KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN Faculteit Godgeleerdheid
Omstanders, slachtoffers, daders. Een verhaal van indivuele keuzes en morele verantwoordelijkheid tijdens de jodenvervolging in de omgeving van Antwerpen. “Wat deze overlevenden mij hebben geleerd (en als ik eerlijk ben, denk ik dat ik ook van de daders heb geleerd), is dat het menselijk gedrag fragiel en onvoorspelbaar is, en dat het vaak afhankelijk is van de omstandigheden. Uiteraard kan elk individu in laatste instantie kiezen hoe hij zich gedraagt, het is alleen zo dat voor veel mensen de situatie een belangrijke determinant is.” Laurence Rees
“We moeten gedrag beoordelen in de context van de tijd waarin het zich voordoet.” Laurence Rees “Dit verhaal kan ons veel leren over onszelf.” Laurence Rees
Dubbelpaper Kerk en Theologie in de Nieuwste Tijd Ethiek van vrede, oorlog en internationale betrekkingen Tweede Licentie Godsdienstwetenschappen Door Jan MAES PROF. DR. LIEVE GEVERS PROF. DR. JOHAN VERSTRAETEN 2006
2 WOORD VOORAF Voor mijn Plechtige Communie kreeg ik in 1974 van onze overburen een deel van De Nieuwe Geïllustreerde Wereldgeschiedenis1 cadeau. Het zevende deel van deze goede, uit het Engels vertaalde jeugdgeschiedenisencylopedie beschrijft het imperialisme en de Eerste Wereldoorlog. Paulus bekeringsverhaal is klein bier tegenover wat er met mij gebeurde terwijl ik dit deel verslond. Kort daarop verjaarde ik, en vroeg ik aan mijn ouders deel acht2, dat de Tweede Wereldoorlog en zijn gevolgen behandelde. Kort daarop stapte ik voor het eerst alleen een boekenwinkel binnen en kocht van mijn spaarcentjes zelf mijn eerste boek: D-Day van Warren Tute3. In de zomermaanden van 1974 is het zaad van de passie voor geschiedenis gezaaid. In het eerste middelbaar was ik er al van overtuigd dat ik later voor de klas zou staan als geschiedenisleraar. Nadat een eigenzinnig PMS en enkele dito leerkrachten mij als naïeve achttienjarige aanvankelijk nog konden bewegen om iets anders te gaan studeren - omdat je met geschiedenis toch geen werk zou vinden -, volgde ik na een overigens niet erg geslaagd omwegje van een jaar biologie aan het L.U.C. in Diepenbeek, uiteindelijk toch mijn hart en ging ik geschiedenis studeren aan de Ufsia in Antwerpen. Voor mijn licenties geschiedenis ging ik naar de K.U.Leuven. Ik koos ervoor om nog een enige kandidatuur godsdienstwetenschappen te volgen, wat er voor zorgde dat ik nadien wel voor de klas kwam te staan, maar dan als godsdienstleraar, en niet als geschiedenisleraar. In september 2004 besloot ik dat de tijd gekomen was om ook mijn licenties godsdienstwetenschappen af te maken. Als keuzevak koos ik het vak Christendom en Jodendom van professor Didier Pollefeyt. Van hem mocht ik een paper maken over de holocaust. Hij stelde voor om een “In de kijker” te maken voor de Thomaswebsite met materiaal voor godsdienstleerkrachten om de shoa of de holocaust in hun klassen ter sprake te brengen. Dat moest hij mij geen twee keer vragen, want de thematiek van de holocaust is bijzonder rijk aan hermeneutische knooppunten4. Omdat de ervaring leert dat nogal wat leerlingen in de derde graad van het middelbaar onderwijs5 reeds lijden aan wat ik “holocaustfatigue” zou willen noemen, wilde ik gebruik maken van nog ongekend materiaal van en over concrete personen uit het Antwerpse. De meeste leerlingen weten immers behoorlijk veel over de vernietigingskampen, maar weten vaak bijzonder weinig over wat er zich in hun eigen stad of gemeente afspeelde en dat hun eigen (over)grootouders hiervan soms getuige of hierbij soms betrokken waren. Achteraf zou blijken dat dit de juiste keuze was. De vijfdejaarsleerlingen die met deze paper, Daders slachtoffers omstanders6, in de herfst van 2005 hebben gewerkt, hebben in hun evaluatie ook duidelijk te kennen gegeven dat de narratieve invalshoek ervan en het werken met foto’s en kopies van authentieke documenten hen nooit heeft verveeld, hen integendeel erg heeft aangesproken én, met name het verhaal van Sylvie Reichman, hen bijzonder heeft ontroerd7. 1
O. JR. DE KAY, Imperialisme en de Eerste Wereldoorlog. Nieuwe Geïllustreerde Wereldgeschiedenis, deel 7, Antwerpen-Amsterdam, Zuid-Nederlandsche Uitgeverij, 1966. 2 E. RITCHIE, De Tweede Wereldoorlog en zijn gevolgen, Nieuwe Geïllustreerde Wereldgeschiedenis, deel 8, Antwerpen-Amsterdam, Zuid-Nederlandsche Uitgeverij, 1966. 3 W. TUTE, J. COSTELLO EN T. HUGHES, D-Day. Normandië 6 juni 1944. Documentaire over de grootste militaire operatie in de geschiedenis. Vertaald door I. DEVRIES-WILLIAMS, Bussum, Van Holkema & Warendorf, 1974. 4 “Hermeneutische knooppunten zijn die aspecten in een door discussie en gezamenlijke reflectie ontstaan groepsdiscours omtrent een bepaald onderwerp (binnen een terrein)... Zij kunnen… het motief worden van een individueel en/of collectief leerproces in de communicatie omtrent inhouden, houdingen, handelingen met betrekking tot godsdiensten, levensbeschouwingen, waarden, levensstijlen. Hermeneutische knooppunten zijn dus spanningen, conflicterende interpretaties die terugverwijzen naar uiteenlopende levensbeschouwelijke vooronderstellingen.” Draaiboek In de Kijker 2005-2006, http://alo.theo.kuleuven.ac.be/Draaiboek_indekijker.doc. 5 Heel wat van mijn collegaleerkrachten geven in hun lessen heel wat aandacht aan de holocaustliteratuur. Zo worden in het derde jaar worden in onze school, OLVE (Onze-Lieve-Vrouw van Lourdescollege Edegem), de leerlingen intensief voorbereid op een bezoek aan het concentratiekamp van Breendonk. 6 J. MAES, Daders slachtoffers omstanders. De vervolging van de Antwerpse joden: kiezen of niet kiezen, dat was de vraag (onuitgegeven paper Christendom en Jodendom), KULeuven, 2005, http://www.deliving.be/vervolging/Daders%20slachtoffers%20omstanders.doc. 7 Elk trimester krijgen de leerlingen een evaluatieblad waarop zij elke tekst en reportage van mijn cursus godsdienst kunnen evalueren. Wat geen 8/10 krijgt als mediaan, vliegt het jaar nadien uit de cursus. Resultaat evaluatie: J. MAES, Verdieping van de eigen levensbeschouwing in dialoog met christelijke en andere
3 Ik had twee reeds eerder gepubliceerde teksten uit de familie van mijn vrouw waarvan ik wilde vertrekken. Ten eerste het oorlogsdagboek van Médard Schuyten8, de overgrootvader van mijn echtgenote, en ten tweede het ontroerende getuigenis van Julia Schuyten, Médards kleindochter, en tevens de nicht van mijn schoonvader. Het eerste had ik reeds in de zomer van 1984 gelezen toen mijn aanstaande vrouw en ik op vakantie waren bij Colette Schuyten, nog een kleindochter van Médard Schuyten, die in het zuiden van Frankrijk woonde. Het dagboek van Médard vond ik in hun bibliotheek. Ik herinner mij nog, dat ik tegen mijn aanstaande zei dat, i.t.t. wat velen dachten, het toch onvoorstelbaar was dat men tijdens de oorlog al zoveel over de jodenvervolging wist (of kon weten). Nadien heb ik ontdekt dat de Belgische historicus Lieven Saerens juist om die reden in zijn geschiedenis van Antwerpen en zijn joodse bevolking heel wat aandacht besteedde aan dit dagboek9. Het getuigenis van Julia Schuyten ontdekte ik eerder bij toeval in een boekje over de vervolging van de Antwerpse joden, en het duurde even voor ik door had dat zij familie was van mijn vrouw. Als historicus heb ik ervoor gekozen om niet de door de interviewster bewerkte, gepubliceerde versie10 te nemen, maar wel de versie zoals Julia Schuyten die zelf in december 1995 op papier had gezet, op vraag van de familie in Amerika11. Ik wist wel waar ik aan begon, maar waar ik uiteindelijk uitgekomen ben, had ik op voorhand nooit durven denken. Ik probeerde als een echte onderzoeksrechter met engelengeduld zoveel mogelijk te weten te komen over de personen die voorkomen in het getuigenis van Julia Schuyten. Dat speurwerk heeft me tot in Nederland, de Verenigde Staten en Israel gebracht. De eerste die ik vond die mij kon helpen was Dora Sluys, de dochter van Julia; Julia zelf was jammer genoeg net overleden. Zij bracht mij in contact met de joodse Edith Hönig. Dora’s ouders hadden haar helpen onderduiken en zij leeft nog. Ik onmoette Edith en zij was bereid om heel haar verhaal op papier te zetten. Dat was emotioneel heel belastend voor haar, omdat het alle herinneringen terug deed naar bovenkomen. Ik ben haar dan ook heel dankbaar voor het feit dat ze dat uiteindelijk toch heeft gedaan. Haar getuigenis is van cruciaal belang omdat zij als jongvolwassene alles bewust heeft meegemaakt en zij de enige is van die generatie die het nog kan vertellen. Regelmatig heb ik haar gemaild met een vraag ter verduidelijking en altijd heeft ze mij getracht te helpen. Via haar heb ik ook de twee dochters van haar zuster leren kennen. Danielle en Judith Finkel hebben mij vanuit Israel gevraagd om informatie over hun ouders. Die hadden over deze periode nooit willen spreken, maar hun kinderen willen nu wel weten wat er gebeurd is. Ook voor hen heeft het emotioneel heel wat losgemaakt toen ik informatie over hun ouders kon doormailen. Ook Laurence Schram en Ilse Marcquenie van het Joods Museum voor Deportatie en Verzet te Mechelen hebben mij altijd snel geantwoord, en hun waardevolle informatie heeft mij bijna altijd een stap verder gebracht. Zij hebben voor heel wat legstukjes van die bijzonder grote puzzel gezorgd. Omgekeerd heb ik ook voor hun museum belangrijke nieuwe zaken ontdekt. Het is namelijk zo dat er op heel wat foto’s die daar hangen leden staan van de familie Reichman, waarover ik heel wat te weten ben gekomen dat nog niet bekend was; zelfs niet bij de nabestaanden van de Reichmans. Ook François Haverals van de Heemkundige Kring van Boechout, Bruno Gastmans, conservator van de Heemkundige kring van Mortsel en Lieven Saerens van het CEGESOMA hebben mij bruikbare tips gegeven. Het heeft heel veel tijd en energie gekost om diegene op sporen die, samen met andere SipoSD-leden op 31 januari 1943 bij Julia Schuyten in Boechout is binnengevallen en vijf joden en Julia’s echtgenoot, Klaas, heeft meegenomen. Het vuistdikke strafdossier van deze collaborateur, Louis Debra, bleek een goudmijn. Ik kreeg ook inzage in het strafdossier van Staf Van Sintjan, die als VNV-oorlogsburgemeester van Boechout die bewuste avond ook bij de inval aanwezig was. verhalen. Godsdienst voor het 5e jaar (1e trimester), OLVE Edegem, 2005, http://users.pandora.be/deliving/5ejaar/Resultaat%20Evaluatieformulier%20kerst%202005.doc. Het feit dat ik Sylvie had teruggevonden en dat zij vanuit de Verenigde Staten de vragen kon meelezen, die de leerlingen bij het lezen van de verschillende hoofdstukken in de paper hadden en die ze op ons discussieforum (www.de-living.be) dienden te plaatsen, heeft de betrokkenheid in ieder geval enorm vergroot. 8 M.C. SCHUYTEN, Oorlogsdagboek, Antwerpsche nota’s 1940-1944, Antwerpen, De Techniek, maart 1945. 9 SAERENS, L., Vreemdelingen in een wereldstad. Een geschiedenis van Antwerpen en zijn joodse bevolking (1844-1944), Tielt, Lannoo, 2000, p. XXXII, 560, 562-564, 658, 659, 662, 677, 679, 681. 10 J. SCHUYTEN, Tenminste Sylvieke, in J. DE VOLDER & L. WOUTERS, Van binnen weent mijn hart. De vervolging van de Antwerpse joden. Geschiedenis en herinnering, Antwerpen, Standaard, 1999, p. 120-126. 11 J. SCHUYTEN, Van 31 januari 1943 tot juli 16 of 17 1944 (Getuigenis geschreven op vraag van de familie in Amerika), december 1995. (Archief Dora Sluys)
4 De grote vraag die lang open bleef, was echter: “Wat is er na de oorlog met het geredde joodse meisje, Sylvieke, gebeurd? Niemand wist het. Ook de familie Rooze niet, waar ze vanaf mei 1943 nog meer dan een jaar heeft ondergedoken gezeten, en pas in juni 1945 is vertrokken. Toen ik met de hulp van Ellen Van Cauwenberghe van het archief van de Dienst voor Oorlogsslachtoffers van het Ministerie van Volksgezondheid haar geboortedatum had gevonden, en eerst mailde en dan belde naar het U.S. Holocaust Memorial Museum in Washington, DC, hoorde ik Michlean Amir zeggen: “Wait a second… I have her here!” 12. Het was een bijzonder emotioneel moment voor mij, omdat ik onmiddellijk besefte dat ik iemand had teruggevonden die ik een stuk van haar eigen geschiedenis kon teruggeven. Mijn eerste telefoon met Sylvie Reichman duurde anderhalf uur, en ik kan gerust zeggen dat deze telefoon mijn leven heeft veranderd. Ik kon meer dan zestig jaar na de feiten haar weer in contact brengen met de zonen en dochters van die moedige mensen die haar zestig geleden hadden verborgen, en haar daardoor het leven hadden gered. Ik mocht erbij zijn, toen zij in september 2005 speciaal naar België kwam om haar zusjes en broertjes van toen terug te zien. Deze momenten behoren tot de mooiste van mijn leven. Omdat volgens mij het werk niet af was, heb ik de professoren Lieven Gevers en Johan Verstraeten gevraagd of ik voor hun tweede licentievakken, respectievelijk voor Kerk en theologie in de Nieuwste Tijd en voor Ethiek van vrede, oorlog en internationale betrekkingen, hierop mocht voortwerken. Ik ben de eerste vier maanden van 2005-2006 uitsluitend bezig geweest met het verderzetten van mijn opzoekingswerk. De archieven van de Dienst Vreemdelingenzaken gaven vele van de achtentwintig weggevoerde familieleden van Sylvie terug een naam en een gezicht. Ik kon bijna heel haar stamboom reconstrueren. Van velen wisten de overlevende familieleden zelfs de naam niet. Sylvie bracht mij in contact met haar achternichtje Patricia Marcovici. Samen met haar moeder, Paula Reichman, heeft ze mij heel wat waardevolle informatie en foto’s bezorgd. In de archieven van de Dienst Vreemdelingenzaken, waar Louis-Philippe Arnhem mijn opzoekingen met grote interesse op de voet volgde, ontdekte ik documenten die mij op het spoor brachten van nabestaanden van Hersz Nadel, die ook op 31 januari 1943 bij Julia Schuyten werd opgepakt. Sabine Grynberg van de ambassade van Israel bezorgde mij het telefoonnummer13 en zo kon ik bellen met Nadels’ schoondochter, Hanna Gnazik, die in Israel woont. Ook dat was een heel emotioneel moment, want zij hebben nooit geweten wat er met Hersz Nadel juist gebeurd is. Na heel wat zoekwerk kon ik met de hulp van Jacques Funkleder van de Belgische Vereniging Het Ondergedoken Kind14 ook nog de ware identeit van een ander joods meisje achterhalen dat, onder de valse schuilnaam Willemien, samen met Sylvie ondergedoken had gezeten bij de familie Rooze. Het Nederlandse consulaat heeft laten weten dat Josephine “Jopie” van Engel - jammer genoeg inmiddels al overleden is15, maar haar echtgenoot en haar beide zonen leven nog. Toen ik haar echtgenoot belde was hij bijzonder verheugd om hierdoor contact te kunnen leggen met de kinderen waarmee zijn overleden echtgenote bijna twee jaar als broer en zus mee heeft samengeleefd16. Hetzelfde geldt voor de kinderen van Henri Rooze en Truus van Buuren, die bijzonder blij waren te horen wat er van Willemien geworden was. Inmiddels heeft er ook een ontmoeting plaatsgevonden.
12
Het toeval heeft ons een beetje geholpen. Sylvies schoonbroer werkt daar namelijk en vermits Sylvie meestal onder de naam van haar echtgenoot, als Sylvie Lednicer, lezingen geeft over wat er met haar en haar familie is gebeurd tijdens de Tweede Wereldoorlog, heeft men bij haar schoonbroer even gepolst of hij toch niet een zekere Sylvie Reichman kende. Ik kreeg onmiddellijk na mijn telefoontje de volgende mail: “Sylvie Reichman is listed in our Registry and she is from Belgium. Her husband is Oliver Lednicer. Here is their contact information. I'm sure they would be very excited to speak to you. Let us know how it all turns out. Sylvie Reichman was a hidden child and speaks in the area about her experiences so I am sure this is the same person…. Good luck!” E-mail van 27.5.2005 van Steven Vitto van de Registry of Holocaust Survivors, U.S. Holocaust Memorial Museum in Washington. 13 “Faisant suite à notre entretien téléphonique de ce jour, voici le résultat de nos recherces. Monsieur Max Nadel est malhereusement décédé, mais son épouse est en vie, et réside toujours à l’adresse que vous m’avez communiqué… J’espère que ces renseignements pourront vous aider.” E-mail van 24.10.2005 van Sabine Grynberg van het Secrétariat Politique de l’Ambassade d’Israël en Belgique & au Luxembourg. 14 Telefonisch gesprek met Jacques Funkleder (Belgische Vereniging Het Ondergedoken Kind), 11.11.2005. 15 Schriftelijke mededeling van 20.12.2005 van W.J. DE BRUIN van de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden aan J. MAES. 16 Telefonisch gesprek met Jacob Huisman (de echtgenoot van wijlen Josephine van Engel), 25.1.2005. Ook hun zoon, Jeff, was heel erg geïnteresseerd in dit stuk verleden van zijn moeder. Telefonisch gesprek met Jeff Huisman, 25.1.2005.
