor openlijk spijt betuigen. Een toename in bereidheid tot erkenning in gemeenschappen kan ook een gevolg van deze werkzaamheden zijn. Eveneens is het mogelijk dat door de werk van deze commissie meer mensen bereid zijn om openlijk, in hun gemeenschap of bij de commissie, hun daden bekennen. Dit kan een positieve uitwerking hebben op het verzoeningsproces. In de context van de massaliteit van de misdaden in Rwanda is het de vraag waaraan een waarheidscommissie meer aandacht zou moeten besteden. De geïnterviewden willen graag weten wat er in hun gemeenschap en met hun familieleden is gebeurd. Indien daar veel aandacht aan wordt besteed, heeft dit grote gevolgen voor de betaalbaarheid. Als alleen gekozen wordt voor waarheidsvinding op nationaal niveau, komt het niet tegemoet aan de wensen van de geïnterviewden. Een laatste complexiteit is de organisatie van de commissie. Als de commissie door de overheid wordt georganiseerd dan bestaat de kans op gepolitiseerde conclusies, wat zeker het geval is in een land als Rwanda. Internationale bemoeienis zou dan ook noodzakelijk zijn wat de overheid als schending van de soevereiniteit kan beschouwen. Een commissie georganiseerd door maatschappelijke organisaties is wellicht niet in staat voldoende medewerking te krijgen van de overheid. Omtrent het bereiken van rechtvaardigheid heeft een waarheidscommissie zowel voorals nadelen. Een groot nadeel van een waarheidscommissie is dat het niet de bevoegdheid heeft mensen te bestraffen, terwijl dit voor vrijwel alle geïnterviewden een zeer belangrijk element van rechtvaardigheid is. Bij een waarheidscommissie kan alleen morele vereffening plaatsvinden wat voor de geïnterviewden niet voldoende is. Daarom kan het in deze context alleen in samenwerking met een mechanisme functioneren dat de bevoegdheid heeft straffen op te leggen. Wel is het mogelijk dat een waarheidscommissie compensatieregelingen uit kan 110
voeren wat voor een aantal geïnterviewden eveneens een belangrijk element van rechtvaardigheid is. Eveneens is het mogelijk dat zij een belangrijke rol kan spelen bij de implementatie van nieuwe normen doordat zij dialogen tussen verschillende groepen mogelijk kan maken. § 7.2 GACACA Zoals in deel 2 is beschreven, vervult gacaca in Rwanda een belangrijke rol. Door haar opzet is het mogelijk veel daders te berechten. Daarbij biedt het lokale gemeenschappen de mogelijkheid over de gebeurtenissen te spreken, de gevolgen van de misdaden worden daardoor wellicht lokaal erkend. Een gevolg is dat Rwandezen goed geïnformeerd kunnen worden over de voortgang en bevindingen van gacaca. De wijze waarop de overheid gacaca heeft opgezet (met onder andere de mogelijkheid van strafvermindering) stimuleert daders om te bekennen. In theorie is dit een belangrijk voordeel van dit mechanisme. Of dit in de praktijk ook leidt tot een grotere kans op verzoening valt te bezien gezien de wijze waarop de bekenning plaatsheeft, zie hoofdstuk 2. Door de opzet voldoet gacaca aan een flink aantal wensen van de geïnterviewden. Maar deze zorgt er eveneens voor dat het aan een aantal belangrijke wensen niet kan voldoen. Doordat de rechtsgang in dorpen plaatsvindt, is het niet goed mogelijk de misdaden te vervolgen die op nationaal niveau hebben plaatsgehad, zoals de planning van de genocide. Om deze mensen te veroordelen is het noodzakelijk dat er hiervoor een mechanisme op nationaal niveau bestaat, wat in het Rwandese systeem ook het geval is. De toepasbaarheid van een rechtsvorm als gacaca in andere situaties is zeer afhankelijk van de cultuur van dat land. Gacaca is in Rwanda mogelijk omdat het een mechanisme is waar Rwandezen aan gewend zijn. De effectiviteit hangt eveneens samen met de sterke nadruk in Rwanda op een herstellend model van rechtspraak, mede ingegeven door de Rwandese interpretatie van het christendom. In landen waar een dergelijk traditie ontbreekt, is deze vorm van conflictbemiddeling wellicht geen wenselijke optie. Wel maakt de mogelijke effectiviteit van gacaca voor de transitie in Rwanda duidelijk dat lokale vormen van conflictbemiddeling een belangrijke rol kunnen vervullen in een transitionele samenleving. Het gebruiken van lokale rechtsvormen bij een transitie lijkt een concept dat steeds meer gebruikt wordt.2
2
Voor een discussie Bloomfield, Barnes en Huyse, Reconciliation, pp. 116-122.
