Het Verschil in mate van Sociale Angst tussen Pesters, Slachtoffers en Pester-Slachtoffers Leelah A. van IJzeren Departement Medische en Klinische Psychologie en Gezondheid, Universiteit van Tilburg
Leelah van IJzeren ANR: 496247 Bachelor thesis in het kader van Klinische Gezondheidspsychologie Docent: J. Borghuis Mei 2014
SOCIALE ANGST BIJ BETROKKENEN VAN PESTEN Samenvatting Pesten is een groot probleem bij kinderen en adolescenten op school. De huidige wetenschap bevat nog weinig informatie over sociale angst in relatie tot verschillende pestgroepen. In deze correlationele studie is daarom het verschil in de mate van sociale angst bij toeschouwers, pesters, slachtoffers en pester-slachtoffers onderzocht. Reeds bestaande data zijn gebruikt van adolescenten van voornamelijk Belgische afkomst van verschillende scholen. 63 jongens en 137 meisjes hebben een vragenlijst over pestgedrag en een vragenlijst over sociale angst ingevuld. Het bleek dat er geen significant verschil bestond in de mate van sociale angst tussen de pestgroepen. De resultaten van deze studie zijn tegenstrijdig met veel voorgaand onderzoek. Vervolgonderzoek is daarom nodig om duidelijk te maken of er daadwerkelijk geen verschil bestaat in sociale angst tussen de vier pestgroepen. Vooralsnog impliceert het resultaat van deze studie dat er geen behoefte is aan speciale interventie en preventie programma’s toegespitst op de pester-slachtoffers en slachtoffers om sociale angst te reduceren. Keywords: pester-slachtoffer, slachtoffer, pester, toeschouwer, sociale angst, adolescenten
SOCIALE ANGST BIJ BETROKKENEN VAN PESTEN Abstract Bullying is a serious problem in schools with children and adolescents. Current science provides little information about social anxiety in relation to different bullying behaviors. The aim of this correlational study was therefore to examine the difference in the degree of social anxiety between bystanders, bullies, victims and bully-victims. Existing data from adolescents of mainly Belgian origin and from different schools have been used. 63 boys and 137 girls completed a questionnaire about bullying behaviors and a questionnaire about social anxiety. The findings showed no significant difference in the degree of social anxiety between the four groups of bullying. The results of this study are in conflict with many previous studies. Future research is therefore needed to determine whether there really is no difference in social anxiety among the four groups involved in bullying. For now, the result of this study implies that there is no need for special intervention and prevention programs to reduce social anxiety focused on the bully-victims and victims. Keywords: bully-victim, victim, bully, bystander, social anxiety, adolescents
SOCIALE ANGST BIJ BETROKKENEN VAN PESTEN Het Verschil in mate van Sociale Angst tussen Toeschouwers, Pesters, Slachtoffers en Pester-Slachtoffers Wereldwijd zijn pesten en slachtofferschap een bekend probleem (Veenstra, Lindenberg, Oldehinkel, De Winter, & Verhulst, 2005). Ongeveer 30% van de adolescenten is betrokken bij pesten op school als pester, slachtoffer of beide (Baughman, Dearing, Giammarco, & Vernon, 2012). Pesten is een gevaar voor de gezondheid van jongeren. In bijna alle landen hebben betrokkenen bij pesten last van grotere gezondheidsproblemen en slechtere psychosociale aanpassing dan de niet betrokkenen (Nansel et al., 2004). Pesten is een deelverzameling van agressie en wordt gekenmerkt door herhaling, disbalans in kracht ten gunste van de dader(s) en een intentie om de ander pijn te doen (Olweus, 1993a; Smith & Brain, 2000). Het bestaat uit meerdere manifestaties waaronder sociale uitsluiting en fysieke en verbale pogingen om sociale relaties schade aan te doen (Olweus, 1993a; Smith & Brain, 2000). Slachtoffers kunnen negatieve consequenties van pesten ervaren. Volgens Olweus (1997) worden slachtoffers gekenmerkt door bepaalde eigenschappen. Een typisch slachtoffer heeft een meer onzekere en angstigere persoonlijkheid dan een kind of adolescent die geen slachtoffer van pesten is. Ook hebben slachtoffers vaak een lager zelfvertrouwen. Veelgenoemde gevolgen voor deze groep zijn dan ook internaliserende symptomen zoals een hogere mate van angst, depressie en suïcidale gedachten (Kaltiala-Heino, Rimpela, Rantanen, & Rimpela, 2000; Turner, Exum, Brame, & Holt, 2013). Pesters hebben de neiging om andere te domineren en impulsief te zijn (Olweus, 1997). Ze hebben een groter risico op allerlei externaliserende ongezonde gedragingen zoals het plegen van overtredingen, misdaden en het betrokken raken bij alcoholmisbruik en het gebruik van andere verdovende middelen (Kaltiala-Heino et al., 2000; Olweus, 1997).
SOCIALE ANGST BIJ BETROKKENEN VAN PESTEN Veel studies op het gebied van pesten onderzochten de twee categorieën van betrokkenen die hierboven zijn genoemd, namelijk de pesters en de slachtoffers van pesten. Sinds het einde van de jaren negentig is er een toename in het aantal studies die zich ook interesseren in leerlingen die zowel slachtoffer als pester zijn. De mensen in deze groep worden de pester-slachtoffers genoemd (Solberg, Olweus, & Edresen, 2007). Tegenwoordig wordt er dus minder gekeken naar de verdeling in de twee statische groepen van pesters en slachtoffers. Pesten wordt nu vaak als dynamisch gedrag gezien dat in meer of minder mate aanwezig is. Verschillen in intensiteit en frequentie zijn mogelijk en iemand kan dus betrokken zijn als pester, slachtoffer of pester-slachtoffer. Men kan ook niet betrokken zijn bij pesten. Deze mensen worden de toeschouwers genoemd (Espelage & Swearer, 2003). De vier groepen pesters, slachtoffers , pester-slachtoffers en toeschouwers zullen de onderzoeksgroepen vormen in deze huidige studie. De pester-slachtoffers blijken vergeleken met de andere pestgroepen het grootste risico te lopen op mentale gezondheidsproblemen, waaronder het ervaren van de meeste angst (Arseneault, Bowes, & Shakoor, 2010; Kaltiala-Heino et al., 2000; Sourander et al., 2007). Ook vertonen ze het hoogste niveau van aanpassingsproblemen en blijkt uit peernominaties dat ze het minst leuk gevonden worden door klasgenoten (Arseneault et al., 2010; Schwartz, 2000). De pester-slachtoffers vertonen dus zowel een hoog niveau van internaliserende symptomen als externaliserende problemen. Pesters daarentegen vertonen alleen een hoger niveau van externaliserende problemen en slachtoffers rapporteerden uitsluitend internaliserende problemen (Menesini, Modena, & Tani, 2009). Het huidige onderzoek zal gaan kijken naar de mate van sociale angst bij de verschillende pestgroepen. De vraag die getracht wordt te beantwoorden is dan ook: ‘Wat is het verschil in de mate van sociale angst tussen de toeschouwers, pesters, slachtoffers en pester-slachtoffers?’ De toeschouwers worden in dit onderzoek meegenomen als
