IN HET HOOFD VAN DADERS EN SLACHTOFFERS TEKST VOOR DE TREFDAG VAN SUGGNOMÉ 21 NOVEMBER 2013 Kris Thienpont Opleidingsdirecteur bachelor sociaal werk Arteveldehogeschool Gastdocent bio-antropologie Universiteit Gent
Inleiding
Deze tekst is een neerslag van de openingslezing op de trefdag van VZW Suggnomé, Forum voor herstelrecht en bemiddeling op 21 november 2013. Aan mij was gevraagd om de dagelijkse praktijk van dader-slachtoffer bemiddeling te overstijgen en een breder kader te bieden voor hetgeen in de praktijk gebeurt. Daartoe ben ik teruggevallen op de talrijke inzichten over menselijke relaties, conflicten en conflictoplossing zoals dat uit verschillende natuurwetenschappelijke invalshoeken op sociaal gedrag bestudeerd wordt. In deze tekst maken we dus een uitstapje doorheen de natuurwetenschappen en een korte trip in de verre geschiedenis van de mens. We gaan kijken hoe onze capaciteit voor sociaal leven gestalte kreeg in de loop van onze evolutie. We zetten enkele universele kenmerken van onze sociale cognitie uiteen. Precies omdat ze zo universeel en fundamenteel zijn voor ons gedrag kunnen ze misschien ook iets vertellen over hoe mensen in de extreme positie staan van dader of slachtoffer. Het is een tamelijk bijzondere invalshoek om te proberen begrijpen hoe mensen in elkaar zitten, hoe ze denken en voelen, en hoe we als mensen vandaag ook nog in relatie staan met elkaar en de wereld. Over een periode van ongeveer 20 jaar hebben we veel geleerd uit de natuurwetenschappen over de wijze waarop ons gedrag georganiseerd en gestuurd wordt. Want uiteraard zijn wij speciaal als sociale diersoort in de mate waarin wij hoogcognitieve dingen kunnen beredeneren en uitvoeren, de gelaagdheid waarmee wij kunnen communiceren, de inventiviteit en creativiteit waarmee we voortdurend nieuwe dingen bedenken. Anderzijds moeten we ook toegeven dat we zeker niet uniek zijn in de mate waarin we vaak automatisch en reflexmatig op situaties reageren en ons
[email protected]
SINT-ANNAPLEIN 31 9000 GENT
09234 94 00/0476 66 15 30
verhouden tegenover andere mensen. In dat gedrag vertonen we nog altijd zeer opvallende gelijkenissen met andere primaten. Dat wijst er op dat dit gedrag onderdeel is van ons evolutionair ‘sociaal programma’. In de natuurwetenschappen heeft men daar in de loop der tijden verschillende termen voor gebruikt. Soms spreekt men van instincten, reflexen, of een onderbewustzijn. Een van de meest gekende metaforen is die van het gelaagde brein, waarbij mensen diep onder de hoogcognitieve hersenlagen een reptielenbrein hebben dat ons stuurt in kritieke situaties. Dat laatste moet je breed bekijken. Het gaat van eerder onschuldige stresssituaties over liefde voor onze dierbaren tot levensbedreigende toestanden. Wij komen regelmatig in een positie of een situatie waarin ons stressysteem het overneemt van onze rationele denkwijze. We zijn ons daar allemaal van bewust want het hebben het zelfs in ons strafrecht opgenomen als een mogelijke verklaringsgrond voor misdrijven. In de natuur, die werkt met geleidelijke transformaties, worden bruikbare onderdelen niet weggegooid maar geïntegreerd in een hogere ontwikkelingsfase. Zo stellen we vast dat de herhaling van de evolutie, tijdens de anatomische ontwikkeling van het menselijke embryo, zich ook voordoet in de organisatie van de hersenen. Er ontwikkelen zich meer recente lagen bovenop de oudere. Globaal kunnen we een drietal dergelijke lagen onderscheiden die verwijzen naar verschillende evolutieve stadia. Deze visie is afkomstig van de neurofysioloog Paul D. MacLean. "Ten eerste zijn er de nog nauwelijks geëvolueerde reptiele hersenen; prehistorische reptielen hebben ze, maar ook onze hedendaagse schildpadden, kaaimannen en hagedissen. Bij mensen bevindt dit deel van de hersenen zich op en rond de top van de hersenstam. Daaromheen liggen de oude hersenen van de gewervelde dieren, de palaencefale hersenen, die bestaan uit het limbisch systeem. Ook zoogdieren van lagere orden zoals ratten, konijnen, kangoeroes, paarden etc. hebben deze, of ze nu eierleggend, buideldragend of levendbarend zijn. En dan zijn er nog de neëncefale hersenen, ofwel neocortex, die bij primaten, vooral homo sapiens, ver ontwikkeld zijn. De neocortex omhult als het ware de oude hersendelen" (Hampden-Turner, 1981, p. 80)
Wanneer een psychiater, aldus MacLean, zijn patiënt vraagt om plaats te nemen op de divan vraagt hij hem eigenlijk om naast een paard en een krokodil te gaan liggen. Volgens MacLean
[email protected]
SINT-ANNAPLEIN 31 9000 GENT
09234 94 00/0476 66 15 30
berusten ons gedrag en onze belevingen op drie biologische computers: een reptielenbrein, een zoogdierenbrein en een mensenbrein. Deze computers functioneren tamelijk onafhankelijk van elkaar omdat ze slecht geïntegreerd zijn. De oorzaak hiervan is de te snelle evolutie van de neocortex bij de mens. Deze razendsnelle evolutie stelde de mens in staat om een enorme technologische vooruitgang te boeken (Thienpont & Delmotte, 2000). Op dat laatste komen we straks nog terug. Het meest recente model dat op die manier naar menselijk gedrag kijkt komt uit een wetenschap die we de evolutionaire psychologie noemen (Cosmides & Tooby, 1989; 1992 (zie ook het introductiefilmpje op http://www.youtube.com/watch?v=nNW_B8EwgH4; Buss, 2005; Crawford & Krebs, 1998; Wright, 1996 maar zie ook Ward & Durrant, 2011 voor een interesante aanvulling). En de term zegt het zelf: we verklaren onze psychologie vanuit ons evolutionair verleden. Alles wat we zijn, wat we al dan niet kunnen en doen is het resultaat van een proces van biologische evolutie. En het