111
§ 7.3 EEN INTERNATIONAAL TRIBUNAAL Het Rwanda Tribunaal vervult eveneens een belangrijke rol bij de Rwandese transitie. Aan een aantal wensen van de geïnterviewden kan het ICTR voldoen, zoals uitgebreid in hoofdstuk 5 en 6 is beschreven. Onder andere bij nationale waarheidsvinding en veroordeling van planners is het Tribunaal volgens een aantal geïnterviewden redelijk succesvol geweest. Het heeft een belangrijke rol gespeeld bij de vaststelling van de misdaden. De hoeveelheid informatie waarover de geïnterviewden beschikken is echter zeer klein. Hierdoor neemt de effectiviteit sterkt af. Daarnaast is een dergelijk tribunaal niet in staat vast te stellen wat er in dorpen gebeurde, waar de geïnterviewden juist veel behoefte aan hebben. Dit kan redelijkerwijs ook niet tot haar takenpakket gerekend worden. Zij dient zich te richten op het veroordelen van organisatoren van de genocide. Daarnaast kan een dergelijk instituut niet ook ruimte bieden aan de wens van overlevenden om hun verhaal te kunnen vertellen. Om hieran te kunnen voldoen, dienen er verschillende mechanismen naast elkaar te functioneren. Vrijwel alle geïnterviewden vinden het goed dat er een internationaal tribunaal is dat de misdaden bestraft. Geen van hen pleit ervoor de rechtszaken uitsluitend door de Rwandese overheid te laten organiseren. Op één na hebben alle geïnterviewden wel problemen met de locatie van het Tribunaal. Volgens hen zorgt de onbereikbaarheid ervoor dat de invloed van het ICTR veel kleiner is dan mogelijk is. Dit is dan ook een belangrijke aanbeveling aan toekomstige internationale tribunalen als het Internationale Strafhof. Om de impact voor de gemeenschap waar de misdaden zijn begaan te vergroten dient het dicht bij die gemeenschap te functioneren. Daarbij moet echter wel bedacht worden dat de onafhankelijkheid van de rechtspraak en de gevangenen niet in gevaar mogen komen. Daarnaast is het belangrijk te bekijken of het land niet gedestabiliseerd wordt doordat voormalige leiders in het land zelf veroordeeld worden. Wellicht was het besluit het ICTR in Arusha te huisvesten gerechtvaardigd gezien de omstandigheden van midden jaren negentig. Gezien de opinies van de geïnterviewden is het evenwel verstandig om de mogelijkheid open te houden een dergelijk tribunaal op een later tijdstip alsnog naar het land zelf te verhuizen. § 7.4 CONCLUSIE: BEPERKTE INVLOED VAN EEN INTERNATIONAAL TRIBUNAAL De hier beschreven mechanismen kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan een succesvolle transitie. Omdat de doelen die bereikt moeten worden zo divers zijn, kunnen zij echter niet in een vacuüm opereren. Op verschillende niveaus moeten er elkaar aanvullende mechanismen bestaan. In de context van de opinies van de geïnterviewden dienen dat
112
rechtszaken te zijn maar ook een mechanisme dat op waarheidsvinding is gericht waarbij de bevolking kan participeren. Het is mogelijk dat in een andere samenleving mensen een minder grote nadruk leggen op rechtszaken als een vereffenend mechanisme. Bij de bepaling welk vereffenend mechanisme wordt gebruikt, dienen de opinies van de bevolking en dan met name de overlevenden een belangrijke rol te spelen. In moreel opzicht is dat evident, maar ook in politiek-strategisch opzicht verdient dit aanbeveling. Hoewel er op basis van dit onderzoek geen bewijs voor is, lijkt het voor de stabiliteit van een transitionele samenleving belangrijk dat de bevolking gehoord wordt. Op