Impressie bijeenkomst Wmo in de buurt 29 juni Plaats: Ministerie van VWS Aanwezig 27 personen uit 9 gemeenten Op 29 juni jl. vond de 7e bijeenkomst Wmo in de buurt plaats. Deze keer stond de bijeenkomst in het teken van de eindrapportage, die vanuit het team Wmo in de buurt door Maaike Dautzenberg is opgesteld na het doen van een laatste sondering of monitoronderzoek in de 9 betrokken wijken (gemeenten). De gemeenten Heeze- Leende, Lopik, Delft, Amsterdam, Arnhem en Den Helder waren vanuit de 9 pilots aanwezig. De meeste aanwezigen bekleedde een functie in het wijkgerichte werken, maar een enkeling had ook een duidelijke rol binnen het Wmo beleid. De andere gemeenten waren helaas verhinderd en werden gemist. Daarnaast waren ook Zwolle, De Bilt en Culemborg van de partij. Het ministerie van VWS, subsidiegever van het traject was vertegenwoordigd door Klaske van der Meulen. De bijeenkomst had tot doel samen terug te blikken op de twee jaar werken aan het eerste prestatieveld van de Wmo (leefbaarheid en sociale samenhang) maar natuurlijk ook om vooruit te kijken naar de toekomst.. Het eindevaluatierapport was iedereen van te voren toegestuurd (binnenkort te downloaden van de site www.wmoindebuurt.nl) en ongeveer de helft van de aanwezigen had ook de kans gezien het rapport te lezen.
1 Spontane terugblik/statements uit de betrokken gemeenten Paul van Soomeren, voorzitter van het gezelschap wond er geen doekjes om en viel met de deur in huis. Alle betrokken vertegenwoordigers uit de pilot gemeenten wordt gevraagd een kort statement te geven van de afgelopen periode. Viel het mee, viel het tegen (wat dan)? Zijn je verwachtingen uitgekomen over de Wmo-wijkaanpak en heb je je doelen gehaald? Of is het heel anders gelopen dan je had verwacht? De reacties op deze vragen liepen uiteen. Een greep uit de reacties (voor beschrijvingen van de aanpakken, zie de eindrapportage of de website www.wmoindebuurt.nl|). Heeze- Leende Jet van der Meijden steekt als eerste van wal. Ze kijkt wel enthousiast terug op de afgelopen twee jaar al beschrijft ze het proces dat de gemeente met een aantal partijen in het veld en met burgers heeft doorlopen ook als moeizaam. Als kleine gemeente heb je nu eenmaal niet veel geld en blijft het toch sleuren en trekken aan de zaken om iets van de grond te krijgen. Je hebt enthousiaste ambtenaren nodig om iets te bereiken en het proces aan de gang te houden. Ze is tevreden over de meting onder burgers die is gehouden waardoor duidelijk werd dat mensen niet zoveel behoefte hadden aan intensievere contacten met elkaar maar wel bereid waren iets voor elkaar en de buurt te doen. Dat was een hoopvol resultaat en dat was de start van allerlei activiteiten door bewoners zelf. Ook is ze blij dat de methode in Heeze Leende "De burger aan zet" nu ook vervolg krijgt in andere gemeenten. Daarnaast wordt er nu energie en geld gestoken in de ontwikkeling van een digitaal systeem om vraag en aanbod aan kleine hulp en steundiensten in en om het huis in kaart te brengen en te matchen. Kortom: het traject heeft e.e.a. aan resultaat opgeleverd. Echter, het blijft zoeken naar inbedding en vervolg.
