1
Het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden “Is uit oogpunt van het spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden, een tweefasenproces passend binnen het Nederlandse Strafprocesrecht, mede gelet op de ervaringen van de Australische staat Victoria?”
Masterscriptie Roliene Elza Robert Zaman s928864 Master Rechtsgeleerdheid Accent Strafrecht Begeleidster: mr. L.A. van Noorloos
2
Voorwoord
Deze scriptie is geschreven in het kader van de Master Rechtsgeleerdheid, accent Strafrecht aan de Universiteit van Tilburg. Naar aanleiding van de Amsterdamse zedenzaak kwam het spreekrecht voor slachtoffers vorig jaar opnieuw in opspraak. Daarnaast zou de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Teeven het spreekrecht voor slachtoffers opnieuw willen uitbreiden naar een spreekrecht plus. Kortom, er is veel te doen rondom dit slachtofferrecht. Tot op heden bestaat er echter naar mijn mening nog geen ultieme rechtsverhouding tussen het slachtoffer en de verdachte. Zolang hierin geen evenwicht is gevonden is mijns inziens de rechtsontwikkeling met betrekking tot beide partijen nog niet afgerond. Dit heeft mij de aanleiding gegeven om in kader van het spreekrecht nader in te gaan op rechtsverhouding tussen beide partijen. Ik wil ieder die zijn of haar medewerking heeft verleend aan het voltooien van deze masterscriptie hartelijk danken. In het bijzonder wil ik allereerst mijn scriptiebegeleidster mevrouw Noorloos bedanken, die actief meedacht en mij voorzag van nuttige feedback. Eveneens richt ik mijn dankwoord graag aan mijn ouders, die mij door hun onvoorwaardelijke steun de mogelijkheid hebben gegeven om aan de Universiteit van Tilburg te studeren en een fantastische studententijd te beleven. En tot slot Ruben, voor zijn vertrouwen en steun, om het uiterste uit mijn studie te halen.
Roliene Zaman
Tilburg, november 2013
3
INHOUDSOPGAVE
1. INLEIDING .......................................................................................................................... 6 1.1. 1.1.1.
De ontwikkeling van het slachtoffer in het strafprocesrecht ................................ 6
1.1.2.
Het spreekrecht voor slachtoffers ........................................................................ 6
1.2.
2.
3.
Onderzoeksvraag en opzet....................................................................................... 7
1.2.1.
Vragen die rijzen .................................................................................................. 7
1.2.2.
Onderzoeksvraag .................................................................................................. 7
DE POSITIE VAN HET SLACHTOFFER EN DE VERDACHTE ......................... 10 2.1.
Inleiding ................................................................................................................. 10
2.2.
De positie van het slachtoffer ................................................................................ 10
2.2.1.
Hoogtepunten in de Nederlandse rechtsontwikkeling ........................................ 10
2.2.2.
Huidige positie van het slachtoffer in het strafprocesrecht ............................... 12
2.2.3.
Vanuit Europees oogpunt ................................................................................... 14
2.3.
De positie van de verdachte in het strafprocesrecht .............................................. 15
2.4.
Spanningsveld tussen het slachtoffer en de verdachte .......................................... 17
2.5.
Tussenconclusie..................................................................................................... 18
HET SPREEKRECHT VAN SLACHTOFFERS EN NABESTAANDEN ............... 20 3.1.
Inleiding ................................................................................................................. 20
3.2.
De rechtsontwikkeling van het spreekrecht ........................................................... 20
3.2.1.
De achterliggende gedachte ............................................................................... 20
3.2.2.
De functies van het spreekrecht ......................................................................... 22
3.3.
4.
De aanleiding ........................................................................................................... 6
Het spreekrecht in het Wetboek van Strafvordering ............................................. 22
3.3.1.
Wetsvoorstel tot invoering van het spreekrecht ................................................. 22
3.3.2.
Wijziging tot uitbreiding van het spreekrecht .................................................... 23
3.3.3.
Kamerbrief van Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie............................... 26
3.3.4.
Bezwaren ............................................................................................................ 27
3.4.
De Schriftelijke Slachtoffer Verklaring................................................................. 27
3.5.
Tussenconclusie..................................................................................................... 28
ANALYSE VAN HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING .......................... 30 4.1.
Inleiding ................................................................................................................. 30
4.2.
Analyse van het huidige onderzoek ter terechtzitting ........................................... 30 4
5.
4.2.1.
Aanvang van de zitting ...................................................................................... 30
4.2.2.
Wettelijk beslissingsmodel en de uitspraak ........................................................ 32
4.3.
Het slachtoffer als getuige en spreekgerechtigde .................................................. 34
4.4.
Tussenconclusie..................................................................................................... 35
HET TWEEFASENPROCES ....................................................................................... 36 5.1
Inleiding ................................................................................................................. 36
5.2
Knelpunten in het huidige strafprocesrecht ........................................................... 36
5.2.1
Ten aanzien van het slachtoffer .......................................................................... 36
5.2.2
Ten aanzien van de verdachte ............................................................................ 37
5.3
Het tweefasenproces .............................................................................................. 38
5.3.1
Een eeuwenoud vraagstuk .................................................................................. 38
5.3.2
Beschrijving van het tweefasenproces ................................................................ 38
5.4
Inhoudelijke analyse .............................................................................................. 42
5.4.1
Positieve en negatieve elementen ....................................................................... 42
5.4.2
Kraggenburg-zaak .............................................................................................. 44
5.5
Tussenconclusie..................................................................................................... 46
6. RECHTSVERGELIJKEND ONDERZOEK .................................................................. 48 6.1.
Inleiding ................................................................................................................. 48
6.2.
De staat Victoria .................................................................................................... 49
6.2.1.
Het strafrechtelijke rechtssysteem ..................................................................... 49
6.2.2.
De positie van het slachtoffer ............................................................................ 49
6.3.
The Victim Impact Statement................................................................................ 51
6.3.1.
De historische ontwikkeling ............................................................................... 51
6.3.2.
De staat Victoria ................................................................................................ 52
6.4.
Positieve en negatieve elementen ten aanzien van de VIS .................................... 54
6.5.
Vergelijking van het Australische met het Nederlandse spreekrecht .................... 56
6.6.
Tussenconclusie..................................................................................................... 58
EINDCONCLUSIE ................................................................................................................ 60 LITERATUURLIJST ............................................................................................................ 65 Bijlage 1: Artikel 51e Wetboek van Strafvordering .......................................................... 75 Bijlage 2: Sentencing Act 1991 - Victim Impact Statement ............................................. 76 Bijlage 3: Victims’ Charter Act 2006- Victim Impact Statement ..................................... 77
5
1. INLEIDING
1.1.
De aanleiding
1.1.1. De ontwikkeling van het slachtoffer in het strafprocesrecht Niet langer kan het strafprocesrecht gezien worden als een zaak tussen de overheid en de vermoedelijke dader van een strafbaar feit, waarbij het slachtoffer slechts dient als aangever of getuige.1 De belangstelling voor de positie van het slachtoffer is de laatste jaren flink toegenomen, waardoor het slachtoffer zich heeft ontwikkeld tot deelnemer aan het strafproces, met slachtofferrechten neergelegd in een eigen titel in het Wetboek van Strafvordering.23 Duidelijk is dat men om het slachtoffer binnen het strafprocesrecht niet meer heen kan, maar tot welke positie het slachtoffer zich uiteindelijk zal en kan ontwikkelen is nog de vraag.4 Geen eenduidig antwoord bestaat op de vraag of binnen de functies van het strafprocesrecht wel plaats is voor het welzijn van het slachtoffer. Is het strafprocesrecht wel ingericht op de therapeutische werking voor het slachtoffer?5 En gaat de ontwikkeling van de positie van het slachtoffer niet ten koste gaat van de positie van de verdachte? Dit zijn enkele kwesties welke betrokken dienen te worden bij het bepalen van de positie van het slachtoffer, maar eveneens van belang zijn om de inhoud van de slachtofferrechten nader te kunnen bepalen, zoals het spreekrecht. Dit recht, geregeld in artikel 51e Sv, is nog steeds aan ontwikkeling onderhevig en staat centraal binnen mijn onderzoek.
1.1.2. Het spreekrecht voor slachtoffers Het spreekrecht is een recht voor slachtoffers, welke sinds 2005 wettelijk verankerd is in het Wetboek van Strafvordering. Het spreekrecht houdt in dat het slachtoffer of diens nabestaanden tijdens het onderzoek ter terechtzitting de mogelijkheid heeft om een verklaring af te leggen met betrekking tot de gevolgen van het delict voor het slachtoffer. Dit slachtofferrecht staat naar aanleiding van een onderzoek, uitgevoerd door Intervict Tilburg, en de Amsterdamse zedenzaak weer in de belangstelling. In de Amsterdamse zedenzaak is het
1
Groenhuijsen 2008, p. 122. Groenhuijsen 2008, p. 129. 3 Titel IIIA; artikelen 51a e.v. Sv. 4 Kooijmans 2011, p.38. 5 Lens 2010, p.7. 2
6
voor de wettelijke vertegenwoordiger voor het eerst mogelijk geworden om namens het minderjarige slachtoffer te spreken.6 Nu, slechts één jaar na de laatste wijziging, heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Teeven (hierna: Staatssecretaris) via een Kamerbrief opnieuw een uitbreiding ten aanzien van het spreekrecht in gedachten. De eventuele nieuwe uitbreiding, neergelegd in de Kamerbrief, betreft de mogelijkheid voor het slachtoffer om tijdens de terechtzitting vrij te mogen spreken, te denken valt aan de gewenste straftoemeting en de persoonlijkheid van de verdachte.
1.2.
Onderzoeksvraag en opzet
1.2.1. Vragen die rijzen Door de recente ontwikkelingen bestaan er nog veel vragen ten aanzien van dit belangrijke slachtofferrecht. In hoeverre kan het spreekrecht zich nog door ontwikkelen, of is het plafond al bereikt of misschien zelfs al overschreden? Bestaat er nog voldoende evenwicht tussen de verdachte en het slachtoffer ten aanzien van de grondslagen en functies van het strafprocesrecht? Hoe zit het met de invloed van het spreekrecht op de rechter indien meerdere spreekgerechtigden gebruik gaan maken van hun spreekrecht, zoals het geval was in de Amsterdamse zedenzaak? Verschuift het zwaartepunt van het strafgeding dan naar het slachtoffer in plaats van naar de verdachte, terwijl we op dat moment nog in de fase van de verdenking zitten?7 Om de positie van de verdachte niet in het geding te brengen bepleit onder meer de Nederlandse Orde van Advocaten voor een opsplitsing van het strafgeding, ook wel bekend als het tweefasenproces. In de eerste fase gaat het om de bewijsvraag, waar het slachtoffer nog niet aan bod zal komen. De tweede fase gaat om de strafoplegging, waarbij het slachtoffer de kans krijgt om te spreken over de gevolgen van het delict.8
1.2.2. Onderzoeksvraag Het tweefasenproces staat in dit onderzoek centraal. Binnen dit onderzoek zal allereerst een literatuuronderzoek plaatsvinden. Aan de hand van de wettelijke rechten, maatschappelijke ontwikkelingen en knelpunten zal de positie van het slachtoffer en de verdachte terug in kaart gebracht worden. Daarnaast zal gekeken worden naar de inhoud van een tweefasenproces en
6
Staaij 2013. Van der Hoeven 2011, p 2. 8 Van der Aa 2012, p.609. 7
7
of dit stelsel passend is binnen ons strafprocesrecht. Hierin zal het spreekrecht voor slachtoffers centraal staan. Dit zal mede bepaald worden door te kijken naar de ervaringen met betrekking tot het spreekrecht voor slachtoffers en het splitsen van het onderzoek ter terechtzitting in de Australische staat Victoria. De volgende onderzoeksvraag staat hierbij centraal: “Is uit oogpunt van het spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden, een tweefasenproces passend
binnen
het
Nederlandse
Strafprocesrecht,
en
in
hoeverre
kan
de
spreekrechtverklaring in de Australische staat Victoria daarbij als inspiratie dienen?”
Ter beantwoording van deze onderzoeksvraag dienen de volgende deelvragen beantwoord te worden:
Het tweede hoofdstuk is opgebouwd uit twee delen. Allereerst is van belang om te bepalen wat de huidige positie van het slachtoffer is in het strafprocesrecht? Daarnaast is van belang om de relevante elementen in de positie van de verdachte ten opzichte van de positie van het slachtoffer met betrekking tot het spreekrecht voor ogen te hebben. Deze dubbele vraag is van belang binnen het onderzoek, omdat op deze manier het spreekrecht van slachtoffers in de context van het strafprocesrecht geplaatst kan worden.
In het derde hoofdstuk staat het spreekrecht van slachtoffers centraal. Hierbij hoort de vraag hoe het spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden wettelijk is geregeld? Daarnaast zal bekeken moeten worden welke complicaties er worden ondervonden ten aanzien van dit slachtofferrecht. Deze vraag is van belang omdat ik later in mijn onderzoek de mogelijkheid tot het invoeren van een tweefasenproces, aan de hand van het spreekrecht voor slachtoffers, ga toetsen.
Vervolgens in het vierde hoofdstuk staat het huidige onderzoek ter terechtzitting centraal. Centraal staan de vragen neergelegd in artikel 348 en 350 Sv. Het huidige onderzoek ter terechtzitting moet goed in kaart gebracht worden om de verschillen in een tweefasenproces duidelijk voor ogen te hebben. Hierbij betrek ik ook de verschillende hoedanigheden van het slachtoffer in het strafprocesrecht. Tot slot worden ook de knelpunten van het huidige strafprocesrecht met betrekking tot het spreekrecht uiteengezet. 8
In hoofdstuk vijf ben ik aangekomen bij de uiteenzetting van een tweefasenproces. Hierbij hoort de vraag wat de inhoudelijke veranderingen bij het invoeren van een tweefasenproces zijn? In het vorige hoofdstuk is het huidige strafprocesrecht duidelijk in kaart gebracht. In dit hoofdstuk ligt de nadruk op de verschillen tussen het tweefasenproces en het huidige onderzoek ter terechtzitting, met een bijbehorende voor- en nadelenanalyse.
Tot slot zal het laatste inhoudelijke hoofdstuk in teken staan van een rechtsvergelijkend onderzoek. Voor het doen van rechtsvergelijkend onderzoek heb ik gekozen voor het Australische recht, nader toegespitst op de staat Victoria. In de staat Victoria is het spreekrecht sinds 1994 wettelijk geregeld. Het rechtsvergelijkend onderzoek zal gedaan worden door eerst het Victoriaanse recht te kennen, vervolgens te vergelijken met het Nederlandse recht waarbij gekeken zal worden naar elementen uit het Victoriaanse recht welke ten inspiratie kunnen dienen voor het Nederlandse spreekrecht. Tot slot zullen deze elementen gewaardeerd worden.
Dankzij beantwoording van de deelvragen kan ik concluderen of het invoeren van het tweefasenproces passend zou zijn in het Nederlandse strafprocesrecht, beredeneerd vanuit oogpunt van het spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden. Beantwoording van de hoofdvraag zal plaatsvinden in de eindconclusie.
9
2. DE POSITIE VAN HET SLACHTOFFER EN DE VERDACHTE
2.1.
Inleiding
In het Nederlandse strafprocesrecht kan het tot gelding brengen van het materiële strafrecht in het concrete geval als hoofddoel worden beschouwd.9 Het strafrecht regelt wat er mag gebeuren als rechtssubjecten de normen hebben overtreden, waardoor bepaalde gedragingen tot bepaalde sancties kunnen leiden. De strafwet dient enkel toegepast te worden op de schuldigen en niet op de onschuldigen.10 Binnen het strafprocesrecht zijn verschillende partijen betrokkenen zoals de officier van justitie, de rechter, de verdachte en diens raadsman en tot slot ook het slachtoffer. In dit hoofdstuk worden de rechtsposities van het slachtoffer en de verdachte in het strafprocesrecht geanalyseerd, rekening houdend met de verschillende doelen van het strafprocesrecht. De positie van de verdachte wordt binnen mijn onderzoek beperkt voor zover deze van belang is bij de uiteenzetting van de positie van het slachtoffer. Allereerst wordt de positie van het slachtoffer bepaald, welke de laatste decennia een grote ontwikkeling heeft doorgemaakt. Beginnend met een uiteenzetting van de belangrijkste ontwikkelingen, gevolgd door een beschrijving van de huidige positie van het slachtoffer. Daarna zal een beschrijving van de huidige positie van de verdachte, voor zover relevant bij het bepalen van de positie van het slachtoffer, weergegeven worden. Na de uiteenzetting van de huidige rechtsposities van het slachtoffer en de verdachte, wordt in paragraaf drie ingegaan op het spanningsveld tussen de verdachte en het slachtoffer. Dit hoofdstuk zal afgesloten worden met een tussenconclusie.
2.2.
De positie van het slachtoffer
2.2.1. Hoogtepunten in de Nederlandse rechtsontwikkeling Pas sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw is het slachtoffer meer in beeld gekomen. Voor deze periode werd het slachtoffer gemeden uit het strafprocesrecht en was een eigen positie voor het slachtoffer ondenkbaar. De rechter zou teveel worden afgeleid van de strafzaak. Het slachtoffer van strafbare feiten kwam slechts in beeld als aangever, getuige of benadeelde
9 10
Keulen 2010, p. 3. Corstens 2011, p. 1- 11.
10
partij voor een vordering tot schadevergoeding. Maar ook aan deze vordering tot schadevergoeding zaten nog grote beperkingen.11
In 1983 kwam hier verandering in door de Werkgroep Justitieel Beleid en Slachtoffer, onder leiding van F.A. Vaillaint. In het eindrapport van deze werkgroep kwam naar voren dat er een sterke behoefte bestond tot versterking van de positie van het slachtoffer in het strafprocesrecht. Deze behoefte werd later uitgewerkt in de Richtlijnen Vaillaint van 1986 en 1987. Binnen deze richtlijnen stond de verplichting tot een correcte, respectvolle en zorgvuldige bejegening van het slachtoffer centraal.12 Vervolgens werd in 1985 door de Minister van Justitie een nieuwe Commissie Wettelijke Voorzieningen Slachtoffers opgericht, beter bekend onder de naam Commissie Terwee.13 Volgens deze commissie kon een misdrijf niet langer enkel gezien worden als een inbreuk op de rechtsorde en een schending van het algemeen belang, maar ging het eveneens om een inbreuk op de individuele rechten en belangen van het slachtoffer.14 Volgens de commissie was de respect en begripvolle bejegening van het slachtoffer niet langer voldoende. De opdracht van de commissie was onderzoeken of er mogelijkheden bestonden tot het veranderen van de wet, waardoor de positie van het slachtoffer in het strafprocesrecht zou verbeteren. Uit dit onderzoek vloeide de Wet Terwee voort.15 Deze wet hield een verruiming van de voegingsprocedure en het introduceren van de schadevergoedingsmaatregel als nieuwe strafrechtelijke sanctie in.16 Naast deze wet ontstond er ook een Richtlijn Terwee, welke is voortgebouwd op de Richtlijn Slachtofferbeleid Vaillaint van 1987. In deze richtlijn kwamen drie aandachtspunten in het kader van de taken voor de politie en het Openbaar Ministerie op het gebied van slachtofferzorg naar voren. Ten eerste een correcte bejegening van het slachtoffer, ten tweede het informeren van het slachtoffer en tot slot het treffen van schaderegelingen.17
De volgende belangrijke ontwikkeling, op het gebied van de positie van het slachtoffer, is het invoeren van de schriftelijke slachtofferverklaring (hierna: SSV) en het spreekrecht voor slachtoffers. Vanaf 2001 is Slachtofferhulp Nederland al in verschillende arrondissementen
11
Kooijmans 2011, p.37. Bijlsma 2011, p. 18-19. 13 Bijlsma 2011, p. 20. 14 Kamerstukken II, 1989-1990, 21 345, nr. 4, p.6. 15 Geveke 1996, p. 17-18. 16 Kooijmans 2011, p.38. 17 Geveke 1996, p.17-18. 12
11
aan het experimenteren met de SSV.18 Tot een verandering van het Wetboek van Strafvordering komt het echter pas in 2004. In de wet van 21 juli 2004 werd het spreekrecht en de SSV gezamenlijk geïntroduceerd, waarbij de SSV fungeerde als alternatief voor het spreekrecht.19 Deze twee veranderingen geeft het slachtoffer de mogelijkheid om aan de rechter kenbaar te maken welke consequenties het misdrijf heeft gehad.20 Tot slot dient de invoering van de Wet versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (hierna: de Wet versterking positie slachtoffer) als belangrijke ontwikkeling te worden gezien. Op 1 januari 2011 is deze wet in werking getreden, waardoor slachtoffers een eigen titel in het Wetboek van Strafvordering hebben gekregen. In deze eigen titel zijn alle bestaande en nieuwe rechten en bevoegdheden van het slachtoffer bij elkaar gezet, waaronder het recht om te spreken tijdens de terechtzitting.21 Naast de positie als benadeelde partij kan het slachtoffer ook nog op andere momenten optreden in het strafprocesrecht, te weten als aangever, klachtgerechtigde, klacht tot niet vervolgen en tot slot als getuige. 22 Een verdere uitwerking van de rechten van het slachtoffer is binnen dit onderzoek niet relevant.