is een fatale vergissing om te denken dat wij, als rationele, hoog intelligente wezens, ons bevrijd zouden hebben van die evolutionaire erfenis. In deze bijdrage probeer ik de zeer specifieke situatie van bemiddeling tussen daders en slachtoffers te duiden in dat (zeer) brede evolutionaire kader. Het aanknopingspunt daartoe is een statement over bemiddeling in een tekst van Suggnomé bemiddelaars uit 2008: bij dader-slachtoffer bemiddeling geeft de staat het conflict terug aan de werkelijke eigenaars ervan. Mensen zijn best in staat om zelf na te denken hoe ze met een conflict willen en kunnen omgaan (Delvigne & Vanlommel, 2008). Deze situatie is typisch in volgende opzichten: individuen komen in een fundamenteel conflict, dus geen futiliteit zoals een meningsverschil. Er is schade geleden die aanzienlijk kan zijn. De twee partijen worden samengebracht in een poging de relatie betekenis te geven. De face to face confrontatie en dialoog is essentieel. Zij nemen een situatie over die eigenlijk in de loop van onze evolutie gedelegeerd is aan een sociaal instituut. Maar dat sociaal instituut streeft er naar om een conflict tussen mensen te objectiveren: haar oordeel is deels gebaseerd op de ervaring van het slachtoffer maar voor een nog groter deel gebaseerd op wat de samenleving beschouwt als norm en wat zij beschouwt als een redelijke bestraffing van die norm. Slachtoffers voelen zich vaak niet goed bejegend door het instituut recht. Het conflict verliest zijn betekenis vaak voor de betrokkenen zelf. In al deze kenmerken van deze heel bijzondere en essentiële sociale situatie tussen daders en slachtoffers komen de fundamentele eigenschappen van ons sociaal denken terug zoals het gevormd is in de loop van de evolutie. Door dialoog ontstaat een poging tot duiding van die relatie en eventueel zelfs herstel. In de confrontatie met het slachtoffer bestaat voor de dader de grootste morele verantwoording: de directe confrontatie met het effect van overtreden van een norm en een schending van het sociaal contract. Schaamte en schuldgevoel dienen om bewustzijn en toekomstige overtredingen tegen te gaan. Bemiddeling drijft op emoties en motieven die deel uitmaken van ons sociaal programma. Dat programma is gericht en afgestemd op het onderhouden van menselijke relaties in kleine systemen. In dat systeem is een emotioneel complex van wraak, angst, schuldgevoel, eer zeer belangrijk. Ook die emoties zijn deel van ons evolutionair verleden. In wat volgt leggen we eerst het model uit van het modulaire brein zoals de evolutiepsychologie dat voorhoudt. We leggen vervolgens uit waarom we uit de tijdschaal van de evolutie zelf kunnen afleiden waarom dat modulaire brein nog werkzaam is. Vervolgens beschrijven we een aantal zeer typische eigenschappen van dat modulaire brein voor ons sociaal gedrag.
[email protected]
SINT-ANNAPLEIN 31 9000 GENT
09234 94 00/0476 66 15 30
Ons modulaire brein Laat we beginnen met een gedachtenexperiment. Stel twee hypothetische situaties. In situatie 1 vraag een docent aan het studentensecretariaat om alle examens die hij beoordeling A heeft gegeven een cijfercode toe te kennen, met name 3. Wanneer een testpubliek dan vier kaartjes aangeboden krijgt waar aan de ene kant de beoordeling van de docent staat in beoordelingscategorieën A, B, C, D of E, en aan de andere kant de cijfercode die op het studentensecretariaat is toegekend op basis van de instructies van de docent rijst de vraag welke kaartjes de proefpersonen minimaal moeten omdraaien om na te gaan of de instructie correct is opgevolgd (zie figuur links).
Het antwoord is kaartjes A (daar moet zeker een 3 verschijnen op de ommezijde) en 7 (daar mag absoluut geen A op staan). B dient men niet te checken want daarover is geen enkele instructie gegeven. Kaartje 3 dient ook niet omgedraaid want het maakt niet uit welke letter op de andere kant staat. A is natuurlijk goed maar ook de andere lettercodes zijn geen probleem. Er is immers nooit gesteld dat 3 enkel aan lettercode A mocht gegeven worden. De tweede situatie (figuur rechts) doet zich voor in een regio waar men pas vanaf 16 jaar alcohol mag drinken. De vier kaartjes weerspiegelen de gebruikte drank door vier individuen waarbij de ene zijde van het kaartje de leeftijd van de klanten geeft en de andere kant hetgeen ze drinken. Hier moeten kaartjes “bier” en “12” omgedraaid worden, respectievelijk om te checken dat er geen bier wordt gedronken door mensen onder de 16 jaar en om na te gaan of de 12-jarige geen alcohol drinkt. Deze oefening is een variant op de Wason selection task, een geliefkoosd groepsexperiment van evolutiepsychologen (Cosmides, 1989). De cross-culturele ervaring leert dat de eerste situatie door veel minder mensen in een groep opgelost raakt dan de tweede situatie. De percentages op de figuren geven aan welke proportie van de studenten eerste bachelor criminologie aan de UG, bij wie ik jaarlijks deze test afneem, de vraag correct kunnen beantwoorden binnen een vooraf bepaalde tijdslimiet. Dit resultaat is typisch: al talloze malen is aangetoond dat situatie 1 veel moeilijker op te lossen valt dan situatie twee. Het is een simpel voorbeeld maar toont eenvoudig aan hoe ons denken zeer vertekend kan verlopen. Als het over sociale informatie (situatie 2) gaat kunnen we er meteen mee weg. Abstract logisch denken (situatie 1) daar moeten de meesten onder ons op trainen. In kringen van evolutiepsychologen illustreert dit dat de mens een speciale sociale kaart heeft. Onze manier van denken is zo georganiseerd is dat zij al gepast en vrij automatisch op specifieke sociale situaties reageert.