Julianadorp Willem Stam licht toe dat ook in Julianadorp gebrek aan geld en capaciteit aan de orde was. Om die reden heeft Julianadorp studenten van de Hogeschool InHolland ingezet. Die zijn de wijken ingegaan en hebben gesprekken met kwetsbare bewoners gevoerd. Daar is veel uitgekomen. De samenwerking met de Hogeschool (opleiding sociaal pedagogische hulpverlening) was positief. Studenten worden opgeleid voor de zorg maar kennen de samenleving niet en hebben ook geen idee welke organisaties daar werkzaam zijn. Andersom kennen mensen die zich met wijkgericht werken bezig houden de zorg niet. Dan snijdt het mes aan twee kanten. Wat hem is opgevallen tijdens de pilot is dat het lastig is het aanbodgerichte denken te doorbreken. Er gebeurt veel in de wijk maar nog te weinig wordt de vraag gesteld of we die mensen wel bereiken die het nodig hebben. Het VanHarte restaurant dat nu in Julianadorp gerealiseerd wordt moet kwetsbare bewoners wel bereiken. Op 10 juni heeft er in Den Helder een conferentie plaatsgevonden waarbij overdracht van de methodiek "Thuis voelen in Julianadorp" ook naar andere wijken heeft plaatsgevonden. Die conferentie is succesvol geweest (verslag binnenkort te lezen op site van Den Helder). Arnhem Charly Tomassen geeft aan dat er in de Geitenkamp bewust voor is gekozen breed in te zetten met een methodiek om bewoners te activeren. Er is dus niet specifiek ingezet op kwetsbare groepen. Misschien dat die focus er de komende jaren wel meer gaat komen. Maar in de Geitenkamp was het van belang meer actieve burgers te krijgen en met de aanpak Geitenkamp voor Elkaar is dat aardig gelukt. Voor de komende periode wil Arnhem met name de verbinding leggen naar arbeid en scholing om meer mensen in de GK aan het werk te krijgen. Dat is nodig voor de sociale stijging van de wijk. Charly: "we willen inzetten op de kracht van bewoners". Momenteel loopt er ook een experiment met een buurtservicecentrum waarvan uit allerlei klussen geregeld kunnen worden. Er blijkt een enorme vraag naar allerlei huis- tuin en keukendiensten, maar er zijn nog te weinig mensen om al die hulpvragen in te kunnen lossen. Voor Anneke Nijman (wijkmanager) heeft de pilot vooral een eye-opener opgeleverd: bewoners kunnen veel beter met geld omgaan dan ze vooraf had gedacht. Delft In Delft is het traject gestart met veel professionals, die zich later in een aantal werkgroepen hebben verdeeld. Er was in het begin vanuit de professionals veel belangstelling voor de trajecten die kwetsbare bewoners zoals mensen met een psychiatrische achtergrond en eenzame ouderen als doelgroep hadden. Ondanks de grote belangstelling aan het begin bleef de uiteindelijke bijdrage van partijen later in het traject beperkt. In Delft gebeurde eigenlijk al heel veel op het terrein van de Wmo. Jacqueline Buzing kijkt al met al met tevredenheid terug. Zo is tijdens een van de projecten ontdekt dat het met die sociale eenzaamheid wel meeviel. Het probleem was minder groot dan men dacht. Ook stond het buurtcentrum in een wijk er wat verloren bij. Samen met de welzijnsorganisaties is er in bestaande gesloten groepen vrijwilligers meer ruimte gecreëerd voor nieuwe mensen. Langzaamaan zie je dat er nieuwe activiteiten ontstaan, maar meer van 'onderop' dan bewust gepland (ze noemt specifiek zondagmiddag-bijeenkomsten die druk worden bezocht en een project met 'oude kledingstukken'). Vooral de nieuwe activiteiten in het buurthuis trekken andere bewoners dan voorheen.