SOCIALE ANGST BIJ BETROKKENEN VAN PESTEN referentiegroep. Sociale angst wordt gedefinieerd als de angst om negatief beoordeeld te worden door anderen en gaat gecombineerd met een laag zelfvertrouwen wanneer in een sociale situatie een uitvoering of interactie verwacht wordt. Wanneer deze sociale angst erg hoog wordt, wordt gesproken van een sociale fobie of sociale angst stoornis (Rapee & Heimberg, 1997). Er is naar sociale angst in combinatie met pesten nog niet heel veel onderzoek gedaan. Uit onderzoek dat er wel naar gedaan is blijkt dat een groter percentage van de mensen met een sociale fobie aangaven een voorgeschiedenis van ernstige pest ervaringen te hebben gehad in vergelijking met mensen met een obsessieve compulsieve stoornis of een paniekstoornis (McCabe, Antony, Summerfeldt, Liss, & Swinson, 2003). Een andere studie toont aan dat verschillende pestgedragingen (openlijk en verborgen pesten) gerelateerd zijn aan een sociale fobie bij de slachtoffers (Ranta, Kaltiala-Heino, Pelkonen, & Marttunen, 2009). Yen et al. (2013) toonden met een recente studie aan dat de pester-slachtoffers van fysiek pesten meer sociale angst ervaren. Uitgezonderd van de studie van Yen et al. (2013) is er geen onderscheidt gemaakt tussen de vier verschillende pestgroepen bij het rapporteren van sociale angst. Daarom is het van belang dat de mate van sociale angst bij de verschillende pestgroepen onderzocht gaat worden zoals in dit huidige onderzoek gedaan gaat worden. Het is relevant om sociale angst te onderzoeken in combinatie met pesten, aangezien pesten een sociale actie betreft. Frequent gepest worden is een chronische sociale stressor (Craig, 1998; Hamilton, Newman, Delville, & Delville, 2008 ). Sociaal angstige individuen hebben dikwijls slechtere sociale vaardigheden en een minder goede vriendschapskwaliteit, waardoor deze individuen een groter risico lopen om gepest te worden (Crawford & Manassis, 2011). Uit een recent onderzoek bleek dat een mindere acceptatie door leeftijdsgenoten een toename in sociale angst voorspelde één jaar later (Tillfors, Persson, Willén, & Burk, 2012). Daarnaast lopen sociaal angstige mensen een groter risico op sociaal-
SOCIALE ANGST BIJ BETROKKENEN VAN PESTEN emotionele moeilijkheden en moeilijkheden op school (Rubin, Coplan, & Bowker, 2009). Het is een basisbehoefte van mensen om door anderen geaccepteerd te worden. Het is daarom van belang om onderzoek te blijven doen naar sociale angst die deze basisbehoefte in de weg staat (Tillfors et al., 2012). Dat sociaal angstige individuen een groter risico lopen om gepest te worden laat zien dat het verband tussen (sociale) angst en pesten twee richtingen op kan. Er was namelijk ook al gebleken dat angst voort kan komen uit pestgedrag (Kaltiala-Heino et al., 2000; Turner et al., 2013). De resultaten uit de studie van Crowford en Manassis (2011) suggereren dat er twee paden verbonden zijn aan slachtofferschap van pesten. Het ene pad laat zien dat angstig zijn onafhankelijk is geassocieerd met slachtofferschap. Dit zou betekenen dat hoe angstiger een kind of adolescent is, hoe groter het risico is dat hij/zij loopt om gepest te worden. Het tweede pad laat zien dat slechte sociale vaardigheden een minder goede vriendschapskwaliteit voorspellen. Hierdoor loopt het kind of de adolescent ook een groot risico om gepest te worden. Sociale angst in combinatie met pesten nog niet heel veel onderzocht, maar eerder is wel geconstateerd dat de pester-slachtoffers vaak het meeste angst ervaren en slechter functioneren dan de andere groepen. Algemene angst en clusters van angststoornissen in verband met pesten zijn wel uitvoeriger onderzocht. Zo wordt in een recente cross-sectionele studie de relatie tussen pesten en angststoornissen in een grote steekproef van Braziliaanse kinderen onderzocht. Er wordt geconcludeerd dat slachtoffers en pester-slachtoffers een hogere totaalscore hebben op een cluster van angststoornissen dan pesters en toeschouwers (Isolan, Salum, Osowski, Zottis & Mafro, 2013). Omdat in deze studie kinderen en adolescenten uit een specifieke stadsregio uit Brazilië zijn onderzocht, geven de auteurs aan dat het niet met zekerheid te zeggen is dat de verkregen resultaten gegeneraliseerd kunnen worden naar andere landen. Meer gelijksoortig onderzoek is hiervoor dus nodig. Kaltiala-
SOCIALE ANGST BIJ BETROKKENEN VAN PESTEN Heino et al. (2000) vinden soortgelijke resultaten in een grote Finse steekproef. Er is onder andere vastgesteld dat angstsymptomen frequenter voorkomen bij pester-slachtoffers dan bij pesters of slachtoffers. Volgens Craig (1998) vertonen pesters maar weinig onzekerheid of angst. Pesters zijn daarentegen wel agressiever, vijandiger, impulsiever, dominerend en antisociaal tegenover anderen. Slachtoffers vertonen in vergelijking met de pester-groep meer angst. Kortom, uit de literatuur blijkt dat slachtoffers en ook vooral de pester-slachtoffers (sociale) angst kunnen ondervinden als eventueel gevolg van het pesten. Sociale angst kan een gevolg zijn van pesten en ook het risico om gepest te worden vergroten. Daarom dient sociale angst bij de vier groepen uitvoeriger onderzocht te worden. Aangezien het onderzoek naar de groep pester-slachtoffers pas sinds eind jaren negentig is toegenomen, blijft het een niet veel onderzochte groep. Er is meer onderzoek nodig om de psychologische, gedragsmatige, sociale en andere kenmerken van de pester-slachtoffers, pesters en slachtoffers te verkrijgen. Uitgebreide analyses kunnen ervoor zorgen dat de pester-slachtoffer groep beter begrepen wordt (Solberg et al., 2007). In dit onderzoek vormen de pester-slachtoffers dan ook een belangrijke onderzoeksgroep. Bij de vraagstelling: ‘Wat is het verschil in de mate van sociale angst tussen de toeschouwers, pesters, slachtoffers en pester-slachtoffers?’ zijn vier hypotheses opgesteld. De eerste hypothese van dit onderzoek is dat toeschouwers die niet betrokken zijn bij pesten minder sociale angst vertonen dan alle andere groepen. Uit de literatuur blijkt dat angst een consequentie kan zijn van pesten of het risico op gepest worden kan vergroten (Crowford et al., 2011). Aangezien toeschouwers geen betrokkenheid hebben bij pesten, is de verwachting net als in de studie van Isolan et al. (2013) dat ze dus ook weinig angst vertonen. De tweede hypothese is dat de mate van sociale angst van pesters lager is dan die van slachtoffers. Eerder genoemde studies zoals die van Craig (1998) en Isolan et al. (2013) vonden dat pesters minder