5 Toch verlopen niet alle contacten even positief. Twee familieleden van Sylvie Reichman wilden absoluut niet meewerken. Haar neef, Oscar Reichman, was niet geïnteresseerd en voor haar nicht, Liliane Zawadski, was het emotioneel te moeilijk. Na een eerste goed contact bleek Liliane Hendrickx, dochter en kleindochter van Charles en Door Hendrickx, diegenen die verschillende joden hadden laten onderduiken, zich gekwetst te voelen door een passage in het getuigenis van Edith Hönig, en wenste zij niet meer verder mee te werken. Om te weten wie mij eventueel aan (origineel) materiaal van René en Jeanne Schuyten, de broer en de zus van Julia Schuyten, zou kunnen helpen heb ik heel wat tijd gestoken in het reconstrueren van de volledige stamboom van de nakomelingen van Médard Schuyten. Heel wat van achterkleinkinderen bleken in de Verenigde Staten te wonen. Vooral René’s dochter Margaret Hickman-Schuyten ben ik bijzonder dankbaar voor het waardevolle materiaal over haar ouders dat ze mij heeft doorgemaild. De meer dan 500 bladzijden briefwisseling tussen haar vader en haar moeder in de periode 1938-1948 bevatten naast een pak liefdesverklaringen een schat aan informatie. Ik ben Margaret bijzonder erkentelijk voor het feit dat ik deze gevoelige informatie mocht inkijken. Met de paper die ik voor professor Pollefeyt had gemaakt, heb ik tijdens een deel van het eerste trimester van het schooljaar 2005-206 fantastisch les kunnen geven. Op het einde van de laatste les heb ik daar dan ook in beide klassen spontaan applaus voor gekregen. De leerlingen hebben hun waardering voor het project niet onder stoelen of banken gestoken. Ook heel wat van mijn collega’s waren geïnteresseerd in de resultaten van mijn opzoekingen. Er is nog steeds heel wat boeiend onderzoekswerk te doen, en op het einde van deze paper geef ik dan ook een overzicht van wat nog onderzocht kan worden, maar omdat er – in het kader van mijn studie - ook nog andere vakken af te leggen zijn, zie ik mij – met bijzonder veel spijt in het hart – genoodzaakt om dit hier stilaan af te ronden. Nog nooit heb ik voor gelijk welke opleiding een werk mogen maken, dat mijn leven en dat van heel wat anderen zo ingrijpend heeft veranderd. Ik blijf dan ook - mede in naam van al de mijnen - de professoren Didier Pollefeyt, Lieve Gevers en Johan Verstraeten altijd dankbaar dat ik dit heb mogen doen. Tot slot wil ik eindigen met wat Sylvie mij schreef in een mail van 16 december 2005: “Oliver [Lednicer, Sylvies husband] went to Washington, DC to the Holocaust Museum, and told the director of the Shoah Foundation my whole story, including of course the result of your tracing of me through their organization. He was very excited and wants a copy of my speech and all the photos of the past as well as the reunions, which Oliver promised he would send. He was particularly interested in you and your part in this whole story. He told Oliver that he wanted to put all the information on their website, and possibly mount an exhibit at the museum of this whole wonderful story. When I get my strength back and send him photos and the speech, I will let you know what he intends to do. It's fantastic how my life has changed since you came into it!” Jan Maes 30 juli 2006
6
Figuur 1 Sylvie Reichman, 1941 (Archief Sylvie Lednicer-Reichman)
Figuur 2 Dora Sluys, 9.1942 (Archief Dora Eikelboom-Sluys)
Figuur 3 De reünie van Sylvie Lednicer-Reichman (links) en Dora Eikelboom-Sluys (rechts), 8.11.2005 (Archief Sylvie Lednicer-Reichman)
Figuur 4 Vooraan van links naar rechts: Josephine van Engel, Han Rooze, Sylvieke Reichman, Joop Rooze; achteraan Lies Rooze, Truus van Buuren en Henri Rooze, zomer 1943 (Archief Lies Quak-Rooze)
Figuur 5 De reünie van Jaap Rooze (links), Lies Rooze, Joop Rooze, Sylvie Lednicer-Reichman en Han Rooze (rechts), 11.9.2005 (Archief Sylvie Lednicer Reichman)
7
INHOUDSTAFEL Woord vooraf Inhoudstafel Inleiding De hermeneutishe knooppunten m.b.t. de Shoah in het algemeen
2 6 8 12
Hoofdstuk I. De omstanders, helpers en redders 0. Hermeneutische knooppunten m.b.t. de omstanders en helpers 1. De omstanders 1.1. De grootvader: Médard Schuyten 1.2. De kleinzoon: Wim Schuyten 2. De helpers en redders 2.1. De kleindochter: Julia Schuyten en haar echtgenoot, Klaas Sluys 2.1.1. Julia Schuyten vertelt over de vooroorlogse jaren van haar echtgenoot Klaas Sluys 2.1.2. De oorlogsjaren 2.1.3. De na-oorlogse jaren 2.2 De zoon: Henri Schuyten en zijn echtgenote, Margriet Oudheusden 2.3 De kleinzoon: René Schuyten en zijn verloofde/echtgenote Nelly Opstelten 2.4 De geloofsgenoten 2.4.1. De zoon: Charles Hendrickx en zijn echtgenote, Yvonne Noë 2.4.2. De vader: Door Hendrickx en zijn echtgenote, Philomena Coenen 2.4.3. Henri Rooze en zijn echtgenote, Truus van Buuren 2.5 De geloofsgenoten en vrienden 2.5.1. John Polderman en zijn echtgenote, Lea 2.5.2. Toine Rooze en zijn broer Bertus Rooze 3. De ethiek van verantwoordelijkheid van de helpers, redders en omstanders
14 14 15 15 25 26 26 27 29 42 43 45 59 59 61 62 66 67 67 69
Hoofdstuk II. De slachtoffers 0. Hermeneutische knooppunten m.b.t. de slachtoffers 1.De overlevenden 1.1 Edith Hönig 1.2 De familieleden van Edith Hönig 1.3 Sylvie Reichman 1.4 De familieleden van Sylvie Reichman 1.5 Judentransport XX 2. De doden 2.1. Hersz Nadel en zijn familie 2.2. Myriam Grosz-Reichman en haar drie kinderen: Paula, Alexander en Anni 3. De ethiek van verantwoordelijkheid van de slachtoffers
80 80 80 80 90 109 118 135 137 138 145 149
Hoofdstuk III. De daders 0. Hermeneutische knooppunten m.b.t. de daders 1. De machthebber: rechter Dr. Baudisch 2. De bevelhebbers: Max Werner en Erich Holm 3. De gehoorzamers: 4. De Schreibtischtäter en mededaders (collaborateurs) 4.1. De verklikker: Gustaaf De Schutter 4.2. De jodenjager: Louis Debra 4.3. De oorlogsburgemeester : Staf Van Sintjan (oorlogsburgemeester in Boechout) 5. De beulen 6. De ethiek van verantwoordelijkheid van de daders
151 151 152 157 159 160 162 164 180 184 197
Besluit Bibliografie Nog te doen Bijlagen
200 203 209 211
8
INLEIDING “In-depth studies of perpetrators, victims, and rescuers have provided a wealth of pertinent and detailed relevant information that can be used to illustrate the moral problems that people encountered and identify the principal difficulties in trying to make assessments of moral responsibility”17. David H. Jones Kiezen of niet kiezen, dat was de vraag waarmee omstanders, slachtoffers én daders soms dagelijks werden geconfronteerd gedurende de hele vervolging van de joden. Met deze studie, die vooral gebaseerd is op eigentijdse documenten en latere getuigenissen zullen we proberen de morele problemen te expliciteren waarmee een groep van overwegend protestantse helpers, joodse slachtoffers en Vlaamse daders uit het Antwerpse geconfronteerd werden, toen hun levens in de loop der oorlogsjaren met elkaar verweven geraakten, om op basis daarvan te zien of het mogelijk is om meer dan zestig jaar na de feiten nog een oordeel uit te spreken over de morele verantwoordelijkheid die individuen toen, in een extreme situatie van oorlog en vervolging, door het al dan niet maken van keuzes aan de dag hebben gelegd. Wat maakt deze paper zo bijzonder? Over de rol van protestanten bij de hulp aan joden tijdens de Tweede Wereldoorlog is nog niet veel gepubliceerd. Zeker niet over protestantse hulp aan joden in het Antwerpse18. Met deze paper schrijven we dan ook echt een stukje geschiedenis. Ten tweede is dit geen literatuurstudie of synthese van wat her en der reeds gepubliceerd is, maar is de neerslag het resultaat van nieuw onderzoek. We hebben er bewust voor gekozen om de literatuur die over dit onderwerp reeds bestaat tot een minimum te beperken, en ons in de eerste plaats te baseren op tot nog toe nog niet of nauwelijks ontsloten archiefmateriaal, foto’s, getuigenissen en gesprekken met joodse overlevenden van de jodenvervolging in Antwerpen, (telefonische) gesprekken én e-mails met de nabestaanden van joden én hun protestantse helpers. De bibliografie geeft een goed beeld van waar we overal naar origineel materiaal hebben gezocht. Het resultaat mag gezien worden. Een aantal gevonden stukken zijn zonder meer uniek en hebben een belangrijke, historische waarde19. 17
D. JONES, Moral Responsibility in the Holocaust. A study in the Ethics of Character, Lanham – Bulder – New York – Oxford, Rowman & Littlefield Publishers, 1999, p. 5. 18 In de inleiding van zijn boek schrijft overlevende Sylvain Brachfeld in 1997 nog: “Als een van de Belgische overlevenden voel ik mij sinds de bevrijding verplicht het verhaal van mijn overleven en van het overleven van andere joodse kinderen en volwassenen, te vertellen. Zoals je verder zal kunnen lezen, is dit overleven enkel mogelijk geweest dankzij de hulp van burgers, die daarbij grote risico’s genomen hebben. (…) Over de kampen in Oost-Europa is er al heel veel geschreven; over de redding van de joden in West-Europa erg weinig. Dit onderdeel van de shoa is vooral belangrijk omdat de plaatselijke, niet-joodse bevolking hier rechtstreeks bij betrokken was. Het bewijst dat, met de hulp van anderen, talrijke joden konden overleven.” S. BRACHFELD, “Ze hebben het overleefd”, Brussel, VUBPRESS, 1997, p.11. 19 Zo vonden we in de strafdossiers van Debra en van Van Sintjan bijvoorbeeld duidelijke foto’s van respectievelijk het hoofd van de Sipo-SD te Antwerpen, Hauptsturmführer Dr. Max Werner, en van de oorlogsburgemeester van Boechout, Staf Van Sintjan, zelf. Er was tot nog van beide personen geen foto uit de oorlogsjaren bekend. Het was historicus Lieven Saerens die mij, n.a.v. de foto van Werner, daarop wees. Staf Van Sintjan zou enkele jaren voor zijn dood zelf zijn ganse archief hebben opgestookt, én noch de Heemkundige Kring van Boechout, noch de gemeente Boechout zelf beschikten over zo’n foto. Edith Hönig had tot nu toe slechts een deel van haar verhaal op papier gezet n.a.v. haar aanvraag van de YadVashemmedaille voor Klaas Sluys en Julia Schuyten. Het meerendeel van haar getuigenis echter is nu pas n.a.v. dit project aan het papier toevertrouwd. De balansen van 1944 en 1945 van Klaas Sluys’ firma “Indrustrie & Handelsmaatschappij Boechout” werden bewaard door zijn dochter Dora Sluys. Zij werpen een nieuw licht op de kostprijs van het onderduiken. Haar broer, Marnix Sluys, bezorgde mij een kopie van het volledige Feldkommandatur-vonnis van zijn vader Klaas Sluys. Margaret Hickman-Schuyten, de dochter van Julia’s broer, René Schuyten, vond in haar zoektocht naar documenten, een Engelse vertaling van haar vaders originele oorlogsdagsboek van 9 mei tot 30 mei 1940. Hij was tijdens de dagen van de Achttiendaagse Veldtocht soldaat in het Belgische leger. Margaret ontdekte zopas, bij de opruim van haar huis, eveneens de ca. 500 bladzijden tellende, volledige briefwisseling tussen haar beide ouders van 1938 tot 1948, die ze prompt
9 Wilden we ons vervolgens een zo genuanceerd mogelijk beeld kunnen vormen van de individuele keuzes die mensen toen al of niet hebben gemaakt, dan was het absoluut noodzakelijk om zo veel mogelijk nog bestaand materiaal te verzamelen over zo veel mogelijk betrokken partijen. Het is vrij uitzonderlijk dat we zoveel materiaal hebben kunnen vinden over vrijwel alle personen (en hun naaste familieleden en/of nabestaanden) die voorkomen in het verhaal van Julia Schuyten, Tenminste Sylvieke. We wilden immers de stellingen van de Amerikaanse filosoof David Jones in zijn Moral Responsability in the Holocaust20 toetsen aan deze concrete casus, maar daarvoor hadden we voldoende documentatiemateriaal nodig over de helpers, de slachtoffers én over de daders. Jones stelt zijn boek: “In general, my aim is not to make judgements about the blameworthiness or praiseworthiness of particular individuals. The main reason is that in most cases hardly anything is known about individuals. Information that does exist about particular persons is often either not directly relevant or not sufficiently detailed to justify a moral judgment.”21 Meer dan 60 jaar na de feiten, en op een moment dat de meeste volwassen betrokkenen van toen inmiddels overleden zijn zodat we ons vooral moeten baseren op documenten, aangevuld met getuigenissen van hun nabestaanden -, blijft het toch een gewaagde onderneming om op basis van nochtans gedetailleerde, relevante informatie (soms uit tweede hand) op het einde van elk hoofdstuk eerst te oordelen of David Jones’ opvattingen m.b.t. de individuele morele verantwoordelijkheid de toets met de concrete realiteit doorstaan, en als dat het geval blijkt te zijn, vervolgens te kijken of we ons een voorzichtig en voorlopig oordeel kunnen vormen over de individuele morele verantwoordelijkheid van de in dit verhaal genoemde betrokkenen22. Deze paper is opgevat als een “four in one”-paper. Het is de bedoeling om vier verschillende objectieven tegelijkertijd proberen te realiseren. Het is namelijk zo dat er in dit project zoveel tijd aan het noodzakelijke opzoekingswerk is gekropen, dat we, om wat tijd te sparen, gekozen hebben voor de integratie van vier werstukken in één geheel: ten eerste de paper voor het vak Kerk en Theologie in de Nieuwste Tijd van professor Lieve Gevers, ten tweede de paper voor het vak Ethiek van vrede, oorlog en internationale betrekkingen van professor Johan Verstraeten, ten derde het hele verhaal voor alle joodse, protestantse en andere betrokkenen en hun nabestaanden, en tenslotte een katern voor mijn eigen cursus godsdienst voor het vijfdejaar ASO, waarmee ik in het schooljaar 2006-2007 les zal geven. Vermits elke invalshoek zijn eigen rijkdom heeft, onstaat uit deze crossover - zo hoop ik althans – een win-win situatie voor iedereen. Het wordt dus een aanzet tot ethische reflectie over de individuele morele keuzes die concrete mensen uit onze (Antwerpse) omgeving met betrekking tot de vervolging van joden tijdens de Tweede Wereldoorlog al dan niet hebben gemaakt. Het wil ook de lezer aanzetten tot zelfreflectie over zijn of haar eigen morele keuzes, nu en in de toekomst. Maar om te weten wat ieder van ons kan doen om te voorkomen dat het ooit opnieuw gebeurt, moeten we eerst onderzoeken hoe het ooit (bij individuele personen) zover is kunnen
voor mij op cd liet kopiëren! Ik vraag me ook af of de schokkende procesverbalen, met daarin het verhaal van wat overlevende Wilhelm Karfiol in Auschwitz meemaakte, reeds gekend waren. 20 D. JONES, Moral Responsibility in the Holocaust. A study in the Ethics of Character, Lanham – Bulder – New York – Oxford, Rowman & Littlefield Publishers, 1999. Het boek was mij eerder aangeraden door professor Didier Pollefeyt – maar wegens tijdsgebrek had ik het in 2005 niet meer gelezen gekregen. Toen professor Johan Verstraeten enthousiast inging op mijn voorstel om voor zijn vak, Ethiek van vrede, oorlog en internationale betrekkingen,dit boek, dat heel sterk de nadruk legt op de rol van de indivuele keuze en verantwoordelijkheid, te toetsen aan de keuzes en verantwoordelijkheid van de personen waar ik onderzoek naar verrichtte, was dat voor mij een geschenk uit de hemel. Het gaf mij immers de gelegenheid om mijn onderzoekswerk nog enkele maanden langer voort te zetten, en het historisch gedeelte te confronteren met de ethiek van concrete daders, slachtoffers en omstanders; iets waaraan Jones zich niet gewaagd heeft, omdat hij ervan overtuigd was dat er meestal onvoldoende geweten is over individuen om daarover een oordeel uit te spreken. 21 D. JONES, Moral Responsibility, p. 8. 22 Andere, nog niet bestudeerde of ontdekte documenten of getuigenissen kunnen soms nog een heel ander licht werpen op bepaalde feiten, keuzes of personen. Zo heeft de brief van 1.11.1944 van de jood, Jacob Rodriguez, waarin hij uitvoerig en zeer gedetailleerd uiteenzet hoe de radicale VNV-oorlogsburgemeester van Boechout, Staf van Sintjan, op kritieke momenten hem persoonlijk heeft geholpen de oorlog te overleven, ons verplicht ons oordeel over Van Sintjan meer te nuanceren. (Strafdossier Van Sintjan, Archief AuditoraatGeneraal, Brussel)
10 komen23. Eerst proberen we op basis van enkele individuele dossiers een diagnose te stellen, om dan te proberen een remedie te vinden of maatregelen ter preventie voor te stellen. Verder onderzoek zal dan moeten uitwijzen of andere individuele dossiers onze bevindingen bevestigen. De structuur van dit werkstuk is in grote lijnen gebaseerd op de structuur van de paper die ik in 2005 maakte voor het vak Christendom en Jodendom van professor Pollefeyt. Toch zijn er enkele opmerkelijke verschilpunten. De paper die geconcipieerd was volgens het draaiboek van een (electronische) ‘in de kijker’ voor de Thomaswebsite24 van de Faculteit Godgeleerdheid van de K.U.Leuven, met heel wat links en foto- en videomateriaal om het allemaal wat visueler te maken, werd ontdaan van alle godsdienstdidactische elementen en achtergrondliteratuur25. Waar nodig werd die laatste verwekt in de voetnoten. Het leek mij wel zinvol de hermeneutische knooppunten bij het begin van elk hoofstuk te behouden als “eye-opener”, om van daaruit het kritisch-analytisch nadenken van de lezer te stimuleren. In de voor de meeste leerlingen minder interessante bibliografie achteraan, werden tenslotte ook enkel in de paper zelf geciteerde werken opgenomen. Om te beginnen sommen we gewoon een heel aantal hermeneutische knooppunten op m.b.t. de shoa, die in de loop der jaren naar boven zijn komen drijven, als zijnde spanningsvelden en interpretatiekaders die terugverwijzen naar uiteenlopende levensbeschouwelijke vooronderstellingen. Hiermee wil ik aantonen waarom het zinvol is om de dag van vandaag ons nog steeds te buigen over wat historicus Rudi Van Doorslaer “een unicum in de Belgische geschiedenis” noemt26. In tegenstelling tot het bekende boek, Daders slachtoffers omstanders, van de judeocidehistoricus Raoul Hilberg27 hanteer ik in deze paper een omgekeerde volgorde, en komen eerst de omstanders en helpers aan bod. Dat komt omdat Médard Schuytens’ oorlogsdagboek een belangrijke, historische bron is, die tevens een goed beeld geeft van wat een opmerkzame, zich zo goed mogelijk informerende Antwerpse omstander indertijd kon weten i.v.m. de identificatie en registratie van zijn joodse stadsgenoten, hun vervolgens progressief toenemende uitsluiting uit het openbaar en economisch leven, hun isolatie en concentratie, om tenslotte uit te monden in hun
23
Voor alle duidelijkheid: We beperken ons hiervoor dus tot de keuzes (en niet-keuzes) van de door ons bestudeerde individuele dossiers. Hoe de nazi’s in Duitsland aan de macht kwamen bijvoorbeeld, komt dus niet aan bod. 24 “Een 'in de kijker' is een publiek toegankelijk document op Thomas (www.kuleuven.ac.be/thomas/actualiteit/indekijker) van maximaal 10.000 woorden (= ongeveer 20 bladzijden). Daarbij wordt op een paradigmatische manier een bepaald levensbeschouwelijk, religieus of theologisch geladen of te laden onderwerp in de geest van de nieuwe leerplannen op een godsdienstpedagogisch en didactisch verantwoorde en relevante manier ontwikkeld wordt. Een in de kijker wordt ter beschikking gesteld van leerkrachten godsdienst secundair onderwijs in zowel ASO, TSO/KSO als BSO.” Draaiboek ‘in de kijker’ 2005-2006. http://alo.theo.kuleuven.ac.be/Draaiboek_indekijker.doc. Mijn paper telde maar liefst 109 bladzijden. Het was de bedoeling dat dit materiaal in de loop van de komende jaren zou uitmonden in een electronische versie. Vermits ik echter het materieel eerst wilde uittesten in de klas, en er nog bjkomend opzoekingswerk vereist was, werd dit voorlopig nog even uitgesteld. Het zal dan ook bijzonder moeilijk worden om met het oog op deze ‘in de kijker’ in dit rijke materieel te gaan snoeien, om een geheel over te houden van slechts 20 bladzijden. Toch hebben mijn vijfdejaarsleerlingen al een hint gegeven door het het lesmateriaal van het eerste trimester te evaluaeren. Het resultaat hiervan werd op de website van De Living geplaatst: Resultaat evaluatie: cursus godsdienst 1e sem. kerst 2005 (vijfde jaar), http://users.pandora.be/deliving/5ejaar/Resultaat%20Evaluatieformulier%20kerst%202005.doc. 25 Die zijn te vinden in de paper voor professor Pollefeyt. http://www.deliving.be/vervolging/Daders%20slachtoffers%20omstanders.doc. Indien in de toekomst er op basis van deze werkstukken effectief een ‘in de kijker’ over de holocaust op de Thomaswebsite wordt geplaatst, dan zullen, ten behoeve van de godsdienstleerkrachten die daarmee willen werken, die godsdienstdidactische elementen en achtergrondliteratuur vanzelfsprekend hierin worden opgenomen. Maar de doelgroepen waarvoor déze paper werd geschreven, hebben daar toch minder boodschap aan. 26 “In Antwerpen zijn in de nazomer van 1942 in enkele weken tijd 10.000 tot 15.000 mensen verdwenen. Dat is toch niet weinig, dat is een unicum in de Belgische gschiedenis. Het heeft me altijd verbaasd dat daar zo weinig over geschreven is, in welke vorm ook, historisch onderzoek of fictie zelfs.” A. OTTE, “Dit is geen oude geschiedenis”, in De Standaard, 16 november 2005. 27 R. HILBERG, Daders slachtoffers omstanders. De joodse catastrofe 1933-1945. Vertaald door P. VAN DER KAAIJ, Haarlem, Uitgeverij J.H. Gottmer – H.J.W. Becht, 1992.