[email protected]
SINT-ANNAPLEIN 31 9000 GENT
09234 94 00/0476 66 15 30
In het evolutiepsychologisch jargon, dat soms nogal technisch aandoet, spreekt men van “inferentiesystemen” of “modules” in ons brein. De universele menselijke natuur bestaat uit psychologische mechanismen of inferentiesystemen die gekneed zijn tijdens de evolutie van de mens en dus per definitie ook bij onze voorouders, de primaten, in een of andere vorm en mate moeten voorkomen. Elk van die modules of systemen is afgestemd op sociale uitdagingen zoals die voortdurend in de loop van de evolutie van elke sociale diersoort voorkomen en die van levensbelang zijn voor het voortbestaan van de leden van die soort. Voorbeelden van dit soort situaties zijn: de determinanten van sociale ruil, het detecteren van en beschermen tegen bedreiging van leden van out-groups, het aangaan van coalities, en het bepalen van de partnerkeuze. In die visie functioneert het brein een beetje als een computer waarbij de stuurprogramma’s van de menselijke geest gedrag afstemmen op omgevingsomstandigheden. Die stuurprogramma’s zijn het resultaat van natuurlijke selectie en werken automatisch. Het bewustzijn is dan ook slechts het topje van de ijsberg. Het grote deel van de cognitieve processen vindt plaats zonder dat het individu zich daarvan bewust is. Er wordt uiteraard niet ontkend dat mensen dingen leren. Er wordt ook niet beweerd dat mensen gedetermineerd zijn in hun handelen of dat zij passief hun omgeving ondergaan. Integendeel, net omdat de mens onder meer door deze modules tot een succesvolle soort heeft kunnen uitgroeien kon hij ook die grote culturele en technologische verscheiden en vooruitgang kunnen realiseren. Maar het is dus wel een andere visie op ons denken dan de visie waarbij de menselijke geest bestaat uit een klein aantal algemene cognitieve mechanismen gericht op dingen zoals “leren”, “inductie”, “intelligentie”, “imitatie”, “rationeel denken”, cultuur” en betekenis enkel komt uit de sociale omgeving. In het concept van de evolutiepsychologie leveren de modules zelf de inhoud (zie figuur hieronder).
In het zijn schitterend werk The Blank Slate, vrij vertaald als “het onbeschreven blad”, werkt Steven Pinker dit idee grondig uit (Pinker, 2002). De menselijke natuur is geen tabula rasa, stelt Pinker, ieder van ons komt ter wereld met een basispakket aan stuurprogramma’s die een omgeving nodig hebben om tot ontwikkeling te komen maar die er wel degelijk zijn. Iedereen die meer dan twee kinderen heeft, zo beweert Pinker, weet dat het nonsens is dat we geboren worden als een onbeschreven blad. Maar hoe komt men er eigenlijk bij om ons nog een reptielenbrein toe te schrijven als we dan toch zo een succesvolle soort zijn en over in het dierenrijk ongekende cognitieve vermogens beschikken? Velen denken namelijk dat het voorgaande misschien wel gold voor onze door de savanna trekkende
[email protected]
SINT-ANNAPLEIN 31 9000 GENT
09234 94 00/0476 66 15 30
en speren werpende voorouders maar dat wij, moderne Homo Interneticus, ons daar toch van bevrijd hebben. Hiervoor moeten we kort uitleggen hoe evolutie werkt. Evolutie werkt grotendeels door aanpassing aan omstandigheden. Er bestaan verschillen tussen individuen in een soort, door die verschillen kan de een makkelijker overleven en reproduceren dan de ander binnen die heersende omstandigheden. De context waarin individuen leven is dus essentieel want het legt de mogelijkheden en grenzen vast voor voortplanting van die individuen. Maar evolutie door natuurlijke selectie gaat wel traag. Er is altijd de overgang nodig van de ene generatie op de andere om te zien hoe selectie haar werk doet. Evolutie door natuurlijke selectie werkt dus “verticaal”, van de ene generatie op de andere. In dat langdurig proces bieden sommige eigenschappen een voordeel voor overleving en reproductie en andere niet. Van die eerste kenmerken zeggen we dat ze “adaptief” zijn, onderheving zijn aan “selectiedruk” of door “selectie bevoordeligd worden”. Kenmerken die voorwerp zijn van evolutie komen niet van de ene op de andere dag uit de lucht vallen. Alle eigenschappen van onze soort zijn ultiem terug te vinden bij voorouders tot zeer ver terug in de evolutionaire tijdsdimensie. De formatie en het behoud van relaties tussen leden van een stabiele eenheid, sociaal gedrag dus, is zo’n kenmerk, gestuurd door evolutie lang voor er sprake was van menselijke voorouders. De capaciteit om sociale systemen op te zetten en in stand te houden is dus een heel oud biologisch gegeven. In meer dan 170 primatensoorten gaan individuen onderlinge langdurige interacties en relaties aan, neemt de interactie bepaalde patronen aan, zijn er stabiele relaties of allianties tussen mannen en vrouwen, en kunnen relaties gedefinieerd worden in termen van hun kwaliteit en intensiteit. Het is dus allesbehalve een uniek menselijk gegeven. Enerzijds mogen we zonder meer onder de indruk zijn van het feit dat we in evolutionaire termen in een oogwenk systemen hebben ontworpen waardoor we met 7 miljard soortgenoten kunnen samenleven, anderzijds zouden we dat nooit gekund hebben zonder de evolutionaire ervaring in sociaal leven die we al van onze voorouders meekregen. Maar we hebben aan die sociale evolutie wel een eigen draai gegeven. Dat illustreren we aan de hand van een beknopte tijdschaal van de menselijke evolutie. De geïnteresseerde lezer kan hier meer over vinden bij Foley (1995) of Klein & Edgar (2002). -
5-7 miljoen jaar geleden onstaan uit de mensapen de mensachtigen. Het sociaal gedrag van de eerste hominiden is sterker te vergelijken met dat van pre-menselijke primaten dan met het gedrag van de moderne mens.