SOCIALE ANGST BIJ BETROKKENEN VAN PESTEN angstsymptomen vertoonden dan slachtoffers. De hypothese is tot stand gekomen door ervan uit te gaan dat slachtoffers niet alleen angstiger zijn dan pesters, maar ook sociaal angstiger. Tevens bleek uit de studie van Tillfors et al. (2012) al dat een mindere acceptatie door leeftijdsgenoten een toename in sociale angst voorspelde. Dit wijst er ook op dat slachtoffers waarschijnlijk een hogere sociale angst hebben dan pesters. De derde hypothese is dat slachtoffers een lagere sociale angst hebben dan pester-slachtoffers. De studies van KaltialaHeino et al. (2000) toonden al aan dat pester-slachtoffers het meest angst ondervinden. Net als bij de tweede hypothese wordt er ook hier vanuit gegaan dat dit tevens voor sociale angst geldt. De vierde hypothese die hieruit volgt is dus dat pester-slachtoffers de groep vormen die het meeste sociale angst ervaart. Omdat voorgaand onderzoek laat zien dat geslacht zowel met sommige vormen van betrokkenheid bij pesten als met angst correleert, wordt geslacht als controlevariabele opgenomen in de analyses (Yen et al., 2013). Interventie en preventie programma’s voor pesten kunnen effectiever worden door de wetenschap dat slachtoffers en vooral de pester-slachtoffers angst kunnen ervaren in verband met pesten. In een eerder genoemde studie wordt aangetoond dat dit voor sociale angst ook geldt (Yen et al., 2013). Wanneer uit de huidige studie en mogelijk ander vervolgonderzoek blijkt dat slachtoffers en pester-slachtoffers inderdaad meer sociale angst ervaren, zouden slachtoffers en pester-slachtoffers vroeg geïdentificeerd kunnen worden om de ontwikkeling van de sociale angst symptomen te voorkomen (Yen et al., 2013). Wood (2006) suggereert dat cognitieve gedragstherapie zowel angst kan verminderen alsook de sociale competentie en sociale acceptatie in angstige jeugdigen kan verbeteren. Eventueel zou er om de sociale uitkomsten voor jeugdigen met sociale angst te optimaliseren een combinatie van een sociale vaardigheidstraining, preventie programma’s voor pesten op school en cognitieve gedragstherapie nodig kunnen zijn (Crawford & Manassis, 2011).
SOCIALE ANGST BIJ BETROKKENEN VAN PESTEN Methode Participanten De voor dit onderzoek verzamelde data waren afkomstig uit een groter onderzoek van de Katholieke Universiteit Leuven door Astrid Velghe en Dr. Theo Klimstra. In het onderzoek hebben leerlingen van verschillende scholen meegedaan (N= 202). Van deze 202 deelnemende leerlingen werden er twee (1.0%) buiten beschouwing gelaten in de analyses omdat zij niet alle items op de SCARED-vragenlijst of KRV-pesten vragenlijst hadden ingevuld. Na verwijderen van deze data bestond het totale aantal respondenten uit 200 leerlingen. Dit waren zowel jongens (N= 63, 31.5%) als meisjes (N= 137, 68.5%). De leeftijd van de totale groep varieerde van 14 jaar tot 19 jaar (M = 16.65, SD = 0.81). Slechts één persoon was van Chinese afkomst, de 199 andere participanten waren van Belgische afkomst. De schoolklassen waarin de deelnemende participanten zaten varieerden van klas 3 tot en met klas 6 waarbij Algemeen secundair onderwijs (71.0%), Technisch secundair onderwijs (11.0%) of Beroepssecundair onderwijs (17.5%) gevolgd werd ten tijde van het invullen van de vragenlijst. Eén participant (.5%) had het type school niet gespecificeerd. Procedure De vragenlijsten zijn ingevuld op locatie van de scholen van de participanten in het jaar 2011. In overleg met de scholen werden de vragenlijsten tijdens lesuren uitgedeeld en dus onder begeleiding gemaakt. Er werd geen vergoeding gegeven voor deelname aan het onderzoek. Er werd persoonlijk en/of via mail contact gezocht met de scholen. Hierbij werd in een brief uitgelegd wat het doel van de studie was en hoe dit in zijn werk zou gaan. Het doel van de studie was het onderzoeken van het verband tussen persoonlijkheid en de omgang en het gevoel van jongeren ten opzichte van hun leeftijdgenoten. Op de eerste pagina van de vragenlijstbundel werd nadruk gelegd op de waarborging van de anonimiteit en vertrouwelijkheid van de antwoorden van de leerlingen. Tevens zat er een passive consent
SOCIALE ANGST BIJ BETROKKENEN VAN PESTEN formulier vooraan de bundel. Hierop konden de participanten, alleen als ze besloten niet mee te doen aan het onderzoek, hun naam en klas invullen en een handtekening zetten. De oorspronkelijk Engelse schalen werden via de back-translation procedure vertaald naar het Nederlands. Kortgezegd is dit de procedure waarbij vertalers de Engelstalige vragenlijst naar het Nederlands vertalen en deze weer terug naar het Engels vertalen. Deze laatste vertaling wordt vergeleken met de oorspronkelijke Engelstalige vragenlijst om na te gaan of het overeenkomt. Materiaal De vragenlijstbundel: “Gevoelens en gedachten over jezelf en je leeftijdsgenoten” van de Katholieke Universiteit Leuven bevat vragenlijsten over verschillende constructen. Omdat
het huidige onderzoek gaat over pestgedrag en sociale angst, zijn alleen deze delen uit de vragenlijst bekeken. Pestgedrag. Om te kunnen beoordelen wie pesters, slachtoffers, pester-slachtoffers en toeschouwers waren, werd een verkorte versie van de Klasgenoten Relatie Vragenlijst Junior gebruikt (KRV-J; Liebrand, IJzendoorn & Lieshout, 1991). Deze vragenlijst omvat 32 vragen die pesten meten. Omdat de vragenlijst zelf geen subschalen kent, zijn er in het huidige onderzoek twee subschalen geconstrueerd om onderscheid te maken tussen pesten en gepest worden. Hiertoe is de vragenlijst in tweeën gesplitst. Voor het construct ‘pesten’ zijn negen items gebruikt. Voorbeelden van deze items zijn: “Hoe vaak heb je zelf meegedaan bij het pesten van andere leerlingen op school?”, “Hoe vaak heb je zelf de afgelopen 5 dagen meegedaan bij het pesten van andere leerlingen?” en “Denk nu even terug aan vorig schooljaar. Hoe vaak heb je vorig schooljaar zelf meegedaan met het pesten van een andere leerling?” Voor het construct ‘gepest worden’ zijn acht items gebruikt (zie bijlage 1 voor de items per subschaal). Voorbeelden van deze items zijn: “Hoe vaak hebben andere leerlingen jou dit schooljaar gepest?” en “Hoe vaak zeggen medeleerlingen gemene en vervelende