11 brutale arrestatie en de daarop volgende deportatie en exterminatie28. Het is logisch dat onmiddellijk op deze door Médard Schuyten geschetste historische context, het getuigenis van zijn kleindochter Julia Schuyten volgt. Het vormt immers het kernverhaal waarop deze hele paper is gebaseerd. In plaats van anonieme personen in het dagboek van Médard, krijgen nu helpers, slachtoffers en daders een naam, een gezicht en een eigen verhaal. Naast Julia, konden we ook nog verschillende andere, meestal eveneens protestantse helpers opsporen29. Het bleek hier niet te gaan om een georganiseerd protestants netwerk, maar om individuen die elkaar kenden, en die blijkbaar op elkaar beroep konden doen in tijden van nood. Bij de bespreking hiervan konden we soms niet anders dan wat vooruit te lopen op de verhalen van de joden, (en in mindere mate ook op die van de daders) die we pas in het tweede (en derde) hoofdstuk zullen behandelen. Een probleem is immers dat de verhalen van helpers, slachtoffers én daders op sommige momenten, zoals op het moment van een inval, zeer sterk met elkaar verbonden zijn, en dan ook onmogelijk verhaaltechnisch van elkaar gescheiden kunnen worden, zonder hier en daar in herhaling te vallen. Het zij zo. In het tweede hoofdstuk laten we eerst Edith Hönig aan het woord. Zij geeft immers heel veel nieuwe informatie over de eerste groep van door Julia en haar echtgenoot Klaas verborgen joden. We hebben ook getracht de opeenvolging van verschillende gebeurtenissen in haar verhaal qua chronologie zo accuraat mogelijk te dateren. Van Sylvieke Reichman hebben we na heel veel opzoekingswerk de volledige stamboom kunnen reconstrueren. Van verschillende nooit teruggekeerde kinderen wist niemand in de familie de naam. Er zijn slechts enkele overlijdensdata die we (nog) niet hebben kunnen vinden30. Het opzoekingswerk heeft ook een pak interessant materiaal opgeleverd over het milieu waaruit Sylvie, maar ook haar op 31 januari 1943 bij Klaas Sluys opgepakte tante, Myriam Reichman, en haar drie kinderen, uit afkomstig waren. Bijna alle mannen langs vaders- én langs moederskant waren werkzaam in de diamantsector. In het derde hoofdstuk komen er een reeks daders aan bod, maar gaan we maar op twee ervan dieper in, nl. diegenen die op die bewuste 31 januari 1943 aanwezig waren bij de inval bij Klaas Sluys in Boechout31. Vooral het goed gedocumenteerde geval van jodenjager Louis Debra zal de ethiek van de verantwoordelijkheid van de daders scherp stellen. Op zijn proces in 1949 werd immers tegen hem de doodstraf geëist, en kreeg hij levenslang; een vonnis waartegen hij in beroep ging, om tenslotte, op basis van een zeer uitvoerig psychiatrisch rapport, in 1950 vijftien jaar internering te krijgen. In het strafdossier van de radicale VNV-oorlogsburgemeester van Boechout, Staf Van Sintjan, staat niets over de inval bij Sluys, waarbij hij nochtans aanwezig was. We hebben daarvoor een verklaring gevonden32. Na de oorlog zullen de protestant Klaas Sluys en de katholiek Staf Van Sintjan nog op zeer gespannen voet met elkaar komen te staan. Het is een goed verhaal om het historisch gedeelte mee af te sluiten. Zoals we op het einde van elk hoofdstuk hebben gedaan, sluiten we ook dit laatste hoofdstuk af met een ethische reflectie; dit keer op de verantwoordelijkheid van de daders uit deze casus. Ook hier zullen we nagaan of David Jones’ stellingen de toets van de concrete realiteit kunnen doorstaan. Na een algemeen besluit en de bibliografie, som ik nog even die zaken en dossiers op die – wegens tijdsgebrek – nog niet onderzocht werden, en waar ongetwijfeld nog boeiend aanvullend materiaal in zal gevonden worden. Tenslotte geef ik in bijlage nog een aantal belangrijke documenten mee, die van cruciaal belang waren in ons verhaal.
28
Op deze wijze krijgen we dan toch al een eerste indruk van de anti-joodse politiek van de nazi’s, die van de Antwerpenaars omstanders en van de joden slachtoffers maakte. De individuele daders zelf zullen vooral pas in het derde hoofdstuk worden behandeld. 29 Dat was ook de uitdrukkelijke vraag van professor Lieve Gevers. 30 Het zijn vooral de sterfdata van de familie Karfiol-Grunspan. Hun enige (klein)dochter, Liliane Zawadski wenste om emotionele redenen niet mee te werken aan het onderzoek. 31 Wegens tijdsgebrek konden we – jammer genoeg - de strafdossiers van Jan Schuermans, eveneens aanwezig op die bewuste nacht in Boechout, en dat van Félix Lauterborn, die samen met Debra, de invallen bij de families Hendrickx in Edegem heeft geleid, niet meer opvragen. 32 Voor alle duidelijkheid: Staf Van Sintjan werd in 1963 in ere hersteld.
12
HERMENEUTISCHE KNOOPPUNTEN M.B.T. DE SHOA IN HET ALGEMEEN33 Je schrijft: “Er is geen Vlaming of hij heeft racistische reflexen. Ik ook!” “Klopt. Je moet dat niet overdrijven, want ik zeg niet dat alle Vlamingen doorwinterde racisten zijn. Ik geloof dat elke mens racistische reflexen heeft. Je moet eens Marokkanen bezig horen over joden of Vlamingen. Of joden over Marokkanen. De ergernis tegen het vreemde is een natuurlijke reflex. Dat betekent niet dat het een goede reflex is. Dat besef ontbreekt vaak. Mensen beginnen hun racisme te rationaliseren. Ze zeggen: Het is logisch dat ik niet van Marokkanen hou, want onze cultuur is superieur aan die van hen.” 34 Tom Naegels Hebben de meeste jongeren (én volwassenen) voldoende weet van de jodenvervolgingen (en van andere genocides), van antisemitisme en racisme? Hebben ze voldoende kennis om te oordelen over de verschillende keuzes die men zowel toen als nu, zowel individueel als collectief (niet) kon/kan maken? Wordt hun houding nog bepaald door de eigen familiegeschiedenis tijdens de Tweede Wereldoorlog, in zoverre ze nog gekend is? In welke mate wordt hun eigen houding bepaald door hun huidige politieke voorkeur? In welke mate wordt hun houding bepaald door positieve of negatieve ervaringen met “die anderen”? Het lijkt gemakkelijk om (een hele tijd) na de feiten over “anderen” een oordeel te vellen. Maar dit dossier wil ook aantonen dat ook vandaag ieder van ons vandaag keuzes kan maken… of niet. Deze problematiek vraagt in ieder geval de wil om zich grondig te informeren, te nuanceren én zich te engageren. Sommige jongeren zijn nauwelijks op de hoogte van de shoah (of de holocaust), terwijl anderen klagen over “overkill”. Jongeren met een ruime interesse voor geschiedenis zijn meestal erg goed op de hoogte. Andere jongeren kennen soms enkel de grote lijnen, en nog andere vallen compleet uit de lucht. Vooral onder allochtone jongeren is de onwetendheid soms erg groot. Centraal bij dit onderwerp staan de vragen: • • •
Wat is er precies met de joden gebeurd tijdens de Tweede Wereldoorlog? Wisten de Vlamingen hiervan, en wat was hun reactie? Wat zou ik in hun positie gedaan hebben? Hoe is het ooit zover kunnen komen, en wat kunnen/moeten wij doen om te voorkomen dat het ooit opnieuw gebeurt?
Hermeneutische knooppunten Vanuit de historische werkelijkheid dringen vragen zich op als: • “Wie vergeet, is gedoemd om te herhalen,” zegt de joodse overlevende en Nobelprijswinnaar Elie Wiesel. Klopt dat? Kan kennis (van de geschiedenis) dit voorkomen? • Wordt niet te snel en te gemakkelijk geoordeeld over het handelen of niet handelen van mensen in verleden? • Kunnen wij vandaag eigenlijk nog wel oordelen over feiten die zo ver achter ons liggen? 33
D.w.z. hermeneutische knooppunten m.b.t. de shoah die niet onder te brengen zijn bij de afzonderlijke hoofstukken over (inviduele) omstanders, slachtoffers en daders. 34 Dit citaat wordt vervolgd door: “Je laat in Los een man zeggen: “Ik ben bang dat ze onze monumenten zullen verwoesten.”“Dat is een typische reflex, niet los te zien van de sfeer van de voorbije vijf jaar, waarin alle schaamte overboord gegooid wordt als het gaat over de islam. Beweren dat moslims barbaren zijn die onze cultuur kapot maken, is een normaal standpunt geworden. Het wordt niet eens meer erkend als racisme. Eminente islamologen beweren dat soort zaken in hun boeken. Elke racist kan zich baseren op respectabele autoriteiten die eigenlijk hetzelfde zeggen.” T. NAEGELS over zijn roman Los, in Magazine Letters, 07 april 2005, p.12.
13 Wat is het belang van de manier waarop we omgaan met het verleden? Kunnen we dat niet beter laten rusten en vooruit kijken, naar de toekomst? • Is het belangrijk om bv. zestig jaar na de feiten nog te trachten de waarheid te achterhalen? En als je door (nieuw) historisch onderzoek de waarheid nog hebt kunnen achterhalen, moet je ze dan publiek maken via een publicatie, een documentaire, het internet of een andere informatiedrager? Welke rechten heeft de waarheid? En hoe zit dat dan met de wet op de privacy? Vanuit de actuele werkelijkheid dringen vragen zich op als: • Welke aanpak prikkelt de interesse van jongeren in de shoah, doet hen bewust worden van het gevaar van racisme (i.c. antisemitisme) toen en nu, maakt empathie mogelijk voor “de anderen” en brengt eventueel een begin teweeg van een andere houding tegenover “anderen”; én welke aanpak werkt contraproductief. • Zijn er parallellen tussen de houding tegenover de joden voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog en de houding tegenover de allochtonen, asielzoekers, vluchtelingen vandaag? • Is het correct en/of opportuun om de herdenking van de shoah te gebruiken als middel om extreem-rechts terug te dringen? Heiligt het doel de middelen? • Behoort een herhaling van de jodenvervolging in West-Europa tot de mogelijkheden, of heeft de mensheid na de Tweede Wereldoorlog voor eens en voor altijd haar les wel geleerd? • Is de jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog een uniek gebeuren, met niets anders te vergelijken; of is het een genocide als een ander, met dezelfde mechanismen en dezelfde dilemma’s? Is er bv. een wezenlijk verschil tussen de holocaust en de genocide in Rwanda? • Kan men in het onderwijs leerlingen weerbaar maken tegen dergelijke mechanismen en tegen totalitaire ideologieën; en als dat zo is, wat is dan daarvoor de meest aangewezen aanpak? • Welke rol zou de internationale gemeenschap kunnen/moeten spelen bij de preventie en repressie van genocides? Is het Internationaal Strafhof in Den Haag een efficiënt middel om toekomstige genocides te helpen voorkomen? • Wat is na een genocide het verschil tussen wraak en gerechtigheid? (Hoe) kunnen de tranen en jammerkreten van de stervende baby’s ooit gewroken worden? Wat is voor de kopstukken van zo’n genocide een gerechtvaardigde straf? Is er vergeving mogelijk voor deze kopstukken, die vaak (honderd)duizenden mensenlevens op hun geweten hebben, en vele anderen fysisch en/of psychisch voor het leven hebben getekend? Wat doe je hier met je spontane gevoelens van wraak, schuld, verdriet, angst, machteloosheid, kwaadheid, agressie en haat? Hoe moet een land waar een genocide heeft plaatsgevonden, daarna verder? Is er verzoening mogelijk tussen de groep “daders” en de groep “slachtoffers”? Vanuit de theologie dringen vragen zich op als: • Kan je na de shoah nog wel geloven in de goddelijke voorzienigheid, in de goedheid van God, of zijn bestaan überhaupt? Is de shoah geen teken van de dood van God? Is het nog mogelijk te geloven in een God die dergelijke wreedheden toestaat? Was de shoah de wil van God? Wat vertellen de gruwelijkheden tegenover onschuldigen, en vooral het lijden van ontelbare kinderen, over de aard van een God die zulke dingen laat gebeuren? • Als de aarde zich in het Oude Testament opende om Korach, Datan en Abiram te verslinden omdat ze op het altaar van de Heer vreemd vuur hadden geofferd (Numeri 16), waarom opende ze zich dan niet om Hitler, Eichman en Himmler te verslinden omdat ze in Auschwitz een vreemd vuur hadden gecreëerd waarvan de vlammen tot in de hemel laaiden? Moet God niet worden aangeklaagd wegens medeplichtigheid aan, of tenminste nalatigheid bij misdaden tegen de menselijkheid? Of m.a.w.: kan je na Auschwitz nog wel geloven in de almacht van God? •
14
HOOFDSTUK I. DE OMSTANDERS, HELPERS EN REDDERS 0. HERMENEUTISCHE KNOOPPUNTEN M.B.T. DE HELPERS • •
•
• • • • •
•
•
• • •
Zijn er bepaalde karaktertrekken of temperamenten die “typisch” zijn voor omstanders enerzijds en voor helpers anderzijds? Zijn getuigenissen van omstanders en helpers betrouwbaar? Zijn zij bruikbaar in eventuele processen tegen de daders? Wat is de waarde van foto- en beeldmateriaal als bewijsmateriaal? Wat is “de waarheid”? Is dat de waarheid van de overwinnaars? Hoe kan je geweldloos blijven in dergelijke situatie van onderdrukking en vervolging? Hoe kan je iets doen (voor de naaste) zonder in de spiraal van geweld te geraken die voor zovelen het einde betekent? Hadden niet veel meer joden gered kunnen worden als de Vlamingen en andere volkeren zich massaal tegen de deportatie van de joden hadden verzet? Wat zet(te) mensen ertoe aan om vreemdelingen of vervolgden (i.c.joden) te helpen en/of te verbergen? Wat zet(te) mensen ertoe aan om te protesteren tegen de behandeling van vreemdelingen of vervolgden (i.c.joden)? Wat zet(te) mensen ertoe aan om niets te doen, zelfs niet te protesteren tegen de behandeling van vreemdelingen of vervolgden (i.c.joden)? Een van de argumenten die na een genocide vaak wordt bovengehaald, is de bewering dat men zegt dat men het niet wist: “Wir haben es nicht gewußt.”? Klopt dat? Is dat een geldig excuus? Hoe is het mogelijk dat “omstanders” zich na de shoah gewoon aan hun dagelijkse bezigheden wijdden, alsof er niets gebeurd is? Hoe kon het leven gewoon doorgaan in een plaats waar de grond zo doordrenkt was van bloed, waar zoveel geesten van vermoorde mannen, vrouwen en kinderen rondzweven? Is er verschil in houding tussen diegenen die voordien (een goed) contact hadden met de “vreemdelingen of vervolgden (i.c.joden)” en diegenen die nog nooit met hen in contact waren gekomen? Valt het te voorspellen hoe je zelf zou reageren als je moest kiezen om vreemdelingen of vervolgden (i.c. joden) al of niet te helpen? Hadden de geallieerden de (aanvoerlijnen naar) de vernietigingskampen moeten bombarderen? Had het verzet (meer) jodentransporten moeten (proberen) tegen te houden?
15
1. DE OMSTANDERS 1.1. DE GROOTVADER: MÉDARD SCHUYTEN
Figuur 6 Médard Schuyten, oktober 1943 (Fragment van een foto, Archief Margaret Hickman-Schuyten)
“De nodige aandacht voor de jodentransportaties, met af en toe verwijzingen naar reacties van de Antwerpse man in de straat, was … terug te vinden in de begin 1945 verschenen dagboeknotities van de Antwerpse scheikundige prof. dr. M.C. Schuyten35, een overtuigd protestant die tijdens de oorlogsperiode troost had gevonden in de bijbel.”36 Medard Schuyten was echter een bekeerling, die zelf niet zoveel naar de diensten ging van de protestantse kerk. Omdat zijn protestantse geloof, en dat van zijn zoon Henri, en diens oudste kinderen, Jeanne, Julia en René, een belangrijke rol zal gaan spelen in hun denken, doen en laten tijdens de Tweede Wereldoorlog, is het belangrijk om even stil te staan bij de invloed van de gebeurtenissen tijdens de Eerste Wereldoorlog op Médards opvattingen en levensbeschouwing37. Zijn kleinzoon, Wim Schuyten, schreef hierover in een brief 35
SCHUYTEN, M.C. & m.m.v. PEETERS, J., Oorlogsdagboek. Antwerpsche nota’s 1940-1944, Antwerpen, De Techniek, [1945]. Uit de Nationale Bibliografie blijkt dat het boek reeds verscheen in maart 1945, d.w.z. terwijl de oorlog nog bezig was, maar Antwerpen intussen al wel bevrijd was. De volledige tekst van het boek is te vinden op Schuyten, M.C., Oorlogsdagboek. Antwerpsche nota's 1940-1944 (Deel 1), Antwerpen, De Techniek, maart 1945. Schuyten, M.C., Oorlogsdagboek. Antwerpsche nota's 19401944 (Deel 2), Antwerpen, De Techniek, maart 1945. Schuyten, M.C., Oorlogsdagboek. Antwerpsche nota's 1940-1944 (Deel 3), Antwerpen, De Techniek, maart 1945. 36 L. SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad. Een geschiedenis van Antwerpen en zijn joodse bevolking (1844-1944), Tielt, Lannoo, 2000, p. XXXII. 37 “Twee zijner zoons, zijn oudste en zijn jongste, trokken als oorlogsvrijwilligers naar het front; de laatste, René Florent, geboren te Antwerpen, 29 maart 1897, sneuvelde aan den Ijzer op 18 juli 1916; de oudste viel er ook, een kogel in de borst, werd zwaargewond naar Zuid-Frankrijk vervoerd, genas er als bij wonder; hij zou aan de Universiteit van Montpellier zijn doctoraat behalen in de Geneeskunde (…) In juni 1916 ontving hij bezoek van de Duitsche wetenschappelijke vermaardheid, Prof. Dr. Th. Ziehen, een vroegeren Berlijnschen vriend, die hem een professoraat aan de Philosopische Faculteit aan de te stichten Vlaamsche Hoogeschool te Gent kwam aanbieden, namens de bezettende overheid. Dr. Schuyten, lid der Vlaamsche Hoogeschoolcommissie, alhoewel over het principe der Vervlaamsching het volkomen eens, weigerde dit aanbod, daar zijn gewetensbezwaren hem niet toelieten hierop in te gaan. Tegen zijn opgeworpen gemoedsmotieven kon zelfs Dr. Tack, voorzitter van den Raad van Vlaanderen, niets inbrengen.” J. PEETERS, Schets van Leven en Werk van Dr. M. C. Schuyten, Overdruk uit Moderne School, 12 (1938) 8. Schuyten, die
16 van 28.10.2005 – die overigens een goed beeld geeft van de verwantschap tussen de belangrijkste hoofdpersonages uit Julia’s verhaal – hetvolgende: “Both my father [Hendrik Schuyten] and grandfather [Médard Schuyten] were atheists, until sometime after the first World War. That war took the life of one of my grandfather Médard’s sons [René Schuyten, °29.3.1897-†18.7.1916], and critically wounded another [Médard Schuyten jr]. It is our perception that these events may have shaken grandfather’s atheistic confidence and forced his thinking in the direction of spiritual realities. My father, Henri, was exempt from military service because he was already the father of one daughter (Jeanne, [°31.10.1913]) and they were expecting another child (Julia, [°16.11.1914]). He and his young wife [Margaretha van Oudheusden], who was then a practising Roman Catholic, and their two little children went through the hardships and deprivations of the German occupation like everyone else. During the returning peace and relative prosperity after the war, my brother René was born May 7, 1919. Sometime during this period my father and grandfather together attended an evangelistic meeting. According to my father’s later testimony, their (or at least his) subconscious hope in going to such a meeting, was that their atheistic convictions might be vindicated as measured against the “naive” beliefs of Christians. Apparently, they experienced the exact opposite, and came home rather shaken and subdued. It was, for both of them, a factor in their eventual conversion to Christianity… My grandparents at some point began to attend the outreach ministeries of an American mission under the leadership of a military officer by the name of Norton – from which this particular group acquired the nickname “The Nortons”.38
Historicus en specialist m.b.t. de jodenvervolging in het Antwerpse, Lieven Saerens, schrijft in zijn doctoraat over het belang en de betekenis van Médard Schuytens oorlogsdagboek: “Qua persoonlijk doorleefde ooggetuigenverhalen kunnen we in de eerste plaats verwijzen naar het Oorlogsdagboek 1940-1944 (Antwerpen, [1945]) van Prof. Dr. M. C. Schuyten, een hoogleraar scheikunde en onder meer medewerker aan de Parijse Revue Générale des Sciences Pures. Het ging hier om een uiterst gelovig protestant, ook al niet echt het profiel van de Antwerpse ‘doorsneeburger’. ‘Het algemeen gebeuren werd toegelicht op Bijbelsen grond telkens als zulks te pas kwam’, schreef Schuyten in zijn voorwoord… M.C. Schuyten bekeek de jodenvervolging aanvankelijk louter vanuit religieus standpunt. Referenties aan een ‘communis opinio’ waren bij hem lange tijd niet te vinden. Hij scheen zich liever wat te verbergen achter de veilige muren van zijn wetenschappelijke bibliotheek. Gewapend met de bijbel (het Oude Testament) was het voor hem al onmiddellijk duidelijk dat Duitsland de oorlog wel moest verliezen en dat Groot-Brittannië de natuurlijke bondgenoot van ‘Israël’ was. ‘Tegenover Hitler staat Engeland dat strijdt voor de vrijheid der wereld, hiervoor in de H. Schrift aangewezen (…) om het Duitse Jodendrama te wreken. Geen menselijk gedoe kan de vervulling der prophetieën tegenhouden, ook geen Hitler al mocht ook zijn verwaandheid tot het onbegrensde worden aangedikt. (…) De Bijbel zegt, doelende op de martelgang der joden door de eeuwen heen, dat de beulen hun vreselijke straf niet zullen ontgaan! Gelukkig.’ Schuyten was er inderdaad gerust op. Immers, was de Balfour-declaratie van 1917 niet een eerste officiële fase geweest ‘inzake de prophetie over de 12 stammen terug verenigd in het land hunner vaderen’? Schuytens standpunt was duidelijk niet dat van een katholiek. (…) De Katholieke Kerk was allesbehalve opgetogen over de Balfour-declaratie. Vanuit zijn intellectuele en godsdienstige achtergrond kan M.C. Schuyten slechts representatief genoemd worden voor een beperkt deel van de Antwerpse publieke opinie. (…) Knarsetanden, ingehouden woede en verbijstering dat zulke barbaarsheden als de jodenvervolging nog in volle twintigste eeuw konden plaatsgrijpen, leken de houding van M.C. Schuyten te bepalen. Maar hij blijft in zijn woorden steken. Het woord ‘verzet’ scheen niet bij hem op te komen. Afgaande op dit getuigenis leken ‘verontwaardiging’ en ‘ergernis’ de sleutelwoorden.”39
met het eerste Vlaamse proefschrift in België aan de Gentse Hogeschool promoveerde tot doctor in de Natuurwetenschappen bewijst hiermee dat je ook perfect Vlaamsgezind kon zijn, zonder te collaboreren. 38 Brief van Wim Schuyten aan J. Maes, 28.10.2005. 39 L. SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad. Een geschiedenis van Antwerpen en zijn joodse bevolking (1844-1944), Tielt, Lannoo, 2000, p. 658-659, 679.