-
ongeveer 2,5 miljoen jaar geleden duiken de eerste tekenen op van menselijke cultuur. De verschijning van vele artefacten in de paleontologie hangt samen met de evolutie van de eerste mensen met significant grotere hersenen dan die van de mensapen.
[email protected]
SINT-ANNAPLEIN 31 9000 GENT
09234 94 00/0476 66 15 30
-
ongeveer 1,7 miljoen jaar geleden zien we voorouders die voor het eerst nagenoeg complete “mensachtige” kenmerken vertonen. Zij produceren de eerste meer gesofistikeerde artefacten zoals handbijlen en waren vermoedelijk ook de eerste hominiden die uit Afrika migreerden. Vanaf hier ontstaat er een boeiende dynamiek tussen de ecologie, de hersengroei en het sociaal gedrag. Mensen worden afhankelijk van een sociale omgeving voor hun overleving. Daardoor ontstaat druk op cognitieve sociale vermogens. Hierdoor groeien hersenen, maar dat kost veel energie. Hierdoor veranderen de voedselbehoeften en gaan mensen vlees eten. Grotere hersenen betekenen ook dat kinderen trager groeien en langer afhankelijk zijn van een ondersteunende omgeving van volwassenen. Een van de gevolgen van deze wisselwerking was de trend naar meer intense en uitgebreide allianties tussen mannen en vrouwen.
[email protected]
SINT-ANNAPLEIN 31 9000 GENT
09234 94 00/0476 66 15 30
-
Ongeveer 600.000 jaar geleden is er opnieuw een gelijktijdige evolutie van sterke hersengroei en vooruitgang in de kwaliteit van stenen artefacten
-
De periode tussen 300.000 en 200.000 jaar geleden is een belangrijk stadium in de sociale en culturele evolutie van de mens. Hersenomvang neemt toe waardoor mensen trager gaan groeien en langer afhankelijk zijn van ondersteunende omgeving. Er komen langere geboorteintervallen en uitstel van het eerste kind. Vanaf hier begint de selectie van grotere groepen als een ideale sociale omgeving voor de evolutie van meer ingewikkelde communicatievormen zoals taal.
-
Een heel significant moment is 50.000 jaar geleden. Groepen worden groter, competitie voor hulpbronnen neemt en migratiebewegingen nemen toe. Ook de capacititeit voor cultuur zien we dan echt verschijnen. De sociale en culturele evolutie krijgt een enorme stimulans.
-
15.000 en 5.000 jaar geleden is een breekpunt geweest voor sociaal gedrag en sociale systemen bij de mens. De landbouw ontstaat, de mens gaat sedentair leven en de menselijke populatie begint aan een superexponentiële groei. De grote verandering hier was de plotse en enorme stijging van de bevolking waardoor de sociale context wel zeer snel en zeer drastisch veranderde. Groepen werden snel groter, anoniemer, vielen uit elkaar en migreerden. De mens verwierf gaandeweg controle over de omgeving en een overschot aan bronnen creerde een nieuwe context voor competitie binnen en tussen groepen.
Naarmate de evolutie van de mens dus vorderde ontstond een radikaal andere sociale context dan die waar wij het grootste deel van ons bestaan in doorbrachten: -
Kleine groepen gebaseerd op verwantschap. Iedereen kende dus iedereen, deelde verwantschap en kon er van uit gaan dat alle toekomstige interacties met dezelfde mensen zouden zijn Groepen die leven in het sociaal systeem van de jager/verzamelaar, afhankelijk dus van wat de omgeving aanbiedt aan bronnen. Zeer kwetsbare groepen, afhankelijk van elkaar voor voedselvoorziening en, naarmate de evolutie van de mens vorderde, de zorg voor kinderen. Steeds langere periode van afhankelijkheid van kinderen naarmate hersenen groeiden.
Het is pas in de laatste fasen van onze evolutie dat onze groepen groter werden, dat we in contact kwamen met mensen die we voorheen niet kenden, dat verwantschap als concept vager werd, en dat we niet meer konden inschatten met wie we al dan niet zouden omgaan in de toekomst.
[email protected]
SINT-ANNAPLEIN 31 9000 GENT
09234 94 00/0476 66 15 30
Maar die laatste fasen zijn zeer kort geweest in de tijdschaal van onze evolutie. Zo kort dat onze biologische evolutie geen tijd kreeg om onze hersenen daar afdoende op af te stemmen. Vandaar de stelling van de evolutiepsychologie dat de mechanismen van onze (sociale) cognitie zoals ze vorm kregen in ons Pleistocene verleden van jagers-verzamelaars vandaag nog doorwerken in ons gedrag. De bovenstaande figuur, waarvan de cirkel rechts een uitvergroting is van het gearceerde deel in de grafiek links, toont mooi aan hoe alles in een abrupte stroomversnelling komt naarmate de evolutie vordert in de tijd. Het verschil in tempo tussen biologische en culturele evolutie impliceert o.m. dat, hoewel de hedendaagse mens over indrukwekkende adaptieve vermogens beschikt - vooral in termen van gedrag -, bepaalde gedragingen nog steeds beïnvloed worden door cognitieve vuistregels die een adaptief voordeel opleverden gedurende het overgrote deel van de menselijke evolutie, vlak voor de ontwikkeling van complexe vormen van cultuur en sociale organisatie. Terwijl we een paar miljoen jaar nodig hadden om een brein te ontwikkelen dat ons in staat stelde niet uitgeroeid te worden, gaan we gedurende die laatste 100.000 jaar van onze ontwikkeling zelf onze omgeving voortdurend ingrijpend veranderen. Als de cognitieve structuren die instaan voor ons sociaal gedrag door de biologische evolutie bepaald worden heeft de mens zichzelf een biologisch-evolutief trauma aangedaan. Hij kan dan ook niet anders dan gebruik te maken van cognitieve ‘vuistregels’ in het bepalen van attitudes en gedragingen binnen de uiterst complexe en onvoorspelbare sociale omgeving van vandaag. Stuurprogramma’s Welke sociale eigenschappen hebben mensen dan in die context zo sterk ontwikkeld? Wat zijn die modules en hoe zien we die aan het werk? Hoe ziet onze sociale radar uit eigenlijk uit? Alle sociaal levende diersoorten steunen hun samenleving op wederkerigheid. Om dat te begrijpen moeten we eerst duidelijk stellen dat het in biologisch opzicht lang niet evident is dat individuen iets belangeloos doen voor een ander. Sociaal gedrag is een kwestie van kosten en baten. De kosten en baten van gedrag zijn niet monetair maar biologisch: de mate waarin een individu kinderen op de wereld kan zetten, want die kinderen zijn de voortzetting van het genetisch materiaal van het individu. Die ietwat economisch aandoende redenering mag niet afschrikken. Ook al maken wij ons dit soort afwegingen niet bewust, onze evolutionaire erfenis stuurt ons gedrag nog altijd zo.