deze wijze kan een transitie naar een vreedzame samenleving immers succesvol worden. De rol van de overheid kan in een postgenocidale samenleving van doorslaggevend belang zijn. In een situatie die deze de mechanismen gebruikt voor andere doeleinden dan een succesvolle transitie, komt het functioneren daarvan onder druk te staan. Deze moeilijk te verwezenlijken doelen kunnen dan mogelijk helemaal niet bereikt worden. Om de kans hierop te verkleinen lijkt het van belang dat niet alleen de overheid activiteiten organiseert, maar dat zowel lokale actoren, andere landen als internationale organisaties zich met het proces bemoeien. Zij moeten toezien op een onafhankelijk functioneren van de mechanismen. Het is het Rwanda Tribunaal gelukt de voor haar gestelde doelen gedeeltelijk te bereiken. De mate waarin dat gelukt is, wordt echter betwist door de geïnterviewden. Sommigen stellen zelfs dat de doelen helemaal niet bereikt zijn. Voor een deel is dit een resultaat van haar eigen (dis)functioneren. Voor een ander deel was dat echter te voorspellen. Het is onmogelijk voor een internationaal tribunaal om een werkelijk substantiële bijdrage te leveren aan waarheidsvinding, rechtvaardigheid en verzoening. Om deze doelen te bereiken moet meer gebeuren dan alleen het vervolgen van de organisatoren van de genocide. Daarin schuilt een belangrijke uitdaging die Rwanda (gedeeltelijk) nog te wachten staat. De conclusie van dit onderzoek moet dan ook zijn dat de doelen van dergelijke internationale instituties getemperd moeten worden. Van een internationaal tribunaal moet verlangd worden dat zij organisatoren van grootschalige misdaden vervolgt en bestraft. Om andere elementen van een transitie mogelijk te maken zijn aanvullende mechanismen noodzakelijk.
113
LITERATUURLIJST African Rights, Death Despair and Defiance (Londen: African Rights, 1995.) African Rights, Broken bodies, Torn spirits (Londen: African Rights, 2004.) African Rights, Gacaca justice. A Shared Responsibility (Londen: African Rights, 2003.) Akhavan, P., “The International Criminal Tribunal for Rwanda: The Politics and Pragmatics of Punishment,” American Journal of International Law jrg. 90 (1996), pp. 501-510. Akhavan, P., “Justice and Reconciliation in the Great Lakes Region of Africa: The Contribution of the International Criminal Tribunal for Rwanda,” Duke Journal of Comparative & International Law jrg. 7 (1997), pp. 325-348. Akhavan, P., “Justice in The Hague, Peace in the Former Yugoslavia? A Commentary on the United Nations War Crimes Tribunal,” Human Rights Quarterly jrg. 20 (1998), pp. 737816. Amnesty International, International Criminal Tribunal for Rwanda: Trials and Tribulations (Londen: Amnesty International, 1998.) Amnesty International, Rwanda: Freedom of expression under attack (Londen: Amnesty International, 2006.) Alvarez, J., “Crimes of State/Crimes of Hate: Lessons from Rwanda,” The Yale Journal of International Law jrg. 24 (1999), pp. 365-483. Askin, K., “International Criminal Tribunals and Victim-Witnesses,” in: S. Ratner en J. Bischoff (red.), International War Crimes Trials: Making a Difference? (Texas: University of Texas School of Law, 2004), pp. 49-58. Ball, H., Prosecuting War Crimes and Genocide. The Twentieth-Century Experience (Lawrence / Kansas: University Press of Kansas, 1999.) Barahona de Brito, A., C. González-Enríquez en P. Aguilar (red.), The politics of Memory. Transitional justice in democratizing societies (Oxford: Oxford University Press, 2001.) Bass, G., Stay the Hand of Vengeance. The Politics of War Crimes Tribunals (Princeton / Oxford: Princeton University Press, 2000.) Bassiouni, C., “Searching for Peace and Achieving Justice: The Need for Accountability,” Law & Contemp. Probs. jrg. 59 (1996), pp. 9-29. Benezer, G., “Trauma signals in life stories,” in: K. L. Rogers, S. Leydesdorff en G. Dawson, Trauma and Life Stories. International Perspectives (Londen / New York: Routledge, 1999), pp. 29-45. Biro, M. e.a., “Attitudes toward justice and social reconstruction in Bosnia and Herzegovina and Croatia,” in: E. Stover and H. Weinstein (red.), My Neighbor, My Enemy. Justice and Community in the Aftermath of Mass Atrocity (Cambridge: Cambridge University Press, 2004), pp. 183-205. Bloomfield, A., T. Barnes en L. Huyse (red.), Reconciliation After Violent Conflict (Stockholm: International Institute for Democracy and Electoral Assistance, 2003.) Boraine, A., A country unmasked. Inside South Africa’s Truth and Reconciliation Commission (Oxford: Oxford University Press, 2000.) Bucyana, J., “The International Penal Tribunal for Rwanda and National Reconciliation,” International Journal of Refugee Law jrg. 8 (1996), pp. 622-625. Cobban, H., “Healing Rwanda. Can an international court deliver justice?,” Boston Review jrg. 28 (2003), pp. 1-28. Cohen, D., “Beyond Nuremberg: Individual Responsibility for War Crimes,” in: C. Hesse en R. Post, Human Rights in Political Transitions: Gettysburg to Bosnia (New York: Zone Books, 1999), pp. 53-92. Cohen, S., States Of Denial. Knowing about Atrocities and Suffering (Cambridge: Polity
114
Press, 2005.) Des Forges, A., ‘Leave None to Tell the Story’. Genocide in Rwanda (New York: Human Rights Watch, 1999). Des Forges, A. en T. Longman, “Legal responses to genocide in Rwanda,” in: Stover, E. en H. Weinstein (red.), My Neighbor, My Enemy. Justice and Community in the Aftermath of Mass Atrocity (Cambridge: Cambridge University Press, 2004), pp. 49-68. Destexhe, A., Rwanda and Genocide in the Twentieth Century (Londen: Pluto Press, 1995.) Drumbl, M., “Lessons for International Criminal Justice from Rwanda,” Washington & Lee Public Law Research Paper jrg. 13 (2002), pp. 1-51. O. Enwezor (red.), Experiments With Truth: Transitional Justice and the Processes of Truth and Reconciliation (Kassel: Hatje Cantz, 2002.) Fletcher. L. en H. Weinstein, “Violence and Social Repair: Rethinking the Contribution of Justice to Reconciliation,” Human Rights Quartely jrg. 24 (2002), pp. 573-639. Fletcher. L. en H. Weinstein, “Justice, Accountability and Social Reconstruction. An Interview Study of Bosnian Judges and Prosecutors,” Berkeley Journal International Law jrg. 102 (2000), pp. 102-164. Goldstone, R., Prosecution of War Criminals, (Londen: The David Davies Memorial Institute of International Studies, 1996.) Goldstone, R., For Humanity. Reflection of a War Crimes Investigator (New Haven / Londen: Yale University Press, 2000.) Goldstone, R., “Advancing the cause of human rights,” in: S. Power en G. Allison, Realizing Human Rights. Moving from Inspiration to Impact (New York: St. Martin Press, 2000), pp. 195-221. Gourevitch, P., ‘Ze maken ons allemaal dood…’ Verhalen uit Rwanda (Amsterdam: Atlas, 1998.) Hatzfeld, J., Seizoen van de machetes. Het verhaal van de daders (Amsterdam: Bezige Bij, 2004.) Hayner, P., Unspeakable truths. Facing the Challenge of Truth Commissions (New York: Routledge, 2002.) Herik, L. J. van den, The Contribution of the Rwandan Tribunal to the Development of International Law (Leiden: Martinus Nijhoff Publishers, 2005.) Herman, J., Trauma en herstel. De gevolgen van geweld – van mishandeling thuis tot politiek geweld (Amsterdam: Wereldbibliotheek, 2003.) Human Rights Watch, Shattered Lives (New York: Human Rights Watch, 1996.) Human Rights Watch, Rape Survivors Find No Justice (New York: Human Rights Watch, 2004.) Human Rights Watch, The Rwandan Genocide: How It Was Prepared (New York: Human Rights Watch, 2006.) International Crisis Group, International Criminal Tribunal for Rwanda: Justice Delayed (Nairobi / Arusha / Brussel: International Crisis Group, 2001.) “More genocide suspects released,” Integrated Regional Information Network, 11 juni 2003. “Genocide survivors flee province over killings,” Integrated Regional Information Network, 12 januari 2004. “Release of thousands of prisoners begins,” Integrated Regional Information Network, 1 augustus 2005. “Prosecutor reviews alleged RPF genocide crimes,” Integrated Regional Information Network, 23 februari 2006. Karekezi, U., A. Nshimiyimalna en B. Mutamba, e.a., “Localizing justice: gacaca courts in post-genocide Rwanda,” in: Stover, E. en H. Weinstein (red.), My Neighbor, My Enemy. Justice and Community in the Aftermath of Mass Atrocity (Cambridge: Cambridge
115
University Press, 2004), pp. 69-84. Knoops, G. J., An Introduction to the Law of the International Criminal Tribunals. A Comparative Study (Ardsley / New York: Transnational Publishers, 2003.) Kritz, N. “Coming to Terms with Atrocities: A Review of Accountability Mechanisms for Mass Violations of Human Rights,” Law & Contemp. Probs. jrg. 59 (1996), pp. 127153. Kritz N. (ed.): Transitional Justice. How Emerging Democracies Reckon with Former Regimes. Volume 1: General Considerations (Washinton D.C.: US Institute of Peace, 1995.) Leydesdorff, S. e.a., “Introduction: Trauma and life stories,” in: K. L. Rogers, S. Leydesdorff en G. Dawson, Trauma and Life Stories. International Perspectives (Londen / New York: Routledge, 1999), pp. 1-26. Leydesdorff, S., De mensen en de woorden (Amsterdam: J.M. Meulenhoff, 2004.) Longman, T., “Church Politics and the Genocide in Rwanda,” Journal of Religion in Africa jrg. 31 (2001), pp. 163-186. Longman, T., P. Pham en H. Weinstein, “Connecting justice to human experience: attitudes toward accountability and reconciliation in Rwanda,” in: E. Stover and H. Weinstein (red.), My Neighbor, My Enemy. Justice and Community in the Aftermath of Mass Atrocity (Cambridge: Cambridge University Press, 2004), pp. 206-225. Longman, T. en T. Rutagengwa, “Memory, identity, and community in Rwanda,” in: Stover, E. en H. Weinstein (red.), My Neighbor, My Enemy. Justice and Community in the Aftermath of Mass Atrocity (Cambridge: Cambridge University Press, 2004), pp. 162182. Longman, T., “The Domestic Impact of the International Criminal Tribunal for Rwanda,” S. Ratner, en J. Bischoff (red.), International War Crimes Trials: Making a Difference? (Texas: University of Texas School of Law, 2004), pp. 33-40. Longman, T., Evaluation of Internews Newsreel Project (New York: International Center for Transitional Justice, 2005.) Magnarella, P., Justice in Africa. Rwanda’s Genocide, Its Courts, and the UN Criminal Tribunal (Aldershot: Ashgate, 2000.) Magnarella, P., “The backgrounds and causes of the genocide in Rwanda,” Journal of