IJburg, Amsterdam Marktmeester Stef Spigt en Joke van Vliet geven aan dat in IJburg de methode in het begin vooral bestond uit pionieren, waarbij men vooral vanuit onderbuikgevoel op burgers afging en ad hoc activiteiten ontwikkelde daar waar dan nodig was. Dat past ook wel in een wijk waar zoveel nieuwe bewoners komen wonen. Nu de wijk groter wordt en er meer bewoners zijn moet die werkwijze langzaam worden losgelaten. Er komt nu meer aandacht voor het beheersmatige. Daar kleeft ook een risico aan, nl. dat de dynamiek uit het traject gaat. Resultaten in Ijburg • Er zijn veel welkoms-bijeenkomsten georganiseerd. Dat bevalt zo goed dat deze nu onderdeel zijn van het beleid. De ervaring leert dat je mensen al in een vroeg stadium bij de wijk moet betrekken. • Er zijn in IJburg veel coalities gesmeed. Belangrijk is nog steeds de vraag: hoe houden we de directies van de lokale partijen er bij en de vraag: wat betekent e.e.a. voor het stadsdeel • Professionals vinden elkaar nu veel makkelijker. Er is een goed format voor samenwerking gevonden. Volgens Stef en Joke moet je alert blijven op vragen van bewoners. je moet daar aan blijven sleuren en trekken. Hans van Vlaanderen (Delft) geeft de tip regelmatig uitvoerders wonen, zorg en welzijn bij elkaar te zetten. Dat houdt de energie er in en brengt vragen van bewoners in beeld. . Lopik In Lopik heeft het traject vooral veel leerpunten opgeleverd. De pilot heeft door een aantal tegenvallers nauwelijks concreet resultaat opgeleverd. Er is te veel overleg gevoerd maar te weinig concreets neergezet. Helaas, de intenties en ambities waren er wel. Ook al is er gewerkt met een wijkanalyse en logisch planning model om de doelen scherp te krijgen, het traject is niet echt op gang gekomen. In Lopik waren veel capaciteitsproblemen en er was helemaal geen geld, ook niet voor bewoners initiatieven. Bewoners zijn met een 'open oproep' gevraagd voorstellen in te dienen. Het heeft weinig resultaat gehad (CK: draagvlak voor initiatieven ontbrak en bewoners dachten dat de gemeente het wel zou trekken). Dat haalt de energie er op een gegeven moment uit. Door vertrek van de twee projectleiders is het traject behoorlijk ingezakt. Ook staat de positie van wijkgericht werken al heel lang onder druk. Nu fysiek en sociaal in twee afdelingen zijn gescheiden is het heel lastig nog iets voor elkaar te krijgen. De Bilt. Ook de Bilt heeft, alhoewel geen pilot Wmo in de buurt, 2 pilots gedaan die nog steeds wachten op een uitrol. De ervaring in de Bilt is dat professionals nog te aanbodgericht werken en bewoners er niet of te laat bij betrekken.
2 Presentatie evaluatie Wmo in de buurt, Maaike Dautzenberg In ruim een half uur vat Maaike de belangrijkste conclusies en lessen samen die ze heeft opgesteld naar aanleiding van een intensieve ronde langs de 9 pilotgemeenten. Ze geeft aan dat ze ongeveer met 90 personen heeft gesproken, in het algemeen vooral professionals van de gemeenten en de betrokken instellingen (corporaties, welzijnsinstellingen en een enkele zorgorganisatie). De indrukken die ze heeft opgedaan en de bevindingen staan in de conceptrapportage die ze na deze bijeenkomst definitief zal afronden. De belangrijkste thema's die ze is tegengekomen zijn:
•
•
•
Burgerparticipatie: hoe betrek je burgers, waarom gaat het soms zo stroef, wat gaat goed, niet goed. Interessant is dat – hoewel het een uitgangspunt was voor de pilotsslechts de helft van de gemeenten erin geslaagd is bewoners een duidelijke plek in het verhaal te geven. Bewoners betrekken blijkt een 'vak apart' en zeker niet iets wat je er zomaar even bij doet. Wat ook opvalt is dat je soms spontaan in een wijk initiatieven ziet opbloeien terwijl het in de andere wijk trekken en sleuren blijft. Het alert zijn op kansen die zich (spontaan) voordoen blijkt dan ook van belang. Kwetsbare groepen: In drie van de 9 gemeenten is werk gemaakt met het vinden en betrekken van kwetsbare groepen. Meest opvallende uitkomst