Verslag van de bijeenkomst WMO-raad Delft – 23 januari 2010 Want iedereen moet kunnen meedoen in de maatschappij. Op zaterdag 23 januari hield de WMO-raad Delft haar eerste ontmoeting met degenen die zich bezig houden met de uitvoering van de Wet Maatschappijke Ondersteuning in Delft. Het gekozen thema voor die dag was: “Want iedereen moet kunnen meedoen in de maatschappij”. De WMO is ook in het leven geroepen om dit voornemen uit te voeren. In het buurtcentrum De Wipmolen kwamen ondanks de gladde wegen en het gure weer zo’n 55 stadgenoten naar de bijeenkomst om kennis te maken met de leden van de WMO-raad en van de gelegenheid gebruik te maken om hun visie op de WMO te geven. Ook wethouder Dick Rensen, die de raad een warm hart toedraagt, was aanwezig. De voorzitter van de WMO-raad Delft, Ajo Duymaer van Twist, opende de dag met een inleiding over de taak waarvoor de WMO-raad Delft zich gesteld ziet. Daarna stelde hij de afzonderlijke leden voor. De WMO-raad Delft heeft als taak burgemeester en wethouders gevraagd en ongevraagd te adviseren over beleidsvoornemens. Het is niet de taak van de raad om individuele problemen op te lossen of aan de orde te stellen. Het eerste advies over de regiotaxi ligt al bij B en W en het volgende advies over de gevolgen van de inkrimping van de AWBZ is onderweg. Na de voorzitter voerde Maarten de Gouw, beleidsmedewerker van de koepel van WMOraden in Nederland, het woord en gaf zijn visie op de verschillende wijzen waarop WMOraden in Nederland functioneren. Hij gaf ter inspiratie voorbeelden hoe men creatief invulling aan de uitvoering van de WMO kan geven. Vervolgens gingen de aanwezigen in groepen uiteen om over 5 thema’s van gedachten te wisselen. Er werd van harte en met verve gepraat over de thema’s participatie, stadgenoten, mantelzorg, jongeren en ouderen met als doel WMO-raadsleden te inspireren en te activeren. De hoogtepunten van de 5 sessies zijn samengevat in de bijgaande bijlagen.
De ochtend werd afgesloten door Prof. W.T.P. van der Stulk, die op zijn geheel eigen wijze de lachers op zijn hand kreeg en een bijzondere visie op het begrip WMO naar voren bracht.
De WMO-raad Delft kan terug kijken op een bijeenkomst waarbij een flinke impuls is gegeven aan het werk met en rond de WMO.
Bijlagen:
1. 2. 3. 4. 5.
Verslag Verslag Verslag Verslag Verslag
sessie sessie sessie sessie sessie
1 2 3 4 5
– – – – –
De WMO is een participatiewet Samen stadgenoot Mantelzorg Jongeren en vrijwilligerswerk Wat is oud?
Bijlage 1 Verslag sessie 1
: De WMO is een participatiewet
Gespreksleider
: Maarten de Gouw
Hoe kunnen we gebruik maken van de sterktes van mensen? Niet alleen komen de mensen die wat nodig hebben iets vragen of halen maar zij hebben ook iets te bieden of te brengen. Discussieleider: Maarten de Gouw, voorzitter Koepel WMO De heer de Gouw opent de discussiebijeenkomst. Er volgt een korte voorstelronde van de acht aanwezigen. Dit zijn de directeur van Diva Delft, een welzijnsorganisatie die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het Delftse WMO-loket, een vertegenwoordigster van SSBO, een samenwerkingsorganisatie voor ouderen, de voorzitter en een toekomstig lid van de WMO-raad, een bestuurslid van de KBO en de SSBO en sinds enige tijd lid van Panel Wonen Zorg en Welzijn, een vertegenwoordiger van het RK-diakonaat Delft (bekend o.a. de non-foodbank), een regiomanager van Zorgbelang Zuid-Holland regio West (zij verzorgen ziekenhuis- en huisartsenzorg en inhoudelijke ondersteuning van het Panel Wonen Zorg en Welzijn) en een vrijwilliger bij Zorgbelang (GGZ doelgroep). Doel van dit gesprek is input te leveren aan de WMO-raad over wat leeft onder de aanwezige organisaties en wat hun wensen zijn. Het gaat hierbij om ideevorming en niet om het komen tot een gedeeld standpunt. Het begrip participatie lijkt een containerbegrip; hier krijg je op allerlei manieren mee te maken. De ervaring van spreekster in haar welzijnsorganisatie heeft