2.2.2. Huidige positie van het slachtoffer in het strafprocesrecht In artikel 51a lid 1 Sv is bepaald dat als slachtoffer wordt aangemerkt, degene die rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden. Het gaat daarbij niet alleen om natuurlijke personen, maar ook rechtspersonen kunnen als slachtoffer worden aangemerkt.23 Met een eigen titel in het Wetboek van Strafvordering neemt het slachtoffer deel aan het strafprocesrecht op grond van eigen rechten en bevoegdheden. Centraal staat de correcte bejegening, voor het eerst gezien in de Richtlijn Vaillaint I, en in het huidige Wetboek van Strafvordering neergelegd in artikel 51a lid 2 Sv. Uit dit recht vloeien
alle
andere
informatieverschaffing,
slachtofferrechten kennisneming
voort, van
de
zoals
onder
meer
processtukken,
het het
recht recht
op op
vertegenwoordiging, de SSV en tot slot ook het spreekrecht.24 Om te bepalen in hoeverre de slachtofferrechten in het Wetboek van Strafvordering moeten worden geregeld is aansluiting gevonden Ministerie van Veiligheid en Justitie in een verslag „Rechtdoen aan slachtoffers‟
18
Kool 2002, p. 11. Wet van 21 juli 2004 (invoering van spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden), Stb. 382. 20 Wet van 21 juli 2004 (invoering van spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden), Stb. 382. 21 Wet van 17 december 2009 (ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces), Stb. 2010, 1. 22 Ministerie van Veiligheid en Justitie in een verslag „Rechtdoen aan slachtoffers‟ van 22 februari 2013, p. 11. 23 Artikel 51a lid 1 Sv. 24 Corstens 2011, p.57-60. 19
12
van 22 februari 2013, p. 11. bij de doelen van het strafprocesrecht en de behoeften van slachtoffers.25 De behoeften van slachtoffers kunnen, ondanks dat elk slachtoffer uniek is, opgedeeld worden in vijftal centrale behoeften. De centrale behoeften zijn de erkenning en zorgvuldige bejegening, rechtvaardigheid, bescherming, ondersteuning en tot slot de behoefte aan schadevergoeding en herstel.26
Deze behoeften dienen te worden afgewogen tegen de doelen van het strafprocesrecht. Het hoofddoel van het strafprocesrecht is het bevorderen van een in alle opzichten adequate reactie van de overheid op vermoedelijk gepleegde strafbare feiten. Met andere woorden het tot gelding brengen van het materiële strafrecht. Uit het hoofddoel vallen twee aspecten te halen welke van belang zijn voor het slachtoffer.
27
Ten eerste beoogt het strafprocesrecht de
negatieve consequenties van het delict voor het slachtoffer zoveel mogelijk te beperken. Daarnaast is het strafprocesrecht zodanig ingericht dat het zo min mogelijk nieuwe problemen voor het slachtoffer schept.28 De achterliggende gedachte is dat het slachtoffer niet voor een tweede maal het gevoel moet krijgen slachtoffer te worden van hetzelfde delict, secundaire victimisatie genoemd.29 Secundaire victimisatie kan op twee manieren plaatsvinden. Ten eerste door het slachtoffer een te grote rol te geven binnen het strafprocesrecht. Hierbij kan gedacht worden aan het fungeren als derde volwaardige procespartij. 30 Indien het slachtoffer de positie zou krijgen om als volwaardige derde procespartij te fungeren zouden we een verschuiving krijgen van verticale naar horizontale verhoudingen tussen de verdachte en het slachtoffer. Het slachtoffer komt dan op gelijke hoogte te staan met de verdachte. 31 Hierdoor wordt het slachtoffer in een kwetsbare positie gebracht wat secundaire victimisatie teweeg kan brengen. Anderzijds is aangetoond dat eveneens secundaire victimisatie kan optreden indien het slachtoffer te weinig betrokken wordt bij zijn eigen strafzaak. Slachtoffers willen dat hun leed wordt gezien en daarnaast het onrecht wat hen is aangedaan wordt erkend.32 Om secundaire victimisatie te voorkomen zal een tussenweg gevonden moeten worden tussen enerzijds een te prominente, kwetsbare positie en anderzijds een vergeten partij binnen het strafprocesrecht. 25
Ministerie van Veiligheid en Justitie in een verslag „Rechtdoen aan slachtoffers‟ van 22 februari 2013, p. 11. Ministerie van Veiligheid en Justitie in een verslag „Rechtdoen aan slachtoffers‟ van 22 februari 2013, p. 11. 27 Groenhuijsen 2012, p. 69-73. 28 Groenhuijsen 2012, p. 69-73. 29 Groenhuijsen 2001, p. 645-653. 30 Groenhuijsen 2012, p 71. 31 Zijdenveld 2003, p. 85. 32 Ministerie van Veiligheid en Justitie in een verslag „Rechtdoen aan slachtoffers‟ van 22 februari 2013, p. 12. 26
13
Naast het hoofddoel dragen ook de bijkomende doelen bij om de rechtspositie van het slachtoffer nader te bepalen. Het eerste bijkomende doel is de eerbiediging van de rechten en vrijheden van de verdachte. Daar tegenover staat de eerbiediging van de rechten en vrijheden van andere betrokkenen, waar onder meer ook het slachtoffer onder valt. 33 De positie van het slachtoffer mag niet dusdanig groot worden dat dit ten koste gaat van de fundamentele rechten van de verdachte. Indien binnen deze grenzen aandacht aan het slachtoffer wordt besteed, wordt daarmee tevens het publiek belang gediend.34 Als derde bijkomend doel kan de procedurele rechtvaardigheid worden genoemd, inhoudende dat het strafprocesrecht niet alleen draait om de uitkomst van het geding maar ook om de procedure die tot de uitkomst heeft geleid. De erkenning, al eerder gezien tijdens het afbakenen van de grenzen ter voorkoming van de secundaire victimisatie, is ook voor de procedurele rechtvaardigheid van belang. Slachtoffers willen betrokken worden in het strafprocesrecht, waardoor ze ook eerder tevreden zullen zijn over de uitspraak. Toch is ook denkbaar dat het tot een grotere teleurstelling kan leiden voor het slachtoffer, als de zaak uiteindelijk toch tot vrijspraak komt.35 Tot slot de demonstratiefunctie, inhoudende dat men in de maatschappij ziet dat strafbare feiten worden aangepakt. Het heeft een afschrikkende functie.36
2.2.3. Vanuit Europees oogpunt Vanuit Europees oogpunt bestaat eveneens toenemende aandacht voor het slachtoffer. In het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) zijn er echter nog geen bepalingen te vinden, welke specifiek betrekking hebben op het slachtoffer. Dit is niet zo vreemd, aangezien het EVRM er primair op gericht is om (rechts) betrekkingen tussen de overheid en haar burgers aan regels en waarborgen te onderwerpen. Hierdoor probeert het EVRM de mogelijke willekeur en machtsmisbruik door de overheid aan banden te leggen.37 Dat er geen bepalingen in het EVRM neergelegd zijn ter bescherming van het slachtoffer, betekent niet dat er op Europees niveau geen aandacht voor het slachtoffer is. Op 15 maart 2001 is door de Raad van de Europese Unie het Kaderbesluit 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure (hierna: Kaderbesluit 2001) aangenomen.38 Het doel van het
33
Groenhuijsen 2004, p.10. Groenhuijsen 2012, p. 69-73. 35 Lens 2010, p.16. 36 Keulen 2010, p. 3-5. 37 Kwakman 2012, p.266. 38 Kaderbesluit van de Raad van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure, nr. 2001/220/JBZ, PbEG L 82/1. 34
14
Kaderbesluit 2001 is om slachtoffers een betere juridische bescherming en verdediging van hun belangen te garanderen. Ook na dit Kaderbesluit 2001 is de Europese Commissie zich blijven ontwikkelen op het gebied van de bescherming van slachtoffers van misdrijven, wat heeft geresulteerd in een „Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten en de bescherming van slachtoffers van misdrijven en voor slachtofferhulp‟ (hierna: Richtlijn Minimumnormen). Gezegd kan worden dat de richtlijn een verbeterde versie is van het oude Kaderbesluit 2001, waarbij drie punten in de Richtlijn Minimumnormen centraal staan.39 Het eerste kernpunt betreft de versterking van informatie en steun aan slachtoffers. Slachtoffers moeten voldoende informatie krijgen op een manier die zij kunnen verstaan om hun rechten te kunnen uitoefenen. Het tweede kernpunt is de deelname van het slachtoffer aan de strafprocedure, inhoudende dat het slachtoffer moet kunnen deelnemen aan de strafprocedure die op hen betrekking heeft. Daarnaast heeft het slachtoffer er een gerechtvaardigd belang bij dat het proces op een rechtvaardige manier kan plaatsvinden. Waarborgen in het kader van deze deelname zijn onder meer neergelegd in het recht te worden gehoord. Als derde kernpunt wordt de erkenning van de kwetsbaarheid en bescherming van het slachtoffer genoemd, waardoor secundaire victimisatie te allen tijden vermeden dient te worden.40 Tot slot staat in de Richtlijn Minimumnormen besloten dat de lidstaten het slachtoffer geen positie van procespartij dienen te garanderen.42
2.3.
De positie van de verdachte in het strafprocesrecht
De verdachte staat centraal in het proces. Dit houdt in dat de verdachte, in tegenstelling tot het slachtoffer, deelneemt als volwaardige procespartij. Het uitgangspunt hierbij is dat liever tien schuldige burgers vrij worden gesproken, dan dat één onschuldige burger wordt veroordeeld. Hierdoor dient de verdachte beschermd te worden ten aanzien van de staat.43 Als verdachte wordt aangemerkt degene waarvan ten aanzien van feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit bestaat.44 Uitzonderingen gelden voor de georganiseerde misdaad, terroristische misdrijven en het verkennend onderzoek waarbij de eis
39
Kwakman 2012, p.265. Richtlijn tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten en de bescherming van slachtoffers van misdrijven en voor slachtofferhulp, nr. 2011/0129 (COD) 42 Zwartjes 2008, p. 488-490. 43 Keulen 2010, p. 3. 44 Artikel 27 lid 1 Sv. 40
15
van verdenking is losgelaten. De eis van verdenking is van groot belang omdat dit vergaande consequenties kan hebben, waaronder de mogelijkheid tot het toepassen van dwangmiddelen. Gezegd kan worden dat de positie van de verdachte een bepaalde kwetsbaarheid met zich meebrengt, waardoor de verdachte goed geïnformeerd dient te worden over zijn strafrechtelijke positie. 45
De wettelijke regelingen, met betrekking tot de positie van de verdachte, moeten tegen de achtergrond van artikel 6 EVRM worden begrepen. Artikel 6 EVRM geeft een ieder die strafrechtelijk vervolgd wordt het recht op een eerlijk proces. Voorkomen van willekeurige bestraffing staat centraal, inhoudende dat door een gedegen onderzoek naar grondigheid moet worden voorkomen dat de verdachte ten onrechte wordt gestraft.46 Samenvattend kan worden gezegd dat het recht op een eerlijk proces het recht omvat op een openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.47 In een eerlijk proces gaat het om voldoende waarborgen om tegen willekeurige bestraffing op te komen.48 Ten eerste wordt de openbare behandeling genoemd. Door de openbare behandeling wordt publieke controle op de berechting mogelijk en vormt op die manier een waarborg tegen de willekeurige bestraffing.49 Als tweede wordt de redelijke termijn genoemd aangezien de verdachte, maar ook de andere betrokkenen, het recht hebben om te weten waar ze aan toe zijn.50 Vervolgens de bespreking van het recht op een onpartijdige en onafhankelijke rechter. Voor de rechter betekent dit dat hij geen speciale bindingen met de procespartijen mag hebben en daarvan ook de schijn niet oproept. Het recht van een onafhankelijke rechter is dermate van belang omdat beslissingen vaak ingrijpende gevolgen hebben op de vrijheden van verdachte, dat hiermee een onafhankelijke instantie moet worden belast.51 Indien de verdachte twijfelt aan deze onafhankelijkheid of onpartijdigheid bestaat de mogelijkheid de rechtbank te wraken.52
45
Groenhuijsen 2012, p. 69-73. Keulen 2010, p. 84-85. 47 Artikel. 6 Europees Verdrag voor Rechten van de Mens. 48 Bemmelen 2010, p. 84-85. 49 Kwakman 2012, p. 5. 50 Kwakman 2012, p. 87. 51 Corstens 2011, p. 34. 52 Korver 2012, p.147. 46
16
Met het recht op een eerlijk proces zijn twee fundamentele noties verweven, namelijk de onschuldpresumptie en het nemo tenetur-beginsel.53 De onschuldpresumptie, neergelegd in artikel 6 lid 2 EVRM, houdt in dat iedereen die beschuldigd wordt van een strafbaar feit onschuldig wordt gehouden totdat zijn schuld overeenkomstig de wet is bewezen. Ondanks dat dit in eerste instantie misschien een merkwaardig uitgangspunt lijkt, omdat de strafprocedure begint met een verdenking, is dit beginsel van groot belang voor de verdachte. Op deze manier ligt de bewijslast bij het Openbaar Ministerie in plaats van bij de verdachte. 54 Het nemo tenetur-beginsel wordt in de rechtspraak van het Europese Hof in lid 1 van artikel 6 EVRM ingelezen, maar wordt nader verwoord in artikel 14 lid 3 sub g Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten (hierna: IVBP).56 Het beginsel houdt in dat de verdachte niet kan worden gedwongen om tegen zichzelf te getuigen of een bekentenis af te leggen.57
2.4.
Spanningsveld tussen het slachtoffer en de verdachte
Tot voor kort was het strafrecht, door de geringe rol van het slachtoffer, puur dadergericht te noemen. Tegenwoordig kan er gesproken worden van een meer relationele rechtsopvatting waarbij enerzijds de burger beschermd dient te worden tegen de criminaliteit, maar anderzijds de verdachte beschermd moet worden tegen de overheid.58 De plicht tot correcte bejegening van het slachtoffer aan de ene kant en de rechten van de verdachte aan de andere kant, kunnen tot een spanningsveld leiden.59 Indien de belangen en rechten van beide procespartijen botsen is gebleken dat de belangen van het slachtoffer niet absoluut zijn.60 Het recht op een eerlijk proces, volgens de maatstaven van het EVRM, mag nooit ten koste mag gaan van de slachtofferrechten.61 Dat het strafrecht met name gericht is op de verdachte blijkt, naast artikel 6 EVRM, ook uit de rechten van beide partijen.62 Een aantal verschillen in positie tussen de verdachte en het slachtoffer zullen een duidelijker beeld moeten geven.
53
Van Bemmelen 2010, p. 87. Corstens 2011, p. 35. 56 EHRM Funke vs. Frankrijk. 57 Keulen 2010, p. 87. 58 Reynaers 2006, p. 462. 59 Reynaers 2006, p. 436. 60 Kamerstukken II 2004-2005, 30 143, nr.3, p.2. 61 Corstens 2011, p. 56. 62 Korver 2012, p.178. 54
17
Dat er geen gelijkheid onder de partijen bestaat blijkt onder meer tijdens de terechtzitting. Aan de inrichting van de terechtzitting is duidelijk te merken dat het strafprocesrecht hoofdzakelijk gericht is tussen de verdachte en de overheid. Het slachtoffer en diens raadsman hebben namelijk geen eigen plek in de strafrechtszaal.63 Ook met betrekking tot het inzien van het dossier bestaan er verschillen tussen de verdachte en het slachtoffer of diens nabestaanden. Beide partijen dienen een verzoek in te dienen tot kennisneming van de processtukken. De verdachte heeft echter in beginsel recht op alle processtukken. Dit recht wordt slechts beperkt indien de officier van justitie noodzakelijk acht, met oog op de in artikel 187d, eerste lid vermelde belangen, bepaalde stukken of gedeelte van de processtukken achterwege te laten.64 De kennisneming van slachtoffers is in beginsel al beperkt. Het slachtoffer heeft namelijk recht op de processtukken voor zover deze van belang zijn voor het slachtoffer. Daarnaast kunnen de stukken geweigerd worden op grond van verschillende belangen, opgesomd in artikel 51 b lid 3 Sv.65 Tot slot is een verschil aan te merken in de mogelijkheid tot het wraken van de rechtbank. De verdachte heeft de mogelijkheid, indien de rechtbank de schijn wekt niet onpartijdig en onafhankelijk te zijn, een wrakingsverzoek in te dienen. Deze mogelijkheid heeft het slachtoffer niet, omdat er vanuit gegaan wordt dat de officier van justitie de belangen van het slachtoffer in acht neemt.66 Het Openbaar Ministerie heeft om die reden wel de mogelijkheid om de rechtbank te wraken.67
2.5.
Tussenconclusie
In dit hoofdstuk is aan de orde gekomen welke rechten en bevoegdheden het slachtoffer en de verdachte hebben binnen het strafprocesrecht. Duidelijk is geworden dat een lange tijd alleen naar de verdachte is gekeken. Deze dadergerichte aanpak is veranderd in een meer relationele rechtsopvatting met normhandhaving enerzijds en de rechtsbescherming anderzijds. Een misdrijf wordt niet langer gezien als slechts inbreuk op de rechtsorde, maar eveneens als inbreuk op de individuele rechten van het slachtoffer. Met als gevolg dat het slachtoffer de laatste decennia een grote ontwikkeling heeft doorgemaakt, met eigen rechten en bevoegdheden, neergelegd in een eigen titel van het Wetboek van Strafvordering. Maar ook
63
Korver 2012, p. 206-207. Artikel 149b Sv. 65 Artikel 51b lid 3 Sv. 66 Korver 2012, p.147. 67 Informatie met betrekking tot het wraken van rechters, www.rechtspraak.nl. 64
18
op Europees niveau wordt aandacht besteed aan de belangen van het slachtoffer, zoals het Kaderbesluit 2001 en de Richtlijn Minimumnormen. Gebleken is dat, bij het bepalen van de posities van de verschillende partijen, voldaan moet worden aan de verschillende doelen van het strafprocesrecht. Algemeen kan gezegd worden dat beide partijen belang hebben bij een eerlijk proces. Daarnaast dient gekeken te worden naar de verschillende individuele belangen van beide partijen. Enerzijds hebben we de verdachte, welke met zijn verdenking in een kwetsbare positie is terechtgekomen, waardoor er voldoende waarborgen dienen te zijn tegen een willekeurige bestraffing. Aan de andere kant hebben we het slachtoffer, waarvoor de behoefte ligt in erkenning, zorgvuldige bejegening, rechtvaardigheid, bescherming, ondersteuning en herstel. Deze belangen dienen naast elkaar gelegd te worden, en indien nodig wordt hierin een afweging gemaakt. Tot slot dient vermeld te worden dat, indien de rechten van de verdachte en het slachtoffer botsen, de slachtofferrechten en belangen niet absoluut zijn en eventueel moeten wijken voor de verdachte. De verdachte staat ten slotte als volwaardige partij, in tegenstelling tot het slachtoffer, centraal in het strafprocesrecht. Het uitgangspunt blijft dat liever tien schuldige burgers vrij worden gesproken, dan dat één onschuldige burger wordt veroordeeld.
19
3. HET SPREEKRECHT VAN SLACHTOFFERS EN NABESTAANDEN
3.1.
Inleiding
Naar aanleiding van het Kaderbesluit 2001 is in het Nederlandse wetboek het spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden geïntroduceerd. Het spreekrecht voor slachtoffers is in 2005 in de wet opgenomen en uitgegroeid tot één van de meest besproken slachtofferrechten van dit moment. Binnen dit onderzoek wordt met het spreekrecht bedoeld, het recht van het slachtoffer of diens nabestaanden om tijdens het onderzoek ter terechtzitting een verklaring af te leggen met betrekking tot de gevolgen van het delict voor het slachtoffer of nabestaanden. In dit hoofdstuk zal allereerst de ontwikkeling van het spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden worden besproken. Vervolgens zal het huidige spreekrecht worden behandeld. Hierbij zal met name ingegaan worden op de huidige wetgeving, een eventuele nieuwe uitbreiding en bezwaren. In deze paragraaf wordt eveneens de Amsterdamse zedenzaak betrokken. Voorts zal in de vierde paragraaf ingegaan worden op de minder ingrijpende variant, de Schriftelijke Slachtoffer Verklaring. Dit hoofdstuk zal afgesloten worden met een tussenconclusie.
3.2.
De rechtsontwikkeling van het spreekrecht
3.2.1. De achterliggende gedachte Tijdens de Europese Raad te Tampere in 1999 zijn de regeringsleiders tot de conclusie gekomen dat bepaalde minimumnormen moesten worden opgesteld ter bescherming van het slachtoffer, ongeacht in welke lidstaat zij zich bevonden.
68
Deze minimumnormen kregen
gestalte in het Kaderbesluit 2001. De bepalingen uit het Kaderbesluit 2001 hadden echter niet ten doel de lidstaten te verplichten om het slachtoffer een behandeling te garanderen die gelijkwaardig is aan die van de procespartijen. 69 Waar de aandacht wel op lag, blijkt uit de volgende passage:
68
Kaderbesluit van de Raad van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure, nr. 2001/220/JBZ, PbEG L 82/1. 69 Kaderbesluit van de Raad van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure, nr. 2001/220/JBZ, PbEG L 82/1.