is dat 'kwetsbare groepen' niet zomaar zijn te definiëren. Het is vaak een combinatie van eigenschappen die mensen kwetsbaar maken en er is vaak sprake van verkeerde beeldvorming. Binnen de Wmo zijn het vooral de sociaal kwetsbare mensen die aandacht nodig hebben, dat zijn mensen die maatschappelijk buiten de boot vallen en niet in staat zijn te zorgen voor een eigen steunnetwerk. Daar ligt een uitdaging voor gemeenten, zeker nu de OB uit de AWBZ naar gemeenten is overgeheveld. Maatwerk (en dus persoonlijke aandacht) is en blijft een vereiste en het valt op dat dit niet makkelijk is. Veel professionals denken over de hoofden van kwetsbare groepen heen en plannen verkeerde activiteiten. Persoonlijk contact opnemen met de mensen in kwestie is dus een belangrijke aanbeveling. Het proces: het samenbrengen en bundelen van de krachten van de Wmo en wijkgericht werken blijft expliciete aandacht vragen. Er zijn vele do's en don'ts in het traject en het integrale proces van samenwerken stikt van de valkuilen (zie presentatie). Deels heeft dit te maken met de verschillende perspectieven en belangen van de organisaties in de wijk en de bewoners. Er kan alleen een vruchtbare samenwerkingsrelatie ontstaan indien aan een aantal belangrijke randvoorwaarden wordt voldaan en er een goed evenwicht gevonden wordt tussen sturen en loslaten ofwel tussen chaos en orde. Alles strak en planmatig in de hand willen houden werkt niet, echter een wijkanalyse geeft wel een goed startpunt en het is ook nodig dat je samen weet waar je mee bezig bent en een gezamenlijk doel hebt. Alleen maar ad hoc activiteiten uitvoeren leidt op den duur tot inzakken van het traject en half doorlopen of vroegtijdig beëindigde trajecten. Maar het is wel noodzakelijk een zekere mate van flexibiliteit te hebben waardoor je op kansen kan inspringen. En inderdaad: Er moet altijd iemand zijn die een beetje gek is en aan het traject blijft trekken en sleuren, het is niet anders. De Wmo en de wijk zijn daarom nog vooral verre vrienden maar nog lang geen goede buren, zo besluit Maaike.
Aan het einde van haar presentatie presenteerde Maakie drie stellingen voor de discussie in de subgroepen: 1 De wijk is geen goed voertuig voor de Wmo 2 Met de Wmo- wijkaanpak moet je je vooral op de kwetsbare groepen richten. 3 Integraal werken 1 is een mooi ideaal maar in de praktijk voorlopig een droom. Voor de sheets van deze presentatie zie de PP presentatie via de site www.wmoindebuurt.nl.
1
Integraal werken = met diverse partijen (bewoners, gemeente, corporatie, welzijnswerk, zorgaanbieders/verzekeraars, en anderen) binnen een gebied komen tot een op elkaar afgestemd aanbod op het eerste prestatieveld Wmo.
3 Subgroepen aan de slag met de drie stellingen Stelling/vraag 1: Is het wijkgerichte werken een goed voertuig voor de Wmo? De reactie op de stelling is ‘ja’: de wijkaanpak is een goed voertuig voor de Wmo. Sterker nog: zo gaf de werkgroep aan: wijkgericht werken het is een noodzakelijk voertuig waar je niet omheen kan. Als je de Wmo goed wil invoeren over de hele breedte, dus niet alleen wat betreft de individuele verstrekkingen – waar gemeenten nu op gefocust zijn – is een gebiedsgerichte aanpak nodig. Argumenten: • In de wijk./buurt komen alle lijnen samen (wonen, zorg en welzijn) en daar liggen de persoonlijke contacten met de bewoners. • Op lokaal niveau worden veel initiatieven genomen, zoals ten aanzien van overlast van jongeren waar de politie zich op richt, maar ook de jeugdzorg. Daar zijn veel verschillende partijen bij betrokken wat vraagt om afstemming. • Als vanuit de Wmo vraaggericht gewerkt moet worden, zal dat vaak toch op het niveau van wijken en buurten zijn. Ook kan het belangrijke aspect van wederkerigheid in de wijk/buurt geregeld worden. Mensen willen niet alleen iets ontvangen maar ook iets teruggegeven. • De noodzaak om vanuit de Wmo doelen ook op wijkniveau actief te zijn neemt toe, zeker nu de ondersteunende begeleiding vanuit