geleerd dat het WMO loket in toenemende mate burgers trekt die zich in een noodsituatie bevinden. Het is daarom belangrijk om samen met andere organisaties te bekijken hoe deze burgers het effectiefst te helpen. Een voorbeeld daarvan zijn de activiteiten door studenten van de TU Delft voor een buurtaccommodatie. Een ander voorbeeld is het organiseren van attractieve activiteiten voor allerlei doelgroepen, ook jongeren. Daarnaast moeten er basisdiensten zijn om mensen een kwalitatief redelijk bestaan te garanderen, gerelateerd aan het niveau waarop individuen willen participeren. Participatie is dus een heel breed begrip. Participatie is voor een andere spreker het afleren van reflexen: je bent je vaak niet bewust van de manier waarop je de wereld bekijkt. Hij vindt het een goede zaak dat mensen met verschillende achtergronden zitting hebben in de WMO-raad, waaronder een huisarts. Een probleem wordt nu doorgaans ondergebracht bij een van de gangbare partijen, terwijl een probleem als hangjongeren er een is van meerdere partijen. Agressie tegen hulpverleners moet je niet alleen landelijk maar juist ook lokaal trachten op te lossen, op basis van een analyse van de lokale situatie. Zijn advies is anderen erbij te betrekken wanneer je een probleem signaleert. In veel gemeentes gebeurt dit nog niet. Vereenzaming is bijvoorbeeld een groot probleem dat echter niet zo in het oog zal springen. Samenvattend: Participatie is het vinden van nieuwe samenwerkingsvormen. Dit blijkt in de praktijk vaak heel moeilijk. De heer de Gouw vraagt wie bepaalt in welke mate de individuele burger dient te participeren. Moet iedereen participeren? Dit is een vrije keuze, zowel van de vrijwilligers als van de deelnemers. Je kunt de mogelijkheden voor participatie faciliteren maar niet afdwingen. Het bestuur van de stichting van de spreker participeert richting de WMO-raad. De individuele participatie binnen Delft is minimaal.
Wanneer een burger meedraait in de maatschappij participeert deze, op basis van een aantal regels. Doel is die mensen die wel willen maar niet kunnen voldoende ondersteuning en mogelijkheden te bieden om ook te participeren. Betrokken partijen (zoals vrijwilligers, stadsdiaconaat) moeten deze problemen, zoals sociaal isolement, signaleren om deze burgers vervolgens door te kunnen verwijzen naar de juiste instantie en daarmee de opgevangen signalen om te zetten in hulpverlening. Een deelneemster wijst op de problemen die zij heeft ondervonden om zich voort te bewegen in het openbaar vervoer en met de regiotaxi met haar scootmobiel. Deze past ook niet in haar auto. Ook huishoudelijke hulp is niet te verkrijgen. Dit zijn aandachtspunten. Als vrijwilligster heeft zij te maken gekregen met een zeer vereenzaamde mevrouw die overigens hulp afwijst maar gedurende vijf jaar niet is benaderd door instanties, ondanks dat spreekster hier melding van heeft gemaakt. Een deelnemer vraagt zich in reactie op bovenstaand verhaal af hoe het mogelijk is dat je de grip op een maatschappelijke verworvenheid als het openbaar vervoer verliest en dat dit niet naar behoren werkt. WMO raden zouden in ieder geval het college moeten adviseren hoe hier grip op te krijgen. De heer De Gouw stelt dat wij gewend zijn aan een bepaalde vorm van openbaar vervoer Dit kan echter ook anders. Zo zijn er wijken waar het busvervoer plaatsvindt door geschoolde vrijwilligers, bv. langdurig werklozen, met kleinschalige sponsoring door ondernemers in de wijk. Vraag is of dit een gewenste ontwikkeling is. De heer De Gouw meent dat de essentie van het betrekken van burgers bij de samenleving ligt op wijkniveau en vraagt aanwezigen hoe zij hierover denken. De diversiteit van wijken in Delft bemoeilijkt dit. Aanpak van de verslaafden- en daklozenproblematiek per wijk zou te kleinschalig zijn. De heer De Gouw geeft de mogelijkheid aan van wijkgerichte projecten vanuit de centrale organisatie. De gemeente biedt echter vaak geen faciliteiten