17 Medard C. Schuyten (°Oostende, 24.9.1866-†Antwerpen, 30.03.1948) woonde tot aan zijn dood in de Devrièrestraat 37 te Antwerpen40 en was tevens de grootvader van Julia(na) Schuyten (zie verder).
Fragmenten i.v.m. de jodenvervolging uit Médard Schuytens’ oorlogsdagboek 17-5-1940 De Duitsche overval in Nederland en België is ingezet geworden in den nacht van 9-10 Mei… Tamelijk sterke exodus uit Antwerpen naar Frankrijk en de kust, met auto’s, rijwielen, karren, te voet. Nogal paniek en schrik, maar de meesten hier zijn kalm en rustig, verroeren geen vin, zeggen te blijven. Bijna alle joden zijn weg. (p. 7) 12-6-1940 De namen van al de in de stad verblijvende Joden moeten door onze politie worden binnengebracht; Wat zou deze onverwachte maatregel – na de gegeven belofte de Joden gerust te laten – wel mogen betekenen?41 (p.22) 20-10-40 Als er toch maar één partij is die zal bovenkraaien, nm. de Engelsche, die daarvoor bestemd is. De Bijbelsche ondergrond is steeds daar. Immers de Jodenvervolgers moeten thans gestraft worden door Engeland-Israël (Ezechiël 25: 32-34).42 (p. 54) 7-1[1]-40 Al de Joden die openbare ambten – onderwijzers en leeraars incluis – bekleeden, zullen worden afgezet43. Het onderzoek over hun stamboom gaat twee geslachten terug. En aan de Joden zou geen letsel geschieden? Ja, werd het verboden straatbetogingen tegen hen te houden, zeggen de plakkaten in het begin der bezetting! Altoos leugen en kwade trouw over alles zonder ophouden. Ze zijn bezig hun krediet in de wereld zelf stuk te slaan. (p. 55) 20-12-40 Weer een verordening betreffende de hier verblijvende Joden: een gedeelte dezer bevolking heeft aanzegging gekregen dat zij zich vandaag rond 8 uur moet verzamelen aan de Zuidstatie; hun jongens boven 15 jaar moeten echter hier blijven. Zij mogen 5 kg voedsel en 25 kg kleedingsstoffen meenemen, meer niet. Bestemming onbekend.44 (p. 62-63) 40
Brief van René Schuyten uit Herentals van 30 januari 1940 aan Nelly Opstelten (Archief Margaret Hickman-Schuyten). 41 “Mogelijk vergiste de waarnemer zich. Concrete aanwijzingen over de registratie van Antwerpse joden in juni 1940 vonden we tot dusver nergens terug.” L. Saerens, Vreemdelingen in een wereldstad. Een geschiedenis van Antwerpen en zijn joodse bevolking (1844-1944), Tielt, Lannoo, 2000, p. 560. “Volgens de index van de Dagelijksche Orders van het Hoofdcommissariaat van Politie verzocht de ‘burgemeester’ op 24 juni wel om ‘Inschrijvingslijsten’ van Vreemdelingen.” Idem, p. 802. Op 28.10.1940 vaardigde de bezetter een belangrijke anti-joodse verordening uit die o.a. een paragraaf bevatte waarin stond dat “alle joden boven de vijftien jaar verplicht waren zich tegen uiterlijk 30 november 1940 bj de gemeentebesturen in een ‘Jodenregister’ in te schrijven.” L. SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad, p. 499-501. 42 Het is duidelijk dat het hier eigenlijk om Ez. 25, 12-14 moet gaan. 43 Verordening van 28 oktober 1940, betreffende het verwijderen van joden uit ambten en betrekkingen. L. SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad, p. 500. 44 Ook dit klopt. “Rond midden december … nam de Feldkommandatur de beslissing om het merendeel van de in november geregistreerde vreemdelingen uit het arondissement Antwerpen uit te wijzen…. Op 18 december 1940 bezorgde de Antwerpse politie een eerste maal uitwijzingsbevelen, 608 in totaal. Daarin werd vermeld dat de betrokkenen, onder dreiging van strafmaatregelen, zich op bepaalde dag en uur, (meestal) om acht uur ’s ochtends, aan het Antwerpse Zuid-Station, gelegen aan de Simon Bolivarplaats, dienden aan te melden. De uitgewezenen moesten naast de vereiste papieren ‘mondvoorraad’ voor drie dagen meebrengen. Het ‘reisgoed’ diende beperkt te blijven tot ten hoogste 25 kilogram per volwassen persoon. ‘Andere zaken’ konden ‘bij onbekenden in uw huidige woonplaats’ worden achtergelaten en later ‘met inachtname der voorschriften op het openbaar verkeer’ worden nagezonden. Het was ‘toegelaten’ ‘kinderen tot den ouderdom van 15 jaar of minder, die deel uitmaakten van uw huishouden, naar uw nieuwe verblijfplaats mede te nemen.’.
18 26-12-40 Nu is bedoelde bestemming ter oore gekomen: het zijn de hier verblijvende Poolsche Joden die terug naar hun vaderland worden gestuurd om aldaar in de concentratiekampen van hun geloofsgenooten aan den marteldood te worden blootgesteld.45 (p. 63) 6-1-41 Een wetenschappelijke verhandeling die ik in maart ’40 naar de “Revue générale des Sciences pures” te Parijs opzond, kon toen niet doorgaan. Maar nu heb ik bericht gekregen dat het tijdschrift vermoedelijk opnieuw zal mogen verschijnen, met de aanzegging vanwege de Duitsche autoriteiten dat geen Joden mogen medewerken. En nu moet ik als medewerker de bevestiging geven dat ik niet tot den Israëlitischen godsdienst behoor; hetgeen ik gedaan heb, er bijvoegende dat ik protestant ben, met de bedoeling aan te stippen dat ook de Wetenschap, de zuivere experimenteele Wetenschap precies niet louter gevoed wordt door reine materialistische drijfveeren en beschouwingen. 9-1-41 En wat vertelt men in Duitschland nog? Dat de vrouw van Goebbels haar eigen zoontje van 10 jaar, van haar eersten (Joodschen) man, in een zinneloozengesticht heeft gestopt louter om genoegen te doen aan de politiek van haar tweeden man. Men vertelt dat het jongetje helemaal niet gek is. Maar het is een Joodje, ziet u? Zoo gedraagt zich een nazimoeder, vrouw van een naziminister. Maar neem nu dat het kind wel krankzinnig is, zal dan nog een moeder die in weelde leeft zich van haar eigen bloed ontmaken?46 (p. 65) 16-1-41 De fameuze gouwleider Dr. Ley heeft het noodig gevonden om nog eens in een samenkomst van nazis er op te drukken dat het Germaanse volk het superieure is, al de andere rassen minderwaardig zijn; deze mogen honger lijden en hebben geen kultuur van doen… En de superieure mensch Ley heeft aldus zeker vergeten zich voorafgaandelijk af te vragen in welke minderwaardige landen de Nobelprijzen in Wetenschap en Kunst werden gewonnen, welke roemrijke universiteiten, akademies, geleerde gezelschappen men over de wereld kan aanhalen, ook buiten het superieure Duitschland; en men vraagt zich af of hij niet weet dat er een werkelijk superieur beginsel over de menschheid heerscht, nl. dat der menschlievendheid, dat verbiedt één enkel mensch door gebrek aan voedsel te laten omkomen. Och ja, hij weet het wel, wij geven het hem nog toe, maar in zijn grenzeloozen hoogmoed verwerpt hij dat beginsel, omdat hij ook de eenig
De ‘toekomende verblijfplaats’ werd op het uitwijzingsbevel niet vermeld, maar zou in het ‘aankomststation’ worden ingevuld.” L. SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad, p.562-563. 45 “De uitspraak van Schuyten verdient verdergezet onderzoek. Voor de uitgewezenen over wie wij concrete gegevens, zoals bewaard in het Anwerps Stadsarchief, bezitten, bleek de uiteindelijke bestemming echter Limburg te zijn.” L. SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad, p. 563. Dat kunnen wij besvestigen. De Duitse (ex-Oostenrijkse) Igo Gross en zijn vrouw Rosalie Berlstein komen op 26.1.1941 aan in Zeelhem, Dorpstraat 26. Zij (moeten er) blijven tot 16.8.1941. (DV, Dossier Gross, Israel, 11.2.1941; 5.8.1941) De eveneens Duitse (ex-Oostenrijkse) Chana Hönig wordt op 1.2.1941 “met het uitdrijvingsbevel 6845 geschrapt uit het vreemdelingenregister Berchem, Statiestraat 124 en heeft als nieuw adres opgegeven: S. Sauwestrelaan 65 in Beverloo. Zij zal er (moeten) blijven tot 23.7.1941. (DV, Dossier Hönig, Chana, 21.5.1941; 10.9.1941) De Poolse familie Hersz en Estara Nadel-Neumann, met hun twee zonen, Manfred en Max, worden op 2.1.1941 ingeschreven in Diepenbeek, Kapelstraat 50. Zij moeten er blijven tot mei 1941. (DV, Dossier Nadel, Hersz, 3.1.1941; 7.6.1941). In totaal reden er van december 1940 tot februari 1941 negen treinen met in totaal 2656 uitgewezenen naar Limburg. L. SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad, p. 565. Op 7.2.1941 wordt de Poolse Majer Hanfling amtbshalve geschrapt uit het vreemdelingenregister van Antwerpen, Nerviërstraat 22. Hij wordt, met zijn moeder, de Poolse Feiga Glatt, blijkbaar gedeporteerd naar Bressoux (Luik). Hij blijft er (verplicht) tot april 1942. Feiga Glatt, die weduwe is, kan twee maanden na haar huwelijk met Ludovic Reichman, toch iets vroeger naar Antwerpen terugkeren (DO, Dossier Hanfling, Majer; DV, Dossier Reichman, Louis) 46 Dit klopt niet. De enige zoon uit Magda Goebbels’ eerste huwelijk met de industrieel Günther Quandt, Harald Quandt (°1.11.1921), staat gewoon achteraan mee op deze foto van de familie Goebbels van 12.10.1942. Zij had (voordien) wel een lange relatie met de joodse zionist Chaim Arlozorow. (Wikipedia, http://en.wikipedia.org/wiki/Harald_Quandt)
19 ware Christelijke principes, die hij besmet acht door het Jodendom dat geen bruut geweld voorstelt, met het brandmerk der minderwaardigheid bestempelt. Eens komt de afrekening. Ze is nu op weg. En dan? Hoogmoed komt voor den val. (p. 69) 18-2-41 Wij hebben gemeld dat sommige Joden der stad zich moesten verzamelen aan het Zuidstation om naar Polen in concentratiekampen den marteldood tegemoet te gaan. Nu vernemen wij, oorspronkelijk uit den mond van een ooggetuige, beambte van bewust station, dat men de Joden zonder onderscheid verplichtte zich op het perron neer te hurken op knieën en ellebogen om zoo naar hun compartimenten te strompelen; en onder weg werden zij gestampt. Stel u dat toneel voor, en zie die zonder reden wreedaardig behandelde mannen, vrouwen en kinderen. De ooggetuige, oudstrijder van 14, deed het onmenschelijke op zichzelf om de beulen niet bij de strot te grijpen en ze te wurgen. De Bijbel zegt, doelende op de marteling der Joden door de eeuwen heen, dat de beulen hun vreeselijke straf niet zullen ontgaan. Gelukkig.47 (p. 77) 16-4-41 Een Synagoge aan de Oostenstraat werd in brand gestoken door de Dinasos, Antwerpsche jongens; de ruiten werden met ijzeren stangen stuk geslagen, de banken en Bijbels op straat gesmeten, de omliggende Joodsche huizingen erg beschadigd en gedeeltelijk verbrand, de menschen mishandeld48. De politie greep in toen het te laat was. Men zegt dat Duitse officieren films opnamen. En schier op hetzelfde oogenblik gebeurde hetzelfde te Brussel. (p. 88) 30-8-41 Er is hier een Joodsche school, aangenomen door den Staat. De Belgische officieele onderwijzers van die school, waarin de Rabbijn les geeft in godsdienst, zijn allen nazis en vervaarlijk antiEngelsch. Wat zegt u van een dergelijken geest in een Joodsche school? Wie verklaart een dergelijken kanker? Leg uit. (p. 108) 8-9-41 Wij vernemen dat vóór enigen dagen de Duitschers een inval hebben gedaan in de Diamantclub der Pelikaanstraat en de aanwezige kooplieden (Joden) hun persoonlijke koopwaar hebben moeten afstaan. Een der bestolenen schatte den totalen buit op ongeveer 25 millioen frank. (p. 109) 22-9-41 In sommige winkels der stad ziet men op de vitrien een bericht geplakt, zeggende dat de betr. handel een “Jüdisches Unternehmen” is, een Joodsche onderneming, in de drie talen, met de Duitsche eerst. In Vlaanderen Vlaamsch, hé? Na de andere, natuurlijk. En geen van de V.N.V.-ers die kikt, noch over de taal, noch over de vrijheid van godsdienst. Wat zou dat? (p. 110-111) Tussen 20-1-42 en 23-1-42 Joodsche doktoren worden uit concentratiekampen ontslagen om op het Russische front den medicalen dienst te gaan helpen. Teekenend. (p. 126) Februari [42] Hitler heeft gezegd, in het begin van zijn aanval op Rusland, dat hij het Kremlin, ontheiligd door den Wandelenden Jood, volledig ging vernietigen. Hij merkt echter niet, helaas, dat hij zelf, met zijn overal verspreide legerscharen, zeer net bedoelden zinnebeeldigen Jood bezig is na te bootsen, maar 47
Ook dit klopt. “Mogelijk had dat betrekking op het laatste transport, dat op woensdag 12 februari 1941 om 12.25 uur ’s middags Antwerpen verliet. Zonder daarover concrete aanwijzingen te geven, bevatte het betreffende politierapport uitzonderlijk enkele indicaties dat het transport niet rimpelloos verliep… Maakte het … uitzonderlijk melding van van een ‘geval van braking en verschillende gevallen van hoofdpijn’ onder de ‘geëvacueerde’ personen.” L. SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad, p. 564. 48 Deze pogrom gebeurde op paasmaandag 14 april 1941. Zie J. DE VOLDER & L. WOUTERS, Van binnen weent mijn hart , p. 45. Na deze Antwerpse “Kristalnacht” werd er voor de Antwerpse joden een uitgaansverbod ingesteld dat voor de verdere duur van de bezetting van kracht zou blijven. Zie L. SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad, p. 576.
20 gedoemd is nooit den werkelijken Jood te zullen kunnen evenaren, omdat deze onsterfelijk is en hij, Hitler, met heel zijn satanisch systeem met zekerheid zal verdwijnen. (p. 128) (…) Opzienbarend bericht: 400 gezonde, sterke jonge Joden zijn naar Duitschland meegenomen om aldaar als proefkonijntjes de degelijkheid van een nieuw stikgas te illustreeren. Allen zijn natuurlijk omgekomen.49 (p. 128) [Na 15-2-42] Rusland geeft 7 redenen waarom Hitler moet verliezen: de groote groeiende macht der verbondenen aan schepen, manschappen, materieel, de ¾ der menschheid zijn tegen de spil50 gekant, enz. De voornaamste – de Jodenvervolging – wordt niet vermeld. (p. 129) Maart Onder de vele blaadjes die hier te lande verschijnen onder het bestuur van de bezetting, is er een dat zich bijzonder onderscheidt door zijn Jodenhaat en steeds maar bij elke gelegenheid er op uit is om de bevolking tegen die ongelukkige vervolgden op te hitsen. Het heet “Volksche Aanval” en huist Filips-de-Champagnestraat 52, Brussel, onder leiding van Mster René Lambrichts. Ziehier twee staaltjes van dagelijksche opruierij (21 Maart 1942): Joden-politie Antwerpen, den 17 Maart 1942 Aan Volksverwering F. de Champagnestraat 52 Brussel Sedert eenigen tijd gaan er langs verschillende zijden stemmen op voor de oprichting eener jodenpolitie, zulks tot mijn groote voldoening, ook in het dagblad “Volk en Staat”. Voor ieder, die met den jodenhandel, of beter gezegd jodenzwendel, goed gekend is, moet het vervelend worden steeds terug te komen op hetzelfde thema, zijnde “De joden loopen nog na 8 uren ’s avonds op de straat”. Dat zulks de waarheid is der dagelijksche overtredingen der BELGISCHE WETTEN, weet ik bij persoonlijke ondervinding. Hier volgen eenige voorbeelden: 1) Joodsche diamantslijpers “zonder handelsregister”, handelen ?? in textielwaren!! 2) Verschillende joden der gemeente Borgerhout en Berchem halen de rantsoenzegels af van familieleden welke naar het buitenland gevlucht zijn. 3) De helft der joodsche handelaars betalen geen belastingen wat zeker een overtreding is op onze Grondwet van 1830 (!!) 4) Tientallen joden lopen het land af om edele metalen op te koopen. Het aldus bekomen goud, platina, enz. dient alleen om de kapitaalvlucht der rijke joden uit België te bevorderen. Deze lieden plegen een aanslag op ons krediet, dus ook op de veiligheid van den Staat. 49
Tussen oktober 1939 en mei 1940 werden in West-Pruisen en de Warthegau circa 10.000 psychiatrische patiënten vermoord. Velen van hen werden omgebracht met behulp van een nieuwe techniek, de mobiele gaskamer (met koolmonoxide). Begin 1941 werd de euthanasiecampagne uitgebreid tot de concentratiekampen. Eind augustus of begin september 1941 probeert Fritsch, de tijdelijke plaatsvervanger van kampcommandant Höss, het effect uit van Zyklon B(lausäure), een chemicalie die in het kamp werd gebruikt om ongedierte te bestijden, op zieke sovjetkrijgsgevangenen. Uit: L. REES, Auschwitz, Antwerpen, Manteau, 2005, p. 64, 75. « Le mémorialiste, qui ne cite pas sa source, imagine que ces Juifs ont été déportés de Belgique. Telle quelle, son information sensationelle est fausse. Rien n’autorise ce chroniqueur à faire cette supposition. Selon toute vraisemblance, il interprète une rumeur de source allemande qui circulerait en Belgique où l’on connaîtrait, dès février 1942, les travaux effectués à l’Est dans les camps de concentration juifs. Des militaires allemands n’ignorent pas l’existence des chambres à gaz ou, tout au moins, ce qu’ils appellent ‘la mort sans blessure’”. M. STEINBERG, Le dossier Bruxelles-Auschwitz. La police SS et l’extermination des Juifs de Belgique. Met een voorwoord van B. & S. KLARSFELD, een nawoord van M. PIORO en gerechtelijke documenten van de zaak Ehlers, Brussel, le Comité Belge de soutien à la partie civile dans le procès des officiers SS Ehlers, Asche, Canaris, responsables de la déportation des Juifs de Belgique, 1980, p. 102. “The first extermination centre of the ‘final solution’ to begin killing on a mass scale was Chelmno, in December 1941.” D. BLOXHAM, & T. KUSHNER, The Holocaust. Critical Historical Approaches, Manchester – New York, Manchester University Press, 2005, p. 87. 50 Hiermee worden de Asmogendheden bedoeld.