International Criminal Justice jrg. 3 (2005), pp. 801-822 Malamud-Goti, J., “Transitional Governments in the Breach: Why Punish State Criminals,” Human Rights Quarterly jrg. 12 (1990), pp. 1-16. Mamdani, M., When Victims Become Killers. Colonialsm, Nativism, and the Genocide in Rwanda (Princeton/Oxford: Princeton University Press, 2001.) Mani, R., Beyond Retribution. Seeking Justice in the Shadows of War (Cambridge: Polity Press.) Margalit, A., “Is truth the road to reconciliation?,” in: O. Enwezor (red.), Experiments With Truth: Transitional Justice and the Processes of Truth and Reconciliation (Kassel: Hatje Cantz, 2002), pp. 61-64. Melvern, J., A People Betrayed. The Role of the West in Rwanda’s genocide (Londen / New York: Zed Books, 2000.) Minow, M., Between Vengeance and Forgiveness. Facing History after Genocide and Mass Violence (Boston: Beacon Press, 1998.) Mironko, C., “Igitero: means and motive in the Rwandan genocide,” Journal of Genocide Research jrg. 6 (2004), pp. 47-60. Molenaar, A, Gacaca: grassroots justice after genocide. The key to reconciliation in Rwanda? (doctoraal scriptie, Universiteit van Amsterdam, 2004) Møse, E.,“Main Achievements of the ICTR,” Journal of International Criminal Justice jrg. 3
116
(2005), p. 920-943. Mutua, M., “Never again: Questioning the Yugoslav and Rwanda Tribunals,” Temple Int’l & Comp. L.J. jrg. 11 (1997), pp. 167-187. Neier, A., “What Should be done about the Guilty?,” in: N. Kritz (ed.): Transitional Justice. How Emerging Democracies Reckon with Former Regimes Volume 1: General Considerations (Washinton D.C.: US Institute of Peace, 1995), pp. 172-183. Neier, A., “Bringing War Criminals to Justice: A Brief History,” Social Research jrg. 69 (2002), pp. 1091 -1097. Neuffer, E., The Key to my Neighbour’s House. Seeking Justice in Bosnia and Rwanda, (Londen: Bloomsbury, 2003.) “Govt stance on survivors worries IBUKA,” The New Times, 24 maart 2006. Nino, A., Radical Evil on Trial (New Haven/Londen: Yale University Press, 1996.) Nsanzuwera, F., “The ICTR Contribution to National Reconciliation,” Journal of International Criminal Justice jrg. 3 (2005), pp. 944-949. Osiel, M., Mass Atrocity, Collective Memory and the Law (New Brunswick – Londen: Transaction Publishers, 1997.) Penal Reform International, Interim report on research on gacaca jurisdiction and its preparations (Londen, Penal Reform International, 2001.) Penal Reform International, Research on gacaca. Report V (Londen: Penal Reform International, 2003.) Peskin, V., “Courting Rwanda. The Promises and Pitfalls of the ICTR Outreach Program,” Journal of International Criminal Justice jrg. 3 (2005), pp. 950-961. Pham, P., H. Weinstein, T. Longman, “Trauma and PTSD Symptoms in Rwanda. Implications for Attitudes Toward Justice and Reconciliation,” JAMA jrg. 292 (2004), pp. 602-612. “Rwanda Court to Have Spent $1 Billion by 2007,” Project on International Courts and Tribunal, 14 mei 2006. Prunier, G., The Rwanda Crisis. History of a Genocide (Londen: Hurst and Company, 2002.) Ramsbotham, O., T. Woodhouse en H. Miall, Contemporary conflict resolution. Second Edition (Cambridge: Polity Press, 2004.) Ratner, S. en J. Bischoff (red.), International War Crimes Trials: Making a Difference? (Texas: University of Texas School of Law, 2004.) Reydams, L., “The ICTR Ten Years On. Back to The Nurmberg Paradigm?” Journal of International Criminal Justice, jrg. 3 (2005), pp. 977-988. Reyntjens, F., “Rwanda, Ten