voor wijkgerichte activiteiten van burgers. De heer De Gouw wijst erop dat de WMO deels mensen bereikt die ondersteuning nodig hebben maar ook mensen dient te bereiken die dit niet nodig hebben. De WMO is er voor iedereen. Dit draagt bij aan de kwaliteit van de samenleving als geheel. Een deelnemer merkt over vereenzaming op dat mensen uit de GGZ-doelgroep, die vaak lang geïsoleerd geweest zijn, zeer gebaat zijn bij persoonlijke sociale contacten. Daarvoor is het belangrijk dat er plekken waar je kunt binnenlopen. Een voorbeeld hiervan is het maatjesproject. Deze zijn echter vaak gericht op doelgroepen; dit zou je moeten verbreden, omdat mensen uit verschillende doelgroepen vaak vergelijkbare problemen hebben. Een andere deelnemer wijst op de bezoekgroepen binnen kerken. Voordeel is de structuur, die ook nodig is. Opgemerkt wordt dat velen geen lid zijn van een kerk. Organisaties blijven vaak binnen hun eigen club. Zou de WMO-raad een link met andere, gelijkwaardige organisaties kunnen verzorgen om deze overstap te vergemakkelijken? Gesteld wordt dat een grote organisatie al beschikt over allerlei dwarsverbanden zodat dit proces vanzelf zou moeten verlopen. De heer De Gouw merkt in dit kader op dat een thema als rouwverwerking aangeboden wordt bij toerbeurt vanuit maatschappelijk werk, thuiszorg en kerken van verschillende gezindten, vanuit dezelfde invalshoek, waarbij wel de geloofscomponent een aspect is maar ook andere zaken aan de orde komen. Dit gebeurt eveneens bij mantelzorgondersteuning en armoedebestrijding, waar verschillende organisaties samenwerken en bv. een gezamenlijke nieuwsbrief en activiteitenoverzicht aanbieden. De heer De Gouw stelt dat de eigenheid voor doelgroepen behouden moet blijven maar dat de uitdaging is om toch te zoeken naar dwarsverbanden. Zo is Tafeltje-dek-je niet alleen meer voor een bepaalde doelgroep bestemd. Uitgangspunt is iedereen te accepteren zoals hij/zij is. Helaas leven er veel vooroordelen die je moet bestrijden om succes te kunnen boeken.
De heer De Gouw geeft aan dat burgers een plek moeten vinden binnen de structuur van de WMO. De uitdaging aan de WMO-raad is om de politiek hierover tot andere gedachten te brengen. Sommige ambtenaren hebben weinig feeling met de zaken die spelen. Een idee is, en dit gebeurt al in de praktijk, om iedere ambtenaar die met de WMO-raad te maken krijgt te koppelen aan een burgermaatje. Een deelnemer heeft de ervaring dat iedere organisatie met eigen voorstellen komt terwijl het interessant zou zijn samen zaken aan te pakken. Dit zorgt voor meer uitwisseling van standpunten. De heer De Gouw kan zich hierin vinden: hoe betrek je burgers meer bij beleidsontwikkeling en beleidsvoorbereiding (burgerparticipatie). Veel burgers hebben al plannen/initiatieven, tot wie moeten zij zich wenden? Zij dienen zich te wenden tot de gemeente en hun idee te melden bij de WMO-raad; zo kan de WMO-raad doorverwijzen naar mogelijke contactpersonen. De heer De Gouw geeft aan dat organisaties bij het aanvragen van maatschappelijke en financiële steun bij de gemeente moeten leren hoe dit te doen in het kader van WMO. Ze moeten aantoonbaar zoeken naar samenwerkingsverbanden en zich openstellen voor andere doelgroepen en bv. wijkgericht voorlichting geven. Welzijn Delft moet deze iniatieven ondersteunen en waar nodig onder de aandacht van de gemeente brengen. Opgemerkt wordt dat in Midden-Delfland de WMO-raad vanuit burgerverenigingen wel praktische en inhoudelijke ondersteuning biedt. In Delft kijkt men hier meer academisch adviserend naar. Dit is een politieke keuze maar zal door de WMO-raad van Delft nader bekeken worden, aangezien de WMO-raad een innoverende taak heeft. De WMO-raad kan onderzoeken laten uitvoeren. Hiervoor is een (beperkt) budget beschikbaar van € 40.000,00. Samenvatting De heer De Gouw vat de discussie als volgt samen: Er is gesproken over de organisatieen samenwerkingsvorm van participatie: zoeken naar