21 5) Joden, welke met modernen zwendel duizenden franks per week verdienen, schamen zich niet de eetzalen van Winterhulp te bezoeken. Verschillende joden, die men in het Winterhulplokaal “Harmonie” aantreft, om op “onze kosten” goedkoop te middagmalen, vindt men een paar uur later op de hondenkoersen, waar zij op grof geld spelen!! Het bedriegen van den Openbaren Onderstand is strafbaar, nogmaals volgens de Grondwet. Deze kleine voorbeelden bewijzen, dat er voor een jodenpolitie werk op de planken is. Tot mijn spijt moet ik hier bijvoegen, dat, zoolang de joden het recht hebben door ons land te reizen, er geen enkele dienst, kontrool of politie bekwaam zal zijn, de bestaande wetten of verordeningen door de joden te doen eerbiedigen. Hiervoor zou het den joden moeten verboden worden, de stad, het distrikt, de gemeente of het dorp dat zij bewonen, te verlaten, zoomin bij dag als bij nacht, en zulks zonder eenige uitzondering. Met volkschen groet. Sinjoor. Zóó denkt de Volksgenoot. En hij denkt goed. (p. 133-134) [April] Tegen 1 Mei moeten alle Joodsche zaken sluiten. Zij mogen nog enkel knecht spelen, maar zelf geen bedrijven meer besturen51. (p. 136) Juni De Jodenvervolging gaat nog steeds voort. Dokters, apothekers, tandartsen, likdoornartsen, verpleegsters, mogen hun bedrijf niet meer voortzetten52. Allen zullen vanaf een gegeven datum de Davidsster moeten dragen, duidelijk zichtbaar naar gegeven model53. De Davidsster is verplichtend voor alle Joden en voor kinderen vanaf 6 jaar. (p. 141) Juli De Joden mogen niet meer verschijnen in cinema’s, theaters, de stedelijke parken, niet in de trams rijden, enkel op de voorplecht54. Wij zeiden reeds dat zij geen winkel mogen houden, geen openbare ambten bekleeden; dokters, apothekers, tandartsen, als Joden afgeschaft. En het resultaat? Groot medelijden bij de menschen, veel voorkomendheid en hulp waar het kan. Het publiek toont zich door al die dwingelandij diep geërgerd. (p. 143-144) (…) Een officier greep een Joodsche dame die in een tram rustig was neergezeten bij den kraag, brutaal weg, en smeet ze er uit, zoo dat ze bijna viel. (p. 144) (…) De Joden worden uit de treinen opgepikt en naar Frankrijk verzonden55. Al de Joodsche kinderen zijn uit de scholen verwijderd. En zie, deze hebben nu aanzegging gekregen dat zij zich moeten gereedmaken om te ontruimen omdat zij zullen worden ingenomen door bezettende troepen, gereed gehouden voor de landing der bevrijdingstroepen uit Engeland. Een trein vol Joden stond vertrekkensgereed om naar Frankrijk te stoomen. Komt een estafet aangeloopen om te melden dat nummer zoo en zoo moet worden vrijgelaten. De leider van het 51
Op 22 april 1942 wordt inderdaad de 11e anti-joodse verordening uitgevaardigd waarbij het vermogen van de joden te gunste van het Duitse rijk vervallen worden verklaard. Zie L. SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad, p. 500. 52 Schuyten heeft het hier over de verordening van 1 juni 1942, betreffende de uitoefening van geneeskundige beroepen voor joden. L. SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad, p. 500. 53 Hier betreft het de uitvoeringsverordeningen tot de verordening van 27 mei 1942, betreffende de kenmerken van de joden. L. SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad, p. 500. 54 Dit verwijst naar de verordening van 1 juni 1942, houdende beperking van de bewegingsvrijheid van de joden. L. SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad, p. 500. 55 Tussen 13 juni 1942 en 12 september 1942 worden er zo 2252 joden naar de kampen van de Organisation Todt gedeporteerd, om daar te werken aan de Atlantikwall. Allicht meer dan de helft uit het Antwerpse. “Van de zeven Atlantikwall-konvooien die in de periode juni-september 1942 België verlieten, vertrokken er nietminder dan vier uit Antwerpen, op 13 juni, 14 juli, 15 augusuts en 12 september.” L. SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad, p. 588. De meesten van hen zullen later via het Franse verzamelkamp Drancy naar Auschwitz worden gedeporteerd. Eén van hen is Majer Hanfling. Hij overleeft het niet. Van de 5.034 joden uit België die via Drancy naar Auschwitz of andere kampen werden gedeporteerd werden er 4.717 uitgeroeid. Zie M. STEINBERG, Dossier Bruxelles-Auschwitz, p. 219.
22 konvooi vloekt alle duivels bijeen, want hij moet er krek 500 ter bestemming brengen. Maar ha! Daar rolt een trein binnen. En uit den hoop afstappende menschen wordt een Jood uitgekozen en in den vertrekkenden trein gestopt. Het vraagstuk was opgelost. (p. 144-145) Een troepje Joden kwam aan te Brussel en in het voorbijgaan was er een heer die met de hand een der Joden groette, klaarblijkelijk een gebuur of een kennis. Welnu die man werd brutaal door den leider aangesproken en hij moest mee. Hij werd ergens binnen gebracht en daar afgeranseld in het aangezicht en op het hoofd dat zijn tanden braken. De man is na drie dagen losgelaten en heelemaal moreel vernietigd thuis gekomen. (p. 145) Augustus (…) Men zegt: er is een projekt gaande waardoor de jongens en meisjes van Joodsche families vanaf 16 jaar zullen worden gesteriliseerd. (p. 146) (…) De Joden moeten zich ontdoen van alle luxemeubelen, zij mogen enkel een slaapkamer en een keuken gebruiken. (p. 146) (…) Klopjachten op de Joden om ze naar de Fransche kusten te zenden. Vrouwen en kinderen worden naar Mechelen gezonden56. (p. 146) September De Joden worden nu van de straten weggepikt en in een kamion weggevoerd, mannen en vrouwen. Ze worden ook ’s nachts van hun bed weggehaald57. Op straat zijn ze niet meer te zien. Nu zien we waarvoor de obligatorische Davidsster moest dienen. Ellendige misdadigers, niet alleen roofdieren. Men walgt er van. (p. 148) (…) De manier waarop de Joden vervolgd worden is eenvoudig beestachtig. Hun families worden uiteengerukt, mannen, vrouwen en kinderen afzonderlijk weggezonden, zonder voorbereiding weggehaald. Een vrouw die melk nam werd meegenomen zoo, en in een kamion gestopt, zonder haar huis te mogen terugzien. Allemachtig toch! (p. 148) October Een weenend kind op straat. Een vrouw gaat er heen en vraagt wat er is. Het kind huilt nog meer en roept om zijn mama. Andere menschen komen er bij. De vrouw ziet een zakje om den hals van het kind gebonden. Onderzoek. Het bevatte 20.000 frank. Het drama was opgeklaard: een Joodsch kind door de vervolgde moeder achtergelaten en op goed geluk aan de barmhartigheid van de voorbijgangers overgeleverd. Maar helaas, het kind werd naar het politiebureel gebracht. En wat is daar gebeurd? Aan de Moffen overgeleverd? (p. 148-149) (…) 56
Het is de maand van de eerste grote razzia’s, nl. die van Onze-Lieve-Vrouw Hemelvaartsdag, 15 augustus 1942, 27 en 28 augustus 1942. De straten waar de meeste joden woonden, kwamen het eerst aan bod. Zo werden op 15 augustus de Terliststraat, Van Immerseelstraat, Lange Kievitstraat, Provinciestraat, Somersstraat en de Van der Meydenstraat en omgeving uitgekamd. Doordat de razzia van 27 augustus aanvankelijk mislukte, omdat leden van de Belgische politie joden op voorhand hadden gewaarschuwd, meldde SSOberscharführer Erich Holm van de Antwerpse Sipo-SD dat hij vanuit het Sipo-hoofdkwartier in Brussel het bevel had gekregen dat de Antwerpse politie “als ‘straf’ voor het ‘verraad’ en het mislukken van de razzia van 27 augustus, … nu ‘alleen’ tot de aanhouding van joden moest overgaan…. Onder bedreiging van opsluiting in het kamp van Breendonk… Het minste wat kan gezegd worden is dat de politiemannen zich wel uiterst nauwgezet van hun taak kweten. Gevolg gevend aan de opdracht van Erich Holm werd het geweld niet geschuwd… en …bleek ook dat sommige ‘autochtonen’ bereid waren op huizen aan te wijzen waarjoden woonden… Geen van de pv’s maakte melding van ‘autochtoon’ protest tegen het politieoptreden. Die nacht hielden ze (minstens) 1105 joden aan.” L. SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad, p. 608-615. 57 Tijdens de razzia van het joodse nieuwjaar, op 11 september 1942, die maar liefst vierentwintig uur zou duren werden, 1422 joodse mannen, vrouwen en kinderen opgepakt, het groootste aantal dat ooit in België werd opgepakt. Zie L. SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad, p. 620. Onder de op 11 september 1942 opgepakten: de ouders van Sylvie Reichman, Benoit Reichman, samen opgepakt met drie van zijn broers, nl. Eugène, Joseph en Maurice, én haar moeder, Itta Grunspan. (JMDV)
23 Er zijn geen Joden meer te zien. Alles is opgepikt, vrouwen en kinderen inbegrepen, of ze zijn gevlucht, of ze houden zich verscholen. Niemand weet wat er met de vrouwen en kinderen is geschied, maar de moeders werden van hun kinderen gescheiden en in verschillende richtingen weggestuurd. (p. 149) (…) De Joden kunnen geen bevoorradingskaarten meer bekomen. Ze mogen crepeeren. (p.150) (…) Een gardevil had een lading saamgeperste Joden naar Mechelen over te brengen. Toen hij terug thuis kwam, barstte hij in tranen los. Hij had de mishandelingen van die arme menschen lijdelijk moeten aanschouwen en kon het beestachtig gedragen van de leiders niet verkropt krijgen. Het ging alle beschrijving te boven. Nooit van heel zijn leven zal hij kunnen vergeten wat hij gezien heeft. Bij de aankomst in Mechelen waren er reeds vijf dood geslagen, gemarteld. (p. 150) (…) En wat zou er ginds gebeuren met de Joodsche kinderen die, van hun ouders weggerukt, in massa zijn vervoerd naar ongekende streken? Men zegt dat zij gesteriliseerd worden! Het Joodsche ras moet inderdaad worden uitgeroeid door alle mogelijke middelen. (p. 151) November 4-11-42 In zijn werk “Joden veroveren Engeland” wijst de nazi Dr. P. Aldag er op, dat de leer, dat het AngelSaksische volk de verloren tien stammen Israëls is, in Groot-Brittanië niet als een legende wordt beschouwd; ze spookt niet alleen rond in de hoofden der geleerden. Niet voor niets, schrijft hij, bestaan er thans nog tallooze secten en vereenigingen, die zijn opgericht om dit geloof te verbreiden en welker redenaars bewijzen, dat Angelsaksers en Israëlieten slechts één stamvader hebben. (p. 151) (…) [Tussen 17-11-42 en 28-11-42] De Joodsche meisjes die men overal weghaalt worden naar Rusland gezonden voor de soldaten; zij worden verplicht hoeren te zijn. (p.153) (…) Naar verluidt zijn er in Polen sedert 39 een miljoen Joden vermoord.58 Hier in de stad is gebleken dat rijke Joden een pas kunnen koopen voor Zwitserland ten prijze van 30.000 fr. Men kan nog veel koopen bij de “autoriteiten” die zich op onzen rug schatrijk maken. (p. 154) December 500 Joodsche kinderen werden in een zaal met gas versmacht, in een Oost-Pruisische stad. Dit werd verteld door een zieken Duitschen soldaat in een hospitaal der stad. Hij zag de lijkjes binnendragen.59 (p. 155) 58
De informatie zou afkomstig (kunnen) zijn van de Poolse radio (in ballingschap), want het nummer 8 van het clandestiene (ongeveer tweemaandelijks verschijnende) Jiddische tijdschrift ‘Ounzer Wort’ van 8 februari 1943 verwijst naar de Poolse radio als bron van informatie. Zie M. STEINBERG, Le dossier BruxellesAuschwitz, p. 107. 59 “Ce récit, témoignage direct, paraît avoir circulé, mais déformé, dans le milieu médical belge. De bouche à orielle, le témoignage allemand s’est fait rumeur et est devenu affabulation. Dans la presse clandestine, plusieurs journaux reprennent, en effet, à la même du récit anversois : des enfants juifs assassinés, un hôpital, un malade allemand, mais l’évènement, tel qu’il est restitué dans les organes de la résistance, se serait produit en Belgique, à Bruxelles…. Au-dela de la part d’imaginaire dont la rumeur clandestine enrichit leurs témoignages, il reste que des Allemands, présent en Belgique, évoquent devant un auditoire belge l’expérience sinistre dont ils ont été les acteurs ou les témoins à l’Est ou dont ils ont été instruits. Dans le IIIème Reich mëme, ces ‘rumeurs‘ répandues par des permissionnaires de diverses formations engagées dans les régions de l’est provoquent des ‘discussions’ sur ‘les mesures séveres ‘ contre les Juifs. La chancellerie du parti donne, le 9 octobre 1942, des instructions pour que les membres, instruits de la signification globale de la solution finale, comprennent la ‘dureté sans ménagement’ des services compétents. En Belgique occupée cependant, des résistants travaillant dans les services allemands sont à l’affut de ces rumeurs et les transmettent à leur service de renseignement.» M. STEINBERG, Le dossier Bruxelles-Auschwitz, p. 102-104. Het feit dat Médards kleindochter, Jeanne Schuyten, verpleegster was in het Stuivenbergziekenhuis, verklaart misschien dat zij het
24 Weer hebben wij uit Brussel ontzettend schoone muziek gehoord, gezongen door een mannenkoor begeleid door een orkest van eerste gehalte. In ’t Duitsch. Ik sta er nog steeds bedremmeld van als ik dat hoor. Er wordt immers beweerd dat de muziek, de mooie muziek, op het moreele gedragen een verzachtenden invloed heeft en een liefhebber-zanger geen slechte inborst kan hebben. Bij een dergelijke overweging is het genoeg aan de martelaars-Joden te denken om dat fraaie begrip dadelijk te vernietigen, of aan de doodgeschoten vrouwen en kinderen op de vlucht bij den inval van ’40, en aan zoveele wreedheden die tot onze bekendheid zijn gekomen. (p. 155) [Begin] Februari [43] Inval op een nacht van 25 weermachtmannetjes in een villa uit den omtrek der stad. Heel het gebouw werd voor onderzoek naar papieren onderst boven gesmeten. Men vond niets. De eigenaar werd meegenomen, alsmede zijn radio en een briefje van 1000 fr. dat zich in een huishouddoosje bevond. Ook een stuk zeep verdween. Verder heeft men niets meer vernomen. De man heeft 3 kleine kinderen. Waar is hij nu? Waarvan wordt hij beschuldigd? Niemand weet het . En dit is één geval uit duizenden.60 (p. 160) [Tussen 23-1-44 en 6-2-44] De Jodenvervolging gaat nog steeds haar gang. Nu hebben sommige groote magazijnen een vitrien moeten afstaan en daarin hebben de S.S. een plakkaat tentoongesteld waarop een afschuwelijke Jood in kamerrok is voorgesteld achter een deele opengeschoven behangsel en waaronder staat te lezen: “Achter alles staat de Jood”. (p. 191) (…) De Joden worden in de concentratiekampen met zweepen naakt afgeranseld. (p. 192) [Tussen 19-3-44 en 26-3-44] Na onderzoek is gebleken dat in de bezette streken van Rusland 2 miljoen burgers werden vermoord. (p. 197) 15-10-44 Volgens een eerste telling zijn er op de 45.000 Joden die België bewonen, 27.000 door de Duitschers weggevoerd. (p. 225) 5-11-44 In den “Manchester Guardian” verscheen een beschrijving van het Duitsche Uitroeiïngskamp te Lublin (Polen). De grondslagen werden in 1940 door een groep SS-officieren gelegd; een ruimte van 10 vierkante mijl werd in 16 vierkanten verdeeld; in elk vierkant werden 20 barakken voorzien. Einde 1941 was het kamp gereed voor 40.000 geïnterneerden. Het getal hiervan groeide echter steeds aan en het aantal transporten hield gelijken tred met de uitbreiding van het kamp. In Mei 1943 kwamen 60.000 Joden aan uit het ghetto van Warschau en steeds werden er nieuwe groepen aangevoerd, waaronder ook gevangenen van andere gekende concentratiekampen. Het was echter niet gemaakt om de gevangenen blijvend onderdak te geven. De barakken werden leeggemaakt zoo vlug als de menschen konden gedood worden, altijd echter werden er 20.000 in leven gelaten om het kamp te vergrooten. Sommigen stierven van honger en ziekte, maar dit ging volgens de Duitschers te traag en scheen hun niet wetenschappelijk genoeg. Gas was de geliefkoosde methode; zij hadden verplaatsbare en vaste gaskamers. Verschillende gebouwen werden ingericht om de lijken te doen verdwijnen, alhoewel, als de ovens niet toereikend waren, de Duitschers ook gebruik maakten van brandstapels. (p. 229-230) was die dit in medische kringen circulerend gerucht heeft opgevangen, en heeft doorverteld aan haar grootvader. Maar Médard had, als professor en als pedoloog ongetwijfeld ook zelf contacten met mensen uit de medische wereld. 60 Het gaat hier duidelijk om de inval van 31 januari 1943 bij zijn kleindochter Julia(na) Schuyten en haar man Klaas Sluys op Withof in Boechout. Hierbij werden ook de joden die zij verborgen hielden opgepakt. Enkel het kleine Sylvieke Reichman ontsprong de dans. Médard Schuyten was wellicht niet op de hoogte dat Klaas en Julia(na) joden verborgen hielden. Het getuigenis van Julia(na) vind je hierna. Het feit dat Médard bij de publicatie van zijn dagboek zelfs niet in een voetnoot verwijst naar het feit dat deze gebeurtenis zich afspeelde bij zijn kleindochter en haar man, sterken mij – ondanks het feit dat het origineel van het dagboek niet werd teruggevonden - in de overtuiging dat Médard Schuyten aan de oorspronkelijke tekst van zijn dagboek niets heeft gewijzigd of heeft toegevoegd.
25 15-11-44 In het N.-O. van Polen, in de omstreken van het Doodenkamp Tremblinka, heeft men een weg ontdekt, waarvan het wegdek samengesteld is uit menschelijke assche, afkomstig van gevangenen uit de concentratiekampen, die eerst door gassen verstikt werden en vervolgens door de Duitschers op enorme brandstapels verbrand. De gevangenen waren ten getale van verscheidene millioenen en, volgens het zeggen van personen, die uit het kamp ontsnapt waren, gebruikten de Duitschers een mengsel van asch en beenderen als wegdek, in plaats van asfalt. (p. 232) Die dag eindigt het dagboek. Vier maanden later is het al gepubliceerd.