de AWBZ is overgeheveld naar de Wmo. • Op dit moment is de Wmo erg gericht op de zorg en vooral de individuele verstrekkingen (voorzieningen), al zie je wel steeds meer dat Wmo consulenten ook de wijken ingaan en naar mensen toe gaan (huisbezoeken). Het gaat om de keten, de Wmo consulenten moeten breder leren kijken. • Bewoners zijn vaak wel gericht op de fysieke kanten van de wijk, maar aan elke fysieke actie zit ook een sociale component. Dat biedt dus kansen. • Bij Wmo-loketten moet je niet alleen zorg aanbieden, maar ook allerlei andere diensten die o.a. door vrijwilligers worden gedaan, zoals een hondenuitlaat dienst, en mensen soms verwijzen naar verenigingen of andere sociale activiteiten in de eigen wijk, b.v. wanneer eenzaamheid speelt. Dat moet je dan slim organiseren. Partijen moeten met elkaar samenwerken binnen zo'n loket. Dat is soms veel gevraagd. • In Arnhem is goede ervaring opgedaan met maatjesprojecten en de aanpak van huiselijk geweld waarbij bewoners zelf een oogje in het zeil houden. Er ontspint zich vervolgens een discussie wat wel en niet geschikt is voor een wijkgericht/gebiedsgerichte aanpak. Soms is de Wmo in de wijk nauwelijks zichtbaar. Dat kan veranderen. Bijvoorbeeld door het opzetten van de Wmo loketten, soms Wmo startloket, of buurtservicecentrum geheten. Die loketten moeten vooral in de wijken terecht komen. HeezeLeende geeft aan plannen te hebben voor het opzetten van ‘Wmo-winkels’ in wijken en buurten. In De Bilt zijn de ervaringen met de buurtservicecentra niet goed: daar kwamen bijna geen cliënten op af. Een reden kan zijn dat het stadsbrede loket bleef bestaan. Arnhem weet nog niet of hun Wmo startloketten in de wijken gaan functioneren en voldoende hulpvragers aantrekken. Daar speelt het feit dat er meer vraag is dan aanbod. Het zou mooi zijn om aan een Wmo loket in de wijk ook allerlei sociale activiteiten te koppelen voor bv. jongeren. Ook maatjesprojecten kunnen vandaar uit tot stand komen. De locatiekeuze is dan wel van belang: sommige locaties trekken bv. vooral ouderen omdat het loket in het ouderencentrum wordt gevestigd. Vervolgens ontstaat een uitwisseling over digitale loketten, waar hulpvragers en hulpgevers aan elkaar gekoppeld kunnen worden. Dilemma’s betreffen de regie: wie moet dat allemaal organiseren en vooral ook financieren? De gemeente kan niet de enige verantwoordelijke daarvoor zijn, maar er wordt dan al gauw
naar de gemeente gekeken. Verder is de aanbod van het Wmo loket sterk op zorg gericht en het aanbieden daarvan, en wordt bij de zorgvraag niet ook in kaart gebracht wat de hulpvrager zelf aan vrijwillige inzet zou willen tonen vanuit het idee iets ‘terug te doen’ voor de samenleving. Hulpvragers hebben namelijk ook capaciteiten en competenties waar nauwelijks oog voor is; ook zij kunnen maatschappelijk participeren. Dit is zeker belangrijk nu duidelijk wordt dat er bv. in de zorg een groot tekort aan vrijwilligers is. OP wijkniveau kan daar wat aan worden gedaan. Vraag en aanbod kunnen bij elkaar gebracht worden (zei Bronmethodiek in Arnhem). Een ander dilemma dat speelt bij de aanbesteding is dat aanbieders eerst met elkaar moeten concurreren, en vervolgens moeten gaan samenwerken. Dat geeft wrijving. Er wordt momenteel veel gestunt met prijzen voor de huishoudelijke verzorging. De goedkoopste aanbieder wint vaak, vaak niet de beste aanbieder. Stelling 2: De Wmo wijkaanpak moet zich primair richten op kwetsbare bewoners. De groep is het eens met deze stelling dat binnen het eerste prestatieveld de focus moet liggen op kwetsbare bewoners en dus minder op de mondige burgers. Tegelijkertijd is het ook zo dat het eerste prestatieveld gericht moet zijn op preventie, dat wil zeggen dat sociale kwetsbaarheid voorkomen moet worden. Dat kan door ervoor te zorgen dat bewoners een voldoende sterk steunnetwerk om zich heen hebben waar ze een beroep op kunnen doen wanneer ze hulp nodig hebben. Om die reden moet je soms toch beginnen