nieuwe verbanden, soms op wijk-, soms op individueel niveau (persoonlijk contact). Dus niet alleen samenwerking van organisaties maar ook van doelgroepen/thema’s. Je kunt burgers gemakkelijker bereiken zorgen door bekendheid te geven aan de voorzieningen en deze open te stellen. Burgers met ideeen moeten hiervoor de ruimte krijgen. Een deelneemster merkt op dat bestuurlijk al tien jaar geleden is gestart met de samenwerking Wonen, werken en welzijn wat nu zijn vruchten afwerpt. Zij spreekt hierover haar waardering uit. Aangegeven wordt dat de gemeente niet de informele organisaties uit het oog moet verliezen nu er een WMO-raad-is. Het voordeel van de structuur in Delft is dat de individuele belangenbehartiging bindend werkt. Dit moet zo blijven.
Bijlage 2 Verslag sessie 2
: Samen stadgenoot
Gespreksleider
: Jaap Smit
Hoe zorgen de mensen met maatschappelijke problemen dat ook zij mee kunnen doen en daarin erkend worden? Samen stadgenoot is een project dat volgens Jaap Smit vooral gericht is op het weghalen van de vooroordelen die heersen jegens dak- en thuislozen. Hij wil het probleem vooral positief benaderen, want achter elke dak- en thuisloze schuilt namelijk een mens die niet alleen wil halen maar vooral ook veel te brengen heeft. Hij wil graag een aanknopingspunt vinden zodat deze mensen kunnen participeren in de samenleving. Bekend zijn nu vooral de cadeau- en soepuitdelingen, de voetbaltoernooien, en de voorlichtingsbijeenkomsten op scholen waarbij verteld wordt wat het inhoud om in een dergelijk situatie te verkeren. De heer Smit geeft aan dat hij een dakloze had uitgenodigd maar dat hij nog niet is gearriveerd. Deze persoon zou over zijn ervaringen kunnen vertellen. Een deelnemer vindt het niet vreemd dat de dakloze er niet is, één keer uitnodigen is geen beleid, het gaat vooral om de dagelijkse aandacht, hoe ga je met elkaar om. Men zou zich moeten afvragen wat voor baat het heeft voor de dakloze om hier aanwezig te zijn. Een deelneemster geeft aanvullend aan dat men bij een baat niet alleen aan materiële zaken maar ook aan het gevoel van serieus genomen te worden nemen moet denken. Binnen de hulporganisaties worden de dak- en thuislozen wel gehoord maar gemeentebreed niet. Afgevraagd wordt hoe de dak- en thuislozen een stem kunnen krijgen. Een straatadvocaat zou hierin een belangrijke rol kunnen spelen. De straatadvocaat kan de belangen behartigen en een schakel vormen. Aangegeven wordt dat de straatadvocaat een middel is, omdat hij naar de mensen toegaat, maar er zou door iedereen samengewerkt moeten worden. Een deelnemer vindt dat er niet gestart moet worden met de participatie van de dak- en thuislozen in de maatschappij, maar dat er eerst gezorgd moet worden voor hulp om het leven van de dak- en thuislozen te organiseren. De gedachte van de WMO raad hierover is dat de krachten van deze mensen getoond dienen te worden, zodat het zelfbeeld verbeterd kan worden en er vanuit die kracht kansen gegeven worden. Daartegenover staat dat er ook wat verwacht mag worden. Vraag hierbij is, wat eerst? Aangegeven wordt dat dit een mooie gedachte is maar dat er allereerst de primaire behoeftes vervult dienen te worden en dat er daarna pas wat verwacht kan worden. Er dient in sommige gevallen zelfs een feitelijke heropvoeding plaats te vinden, als voorbeeld noemt hij het onder de douche gaan. De vertegenwoordigster van de WMO raad geeft aan dat men niet zomaar dak- en thuisloos is, hier is veel leed aan voorafgegaan, zodat er eerst hulp gegeven dient te worden en pas daarna het talent benut kan gaan worden. Samenvattend: - eerst voldoen aan de primaire behoeften - vervolgens werken aan het veranderen van een mentaliteit van de dak- en thuisloze, maar ook van de buurt. Ook de verandering van de mentaliteit van de omgeving is erg belangrijk. Het niet komen opdagen op een afspraak of als er iets weg is in bijvoorbeeld een buurthuis, kan zorgen voor een bevestiging van een vooroordeel.