1.2. DE KLEINZOON: WIM SCHUYTEN Médard Schuytens tweede zoon, Henri Schuyten was gehuwd met Margaretha van Oudheusden, en zij hadden vier kinderen, Jeanne (°1913) , Julia (°1914), René (°1915) en Wim (°1925)61. Zowel Henri en zijn echtgenote, als zijn drie oudste kinderen (en hun partners) zullen tijdens de oorlogsjaren joden helpen en verbergen. Wim, de jongste, die vanaf 1942 tot de zomer van 1944 bij een boer in Frankrijk werkte62, vertelt meer dan zestig jaar na de feiten, wat hij zich nog herinnert. Al is de meeste van zijn informatie uit de tweede hand, hij schetst toch een goed beeld van de groep ‘helpers’ die we onmiddellijk hierna zullen bespreken, en is hij bovendien ook aan de meeste hoofdrolspelers onmiddellijk verwant. Van deze generatie is hij tenslotte de enige omstander die nog leeft, en die we nog enkele vragen konden stellen63. Hij geeft een “preview” van wat nog komen gaat. I spent the summer vacation of 194264 in France, working at a farm. I was 17 when I came home toward the end of August 1942. I had a tentative agreement with the farmer to return and work for him - subject to the approval of my parents. With their permission I went back and stayed in France for most of the duration of the war. (I had 2 or 3 brief furtive visits with my parents during that time65). When I was home that first time in August 1942, I met the Jewish guests of my parents. They were an elderly couple. Their name was Finkel66. My parents also told me that Klaas and Julia were hiding Jews in their home and that several families of our church were also hiding Jews. The name of one family I remember: “Hendricks.” (I don’t know if I spell the name right). They were farmers and originally came from Geel. There were also Antoine and Bertus Rooze, who were taking part. My brother Rene and his wife Nelly also had Jews in their home. I think two. All people involved were members of our church: “Gereformeerde Kerk”, Sanderusstraat, Antwerpen. As to your questions: How, who why, etc., I will do my best to answer. Remember that information came to me second-hand seeing I spent most of the war years away from home: There was no “central organization”, urging and recruiting people to help Jews. What happened in Boechout – and I suspect everywhere in Europe where Jewish people were helped – developed spontaneously and as the needs of the moment required. 61
Zie de stamboom van de familie Schuyten in bijlage. Zijn vader Henri had Wim naar Frankrijk gestuurd omdat hij daar meer te eten zou krijgen, én omdat het daar bovendien veiliger was. Wim nam een berekend risico door met de trein te reizen, om dat je daarop door Duitsers kon gecontroleerd kon worden. In Frankrijk zaten de Duitsers vooral in de steden, zegt Wim, en waren er bijna geen contoles op het platteland. Telefonisch gesprek van 23 januari 2005 met Wim Schuyten. 63 Bij de slachtoffers vervult Edith Hönig die rol. 64 Wim Schuyten schreef in een mail van 24.8.2005 “I spent the summer vacation of 1941…” E-mail van 24.8.2005 van Richard Osbun, in opdracht van zijn grootvader Wim Schuyten. Op 1.12.2005 schreef hij in een brief: “Regarding your E-mail of November 12: It was indeed after the summer vacation of 1942 that I was introduced to an elderly Jewish couple in py parents’ home. I made the correction by correlating my grandfather’s diary with my own recollections.” Brief van Wim Schuyten (VS) aan J. Maes, 1.12.2005. 65 Wim kwam dan telkens voor een week of zo van Frankrijk naar zijn ouders in België: een keer na de oogst, eind augustus of begin september 1942; de andere keer met Kerstmis 1942. Nadien zou hij in Frankrijk blijven tot de zomer van 1944. Zie: Telefonisch gesprek van 23 januari 2005 met Wim Schuyten. 66 Wim Schuyten schreef in zijn originele mail “Their name was Hönig.” E-mail van 24.8.2005 van Richard Osbun, in opdracht van zijn grootvader Wim Schuyten. In een brief van 1.12.2005 verbeterde hij zich: “As for the name “Honig”, I must have heard it in a different context, and remembered that, instead of their real name “Finkel” (according to Nelly Schuyten’s memoir).” Brief van Wim Schuyten (VS) aan J. Maes, 1.12.2005. 62
26 Klaas Sluys was a business man and had contacts with other business people in the same line (perfume oils). Many of these were Jews. I remember that even before the persecution began in earnest, he counseled them to ignore the orders of the Germans to wear a yellow star. When that counsel was not followed they were, of course, easy targets for the Gestapo – and when their situation became desperate, they – or at least some of them – turned for help to the one who had shown a concern for them. This was (I think) the main category of the Jews who were hidden. Others were directed to Klaas by Christian people who knew Jews, but were in no position themselves to give them shelter – like my sister Jeanne, who was a head nurse at Stuyvenberg Gasthuis. Why? I do not believe there was any motivation other than the command to “Love your neighbor as yourself” and the clear Biblical mandate to “relieve the oppressed”, as given in Isaiah 1:17 and many other Bible passages. To live the Christian ethic involves the taking of risks – some of them lethal. After Klaas was arrested and the Jewish people in his house (except one little girl), the fear was that the involvement of others was known to the Gestapo as well, and that home invasions and arrests would follow. It was then decided that the other Jews would have to be moved elsewhere. The little girl was smuggled by Antoine Rooze to a family in the country. An apartment in Brussels was rented from a landlord willing to take the risk, and the remaining Jews (20 individuals) were housed there until the end of the war. My brother Rene was instructed with supplying them with food required. This involved trading hard currencies (Dollars and Pounds Sterling) on the black market, and smuggling it to them. About the logistics and financing of the operations I don’t know any details except that some of the money came from my sister Julia, and some from those of the Jews who had managed to save some of their hard assets from the disaster.
2. DE HELPERS EN REDDERS 2.1. DE KLEINDOCHTER: JULIA(NA) SCHUYTEN EN HAAR ECHTGENOOT, KLAAS SLUYS 67
Figuur 7 Julia Schuyten in september 1943 (Archief Dora Eikelboom-Sluys)
67
Figuur 8 met de jongerengroep van de Sanderusstraat met van boven naar onder o.a. Toine Rooze, Julia en Klaas, 8 april 1936 (Archief Greet Van Den Dries-Rooze)
Figuur 9 Klaas Sluys, 1947 (Archief Dora Eikelboom-Sluys)
De stamboom van de familie Schuyten bevindt zich in bijlage achteraan. Julia is de dochter van Hendrik Jozef Schuyten, onderbureeloverste en van Marguerite Louis Marie van Oudheusden, beiden in Antwerpen wonende op 1.6.1937. (DV, Huwelijksakte van Klaas en Julia, 1.6.1937) Klaas is de zoon van Jan Sluis, (°Andijk, Nederland, 6.4.1880), tuinbouwkundige en van Pieternella Kwantes, (°Kolhorn, Nederland, 9.8.1882) zonder beroep, beiden gemeld te Andijk gehuisvest. (DV, Huwelijksakte van Klaas en Julia, 1.6.1937). Op 9.11.1936 woonden ze er op Broekoord 190 te Andijk.
27 Julia Schuyten (°1914) was de tweede dochter van Henri Schuyten en diens vrouw Margaretha, en ze was tevens de kleindochter van Médard Schuyten. Ze had een oudere zus, Jeanne (°1913), en twee jongere broers, René (°1919) en Wim (°1925). In 1937 trouwt zij, als protestantse, met de Nederlandse inwijkeling, Klaas Sluys, die zij heeft leren kennen via de jongerenwerking van de Gereformeerde Kerk in de Sanderusstraat te Antwerpen, waarvan beide lid zijn. Een jaar later wordt Dora geboren, in 1940 Jan en nog een jaar later Herman. Klaas bouwt in Boechout een parfumeriefabriek die door een gelukkige aankoop van een grote voorraad grondstoffen vlak voor de oorlog, tijdens de oorlog kan blijven draaien. Naast verschillende werknemers, hebben zij ook een meid, Leonie, in dienst. 2.1.1. Julia Schuyten vertelt over de vooroorlogse jaren van haar echtgenoot, Klaas Sluys68 Klaas Sluys (°1911-†1965) Geboren in Andijk, een klein dorp ongeveer 40 km ten noorden van Amsterdam. Hij was het derde kind en de oudste zoon uit een gezin van zes kinderen. Z’n ouders waren ijverige, vrome mensen die hun kinderen zorgzame vlijt leerden en vooral liefde voor hun Schepper en Verlosser. Vader, die [land]bouwer was, en die door hard werken een eigen bedrijf had opgebouwd, voelde zich altijd zeer afhankelijk van Gods gaven in de natuur. Minder of zeer overvloedige vruchten, ze ontvingen ze dankbaar uit Gods hand. In zijn gebed met zijn gezin kwam dit telkens tot uiting. Van z’n 6e tot z’n 12e jaar ging hij op de Christelijke school, waar hij een zeer ijverige leerling was en elk jaar met de hoogste cijfers thuiskwam. Toen hij nog geen twaalf jaar oud was en de lagere school had beëindigd moest hij bij z’n vader op het land werken. Dit viel hem soms zwaar, want vader was een strenge meester. Er mocht geen tijd verkwist worden en geen kwaadje (onkruid) mocht blijven staan. Elke week ging hij naar de catechisatie, waar hij onderricht werd door Dr. Steen, die toen predikant was op Andijk. Later vertelde hij vaak dat hij zoveel van deze zeer begaafde en geleerde dominee had geleerd. Op z’n 14e jaar werd hij ziek, een acute nierontsteking die pas beterde door streng dieet en liggen. Dan beterde het maar toen hij weer aan ’t werk ging, even kou vatte, kreeg hij het opnieuw. Hoewel dit soms zeer hard was droeg hij z’n leed heldhaftig en gebruikte die tijd om handel en boekhouding te studeren. Moeder, die soms wel dacht dat het werk voor hem te zwaar was, vertelde aan de dokter dat haar jongen goed kon leren en of dat niet beter voor hem zou zijn. Maar vader, die zo gerekend had op een flinke helper, was daar niet voor te vinden. Toen hij bijna 17 jaar was en nog herhaaldelijk ziek werd, gaf een nieuwe dokter hem de raad elders te gaan werken. Dat vochtige klimaat en die drassige grond was voor hem zeer slecht, en hij bleef hier, dan zou hij nooit beter worden. Toen moest hij naar Amsterdam. Weg uit het ouderlijk huis, alleen in een grote stad. Z’n dorp waar enkel gelovige christenen woonden moest hij achterlaten en nu moest hij daar z’n weg zoeken in die ongevoelige, ongelovige wereld. (Hierover heeft hij z’n heimwee uitgeschreven in stukjes die dan gepubliceerd werden in een plaatselijk blad van Andijk onder de schuilnaam Frank Verdun.) Hij werkte eerst in een zaak voor binnenhuisinrichting en woonde in een bescheiden kosthuis. Daar leerde hij een jongeman kennen, een Hongaar wiens vader en zaak had in grondstoffen voor parfumerie. Daar in dat kosthuis werd veel gesproken en overlegd en eindelijk hadden ze hun plan klaar, samen zouden ze een zaak oprichten. Klaas had 250 gulden op z’n spaarbankboekje, en zoveel legde ook z’n compagnon op tafel. Wat hebben ze gewerkt, geploeterd, gesjouwd. Ze moesten zich alles ontzeggen en enkel voor hun zaak vechten: een harde tijd. Alles werd er op gezet om bekend te raken. Klaas had een bijzonder talent om reclame te voeren. Er kwam leven in de zaak, ze groeide! 68
Julia Schuyten schreef in 1965, kort na zijn dood, een beknopte biografie van Klaas voor Nelly Kruithof die een “opstel” moest schrijven voor de Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel. J. SCHUYTEN, Klaas Sluys 1911-1965, 1965. Archief Marnix Sluys. (Het “opstel” van Nelly Kruithof werd niet teruggevonden.) Omdat Klaas de organisator en (pre)financierder werd van heel wat onderduikingen is het mijns insziens belangrijk om wat langer stil te staan bij de voorgeschiedenis en persoon van deze spilfiguur.
28 Toen is er iets ergs gebeurd: in hun ijver hebben ze iemand in dienst genomen die goed op de hoogte was van het vak, veel nieuwe produkten kende en goede recepten had. Deze man had bij een concurrerend bedrijf gewerkt en daar al die kennis verzameld. Maar hij was contractueel gebonden en dat had hij niet verteld. Als onervaren dorpsjongen had hij veel te veel vertrouwen gehad in die medewerker. Bovendien had die concurrent al lang gevoeld (uit die mooie, goed gerichte reclame, dat dit voor hem een gevaarlijke concurrent kon worden en zette alles op het spel om hem van de kaart te vegen.) Er werd beslag gelegd. Er werd een proces gevoerd. Hij moest zich in al deze zaken inwerken en verdedigen. ’t Was vechten om z’n zaak, om z’n eer, om z’n wijsheid. (Veel heeft hij daardoor geleerd, wat hem later in het leven goed van pas kwam.) Maar tenslotte werd hij veroordeeld om 2 jaar lang geen zaken meer te doen in Nederland. Dan naar het buitenland, naar Londen, een grote wereldstad69. Daar kon men zaken doen. Zes maanden werkte hij in Londen maar het was 1934. Hij kon geen verblijfsvergunning krijgen (ook mede doordat die concurrent70 hem op de hielen zat) en moest ook daar vertrekken. Waarheen? De boot ging naar Antwerpen, maar naar België daar wilde hij eigenlijk niet heen, maar ten einde raad ging hij toch71. Was het God zelf die hem daarheen stuurde? Vroeger had hij een boek gelezen. Tijl Uilenspiegel van Charel de Coster, dat was z’n eerste kennismaking met de Vlaamse mensen, en het had hem toen diep ontroerd. Nu herkende hij ze weer: Klaas en Soetkin en Nele, overal kwam hij ze tegen. Het volk hier had aanstonds de liefde van zijn hart.
69
Londen W.C. I Gildfordstreet 6. (DV, Dossier Sluys, Klaas, 23.4.1935) Dat was A. Slachmeyer Jr in Amsterdam. (DV, Dossier Sluys, Klaas, 9.11.1936) 71 Klaas komt op 23.3.1935 in België aan. Op dat ogenblik is hij directeur van de N.V. Chemical Works te Londen en is hij “op studiereis in België met het oog op de mogelijke oprichting van het hoofdhuis alhier, of minstens een filiaal of laboratorium.” (DV, Dossier Sluys, Klaas, 23.4.1935) Zijn bedrijf is erg export gericht. Op 24.2.1936 meldt Klaas aan de Openbare Veiligheid: “Terloops deelen wij U nog mede dat vorige week een vaste vertegenwoordiger werd aangesteld in Tel-Aviv, waarmee ons exportgebied werd uitgebreid tot Palestina en omliggende landen.” (DV, Dossier Sluys, Klaas, 24.2.1936). Op 19.11.1936 schrijft iemand van de Openbare Veiligheid een (interne) nota voor directeur Bekaert: “ Mijns insziens dient betrokkene vreemdeling zonder verwijl uit het rijk verwijderd. Ik stel voor hem een reiswijzer geldig 15 dagen te doen afleveren en hem na zijn vertrek in het Politieblad B en het C.S.B. te vermelden. In tegenstelling met de verklaringen van Sluys is zijns verwijdering, op economisch gebied, geen verlies voor België. Het Ministerie van Economische Zaken zegt ons: 1) Dat de firma “Chemical Works London Ltd” weinig solied schijnt te zijn. 2) Dat de verkoop der producten sedert de vestiging te Antwerpen onbelangrijk was; 3) Dat Sluys niet al te gunstig bekend staat; 4) Dat zijn behoud in België geen voordeel voor ’s lands economie kan bieden. Deze ongewenschte personnage dient dus zijne centen in andere streken op te slaan.” (DV, Dossier Sluys, Klaas, 19.11.1936) Bekaert volgt dit advies, waarna Klaas zich weert als een duiveltje in een wijwatervat. Klaas geeft aan Bekaert een “beschrijving en hoedanigheden der verschillende produkten die hij vervaardigt.” Hij geeft naast een overzicht van zijn verkoopscijfers (voor 102.705 fr. van 1.1.1936 tot 10.12.1936, waarvan 60% voor de export), ook een lijst mee met zijn zeven personeelsleden, waaronder Eduard Hendrickx, Julius De Geitersstraat 111, werkjongen. (Eduard Hendrickx is de zoon van Isidoor Hendrickx en de broer van Charles Hendrickx.) De andere personeelsleden zijn de bediende Elza Warmoeskerken, de andere werkjongen Hendrik Lever, en de inpaksters Anna van Oytsel, Jeanne van Oytsel, Maria Herijgers en Maria Alix. (DV, Dossier Sluys, Klaas, 10.12.1936) Op 12.12.1936 schrijft zijn aanstaande schoonvader een brief met de vraag om Klaas’ uitzetting in te trekken: “de ‘Chemical Works London Ltd.’ zal, zoo dit bevel niet ingetrokken wordt, gelikwideerd moeten worden, wat het bezit van P[ond] S[terling] 400 van mijn dochter in gevaar zal brengen. Verder is er ook een groote mogelijkheid dat mijn dochter haar huwelijksplannen zal moeten uitstellen totdat, in de nieuwe woonplaats van haar verloofde, zijn zaken opnieuw rendeerend genoeg zullen zijn om een gezin te stichten…” (DV, Dossier Sluys, Klaas, 12.12.1936). Zelfs dominee H. J. Winter neemt het voor hem op. (DV, Dossier Sluys, Klaas, 25.12.1936) Ondanks haar huwelijk met Klaas op 1.7.1937 verklaart Julia: “hare Belgische nationaliteit te willen behouden.” “Zij zou de 4/5 der aandeelen bezitten van de ‘Chemical Works Londen Ltd’, waarvan de echtgenoot bestuurder is. Gezien deze nieuwe omstandigheden zie ik er geen bezwaar in aan Klaas Sluys een proeftijd toe te staan en den tegen hem genomen maatregel van uitdrijving voorlopig te schorsen…” schrijft administrateur de Foy van de Openbare Veiligheid aan de Minister van Economische Zaken en Binnenlandse Handel. (DV, Dossier Sluys, Klaas, 13.7.1937) 70
29 ’t Was weer helemaal opnieuw beginnen, hard werken, zeer zuinig zijn, zich alles ontzeggen. Alleen de reclame, dat moest goed zijn en mooi, daar mocht men niet zuinig mee zijn. Hij moest de mensen overtuigen van z’n produkten. Reclame was z’n kracht. En het ging, het groeide traag maar zeker. In 1936 leerde hij een Vlaams meisje kennen (zijn Nele, dat staat in z’n trouwring gegraveerd). Zij trouwden 1 juni 1937. Met uw zegen Heer!, stond er op de trouwkaart. Toen eindelijk tot rust gekomen, groeide het plan om evangelisatie te doen onder die mensen hier die hij liefkreeg. Wat leefden ze ver van God. Wat kenden ze slecht hun Heiland en Verlosser. Zo rooms, vaak heel religieus, maar hoe bijgelovig en ver van de waarheid. Daar wilde hij zich voor inzetten met Gods hulp moest het gaan72. In Antwerpen had de evangelisatie een zaaltje in de Lamorinièrestraat waar bijeenkomsten werden gehouden, daar begon hij een jeugdsamenkomst. Uitnodigingen werden verspreid. En ze kwamen, stilaan meer en meer. Hij drukte een krantje voor de jeugd: “V.V.K. Vlaanderen voor Kristus” 73. Toen kwam 1940: Oorlog! 2.1.2. De oorlogsjaren74 72
Zo houdt Klaas (Lid Voor Godbeweging) op 25 september 1937 een voordracht in het Sint-Lievenscollege over “De kerkvervolging in Duitsland.” L. SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad. Een geschiedenis van Antwerpen en zijn joodse bevolking (1880-1944), Tielt , Lannoo, 2000, p. 364. 73 “Ferner gab er ohne Genehmigung in unregelmässigen Abständen bis in den Sommer 1942 die Druckschrift “VLAANDEREN VOOR KRISTUS” heraus. Dies stellte er nach eines in Sommer 1942 von der Propagandastaffel ausgesprochenen Verbot ein. Trots der Verwarnung durch die Propagandastaffel druckte und versandt er im September 1942 das Flugblatt: “GEEN VREDE ZONDER CHRISTUS”, mit je 1000 Exemplaren. Diese Druckschriften hatten nach seiner Angabe nur religiösen Inhalt. Der Angeklagte ist evangelisch-reformiert und glaubte, mit diesen Druckschriften weiterhin für seine Kirche tätig sein zu müsssen.” Vonnis dd 1.4.1943 van Klaas Sluys, Feldgericht, Feldkommandatur 520, St.L. VI nr.60/43 in Archief Marnix Sluys. Wat enigszins grappig is, is dat Klaas’ schoonbroer, René Schuyten in een brief aan zijn verloofde schrijft: “Je zult overigens de inhoud van V.V.K. als blad ook wel niet zo reusachtig vinden de laatste tijd. Ik tenminste vind het knudde van begin tot eind. Je kunt de menschen evengoed [het protestantse tijdschrift] de open poort zenden.” 74 Julia Schuyten schreef in 1995 zelf een tekst die in grote lijnen overeenkomt met het door Lieve Wouters opgetekende verhaal, maar die hier en daar toch enkele, niet onbelangrijke verschillen en aanvullingen geeft. Onderaan deze getypte tekst staat in haar handschrift bijgeschreven: “Dit werk heb ik geschreven op vraag van de familie in Amerika. Ik denk dat ook de kinderen hier dit wel zal interesseren.” J. SCHUYTEN, Van 31 januari 1943 tot juli 16 of 17 1944 (Getuigenis geschreven op vraag van de familie in Amerika), december 1995; J. SCHUYTEN, Tenminste Sylvieke, in J. DE VOLDER & L. WOUTERS, Van binnen weent mijn hart. De vervolging van de Antwerpse joden. Geschiedenis en herinnering, Antwerpen, Standaard, 1999, p. 120-126. Toen ik interviewster Lieve Wouters vroeg naar de omstandigheden waarin deze tekst tot stand was gekomen, was zij zo vriendelijk om in een openhartige e-mail van 21.11.2005 mij het kader en de omstandigheden te schetsen, waarbinnen dit interview werd afgenomen, alsook de wijze waarop zij het interview met het oog op de publicatie ervan heeft geredigeerd. “Misschien eerst de context een beetje weergeven. Ik was student, 22 jaar of zo iets, ten tijde van mijn interviews met overlevenden en Antwerpenaren die zoals Juliana joden hebben geholpen. Ik wil maar zeggen dat ik nog betrekkelijk jong was en de dingen misschien minder professioneel aanpakte dan ik vandaag zou doen. Bovendien kan ik mij met de beste wil van de wereld echt niet meer alle details herinneren. Opzet van het boek was het Antwerpen van de jaren dertig weer te geven, het dagelijkse leven en hoe de oorlog dat gewone leven op zijn kop heeft gezet. In het begin nam ik de eerste interviews op band op, maar na een tijdje… heb ik dat opnemen achterwege gelaten en gewoon geschreven tijdens de gesprekken, omdat dat veel sneller werkt. Als ik me het goed herinner, was Juliana één van de laatste gesprekspartners…. Waarschijnlijk heb ik dus mijn gesprek met Juliana nooit opgenomen. En als het opgenomen was, dan heb ik in ieder geval het cassetje niet meer. We hebben de belangrijkste documentatie bewaard in de Kammenstraat en die is blijkbaar verloren gegaan. Zelf ben ik ook ondertussen drie keer verhuisd, waarbij ik telkens toch wat proefdrukken en dergelijke voorlopige teksten heb weggegooid. Ik weet nog dat Juliana met een grote foto in de GvA had gestaan en dat we haar naar aanleiding daarvan hebben opgezocht. We wisten dan dat ze in Edegem (denk ik toch) woonde, en hebben haar telefoonnummer gewoon in het telefoonboek opgezocht. Zoveel mensen met de naam Sluys-Schuiten waren er immers niet. Ik bezocht haar in haar appartementje, één of twee keer. Ik herinner me van haar vooral het warme contact. Wat me trof was haar bescheiden houding. "We hebben dat gedaan omdat we een groot huis hadden." Ik dacht daar dan bij: en omdat je een groot hart had. Ze was een heel gelovige vrouw, daar ben ik zeker van. Ik vermoed dat ze van het type 'sterke vrouw' was, die zich niet te gemakkelijk van haar stuk laat
30 In de loop van 194175 vroegen kennissen van mij uit de protestantse kerk de Bexstraat [in Antwerpen] ons of wij geen werk hadden voor een joodse jongen. De joden die een zaak hadden moesten die sluiten en dus ook hun personeel, die veelal ook joden waren stonden op straat zonder enig inkomen76. Klaas, die een zaak [in parfumoliën en smaakstoffen] had van ongeveer 12-14 werknemers77 liet de jongeman komen en sprak met hem af dat hij 's nachts zou werken en 's morgens vroeg weer naar huis zou vertrekken78. Hij droeg immers de verplichte gele Jodenster79 en moest daarom niet door het personeel gezien worden. Na een paar maanden werd de toestand voor de joden nog hachelijker: ze werden uit hun huizen gehaald en op transport naar Duitsland gezet80. Onze Finckel (zo heette die jongeman) vroeg hulp voor zijn blinde moeder, vader en zuster die ook erg vreesden op transport te worden gezet81. Wat moesten we doen?