Years On: From Genocide to Dictatorship,” African Affairs jrg. 103 (2004), pp. 177-210. Rigby, A., Justice and reconciliation. After the Violence (Londen: Lynne Rienner Publishers, 2001.) Rombouts, H., “Importance and Difficulties of Victim-Based Research in Post-Conflict Societies,” European Journal of Crime, Criminal Law and Criminal Justice jrg. 10 (2002), pp. 216-232. Rombouts, H., Victim organisations and the politics of reparation: a case study on Rwanda (Antwerp: Intersentia, 2004.) Roth-Arriaza, N., “The Role of International Actors in National Accountability Processes,” A. Barahona de Brito, C. González-Enríquez en P. Aguilar (red.), The politics of Memory. Transitional justice in democratizing societies (Oxford: Oxford University Press, 2001), pp. 40-64. Sachs, A., “Different kinds of truth,” in: O. Enwezor (red.), Experiments With Truth: Transitional Justice and the Processes of Truth and Reconciliation (Kassel: Hatje Cantz, 2002), pp. 43-60.
117
Sarkin, J., “Promoting Justice, Truth and Reconciliation in Transitional Societies: Evaluating Rwanda’s Approach In the New Millenium of Using Community Based Gacaca Tribunals to Deal With the Past,” International Law Forum 2 (2000), pp. 112-121. Sarkin, J., “The Necessity and Challanges of Esthablising a Truth and Reconciliation Commission in Rwanda,” Human Rights Quartely jrg. 21 (1999), pp. 767-823. Schabas, W., Genocide in International Law. The Crime of Crimes (Cambridge: Cambridge University Press, 2000.) Scharf, M. en W. Schabas, Slobodan Milosevic on Trial. A Companian (New York / Londen: Continuum, 2002.) Sibomana, A., Hope for Rwanda: conversations with Laure Guilbert and Hervé Denuige (Londen: Pluto Press, 1997.) Smith, L., Forgotten Voices of the Holocaust (Londen: Random House, 2005.) Stover, E. en H. Weinstein (red.), My Neighbor, My Enemy. Justice and Community in the Aftermath of Mass Atrocity (Cambridge: Cambridge University Press, 2004.) Straus, S., “How many perpetrators were there in the Rwandan genocide? An estimate,” Journal of Genocide Research jrg. 6 (2004), pp. 85-98. Teitel, R., “Transitional justice as liberal narrative,” in: O. Enwezor (red.), Experiments With Truth: Transitional Justice and the Processes of Truth and Reconciliation (Kassel: Hatje Cantz, 2002), pp. 241-260. Thompson, P., The Voice of the Past. Third Edition (Oxford: Oxford University Press, 2000.) Tutu, D., Geen toekomst zonder verzoening (Amsterdam: De Bezige Bij, 1999.) Uvin, P., “Reading the Rwandan Genocide,” The International Studies Review jrg. 3 (2001), pp. 75-99. Uvin, P. and J. Mironko, “Western and Local Responses to Justice in Rwanda”, Global Governance, jrg. 9 (2003), pp. 219-231. Valentino, B., Final solutions. Mass Killings and Genocide in the 20th Century (Ithaca / Londen: Cornell University Press, 2004.) Vansina, J., Antecedents to modern Rwanda (Oxford: James Currey Fountain, 2004.) Verwimp, P., “Testing the Double-Genocide Thesis for Central and Southern Rwanda,” Journal of Conflict Resolution jrg. 47 (2003), pp. 423-442. Warshauer Freedman, S. e.a., “Confronting the past in Rwandan schools,” in: Stover, E. en H. Weinstein (red.), My Neighbor, My Enemy. Justice and Community in the Aftermath of Mass Atrocity (Cambridge: Cambridge University Press, 2004), pp. 248-265. Wissenburg, M., “Aristoteles over rechtvaardigheid. Een inleiding op Aristoteles en de Ethica Nicomachea, boek V,” Political Science Reports jrg. 17 (1991), pp. 1-18.