Een positief voorbeeld: In Leiden zijn dak- en thuislozen gids voor toeristen in de stad. Zij verzorgen rondleidingen, kennen alle plaatsen in de stad en ontvangen hiervoor een bijdrage. Dit is volwaardig werk wat een goed gevoel kan geven. Bijkomend probleem voor de hulpverlening is wel dat het budget verlaagd is, het vergt veel creativiteit om toch de benodigde zorg te kunnen bieden. Uit onderzoek blijkt dat 40% van de mensen die zorg krijgen dit ervaren als te weinig zorg. Om zorg te krijgen moet je assertief zijn en dat zijn veel mensen niet. Vraag aan de WMO raad: Wat gaat de WMO raad doen en bemoeit de WMO raad zich met het gemeentebeleid? Antwoord: De WMO raad gaat een advies geven aan de gemeenteraad. Hiervoor heeft de WMO raad inbreng nodig. De WMO raad zorgt voor bundeling van deze inbreng. Om deze reden is ook deze middag georganiseerd. De gespreksleider sluit de discussie met een woord van dank voor de nuttige inbreng.
Bijlage 3 Verslag sessie 3
: Mantelzorg
Gespreksleider
: Sonja Koelewijn
Wat heb je nodig of wat had je nodig toen je mantelzorger of zorgvrager was? Je gaat pas nadenken over situaties en behoeften op het moment dat je hiermee wordt geconfronteerd. Heel belangrijk is het bijvoorbeeld dat er bij een verhuizing wordt gezorgd dat de mensen het op hun gemak hebben door wat extra aandacht te geven of te zorgen dat het vogelkooitje en de radio als eerste worden uitgepakt. De mantelzorger heeft het zwaar omdat hij/zij heel veel alleen moest regelen zonder steun van iemand, zonder contact met het management van de zorginstelling en zonder waardering. Gemaakte afspraken met verpleegkundigen verdwenen vaak met de wisseling van de dienst. In een verzorgingstehuis is er één aanspreekpunt maar bij de zorg voor moeder of vader die nog zelfstandig woont, moet de zorgverlener het allemaal zelf uitzoeken. Je komt in een oerwoud terecht. Bijvoorbeeld bij indicatie stellen. Het is niet algemeen bekend dat elke bewoner in een zorginstelling een zorgdossier heeft. Het is belangrijk dat de mantelzorger preventief op de hoogte wordt gebracht van de mogelijkheden en de regelingen. De vrijwilligers kunnen de kweekvijver zijn om de mantelzorgers wegwijs te maken. Hoe kunnen we, zonder onszelf te laten beperken, dit doorbreken en hoe kunnen we zorgen dat er wordt geregeld wat we graag willen? Op gemeentelijk niveau moet er een aantal steunpunten komen, bijvoorbeeld in de wijk. De regelgeving is erg ingewikkeld en moet eenvoudiger worden. Voor migranten zijn er ambassadeurs. Dit zijn gewone mensen die kennis en ervaringen doorgeven. Folders uitdelen werkt niet. Voorzieningen moeten toegankelijk zijn voor de groep. Bijvoorbeeld een WMO-loket. De WMO-loketten die er zijn, zijn voor veel mensen te ver weg. Er is geen begrip voor de persoonlijke situaties er wordt alleen maar binnen de kaders gekeken en geregeld. De groep blinden en slechtzienden wordt erg hard aangepakt. Het heeft bijna geen zin om naar de WMO te gaan. Samengevat Het gaat om een individu, luister daarnaar en lever maatwerk. Adviezen voor de WMO Aanstellen van ambassadeurs. De ervaringsdeskundigen moeten meer ruimte krijgen. Erkenning van het werk, van de veelheid en de breedheid. Het is meer dan alleen maar zorgen voor. Je moet slim zijn, assertief zijn en je moet kennis hebben. De regelgeving moet minder complex worden en transparanter. De regelgeving moet niet per gemeente verschillen. Buiten de kaders van de regelgeving kunnen treden. Kijken naar de persoonlijke situatie en de persoonlijke behoeften. Het proces omdraaien. Met een open mind naar de behoeften kijken en eventueel de regels aanpassen. Steunpunt mantelzorg (startpunt). WMO-loketten. Proactief, zelf naar buiten treden als organisatie. Het eigen netwerk uitdagen om elkaar te vinden en te zoeken (werkgroepen). Een vast aanspreekpunt voor de mantelzorg van zelfstandig wonenden. Tweemaal per jaar een gesprek hebben met de manager van de zorginstelling. Bij zorginstellingen signaleren dat er een mantelzorger is en deze meenemen in het proces. Meer erkenning voor de mantelzorg.