20
“Er is een onderlinge aanpassing nodig van de voorschriften en praktijken met betrekking tot de status en de voornaamste rechten van het slachtoffer, met bijzondere aandacht voor het recht van het slachtoffer met respect te worden bejegend, te spreken en geïnformeerd te worden, te begrijpen en begrepen te worden, en beschermd te worden in de verschillende fasen van de procedure.” 70
Nederland dacht in eerste instantie te voldoen aan de bepalingen van dit Kaderbesluit 2001 door de reeds bestaande instructies in het slachtofferbeleid van het Openbaar Ministerie en het groeiend aantal bepalingen opgenomen in het Wetboek van Strafvordering.71 De Europese Commissie beschouwde in 2004 de implementatie van het Kaderbesluit 2001 toch als onvoldoende. Als reactie diende de Nederlandse regering, mede onder invloed van de uitkomsten van het onderzoeksproject Strafvordering 2001, een wetsvoorstel in dat de positie van het slachtoffer in het Wetboek van Strafvordering diende vast te leggen.72 In de conclusie van het onderzoeksproject Strafvordering 2001 stelden de onderzoekers voor om een eigen afdeling voor het slachtoffer en de getuige, als procesdeelnemers, in het wetboek op te nemen. In deze afdeling zouden de beleidsregels, welke voor het Openbaar Ministerie en de politie ten opzichte van het slachtoffer zijn geformuleerd, gecodificeerd kunnen worden. Te denken valt aan de punten uit het Kaderbesluit 2001 zoals het recht op informatie over de strafrechtelijke
procedure,
het
recht
op
informatie
over
de
mogelijkheden
van
schadevergoeding en het recht op correcte bejegening in de strafrechtelijke procedure. Tevens bepleiten de onderzoekers tot invoering van een beperkt spreekrecht.73 In december 2002 hebben de meeste conclusies van het onderzoeksproject Strafvordering 2001 gestalte gekregen in een wetsvoorstel tot wijziging van enige bepalingen van het Wetboek van Strafvordering. Concreet hield dit een introductie van het spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden in.74 Het belangrijkste doel van het spreekrecht is dat het slachtoffer een eigen recht krijgt op participatie in het strafproces.75 Voor het slachtoffer wordt het spreekrecht
70
Kaderbesluit van de Raad van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure, nr. 2001/220/JBZ, PbEG L 82/1. 71 Geelhoed 2010, p.69. 72 Geelhoed 2010, p.69. 73 Kamerstukken II 2004-2005, 30 143, nr.3, p.3. 74 Kamerstukken II 2002-2003, 27 632 nr. 14, p.2. 75 Alink 2006, p. 143.
21
gezien als een gevoel van erkenning, maar tevens het gevoel serieus genomen te worden.76
3.2.2. De functies van het spreekrecht In de memorie van toelichting bij het initiatiefwetsvoorstel worden vier functies genoemd waarom het slachtoffer baat zou kunnen hebben bij de invoering van een wettelijk spreekrecht.77 De eerste functie betreft het feit dat de rechter van het slachtoffer direct kan horen welke gevolgen het delict heeft gehad. Als tweede wordt de speciale preventie genoemd, inhoudende dat de gevolgen van het delict op het slachtoffer ook voor de dader zichtbaar zijn wat hem van recidive kan weerhouden. Naast de speciale preventie, wordt als derde functie de generale preventie genoemd. Door het spreekrecht vergroot de zichtbaarheid van het slachtoffer, waarbij het gaat om de bijdrage die het spreekrecht zou leveren aan het vertrouwen van de rechtsstaat. De rechtsstaat ziet dat het slachtoffer serieus wordt genomen.78 Tot slot, als vierde functie, wordt in de memorie van toelichting gedoeld op het herstel van de emotionele schade bij het slachtoffer. Het openbaar afleggen van een verklaring kan slachtoffers en diens nabestaanden helpen de gevolgen van het misdrijf geheel of gedeeltelijk te verwerken. Dit wordt ook wel de therapeutische werking van het spreekrecht genoemd.79 Deze therapeutische effecten moeten echter niet overschat worden, aangezien tien minuten spreken in de rechtszaal niet kan evenaren aan meerdere uren durende therapie.80 Tot slot kan een mondelinge verklaring van het slachtoffer wel bijdragen om een completer beeld van de zaak te krijgen.81
3.3.
Het spreekrecht in het Wetboek van Strafvordering
3.3.1. Wetsvoorstel tot invoering van het spreekrecht Het wettelijk spreekrecht is vanaf 1 januari 2005 in werking getreden op grond van artikel 302 Sv (oud), luidend:
76
Kamerstukken II 2000–2001, 27 632, nr. 3, p.4 Wijkerslooth 2001. 78 Lens 2010, p. 8. 79 Kamerstukken II 2000–2001, 27 632, nr. 3, p.4 80 Groenhuijsen 2012, p. 139. 81 Cleiren 2009, p.1030. 77
22
“1. Het slachtoffer of diens nabestaande kan op de terechtzitting een verklaring afleggen omtrent de gevolgen die het tenlastegelegde feit, bedoeld in het tweede lid, bij hem teweeg heeft gebracht. 2. Het spreekrecht kan worden uitgeoefend indien het tenlastegelegde feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, dan wel een van de misdrijven genoemd in de artikelen 240b, 247, 248a, 248b, 249, 250, 250a, 285, 285b, 300, tweede en derde lid, 301, tweede en derde lid, 306 tot en met 308 en 318 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.”82
Het invoeren van het spreekrecht geeft slachtoffers en nabestaanden het recht om op de openbare terechtzitting te spreken over de gevolgen die het delict bij hen teweeg heeft gebracht, zonder de positie van getuige te bekleden.83 Dit wettelijke spreekrecht is echter wel beperkt tot de genoemde misdrijven in artikel 302 lid 2 Sv(oud). Daarnaast wordt in artikel 302 Sv (oud) gesproken van het slachtoffer of diens nabestaanden. In de memorie van toelichting ligt besloten dat het slachtoffer de eerst aangewezene is om van het spreekrecht gebruik te maken. Slechts, indien het slachtoffer is overleden of anderszins niet in staat is, dan komt één nabestaande het recht tot spreken toe.84 Daarnaast is de kring van gerechtigde nabestaanden beperkt. Tot de nabestaanden rekent het wetsvoorstel de bloedverwanten in eerste graad, inhoudende de ouders of de kinderen van het slachtoffer. Indien niemand van hen in staat is van het spreekrecht gebruik te maken, dan wordt het spreekrecht toegekend aan bloedverwanten in de zijlijn tot en met de tweede graad. Hieronder vallen de broers of zussen van het slachtoffer. Tot slot maakt het wetsvoorstel mogelijk dat de echtgenoot of de geregistreerde partner van het slachtoffer het woord voert.85
3.3.2. Wijziging tot uitbreiding van het spreekrecht Op 1 januari 2011 heeft het slachtoffer een aparte afdeling gekregen binnen het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor is het spreekrecht, materieel ongewijzigd, opgenomen in de nieuwe afdeling onder artikel 51e Sv.86
In de tussentijd heeft het instituut Intervict van de
Universiteit van Tilburg, in opdracht van de minister, zich bezig gehouden met een
82
Artikel 302 Sv. (oud). Artikel 51e Sv. 84 Kamerstukken II 2002-2003, 27 632. nr. 3, p.3. 85 Kamerstukken II 2002-2003, 27 632. nr. 3, p.3. 86 Wet van 17 december 2009, Stb. 2010, nr1. 83
23
evaluatieonderzoek naar het spreekrecht van slachtoffers in de praktijk.87 Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat tussen de 230 en 260 mensen per jaar gebruik maken van hun spreekrecht, waaronder ongeveer 50 nabestaanden. De spreekgerechtigden waren meestal slachtoffer geworden van een ernstig misdrijf. Naast het spreekrecht tijdens de terechtzitting is nog ongeveer 3000 keer een SSV opgesteld. Daarnaast is gebleken dat slachtoffers het spreekrecht waarderen, maar een behoefte bestond aan verruiming op bepaalde punten. Zo wordt het spreken door één nabestaande, namens het slachtoffer, als te beperkt ervaren, maar ook het spreken namens jonge slachtoffers dient verruimd te worden.88 Tot slot is gebleken uit het evaluatieonderzoek dat door het slachtoffer wel vaak gesproken wordt over de bewezenverklaring of hoogte van de straf. De rechter corrigeert dit echter vrijwel nooit. Ook niet op verzoek van de verdediging. 89
Naar aanleiding van verschillende maatschappelijke gebeurtenissen, zoals de Amsterdamse zedenzaak maar ook naar aanleiding van de resultaten van het evaluatieonderzoek van Intervict, acht de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een uitbreiding van het spreekrecht wenselijk. Het spreekrecht zou volgens de Staatssecretaris op vier punten ten aanzien van de wettelijke spreekgerechtigde moeten worden verruimd. Deze vier punten van de Staatssecretaris zijn op 16 februari 2012 neergelegd in een wetsvoorstel. De eerste wijziging houdt een verruiming van het aantal nabestaanden in. Naast de (voormalige) levensgezel van het door het delict omgekomen slachtoffer kunnen nog drie andere nabestaanden het recht hebben om op de zitting te spreken. Daarnaast zijn het aantal wettelijke spreekgerechtigden verruimd. Al eerder mochten bloedverwanten in rechte lijn tot en met de eerste graad, in de zijlijn tot en met de tweede graad en de echtgenoot of geregistreerd partner spreken. Nu, na de wetswijziging, is de beperking van bloedverwanten in de rechte lijn de eerste graad weggevallen waardoor tevens kleinkinderen en grootouders spreekgerechtigd zijn geworden. Eveneens is er een verruiming voor bloedverwanten in de zijlijn tot de vierde graad, inhoudende dat het ook voor nichten en neven, ooms en tantes, met wie het slachtoffer ook een hechte band kan hebben gehad, mogelijk wordt om te spreken in de rechtszaal. Wel moet er worden vermeld dat er een rangorde is aangebracht, te weten dat
87
Nederlandse vereniging voor de rechtspraak, “Concept- wetsvoorstel uitbreiding spreekrecht”, 27 september 2011. 88 Nederlandse vereniging voor de rechtspraak, “Concept- wetsvoorstel uitbreiding spreekrecht”, 27 september 2011. 89 Kamerstukken II 2011-2012, 33 176, nr. 6.
24
eerst de levensgezel in aanmerking komt en daarna pas de bloedverwanten. Uit oogpunt van hanteerbaarheid van de planning van de terechtzitting en de logistieke voorzieningen, die nodig zijn om ieder tijdig van een oproep voor de terechtzitting te voorzien, is het spreekrecht voor nabestaanden in beginsel beperkt tot drie. De rechter is echter vrij om meer mensen aan het woord te laten.90
Een derde uitbreiding betreft het voorstel om ook spreekrecht toe te kennen aan wettelijke vertegenwoordigers van minderjarige slachtoffers of minderjarige nabestaanden die de leeftijd van twaalf jaar nog niet hebben bereikt. Deze uitbreiding is door de Amsterdamse rechtbank op 12 maart 2012 aanvaard, waardoor de wettelijke vertegenwoordigers van de minderjarige slachtoffers in de Amsterdamse zedenzaak gebruik hebben kunnen maken van het spreekrecht.91 De minderjarige slachtoffers zijn, vanwege hun jeugdige leeftijd, niet in staat om op de terechtzitting kenbaar te maken welke impact het delict op hen heeft gehad.92 Indien ze wel in staat zijn dit zelf te doen, dan hebben ze uiteraard het recht om dit zelf te doen. Ook de wettelijke vertegenwoordigers van minderjarige slachtoffers mogen gebruik maken van het spreekrecht, waarbij ze naast de gevolgen van het delict voor hun kind ook mogen praten over hun eigen ervaringen en de eventuele gevolgen voor het gezin en de naaste omgeving van het minderjarige slachtoffer. Voorheen waren de wettelijke vertegenwoordigers van jonge kinderen beperkt tot het opstellen van een SSV.93 Tot slot, door middel van de laatste uitbreiding, wordt het voor de levensgezel en één naaste mogelijk om namens het volwassen slachtoffer te spreken indien het slachtoffer zelf om een reden feitelijk niet (meer) in staat is om zelf van het spreekrecht gebruik te maken. Hierbij kan men denken aan een coma of andere fysieke dan wel geestelijke toestand waardoor het voor het slachtoffer onmogelijk is om het spreekrecht uit te oefenen, of mee te werken aan een schriftelijke slachtofferverklaring. 94 Naar aanleiding van bovengenoemde wijzigingen, ten aanzien van het spreekrecht voor slachtoffers, is artikel 51e Sv inhoudelijk sterk veranderd.95 De recente
90
Kamerstukken II 2011-2012, 33 176, nr. 6. Robert M., Beslissingen van de zitting op 12 maart 2012, Amsterdam. 92 Van der Aa 2012, p. 604. 93 Van der Aa 2012, p. 604. 94 Van der Aa 2012, p. 604. 95 Kamerstukken II 2011- 2012, 33 176, nr. 6. 91
25
versie van artikel 51e Sv is als bijlage toegevoegd 96, waarin te zien is dat naar aanleiding van de gewijzigde inhoud ook de systematiek van het artikel is veranderd.97
3.3.3. Kamerbrief van Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Na de recente inhoudelijke wijziging in 2012 is de Staatssecretaris opnieuw met verbeterpunten ten aanzien van de positie van het slachtoffer gekomen, neergelegd in een brief aan de Tweede Kamer. De Staatssecretaris stelt in de Kamerbrief vijf beleidsdoelstellingen voor die de komende jaren het „speerpunt‟ moeten vormen van het slachtofferbeleid. Één van de speerpunten heeft betrekking op het spreekrecht. De Staatssecretaris is van mening dat het slachtoffer vrijuit moet kunnen spreken, zoals over de bewezenverklaring en de straftoemeting. Dit wordt het spreekrecht plus genoemd. Aan de rechter is het vervolgens om te bepalen wat hij met de spreekrechtverklaring doet. 98 Bij het vrijuit spreken van het slachtoffer moet echter de gelegenheid aan de verdediging worden geboden om het slachtoffer vragen te stellen over de deugdelijkheid en de gegrondheid van zijn verklaring. Het slachtoffer gaat zich immers uitlaten over onderwerpen die direct de vragen van artikel 350 Sv raken, zoals een mening over de op te leggen straf.99 Hierbij gaat het om een andere verklaring dan in hoedanigheid van getuige, waar het gaat om bewijsrechtelijke relevante zaken met betrekking tot de waarheidsvinding.100 Daarnaast is volgens de wetsgeschiedenis de straftoemeting voorbehouden aan de rechter. De rechter is hiervoor opgeleid en is daarnaast objectief en onpartijdig om tot een evenwichtig oordeel te komen. Voor het slachtoffer is het moeilijk om zonder juridische achtergrond en emotionele beladenheid tot een eerlijk en objectief oordeel te komen.101 Tot slot is uit recentelijk onderzoek gebleken dat 75% van de slachtoffers tevreden over de deskundigheid van de rechter. Uit hetzelfde onderzoek is eveneens gebleken dat 28% van de slachtoffers van mening is dat de rechter onvoldoende „moeite‟ heeft gedaan om de verdachte te straffen.102
96
Bijlage 1. College van Procureurs- Generaal , “Advies conceptwetsvoorstel uitbreiding spreekrecht”, 30 september 2011. 98 „Pauw en Witteman‟, VARA Nederland 3, 22 februari 2013, www.uitzendinggemist.nl. 99 Alink 2006, p. 144. 100 Cleiren 2009, p.191. 101 Tuinman 2012. 102 Timmermans 2013. 97
26
3.3.4. Bezwaren Naast de bezwaren genoemd tegen het spreekrecht plus uit de Kamerbrief van de Staatssecretaris, zijn er ook bezwaren tegen het spreekrecht in zijn huidige vorm te noemen. De invoering van het spreekrecht is uit oogpunt van de onschuldpresumptie, een fundamenteel uitgangspunt van het recht op een eerlijk proces, niet geheel wenselijk te noemen.103 Het slachtoffer gaat tijdens de terechtzitting spreken over de gevolgen van het delict aangedaan door de dader, terwijl we op dat moment nog niet kunnen spreken van een dader maar een verdachte. Ook de waarheidsvinding zou in het geding kunnen komen. Het spreekrecht bevat namelijk een subjectief element wat kan afleiden van de waarheidsvinding. De rechter kan, door het subjectieve element, beïnvloed worden door de emotie van het slachtoffer, dat tot verschillende uitkomsten zou kunnen leiden met betrekking tot de schuldverklaring van de verdachte.104 Tot slot zou het ook nadelig kunnen zijn voor het slachtoffer zelf. Het slachtoffer wordt namelijk steeds kwetsbaarder indien hij een grotere rol krijgt in het strafprocesrecht.105 De confrontatie tussen de dader en het slachtoffer kan namelijk een ongunstig effect hebben op de verwerking van het delict, waardoor het spreekrecht zijn therapeutische werking verliest.106 Daarnaast zou vrijspraak van de verdachte voor het slachtoffer extra teleurstellend kunnen zijn.107
3.4. De Schriftelijke Slachtoffer Verklaring Minder bezwaren zijn te noemen tegen de minder ingrijpende variant, de SSV.108 De SSV geeft slachtoffers eveneens de mogelijkheid om zich te uiten over de gevolgen van het delict door het opstellen van een schriftelijke verklaring en deze op grond van artikel 51d Sv toe te voegen aan het procesdossier.109 Vervolgens kan de SSV naar eigen inzicht door de officier van justitie of politierechter dan wel voorzitter van de meervoudige kamer worden voorgelezen, geciteerd of samengevat.110 De SSV is de minder beladen variant van het spreekrecht, waardoor het kan dienen als alternatief voor slachtoffers die door verschillende
103
Artikel 6 EVRM. Kamerstukken II 2000-2001, 27 632, nr. A, p. 3. 105 Wijkerslooth 2001. 106 Wijkerslooth 2001. 107 Ham 2004, p.2. 108 Ham 2004, p.2. 109 Lens 2010, p. 8. 110 Slachtofferhulp Nederland 2008, p. 10. 104
27
redenen geen gebruik wensen te maken van het spreekrecht.
111
De gevreesde dramatische
toestanden door de minister en andere instanties, welke het geval kan zijn bij het spreekrecht, zouden voorkomen kunnen worden.112 Daarnaast kan het spreekrecht van slachtoffers ook fungeren als een mondelinge toelichting op de schriftelijke verklaring.113
3.5.
Tussenconclusie
In dit hoofdstuk is naar voren gekomen dat het spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden vanaf 2005 in het Wetboek van Strafvordering is neergelegd. Het spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden houdt in dat het slachtoffer of diens nabestaande het recht heeft om tijdens het onderzoek ter terechtzitting een verklaring af te leggen met betrekking tot de gevolgen van het delict voor het slachtoffer. Ondanks het korte bestaan heeft het spreekrecht een grote ontwikkeling doorgemaakt door middel van de wetswijziging en jurisprudentie. Te denken valt aan de laatste wijziging naar aanleiding van het evaluatieonderzoek van Intervict en het toegewezen spreekrecht aan de wettelijke vertegenwoordigers in de Amsterdamse zedenzaak. In de memorie van toelichting van het initiatiefwetsvoorstel zijn vier functies van het spreekrecht omschreven. Het spreekrecht zou naast het gevoel van erkenning en serieus genomen te worden ook een speciale preventie, generale preventie en tot slot therapeutische werking hebben. Daarnaast zou het positief zijn dat de rechter direct de gevolgen van het misdrijf voor het slachtoffer te horen zou krijgen tijdens de terechtzitting. Dit dient echter gerelativeerd te worden, aangezien tien minuten spreken in de rechtszaal onmogelijk kan evenaren aan uren durende therapie. Ten aanzien van het spreekrecht en de eventuele nieuwe uitbreiding door de Staatssecretaris zijn eveneens voldoende bezwaren te noemen. Allereerst het doel van het strafprocesrecht, wat in beginsel de waarheidsvinding is. Om tot de waarheid te komen staat de schuldvraag centraal tijdens de terechtzitting. Op het moment van het spreekrecht is deze nog niet beantwoord. Dit kan een inbreuk zijn op de onschuldpresumptie, maar eveneens ook op de waarheidsvinding. Het zwaartepunt van behandeling van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zou kunnen verschuiven naar het beoordelen van de gevolgen die het strafbare feit voor het slachtoffer of de nabestaanden met zich heeft meegebracht. Dit terwijl op dat moment nog niet vaststaat of de verdachte het
111
Lens 2010, p. 8. Slachtofferhulp Nederland 2008, p. 10. 113 Lens 2010, p. 8. 112
28
strafbare feit heeft gepleegd. Daarnaast kan een grotere rol voor het slachtoffer ook een ongewenste kwetsbare positie met zich meebrengen. Hierdoor kan het spreekrecht averechts werken omdat het slachtoffer opnieuw geconfronteerd wordt met de verdachte. In plaats van de therapeutische werking kan op deze manier secundaire victimisatie plaatsvinden. Daarnaast zou vrijspraak van de verdachte tot een grote teleurstelling kunnen leiden. Minder bezwaren zijn te vinden ten opzichte van een SSV. Dit komt omdat gesproken wordt van een minder ingrijpende variant waarbij de officier van justitie of rechter naar eigen inzicht de SSV kan voorlezen.