[email protected]
SINT-ANNAPLEIN 31 9000 GENT
09234 94 00/0476 66 15 30
Hoewel het dus niet evident is om de altruïst uit te hangen, toch doen alle sociale diersoorten dat. Gedrag waarbij een individu zich opoffert voor een ander is typisch en fundamenteel in alle systemen van sociaal leven. De verklaring is wederkerigheid. Het is afhankelijk van wat anderen doen. Sociaal levende diersoorten zijn afgestemd zijn op wederkerigheid, detectie van soortgenoten die het spel niet meespelen, vergelding voor zij die teren op het altruïsme van anderen. Er zijn weinig meer fundamentele drives bij sociaal levende beesten dan dit. In de natuurwetenschappen klinkt het concept van het wederkerig altruïsme dan ook als Klokke Roeland: wie een gunst krijgt van een ander moet die gunst terugbetalen. Indien dat niet gebeurt zal daar op gereageerd worden. Het klassieke voorbeeld is het dilemma van de gevangene. Twee verdachten zijn opgepakt en worden apart ondervraagd. Aan beiden wordt beloofd dat wanneer zij de ander er in luizen, zij vrijgelaten zullen worden. De ander wordt dan dubbel gestraft. Zij hebben nu elk de keuze: ofwel blijven ze elkaar trouw, waardoor er een kans bestaat dat ze beiden niet aangeklaagd kunnen worden. Ofwel verraden ze elkaar en dan zou de winst het grootst kunnen zijn: totale vrijheid. Maar ze weten ook dat, als ze beiden elkaar verraden, ze beiden ook de volle laag zullen krijgen. Dit dilemma is een abstract voorbeeld van hoe sociaal gedrag in elkaar zit vanuit het perspectief van wederkerigheid. Er is een kostenplaatje aan verbonden: wanneer verdachte A zijn partner er in lapt en verdachte B houdt voet bij stuk is A vrij. Maar A moet afwegen of die zelfzuchtigheid opweegt tegen het risico dat B hem ook verraadt waardoor ze beiden hangen. Misschien moet hij een kost nemen en kiezen voor trouw aan B. B zit met hetzelfde dilemma opgezadeld. De wijze waarop dat in een samenleving gestalte krijgt is natuurlijk veel ingewikkelder. Wederkerigheid zal belangrijker worden naarmate organismen langer leven, sterk van elkaar afhankelijk zijn, en groepen groter en anoniemer worden. Wederkerigheid bij de mens manifesteert zich vaak ook onrechtstreeks, via reputatie en status. Bovendien gebruiken mensen sociale of culturele tekens om te besluiten tegenover wie ze altruïstisch willen zijn. Vooral mensen die op elkaar lijken in biologische of culturele kenmerken zijn bereid elkaar wederzijds te helpen en wederkerigheid af te dwingen van anderen. Omdat altruïsme als gedrag geen evidentie is en wederkerigheid schijnbaar voortdurend aan voorwaarden onderhevig werd een tijdlang beweerd dat sociale diersoorten in het algemeen en de mens in het bijzonder vooral een uit eigenbelang gemotiveerd gedrag vertoont. Ondertussen is duidelijk dat dit slechts een deel van het verhaal is en dat er naast die gerichtheid op het zelf ook een grote sociale gerichtheid is. Uitbreidingen van het dilemma van de gevangene in de speltheorie tonen dat mensen ook consistent gericht zijn op vertrouwen, rechtvaardigheid en vrijgevigheid maar wel binnen bepaalde grenzen (De Waal, 2008, Silk & House, 2011). Individuen schipperen dus constant tussen altruïsme en egoïsme, wederkerigheid, reactie op anderen, anticiperen op gedrag, afdwingen van wederkerigheid, vertrouwen geven, … . Emoties zoals vertrouwen, dankbaarheid, vriendschap, jaloezie, empathie, schuldgevoel, wraak en vergelding, worden in de natuurwetenschappen beschouwd als delen van een psychologisch systeem die dit sociaal gedrag ondersteunen. Iedereen heeft een ‘norm of fairness’ waarbij men voor een gunst, geste, een min of meer gelijkwaardig alternatief verwacht, ofwel van de persoon zelf, ofwel van anderen (bijvoorbeeld Roberts, 2013).