Bijlage 4 Verslag sessie 4
: Jongeren en vrijwilligerswerk
Gespreksleider
: Marcel ten Have
Aan de deelnemers van deze sessie geeft gespreksleider Marcel ten Have uitleg over het Delftse project M25. M25 is een groep jonge mensen van 14 tot en met 18 jaar, die onder begeleiding van vrijwilligers, tijdens een aantal bijeenkomsten samen ervaren wat het feitelijk inhoudt hoe men iets voor een ander kan betekenen. M25 staat voor hoofdstuk 25 van Matteüs. Dit is een belangrijke passage uit de bijbel waarin Jezus ons aangeeft hoe wij met andere mensen moeten omgaan en elkaar moeten helpen. Het is een oecumenisch project, wat wil zeggen dat alle kerken in Delft het project ondersteunen. Zonder enige uitzondering kan iedereen meedoen. M25 wordt uitgevoerd door het RK Stadsdiaconaat Delft en omstreken. Maar je hoeft niet gelovig te zijn om hulp te bieden aan mensen in nood. De jongeren zetten zich met name in voor de minder bedeelden in de samenleving, zoals de dak- en thuislozen, demente bejaarden, mensen met een verstandelijke beperking en gevangenen. Door het verleggen van hun grenzen krijgen jongeren andere gedachten op bestaande vooroordelen. Het project wordt gefinancierd vanuit de WMO fondsen en door de gemeente. Uit een onderzoek is gebleken dat jongeren zich moeten afzetten tegen alles wat traditioneel is om zo zichzelf te ontwikkelen. Ze gaan dan op zoek naar hun eigen identiteit. Dan blijkt dat jongeren te verdelen zijn in 2 groepen, nl. de praters en de doeners. M25 is er voor de doeners. Tijdens bijeenkomsten met de jongeren, nu zo’n 25, worden de diverse projecten besproken en kunnen ze zelf kiezen voor welk project zij zich willen inzetten. Inmiddels is gebleken dat de jongeren terugkomen als zij een goede ervaring bij een project hebben opgedaan. Een vertegenwoordiger van de Stichting Buddy Netwerk, een organisatie waarbij mensen vanaf 21 jaar zich inzetten voor de ernstig zieke mensen, vraagt zich af hoe de 2 partijen kunnen samenwerken. Gedacht kan worden aan een doorstroom van jongeren vanuit M25 naar de Stichting Buddy Netwerk. Een vertegenwoordiger van de Partij voor Sociale & Maatschappelijke Vernieuwing geeft aan geconstateerd te hebben dat gevangenen geïsoleerd raken van bekenden. Zij voelen zich verlaten. Er heerst een streng selectiebeleid in de gevangenissen waar het gaat om het toelaten van bezoek, waardoor het lastig wordt om “vrienden van de straat” op bezoek te laten komen. M25 kan hier mogelijk een positieve rol in spelen door af en toe een bekende van de gevangene mee te nemen op bezoek. Overigens mogen jongeren pas vanaf 16 jaar op bezoek in de gevangenis. Een vertegenwoordiger van SBO constateert dat van de oorspronkelijke Christelijke gedachte wordt afgeweken en geeft aan dit jammer te vinden. Marcel ten Have geeft hierop aan dat jongeren tussen de 14 en 18 jaar even liever niet met de kerk geconfronteerd worden, hun prioriteit ligt bij het groter en volwassen worden. Later komen ze vanzelf weer bij de kerk terug.