29
4. ANALYSE VAN HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
4.1.
Inleiding
Dit hoofdstuk is een tussen hoofdstuk, om een sprong te maken naar het tweefasenproces, waar in het volgende hoofdstuk nader op in zal worden gegaan. Om de inhoud van het tweefasenproces goed voor ogen te hebben is het van belang eerst inzicht te krijgen, wanneer het spreekrecht van slachtoffers plaatsvindt binnen het huidige onderzoek ter terechtzitting. Hiervoor is een duidelijk beeld van het onderzoek ter terechtzitting vereist. Eerst zal het huidige onderzoek ter terechtzitting beschreven worden, gevolgd door de plaats van het spreekrecht van het slachtoffer. Tot slot zal de dubbelfunctie van het slachtoffer besproken worden, namelijk die van getuige en spreekgerechtigde. Dit hoofdstuk zal afgesloten worden met een tussenconclusie.
4.2.
Analyse van het huidige onderzoek ter terechtzitting
4.2.1. Aanvang van de zitting Het strafprocesrecht vormt de schakel tussen het strafbaar handelen en het uiteindelijk kunnen opleggen van een straf. Deze procedure bestaat uit twee delen. In het eerste deel, het voorbereidend onderzoek, is de rol van het slachtoffer beperkt maar daarom niet minder belangrijk. Gedacht kan worden aan het verhoren van het slachtoffer als getuige. Dit verhoor kan vervolgens gevolg krijgen tijdens het onderzoek ter terechtzitting.114 In het tweede deel, het onderzoek ter terechtzitting, is voor het slachtoffer een grotere rol weg gelegd.115 Het onderzoek ter terechtzitting wordt ook wel omschreven als het centrale deel van het strafproces. Deze centrale rol dient echter wel gerelativeerd te worden, daar de meeste bewijsvoering in het Nederlandse proces in het voorbereidend onderzoek plaatsvindt.116
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting worden de resultaten van het voorbereidend onderzoek gepresenteerd aan de rechter. De zitting begint met het uitroepen van de zaak door
114
Groenhuijsen 2002, p. 778-785. Ausma 2008, p.19. 116 Corstens 2011, p.572-579. 115
30
de gerechtsbode.117 Vanaf dit moment is de zaak in handen van de rechter en kan de dagvaarding niet meer worden ingetrokken.118 De zittingen zijn in beginsel openbaar, inhoudende dat alle betrokkenen en belangstellenden de zittingszaal kunnen betreden. Met andere woorden kunnen naast de verdachte en diens raadsman ook een reclasseringswerker, slachtoffer(s), benadeelde partijen of andere belangstellenden de zaak bijwonen. Nadat iedereen heeft plaatsgenomen, de persoonsgegevens van de verdachte zijn gecontroleerd en de cautie is verleend, krijgt de officier van de justitie het woord om de zaak voor te dragen. 119 Na de voordracht begint de behandeling van de feiten door de rechter. Tijdens de behandeling komt de inhoud van het gehele dossier inclusief aangiften, getuigenverklaringen en eventuele verklaringen van de verdachte aan de orde.120 Vervolgens wordt, volgens stramien van de wet, eerst de verdachte gehoord.121 Het kan zijn dat de verdachte in het gehele vooronderzoek nog niet heeft gesproken, waardoor de verdachte voor het eerst spreekt op de zitting.122 Dit gebeurt in een vroeg stadium, omdat voor een efficiënte procesgang van belang is hoe de verdachte zich opstelt.123 Naast het horen van de verdachte kunnen er ook getuigen of getuigen-deskundigen op de zitting worden gehoord. Onder de getuigen valt ook het slachtoffer. Deze verklaring legt men onder ede af, inhoudende dat de getuige naar waarheid en de getuige-deskundige naar eer en geweten moeten verklaren. Vragen, naar aanzien van de getuigenverklaring, kunnen gesteld worden door de rechter, de officier van justitie, de raadsman en tot slot de verdachte zelf. De verdachte kan na het verhoor van de getuige (deskundige) commentaar geven, de verklaring betwisten of juist niet.124 Nadat de feiten zijn besproken en de getuigen (-deskundigen) zijn gehoord is de tijd aangebroken voor het slachtoffer en benadeelde partijen om te spreken. Benadeelden krijgen de mogelijkheid om hun vordering op de verdachte toe te lichten en tevens vragen te beantwoorden van de rechters, de officier van justitie en de verdediging. Het slachtoffer krijgt de gelegenheid, indien voldaan is aan artikel 51e Sv, om gebruik te maken van zijn spreekrecht.125
117
Artikel 270 Sv. Artikel 266 lid 1 Sv. 119 Artikel 273 lid 2 Sv. 120 Ausma 2008, p.84. 121 Artikel 286 Sv. 122 Ausma 2008, p.86. 123 Corstens 2011, p. 595-599. 124 Ausma 2008, p.86. 125 Ausma 2008, p.86. 118
31
Nu er een duidelijk beeld is gevormd van de feiten, de persoonlijkheid van de verdachte, de omstandigheden van het geval en de gevolgen voor het slachtoffer en benadeelde partij is het moment aangebroken voor het „requisitoir‟ van de officier van justitie. Dit houdt in dat de officier van de justitie zijn visie op de zaak geeft met de daarbij behorende strafeis. Bij het vormen van de strafeis heeft de officier van justitie ook rekening gehouden met de gevolgen voor het slachtoffer en de maatschappij. De raadsman ter verdediging haakt in zijn pleidooi in op de visie en strafeis van de officier van justitie. Op dit pleidooi mag de officier van justitie vervolgens nog een keer reageren, gevolgd door een laatste reactie van de raadsman van de verdachte. Tot slot, krijgt de verdachte nog de mogelijkheid om iets te zeggen. Hierna wordt het onderzoek ter terechtzitting afgesloten en hoort de verdachte wanneer de uitspraak volgt.126
4.2.2. Wettelijk beslissingsmodel en de uitspraak Na de inhoudelijke bespreking van de zaak dient de rechter de vragen, neergelegd in de artikelen 348 en 350 Sv, te beantwoorden. Een negatief antwoord op een van de vragen betekent dat men aan de volgende vragen niet meer toekomt. De vragen bestaan uit twee categorieën, inhoudende dat eerst de voorvragen aan bod komen welke zijn neergelegd in artikel 348 Sv. Gevolgd door de inhoudelijke vragen, neergelegd in artikel 350 Sv:
1. Kan het tenlastegelegde feit worden bewezen? 2. Is het bewezen feit strafbaar? 3. Is de dader strafbaar? 4. Welke straf/maatregel moet worden opgelegd?
De bovengenoemde vragen behelzen de kern van het strafprocesrecht, namelijk de schuldvraag. Van belang is aan de hand van deze vragen duidelijkheid te krijgen of naar omstandigheden van het geval de verdachte schuldig verklaard kan worden. De eerste hoofdvraag is of de bewijsvraag, het feit zoals dat op de tenlastelegging staat, bewezen kan worden?127 Een feit kan slechts bewezen worden verklaard indien de rechter door wettige
126 127
Ausma 2008, p. 87. Ausma 2008, p. 100.
32
bewijsmiddelen de overtuiging heeft gekregen dat de verdachte het feit heeft begaan.128 Deze wettige bewijsmiddelen zijn neergelegd in artikel 339 Sv, te weten:
1. Eigen waarneming van den rechter; 2. Verklaring van den verdachte; 3. Verklaring van een getuige; 4. Verklaring van een deskundige; 5. Schriftelijke bescheiden.
Tussen de vijf wettelijke bewijsmiddelen, zou de verklaring van het slachtoffer, op grond van zijn spreekrecht, kunnen vallen onder „eigen waarneming van den rechter‟. De SSV zou gezien kunnen worden als een bewijsmiddel in de vorm van „schriftelijke bescheiden‟. Deze mondeling dan wel schriftelijke verklaring mag echter niet door de rechter gebruikt worden als bewijsmiddel.129 Wel mogen de spreekrechtverklaringen gebruikt worden als toelichting op de eis tot schadevergoeding.130 Daarnaast mag de rechter de verklaringen laten meewegen bij het bepalen van de straf of maatregel, nadat de verdachte schuldig is verklaard. Dit is bevestigd door het hof Leeuwarden131 en de rechtbank Zwolle.132
Nadat de schuldvraag is beantwoord komt de rechter toe aan de straftoemeting. Om tot een passende straf te komen dient de rechter rekening te houden met alles wat tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht en wat door de verdachte is weersproken. Dit houdt in dat de rechter ten eerste zal moeten kijken naar de ernst van het feit, de omstandigheden van het geval, de persoonlijkheid van de verdachte en de persoonlijke omstandigheden.133 Daarnaast dient de rechter ook rekening te houden met de strafeis van de officier van justitie, welke bij het formuleren van zijn eis rekening heeft gehouden met de invloed die het strafbare feit heeft gehad op het slachtoffer, diens omgeving en op de
128
Artikel 358 Sv. Rechtbank „s- Hertogenbosch 2 juli 2010, LJN BM971. 130 Korver 2012, p. 226. 131 Hof Leeuwarden 30 juni 2009, LJN BJ0935. 132 Rechtbank Zwolle 21 december 2010, LJN BO8161 133 Ausma 2008, p. 113. 129
33
maatschappij.134 Tot slot dient de rechter ook rekening te houden met de maximale straf zoals deze door de wet op het strafbare feit is gesteld.135
4.3.
Het slachtoffer als getuige en spreekgerechtigde
Het slachtoffer kent meerdere hoedanigheden binnen het strafprocesrecht. Allereerst de hoedanigheid van spreekgerechtigde welke reeds uitvoerig is besproken. Daarnaast kan het slachtoffer, gewild of ongewild, deel nemen als getuige. Het slachtoffer is veelal de dichtst betrokken waarnemer van het strafbare feit, waardoor een verklaring van het slachtoffer van belang kan zijn voor de waarheidsvinding.136 In het kader van de waarheidsvinding staat het slachtoffer onder ede.137 De eerste verklaring van het slachtoffer kan al in het voorbereidend onderzoek plaatsvinden. Vervolgens kan het slachtoffer door de officier van justitie worden opgeroepen om tijdens het onderzoek ter terechtzitting te getuigen.138 Bij de beslissing om het slachtoffer als getuige op te roepen dient de officier van justitie rekening te houden met de belangen van het slachtoffer. Op grond van artikel 18 Richtlijn minimumnormen moet ervoor worden gezorgd dat het slachtoffer door de autoriteiten slechts wordt ondervraagd voor zover dit noodzakelijk is voor de strafzaak.139 Dit ter voorkoming van secundaire victimisatie.140 De verklaring kan ook zonder aanwezigheid van de verdachte afgelegd worden, indien dit in belang is van het slachtoffer.141 Dit kan op aangeven van de voorzitter, de officier van justitie of van de verdachte zelf. De raadsman van de verdachte kan in de zaal blijven en het ondervragingsrecht namens de verdachte uitoefenen. Aan de teruggekeerde verdachte wordt vervolgens gemeld wat buiten zijn aanwezigheid is voorgevallen.142 Daarnaast dient wel rekening gehouden te worden met de verdachte, waardoor er nog sprake kan zijn van een fair trial, zoals neergelegd in artikel 6 EVRM. De genomen maatregelen ter bescherming van het
134
Kamerstukken II 2011-2012, 33 176, nr. 3. Ausma 2008, p. 113. 136 Kamerstukken II 2004-2005, 30 143, nr.3, p.6. 137 Lotgenoten contact 2012, „Aandacht doet spreken voor nabestaanden slachtoffers en geweldsmisdrijven‟, www.aandachtdoetspreken.nl 138 Artikel 260 Sv; Daarnaast kunnen de verdachte en diens raadsman getuigen laten oproepen via de officier van justitie. De officier van justitie kan deze oproep weigeren op de in de wet genoemde gronden. 139 Artikel 18 Richtlijn tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten en de bescherming van slachtoffers van misdrijven en voor slachtofferhulp, nr. 2011/0129 (COD) 140 Artikel 18Richtlijn tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten en de bescherming van slachtoffers van misdrijven en voor slachtofferhulp, nr. 2011/0129 (COD) 141 Artikel 297 lid 3 Sv. 142 Hoge Raad 16 augustus 2005, NJ 2005, 501. 135
34
slachtoffer mogen namelijk geen afbreuk doen aan de mogelijkheid voor de verdachte zijn verdediging op adequate wijze uit te voeren. Hierbij moet gezocht worden naar een mogelijkheid om zijn verdedigingsrechten te compenseren.143 Deze compensatie wordt gezocht in het feit dat de verdachte de mogelijkheid krijgt om te reageren dan wel vragen te stellen aan de getuige over zijn getuigenverklaring. Dit gaat niet zo ver als een crossexamination, omdat de rechter erop ziet dat de getuigen niet geïntimideerd worden of irrelevante vragen worden gesteld.144
4.4.
Tussenconclusie
De strafrechtelijke procedure bestaat uit het voorbereidend onderzoek en het onderzoek ter terechtzitting. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting worden eerst alle partijen aan het woord gelaten. Het slachtoffer kan hier een spreekrechtverklaring dan wel getuigenverklaring afleggen. Na de getuigenverklaring is er ruimte voor het slachtoffer om een spreekrechtverklaring af te leggen.
Nadat een beeld van het misdrijf is geschetst zal de rechter de antwoord geven op het beslissingsmodel neergelegd in de artikelen 348 en 350 Sv. Indien de rechter is aangekomen bij de inhoudelijke vragen, neergelegd in artikel 350 Sv, zal allereest geconcludeerd moeten worden of het tenlaste gelegde feit bewezen kan worden. Bij beantwoording van de bewijsvraag moet de rechter zich beperken tot de wettelijke bewijsmiddelen, neergelegd in artikel 339 Sv. De spreekrechtverklaring van het slachtoffer valt hier niet onder, inhoudende dat de rechter deze verklaring niet mag meewegen bij zijn bewijsvoering. Nadat de tenlaste legging is bewezen en de verdachte schuldig is verklaard, komt de rechter toe aan de straftoemetingsvraag. Hierbij dient de rechter rekening te houden de ernst van het misdrijf, de omstandigheden waaronder het misdrijf is begaan, de persoonlijkheid van de verdachte, de omstandigheden van het geval, de strafeis van de officier van justitie en tot slot de wettelijke maximum straf. In de strafeis van de officier van justitie is rekening gehouden met het slachtoffer en de maatschappij. Tot slot mag ook de spreekrechtverklaring indirect meewegen bij het opleggen van de straf.
143 144
Alink 2006, p. 141. Alink 2006, p. 141.
35
5. HET TWEEFASENPROCES
5.1
Inleiding
In voorgaande hoofdstukken is duidelijk naar voren gekomen dat het slachtoffer de laatste jaren steeds meer erkenning heeft gekregen binnen het strafprocesrecht. Een belangrijke verandering in de rechten van het slachtoffer is de invoering van het spreekrecht, welke na enkele wijzigingen, is uitgegroeid tot een belangrijk recht voor slachtoffers. Dit heeft wel de nodige knelpunten veroorzaakt ten aanzien van zowel de positie van het slachtoffer als de verdachte. In de literatuur wordt het tweefasenproces als mogelijke oplossing hiervoor genoemd. In dit hoofdstuk zal dit tweefasenproces nader worden uitgewerkt. Allereerst zal een analyse gemaakt worden van de knelpunten in het huidige strafprocesrecht. Vervolgens zal ingegaan worden op het tweefasenproces. Hierbij is belangrijk voor ogen te hebben wat precies bedoeld wordt met het tweefasenproces, wat zijn de voor- en nadelen van dit stelsel, maar ook de juridische haalbaarheid. Tot slot zal dit hoofdstuk worden afgesloten met een tussenconclusie.
5.2 Knelpunten in het huidige strafprocesrecht 5.2.1 Ten aanzien van het slachtoffer Ondanks dat nog niet gesproken kan worden van een volwaardige derde procespartij, kan gesteld worden dat met het slachtoffer de laatste jaren meer rekening gehouden dient te worden. Dit komt voort uit zowel Europese als nationale behoefte.145 Ten aanzien van het spreekrecht zijn echter ook diverse knelpunten te noemen.146 Het eerste knelpunt ten aanzien van het spreekrecht is de kans op secundaire victimisatie. Het slachtoffer heeft het gevoel voor de tweede keer slachtoffer te worden. Dit kan enerzijds optreden door een kwetsbare positie van het slachtoffer, waarbij gedacht kan worden aan de confrontatie met de verdachte, maar ook de kwetsbaarheid door over de gevolgen te praten terwijl het strafbare feit nog niet bewezen is. Anderzijds kan secundaire victimisatie optreden door te weinig betrokken te
145
Kaderbesluit van de Raad van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure, nr. 2001/220/JBZ, PbEG L 82/1. 146 Dreissen 2012, p.1528.
36
worden in het strafproces, waardoor het slachtoffer niet het gevoel heeft erkend te worden. Het tweede knelpunt is ook gelegen in de kwetsbare positie van het slachtoffer. Het slachtoffer of diens nabestaanden kunnen namelijk beschadigd raken door de reactie van de verdediging of door de objectiviteit en onpartijdigheid van de rechter. Het slachtoffer verwacht misschien meer medelijden. Eveneens kan voorgesteld worden dat het slachtoffer teleurgesteld zal zijn bij een onverwachte vrijspraak.147 Het derde knelpunt ligt gelegen in de twee verschillende hoedanigheden van het slachtoffer binnen één strafproces. Het slachtoffer kan, volgens de wet, zowel een getuigenverklaring als een spreekrechtverklaring afleggen.148 Deze twee hoedanigheden zijn echter totaal verschillend te noemen. De getuigenverklaring is geen recht van het slachtoffer zelf en gaat met name over de inhoud van het gepleegde delict. Deze verklaring kan vervolgens gebruikt worden voor de bewijsvoering. Vervolgens, niet veel later in het proces, kan het slachtoffer een slachtofferverklaring afleggen. Deze verklaring is, indien voldaan is aan de wettelijke gronden, wel een recht van het slachtoffer. Voorts is deze verklaring beperkt tot de gevolgen van het misdrijf op zijn of haar leven. In tegenstelling tot de getuigenverklaring mag deze verklaring niet meewegen in de bewijsvoering, maar slechts indirect bij het bepalen van de strafmaat. Deze twee hoedanigheden kunnen in een korte tijd achter elkaar plaatsvinden, wat als verwarrend ervaren kan worden. Tot slot, wordt gesteld dat het huidige spreekrecht teveel invloed zou hebben op het uiteindelijke oordeel van de rechter. Dit kritiekpunt heeft mede geleid tot de discussie rondom de invoering van het tweefasenproces.149
5.2.2 Ten aanzien van de verdachte De verdachte wordt nog steeds gezien als de hoofdrolspeler in het strafprocesrecht, waardoor voor het slachtoffer meer een bijrol is weggelegd. Het Nederlandse rechtsstelsel kan omschreven worden als een gematigd inquisitoir proces, waarbij de verdachte het object van het onderzoek is en de waarheidsvinding centraal staat.150 Door de invoering van het spreekrecht wordt er meer nadruk gelegd op de relatie tussen het slachtoffer en de verdachte. Volgens critici gaat dit allereerst ten koste van het eigenlijke doel, de waarheidsvinding. Door het slachtoffer tijdens het onderzoek ter terechtzitting te laten spreken, alvorens de
147
Groenhuijsen 2008, p.130. Kamerstukken II 2004/05, 30 143, nr.3, p.6. 149 Groenhuijsen 2012, p. 138. 150 Corstens 2011. 148
37
tenlastelegging is bewezen, wordt een subjectief element aan het onderzoek ter terechtzitting toegevoegd. Een bijkomend punt is dat de spreekrechtverklaringen informatie kunnen bevatten welke niet op waarheid gecontroleerd zijn, zoals de onder ede afgelegde getuigenverklaringen. Het tweede knelpunt heeft betrekking op de onschuldpresumptie. Het belang van de verdachte, welke tijdens de terechtzitting slechts verdachte is, kan verschuiven naar het slachtoffer, wat de onschuldpresumptie in het geding zou kunnen brengen. 151 Tot slot is een verschuiving in een strafzaak waar meerdere slachtoffers betrokken zijn denkbaar. Bijvoorbeeld indien in een zaak sprake is van achtenzeventig slachtoffers, zoals de Amsterdamse zedenzaak, en allemaal gebruik gaan maken van hun spreekrecht. Dit zou niet alleen een tijdrovende situatie opleveren, maar daarnaast zou ook de nadruk op het slachtoffer kunnen komen te liggen.