SOCIALE ANGST BIJ BETROKKENEN VAN PESTEN dingen tegen je?” Het aantal antwoordmogelijkheden varieert bij beide subschalen van vier tot en met zeven, met een schaal die loopt van één tot en met vier, vijf, zes of zeven. De participant vinkte meestal aan hoe frequent iets gebeurd was. Antwoord categorieën variëren dan van niet frequent tot heel frequent, waarbij de eerste antwoordmogelijkheid bijvoorbeeld staat voor “ik word dit schooljaar niet gepest” en de laatste antwoordmogelijkheid staat voor “ Ik word verschillende keren per dag gepest dit schooljaar”. Er wordt getracht om een zo breed mogelijk concept te krijgen van pesten en pestgedrag. Bij de vragen over pesten en gepest worden, wordt gekeken naar zowel dit schooljaar als vorig schooljaar. Er wordt niet specifiek alleen gekeken naar het pesten van andere medeleerlingen, maar ook naar het pesten van de leerkrachten door leerlingen. De vragen gaan voornamelijk over pesten op school, maar er worden enkele vragen gesteld over pesten/gepest worden op weg naar school of op andere plaatsen. In het begin van de vragenlijst wordt gezegd dat pesten bestaat uit het herhaaldelijk uitvoeren van gemene of kwetsende zaken. Voorbeelden die hierbij gegeven worden zijn onder andere slaan en schoppen en het verspreiden van gemene geruchten over een leerling. Ook wordt er gesteld dat er geen sprake is van pesten als plagen op een vriendelijke manier gebeurt of wanneer twee leerlingen die ongeveer even sterk zijn ruzie maken of vechten (dus geen disbalans in kracht ten gunste van de dader). Om de participanten te verdelen in één van de twee subschalen, werden eerst de somscores van de items per subschaal berekent. Wanneer de participanten een score van één of hoger hadden werden ze ingedeeld. Dit betekent dat wanneer participanten aangaven één keer te pesten of gepest te worden, zij tot die groep behoorden. Hierna is de verdeling in de vier groepen gemaakt. Dit is gedaan door de score één op de ‘pesten’ subschaal (dus participanten die aangeven zelf te pesten) te veranderen in een score twee. Hierdoor hebben mensen die aangeven gepest te worden score één en mensen die aangeven te pesten een score
SOCIALE ANGST BIJ BETROKKENEN VAN PESTEN twee. Wanneer participanten zowel gepest worden als pesten, worden de scores van de twee subschalen opgeteld en krijgen deze mensen een score drie. Participanten die niet pesten of gepest worden krijgen een score nul. Kortgezegd hebben de toeschouwers dus een score nul, slachtoffers een score 1, pesters een score 2 en pester-slachtoffers een score 3. Van de 200 leerlingen zaten er 59 (29.5%) in de groep toeschouwers, 57 (28.5%) in de groep slachtoffers, 32 (16.0%) in de groep pesters en 52 (26.0%) in de groep pesterslachtoffers. Er is dus gevonden dat 109 mensen (54.5%) aangaven ten minste één keer gepest te zijn. Deze groep ‘gepest worden’ bestaat uit de slachtoffers en de pester-slachtoffers. Tevens gaven 84 mensen (42.0%) aan ten minste één keer zelf te hebben gepest. Deze groep ‘pesten’ wordt gevormd door de pesters en de pester-slachtoffers. Voor het verdelen van de groepen zijn de items niet gestandaardiseerd. Voor het berekenen van de Cronbach’s alfa per subschaal zijn de items wel eerst gestandaardiseerd. De subschalen die zijn gevormd blijken betrouwbaar. De Cronbach’s alfa van de pesten subschaal is 0.84 en die van de gepest worden subschaal is 0.90. Sociale angst. Voor het meten van de mate van sociale angst werd gebruik gemaakt van een verkorte Nederlandstalige versie van de Screen for Child Anxiety-Related Emotional Disorders (SCARED) . De oorspronkelijke SCARED-vragenlijst bestaat uit 38 items (Birmaher et al., 1997). De SCARED-vragenlijst is een veelgebruikt instrument dat gebruik maakt van zelfrapportage om vijf verschillende DSM-IV angststoornissen bij kinderen en adolescenten te meten (Isolan et al., 2013). In de verkorte Nederlandse versie van de SCARED die in dit onderzoek gebruikt is, wordt alleen sociale angststoornis gemeten door middel van vier items. Deze vier items zijn: “Ik ben niet graag bij onbekende mensen”, “Ik voel me nerveus bij mensen die ik niet goed ken”, “Ik vind het moeilijk om met mensen te praten die ik niet ken” en “Ik ben verlegen bij mensen die ik niet goed ken”. De participanten konden aangeven hoe vaak het gedrag voorkwam bij hen. Per item zijn er drie
SOCIALE ANGST BIJ BETROKKENEN VAN PESTEN antwoordmogelijkheden, waarbij 1 staat voor bijna nooit, 2 voor soms en 3 voor vaak. Scores liggen tussen de 4 en 12 en een hogere score weerspiegelt een hogere mate van sociale angst. Dit onderzoek heeft gebruik gemaakt van de somscores van de verkorte versie van de SCARED. Volgens Birmaher et al. (1997) heeft de oorspronkelijke SCARED goede psychometrische eigenschappen, waaronder een Cronbach’s alfa van 0.74 tot 0.93. Ook een meta-analyse die de cross-culturele psychometrie van de SCARED evalueerde, suggereerde dat deze vragen een goede betrouwbaarheid en validiteit bezitten (Hale, Crocetti, Raaijmakers & Meeus, 2011). De Cronbach’s alfa van de verkorte versie van de SCARED die in dit onderzoek gebruikt wordt is 0.82. Dit betekent dus dat ook deze test een goede interne consistentie bezit. Statistische analyses Dit onderzoek bestond uit een correlationeel vragenlijst-onderzoek, waarbij de mate van sociale angst bij de vier verschillende groepen (pesters, slachtoffers, pester-slachtoffers en toeschouwers) onderzocht werd. De deelnemende leerlingen hebben op één moment vragenlijsten ingevuld. Het onderzoek heeft een between-subjects design met als onafhankelijke variabele de pestgroepen en als afhankelijke variabele sociale angst. Als eerste zijn de beschrijvende statistieken opgevraagd van de belangrijkste variabelen in dit onderzoek. Hierna is een t-toets uitgevoerd met geslacht en sociale angst. Om de vraag: ‘Wat is het verschil in de mate van sociale angst tussen de toeschouwers, pesters, slachtoffers en pester-slachtoffers?’ te beantwoorden is een ANOVA uitgevoerd. Vervolgens is een ANCOVA gedaan met geslacht als controlevariabele. Alle toetsen zijn uitgevoerd met een alfa niveau van 0.05 (tweezijdig).