met een brede inzet gericht op alle bewoners. De vraag is wel ‘wat is kwetsbaar’. Het blijkt een relatief begrip. De mening van de groep is dat niet alleen mensen met een beperking (fysiek/verstandelijk/psychiatrisch/ouderen) of bewoners in een achterstandssituatie kwetsbaar zijn. Er zijn meer en andere vormen van kwetsbaarheid, bv. alleenstaand moeder of onlangs verweduwd zijn. Ieder mens kan in principe van de ene op de andere dag in een kwetsbare positie terecht komen, al is het soms maar tijdelijk Per wijk moet bepaald en in kaart gebracht worden wie de kwetsbare bewoners zijn waar beleid en activiteiten zich op gaan focussen. Kwetsbaar wil vooral zeggen dat mensen niet in staat zijn te zorgen voor een steunnetwerk. De sociale context van (kwetsbare) bewoners is zeer bepalend, en daarmee het steunnetwerk. Mensen met een fysieke beperking zijn niet per definitie kwetsbaar wanneer ze hun steunnetwerk goed weten te organiseren. Gemeenten kunnen kwetsbare bewoners in beeld brengen door studenten in te zetten. Voor hen is het onderzoek in wijken een goede praktijkervaring. Dat creëert een win-win situatie. De ontvankelijkheid van de woonomgeving speelt wel een rol, zo staan werkgevers niet altijd open voor (kwetsbare) jongeren met een arbeidshandicap die werk zoeken. Een spanningsveld is dat de Wmo met de bijbehorende formulieren bewoners stimuleren om zich als hulpbehoevend neer te zetten, en niet als bewoners die met eigen competenties en potenties. Dit werkt stigmatiserend. Stelling 3: Integraal werken is een mooi ideaal maar voorlopig nog een droom. Integraal werken betekent niet dat iedereen aan tafel moet zitten en overleggen met elkaar. Er worden wel pogingen gedaan om in breed samengestelde wijkteams samen te werken, maar deze samenwerking verloopt vaak moeizaam. Dit heeft te maken met verschillen in werkcultuur en perspectieven tussen wonen, zorg en welzijn, maar ook met verschillen in belangen die de verschillende partijen hebben. Het is goed om de divergerende belangen te benoemen, ze te accepteren, en vervolgens openlijk samen te onderkennen dat je elkaar nodig hebt. Daarna kan de stap gezet worden naar samenwerking. Wanneer je dan aan de slag gaat met elkaar blijkt vaak dat belangen dan gaan convergeren.
De groep pleit voor de term ‘integraal’ te vervangen door ‘belangengestuurde samenwerking". Zaak is vooral te kijken naar wat de gezamenlijke belangen zijn en daarop te sturen. Partijen hebben elkaar vandaag de dag nodig. Geen enkele partij is in staat het hele 'pakket' te leveren. Belangrijk is ook dat er minder outputgericht en meer outcome gericht gestuurd gaat worden. Maar wat is outcome gericht? Hoe stuur je op effecten en wat je wil bereiken? Het is wezenlijk dat er een zakelijke relatie komt tussen de partijen. Ook tussen de gemeente en de welzijnsinstelling. De doelen tussen de gemeente en welzijn worden nu veel te vaag gehouden, niemand kan er wat mee. Niet alles hoeft SMART geformuleerd en gecontroleerd te worden. Het gaat er primair om dat de activiteiten zin hebben gehad voor degenen voor wie het is georganiseerd. Samen kun je kijken of je hebt bereikt wat is afgesproken. Is dat niet gelukt weet dan waar dat aan ligt en zoek samen naar de juiste weg. De afrekencultuur belemmert zo het zicht op verder zoeken naar oplossingen. Iedereen probeert zijn stoep schoon te vegen zodat er geen gedonder komt. We kijken te weinig of de klant er beter op is geworden. Marktmeester Stef Spigt komt met een voorbeeld uit IJburg waarin verschillende corporaties integraal samenwerken. De verschillende huismeesters zitten samen in een eigen pand en wisselen zo uit over IJburg en geven elkaar tips hoe problemen op te lossen. In dit pand treffen zij ook andere professionals die werken in de wijk, zoals de politie, waardoor de lijntjes kort worden en problemen sneller opgelost worden. De aanbeveling wordt gedaan om steeds alle niveaus bij de samenwerking tussen partijen te betrekken.