5.3
Het tweefasenproces
5.3.1 Een eeuwenoud vraagstuk Aan het eind van de 19e eeuw werd al gespeculeerd over het invoeren van een tweefasenstelsel door de „moderne richting‟. Deze moderne richting meende, anders dan het klassieke strafrecht, dat misdadigers niet uit vrije wil voor het crimineel pad kozen maar door factoren tot hun daden werden gedetermineerd. Om die reden dienden misdadigers te worden gecategoriseerd, waarbij de rechter een grotere discretionaire beslissingsvrijheid hoorde te hebben bij het bepalen van een passende straf.152 Door het proces in twee fasen te splitsen ontstond de mogelijkheid om na de bewezenverklaring een periode in te lassen om zo meer informatie in te winnen omtrent de misdadigers, waardoor een passende straf opgelegd kon worden.153
5.3.2 Beschrijving van het tweefasenproces In het huidige strafproces wordt de zaak inhoudelijk besproken, waarbij ook de getuigen, deskundigen en het slachtoffer aan het woord kunnen komen. Vervolgens gaat de rechter antwoord geven op de formele en materiële vragen, neergelegd in artikel 348 en 350 Sv. Bij het invoeren van een tweefasenproces zal het onderzoek ter terechtzitting in twee fasen
151
Groenhuijsen 2012, p. 147. Groenhuijsen 2012, p. 141-144. 153 Groenhuijsen 2012, p. 141-144. 152
38
opgedeeld worden. Hierin zijn twee mogelijkheden denkbaar. De eerste mogelijkheid is dat in de eerste fase de zaak inhoudelijk wordt besproken gevolgd door het beantwoorden van alle formele vragen en de eerste drie materiële vragen.154 Vervolgens, indien de tweede fase is aangebroken, heeft het slachtoffer de mogelijkheid om te spreken en wordt tot slot door de rechter een gepaste straf opgelegd. 155 Bij de tweede mogelijkheid wordt in de eerste fase ook de zaak inhoudelijk besproken, waarbij de verdachte en de eventuele getuigen aan het woord komen. Nadat de zaak inhoudelijk is besproken zullen in de eerste fase de formele vragen beantwoord worden, gevolgd door de eerste twee vragen van artikel 350 Sv.156 Deze twee vragen luiden als volgt:
1. Kan het tenlastegelegde feit worden bewezen? 2. Is het bewezen feit strafbaar?
De eerste fase staat in het teken van de bewijsvraag. Door de zaak inhoudelijk te behandelen zal gekeken worden of de verdachte het delict ook daadwerkelijk heeft gepleegd. Het slachtoffer komt in deze fase niet over de gevolgen van het delict te spreken, maar kan slechts optreden in de hoedanigheid van getuige.157 Vervolgens komt eventueel daarna een tweede fase waarin de strafbaarheid van de dader en de op te leggen sanctie(s) centraal staan. In deze fase staan de overige vragen van artikel 350 Sv centraal, te weten:
3. Is de dader strafbaar? 4. Welke straf/maatregel moet worden opgelegd?
Alvorens de rechter de hoogte van de straf gaat bepalen bestaat de mogelijkheid voor het slachtoffer om gebruik te maken van het spreekrecht. 158 Het slachtoffer komt na de bewijsvoering aan het woord, waardoor hier geen invloed meer op uitgeoefend kan worden. Door het slachtoffer mag niet direct gesproken worden over de gewenste hoogte van de straf, maar kan hier indirect wel invloed op uitoefenen. De indirecte uitoefening op de
154
Zie advies van de Nederlandse Orde van Advocaten, bijlage bij Kamerstukken II 2011/12, 33 176, nr. 3, p.6-7. Van der Aa 2012, p.608. 156 Zie advies van de Nederlandse Orde van Advocaten, bijlage bij Kamerstukken II 2011/12, 33 176, nr. 3, p.6-7. 157 Lotgenoten contact 2012, „Aandacht doet spreken voor nabestaanden slachtoffers en geweldsmisdrijven‟, www.aandachtdoetspreken.nl 158 Van der Aa 2012, p.608. 155
39
straftoemeting is door de rechter aanvaard.159 Tot slot zal de rechter, rekening houdend met verschillende factoren, antwoord geven op de laatste vraag van artikel 350 Sv. 160
In dit onderzoek zal de tweede vorm van het tweefasenproces als uitgangspunt genomen worden. Bij de tweede vorm wordt de bewezenverklaring van de strafbaarheid van de verdachte gescheiden. Dit geeft naast de spreekrechtverklaring tevens verlichting bij het probleem van de forensische rapportage bij ontkennende verdachten. Ontkennende verdachten, welke verdacht worden van ernstige delicten, weigeren vaak ook mee te werken aan een psychiatrisch dan wel psychologisch onderzoek. Met als gevolg dat de rechter, bij het beslissen van de op te leggen straf, over te weinig betrouwbare informatie beschikt. Dit zou door het tweefasenproces verholpen kunnen worden. Na de deelbeslissing, omtrent het bewijs van de tenlastelegging, zou een tweede fase kunnen volgen waarin de geestvermogens van de verdachten alsnog kan worden onderzocht. Dit zal het opleggen van een gepaste straf ten goede komen.161
5.3.3. Het spreekrecht plus Het huidige spreekrecht van slachtoffers wordt gezien als een muilkorfspreekrecht, waardoor gesproken wordt over het zogenoemde spreekrecht plus. Het spreekrecht plus wordt vaak samen met het invoeren van het tweefasenproces genoemd. Het invoeren van een tweefasenproces, zou namelijk naast het garanderen van een zuivere waarheidsvinding, ook de mogelijkheid bieden tot het uitbreiden van het spreekrecht.162 Met het spreekrecht plus wordt bedoeld dat het slachtoffer zou moeten kunnen spreken over het misdrijf, de verdachte en de gewenste strafmaat. Dit zou meer gepast zijn indien de schuldvraag al is bewezen, aldus Van Dijk.163Aan de rechter is het vervolgens om te bepalen wat hij met de spreekrechtverklaring doet.164 Ten aanzien van het spreekrecht plus zijn echter ook verschillende bezwaren te noemen.165 Slachtofferhulp Nederland (hierna: SHN) attendeert er op dat het slachtoffer bij een
159
Rechtbank Zwolle 21 december 2010, LJN BO8161; Hof Leeuwarden 30 juni 2009, LJN BJ0935. Van der Aa 2012, p.608 161 Groenhuijsen 2012, p. 142. 162 Groenhuijsen 2012, p. 138-139. 163 Van Dijk 2013. 164 „Pauw en Witteman‟, VARA Nederland 3, 22 februari 2013. 165 „Mogen slachtoffers strafwens uiten?‟, Nieuwsuur NOS/NTR, 22 februari 2013. 160
40
spreekrecht plus beter ondersteund zal moeten worden, want één van de gevolgen is dat het slachtoffer uitgebreider ondervraagd kan worden door de advocaat van de verdachte. 166 Het slachtoffer komt door de uitbreiding van het spreekrecht in een zeer kwetsbare positie terecht, wat wederom secundaire victimisatie tot gevolg kan hebben. Daar staat tegenover dat het misschien aan het slachtoffer zelf is om hier een keuze in te maken.167 Gesteld kan worden dat het slachtoffer zich dan gaat mengen in de taken van de officier van justitie en de gedragsdeskundigen. De officier van justitie heeft namelijk de taak om zich te uiten over de gewenste straftoemeting. Het slachtoffer wordt hier in al betrokken doordat voorafgaand aan de zitting door de officier van justitie aan het slachtoffer of diens nabestaanden een gesprek wordt aangeboden. Met het oog op de functie van de officier van justitie, om namens het slachtoffer en de maatschappij te spreken, kan men zich afvragen of het noodzakelijk is om het slachtoffer daarnaast afzonderlijk aan het woord te laten met betrekking tot de straftoemeting.168 Hetzelfde geldt voor de taak van de gedragsdeskundige. Deze gaat over de persoonlijkheid van de dader en een eventuele stoornis. Het slachtoffer is niet in staat om hierover een deskundig oordeel te geven. Tot slot is het mijns inziens ook niet relevant voor de rechtbank om het slachtoffer te horen spreken over de persoonlijkheid van de dader dan wel gewenste straftoemeting. Voor de rechter is relevant om de gevolgen van het delict te kennen, zodat deze indirect mee kunnen wegen bij het opleggen van een gepaste straf. Door het vertellen van de gevolgen kan het slachtoffer een persoonlijke bijdrage leveren aan het strafprocesrecht.
5.3.4. Het spreekrecht en de schriftelijke slachtofferverklaring Het slachtoffer kan in het huidige strafprocesrecht op twee manieren de gevolgen van het strafbare delict tijdens het onderzoek ter terechtzitting uiten. Binnen een tweefasenproces zouden deze twee mogelijkheden kunnen blijven bestaan. Dit kan op verschillende manieren gebeuren. Ten eerste op de manier zoals het nu plaatsvindt. Het slachtoffer kan kiezen voor het schrijven van een SSV, of gebruik maken van het spreekrecht tijdens de tweede fase van de terechtzitting. De tweede mogelijkheid is door enerzijds een SSV, op grond van artikel 51d Sv, toe te voegen aan het dossier. Dit gebeurt al in de eerste fase, waardoor ook het slachtoffer in de eerste fase van het proces wordt betrokken. Vervolgens, indien de tweede fase is
166
Groenhuijsen 2012, p. 138. Groenhuijsen 2012, 139-140. 168 Kamerstukken II 1999-2000, 27 213, nr. 1, p.6. 167
41
aangebroken, kan het slachtoffer eventueel de SSV mondeling toelichten door middel van de spreekrechtverklaring. Het combineren van de SSV met de spreekrechtverklaring geeft meer grip op de inhoud van de verklaring van het slachtoffer. Denkbaar is dat de rechter in de tweede fase de SSV kan beperken tot de relevante stukken.
5.4
Inhoudelijke analyse
5.4.1 Positieve en negatieve elementen Voor het splitsen van de terechtzitting in twee verschillende fasen zijn zowel positieve dan wel negatieve argumenten te noemen. Ten eerste zou de zuivere waarheidsvinding baat hebben bij het splitsen van het onderzoek ter terechtzitting.169 Voor de verdachte is het wenselijk om een tweefasenproces in te voeren, omdat het slachtoffer pas mag spreken als de bewezenverklaring rond is. Hierdoor is het zeker dat de spreekrechtverklaringen geen invloed kunnen hebben op de bewijsvoering. Een tweefasenstelsel zou, ten aanzien van zijn verschillende hoedanigheden, voor het slachtoffer meer helderheid scheppen. In de eerste fase, waarin de bewijsvraag aan de orde is, kan het slachtoffer gevraagd worden als getuige en zal in deze rol ook met respect behandeld moeten worden.170 Vervolgens, in de tweede fase, kan het slachtoffer gebruik maken van zijn of haar spreekrecht indien de tenlastelegging reeds is bewezen. Dit voorkomt een pijnlijke situatie voor het slachtoffer om na het uitoefenen van zijn
rechten
alsnog
geconfronteerd
te
worden
met
vrijspraak
of
niet-
ontvankelijkheidverklaring van het Openbaar Ministerie.171 Aan de andere kant dient vermeld te worden dat de mogelijkheid bestaat dat het slachtoffer nooit aan het woord zal komen, kortweg om het feit dat men niet toekomt aan de tweede fase. Dit zal het geval zijn indien de eerste fase heeft geleid tot vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging. 172 Het slachtoffer is dan niet aan bod gekomen. Volgens Groenhuijsen zou dit in strijd zijn met de basisnorm neergelegd op Europees en nationaal niveau, inhoudende dat slachtoffers met respect en erkenning bejegend dienen te worden.173 Het slachtoffer wordt, in de meeste zaken, betrokken
169
Groenhuijsen 2012, p. 139 Dreissen 2012, p. 1524-1525. 171 Dreissen 2012, p. 1524-1525. 172 Van der Aa 2012, p. 609. 173 Groenhuijsen 2012, p. 148-149; Artikel 51a lid 2 en artikel 288a lid 2 Sv; Op Europees niveau is in de recent aangenomen Richtlijn in artikel 1 voorgeschreven dat iedere lidstaat zorg moet dragen dat slachtoffers op een respectvolle, tactvolle, geïndividualiseerde, professionele en niet-discriminerende manier worden erkend en bejegend in alle contacten met slachtofferhulp- of herstelrechtorganisaties of een bevoegde autoriteit, die in het kader van de strafprocedure optreedt. 170
42
tijdens het vooronderzoek dan wel in de eerste fase van de terechtzitting door middel van het geven van een getuigenverklaring. Tijdens het afleggen van de getuigenverklaring wordt eveneens rekening gehouden met het slachtoffer, zoals het vermijden van een confrontatie met de verdachte, waardoor naar mijn mening gesproken kan worden van het erkennen en met respect behandelen van het slachtoffer.174 Dit is geen recht van het slachtoffer maar wel kan aangenomen worden dat in elk strafproces het slachtoffer een belangrijke speler is, welke hoogstwaarschijnlijk altijd gehoord zal worden tijdens het vooronderzoek dan wel tijdens het onderzoek ter terechtzitting. Daarnaast dient naar mijn mening de SSV in de eerste fase van het proces aan het dossier toegevoegd te worden, eventueel gevolgd door een mondelinge verklaring in de tweede fase. De mogelijkheid om de SSV te combineren met de schriftelijke slachtofferverklaring is ook in het huidige strafprocesrecht al mogelijk. Dit laatste argument is an sich dan ook geen doorslaggevend argument om het strafprocesrecht te splitsen.
Voorgaande argumenten zijn voor beide vormen van het tweefasenproces van toepassing. Een bijkomend positief argument ten aanzien van de tweede vorm heeft betrekking op de derde vraag van artikel 350 Sv. Een tweefasenproces zou namelijk wenselijk worden geacht voor het oplossen van de problematiek van de forensische rapportage bij een ontkennende verdachte. Ondanks dat dit in eerste instantie niet relevant voor mijn onderzoek lijkt, is het wel goed te noemen voor welke andere juridische problematiek het tweefasenproces nog meer eventueel een oplossing zou kunnen betekenen. Verdachten werken in toenemende mate niet mee aan het gedragsdeskundig onderzoek, waardoor het voor de onderzoekers in de zaak en de rechter in het onderzoek ter terechtzitting vaak moeilijk is om tot bruikbare conclusies te komen.175 De rechter heeft namelijk de nodige kennis nodig over de persoonlijkheid van de verdachte om tot een gepaste straftoemeting te komen. Het invoeren van een tweefasenproces zou voor deze problematiek wenselijk zijn, omdat de rapportage over het geestesvermogen van de verdachte pas plaats zal vinden nadat er een beslissing over de bewijsvraag is genomen. Indien de verdachte wordt vrijgesproken in de eerste fase, is een nader onderzoek niet meer noodzakelijk. Ook bij een splitsing van het onderzoek wordt het bewijsoordeel niet op een onwezenlijke manier beïnvloed door de rapportage over het geestesvermogen.176
174
Artikel 297 lid 3 Sv. Groenhuijsen 2012, p. 142. 176 Dreissen 2012, p. 1524-1525. 175
43
De rechter heeft bij het invoeren van het spreekrecht in 2005 vier doelen voor ogen gehad, te weten het direct vertellen aan de rechter, speciale preventie, generale preventie en tot slot de therapeutische werking. Bij het invoeren van een tweefasenproces blijven ook deze doelen overeind. Ook in een tweefasenproces zal het slachtoffer zijn verklaring direct aan de rechter mondeling kunnen toelichten. Daarnaast geeft de speciale preventie extra kracht aangezien de tenlastelegging is bewezen en daadwerkelijk van een dader gesproken kan worden. Ook de generale preventie zal onveranderd blijven. Tot slot, de therapeutische werking. Deze therapeutische werking zal blijven, of naar mijn mening misschien zelfs versterken. Denkbaar is dat het delict beter verwerkt kan worden, nu de dader vast ligt. Eveneens is echter denkbaar dat de therapeutische werking tegen zal vallen indien de rechter komt tot vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging. Maar ook de therapeutische werking an sich is geen doorslaggevend middel. Daarvoor dient naar mijn mening naar het geheel gekeken te worden of een tweefasenproces wenselijk is.
5.4.2 Kraggenburg-zaak In het strafprocesrecht geldt het concentratiebeginsel. Dit beginsel houdt in dat alle relevante beslissingen, zo mogelijk zonder onderbrekingen, in het kader van het onderzoek op de terechtzitting worden genomen. De invoering van een tweefasenproces brengt het concentratiebeginsel ter discussie.177 Het concentratiebeginsel is besproken in de Kraggenburg-zaak. In deze zaak is een tussenvonnis gewezen waarin de rechtbank zich heeft uitgesproken over de bevoegdheid van de rechtbank, de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en de bewezenverklaarde feiten strafbaar heeft verklaard. De rechtbank heeft in dit tussenvonnis de bewezenverklaring uitvoerig gemotiveerd en vervolgens geoordeeld dat tijdens de beraadslaging is gebleken dat ten aanzien van de verdachte het onderzoek niet volledig is geweest. Hierdoor diende volgens de rechtbank het onderzoek heropend te worden, omdat zij nader voorgelicht willen worden met betrekking tot de geestesvermogens van de verdachte en tevens omtrent de wenselijkheid van een terbeschikkingstelling. Het nader onderzoek heeft met andere woorden betrekking op de beantwoording van de laatste twee vragen neergelegd in artikel 350 Sv. De andere vragen, neergelegd in artikel 348 en 350 Sv, zijn al in het tussenvonnis beantwoord.178 De verdediging
177 178
Dreissen 2012, p.1524-1525. Hoge Raad 22 januari 2008, LJN BC1311, r.o. 3.2. t/m 3.4.
44
heeft zich echter beklaagd over het feit dat het proces in twee fasen werd gesplitst, waardoor de verdachte volgens hen in eerste aanleg geen eerlijk proces heeft gekregen. De rechters die het eindvonnis hebben gewezen, hebben de schijn van partijdigheid op zich geladen, omdat ze in het tussenvonnis zich al hebben uitgelaten over de bewezenverklaring, aldus de verdediging. Dit zou volgens hen moeten hebben geleid tot vernietiging van het eindvonnis in eerste aanleg en tot terugwijzing naar de rechtbank in Zwolle-Lelystad op voet van artikel 423 lid 2 Sv. In hoger beroep is het de vraag of de rechtbank, door zich in het tussenvonnis over de bewezenverklaring uit te laten, niet onpartijdig en onbevooroordeeld is geweest en gebleven in de zin van artikel 6 EVRM. Het hof heeft geoordeeld dat artikel 6 EVRM niet is geschonden en heeft het beroep verworpen.179 Hierbij maakt het hof de volgende overweging: “Het enkele feit dat de rechtbank zich in een tussenvonnis expliciet over de bewezenverklaring heeft uitgelaten, nog niet met zich meebrengt dat ten aanzien van vervolgzittingen waarop uitsluitend de oplegging van een straf en/of maatregel aan de orde was, de vrees van vooringenomenheid bij de rechtbank objectief gerechtvaardigd was. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Daarnaast kan ook niet aannemelijk worden gemaakt dat de rechters in eerste aanleg op enigerlei wijze blijk hebben gegeven van vooringenomenheid dan wel partijdigheid.”
Daarnaast bepaalt het hof dat de weg, bewandeld door de rechtbank, niet in overeenstemming is met het wettelijk stelsel. In eerdere rechtspraak heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een dergelijk 'tweefasenproces' niet in overeenstemming is met het wettelijk systeem. Het is mede, vanuit systematiek van rechtsmiddelen, noodzakelijk dat alle vraagpunten van artikel 350 Sv in het eindvonnis zijn opgenomen, dus ook die waarover in het tussenvonnis reeds eerder is beslist. Op zichzelf beschouwd is de door de rechtbank gevolgde procedure niet correct geweest, aldus het hof.180 De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof die beslissing toereikend heeft gemotiveerd en dat het hof geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.181 In beginsel zou het concentratiebeginsel een belemmering vormen voor een tweefasenproces. Het concentratiebeginsel hangt echter samen met de systematiek van rechtsmiddelen. Deze systematiek moet niet worden aangetast door invoering van een
179
Hoge Raad 22 januari 2008, LJN BC1311, r.o. 3.2. Hoge Raad 22 januari 2008, LJN BC1311, r.o. 3.2. 181 Hoge Raad 22 januari 2008, LJN BC1311, r.o. 3.4. 180
45
tweefasenproces. Daarnaast komt in de Kraggenburg-uitspraak naar voren dat enkel een tussenvonnis geen blijk geeft van vooringenomenheid dan wel partijdigheid aan de kant van de rechter. Mijns inziens kan gezegd worden dat in beginsel uitgegaan dient te worden van het concentratiebeginsel, maar meer vanuit de systematiek van de rechtsmiddelen. Het concentratiebeginsel is niet absoluut, waardoor doorbreking mogelijk moet zijn en een eventuele invoering van een tweefasenproces niet in de weg zou moeten staan.
5.5 Tussenconclusie
Het strafprocesrecht kent in zijn huidige vorm de nodige knelpunten. De kwetsbare positie van het slachtoffer geeft de kans op secundaire victimisatie. Eveneens kan het slachtoffer beschadigd raken door de reactie van de verdachte of de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de rechtbank. Het kan zijn dat het slachtoffer meer medelijden zou verwachten tijdens de terechtzitting. Daarnaast kan de ergste schrik nog komen, namelijk een negatief antwoord op de eerste dan wel tweede vraag van artikel 350 Sv, waardoor vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging volgt. Eveneens knellend zijn de twee hoedanigheden van het slachtoffer binnen dezelfde terechtzitting. Deze twee hoedanigheden kunnen daarnaast nog kort op elkaar volgen, terwijl ze totaal verschillend van aard zijn. Dit kan als zeer verwarrend ervaren worden door het slachtoffer. Maar ook ten aanzien van de verdachte zijn knelpunten te noemen. Tot op heden ligt de nadruk binnen het strafprocesrecht op de verdachte en dit dient mijns inziens zo te blijven. De waarheidsvinding staat binnen het proces centraal, waarbij de verdachte object van onderzoek is. Door het slachtoffer, door de jaren heen, een steeds grotere rol binnen het strafprocesrecht te geven, kan de nadruk komen te liggen op het slachtoffer in plaats van de verdachte. Dit zou ten koste kunnen gaan van de waarheidsvinding. Doordat het slachtoffer mag spreken tijdens de terechtzitting wordt een subjectief element aan de terechtzitting toegevoegd, welke bovendien niet gecontroleerd kan worden op waarheid. Het subjectieve element en de verschuiving van verdachte naar slachtoffer, is in de huidige indeling van het strafprocesrecht, in strijd met de onschuldpresumptie.