SOCIALE ANGST BIJ BETROKKENEN VAN PESTEN Resultaten Beschrijvende Statistiek In Tabel 1 zijn de groepsgroottes, de gemiddeldes, de standaarddeviaties en de spreiding voor alle variabelen die zijn meegenomen in dit onderzoek weergegeven. Tabel 1 De gemiddeldes, standaarddeviaties en spreiding van geslacht, leeftijd, leerjaar en sociale angst
N
M
SD
Spreiding
Geslacht
202
.68
.47
0-1
Leeftijd
202
16.65
.81
14 - 19
Leerjaar
202
5.35
.62
3-6
Sociale Angst
201
8.24
2.23
4 - 12
Toeschouwers
202
.30
0.46
0-1
Pesters
202
.16
.37
0-1
Slachtoffers
202
.28
0.45
0-1
Pester-slachtoffers
202
.26
0.44
0-1
Pestgroepen:
ANOVA voor de invloed van de pestgroepen op sociale angst De vraag: ‘Wat is het verschil in de mate van sociale angst tussen de toeschouwers, pesters, slachtoffers en pester-slachtoffers?’ is getoetst met een ANOVA. Er blijkt geen significant verschil te bestaan in de gemiddelde mate van sociale angst tussen de verschillende pestgroepen; F(3, 196) = 0.87, p = .460, η² = .013. In figuur 1 zijn ter verduidelijking de gemiddeldes van de verschillende groepen pesten op sociale angst te zien. Wat opvalt aan deze figuur is dat de gemiddeldes erg dicht bij
SOCIALE ANGST BIJ BETROKKENEN VAN PESTEN elkaar liggen, zoals de niet significante uitkomst van de ANCOVA al liet blijken. In deze huidige steekproef hebben pesters met M = 7.75 het laagste gemiddelde van de vier groepen. Slachtoffers hebben met M = 8.53 het hoogste gemiddelde. Toeschouwers (M = 8.15) en pester-slachtoffers (M = 8.27) zitten tussen deze waardes in. Figuur 1 Gemiddeldes op sociale angst voor de verschillende pestgroepen 9,00 8,00 7,00 6,00 5,00 4,00 3,00 2,00 1,00 0,00 Toeschouwers
Pesters
Slachtoffers
Pester-slachtoffers
T-toets voor geslachtsverschillen Om te zien of jongens en meisjes verschillen in de mate van sociale angst, is er een onafhankelijke t-toets uitgevoerd. De t-toets geeft geen statistisch significant verschil in sociale angst tussen meisjes (M = 8.18, SD = 2.39) en jongens (M = 8.33, SD = 1.81); t(155) = 0.51, p = .606. ANCOVA voor invloed van geslacht op de relatie tussen de pestgroepen en sociale angst Een ANCOVA met dezelfde afhankelijke en onafhankelijke variabelen als in de ANOVA is uitgevoerd. De controlevariabele geslacht is nu echter als covariaat toegevoegd. Er is geen significant hoofdeffect voor de covariaat geslacht, F(1, 192) = 0.48, p = .489,
SOCIALE ANGST BIJ BETROKKENEN VAN PESTEN ηp² = .002, of pestgroepen, F(3, 192) = 0.33, p = .805, ηp² = .005. Ook de interactie tussen de pestgroepen en geslacht is niet significant, F(3, 192) = 0.01, p = .999, η² < 0.001. Geslacht en de pestgroepen verklaren samen .016% van de variantie in sociale angst. De pestgroepen zonder geslacht verklaarden .013% van de variantie in sociale angst. Het verschil in variantie door toevoeging van geslacht is dus .003. Discussie In dit onderzoek is nagegaan wat het verschil is in sociale angst tussen toeschouwers, pesters, slachtoffers en pester-slachtoffers. Hierbij waren vier hypotheses opgesteld. Kortgezegd waren de verwachtingen dat de pester-slachtoffers het meest sociale angst zouden vertonen en toeschouwers het minste van de vier groepen. Slachtoffers werden verwacht meer sociale angst te vertonen dan pesters. Uit de resultaten is gebleken dat de genoemde hypothesen niet zijn bevestigd. De vier groepen verschilden niet significant in de gemiddelde mate van sociale angst. Omdat het verschil niet significant is, bestaat er geen bewijs dat de genoemde verschillen in deze steekproef (zie voor de duidelijkheid terug naar figuur 1) ook in de populatie bestaan. De gevonden resultaten komen niet overeen met veel voorgaan onderzoek. Veel van het eerdere onderzoek toonde aan dat betrokkenen bij pestgedrag als slachtoffer of als pesterslachtoffer een significant hogere score op (sociale) angst vertonen (Isolan et al., 2013; Kaltiala-Heino et al., 2000). Alhoewel er in de huidige literatuur inconsistenties bestaan over het feit of slachtoffers en pester-slachtoffer significant van elkaar verschillen in de mate van (sociale) angst (Duncan, 1999; Junoven, Graham & Schuster, 2003; Kaltiala-Heino et al., 2000; Sourander et al., 2007), tonen de meeste studies wel één of meerdere significante verschillen aan tussen de toeschouwers, pesters, slachtoffers en pester-slachtoffers in de mate van (sociale) angst (Isolan et al., 2013; Kaltiala-Heino et al., 2000; Yen et al., 2013).