Het aanwezige WMO-raadslid vraagt hoe de WMO-raad kan helpen bij dit project. De WMO-raad wil zich sterk maken voor zaken die verbeterd kunnen worden. Een vertegenwoordiger van RMO DWO merkt op dat er steeds meer jongeren zijn die in een depressie zitten en geen toekomst meer zien. Thuis worden ze niet opgevangen en dreigen zo aan lager wal te raken. Mogelijk zou hier aandacht aan geschonken kunnen worden. Het wordt nu pas gesignaleerd als het vaak al te laat is. Marcel ten Have geeft aan dat M25 graag aansluiting zou willen met moslimjongeren. Het WMO-raadslid zegt toe dit te gaan promoten binnen deze gemeenschap. Een vertegenwoordiger van de Cliëntenraad Delft is van mening dat de bewustwording van kinderen erg belangrijk is in dit verhaal. Voorlichting over M25 op scholen speelt hierbij een grote rol.
Bijlage 5 Verslag sessie 5
: Wat is oud?
Gespreksleider
: Cees van der Meer
Over de vraag “Wat is oud?” gaan de deelnemers aan sessie 5 onder leiding van Cees van der Meer in discussie waaruit de volgende stellingen naar voren komen: In de bejaardenzorg worden ouderen niet meer met respect behandeld. Goede seniorenhuisvesting is belangrijk. Wat is een senior en wanneer is een gebouw een seniorencomplex? Een seniorencomplex mag niet lijken op een bejaardentehuis. Het woord “oudere” wordt pas gebruikt voor mensen vanaf 70 of 75 jaar. Mensen van 55 jaar voelen zich nog geen oudere. Het is niet goed dat organisaties oudere vrijwilligers weigeren op grond van hun leeftijd. Daarmee worden waardevolle mensen buiten spel gezet. Oud zijn is niet aan leeftijd gebonden. Er moet actie worden ondernomen om meer vrijwilligers te betrekken. Mensen willen zo lang mogelijk in hun eigen omgeving blijven wonen en stellen verhuizing net zo lang uit tot zij geen keus meer hebben. Er moet iets komen waar zij zelfstandig en prettig tot hun dood kunnen blijven wonen. Daar zou een rol voor de woningcorporaties zijn weggelegd door het stellen van eisen aan de bouw. We moeten uitgaan van de vraag en niet van het aanbod van woningen. Raadsleden zouden willen dat de WMO adviezen rechtstreeks naar de raad gaan en niet via het college. De betrokken ouderenorganisaties zouden eerder in de procedures moeten worden betrokken, zodat zij hun adviezen kunnen geven voordat definitieve besluitvorming heeft plaatsgevonden. Het participatiemodel zou beter kunnen. Er zijn te veel ouderenorganisaties in Delft. De seniorenproef was zeer positief, maar van de wensen van de bewoners komt weinig terecht doordat beleidsmedewerkers anders beslissen. De WMO werkt nog niet goed. Er worden verkeerde beslissingen genomen, de mantelzorg werkt niet goed, het project “Opplussen op maat” werkt niet voor de “oude” doelgroep van de WVG omdat de indicatiestelling vaak fout is. De effectiviteit van het meedoen wordt belemmerd tijdens de besluitvormingsprocessen. Er is vaak geen duidelijke afspraak over hetgeen er met de adviezen zal worden gedaan. De mensen moeten duidelijk aangeven wat zij willen. Het verwachtingsmanagement voldoet nog niet. Conclusies: Er is een tanend respect voor ouderen. Oud zijn is niet aan leeftijd gebonden. Er moet vraaggestuurd worden geopereerd. Maak gebruik van de kennis en ervaring van vrijwilligers. Verwachtingen van inspraak of medezeggenschap moeten vooraf worden afgestemd. Inspraak en medezeggenschap moeten in een eerder stadium worden ingezet. WMO adviezen zouden rechtstreeks naar de raad moeten gaan en niet via het college.