[email protected]
SINT-ANNAPLEIN 31 9000 GENT
09234 94 00/0476 66 15 30
Een heel bijzonder emotioneel systeem is moralistische agressie en verontwaardiging (Trivers, 1971; 1985): met een positief gevoel als vriendschap staat de altruïst er kwetsbaar voor omdat bedriegers er voluit misbruik kunnen van maken. Agressie gebaseerd op het gevoel van onrechtvaardigheid, oneerlijkheid, ... is in dat opzicht functioneel want het vermijdt dat mensen zich blijvend altruïstisch opstellen ook al komt er nooit iets terug, enkel en alleen omwille van de emotionele voldoening, het schrikt de bedrieger af of geeft hem het vooruitzicht geen hulp meer te moeten verwachten, en in extreme gevallen roeit het de bedriegers gewoon uit. In dit perspectief is moralistische agressie en andere vormen van bestraffing zeer functioneel voor het in stand houden van groepscohesie (Trivers, 1971, 1985; Jensen, 2010). In een dergelijk kluwen van interactie doen zich uiteraard conflicten voor. Conflict is inherent aan sociaal leven. We zijn altijd in competitie maar we zijn tegelijk ook afhankelijk van de sociale groep. Het is zonder meer een onderdeel van onze sociale radar om conflicten te detecteren, er in te ageren, en ze proberen op te lossen. Algemeen, wanneer twee individuen een conflict kunnen oplossen zonder buitensporige kosten of verwondingen, hebben ze beiden voordeel. Veel niet menselijke primaten hebben hele gelijkaardige systemen voor conflictresolutie, conflictmanagement of preventie. Dat gaat van wederkerigheid, over voedsel delen, verzoening, troost, dwang, over vermijding, tolerantie, compromis, interventie van een derde en bemiddeling. Ook bij andere primaten zoals chimpansees and gorilla’s zijn namelijk gevallen bekend van individuen die als derde partij tussen komen in conflicten voor het welzijn van de groep. In culturen over de hele wereld vinden we instituties en rituelen die in het teken staan van verzoening en conflictoplossing. De rol van symbolische figuren zoals ouderen in de samenleving, verzoeningsfeesten, en schadevergoedingen is overal ter wereld aangetoond (Aureli & De Waal, 2000; Frye, 2000). De capaciteit voor conflictresolutie is dus een vast onderdeel van onze sociale radar. Leden van een groep hebben voordeel bij het in stand houden van lange termijn stabiele relaties door wederkerigheid (zie bijvoorbeeld McCullough, 2008). Zeker in groepen waarvan je weet dat de kans van een toekomstige interactie met individuen waarmee men in conflict ligt groot is, is het van levensbelang om oplossingsstrategieën van conflicten te bedenken. Natuurlijk zijn die conflictresolutiestrategieën afhankelijk van de situatie, de individuele kenmerken van de betrokkenen, de aard van het conflict. Maar in grote lijnen is de capaciteit tot conflictresolutie zeer belangrijk. De kleine voorouderlijke populatie van de mens werd waarschijnlijk gekenmerkt door een continue cyclus van conflict, conflictresolutie en opvolging. Vanuit die bril bekeken hebben conflicten een ware sociale betekenis. Agressiviteit is niet zomaar blinde woede maar kan in vele vormen een heilzaam effect hebben als het gevolgd wordt door de gepaste strategie van verzoening of conflictoplossing. “sympathy-related traits and the capacity to work out conflicts and repair relationships help promote cohesion, co-operation and social bonding, characteristics of social group that may, from an evolutonionary perspective, make group living a functionally effective strategy and, therefore, an attractive strategy in which individuals should invest resources” (De Waal, 2000)
Wederkerigheid bij 7 miljard soortgenoten Door de omvang van sociale systemen en de capaciteit tot symbolisch redeneren die wij ontwikkelden konden we ook leren van altruïstische ervaringen van anderen gaan individuen elkaar inspireren zowel bij het bedriegen, het altruïstisch handelen, het ontmaskeren van de bedrieger, om
[email protected]
SINT-ANNAPLEIN 31 9000 GENT
09234 94 00/0476 66 15 30
aldus te komen tot uitgebreide uitwisselingssystemen waar verschillende personen bij betrokken zijn. Wanneer iemand in zo'n systeem bedriegt haalt hij zich niet alleen de verontwaardiging van de betrokkenen op de hals maar ook die van de hele groep (zie bijvoorbeeld Barash en Lipton, 2011). Naarmate de groep vergroot en het aantal interacties onoverzichtelijk wordt, wordt het moeilijker om onevenwichten in de wederkerigheid te detecteren en na te gaan of die te wijten zijn aan bewust bedrog of andere factoren. Een van de oplossingen die de mens hiervoor bedacht was, in de hand gewerkt door de ontwikkeling van een taalsysteem, een normenstelsel waarbij bedrog gelijkgesteld wordt met inbreuk tegen een norm en sociale instituties die de norm helpen bewaken. Primatologen weten al langer dan vandaag dat bij kleine groepen primaten regels ontstaan uit sociale interactie en die regels creëren een zekere orde. Die orde is noodzakelijk voor de stabiliteit van een sociaal systeem hetgeen waarschijnlijk de reden is waarom grote instituties and morele systemen ondersteund werden door natuurlijke selectie. Zoals Garrett Hardin stelt: “the first goal of justice is to create a modus vivendi so that life can go on, not only in the next few minutes but also indefinitely into the future” (geciteerd in Flack & De Waal, 2000, 3). Het ontstaan van normenstelsels is gebaseerd op een universeel gevoel voor gerechtigheid. Dat maakt een essentieel deel uit van het sociaal programma bij de mens. Het was noodzakelijk om dat te ontwikkelen. In heel grote groepen heeft een individu er op het eerste zicht weinig baat bij om zich onzelfzuchtig op te stellen tegenover onbekende of onverwante anderen. Dat gebeurt echter wel omdat de mens afhankelijk is van de groep voor zijn overleving. Capaciteit voor gerechtigheid is dan een noodzakelijk wapen om het sociaal systeem te beschermen tegen profiteurs, free-riders. Men heeft er geen probleem mee dat er gesanctioneerd wordt tegen zij die de norm van wederkerigheid niet volgen, zelfs al gaat deze sanctie gepaard met een kost voor het individu zelf. De identificatie van een individu met de groep waar hij deel van uitmaakt