SOCIALE ANGST BIJ BETROKKENEN VAN PESTEN Een mogelijke verklaring voor het gevonden resultaat is dat de verdeling in de vier groepen van pesten in deze studie tot op zekere hoogte arbitrair is geweest. De keuze van het afkappunt blijkt effect te hebben op de groottes van de pestgroepen (Solberg et al., 2007). Het blijft de vraag wat pesten nu precies is. Er bestaan veel uiteenlopende definities van pesten en slachtofferschap. Onderzoekers hebben daarom moeite om één algemeen geaccepteerde definitie te formuleren (Swearer & Doll, 2008). In de huidige studie werden de participanten in een groep verdeeld als zij een score van één of hoger hadden. Wanneer zij dus aangaven één keer te pesten of gepest te worden, werden de participanten al ingedeeld in een groep. Deze soepele groepsindeling heeft als gevolg dat er geen verschil wordt gemaakt tussen mensen die vaak pesten of gepest worden en mensen die bijna nooit pesten of gepest worden. Voor controle zijn er strengere groepsindelingen gebruikt, waarbij gebruik is gemaakt van gestandaardiseerde scores. Wanneer een participant één standaarddeviatie van het gemiddelde afweek, werd die participant ingedeeld in de groep pesten of gepest worden. Desalniettemin veranderde deze strakkere groepsindeling niets aan het feit dat het er geen significant verschil in de mate van sociale angst tussen de pestgroepen bestond. Dit kon echter ook komen doordat er door de strakkere groepsindelingen maar een gering aantal participanten per groep overbleven. Het is aannemelijk dat de afkappunten van invloed kunnen zijn op de resultaten van studies. Daarom is het voor vervolgstudies dus belangrijk dat er algemeen geaccepteerde en duidelijke afkappunten bestaan voor het indelen van mensen in pestgroepen. Een sterk punt van deze studie is dat het huidige onderzoek een van de weinigen is die specifiek heeft gekeken naar de sociale angst bij de toeschouwers, pester, slachtoffers en pester-slachtoffers. Veel van het onderzoek dat reeds gedaan is richtte zich op algemene angst en clusters van angstproblemen en/of namen niet alle pestgroepen mee (Craig, 1998; KaltialaHeino et al., 2000; Veenstra et al., 2005). Ten tweede is in de inleiding gezegd dat de pesterslachtoffer groep pas een recent erkende bestaande groep is en dus nog niet heel veel
SOCIALE ANGST BIJ BETROKKENEN VAN PESTEN onderzocht. Solberg et al. (2007) stelden al dat uitgebreide analyses ervoor kunnen zorgen dat de pester-slachtoffer groep beter begrepen wordt. In deze studie is hier recht aan gedaan door van de pester-slachtoffers een aparte groep te maken. Dit onderzoek kent naast de sterke punten ook een aantal beperkingen. Ten eerste zijn de sociale angstsymptomen van dit onderzoek uitsluitend verkregen door zelfrapportage. Adolescenten blijken zelf de belangrijkste informanten te zijn als het gaat om angststoornissen (Stallings & March, 1995). Toch zou een Multi-informanten aanpak een toevoeging kunnen zijn op de zelfrapportage door de adolescenten. Ouders, leraren en klasgenoten kunnen door middel van interviews betrokken worden. Hierdoor zal er meer informatie beschikbaar zijn over de verschillen in rapportage van de angstsymptomen (Isolan et al., 2013). Een suggestie voor vervolgonderzoek is dan ook om een Multi-informanten aanpak te gebruiken naast zelfrapportage. Een tweede beperking is dat er geen onderscheid is gemaakt in soorten van pesten of in de intensiteit van pesten. Het zou mogelijk kunnen zijn dat bepaalde types van pesten sterker of minder sterk zijn gerelateerd aan angst. Yen et al. (2013) hebben dit onderzocht en vonden inderdaad verschillen. Het is belangrijk voor toekomstig onderzoek om verschillende soorten van pesten mee te nemen om meer gedetailleerde informatie te krijgen. Een derde beperking is dat de data verkregen zijn op één meetmoment. Verschillende studies laten zien dat het mogelijk kan zijn dat sociale angst zich door de tijd heen ontwikkelt (McCabe et al., 2003; Tillfors et al., 2012) . Het zou dus zo kunnen zijn dat in de huidige studie de sociale angst zich nog niet ontwikkeld heeft onder de participanten. Dit is echter niet aannemelijk, aangezien de participanten hoogstwaarschijnlijk al meerdere jaren bij elkaar in de klas zaten. Om een duidelijker beeld te krijgen van het ontwikkelen van sociale angst, is het aan te raden een longitudinaal onderzoek te doen. In die betreffende studie zou één groep
SOCIALE ANGST BIJ BETROKKENEN VAN PESTEN gevolgd kunnen worden, bij welke de sociale angst en het pestgedrag bij de vier verschillende groepen door de jaren heen gemeten worden. Een vierde beperking is dat de huidige studie correlationeel onderzoek betreft, waardoor het niet mogelijk is om een causale relatie aan te tonen tussen de verschillende pestgroepen en sociale angst (Yen et al., 2013). Eerder is al gezegd dat er twee richtingen mogelijk zijn. Slachtoffers en pester-slachtoffers kunnen sociale angst ervaren als consequentie van het pesten. Daarnaast is het mogelijk dat sociale angst het risico om gepest te worden kan vergroten. Door het design van deze studie kan niet onderzocht worden in welke richting het verband loopt. Een suggestie voor vervolgonderzoek is om onderzoek te blijven doen naar de pesterslachtoffer groep, want dit blijft de minst onderzochte groep van de vier. Eerder is al gezegd dat uit de literatuur blijkt dat pester-slachtoffers erg veel negatieve gevolgen ervaren. Dit vraagt dan ook om verder en gedetailleerder onderzoek. Op basis van dit onderzoek zou gesteld kunnen worden dat slachtoffers of pesterslachtoffers niet verschillen van toeschouwers of pesters in de mate van sociale angst. Dit zou betekenen dat slachtoffers en pester-slachtoffers niet speciaal geïdentificeerd hoeven te worden om de ontwikkeling van de sociale angst symptomen te voorkomen of reduceren. Aangezien de resultaten van deze studie niet gegeneraliseerd mogen worden naar de populatie, kan het zijn dat de werkelijkheid niet overeenkomt met de uitkomsten van dit onderzoek. Vervolgonderzoek is nodig om duidelijk te maken of er daadwerkelijk geen verschil is. Wanneer blijkt dat er in de toekomst wel een verschil gevonden wordt zou dit dus van invloed kunnen zijn op de interventie en preventie programma’s. Sociale angst programma’s zouden dan gecombineerd kunnen worden met pestpreventie programma’s zoals in de inleiding al is gezegd (Yen et al., 2013). Het S. S. GRIN (Social Skills GRoup intervention) programma (DeRosier, 2004) is een voorbeeld van een veelbelovend interventie
SOCIALE ANGST BIJ BETROKKENEN VAN PESTEN programma op school dat voor een vermindering in angst, een verbetering in sociale acceptatie en een vermindering in slachtofferschap voor meisjes zorgde. Kortom, in deze studie is aangetoond dat toeschouwers, pesters, slachtoffers en pesterslachtoffers niet significant van elkaar verschillen in de gemiddelde mate van sociale angst. Dit resultaat dient voorzichtig geïnterpreteerd te worden, omdat dit onderzoek verschillende limitaties kent. De resultaten zijn tegenstrijdig met veel voorgaand onderzoek, vervolgonderzoek is daarom van groot belang. Eerdere studies waren voornamelijk gericht op algemene angst of clusters angststoornissen. Deze studie is een van de weinigen die specifiek heeft gekeken naar de sociale angst bij de vier verschillende groepen van pesten. Vooralsnog impliceert het resultaat van deze studie dat er geen behoefte is aan speciale interventie en preventie programma’s toegespitst op de pester-slachtoffers en slachtoffers. Vervolgonderzoek is nodig om duidelijk te maken of er daadwerkelijk geen verschil is in sociale angst tussen de vier groepen van betrokkenen van pesten.