Documenten van de Verenigde Naties VN document E/CN.4/1995/7: rapport van de speciale rapporteur voor mensenrechten R. Degni-Ségui, 28 juni 1994. VN document S/RES/955: Veiligheidsraad resolutie 955, 8 november 1994. VN document S/PV.3453: notulen bij oprichting Internationale Strafrechtelijke Tribunaal voor Rwanda, 8 november 1994. The Prosecutor v. Jean-Paul Akayesu, rechtszaaknummer ICTR-96-4-T, uitspraak, 2 september 1998. VN document S/2005/782: Completion strategy van het Internationaal Strafrechtelijke Tribunaal voor Rwanda, 14 december 2005.
118
BIJLAGE:LIJST VAN GEÏNTERVIEWDEN Joseph, interview afgenomen in Kigali, 25 november 2005. Janvier, interview afgenomen in Kigali, 28 november 2005. Gentille, interview afgenomen in Kigali, 30 november, 2005. Immaculée, interview afgenomen in Kigali, 10 december 2005. Bernadette, interview afgenomen in Kibubu, 9 december 2005. Augustin, interview afgenomen in Kibubu, 9 december 2005. Emmanuel, interview afgenomen in Kibubu, 9 december 2005. Innocent, interview afgenomen in Kibubu, 11 december 2005. Ignace, interview afgenomen in Kibubu, 11 december 2005. Emerthe, interview afgenomen in Mukoza, 10 december 2005. Ancilla, interview afgenomen in Mukoza, 10 december 2005. Félicien, interview afgenomen in Mukoza, 10 december 2005. Donatila, interview afgenomen in Kigali, 14 december 2005. Odette, interview afgenomen in Kigali, 14 december 2005. Donatus Magabari, journalist van de (van de overheid onafhankelijke) krant Umeseso, interview afgenomen in Kigali, 28 november 2005. Gabo Wilson, directeur van de slachtofferorganisatie SURF, interview afgenomen in Kigali, 28 november 2005. Jacqueline Rusilibya, directeur van de vrouwenorganisatie PRO-FEMMES/TWESE HAMWE, interview afgenomen in Kigali, 5 december 2005. Domatilla Mukantaganzwa, directeur van nationale gacaca-departement, interview afgenomen in Kigali, 14 december 2005. Dora Urujeni, werknemer van de internationale organisatie Internews, interview afgenomen in Kigali, 3 december 2005. Aurea Kayiganwa, directeur van de weduweorganisatie Avega, interview afgenomen in Kigali, 24 november 2005. John Mudakikwa, directeur van de mensenrechtenorganisatie Ajprodho, interview afgenomen in Kigali, 15 december 2005. Eduard Rugugogo, één van de directeuren van de National Unity and Reconciliation Commission, interview afgenomen in Kigali, 19 december 2005. Interview met een Rwandese pastoor, afgenomen in Kigali, 13 december 2005. 119