brengen, vertrouwvol is en zachtaardig. Als ik het me goed herinner, was ze nog heel goed bij geest en moest ze niet te lang naar namen zoeken. Waarschijnlijk was ze toen al bezig aan haar boek [dat er overigens nooit is gekomen], stond haar daarom alles nogal duidelijk voor ogen, maar dat heb ik nooit te zien gekregen. Verder moet ik er nog bij zeggen dat de eerste versie van de uitgeschreven interviews niet echt boeiend geschreven waren. Ik heb daarin zelf een enorme groei doorgemaakt, zoals ik al schreef was ik nog heel jong. Ik studeerde op dat moment Germaanse Talen en Letterkunde in Antwerpen. Jan [De Volder] keek de teksten na en zette me aan om ze te herschrijven. Naarmate ik er langer mee bezig was, vond ik het nodig om ze iets meer literair te maken, om ze allemaal hun eigen kleur te geven, om de personen er meer te laten uitkomen zoals ik dacht dat ze waren, om ze in de ik-vorm te zetten en de verhaallijn te variëren. We vonden het niet belangrijk om alle details te controleren, we hebben de 'waarheid' gebracht zoals de mensen die zich herinnerden. Hier en daar heb ik me geoorloofd om me in te leven in de situatie en dialogen weer te geven die mijn gesprekspartners niet precies zo voorgezegd hebben. De meeste mensen hebben hun verhalen na afwerking nog herlezen, ik denk zelfs allemaal, tenzij misschien de mensen van het rusthuis die er niet meer echt toe in staat waren…” E-mail van 21.11.2005 van Lieve Wouters. Als historicus vond ik het evident dat ik voor het kernverhaal van deze paper de voorkeur gaf aan de zelf geschreven versie van Julia Schuyten, boven de vlotter geschreven, doch door de interviewster bewerkte, gepubliceerde versie. 75 Het was waarschijnlijk ergens in de lente van 1942. 76 De verordening van 11 maart 1942, betreffende het tewerkstellen van joden in België. L. SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad, p. 500. 77 Op 14.5.1941 zijn er 7 personen werkzaam, (DV, Dossier Sluys, Klaas, 15.4.1941) in de vooral exportgerichte “Industrie & Handelsmaatschappij Boechout P.V.B.A”, waarin de eerder door hem in 1936 opgerichte “Chemical Works London Limited” werd opgenomen. In 1938 voert hij voor ± 250.000 frank uit. Kort na de Duitse inval blijkt uit een brief van Nelly Opstelten aan René Schuyten de zaak van Klaas goed te draaien. “Klaas zaken gaan op het oogenblik weer uitstekend.” Brief van Nelly Opstelten uit Antwerpen van 11.8.1940 aan René Schuyten, in krijgsgevangenschap. “Ze [Julia] verwacht weer een kindje voor Mei. De zaken gaan heel goed voor hun dus waarom zouden geen kindje koopen.” Brief van Nelly Opstelten uit Antwerpen van 16.11.1940 aan René Schuyten. 78 In de tekst in het boek van Lieve Wouters is hier een paragraaf toegevoegd: “We hebben gewoon geprobeerd volgens ons geloof te handelen. Sommige christenen dachten dat het lot van de joden een straf van God was. Al wat wij over hen wisten, berustte immers op vooroordelen: oude, vastgeroeste ideeën over joden die Jezus gekruisigd en hosties geschonden hadden.“ J. SCHUYTEN, Tenminste Sylvieke, p. 121. 79 De verordening van 27 mei 1942 betreffende de kenmerking van joden. Het dragen van de jodenster in het openbaar werd verplicht vanaf 1 juni 1942. Zie L. SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad, p. 500, 502. 80 Julia bedoelt hier uiteraard de transporten van de Dossin-kazerne te Mechelen naar Auschwitz in Polen. Op woensdag 22 juli 1942 gingen de Duitsers in België voor het eerst over tot de gedwongen aanhoudingen van joden om hen naar het ‘Oosten‘ te deporteren… In de late namidag arresteerde de Feldgendarmerie in het Centraal Station [van Antwerpen] de joodse passagiers (pendelaars) van de trein Brussel-Antwerpen.” Vanaf 15 augustus 1942 gebeurde dit inderdaad d.m.v. grootschalige razzia’s. Zie L. SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad, p. 589-590, 601. 81 Het gaat hier duidelijk om Gottfried of ‘Gotti’ Finkel (i.p.v. Finckel), de zoon van Max Finkel en zijn vrouw Laura, en de broer van Selma.
31
Figuur 10 Gottfried Finkel, 1943 (Archief Edith Sanders-Hönig)
Figuur 11 Markus Finkel, 15.7.1929 (DV, Dossier Markus Finkel, 1571278)
Figuur 12 Laura Einig, 15.7.1929 (DV, Dossier Markus Finkel, 1571278)
Figuur 13 Selma Finkel, 18.3.1947 (DV, Dossier Selma Finkel, 2014544)
Bonneke en Bompa82 namen die mensen in huis, maar dat kostte veel geld want die mensen kregen geen rantsoenkaart meer omdat ze illegaal waren en het voedsel zonder bonnen, op de zwarte markt, was heel duur83.
Figuur 14 Henri en Margriet Schuyten, oktober 1943 (Fragment van een foto, Archief Margaret Hickman-Schuyten)
Ongeveer gelijkertijd kreeg Klaas bezoek van een Nederlandse zakenman, een klant van ons, die in grote nood verkeerde. Ze waren vader, moeder, twee dochters, een tante met een volwassen zoon84. 82
Het gaat hier om Henri en Margaretha, de ouders van Julia, die toen woonden in de Speerstraat 27 op het Kiel in Antwerpen. Wim Schuyten, de jongste broer van Julia, die tijdens de oorlog door zijn vader Henri naar boeren in Frankrijk werd gestuurd, bevestigde dat: “It was indeed after the summer vacation of 1942 that I was introduced to an elderly Jewish couple in my parent’s home. I made the correction by correlating my grandfather’s diary with my own recollections. Example: I remember the jewish people having to wear the star of David on their clothing… “ E-mail van 24.8.2005 van Richard Osbun (in opdracht van zijn grootvader Wim Schuyten). 83 Prijzen van producten op de zwarte markt kan je o.a. vinden in het eerder vernoemde oorlogsdagboek van M.C. Schuyten. Op 6.1.1943 krijgt Klaas bezoek van Verlinden en Vanbroeck, twee controleurs bij het Bestuur der controlediensten omdat Klaas als werkgever aanvrager van bijzegels voor werklieden de inventaris voor de gebruikte zegels van de bijrantsoenen niet tijdig aan het gemeentebestuur heeft afgegeven. (DV, Dossier Sluys, Klaas, 6.1.1943) 84 Het gaat hier om de parfumier Sigmund Hönig, zijn vrouw Rosa Gross, hun dochters Edith en Lily, Anna Hönig en Heinz Schindler. Edith Hönig bevestigt dit in een e-mail van 31.5.2005: “Ik heb veel later begrepen,
32
Figuur 15 Sigmund Hönig, 3.10.1938 (DV, Dossier Sigmund Hönig, A2113361)
Figuur 16 Rosa Gross, 11.9.1944 (DV, Dossier Sigmund Hönig, A2113361)
Figuur 17 Edith Hönig, 11.9.1944 (DV, Dossier Edith Hönig, 3219080)
Figuur 18 Lily Hönig, 4.7.1946 (DV, Dossier Lily Honig, A280367)
Figuur 19 Heinz Schindler, 11.9.1944 (DV, Dossier Heinz Schindler)
Die mensen waren ook op de vlucht geslagen naar Frankrijk en wilden langs daar naar Spanje. Maar in Frankrijk waren ze in handen gevallen van de Gestapo (dat was Duitse politie). Ze hadden zich verstopt in een bos en de man van de tante werd gegrepen. De anderen wisten te ontkomen maar waren zo bang geworden dat ze terug zijn gekomen tot in België en zo bij ons terechtkwamen85. Wat moesten we doen? We hadden een groot huis met vele kamers en hebben die mensen op de bovenste verdieping ondergebracht. Tijdelijk, zei Klaas, want hij zei dat ons huis niet veilig was door de zaak en het personeel dat niets daarvan mocht weten.
Figuur 20 Withof, Heuvelstraat 3 te Boechout, anno 1943 (Archief Dora Eikelboom-Sluys) Hij sprak af met Mr. Hönig, zo heette die zakenman, dat hij een plek voor hen zou zoeken, maar dat hij moest meebetalen voor die andere joodse familie die ook niet bij Bonneke en Bompa konden blijven. Van toen af is Rene mee gaan werken met Klaas om heel voorzichtig mensen te zoeken die hun appartement wilden verhuren aan joden. Daar werd een hoge prijs voor betaald want het was streng verboden joden te herbergen.86 wie Julia heeft bedoeld met volwassen zoon van Sigmund Hönig – mijn vader dus – het zal Heinz Schindler geweest zijn die later met Selma Finkel is getrouwd. Zijn ouders waren destijds, toen we naar onbezet Frankrijk wilden vluchten door de Duitsers opgepakt en sindsdien is hij bij ons gebleven en beschouwden mijn ouders hem als pleegzoon.” E-mail van 31.5.2005 van Edith Hönig. 85 Edith Hönig, die dit meemaakte, zal in hoofdstuk II zelf vertellen wat er juist is gebeurd. 86 Zo zullen zij nog een tijdje onderduiken bij de familie Hendrickx in Edegem.
33
Figuur 21 René Schuyten, 1941 (Archief Margaret Hickman-Schuyten) Zo kwamen Finckel en zijn familie en Hönig en zijn familie samen in Brussel terecht. Ondertussen hadden wij op Withof (de naam van ons huis) weer een vrouw met drie opgroeiende kinderen, de man was weggevoerd. De kinderen, twee meisjes van 14 en 16 jaar en een jongen van 18 jaar87.
Figuur 22 Myriam Reichman, 27.9.1938 (DV, Dossier Zoltan Grosz, 1365384)
87
Figuur 23 Paula Grosz, 17.2.1941 (DV, Dossier Paula Grosz, A397121)
Figuur 24 Alexander Grosz, ca. 1939 (Fragment van een foto, Archief Paula MarcoviciReichman)
Figuur 25 Annie Grosz, ca. 1939 (Fragment van een foto, Archief Paula Marcovici-Reichman)
Op de transportlijst van Mechelen naar Auschwitz die bewaard is gebleven, staan de namen vermeld: Maria Grosz-Reichman, Paula, Alexander en Anni Grosz. (JMDV) Julia vergist zich een beetje in de leeftijden. Paula was toen 16, Alexander 14 en Annie 13. (Zie verder) “Im September 1942 wandte sich an[]den Angeklagten die jüdische Familie GROSS, bestehend aus der Mutter Maria Gross, und den 3 Kindern Alexander, Paula und Annie, geboren in den Jahren 1929, 1928 und 1926, mit der Bitte, um Gewährung von Unterkunft. Diese hatte Antwerpen verlassen, weil das Familienhaupt Zoltan GROSS seit dem 11.9.1942 zur Arbeitseinsatz gebracht worden war und die übrigen Familienmitglieder das Gleiche für sich gefürchteten. Der Angeklagte nahm die Familie im September 14 Tage in seine Wohnung auf. Dann brachte er sie bis zur 15-1-1943 in eine von ihm gemietete Wohnung in Boechout, Hovesteenweg. Vom 15 – 30-1-1943, dem Tage der Verhaftung des Angeklagten, behergbergte er sie wieder in seiner Wohnung, weil sie im Hovesteenweg räumen musste[n]. Dies geschah, um die Familie GROSS zu verbergen. Ein[e] Anmeldung beim Judenregister erfolgte mit Wissen und Willen des Angeklagten nicht. Während der ganzen Zeit versorgte er die Familie mit Geld und Lebensmitteln. Die letzteren beschaffte er teils auf Rationierungsmarken, die ihm angeblich von 3. Seite durch die Post zugesandt wurden, und teils auf den schwarzen Markt. Insgesamt gab der Angeklagte der Familie Gross ungefähr 16.000 Frank. Eine Quittung liess er sich nicht über diese Beträge geben. (Laut Aussage einer der Kinder GROSS) hatte Angeklagte die Juden unterrichtet, dass sie bei einer Festnahme sagen sollten, sie wären erst den Abend vorher zu dem Angeklagten gekommen.” Vonnis dd 1.4.1943 van Klaas Sluys, Feldgericht, Feldkommandatur 520, St.L. VI nr.60/43 in Archief Marnix Sluys.
34 Ook een klein meisje van drie jaar, wier ouders waren weggevoerd, hadden we in ons gezin opgenomen. Voor haar grootmoeder hadden we een onderkomen gevonden in Hove (een aanpalende gemeente van Boechout). Zo kon ik regelmatig Silvieke (zo heette dat kleintje) een halve dag bij haar grootmoeder brengen en later weer ophalen (op de fiets) 88.
Figuur 26 Sylvieke Reichman, zomer 1942 (Archief Sylvie Lednicer-Reichman)
Figuur 27 Deborah GrunspanThaler, grootmoeder van Sylvieke (Archief Sylvie Lednicer-Reichman)
[“Ik reed heen en weer met het kind achter op de fiets. Ook als ik boodschappen deed, nam ik Sylvieke mee. Ik vertelde buren en kennissen dat ze mijn nichtje was, en dat ze een tijdje kwam logeren. De meeste mensen stelden zich daar geen verdere vragen bij. Behalve die ene keer in de wachtkamer bij de dokter, altijd zo’n broeinest van roddels. Ik voelde hoe de ogen van iedereen daar voortdurend onze richting uitdraaiden. Voor mij viel het niet echt mee om heel dat huishouden overeind te houden. Elke dag sleurde ik met volle wasmanden de trappen op en af. Gelukkig voorzag onze tuin voor een groot deel in onze behoeften, zodat ik op de markt niet al te hard opviel met het kopen van te grote hoeveelheden voedsel. Andere vrouwen vielen wel op met een kilo aardappelen en wekten argwaan bij collaborateurs. Die herfst droeg onze perenboom veel vrucht. Ik zie ons nog ’s nachts in de boom klimmen en peren plukken. De kinderen mochten helpen. Korven vol droegen we naar de zolder. De volgende dag heerste er voor één keer geen verveling: de peren moesten allemaal geschild worden, want ik zou ze inmaken voor de winter. Er ontstond gaandeweg een hechte band van vriendschap tussen mij en mijn joodse gasten. We zaten dikwijls wat te babbelen, of dronken samen een kopje thee. Ik begon meer van hun geloof en hun gebruiken te begrijpen. Het trof mij dat er zoveel gelijkenissen waren tussen ons. Volgens de nazi’s waren de joden geen mensen, maar een ondergeschikt ras vergelijkbaar met ratten. De meest absurde verdachtmakingen konden ze redelijk in de oren doen klinken. Ik heb met eigen ogen gezien hoe mensen erin begonnen te geloven. In de periode dat de twee gezinnen in Brussel verbleven, gingen we ze nog af en toe bezoeken. We vroegen ons ’s avonds af hoe het met hen zou gaan, en we haalden herinneringen op. Zoals die ene keer, toen de twee dochters van meneer en mevrouw Finkel absoluut de stad in wilden om ‘bottinekes’ te gaan kopen. Midden in de oorlog wilden de ‘juffrakes’, zoals Klaas hen toen noemde, gaan winkelen! Maar Klaas herinnerde zich de vrachtwagen vol joden die hij enkele dagen tevoren in de stad gezien had. Op één voorwaarde wilde mijn man hen dan toch mee naar de stad nemen, namelijk als ze hun ster van hun mantel zouden halen. Kun je je voorstellen dat ze dat niet wilden? Gelukkig hebben ze op het einde toch moeten toegeven, want Klaas was wel goed, maar niet gek! Hij heeft toen die ‘juffrakes’ mee naar ‘’t stad’ genomen om hun ‘bottinekes’ te gaan kopen.”]89
88
Het gaat hier om Debora Thaler en haar kleindochter Sylvie Reichman, geboren in Antwerpen op 1.11.1939. Dit stuk komt alleen voor in J. SCHUYTEN, Tenminste Sylvieke, p. 122. Vermoedelijk is dit de bewerkte versie van een stuk uit het interview dat Lieve Wouters afnam van Julia. Edith Hönig zegt dat Julia zich hier vergist. Ten eerste hadden de Finkels een zoon een een dochter, en geen twee dochters. En Hönig had wel twee dochters, Edith en Lily. “Maar wij waren het zeker niet”, zegt Edith zelf. Wellicht waren het de beide dochters van Myriam Grosz-Reichman, de 16-jarige Paula en de 13-jarige Annie Grosz, maar dat was dan in (’t stad) Antwerpen en niet in Brussel. 89
35 Mijn zuster Jeanne was verpleegster [in het Stuivenberghziekenhuis90] in Antwerpen. Ze hadden daar een jodenman wiens hele familie was weggevoerd91. Hij was al een hele tijd genezen maar de dokter, samen met de verpleegsters, hielden hem toch maar ziek omdat hij niet wist waar naartoe. Maar ja, dat kon niet blijven duren en Jeanne wist geen andere oplossing dan met die man bij ons aan te komen. Dat was half januari 194392.