SOCIALE ANGST BIJ BETROKKENEN VAN PESTEN Referenties Arseneault, L., Bowes, L., Shakoor, S. (2010). Bullying victimization in youths and mental health problems: ‘much ado about nothing’? Psychological Medicine, 40, 717–729. doi:10.1017/S0033291709991383 Baughman, H.M., Dearing, S., Giammarco, E., & Vernon, P. A. (2012). Relationships between bullying behaviours and the Dark Triad: A study with adults. Personality and Individual Differences, 52, 571-575. doi:10.1016/j.paid.2011.11.02 Birmaher B., Khetarpal S., Brent, D., Cully, M., Balach, L., Kaufman, J., & Neer, S. M. (1997) The Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders (SCARED): scale construction and psychometric characteristics. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 36, 545–553. doi:10.1097/00004583-19970400000018 Craig, W. M. (1998). The relationship among bullying, victimization, depression, anxiety, and aggression in elementary school children. Personality and Individual Differences, 24, 123-130. Crawford, M. A., Manassisb, K. (2011) Anxiety, social skills, friendship quality, and peer victimization: An integrated model. Journal of Anxiety Disorders, 25, 924– 93. doi:10.1016/j.janxdis.2011.05.005 DeRosier, M. E. (2004). Building relationships and combating bullying: effectiveness of a school-based social skills group intervention. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 33, 196–201. Duncan, R. D. (1999) Peer and sibling aggression: an investigation of intra-and extra-familial bullying. Journal of Interpersonal Violence, 14, 871–886. doi:10.1177/088626099014008005
SOCIALE ANGST BIJ BETROKKENEN VAN PESTEN Espelage, D. L.., Swearer, S., M. (2003). Research on School Bullying and Victimization: What Have We Learned and Whee Do We Go From Here? School Psychology Review, 32, 365-383. Hale, W. W., Crocetti, E., Raaijmakers, Q. A. W., & Meeus, W. H. (2011) A meta-analysis of the cross-cultural psychometric properties of the Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders (SCARED). Journal of Child Psychology and Psychiatry, 52, 8090. doi:10. 1111/j.1469-7610.2010.02285.xJCPP2285 Hamilton, L. D., Newman, M. L., Delville, C. L., & Delville, Y. (2008). Physiological stress response of young adults exposed to bullying during adolescence. Physiology and Behavior, 95, 617–624. doi:10.1016/j.physbeh.2008.09.001 Isolan, L., Salum, G. A., Osowski, A. T., Zottis, G.H., & Manfro, G. G. (2013). Victims and bully-victims but not bullies are groups associated with anxiety symptomatology among Brazilian children and adolescents. European Child & Adolescent Psychiatry, 22, 641-648. doi:10.1007/s00787-013-0412-z Juvonen J., Graham S., Schuster M. A. (2003) Bullying among young adolescents: the strong, the weak, and the troubled. Pediatrics, 112, 1231–1237. Kaltiala-Heino, R., Rimpela, M., Rantanen, P., & Rimpela, A. (2000). Bullying at school: An indicator of adolescents at risk for mental disorders. Journal of Adolescence, 23, 661– 674. doi:10.1006/jado.2000.0351 Liebrand, J., IJzendoorn, H. van & Lieshout, C. F. M. (1991). Klasgenoten Relatie Vragenlijst. Vakgroep Ontwikkelingspsychologie, Katholieke Universiteit, Nijmegen. McCabe R. E., Antony, M. M., Summerfeldt, L. J., Liss, A., & Swinson, R. P. (2003) Preliminary Examination of the Relationship Between Anxiety Disorders in Adults and Self-Reported History of Teasing or Bullying Experiences. Cognitive Behaviour Therapy, 32, 187-193. doi:10.1080/16506070310005051
SOCIALE ANGST BIJ BETROKKENEN VAN PESTEN Menesini E., Modena M., Tani, F. (2009). Bullying and victimization in adolescence: concurrent and stable roles and psychological health symptoms. The Journal of Genetic Psychology, 170, 115–133. doi:10.3200/GNTP.170.2.115-134 Nansel, T. R., Craig, W., Overpeck, M. D., Saluja, G., Ruan, W. J., & the Health Behavior in School-Aged Children Bullying Analyses Working Group. (2004). Cross-national Consistency in the Relationship Between Bullying Behaviors and Psychosocial Adjustment. Archives of Pediatrics & Adolescent Medicine, 158, 730–736. Doi : 10.1001/archpedi.158.8.730 Olweus, D. (1993a). Bullying at school: What we know and what we can do. Oxford: Blackwell. Olweus, D. (1997). Bully/victimproblems in school: Facts and intervention. European Journal of Psychology of Education, 12, 495-510. Ranta, K., Kaltiala-Heino, R., Pelkonen, M., & Marttunen, M. (2009). Associations between peer victimization, self-reported depression and social phobia among adolescents: The role of comorbidity. Journal of Adolescence, 32, 77–93. Rapee, R. M., & Heimberg, R.G. (1997). A cognitive behavioral model of anxiety in social phobia. Behaviour Research and Therapy, 35, 741-756. Rubin, K. H., Coplan, R. J., & Bowker, J. C. (2009). Social Withdrawal in Childhood. Annual Review of Psychology, 60, 141-171. doi:10.1146/annurev.psych.60.110707.163642 Schwartz, D. (2000). Subtypes of victims and aggressors in children’s peer groups. Journal of Abnormal Child Psychology, 28, 181–192. Smith, P. K., & Brain, P. (2000). Bullying in schools: Lessons from two decades of research. Aggressive Behavior, 26, 1-9. doi: 10.1002/(SICI)1098-2337(2000)26:1<1::AIDAB1>3.0.CO;2-7
SOCIALE ANGST BIJ BETROKKENEN VAN PESTEN Solberg, M. E., Olweus, D., & Endresen, M. (2007). Bullies and victims at school: Are they the same pupils? British Journal of Educational Psychology, 77, 441-464. doi:10.1348/000709906X105689 Sourander, A., Jensen, P., Ronning, J. A., Elonheimo, H., Niemela, S., Helenius, H., …, & Almqvist, F. (2007) Childhood bullies and victims and their risk of criminality in late adolescence: the Finnish from a boy to a man study. Archives of Pediatrics and Adolescent Medicine, 161, 546–552. doi:10.1001/archpedi.161.6.546 Stallings, P., & March, J.S. (1995). Assessment. In J.S. March (Red.), Anxiety disorders in children and adolescents (pp. 125-147). New York, NY: Guilford. Swearer, S. M., & Doll, B. (2008). Bullying in Schools. Journal of Emotional Abuse, 2, 7-23. doi: 10.1300/J135v02n02_02 Tillfors, M., Persson, S., Willén, M., & Burk, W. J. (2012). Prospective links between social anxiety and adolescent peer relations. Journal of Adolescence, 35, 1255–1263. doi:10.1016/j.adolescence.2012.04.008 Turner, M. G., Exum, M. L., Brame, R., Holt, T. J. (2013). Bullying victimization and adolescent mental health: General and typological effects across seks. Journal of Criminal Justice, 41, 53-59. http://dx.doi.org/10.1016/j.jcrimjus.2012.12.005 Veenstra, R., Lindenberg, S., Oldehinkel, A. J., De Winter, A. F., & Verhulst, F. C. (2005). Bullying and Victimization in Elementary Schools: A Comparison of Bullies, Victims, Bully/Victims, and Uninvolved Preadolescents. Developmental Psychology, 41, 672682. doi:10.1037/0012-1649.41.4.672 Wood, J. (2006). Effect of anxiety reduction on children’s school performance and social adjustment. Developmental Psychology, 42, 345–349. doi: 10.1037/00121649.42.2.345
SOCIALE ANGST BIJ BETROKKENEN VAN PESTEN Yen, C., Huang, M., Kim, Y. S., Wang, P., Tang, T., Yeh, Y., …, & Yang, P. (2013). Association between types of involvement in school bullying and different dimensions of anxiety symptoms and the moderating effects of age and gender in Taiwanese adolescents. Child Abuse & Neglect, 37, 263-272. http://dx.doi.org/10.1016 /j.chiabu.2013.01.004
SOCIALE ANGST BIJ BETROKKENEN VAN PESTEN BIJLAGE 1: ITEMS VAN DE PESTEN SUBSCHAAL EN DE GEPESTEN SUBSCHAAL Items van de pesten subschaal: 24. Hoe vaak heb je zelf meegedaan bij het pesten van andere leerlingen op school?