4 Presentatie Marijn Swarte: Een standbeeld voor de wijk In zijn presentatie vertelt Marijn van de stichting Beleven (www.beleven.org) in Arnhem over zijn ervaringen als cultuurscout in de wijk Malburgen. De stichting bestaat 10 jaar en heeft in het begin kunst- en cultuurprojecten opgezet in achterstandswijken. Inmiddels kent elke wijk in Arnhem een cultuurscout. Er zijn meerdere namen in omloop voor ongeveer dezelfde functie: cultuurmakelaar, kunstintendant, kunstcoördinator of gebiedscoördinator Kunst en cultuur. Doel van het werk: kunst en cultuur in de wijk tot bloei brengen. Hij benadrukt de 2 aspecten van het werk, nl. het artistieke en het sociale aspect. Beide kanten zijn altijd aanwezig al kan de nadruk dan wat meer op het ene en dan wat meer op het andere liggen. Van ongeveer 75% van de projecten is de sociale insteek het meest sterk. Vaak betekent dit ook dat het artistieke niveau lager is. Aan de hand van een aantal voorbeelden (Immerloo Arnhem en het Jalan Jalan festival in de Indische buurt in Amsterdam) vertelt hij over zijn ervaringen. Allerlei vragen worden met de groep uitgewisseld en besproken. Een paar tips die uit de discussie komen: • Voor gemeenten die iets met kunst en cultuur willen is het aan te raden van te voren goed te bedenken wat je precies wilt. De insteek bepaalt uiteraard vaak sterk de uitkomst. • Indien het doel is mensen bij elkaar te brengen en sociale samenhang te bevorderen kijk dan goed naar de behoeften en mogelijkheden van de mensen die het betreft. Door er even bij stil te staan of het mensen te vragen wat ze willen kan er vaak meer worden uitgehaald. Ook kan het zinvol zijn deze voorbereiding te doen met andere partijen in de wijk die hetzelfde doel voor ogen hebben (wijkmanager, welzijn etc). • Kijk steeds naar de effecten en zet dat af tegen de kosten. Bevraag betrokkenen naar wat het ze heeft opgeleverd. Dit is van belang voor de opdrachtgever, kunstenaars en organisatoren.
5 Slot: vervolg Wmo in de buurt 2009 - 2011 Carla Kolner sluit af met een korte beschouwing/doorkijk naar de toekomst. De trajecten in de 9 pilots lopen af. Naar aanleiding van de geluiden uit het veld (die aangeven dat het traject en met name de uitwisseling moet doorgaan) heeft DSP vervolgsubsidie aan gevraagd bij VWS (en gekregen) voor: • uitbreiding van het netwerk en het organiseren van nieuwe bijeenkomsten en • het organiseren van een conferentie (tweede debat) eind 2009/begin 2010. Ook voor 2010 en 2011 is nog extra geld aangevraagd. Voorwaarde voor doorstart van het netwerk Wmo in de buurt is dat gemeenten zelf ook een kleine bijdrage betalen. Carla peilt de gemeenten naar hun behoeften om al dan niet door te gaan. Die behoefte is er maar duidelijk wordt ook dat voor kleine gemeenten een grote bijdrage er niet inzit. Carla spreekt af het voorstel voor het netwerk (uitbreiding en verdieping) uit te werken en naar iedereen toe te sturen. Vervolgens zal ze middels een korte enquête gemeenten de gelegenheid geven hun wensen kenbaar te maken. Tot slot presenteert Carla via een PP een boekje dat in voorbereiding is over Kunst in de wijk. Daarin komen leuke voorbeelden met informatie over de inhoud, aanpak, kosten en organisatie. De voorbeelden worden qua doel en doelgroep in verband gebracht met de Wmo. Indien gemeenten eigen voorbeelden hebben die ze daar graag in opgenomen zien kan dat kenbaar gemaakt worden.