Het tweefasenproces biedt, voor deze huidige knelpunten, een eventuele oplossing. Er zijn twee formele indelingen mogelijk ten aanzien van het tweefasenproces. In dit onderzoek wordt de tweede vorm gebruikt, inhoudende dat een splitsing gemaakt wordt tussen de eerste twee vragen van artikel 350 Sv en de laatste twee vragen van dit artikel. In de eerste fase zal 46
de zaak inhoudelijk besproken worden, waarbij het slachtoffer als getuige aan het woord kan komen. Vervolgens, indien het strafbare feit bewezen is, volgt de tweede fase. Deze fase staat in teken van de strafbaarheid van de dader en het opleggen van een passende straf dan wel maatregel. Voor het slachtoffer bestaat in deze fase de mogelijkheid om gebruik te maken van zijn of haar spreekrecht. Dit schept, ten aanzien van de twee hoedanigheden, meer duidelijkheid voor het slachtoffer. Daarnaast is het voor de verdachte eveneens gunstig, in het kader van de waarheidsvinding en onschuldpresumptie, dat het slachtoffer slechts mag spreken over de gevolgen nadat het strafbare feit is bewezen. Voorts bestaat de mogelijkheid om in de tweede fase nader onderzoek te doen naar de persoonlijkheid van de verdachte.
Het knelpunt met betrekking tot de betrouwbaarheid van de inhoud van de spreekrechtverklaring kan opgelost worden door het SSV en de spreekrechtverklaring te combineren. Deze combinatie is in theorie ook in het huidige systeem mogelijk. Hier wordt echter tot op heden weinig gebruik van gemaakt, omdat doorgaans gekozen wordt tussen een schriftelijke dan wel mondelinge spreekrechtverklaring. Bij het invoeren van een tweefasenproces is het denkbaar dat door het slachtoffer een SSV aan het dossier wordt toegevoegd. Vervolgens heeft het slachtoffer de mogelijkheid om deze SSV in de tweede fase mondeling toe te lichten. De rechtbank kan vervolgens een beperking stellen aan de inhoud van de mondelinge toelichting. Ook in een tweefasenproces dient naar mijn mening het spreekrecht beperkt te blijven tot de gevolgen van het delict. Een spreekrecht plus zorgt voor een takenverstrengeling tussen het slachtoffer en de officier van justitie dan wel gedragsdeskundige. De officier van justitie dient namelijk, rekening houdend met alle partijen, een passende straf te eisen. De gedragsdeskundige heeft als taak de persoonlijkheid van de verdachte te doorgronden. Het slachtoffer kan hier geen toegevoegde waarde in leveren. Wel kan het slachtoffer een bijdrage leveren door te spreken over de gevolgen van het delict, waardoor de rechtbank hier indirect rekening mee kan houden bij het opleggen van een passende straf. Tot slot is een tweefasenproces niet in lijn met het concentratiebeginsel, uitgewerkt in de Kraggenburg-zaak. Het opdelen van het strafprocesrecht zou niet strijdig zijn met de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter, maar is niet in overeenstemming met het wettige stelsel. Naar mijn mening het concentratiebeginsel in beginsel te zien op de systematiek van de rechtsmiddelen. Deze systematiek dient niet te worden aangetast door invoering van een tweefasenproces. Mijns inziens zou het concentratiebeginsel geen belemmering moeten vormen voor het invoeren van een tweefasenproces. 47
6. RECHTSVERGELIJKEND ONDERZOEK
6.1.
Inleiding
Het laatste inhoudelijke hoofdstuk van dit onderzoek staat in teken van een rechtsvergelijkend onderzoek met Australië, meer specifiek de staat Victoria. Gelet op het belang van het onderzoek, zal de vergelijking op microniveau plaatsvinden, inhoudende dat het onderzoek betrekking heeft op elementen of onderdelen van verschillende rechtstelsels. De rechtsregel welke centraal staat is het spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden, neergelegd in artikel 51e Sv. Het spreekrecht van slachtoffers in Nederland zal worden vergeleken met het spreekrecht voor slachtoffers in Australië, beperkt tot de staat Victoria. Het rechtsvergelijkend onderzoek beperkt zich tot de staat Victoria, omdat het spreekrecht niet op nationaal niveau is geregeld, waardoor de wettelijke regeling per staat inhoudelijk kan verschillen. Voor de staat Victoria is gekozen omdat hier een tweefasenproces geldt, inhoudende dat het slachtoffer mag spreken nadat de verdachte schuldig is verklaard.184 Enige voorzichtigheid bij het vergelijken van het Nederlandse recht met het Australische recht is op zijn plaats, gelet op de bestaande verschillen tussen de rechtsstelsels, zoals het Australische common law-stelsel en het Nederlandse civil law-stelsel. Met name zal gekeken worden naar de tevredenheid en ervaringen van het tweefasenproces. Door de grote verschillen in rechtsstelsels is de feitelijke werking van het spreekrecht het meest relevant en interessant om een vergelijking in te maken.
Dit hoofdstuk is opgedeeld in verschillende fasen. Ten eerste de fase van kennen waarin het spreekrecht en de positie van het slachtoffer in de staat Victoria in kaart worden gebracht. Vervolgens zal er een vergelijking gemaakt worden tussen de regelingen in de staat Victoria en Nederland. Voorts zal gekeken worden welke elementen uit de Victoriaanse regeling een rol kunnen spelen bij de ontwikkeling van de regeling in Nederland. Dit hoofdstuk zal afgesloten worden met een tussenconclusie.
184
State Government Victoria 2009, p. 24.
48
6.2.
De staat Victoria
6.2.1. Het strafrechtelijke rechtssysteem Een misdrijf is in beginsel een zaak tussen het Openbaar Ministerie, welke handelt namens de staat Victoria, en de verdachte. De staat Victoria maakt onderscheid tussen drie verschillende soorten „Courts‟. Ten eerste de rechtbank waar de lichtere misdrijven wordt behandeld door de „Magistrates Court of Victoria‟. In deze rechtbank beslist de rechter, zonder jury, over de gepleegde feiten en of de verdachte al dan niet schuldig is.185 Daarnaast kent de staat Victoria een rechtbank, de „Country Court of Victoria‟, welke bestemd is voor de zwaardere misdrijven, met uitzondering van de delicten moord en doodslag. Tot slot, de hoogste rechtbank, de „Supreme Court of Victoria‟ is belast met ernstige strafzaken en complexe civiele zaken. Gedacht kan worden aan moord, poging tot moord en verraad.186 Bij zowel de „Magistrates Court of Victoria‟ als de „Supreme Court of Victoria‟ is een jury aanwezig. De jury, samengesteld uit willekeurig geselecteerde burgers, beslist over de schuldvraag. 187 Deze rechtbanken maken gebruik van een common law systeem, bestaande uit drie componenten. Ten eerste de Australische Grondwet, welke een kader biedt voor alle andere wetten in Australië. De tweede component betreft de „statute law‟ en wordt door elk federaal parlement opgesteld. Een voorbeeld hiervan is de „Victims‟ Charter Act 2006‟. Tot slot, als derde component, het gewoonterecht (common law) gemaakt door de rechtbank.188
6.2.2. De positie van het slachtoffer Rond de 18e eeuw had het slachtoffer een passieve rol binnen het strafprocesrecht. 189 De federale staat was bang dat deelname van het slachtoffer zou zorgen voor emoties binnen het strafprocesrecht, welke ten koste zou gaan van een eerlijk proces en een correcte oplossing van de zaak.190 Een misdrijf werd een zaak tussen de staat en de verdachte, waar het slachtoffer slechts kon optreden als getuige of waarnemer.191 Deze passieve rol van het slachtoffer bracht frustratie en het gevoel van onrechtvaardigheid met zich mee, omdat je als
185
Victoria Law Foundation 2011, p.2. Law Institute Victoria 2013. 187 Victoria Law Foundation 2011, p.2. 188 Law Institute Victoria 2013. 189 State Government Victoria 2009, p. 18. 190 State Government Victoria 2009, p. 18. 191 Victims of crime: an overview of research and policy, 1988, p. 6. 186
49
slachtoffer juist dicht betrokken bent geweest bij het misdrijf.192 In de loop van de twintigste eeuw ontstonden diverse slachtofferbewegingen, welke zich hebben ingezet voor het strikt afbakenen van de slachtofferrechten om deel te kunnen nemen aan het strafproces.193 Daarnaast kwam de behoefte van slachtoffers ook naar voren tijdens de „United Nations Congress on the Prevention of Crime and the Treatment of Offenders‟ waar de „Declaration of Basic Principles of Justice for Victims of Crime and Abuse of Power‟ is opgesteld.194 Deze verklaring gaf een weerspiegeling van het herstel tussen de fundamentele rechten van de verdachte en de rechten en belangen van de slachtoffers.195 Vervolgens was het aan Australië om op internationaal, nationaal, regionaal en lokaal niveau aan de verklaring gehoor te geven.196
In Australië wordt de misdaad en de controle daarop niet gezien als een taak van de federale staat maar van de deelstaten, waardoor de positie van het slachtoffer per deelstaat verschillend is geregeld.197 De staat Victoria is de positie van het slachtoffer nader bepaald in de „Victims‟ Charter Act 2006‟, welke door het parlement op 29 augustus 2006 is aangenomen en vanaf 1 november 2006 in werking is getreden. Het slachtoffer is hier als volgt omschreven:
(a) A natural person who has suffered injury as a direct result of a criminal offence, whether or not that injury was reasonably foreseeable by the offender; or (b) If a person has died as a direct result of a criminal offence committed against that person, a family member of that person; or (c) If the person referred to in paragraph (a) is under 18 years of age or is incapable of managing his or her own affairs because of mental impairment, a family member of that person;198 Op grond van de „Victims‟ Charter Act 2006‟ probeert de staat Victoria de slachtoffers van misdrijven te beschermen en ondersteuning te bieden gedurende de juridische procedure.199
192
State Government Victoria 2009, p. 18. Office of crime statistics, Victims of crime: an overview of research and policy, Attorney- General‟s Department: November 1988, p. 1. 194 Declaration of Basic Principles of Justice for Victims of Crime and Abuse of Power, A/RES/40/34. 195 Guide for policy makers 1999, p.1. 196 Guide for policy makers 1999, p.1. 197 Cook 1999, p. 87-89. 198 Victims‟ Charter Act 2006, Act. No. 65/2006. 199 State Government Victoria 2009, p. 16. 193
50
Gedacht kan worden aan slachtofferrechten welke betrekking hebben op de behandeling van de zaak, datum van de hoorzitting, opvragen van informatie, het spreekrecht van slachtoffers en het aanvragen van vergoeding.200 De principes, neergelegd in de „Victims‟ Charter Act 2006‟, dienen door de strafrechtelijke instanties te worden nageleefd. Indien dit niet het geval is, heeft het slachtoffer de mogelijkheid tot het instellen van een klachtprocedure. 201 Door middel hiervan kunnen slachtoffers verwachten te allen tijde te worden behandeld met beleefdheid, respect en waardigheid door de politie, het Openbaar Ministerie en de diensten van slachtofferhulp.202
6.3. The Victim Impact Statement 6.3.1. De historische ontwikkeling In Australië wordt de mogelijkheid voor het slachtoffer om te spreken over de gevolgen van het delict een Victim Impact Statement (hierna: VIS) genoemd. De eerste geregistreerde vorm van een VIS was in Californië in 1976. Vervolgens kwam de mogelijkheid voor het slachtoffer om te kunnen spreken tijdens de terechtzitting ook terug in de „Declaration of Basic Principles of Justice for Victims of Crime and Abuse of Power‟ van 1985.203 Sindsdien is het VIS uitgegroeid tot een kenmerk van het strafrechtelijke systeem in alle staten van de Verenigde Staten, Canada, Nieuw Zeeland en Australië. De staat Victoria introduceerde het VIS in 1994, waardoor slachtoffers de mogelijkheid kregen om te vertellen aan de rechter en dader over hoe de misdaad hun leven heeft beïnvloed.204 Het VIS is, in overeenstemming met de „Declaration of Basic Principles of Justice for Victims of Crime and Abuse of Power‟, terug te vinden in de Sentencing Act 1991 (Vic) s8k & s8l.205 Daarnaast is de VIS neergelegd in „principle 13 of the Victims‟ Charter Act 2006‟.206 Het verschil tussen beide wettelijke bepalingen is dat de „Sentencing Act 1991‟ meer richtlijnen geeft met betrekking tot het gehele strafrechtelijke proces. De „Victims‟ Charter Act 2006‟ daarentegen bestaat uit
200
Victims‟ Charter Act 2006, Act. No. 65/2006. Victims‟ Charter Act 2006, Act. No. 65/2006. 202 Department of Justice: „Victims of Crime: your rights‟, www.victimsofcrime.vic.gov.au. 203 Declaration of Basic Principles of Justice for Victims of Crime and Abuse of Power, GA Res 40/34 (1985). 204 State Government Victoria 2009, p. 4. 205 State Government Victoria 2009, p. 4; Bijgevoegd in bijlage 2. 206 Principle 13, Victims‟ Charter Act 2006, Act. No. 65/2006; Bijgevoegd in bijlage 3. 201
51
beginselen die bepalen hoe de deelnemers van het strafrechtelijk systeem de slachtoffers van misdrijven moeten behandelen.207
6.3.2. De staat Victoria Het strafprocesrecht in de staat Victoria is in twee fasen opgedeeld. De eerste fase bestaat uit de bewezenverklaring van wat de verdachte ten laste wordt gelegd. Indien de verdachte schuldig wordt verklaard dan wel zelf zijn schuld toegeeft komt men toe aan de tweede fase. Hierbij dient wel de kanttekening gemaakt te worden dat indien bij de verdachte een psychische stoornis is vastgesteld, de verdachte niet schuldig kan worden verklaard. Op dat moment is het voor het slachtoffer niet meer mogelijk gebruik te maken van zijn of haar VIS.208 De tweede fase is eveneens opgedeeld, namelijk in de „plea hearing‟ en de „sentencing hearing‟. Binnen de „plea hearing‟ bestaat voor de officier van justitie, het slachtoffer en de verdediging de mogelijkheid om informatie te verstrekken welke relevant is voor de rechter bij komen tot een passende straf. Voor het slachtoffer wordt deze informatie gegeven, op grond van Sentencing Act 1991 (Vic) s8k, door middel van een VIS. Een VIS moet worden geschreven in de vorm van een „statutory declaration‟, inhoudende een naar waarheid geschreven verklaring aangemeld bij een bevoegd persoon zoals een advocaat of „justice of peace‟. Aan de inhoud van deze verklaring zijn strikte regels gebonden. Ten eerste mag het slachtoffer slechts een verklaring geven met betrekking tot de gevolgen van het misdrijf op zijn of haar leven. Niet mag er gesproken worden over het karakter of persoonlijkheid van de dader.209 Daarnaast mag ook de gewenste straftoemeting niet aan bod komen. Tot slot mag het alleen gaan over het misdrijf waarvoor de veroordeelde schuldig is bevonden. Indien de VIS toch zodanige informatie bevat kan de rechter of magistraat de gehele VIS of een deel daarvan niet-ontvankelijk verklaren. De rechter zal de niet-ontvankelijk verklaarde VIS, of een gedeelte daarvan, niet meewegen bij het opleggen van de straf.210 Vervolgens bestaat de mogelijkheid voor het slachtoffer om de VIS, of een deel daarvan, voor te lezen aan de rechtbank. Dit kan gedaan worden door het slachtoffer zelf, een vertegenwoordiger van het
207
Office of Public Prosecutions Victoria, 2012, www.opp.vic.gov.au. State Government Victoria 2009, p. 24-30. 209 State Government Victoria 2011, p. 10- 13. 210 State Government Victoria 2009, p. 30. 208
52
slachtoffer of door de officier van justitie.211 Welke delen hardop mogen worden voorgelezen in de rechtszaal wordt op voorhand beslist door de rechter of magistraat. Hierbij zal het alleen gaan om de delen die ontvankelijk zijn verklaard en relevant zijn voor het opleggen van een gepaste straf.212 Door het maken van een VIS moet het voor de rechter of magistraat duidelijk worden in welke mate de misdaad fysiek, emotioneel, sociaal en financieel invloed heeft gehad op het slachtoffer.213 Deze informatie heeft de rechter nodig om tot een passende straf te kunnen komen. Tot slot dient vermeld te worden dat de verdediging, nadat het slachtoffer een verklaring heeft afgelegd, de mogelijkheid heeft tot een “cross-examination”. Dit houdt in dat de verdediging de mogelijkheid moet krijgen om het slachtoffer vragen te stellen met betrekking tot de VIS. Dit om het „evenwicht te herstellen‟ tussen de verdachte en de verklaring welke tegen hen is gevoerd.214 Na de „plea hearing‟ volgt de „sencenting hearing‟, waarin de rechter een passende straf probeert op te leggen.215 Om tot een passende straf te kunnen komen dient de rechter de omstandigheden van het geval goed te begrijpen.216 Hiervoor dient hij rekening te houden met verschillende factoren. Ten eerste dient de rechter rekening te houden met het VIS, opgesteld door het slachtoffer.217 Daarnaast heeft de rechter ook rekening te houden met de maximale straf voor het delict, jurisprudentie van soortgelijke misdrijven, en de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd. Vervolgens dient gekeken te worden naar de persoonlijke omstandigheden van de dader. Hierbij gaat het om eerdere veroordelingen, leeftijd, geslacht, culturele achtergrond, drugs of alcoholverslaving. Eveneens is van belang of de dader schuldbekentenis heeft afgelegd.218 Tot slot kan de verdediging informatie weergeven over het de persoonlijkheid van de veroordeelde, of het presenteren van rapporten van een arts of psycholoog.
211
State Government Victoria 2011, p.13. State Government Victoria 2011, p.13. 213 State Government Victoria 2011, p.13-16. 214 State Government Victoria 2011, p.3. 215 State Government Victoria 2011, p.3. 216 Sentencing Act 1991- section 5 217 Sentencing Act 1991 – section 5. 218 State Government Victoria 2011, p. 6. 212
53
6.4.