25. Hoe vaak heb je zelf de afgelopen 5 dagen meegedaan bij het pesten van andere leerlingen?
26. Heeft één van jouw leerkrachten met je gepraat, omdat je andere leerlingen pest?
27. Hebben je vader of je moeder er met je over gepraat, omdat je andere leerlingen pest?
ik heb dit schooljaar geen andere leerlingen gepest
dat is één of twee keer gebeurd
af en toe
ongeveer 1 keer per week
ongeveer 2 of 3 keer per week
ongeveer 4 of 5 keer per week
verschillende keren per dag
Nooit
1 maal
2 maal
3 of 4 keer
5 keer of meer
ik heb dit schooljaar geen andere leerlingen gepest
nee, geen enkele leerkracht heeft er met mij over gepraat
ja, er heeft wel eens een leerkracht met mij hierover gepraat
ja, ze hebben er regelmatig met mij over gepraat
ik heb dit schooljaar geen andere leerlingen gepest
SOCIALE ANGST BIJ BETROKKENEN VAN PESTEN
nee, ze hebben er niet met mij over gepraat
29. Denk nu even terug aan vorig schooljaar. Hoe vaak heb je vorig schooljaar zelf meegedaan met het pesten van een andere leerling?
30. Denk nu terug aan dit schooljaar. Hoe vaak heb je zelf meegedaan met het pesten van een andere leerling op weg van en naar school?
35. Hoe vaak heb jij dit schooljaar meegedaan met het pesten van de klastitularis?
ja, ze hebben er 1 of 2 keer met mij over gepraat
ja, ze hebben er regelmatig met mij over gepraat
ik heb vorig schooljaar geen andere leerlingen gepest
dat is één of twee keer gebeurd
af en toe
ongeveer 1 keer per week
ongeveer 2 of 3 keer per week
ongeveer 4 of 5 keer per week
verschillende keren per dag
ik heb vorig schooljaar geen andere leerlingen gepest
dat is één of twee keer gebeurd
af en toe
ongeveer 1 keer per week
ongeveer 2 of 3 keer per week
ongeveer 4 of 5 keer per week
verschillende keren per dag
ik heb dit schooljaar de klastitularis niet gepest
SOCIALE ANGST BIJ BETROKKENEN VAN PESTEN
36. Hoe vaak heb je meegedaan met het pesten van één van jouw andere leerkrachten?
37. Denk weer even terug aan vorig schooljaar. Hoe vaak heb jij toen meegedaan met het pesten van één van jouw leerkrachten?
dat is één of twee keer gebeurd
af en toe
ongeveer 1 keer per week
ongeveer 2 of 3 keer per week
ongeveer 4 of 5 keer per week
verschillende keren per dag
ik heb dit schooljaar geen van mijn andere leerkrachten gepest
dat is één of twee keer gebeurd
af en toe
ongeveer 1 keer per week
ongeveer 2 of 3 keer per week
ongeveer 4 of 5 keer per week
verschillende keren per dag
ik heb vorig schooljaar niet een van mijn leerkrachten gepest
dat is één of twee keer gebeurd
af en toe
ongeveer 1 keer per week
ongeveer 2 of 3 keer per week
ongeveer 4 of 5 keer per week
verschillende keren per dag
SOCIALE ANGST BIJ BETROKKENEN VAN PESTEN Items van de gepest worden subschaal 5. Hoe vaak hebben andere leerlingen jou dit schooljaar gepest?
6. Op welke manier word je gepest?
ik word dit schooljaar niet gepest
ik word maar 1 of 2 keer gepest
af en toe
ongeveer 1 keer per week
ongeveer 2 of 3 keer per week
ongeveer 4 of 5 keer per week
verschillende keren per dag
ik word dit schooljaar niet gepest
ik word alleen maar geplaagd
ik word geschopt en geslagen
ik word zowel geplaagd als geschopt en geslagen
ik word op andere manieren gepest (voorbeeld bedreigd, opgesloten worden) Omschrijf kort hoe je gepest wordt: ............................................................. ............................................................. ............................................................. ............................................................. .............................................................
8. Word je door één of meerdere leerlingen gepest?
ik wordt niet gepest dit schooljaar
vooral door één jongen
door verschillende jongens
vooral door één meisje
SOCIALE ANGST BIJ BETROKKENEN VAN PESTEN
9. Hoe vaak ben je de afgelopen 5 dagen op school gepest geweest? (het weekend niet meetellen!)
15. Denk nu eens terug aan vorig schooljaar. Hoe vaak werd je vorig schooljaar gepest?
16. Denk nu weer aan dit schooljaar. Hoe vaak ben je dit schooljaar gepest geweest op weg van en naar school?
door verschillende meisjes
door jongens en door meisjes
helemaal niet
één keer
2 keer
3 of 4 keer
5 keer op meer
ik werd vorig schooljaar niet gepest
1 of 2 keer
af en toe
ongeveer 1 keer per week
ongeveer 2 of 3 keer per week
ongeveer 4 of 5 keer per week
verschillende keren per dag
ik ben dit schooljaar niet gepest geweest op weg van of naar school
1 of 2 keer
af en toe
ongeveer 1 keer per week
ongeveer 2 of 3 keer per week
ongeveer 4 of 5 keer per week
verschillende keren per dag
SOCIALE ANGST BIJ BETROKKENEN VAN PESTEN 18. Hoe vaak zeggen medeleerlingen gemene en vervelende dingen tegen je?
23. Ben je buiten school nog ergens anders gepest geweest dit schooljaar?
Nooit
Soms
Regelmatig
tamelijk vaak
Vaak
erg vaak
nee, ik ben nergens anders gepest geweest
ja, in de buurt waar ik woon
ja, bij een jeugdclub
ja, ergens anders Schrijf op waar: ............................................................. .............................................................