is dus een evolutionair zeer sterk bepaalde eigenschap. Het is zeker zo geweest dat hoe sterker een groep aan elkaar hangt, onder meer doordat een sterke mate van wederkerigheid tussen de groepsleden samen gaat met een consequentie reacties tegenover free-riders, hoe succesvoller die groep kan zijn in de competitie met andere groepen. Van hieruit valt de immense kracht te verklaren waarmee mensen zich identificeren met groepen waar ze deel van uitmaken evenals het gemak waarmee ze zich afzetten tegen groepen waar ze geen deel van uitmaken, het ingroup/outgroup effect. Dat gaat zelfs zo ver dat groepsbelang vaak boven het individueel belang wordt genomen. Instituties zoals godsdienst zijn daar de ultieme emanatie van. Er gaat een enorme mobiliserende kracht van uit die mensen soms boven zichzelf doet uitstijgen. Dit maakt heel mooie dingen mogelijk op basis van engagement van mensen maar helaas ook minder fraaie, zoals wanneer mensen ertoe gebracht kunnen worden aan de stuurknuppel van een vliegtuig te kruipen om er vervolgens torens mee omver te vliegen. Culturen en samenlevingen kunnen hun eigen definities en omschrijvingen hebben van groepsnormen en –regels en dus ook hun eigen criteria van bestraffing en reactie. Normen en regels verschillen dus tussen samenlevingen omdat zij hun eigen culturele evolutie doorlopen. Maar het universele ingroup/outgroup gedrag is zonder twijfel cross-cultureel een van de belangrijkste vuistregels in het sociaal handelen bij mensen. Zolang samenlevingen en groepen klein en overzichtelijk zijn is de verwantschap het ultieme criterium aan de hand waarvan attitudes tegenover andere groepsleden bepaald werden. Wie rond u leeft en woont is daar een belangrijke hint voor, zo simpel is dat. Naarmate groepen groter worden heb je andere hints nodig om het onderscheid te maken tussen wie bij jouw groep hoort en wie niet. Het onderscheid tussen ingroup en outgroup, fundamenteel in onze cognitie omdat groepsleven ons in staat stelde om te overleven, zal dan
[email protected]
SINT-ANNAPLEIN 31 9000 GENT
09234 94 00/0476 66 15 30
meer gebeuren op basis van culturele kenmerken zoals taal of uiterlijke kenmerken van groepsleden. Met een minimum aan investering krijg je een maximum aan informatie. Een overvloed aan onderzoek toont aan dat in sociale interactie die individuen een positievere behandeling krijgen die kenmerken delen die in ons voorouderlijk verleden ook gedeeld werden door verwanten (fysieke overeenkomst, geografische nabijheid, familiariteit). “… humans are evolved to process social information in ways that deceive us about our worth and the worth of others, and it is in the interest of friends and relatives to collaborate with one another in supporting such deceptions. The brain mechanisms that give rise to biases in social cognition were selected because they enhanced the fitness of our ancestors in the social environments of their time” (Krebs & Denton, 1997; 39). Ook hier mogen we naar ons evolutionair verleden verwijzen. De sociale evolutie is op zo korte tijd zo ingewikkeld geworden dat wij geen hersenen hebben die elk individu op zijn of haar eigen waarde kunnen beoordelen. We vallen terug op de gekende psychologische patronen van categorisatie, attributie, en sociale vergelijking. Met categorisatie delen we de sociale informatie op in categorieën en baseren ons op de categorie om ons gedrag richting te geven. Indien wij elk individu dat we ontmoeten afzonderlijk zouden moeten leren kennen om er ons een oordeel over te vormen zodanig dat we weten hoe we ons tegenover hem of haar moeten verhouden, we zouden snel gek worden. Door categorisatie vereenvoudingen we de sociale werkelijkheid, overdrijven we de verschillen tussen sociale categorieën en de categorieën zelf worden als intern homogeen beoordeeld. Zeer krachtig, efficiënt. Ontzettend frappant in de context van multiculturaliteit (Thienpont, 1999). Door attributie worden negatieve resultaten voor de in-group uitgelegd in termen van externe omgevingsfactoren of onstabiele interne kenmerken (ongeluk bijvoorbeeld). Slechte resultaten van de outgroup worden verklaard in termen van stabiele interne factoren waardoor het imago van de in-group vergeleken wordt met out-groups, en de bescherming van de in-group tegen negatieve implicaties van gedragingen. Dit zijn voorbeelden van cognitieve vuistregels die het individu begeleiden in een vervreemdende en sociale omgeving op basis van een sociale identiteit. Groepsversterkende middelen zoals gemeenschappelijke culturele kenmerken, taal, godsdienst, maar ook artificiële middelen zoals slogans en simplistische surrogaatoplossingen voor complexe problemen, versterken een identificatie met een groep waarbinnen het individu zich veilig voelt. Dit kan heel ver gaan en niemand van ons is er vrij van. Van experimenten met groepen schoolkinderen, over gedrag van voetbalhooligans en motorbendes, tot de wijze waarop mensen in organisaties met elkaar omgaan, overal zien we het in-group favoritisme versus de out-group homogenisatie; de verschuiving van persoonlijke identiteit naar een groepsidentiteit; het belang van de categorisatie (de invloed van de in-group op het zelfbeeld van de leden is recht evenredig met de verschillen tussen in-group en out-groups); differentiële informatie doorstroming (informatie over en van de out-group is schaarser, vluchtiger, en wordt op een andere wijze opgeslagen en verwerkt dan in-groupinformatie); de rol van emoties (angst is een vaste voedingsbodem voor enerzijds een sterke behoefte aan identificatie met de in-group en anderzijds de ontwikkeling van stereotypen), en de rol van vooroordelen als self-fulfilling prophecies.
[email protected]
SINT-ANNAPLEIN 31 9000 GENT
09234 94 00/0476 66 15 30
De macht van het groepsgevoel vormt een veilige beschutting tegen alle mogelijke onzekerheden. Het is een normaal verschijnsel dat als dusdanig moet benaderd worden. Samen met de gerichtheid op wederkerigheid in al zijn vormen, mogelijkheden en grenzen is ingroup/outgroup gedrag een van de meest fundamentele door de evolutie bepaalde eigenschappen van onze modulair werkende cognitie.