Positieve en negatieve elementen ten aanzien van de VIS
Naast de wettelijke vormgeving van de VIS, is het van belang goed voor ogen te hebben hoe de verklaring in de praktijk functioneert. In de loop der jaren zijn er verschillende onderzoeken verricht naar de werking van de VIS in de staat Victoria. Voorafgaand aan het invoeren van de VIS werd gevreesd voor het ondermijnen van de objectiviteit, omdat de verklaring zich richt op de persoonlijkheid van het slachtoffer. Een subjectief element wordt in de beoordeling meegenomen, wat tot verschillende uitkomsten zou kunnen leiden.219 Dit is echter volgens Garkawe, „research solicitor for the Victorian parliament‟, niet het geval. Door de juridische opleiding van de rechtbank zijn de rechters goed in staat om een onderscheid te maken in bewijs wat puur emotioneel is en dus irrelevant, of bewijs wat naar eigen inzicht is gegeven.220 Daarnaast is beweerd dat een VIS weinig nut zou hebben, omdat het tot weinig nieuwe informatie voor de rechtbank zou leiden. 221 De rechters en magistraten zelf zien de VIS meer als vorm van respect voor het slachtoffer en daarnaast als instrument om de impact van het misdrijf op het slachtoffer goed te kunnen begrijpen. Het gaat om een communicatieve maar daarnaast ook therapeutische werking.222 Bovendien is beïnvloeding van de strafmaat volgens de rechters en magistraten ook niet het directe doel van de slachtoffers zelf.223 Een soortgelijk onderzoek is uitgevoerd door „the Commissioner for Victims in South Australia‟. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat ongeveer drie kwart van de rechters en magistraten de VIS zien als een gelegenheid voor het slachtoffer om een evaluatie te geven van de gevolgen van het misdrijf voor het slachtoffer. Op deze manier krijgt het slachtoffer een stem in het strafprocesrecht.224
In 1994 is door Erez, Morgan & Roeger de werking en invloed van een VIS in Australië geëvalueerd.225 In de staat Victoria is de VIS pas in 1994 geïntroduceerd waardoor deze niet is meegenomen in het onderzoek van Erez, Morgan & Roeger.226 Ondanks dat de VIS nog niet was geïntroduceerd kan dit onderzoek van belang zijn voor mijn onderzoek. Het
219
State Government Victoria 2009, p. 33-34. State Government Victoria 2009, p. 34. 221 Edna Erez, “Victim Impact Statements”, No. 33, p. 4. 222 State Government Victoria 2009, p. 33; Hierbij gaat het om een percentage van 73% van de ondervraagde rechters dan wel magistraten. 223 State Government Victoria 2009, p. 33. 224 O‟Connell, p. 8. 225 Erez 1995, p. 367. 226 State Government Victoria 2009, p. 4 220
54
onderzoek hebben ze uitgevoerd aan de hand van drie afzonderlijke bronnen. Allereerst op grond van de verslagen van de „District and Supreme Courts‟, waar de VIS met name wordt gebruikt. Daarnaast de veroordelingsstatistieken en tot slot interviews met rechters, magistraten, officieren van justitie en advocaten welke actief betrokken zijn geweest bij het gebruik van de VIS.227 Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen significante invloed is op de lengte van de gevangenisstraffen naar aanleiding van de introductie van de VIS. In tegenstelling tot verhoging van de straftoemeting is er juist een verbetering aan te merken ten aanzien van de proportionaliteit van de veroordeling. In het bijzonder de rechters van de hogere rechtbanken waarderen de VIS juist, zodat zij beter inzicht kunnen krijgen in de impact van het misdrijf op de slachtoffers.228 Een ander groot bezwaar, genoemd tegen de VIS, is de mogelijkheid tot een “crossexamination”. De cross- examination houdt in dat de verdediging de mogelijkheid moet krijgen om het slachtoffer vragen te stellen met betrekking tot de VIS. 229 Dit kan, ondanks de beperking dat in beginsel alleen de raadsman van de verdediging mag spreken, als negatief en intimiderend door het slachtoffer worden ervaren. Hierdoor verliest de VIS zijn therapeutische werking, zoals eigenlijk bedoeld.230 Het derde bezwaar ligt gelegen in de voorbereiding van de VIS. Zoals voorgaand duidelijk is geworden kent de staat Victoria drie verschillende rechtbanken. De meeste zaken, ongeveer 95%, worden behandeld in de „Magistrates Court‟. Indien de verdachte schuldig wordt verklaard is de kans groot dat diezelfde dag ook over wordt gegaan tot de tweede fase van het proces waarin de straf zal worden opgelegd. Dit betekent voor het slachtoffer dat, indien het slachtoffer nog niet is voorbereid, te weinig tijd heeft om de VIS op te stellen. Anderzijds kan hieruit geconcludeerd worden dat een tweefasenproces niet per definitie een tijdrovend proces moet zijn. Hoewel de officier van justitie theoretisch gezien uitstel kan vragen wordt dit in de praktijk weinig gedaan.234 In de hogere rechtbanken daarentegen is er meer tijd tussen de veroordeling en straftoemeting waardoor ongeveer 80 tot 95% van de slachtoffers gebruik maken van een VIS.235
227
Erez 1995, p. 367. State Government Victoria 2011, p. 35. 229 State Government Victoria 2011, p. 35- 42. 230 State Government Victoria 2011, p.35- 42. 234 State Government Victoria 2011, p. 42-43. 235 State Government Victoria 2011, p. 46. 228
55
Een ander element ten aanzien van de VIS is de tevredenheid onder de slachtoffers. Uit onderzoek is gebleken dat een aantal factoren de mate van tevredenheid over het proces kunnen beïnvloeden. De tevredenheid is allereerst afhankelijk van de mate waarin slachtoffers op de hoogte worden gehouden van hun rechten en hun VIS kunnen voorbereiden. 236 Ook de manier waarop de rechter het proces uitvoert en daarbij de VIS wordt gebruikt is van invloed op de tevredenheid van de slachtoffers. Daarbij hopen de meeste slachtoffers (95%) niet op een hogere straf, maar een passende straf voor de dader.237 Ongeveer de helft (45%) van de slachtoffers die een VIS hebben opgesteld voelden zich achteraf opgelucht en tevreden en slechts een klein percentage (6%) van de slachtoffers voelden zich slechter. Vervolgens is naar boven gekomen dat de tevredenheid onder de slachtoffers, ten aanzien van het strafrechtelijk systeem, door gebruik te maken van een VIS niet is verhoogd.238
6.5. Vergelijking van het Australische met het Nederlandse spreekrecht
In deze paragraaf vindt een vergelijking plaats tussen Nederland en de staat Victoria ten aanzien van de verklaring van het slachtoffer tijdens het onderzoek ter terechtzitting. Gekeken zal worden naar de verhoudingen van de vergelijkbare termen. Deze vergelijkbare termen zullen met name gericht zijn op de werking van de VIS en de ervaringen met deze verklaring in de staat Victoria.
In de staat Victoria gaat een langere periode aan de ontwikkeling van het VIS vooraf, waarbij wetenschap en praktijk goed hebben samengewerkt. De ontwikkeling van het VIS heeft het gebracht tot wat het nu is, een verklaring van het slachtoffer met betrekking tot de fysieke, emotionele, sociale dan wel financiële gevolgen van het delict, nadat de verdachte schuldig is verklaard.239 Deze verklaring één van de factoren waar de rechter rekening mee dient te houden bij het opleggen van een gepaste straf.240 In Nederland spreekt men van het „spreekrecht voor slachtoffers‟, inhoudende een verklaring omtrent de gevolgen die het tenlastegelegde feit teweeg hebben gebracht. 241 Anders dan in Victoria, legt het slachtoffer in
236
State Government Victoria 2011, p. 42. Comissioner for Victims‟ Right, Victims of Crime Review Reports,(South Australia), p. 129. 238 Comissioner for Victims‟ Right, Victims of Crime Review Reports,(South Australia), p. 129. 239 Principle 13 Victims‟ Charter Act 2006. 240 State Government Victoria 2009, p. 16. 241 Artikel 51e Sv. 237
56
Nederland een verklaring af tijdens de terechtzitting, nog voordat de verdachte schuldig is verklaard.
Zowel de VIS als de spreekrechtverklaring moeten betrekking hebben op de impact van het delict op het slachtoffer, maar er bestaat een duidelijk verschil tussen de twee verklaringen. Allereerst is het spreekrecht in Nederland beperkt tot de delicten waar naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, dan wel een van de misdrijven genoemd in artikel 51e Sv. Dit in tegenstelling tot de verklaring in de staat Victoria waar het slachtoffer, ongeacht het misdrijf, gebruik mag maken van een VIS. 242 Daarnaast is een verschil aan te merken waarvoor de verklaring gebruikt mag worden. De slachtofferverklaring mag in Victoria als hulpmiddel voor het opleggen van de gepaste straf dienen, waardoor deze verklaring pas in de tweede fase van het proces gegeven mag worden. De VIS mag invloed hebben op de straftoemeting, omdat zo de rechter een duidelijk beeld krijgt van het gepleegde misdrijf. In Nederland daarentegen heeft het spreekrecht met name ten doel het slachtoffer te erkennen binnen het strafprocesrecht, maar daarnaast ook de therapeutische werking zien we terug. Het spreekrecht van het slachtoffer mag indirect invloed uitoefenen bij het opleggen van de gepaste straf, inhoudende dat niet direct gesproken mag worden door het slachtoffer over een gepaste straf maar de spreekrechtverklaring wel invloed daarop kan uitoefenen.243
Met betrekking tot de werking en ervaringen met de VIS, is uit onderzoek gebleken dat ook in Victoria de slachtoffers er primair niet op uit zijn om invloed op de straf uit te oefenen, maar door een VIS voor een passende straf willen komen.244 Daarnaast heeft de rechter in Victoria meer controle met betrekking tot de inhoud van de VIS. Het slachtoffer dient een VIS in te dienen in de vorm van een „statutory declaration‟, inhoudende een verklaring naar waarheid geschreven en aangemeld bij een bevoegd persoon. Vervolgens heeft de rechter de mogelijkheid om deze VIS geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk te verklaren. Dit is het geval indien men twijfelt aan de betrouwbaarheid dan wel indien het slachtoffer ingaat op de straftoemeting, een omschrijving van het misdrijf, of het slachtoffer zegt zijn mening over het
242
Principle 13 Victims‟ Charter Act 2006. Rechtbank Zwolle 21 december 2010, LJN BO8161; Hof Leeuwarden 30 juni 2009, LJN BJ0935. 244 Comissioner for Victims‟ Right, Victims of Crime Review Reports,(South Australia), p. 129. 243
57
karakter of persoonlijkheid van de dader.245 Tot slot bestaat voor de verdachte de mogelijkheid tot “cross-examination”, om de verklaring in twijfel te trekken. In Nederland heeft de verdediging deze mogelijkheid niet, maar kan slechts vragen aan het slachtoffer vragen over zijn spreekrechtverklaring door tussenkomst van de rechter.246 Hierdoor bestaat er altijd nog een bepaalde bescherming naar het slachtoffer toe. Ook bij een getuigenverhoor kent Nederland de mogelijkheid tot “cross- examination” niet, omdat de rechter erop toe ziet dat de getuige niet geïntimideerd zal worden. Daarnaast mogen er geen irrelevante vragen gesteld worden.247
6.6. Tussenconclusie
De staat Victoria en Nederland kennen beide de mogelijkheid voor het slachtoffer om een verklaring aan de rechter te geven met betrekking tot de gevolgen van het delict. In beide wettelijke regelingen is eveneens neergelegd dat de verklaring beperkt dient te worden tot de gevolgen, inhoudende dat er niet gesproken mag worden over de straftoemeting en de persoonlijkheid van de dader. Voorts hebben beide regelingen erkenning van het slachtoffer en een therapeutische werking ten doel. Toch zijn er ook wezenlijke verschillen aan te merken tussen de twee slachtofferverklaringen. Het belangrijkste verschil is het moment waarop de verklaring door het slachtoffer gegeven mag worden. In Nederland vindt het spreekrecht voor het slachtoffer in dezelfde fase plaats als de verklaring van de verdachte. In de staat Victoria is sprake van een tweefasenproces, inhoudende dat een VIS pas gegeven wordt nadat de verdachte schuldig is verklaard. Daarnaast mag de spreekrechtverklaring in Nederland geen directe invloed hebben op de straftoemeting, in tegenstelling tot de VIS in Victoria welke juist als hulpmiddel gebruikt mag worden door de rechter om tot een passende straf te komen. De Australische rechter is van mening enkel tot een passende straf te kunnen komen als een duidelijk beeld van het misdrijf gevormd is. Ook de gevolgen voor het slachtoffer behoren tot dit totaal beeld. Tot slot is in Victoria een waarborg neergelegd voor de rechter tot het nietontvankelijk verklaren van de VIS indien de verklaring onbetrouwbaar wordt geacht. Daarnaast heeft de verdachte nog de mogelijkheid om te reageren op de slachtofferverklaring door middel van een “cross-examination”.
245
State Government Victoria 2011, p.37-42. Artikel 302 Sv. 247 Cleiren 2009, p.191. 246
58
Uit voorgaande rechtsvergelijking kan geconcludeerd worden dat de Victoriaanse slachtofferverklaring goed functioneert en over het algemeen de partijen hierover positief te spreken zijn. De inhoud van de slachtofferverklaringen in het Victoriaanse strafrecht, waarover men positief te spreken is, zijn nagenoeg gelijk aan de Nederlandse spreekrechtverklaring. Deze kan naar mijn mening ook onveranderd blijven. Wel kan de bruikbaarheid van de rechter, en de controle op de inhoud van de VIS gezien worden als een inspiratiepunt voor de Nederlandse spreekrechtverklaring. De combinatie van een schriftelijk stuk met de mondelinge uitleg tijdens de terechtzitting zou in Nederland ook als wettelijk vereiste kunnen worden opgenomen in plaats van de keuze te laten bij het slachtoffer. Op deze manier krijgt de rechter meer grip op de inhoud van de verklaring. Hierdoor kan de verklaring beperkt worden tot de relevante informatie voor de rechter, welke vervolgens gebruikt kan worden voor het bepalen van de hoogte van de straf. Het slachtoffer voelt zich op deze manier erkend, maar levert daarnaast ook een bijdrage in het strafprocesrecht. Een cross-examination gaat, naar mijn mening, een stap te ver. Voldoende is dat de rechtbank grip heeft op de situatie en hierbij de betrouwbaarheid in twijfel trekt, door de mondelinge en schriftelijke spreekrechtverklaring te combineren. Het is de taak van de rechter om te beoordelen of de spreekrechtverklaring al dan niet als betrouwbaar is aan te merken. Mede ter voorkoming van secundaire victimisatie is dit geen taak voor de verdachte en diens advocaat.
59
EINDCONCLUSIE
Het doel van onderhavig onderzoek is om een bijdrage leveren aan de actuele discussie omtrent de huidige wettelijke regeling van het spreekrecht van slachtoffers. De vraag die hierbij centraal staat is: “Is uit oogpunt van het spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden, een tweefasenproces passend binnen het Nederlandse Strafprocesrecht, en in hoeverre kan de spreekrechtverklaring in de Australische staat Victoria daarbij als inspiratie dienen?” Door middel van dit laatste hoofdstuk zal een antwoord op de hoofdvraag gegeven worden.
Al decennia lang is de rechter zoekende naar een geschikte en evenwichtige positie van het slachtoffer binnen het strafprocesrecht. Als een belangrijk moment voor de positie van het slachtoffer kan de invoering van een eigen titel in het Wetboek van Strafvordering genoemd worden. Een van de rechten, opgenomen in deze titel, is het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden. Dit recht, geïntroduceerd in 2005, houdt in dat slachtoffers en diens nabestaanden tijdens de terechtzitting een verklaring mogen afleggen met betrekking tot de gevolgen van het delict. Ondanks dat de bepaling voldoende duidelijk lijkt, dient vermeld te worden dat niet mag gesproken worden over de persoonlijkheid van de verdachte of over een gewenste straftoemeting. Daarnaast is dit recht slechts van toepassing voor de in de wet omschreven misdrijven. Naast de mogelijkheid voor het slachtoffer om tijdens het onderzoek ter terechtzitting te spreken, bestaat de mogelijkheid om een SSV aan het dossier toe te voegen. Vervolgens is het aan de officier van justitie, dan wel de politierechter of voorzitter van de meervoudige kamer, om de gewenste delen van de verklaring voor te lezen.
Naast het slachtoffer zijn ook andere partijen te noemen in het strafproces waar rekening mee gehouden dient te worden. Als centrale speler kan de verdachte genoemd worden. Ondanks dat beide partijen in principe dicht bij het delict betrokken zijn geweest, staat de verdachte centraal in het proces en fungeert, in tegenstelling tot het slachtoffer, als volwaardige procespartij. De centrale positie van de verdachte in het strafprocesrecht brengt een bepaalde kwetsbaarheid met zich mee. Tegen deze kwetsbare positie dienen voldoende waarborgen te bestaan, om willekeurige bestraffing te voorkomen. Dit blijkt eveneens uit artikel 6 EVRM, inhoudende het recht op een eerlijk proces. Uit het recht op een eerlijk proces zijn andere 60
rechten en beginselen af te leiden welke in het kader van de willekeurige bestraffing van belang zijn voor de verdachte. Het gaat om de onschuldpresumptie, nemo-teneturbeginsel maar ook de garantie van een onafhankelijke en onpartijdige rechter.
Bezwaren Ten aanzien van het huidige spreekrecht zijn diverse bezwaren te noemen. Te beginnen met bezwaren ten aanzien van het slachtoffer. Allereerst is van belang dat secundaire victimisatie te allen tijde voorkomen dient te worden, inhoudende dat het slachtoffer niet opnieuw slachtoffer mag worden van het delict. Dit kan plaatsvinden indien het slachtoffer in een te kwetsbare positie terecht komt. Denkbaar is dat een kwetsbare positie optreedt in de situatie dat de verdachte vrijgesproken wordt, nadat het slachtoffer zijn of haar verklaring heeft afgelegd. Dit kan ten eerste als teleurstellend worden ervaren, maar daarnaast ook een inbreuk op het gevoel van erkenning geven. Ten tweede kan het geven van een slachtofferverklaring, voordat de verdachte al dan niet schuldig is verklaard, als verwarrend worden ervaren. Het slachtoffer heeft namelijk tijdens het onderzoek ter terechtzitting twee hoedanigheden om een verklaring af te leggen, te weten als getuige of slachtoffer. Deze twee hoedanigheden, met bijbehorende verklaringen, zijn totaal verschillend van aard, maar hierdoor juist verwarrend te noemen. De getuigenverklaring mag, in tegenstelling tot de slachtofferverklaring, meegenomen worden in de bewijsvoering. De slachtofferverklaring mag de rechter niet meewegen met de bewijsvoering, maar “slechts” indirect meewegen bij de straftoemeting.
Daarnaast zijn ook bezwaren te noemen ten aanzien van de positie van de verdachte. Allereerst het recht van de verdachte op een eerlijk proces. Hier hangt de onschuldpresumptie mee samen. Doordat het slachtoffer gaat spreken over de verdachte als „dader‟ wordt de onschuldpresumptie geschonden. De verdachte is namelijk onschuldig totdat zijn schuld is bewezen. En de schuld is op dat moment nog niet bewezen, waardoor nog van een verdachte gesproken dient te worden. Het tweede bezwaar heeft betrekking op de waarheidsvinding, welke in het Nederlandse strafprocesrecht centraal staat. Door de spreekrechtverklaring te laten plaatsvinden voordat de tenlastelegging is bewezen, wordt een subjectief element aan het onderzoek ter terechtzitting toegevoegd. In deze fase van het proces dienen juist de feiten boven water gehaald te worden, om objectief te kunnen beoordelen of de verdachte het al dan niet heeft gedaan. Daarnaast wordt de verklaring pas “gebruikt” tijdens het opleggen van een gepaste straf. De slachtofferverklaring mag hier indirect invloed op uitoefenen. 61
Tweefasenproces Ten aanzien van de huidige bezwaren van het spreekrecht, wordt het tweefasenproces genoemd als oplossing. Het tweefasenproces zou een splitsing van de vragen, neergelegd in artikel 350 Sv, inhouden. In de eerste fase wordt de zaak inhoudelijk besproken. In deze fase kan het slachtoffer, gewild dan wel ongewild, opgeroepen worden om een getuigenverklaring af te leggen. Vervolgens, nadat de zaak inhoudelijk is behandeld, wordt door de rechter antwoord gegeven op de vragen neergelegd in artikel 348 Sv en de eerste twee vragen van artikel 350 Sv. In deze fase beslist de rechter over de bewezenverklaring en de schuld van de verdachte. Vervolgens vangt de tweede fase aan, waarbij nog twee vragen resten. In deze fase komt ook het spreekrecht aan bod. Door de tweede vorm te kiezen van het tweefasenproces bestaat, nadat de tenlastelegging is bewezen, eveneens de mogelijkheid om nader forensisch onderzoek te doen naar de persoonlijkheid van de dader.
Uitwijken naar een spreekrecht plus, waarvan wordt gesproken bij het invoeren van een tweefasenproces, is mijns inziens onwenselijk. Spreken over de persoonlijkheid van de dader is een taak van de gedragsdeskundigen. De gedragsdeskundige dient, indien gevraagd, advies te geven omtrent de persoonlijkheid van de dader. Daarnaast behoort het spreken over een gewenste straf tot de taak van de officier van justitie. De officier van justitie heeft de taak om een weloverwogen eis te stellen met betrekking tot de straf. Het slachtoffer is niet professioneel en kundig genoeg om hier een weloverwogen beslissing over te kunnen geven. De inhoud van de verklaring blijft, ook bij het invoeren van een tweefasenproces, ongewijzigd. Door de huidige inhoud van de verklaring kan het slachtoffer namelijk een bijdrage leveren aan het geheel. De gevolgen van het delict kunnen relevant zijn voor de rechter bij het opleggen van een gepaste straf. Eveneens is een tweefasenproces bevorderlijk ten opzichte van de onschuldpresumptie. Door de fasen duidelijk te splitsen wordt de verdachte eerst dader alvorens het slachtoffer mag spreken. Dit komt ten goede van de zuivere waarheidsvinding. Dit is niet alleen in belang van de verdachte, maar ook van belang voor het slachtoffer. Ook het slachtoffer heeft belang bij het vinden van de juiste dader.
In de staat Victoria worden de schriftelijke en mondelinge slachtofferverklaring gecombineerd. Dit zou in Nederland vorm kunnen krijgen door in de eerste fase een SSV op te nemen in het dossier. Vervolgens, in de tweede fase, kan deze verklaring nader worden toegelicht in de rechtszaal. Door het combineren van de mondelinge en schriftelijke 62
verklaring heeft de rechter, net zoals in de staat Victoria, meer mogelijkheden om controle uit te oefenen op de inhoud van de verklaring. Het slachtoffer dient zich te beperken tot de relevantie informatie. Indien het slachtoffer over bijvoorbeeld de persoonlijkheid van de dader dan wel gewenste straftoemeting wil praten, bestaat voor de rechter de mogelijkheid om de verklaring geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk te verklaren. Hierdoor kan de rechter zorgen dat het slachtoffer zich beperkt tot de relevante informatie. Uit onderzoek, gedaan in Australië, is gebleken dat rechters het passend vinden dat het slachtoffer zich uitlaat over de gevolgen van het delict. Naast de mogelijkheid van de rechter om de schriftelijke verklaring te controleren heeft ook de verdachte in de staat Victoria de mogelijkheid om direct te reageren. Dit kan op grond van de “cross-examination”. In de Nederlandse versie van het tweefasenproces komt de verdachte dit recht niet toe. Ten eerste komt het slachtoffer op deze manier in een te kwetsbare positie terecht, wat secundaire victimisatie tot gevolg kan hebben. Ten tweede is het niet de taak van de verdachte om de verklaring op waarheid te controleren, maar de taak van de rechter. Deze mogelijkheid heeft de rechter in de staat Victoria ook, maar hierbij dient het naar mijn mening ook te blijven. De verdachte dient niet apart nog vragen richting het slachtoffer af te vuren, maar kan de waarheid betwisten in zijn eigen verklaring.
Tot slot, zou door het invoeren van het tweefasenproces een nieuw bezwaar optreden, namelijk de strijdigheid met het concentratiebeginsel. Door het invoeren van een tweefasenproces zullen de beslissingen niet aansluitend genomen worden, maar zal een onderbreking
plaatsvinden
tussen
de
schuldvraag
en
de
straftoemeting.
Het
concentratiebeginsel is uitvoerig besproken in de Kraggenburgzaak. De splitsing van het onderzoek ter terechtzitting is mijns inziens meer een theoretische belemmering en dient met name gewaarborgd te blijven ten aanzien van de rechtsmiddelen. Het splitsen van een strafprocesrecht in een tweefasenproces dient naar mijn mening in de praktijk weinig problemen op te leveren.
Oplossing in voldoende mate? “Is uit oogpunt van het spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden, een tweefasenproces passend
binnen
het
Nederlandse
Strafprocesrecht,
en
in
hoeverre
kan
de
spreekrechtverklaring in de Australische staat Victoria daarbij als inspiratie dienen?”
63
Uit voorgaande kan geconcludeerd worden dat een tweefasenproces, in het kader van het spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden, passend is binnen het Nederlandse strafprocesrecht. Gekozen dient te worden voor de tweede vorm van het tweefasenproces, inhoudende dat in de eerste fase de zaak inhoudelijk wordt besproken, gevolgd door het beantwoorden van de vragen neergelegd in artikel 348 Sv en de eerste twee vragen van artikel 350 Sv. Indien deze vragen bevestigend beantwoord worden, gaat men over naar de tweede fase. In deze fase worden de overige vragen van artikel 350 Sv beantwoord. Daarnaast is het in ieder geval wenselijk om een gecombineerde slachtofferverklaring in te voeren. Dit houdt in dat het slachtoffer allereerst een SSV aan het dossier moet toevoegen. Deze SSV kan vervolgens tijdens de terechtzitting door het slachtoffer toegelicht worden. Deze combinatie is in het huidige strafprocesrecht al mogelijk, maar nog geen verplichting. Door de gecombineerde slachtofferverklaring krijgt de rechter meer grip op de inhoud van de slachtofferverklaring van het slachtoffer. Indien een tweefasenproces zal worden doorgevoerd zal in de eerste fase een SSV aan het dossier toegevoegd worden. Vervolgens, in de tweede fase, kan het slachtoffer deze SSV mondeling toelichten tijdens de terechtzitting. Doordat de spreekrechtverklaring pas in de tweede fase mondeling wordt toegelicht, kan de verklaring direct invloed gaan uitoefenen op de straftoemeting. Met andere woorden dient de rechter de verklaring mee te wegen bij het bepalen van de hoogte van de straf.
64
LITERATUURLIJST
Boeken
Alink 2006 Mr. M.J. Alink & Mr. P.D.J. van Zeben, Getuigen in het Nederlands Strafproces, Amsterdam: Wolf Legal Publishers 2006.
Ausma 2008 Mr. W.J. Ausma & Mr. A.W. Syrier, Strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2008.
Bemmelen 2010 Prof. Mr. J.M. Van Bemmelen e.a, Ons strafrecht: Strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2010.
Bijlsma 2011 A.C. Bijlsma, Praktijkboek slachtofferzorg: De rol van het slachtoffer in het strafproces, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2011.
Cleiren 2008 C.P.M. Cleiren & J.F. Nijboer, Strafvordering: tekst & commentaar, Deventer: Kluwer 2009.
Corstens 2011 Mr. G.J.M. Corstens, Het Nederlandse strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011.
Davis 2007 Robert C. Davis, Arthur J. Lurigio & Susan Herman, Victims of Crime, Los Angeles: SAGE Publications 2007.
Geelhoed 2010 W. Geelhoed, „Omzetting van het kaderbesluit slachtofferzorg in formele wetgeving of in beleidsregels van het Openbaar Ministerie? Commentaar op een implementatietraject‟, In 65
Polak, M.V. (Ed.) Inbedding van Europese procesrechtelijke normen in de Nederlandse rechtsorde (pp. 69-107). Nijmegen: Ars Aequi Libri.
Groenhuijsen & Knigge 2004 M.S. Groenhuijsen & G. Knigge, Afronding en verantwoording, eindrapport onderzoeksproject Strafvordering 2001, Deventer: Kluwer 2004.
Groenhuijsen 2002 Groenhuijsen, M.S., & Kwakman, N.J.M. (2002). Het slachtoffer in het vooronderzoek. In M.S. Groenhuijsen & G. Knigge (Eds.), Dwangmiddelen en rechtsmiddelen. Derde interimrapport onderzoeksproject Strafvordering 2001 (pp. 773-978). Deventer: Kluwer 2002.
Haveman 2000 R.H. Haveman e.a., Seks, zeden en strafrecht. Nederlandse strafrechtdagen 1999, Leiden: Gouda Quint 2000.
Keulen 2010 Prof. mr. B.F. Keulen & prof. mr. G. Knigge, Strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2010.
Klaasse 1963 N. Klaasse, Proefschrift: De splitsing van het eindonderzoek in het strafproces, Gianotten Tilburg 1963.
Kooijmans 2011 T. Kooijmans, De versterkte positie van het slachtoffer in het strafproces en de kernrolrechtspraak In W. Bleichrodt e.a., De rechter in het geding: Liber amicorum J.P. Balkema, pp 37-48, Deventer: Kluwer 2011.
Kool 2002 Dr.Renée Kool e.a., Recht op schrift. Evaluatie projecten Schriftelijke slachtofferverklaring, Deventer: Kluwer 2002.
66
Korver 2012 Richard Korver, Recht van Spreken: Slachtoffers in het Nederlandse strafproces, Utrecht: De Arbeiderspers 2012.
Matison 2011 K. Matison Hess & C. Hess Orthmann, Introduction to Law Enforcement and Criminal Justice, 10th Edition, New York, Delmar, 2011.
Van Strien 2001 A.L.J. van Strien, „De positie van slachtoffers in het strafproces‟, in: M.S. Groenhuijsen & G. Knigge (red.), Het onderzoek ter zitting, eerste interim-rapport onderzoeksproject Strafvordering 2001, Groningen 2001.
Zijdenveld 2003 Prof. Dr. A.C. Zijdenveld e.a., Het opstandige slachtoffer: Genoegdoening in het strafprocesrecht en burgerlijk recht, Deventer: Kluwer 2003.
Artikelen
Cleiren 2009 C.P.M. Cleiren & J.F. Nijboer, Strafvordering: tekst & commentaar, Deventer: Kluwer 2009,p.1030. Doorenbos 2001 Mr. D.R. Doorenbos, „Kroniek van het straf(proces)recht‟, NJB (31) 2001, p. 1474-1480.
Dreissen 2012 W. Dreissen & T. Spronken, „Een burger straffen voor wat hij heeft gedaan‟, NJB 2012/1266, p.1524-1525.
Erez 1991 Edna Erez, “Victim Impact Statements”, No. 33.
67
Geveke 1996 H. Geveke, „Wat mogen slachtoffers van justitie verwachten‟, 1996, p.17-18.
Groenhuijsen 2012 Groenhuijsen, M.S., & Letschert, R.M.,„Over spreekrecht plus en een twee fasen proces: Dilemma's bij een verantwoorde hervorming van het strafprocesrecht‟. In M.S. Groenhuijsen, R.M. Letschert, & S. Hazenbroek (Eds.), KLM Van Dijk: Liber amicorum prof.dr.mr. J.J.M. van Dijk (pp. 137-151). Nijmegen: Wolf Legal Publisher 2012, p. 69-73.
Groenhuijsen 2008 M.S. Groenhuijsen, „Slachtoffers van misdrijven in het recht en in de victimologie. Verslag van een intellectuele zoektocht‟, DD 2008-2/10, p. 121-145.
Groenhuijsen 2001 M.S. Groenhuijsen, „Hervorming van het strafprocesrecht met het oog op belangen van het slachtoffer: we ain‟t seen nothing yet‟. DD 31(9), 645-653.
Ham 2004 Ham e.a., „ Spreekrecht voor slachtoffers hindert het slachtoffer het strafproces tegen de daders‟, NJB 2004/07.
Hoeven 2011 R. van der Hoeven, „Concept-wetsvoorstel uitbreiding spreekrecht namens Nederlandse Orde van Advocaten‟, Den Haag 2011, p 2.
Huygens 2011 N. Huygens, „Advies conceptwetsvoorstel uitbreiding spreekrecht namens Schadefonds geweldsmisdrijven‟, Rijswijk 2011.
Kilpatrick 1998 D. G. Kilpatrick e.a., „The Rights of Crime Victims – Does legal protection make a difference?‟, National Institute of Justice 1998.
68
Klamingen 2007 Drs. L. Klamingen & mr. B. Benthlehem, „Procedurele rechtvaardigheid: Kunnen inzichten uit onderzoek naar procedurele rechtvaardigheidbijdragen aan de verwezenlijking van de functies van het aansprakelijkheidsrecht?‟, Tijdschrift voor vergoeding Personenschade 20074.
Kwakman 2012 N.J.M. Kwakman, 'Europa en slachtoffers van delicten', Strafblad (4) 2012/09, p.265-275.
NRC 2012 Pim van den Dool, „Ouders slachtoffers Robert M. behouden spreekrecht‟, NRC Nieuws: 12 maart 2012. O’Connell Michael O‟Connell, „Victims in the Sentencing Process – South Australia‟s Judges and Magistrates give their verdict‟ (Yet to be published).
Oudhof 2004 J. Oudhof, „Het een na laatste woord‟, NJB 2004/07.
Reynaers 2006 S. Reynaers, „Slachtofferrechten in een dadergeoriënteerd strafrecht. Over mensenrechten, verdachten en systeemtheorieën‟, AA (55)2006-7/8, p 461-470.
Spronken 2011 Taru Spronken, „spreekrecht‟, Vooraf 6 december 2011.
Staaij 2013 D. van de Staaij, „Zedenzaak Robert M‟, Een Vandaag 21 mei 2013.
Tuinman 2012 B. Tuinman, „Geen uitbreiding spreekrecht voor slachtoffer‟, BNR 22 maart 2012.
69
Van der Aa 2012 S. van der Aa & M. Groenhuijsen, „Slachtofferrechten in het strafprocesrecht: drie stapjes naar voren en een stapje terug?‟, Ars Aequi 2012/9, p.609.
Van der Hoeven 2011 R. van der Hoeven, „Concept-wetsvoorstel uitbreiding spreekrecht namens Nederlandse Orde van Advocaten‟, Den Haag 2011.
Wijkerslooth 2001 Mr J.L. de Wijkerslooth en mr drs J. Simonis, „Spreekrecht voor slachtoffers als onderdeel van een straftoemetingszitting‟, NJB 2001/43.
Zwartjes 2008 M. Zwartjes, „Slachtoffer: van toeschouwer naar procespartij?‟, Strafblad (6) 2008, nr.5, p. 488-496
Zijdenveld 2003 Prof. Dr. A.C. Zijdenveld e.a., Het opstandige slachtoffer: Genoegdoening in het strafprocesrecht en burgerlijk recht, Deventer: Kluwer 2003.
Rapporten en onderzoeken
College van Procureurs- Generaal 2011 College van Procureurs- Generaal , Advies conceptwetsvoorstel uitbreiding spreekrecht, 30 september 2011.
Cook 1999 Cook, Bree, David, Fiona and Grant, Anna, Victim‟s Needs, Victims‟ Rights – Policies and Programs for Victims of Crime in Australia, 19 Australian Institute of Criminology Research and Public: 1999.
70
Doyle 2012 Charles Doyle, Crime Victims‟ Rights Act: A Summary and Legal Analysis of 18 U.S.C. 3771, Congressional Research Service: 24 april 2012.
Lens 2010 K. Lens, A. Pemberton en M. Groenhuijsen, Het spreekrecht in Nederland: een bijdrage aan emotioneel herstel van slachtoffers?, Intervict uitgevoerd in opdracht van WODC, Tilburg: 2010.
Ministerie van Veiligheid en Justitie Ministerie van Veiligheid en Justitie, Rechtdoen aan slachtoffers, 22 februari 2013.
Nederlandse orde van Advocaten 2012 Nederlandse orde van Advocaten, Brief betreft: conceptwets- voorstel uitbreiding spreekrecht, Rapport: 27 februari 2012.
Office of crime statistics 1988 Office of crime statistics, Victims of crime: an overview of research and policy, AttorneyGeneral‟s department: November 1988.
Nederlandse vereniging voor de rechtspraak 2011 Nederlanse vereniging voor de rechtspraak, “Concept- wetsvoorstel uitbreiding spreekrecht”, 27 september 2011.
Slachtofferhulp Nederland 2011 Slachtofferhulp Nederland, „De positie van het slachtoffer in het strafproces‟, 2011.
Slachtofferhulp Nederland 2008 Dr. S.B.L. Leferink & K.H. Vos, „Een onderzoek naar het Victim Impact Statement in de praktijk van het Nederlandse strafrecht‟, Slachtofferhulp Nederland 2008.
71
State Government Victoria 2011 Victims Support Agency, Guide to Victim Impact Statements, State Government Victoria: June 2011.
State Government Victoria 2009 State Government Victoria, „A Victim‟s Voice: Victim Impact Statements in Victoria‟, 2009. Victims Support Agency, A Victim‟s Voice Victim Impact Statements in Victoria: Findings of an evaluation into the effectiveness of victim impact statements in Victoria (State government Victoria), oktober 2009.
UN ODCCP 1999 Guide for policy makers: On the implementation of the United Declaration of Basic Principles of Justice for Victims of Crime and Abuse of Power, UN ODCCP, New York: 1999.
Victoria Law Foundation 2011 Factsheet: Overview of the criminal justice system in Victoria, 18 oktober 2011.
Elektronische bronnen
www.aandachtdoetspreken.nl www.eenvandaag.nl www.njblog.nl www.nrc.nl www.rechtspraak.nl www.liv.asn.au
Regelgeving en parlementaire documentatie
Wetten -
Principle 13 Victims‟ Charter Act 2006.
-
Sentencing Act 1991.
-
Wet van 17 december 2009, Stb. 2010, nr1. 72
-
Wet van 21 juli 2004, Stb. 382
-
Kaderbesluit van de Raad van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure, nr. 2001/220/JBZ, PbEG L 82/1 (<www.ec.europe.eu>).
-
Richtlijn tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten en de bescherming van slachtoffers van misdrijven en voor slachtofferhulp, nr. 2011/0129 (COD)
Parlementaire stukken Kamerstukken II 2011-2012, 33 176, nr. 6. Kamerstukken II 2011-2012, 33 176, nr. 3. Kamerstukken II 2004-2005, 30 143, nr.3. Kamerstukken II 2002-2003, 27 632, nr.3. Kamerstukken II 2002-2003, 27 632 nr. 14. Kamerstukken II 2001-2001, 27 632, nr. A. Kamerstukken II 2000-2001, 27 632, nr. 3. Kamerstukken II 1989-1990, 21 345, nr. 4.
Jurisprudentie
Europese Hof voor de Rechten van de Mens EHRM 25 februari 1993, 485. 10828/84 (Funke v. Frankrijk).
Hoge Raad Hoge Raad 24 december 2012, 01773/01. Hoge Raad 22 januari 2008, LJN BC1311. Hoge Raad 16 augustus 2005, NJ 2005, 501.
Gerechtshoven Hof Leeuwarden 30 juni 2009, LJN BJ0935. Hof Arnhem, 10 juni 2009, LJN BY0737.
Rechtbanken Rechtbank „s- Hertogenbosch 2 juli 2010, LJN BM9713. Rechtbank Zwolle 21 december 2010, LJN BO8161 73
Overig
VARA 2013 „Pauw en Witteman‟, VARA Nederland 3, uitzending 22 februari 2013.
74
Bijlage 1: Artikel 51e Wetboek van Strafvordering
Artikel 51e: 1. Het spreekrecht kan worden uitgeoefend indien het tenlastegelegde feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, dan wel een van de misdrijven genoemd in de artikelen 240b, 247, 248a, 248b, 249, 250, 285, 285b, 300, tweede en derde lid, 301, tweede en derde lid, 306 tot en met 308 en 318 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. 2. Het slachtoffer, de vader of de moeder van een minderjarig slachtoffer die een nauwe persoonlijke betrekking met dat slachtoffer hebben en personen die dat slachtoffer als behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden en in een nauwe en persoonlijke betrekking tot het kind staan kunnen, gezamenlijk of elk afzonderlijk, op de terechtzitting een verklaring afleggen over de gevolgen die de strafbare feiten genoemd in het eerste lid, bij hen teweeg hebben gebracht. Van het voornemen daartoe geeft hij voor de aanvang van de terechtzitting schriftelijk kennis aan de officier van justitie opdat deze hem tijdig kan oproepen. De voorzitter kan het spreekrecht van de vader of moeder of verzorgers als bedoeld in de eerste volzin, ambtshalve of op vordering van de officier van justitie beperken of ontzeggen wegens strijd met het belang van het minderjarige slachtoffer. 3. Het spreekrecht bedoeld in het eerste lid kan ook worden uitgeoefend door een nabestaande die te kennen heeft gegeven op de terechtzitting te willen verklaren over de gevolgen die het overlijden van het slachtoffer bij hem teweeg hebben gebracht. De nabestaande die het spreekrecht wenst uit te oefenen geeft voor de aanvang van de terechtzitting schriftelijk kennis aan de officier van justitie opdat deze hem tijdig kan oproepen. 4. Tot de nabestaanden die voor oproeping op grond van het derde lid in aanmerking komen, behoren: a. de echtgenoot of geregistreerde partner dan wel een andere levensgezel, en b. de bloedverwanten in de rechte lijn en die in de zijlijn tot de vierde graad ingesloten. Indien meer dan drie nabestaanden bedoeld onder b hebben meegedeeld dat zij van hun spreekrecht gebruik willen maken, en zij het onderling niet eens kunnen worden over wie van hen het woord zal voeren, beslist de voorzitter welke drie personen van het spreekrecht gebruik kunnen maken. 5. Tot de slachtoffers of nabestaanden die van het spreekrecht gebruik kunnen maken, behoort de minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt. Dit geldt ook voor de minderjarige die die leeftijd nog niet heeft bereikt en die in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. 6. Indien het slachtoffer of een nabestaande de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, kan het spreekrecht worden uitgeoefend door zijn wettelijke vertegenwoordigers voor zover deze vertegenwoordiging niet in strijd is met het belang van de minderjarige. De wettelijke vertegenwoordigers kunnen tevens gezamenlijk of elk afzonderlijk, op de terechtzitting een verklaring afleggen over de gevolgen die de strafbare feiten genoemd in het eerste lid, bij hen teweeg hebben gebracht. De voorzitter kan, ambtshalve of op vordering van de officier van justitie, beslissen dat het spreekrecht niet wordt uitgeoefend door de wettelijke vertegenwoordiger wegens strijd met het belang van de minderjarige. 7. Voor het slachtoffer of de nabestaande dat feitelijk niet bij machte is het spreekrecht uit te oefenen, kan het spreekrecht over de gevolgen van het strafbaar feit door welke deze is getroffen, worden uitgeoefend door de persoon genoemd in het vierde lid, onderdeel a, en één van de personen genoemd in het vierde lid, onderdeel b.
75
Bijlage 2: Sentencing Act 1991 - Victim Impact Statement
Victim may make victim impact statement 8K. Victim may make victim impact statement (1) If a court finds a person guilty of an offence, a victim of the offence may make a statement to the court for the purpose of assisting the court in determining sentence. (2) A victim impact statement may be made(a) in writing by statutory declaration; or (b) in writing by statutory declaration and orally by sworn evidence. (3) A victim impact statement may be made by another person on behalf of a victim(a) who is under the age of 18 years; or (b) who the court is satisfied is incapable of making the statement because of mental illness or for any other reason; or (c) that is not an individual. Contents of victim impact statement 8L. Contents of victim impact statement (1) A victim impact statement contains particulars of the impact of the offence on the victim and of any injury, loss or damage suffered by the victim as a direct result of the offence. (2) A victim impact statement may include photographs, drawings or poems and other material that relates to the impact of the offence on the victim or to any injury, loss or damage suffered by the victim as a direct result of the offence. (3) The court may rule as inadmissible the whole or any part of a victim impact statement, including the whole or any part of a medical report attached to it.
76
Bijlage 3: Victims’ Charter Act 2006- Victim Impact Statement
Victim impact statements 13. Victim impact statements (1) A victim of a criminal offence may make a victim impact statement to the court sentencing the person found guilty of the offence, and unless the court orders otherwise, that statement may be considered by the court in determining the sentence of the offender. (2) If a victim expresses a wish to make a victim impact statement, a prosecuting agency should refer the victim to an appropriate victims' services agency for assistance in preparing the victim impact statement.
77