Besluit: terug naar de daders en slachtoffers We hebben een en ander uiteengezet over hoe ons denken in elkaar steekt. Met de geboden inzichten geven we een meer fundamentele verklaring voor veel gedrag zoals ons dat ook in de sociale psychologie al is uitgelegd. Er is een rijkdom aan literatuur en studie hierover binnen de natuurwetenschappen, zodat we hier slechts oppervlakkig enkele dingen konden aanhalen. Zeker is toch dat het een speciaal licht werpt op de situatie van de dader en het slachtoffer. Het extreme conflict, de situatie van de confrontatie, de rol van de bemiddelaar, en de relatie met het instituut recht, dit krijgt allemaal een bijzonder perspectief vanuit het voorgaande. Mensen streven die norm of fairness na, slachtoffers willen herstel, vergelding, maar wie zegt dat dat altijd moet gebeuren via het recht? Daders met een schuldbewustzijn kunnen vanuit hetzelfde paradigma van de wederkerigheid baat hebben bij snelle tegemoetkoming, vergoeding, schuldbekentenis. Tegelijk zitten zowel dader en slachtoffer ook gevangen in het in-/outgroup denken wat een empathische opstelling niet evident maakt. Natuurlijk, veel wordt bepaald door de aard van het misdrijf, de kenmerken van de dader en het slachtoffer, en zovele andere sociale en individuele factoren. Het is wel duidelijk dat het bemiddelen tussen dader en slachtoffer maar ook de ruimere benadering van het herstelrecht appelleert aan de fundamenteel menselijke behoefte en capaciteit om sociaal gedrag te regelen en te structureren. De potentiële kracht van dader/slachtoffer bemiddeling is dan ook heel groot vanuit het samenbrengen van daders en slachtoffers, het opstarten van de dialoog en het tot stand brengen van inzicht.
[email protected]
SINT-ANNAPLEIN 31 9000 GENT
09234 94 00/0476 66 15 30
Literatuur
Aureli, F. & F.B.M. De Waal (2000); Natural Conflict Resolution. University of California Press, Berkeley, Los Angeles. Barash, D.P. & J.E. Lipton (2011); Payback: Why We Retaliate, Redirect Aggression, and Take Revenge, Oxford University Press, New York. Cosmides, L. (1989); The logic of social exchange: Has natural selection shaped how humans reason? Studies with the Wason selection task. Cognition, 31, pp. 187-129. Cosmides, L. & J. Tooby (1989); Evolutionary psychology and the generation of culture. Part II: case study: a computational theory. Ethology and Sociobiology, 10, 1-3, 51-98. Cosmides, L. & J. Tooby (1992); Cognitive adaptations for social exchange. In: J.H. Barkow, L. Cosmides, J. Tooby (eds.), The Adapted Mind. Evolutionary Psychology and the Generation of Culture. New York, Oxford: Oxford University Press. Crawford C. & D.L. Krebs (eds.) (1998); Handbook of Evolutionary Psychology. Ideas, Issues, and Applications. Mahwah, New Jersey, Lawrence Erlbaum Associates, Publishers, Buss, D.M. (2005); Handbook of Evolutionary Psychology. Wiley & Sons, New Jersey, New York. De Waal, F.B.M. (2000); Primates: A Natural Heritage of Conflict Resolution. Science, Vol. 289, 586-590. De Waal, F.B.M. (2008); Putting the Altruism Back into Altruism:The Evolution of Empathy. Annual Review of Psychology, 59:279–300 Delvigne A. & H. Vanlommel (2008); Slachtoffer-dader bemiddeling: Waarom? Antenne, september 2008. Flack, J.C. & F.B.M. De Waal (2000); ‘Any animal whatever’. Darwinian building blocks of morality in monkeys and apes. In: L.D. Katz (ed.); Evolutionary origins of morality. Imprint Academic, Thoverton. Foley, R. (1995); Humans before Humanity. Oxford, Blackwell. Frye, D.P. (2000); Conflict management in cross-cultural perspective. In Aureli, F. & F.B.M. De Waal, Natural Conflict Resolution. University of California Press, Berkeley, Los Angeles Hampden-Turner, C. (1981); De geest in kaart gebracht (Maps of the Mind). Haarlem: Uitgeverij Rostrum BV. Jensen, K. (2010); Punishment and spite, the dark side of cooperation. Phil. Trans. R. Soc. B, 365, 2635– 2650. Klein, R.G. & B. Edgar (2002); The dawn of human culture. New York, John Wiley and Sons. Krebs, D. L., & K. Denton (1997); Social illusions and self-deception: The evolution of biases in person perception. In J. A. Simpson & D. T. Kenrick (Eds.), Evolutionary social psychology (pp. 21–47). Hillsdale, NJ: Erlbaum.
[email protected]
SINT-ANNAPLEIN 31 9000 GENT
09234 94 00/0476 66 15 30
McCullough M.E. (2008); Beyond Revenge: The Evolution of the Forgiveness Instinct. Jossey-Bass, San Francisco. Pinker, S. (2002); The Blank Slate. The modern denial of human nature. Penguin Books, London, England. Roberts, G. (2013); When punishment pays. PLOS One, vol. 8, 3. Silk, J.B. & B.R. House (2011); Evolutionary foundations of human prosocial sentiments. Proceedings of the National Academy of Sciences, June 28, 2011, vol. 108, suppl. 2 Thienpont, K. (1999); Ingroup/outgroup gedrag vanuit evolutie-biologisch perspectief. Leuven Apeldoorn, Garant. Thienpont, K. & G. Delmotte (2001); Een biologie van de geest. Menselijke communicatie in het licht van de sociobiologie. In: H. Van Crombrugghe, B. Vandenberghe & K. Catteeuw red.), Jaarboek van de Leuvense Afgestudeerden in de Psychologie en de Pedagogiek, Leuven, Garant. Trivers, R.L. (1971); The Evolution of Reciprocal Altruism. Quart. Rev. Biol., 46, 1: 35-57. Trivers, R.L. (1985); Social Evolution. Menlo Park, CA.: The Benjamin Cum-mings P.C. Ward, T. & R. Durrant (2011); Evolutionary psychology and the rehabilitation of offenders: Constraints and consequences. Aggression and Violent Behavior, 16, 444–452 Wright, R. (1996); The Moral Animal: Evolutionary Psychology and Everyday Life. London: Abacus.
[email protected]
SINT-ANNAPLEIN 31 9000 GENT
09234 94 00/0476 66 15 30