Figuur 28 Hersz Nadel, 30.11.1939 (DV, Dossier Hersz Nadel, A344334)
Figuur 29 Jeanne Schuyten, 1943 (Archief Ann Lyzenga-Williams)
Op 31 januari93, midden in de nacht, vielen de Duitsers ons huis binnen. Hard bellen en roepen: "aufen machen". Het was een hele troep Duitsers en zwarthemden (zo noemde men de collaborateurs of mannen die onder één hoedje speelden met de vijand. Waren ze met 8 of 10 of meer, ik weet het niet94. Ook onze zwarte burgemeester van St. Jan was er bij95. Ze doorzochten ons hele huis 90
Jeanne had een kamer in het ziekenhuis en woonde dus niet meer thuis. Brief van René Schuyten uit Herentals van 30.1.1940 aan Nelly Opstelten & E-mail van Ann Lyzenga van 16.1.2006. Jeanne’s dochter, An Lyzenga-Schuyten mailde mij hetvolgende: “A story I heard from my mother [Jeanne] was about a Jewish man who was put in a full body cast in the hospital (I don't know if it was for treatment or just a ruse) whom the Germans were waiting to be discharged from the hospital. He was left in the cast for a long time, and even after the cast was removed, he would be put back in when someone came to inquire about him… He left the hospital "against medical advice", and when the authorities came looking for him, everyone played stupid, and said he had walked away without the staff knowing he was going; he was just gone. I don't know if this is the man whose story you are looking for.” E-mail van Ann Lyzenga-Schuyten van 16.1.2006. 91 Die man was Hersz Nadel. Zijn zoon Max Nadel kan echter onderduiken en overleeft de oorlog. (Zie verder) 92 Zieke joden mochten alleen nog verzorgd worden in een gesloten afdeling van het St. Erasmusziekenhuis. Uit het vonis van Klaas Sluys kunnen we afleiden dat Hersz Nadel pas op 28 januari bij Klaas zou zijn toegekomen. “Ausserdem beherbergte der Angeklagte vom 28 - 30.1.1943 den Juden Hertz Nadel in seiner Wohnung. Auch ihm gewährte er Verpflegung….Auch die Beherbergung der Juden ist eine schwere Gesetzesverletzung. Der Angeklagte musste sich sagen, dass er die Juden nicht nur dadurch den notwendigen Verhaltungsmassnahmen entzog, sondern auch bei der bekannten Einstellung dieser Rasse die Sicherheit der Besetzungsmacht gefärhrdete, weil die Juden in dieser Verfassung zu allen möglichen Gesetzwiedrigkeiten, wie Spionage, Sabotage, und ähnlichen benutzt werden können. Das gilt insbesonders für den Juden Nadel, der dem Angeklagten gänzlich unbekannt war.” Archief Marnix Sluys, Vonnis dd 1.4.1943 van Klaas Sluys. 93 Uit het vonnis van Klaas blijkt dat het om de nacht van 30 op 31 januari 1943 ging. Archief Marnix Sluys, Vonnis dd 1.4.1943 van Klaas Sluys. 94 Uit een procesverbaal van 17.9.1945 ter voorbereiding van het proces van oorlogsburgmeester Van Sintjan verklaart Klaas Sluys aan de Krijsauditeur: “In den nacht van 30 op 31 januari 1943, werd ik ’s nachts opgebeld door 7 Gestapomensen, deze waren vergezeld van den toenmaligen Burgmeester VAN SINTJAN, na geopend te hebben traden zij mijne woning binnen en doorzochten mijn huis en fabriek…. DEBRA, van Mortsel, die bij de Gestapomannen aanwezig was, deze kerel dreef het zoover van te zeggen, dat hij het recht
36 en de fabriek. Ze draaiden de knop aan van de radio op Klaas z'n bureau; die gaf direkt de B.B.C., de Engelse uitzending. Het was streng verboden daarnaar te luisteren. Alle kinderen, Dora 4 jaar, Jan nog geen 3 jaar en Herman bijna 2 jaar en Silvieke 3 jaar sliepen en werden niet wakker. Ook omdat ik die mannen aldoor maar maande stil te zijn voor de kinderen (wonder, want die Duitsers met hun zware laarzen liepen het hele huis door!)
Figuur 30 Dora, Jan en Herman Sluys, sept. 1942 (Archief Dora Eikelboom-Sluys) Eén van die mannen vroeg mij hoeveel kinderen ik had en ik zei 4. Ik had er zelf maar 3, maar had ik dat gezegd dan hadden ze Silvieke meegenomen. Ik had een dienstmeisje en die hadden ze het ook gevraagd en die had ook gezegd dat we 4 kinderen hadden96.
had mij onmiddellijk neer te schieten, waarop ik hem heb geantwoord dat ik zulks betwijfelde…; bij deze Gestapomannen was nog aanwezig een zekeren SCHUERMANS, Willy,… Bij de Gestapomannen werd ook nog den naam van WEYNDAELE genoemd… verders waren er nog twee vlamingen bij, die ik hun naam niet heb hooren vernoemen. Indien ik een dezer verraders moest terug zien zou ik hen stellig herkennen.” In een procesverbaal van 7.11.1947 verklaart Debra: “Ik geloof dat ik met Kaeding was en Van Sintjan is dan mede gereden op verzoek van den Duitser om het fabriekje van Sluis aan te duiden… Ik kan me niet herinneren wie er allemaal bij was van de SD.” In een procesverbaal van 28.10.1947 verklaart Jan Schuermans: “Ik was daar inderdaad bij te samen met Kaeding (overleden) – DEBRA – ik meen ook Wyndaele, Emiel . (Brussel, Auditoraat-Generaal, Dossier Debra, Louis) Dat Kaeding erbij aanwezig was, weten we ook uit het vonnis van Klaas. Vonnis dd 1.4.1943 van Klaas Sluys, Feldgericht, Feldkommandatur 520, St.L. VI nr.60/43. Waren er dus zeker bij: Louis Debra, Jan Schuermans, Emiel Wyndaele, nog twee Vlamingen wiens naam nog onbekend is, de Duitser Kaeding, Jan Pitz (cfr. p. 166) én Staf Van Sintjan. 95 Het gaat hier om de VNV-oorlogsburgemeester van Boechout, Staf Van Sintjan.(Zie verder) 96 Als Klaas voor het Kriegsgericht komt, zal hij ook daar verklaren dat hij vier kinderen heeft: “Er hat 4 Kinder im Alter von 1 - 4 Jahren und verdient nach seiner Angabe monatlich ca. 15.000 bfrs.” Archief Marnix Sluys, Vonnis dd 1.4.1943 van Klaas Sluys. Zijn dochter, Dora Sluys, wist mij te vertellen dat hij het daar heel moeilijk mee heeft gehad. Hij stond namelijk onder ede, en moest liegen om het leven van Sylvieke niet in gevaar te brengen. Voor de gewetensvolle en zeer rechtlijnige protestant die Klaas Sluys was, was een valse verklaring afleggen onder ede moreel gezien een zeer zware beslissing, die hij toch nam.
37
Figuur 31 Het dienstmeisje, Leonie Oostvogels, met Dora en Jan, juni 194197 (Archief Dora Eikelboom-Sluys) En Silvieke, met haar zwarte krullekopje, zat gelukkig diep onder de dekens en sliep. Eén van die mannen zei: "Ge moogt blij zijn dat ge zoveel kinderen hebt, anders zouden we jou ook meenemen”. Ja, dat was nog een geluk bij een ongeluk. Toen het vaststond dat ze Klaas en de 5 joodse mensen gingen meenemen maakte ik in de keuken voor ieder van hen een pakje klaar met boterhammen voor de volgende morgen. Eén van die Duitsers zei met een vies gezicht: "Für die joden" en ik antwoordde: "Ja, voor die arme mensen". Ze vertrokken dus en achteraf wist ik dat ze Klaas en die jodenman in Antwerpen in de gevangenis brachten, in de Begijnenstraat, en de moeder met haar kinderen naar Mechelen, waar vele opgepakte joden werden verzameld alvorens ze werden weggevoerd naar Duitsland98. En wij bleven achter! Wat een verdriet; ik was 27 jaar en had 4 kleine kinderen van 1 1/2 jaar tot 4 jaar. De eerste maand dacht ik nog Klaas zal wel gauw vrijgelaten worden, hij heeft toch niets misdaan, maar dat was buiten de Duitsers gerekend. Op 1 april 1943 werd Klaas voor het Kriegsgericht te Antwerpen veroordeeld tot 2 jaar tuchthuisstraf. Ik was daarheen gegaan nog met de gedachte dat hij wel gauw vrijgesproken zou worden. Ze brachten hem de gerechtszaal binnen met z'n handen geboeid. Ikzelf mocht de zaal niet binnen maar ik bleef wel hij de deur staan wachten. Ik zag al die voorname Duitse rechters in vol ornaat binnengaan. Ik dacht: Wel, wel, nu denken ze dat ze hem in hun macht hebben, maar hoe vergissen ze zich. Klaas is een kind van God en Hij zal beslissen wat er met hem zal gebeuren. Maar die beslissing viel hard uit. Het vonnis was 2 jaar tuchthuisstraf99. Twee jaar! Wat lijkt dat vreselijk lang als je er voor staat en ik wist: dan gaat hij naar Duitsland. Ik liep naar beneden waar hij straks uit de lift zou komen en toen hij daar uit kwam vloog ik rond z'n hals maar z'n bewakers, twee Duitsers, trokken me weg. Maar ik greep z'n arm vast en zo gingen we naar buiten. Ik trok mij niets aan van de mensen en liep zo mee over de straat; de Huidevetterstraat en zo naar de gevangenis in de Begijnenstraat. Telkens probeerden die Duitse bewakers mij weg te duwen maar dat liet ik niet gebeuren. Dan de Poort in en de gevangenispoort dicht. Wat vreselijk! Een paar straten verder woonde Dora Smekens. mijn beste vriendin, en daar ging ik heen, en samen huilden 97
Leonie huwde nadien met Deprez, en kreeg twee zonen: Herman (°1945) en Flaurent (°1955), en woonde in de Sint Jansstraat 7 te Diest. Haar kleinzoon Patrick woont daar nu. 98 De treinen reden van aan de Dossinkazerne te Mechelen naar Auschwitz in Polen. 99 “Die Angeklagte wird wegen Herstellung und Verbreitung von Flugschriften, Abhörens nichtdeutscher Sender und Verbotene Beherbergung vom Juden zu einer Gesamtstrafe van zwei Jahren Zuchthaus verurteilt.” Archief Marnix Sluys, Vonnis dd 1.4.1943 van Klaas Sluys. (Cfr. p. 153-156)
38 we100. Toch moest ik naar huis en dat is zo vreemd, ik leek precies helemaal alleen op de wereld. Al die mensen die ik zag lopen en die wisten er niets van wat er in mijn hart omging. Thuis gekomen was dat ook maar huilen en ook mijn ouders hadden veel verdriet. 5 april was er een vreselijk bombardement op Mortsel. 't Was een stralende voorjaarsdag. Ik stond aan de Begijnenstraat voor de gevangenispoort aan te schuiven met een pak levensmiddelen voor Klaas toen Amerikaanse bommenwerpers laag uit elkaar vlogen over de stad en hun bommen afwierpen boven Mortsel. Daar was een fabriek van vliegtuigonderdelen. 't Was vreselijk! Alle huizen in de omtrek en een paar scholen, alles stond in vuur en vlam. 2800 doden en ontelbare gewonden, ook veel kinderen en mensen van Boechout waren onder de slachtoffers101.
Figuur 32 Bombardement Mortsel, 5 april 1943 (Archief Gazet van Antwerpen) Het was 's avonds zo stil in Boechout, men hoorde de mensen snikken in de straten. Een bakker uit de buurt reed met z'n fiets door de Kroonstraat met z'n dode dochtertje van 10 jaar in z'n fietsmand. Ieder die het zag begon te huilen. Dat gebeurde vier dagen na Klaas z'n veroordeling. Ik werd er stil van en m'n eigen verdriet werd veel minder. Toen ik in m'n omgeving al die rouw en die smart zag. Ik dacht toen: mijn man leeft nog. Hij is wel gevangen maar hij leeft toch nog. Dat maakte het voor mij draaglijker. Mijn man kon misschien nog terug komen. Mijn ouders kwamen bij mij in huis wonen zodat ik niet alleen moest blijven met m'n kinderen. Dat was een groot voorrecht. En Rene zorgde gelukkig verder voor de joden waar we verantwoordelijk voor waren. Hij bezocht hen, zorgde voor voedselbonnen en was bemiddelaar tussen de huiseigenaar en hun joodse huurders. Mijn zuster Jeanne, die hoofdverpleegster was in 't Stuivenbergziekenhuis, zat in haar bureel en hoorde een gesprek tussen bezoekers bij een zieke. Ze hoorde vertellen dat ze in Boechout Meneer Sluys hadden komen halen omdat er joden in huis waren en ze vertelden: ze hebben nog een joods meisje in huis, dat hebben ze niet meegenomen. Jeanne belde me dat en zei: zorg dat Silvieke ergens anders kan ondergebracht worden anders komen ze dat kindje nog halen. Nu woonde er in Leuven een familie Rooze die ons vroeger reeds geschreven had: als we soms iemand hadden waar we geen plek voor vonden dat zij ook wel wilden helpen (dat waren fijne christenmensen).
100
Zij heet Dora Quittelier-Smeekens. Zij week later uit naar de Verenigde Staten. Op 5 april 1943 komen bij een Amerikaans bombardement op de Erla-fabrieken in Mortsel, waar Duitse vliegtuigen werden gerepareerd in de hallen van de vroegere autobouwer Minerva, “per vergissing” vele projectielen op burgerwoningen en scholen terecht. De balans is erg zwaar: 936 doden, onder wie 200 kinderen, 1342 gewonden, 800 vernielde of zwaar beschadigde woningen. 101
39
Figuur 33 Josephine van Engel, Lies (op de Figuur 34 Toine Rooze, 14.6.1943 (Archief arm), Joop, moeder Truus, Sylvieke, Han en Greet Van Den Dries-Rooze ) vader Henri Rooze, zomer 1943 (Archief Lies Quak-Rooze ) Een neef van hen was een vriend van ons, Toine Rooze, en die heeft dan Silvieke naar dat gezin in Leuven gebracht102. Daar was ze veilig. Na de oorlog had Silvieke nog haar grootmoeder, twee nichtjes die in een kostschool verborgen waren en hun vader leefde ook nog. Samen zijn ze dan naar Amerika uitgeweken103. Klaas verbleef dus in de gevangenis in Antwerpen. Ik mocht hem om de twee weken een bezoek brengen en een pak van 3 kg. met eetwaren, rookgerief en een weinig onderkleding. Dat bezoek was achter glas, zodat je hard moest spreken om elkaar te verstaan en dus zeker geen geheimen kon vertellen. Toch was dat voor mij de mooiste dag waar ik erg naar uitkeek. Ik bakte dan een lekker wit brood en roosterde dan de sneetjes zodat ze lichter wogen en ik er dus meer in het pak kon doen. Klaas bleef ongeveer 3 maanden in de Begijnenstraat in Antwerpen104, dan ging hij voor een paar weken naar Brussel en op 7 juni 1943 ging hij op transport naar Leuven. Dit was een gevangenis die beheerd werd door Belgen maar die wel gecontroleerd werd door Duitsers. De Belgen waren heel soepel voor de politieke gevangenen (het was eigenlijk een gevangenis voor zware criminelen).
102
Bij Henri Rooze en Truus Van Buuren, toen wonende op de Tiensesteenweg 210 te Korbeek-Lo. Sylvie is inderdaad met haar grootmoeder naar de Verenigde Staten uitgeweken, omdat een tante van haar, Charlotte Grunspan, die reeds in 1938 met haar echtgenoot Leon Lachter en hun twee kinderen, Jacques (Jack) en Lilly, naar de VS was geëmigreerd, haar wilde adopteren. 104 Klaas zat in de gevangenis in de Begijnenstraat te Antwerpen van 31 januari tot 27 mei 1943. Hij werd binnengebracht door de SIPO, en op 24 februari 1943 overgedragen aan de Feldkommandatur 520, daar werd hij vervolgens veroordeeld door het Kriegsgericht. Van 28 mei tot 8 juni zat hij in de gevangenis van St. Gillis, van 7 juni tot 27 september 1943 in de gevangenis van Leuven, en vandaaruit werd hij overgeplaatst naar Kassel in Duitsland. Na een zeer zwaar bombardement werd hij vijf maanden later met andere gevangenen naar Nieder-Roden bij Schierstein overgebracht. Vanuit het gevangenkamp te Rodgau werd hij op 28 juni 1944 opnieuw overgebracht naar de gevangenis van Antwerpen om daar op 13 juli 1944 te worden vrijgelaten. (DO, Dossier Sluys, Klaas). 103
40
Figuur 35 Klaas Sluys in de gevangenis van Leuven, 1943 (Archief Marnix Sluys) Ik mocht meer op bezoek komen en de pakken die we meebrachten mochten veel zwaarder wegen. Bovendien was daar een Katholieke aalmoezenier die daar binnen en buiten liep en die van alles voor de gevangenen binnensmokkelde. Klaas schreef: ge moet me geen kleren meer sturen daar ik van top tot teen en van onder tot boven in een modieus gevangeniskostuum gekleed ben. Hij zat nu ook alleen in een cel en daar moest hij ook aan wennen, schreef hij. Maar later was hij wel blij dat hij alleen zat. Hij kon lezen en schrijven zoveel hij wilde. Hij ging ook naar de Franse les en moest dus ook studeren. Als ze op de koer gingen wandelen kon hij gemakkelijk met de kameraden spreken. Op een dag is hij ziek geworden. De dokter had z'n water onderzocht en er was eiwit in. Dat wees op een nierontsteking. Klaas was erg ongerust want toen hij jong was had hij aan deze gevaarlijke kwaal geleden waardoor hij z'n geboortedorp moest verlaten omdat het daar veel te vochtig was voor hem. Gelukkig is hij maar een week ziek geweest maar daardoor was er een rapport van de dokter die schreef dat Klaas Sluys een nierziekte had en z'n gevangenschap slecht kon verdragen. (op grond van dit rapport dat bij de directeur van de gevangenis bleef is Klaas later, wel door bemiddeling van vrienden en nog anderen die kontakt hadden met Duitse rechters, eindelijk zes maanden vervroegd vrijgekomen) Toen er een transport gevangenen naar Duitsland werd gestuurd mocht Klaas omwille van z'n gezondheidstoestand in Leuven blijven. Maar twee maanden later, eind september, vertrokken alle overige politieke gevangenen naar Duitsland en Klaas was er dus ditmaal ook hij. Natuurlijk weer groot verdriet. Klaas schreef in z'n laatste brief uit Leuven:
[Leuven cel nr. 344 – 22 september 1943: ‘M’n Juleke, Dit zal dan voorlopig de laatste brief zijn die ge van mij krijgt. Een tijdperk waarin we elkaar van onze liefde konden getuigen wordt afgesloten. Dat ik je met m’n brieven kan ondersteunen smart mij zeer, al weet ik ook, dat mijn brieven je misschien vaak verdriet in plaats van steun hebben gebracht. Maar ik weet dat er dan nog veel zoets was in het verdriet…’105] 105
De aanhef van deze brief, die we hier hebben toegevoegd, is te vinden in de biografie van Klaas, die Julia, kort na de dood van Klaas, in 1965, schreef voor Nelly Kruithof die een “opstel” moest schrijven voor de Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel. J. SCHUYTEN, Klaas Sluys 1911-1965, Archief Marnix Sluys; Brief van 22.9.1943 van Klaas Sluys aan zijn vrouw Julia Schuyten. (Archief Marnix Sluys)
41 "Een donkere tijd gaan wij beiden tegemoet. Lang zal die tijd niet duren en donker is ze alleen maar omdat ze aan een heerlijke dageraad voorafgaat. Een dageraad waarin onze vurigste idealen in vervulling zullen gaan! En zóó donker is niet de nacht, of er staat de blinkende Morgenster aan de Hemel die ons spreekt van Gods trouwe zorg en bijstand waar wij ook gaan of blijven. Bij jou en de kinderen in Boechout, bij mij, waar ik mij ook moge bevinden. Juleke, het zijn niet menschen die mij weg voeren, al denken ze dat wel: het is God zelf die mij roept op een plaats die ik niet weet. En ik moet volgen. Ik kan niet anders dan volgen. Waar zou ik heengaan buiten Hem? Hij weet wat goed voor ons is. Hij houdt ons beider handen en voert ons langs de van Hem gewilde baan, die goed is, die veilig is, die ter zaligheid leidt. Zou ik in m'n dwaasheid een andere weg kiezen? Bij Hem alléén immers zijn wij veilig. En wat voor mij geldt, lieveling, geldt ook voor jou, en voor de kinderen die God ons geschonken heeft. In Zijn hoede zijt ge duizendmaal veiliqer dan mèt mij, maar zonder Hem. Ik weet, dat – als wij kiezen mochten - wij in onze dwaasheid en zwakheid elkaar zouden kiezen en Hem laten wachten. Maar God heeft ons zo lief dat Hij ons niet laat kiezen, en dat Hij het goede voor ons zoekt. En Hij weet óók dat wij naar ons menschelijk bestaan elkaar niet kunnen missen. En daarom zal Hij ons ook op Zijn tijd aan elkaar teruggeven. Wie weet hoe spoedig reeds. Bij Hem is niets onmogelijk. Hij alleen is Heer en Gebieder der volken en als Hij spreekt, is er niemand die antwoord. Laten wij in dit geloof en vertrouwen leven, Juleke: dan zal ons kruis niet moeilijk om te dragen zijn…”
Negen maanden bleef hij in Duitsland, de eerste vijf maanden in Kassel, maar daar werden ze wezelijk gebombardeerd. De gevangenis en de gehele binnenstad was verwoest. En de gevangenen bleven opgesloten. Ge kunt begrijpen hoe angstig ze waren. Klaas vertelde later dat hij op de grond lag onder z'n matras, anderen stonden in de hoek achter hun matras en allen riepen ze tot God en werd er gebeden Ave Maria... aldoor maar opnieuw. Na het bombardement was het leven in Kassel onmogelijk, ook voor de gevangenen. Ze werden gebracht naar Nieder-Rode Schierheim. Hier moesten ze in een vliegtuigfabriek werken, 12 uren per dag. Soms overdag, soms 's nachts. 't Was een vreselijke tijd; zwaar werk, weinig eten, zwak en koud. Toch vertelde hij later van die tijd, dat God zo dicht bij hem was dat hij soms daarnaar terug verlangde en ook dat hij zoveel heeft gezongen. Er was zoveel lawaai in de fabriek, hij kon zo hard zingen als hij maar wilde, door het lawaai kon niemand hem horen. God was dichtbij en z'n vrouw en kinderen stonden aan het einde en wachtten op hem. Eindelijk, juli 1944, werd hij zes maanden vervroegd in vrijheid gesteld. Hij werd op grond van een gezondheidsrapport (zie Leuven) vrij gelaten. Zeer mager en zwak maar niet ziek. Hij woog nog 58 kg. en z'n gewicht ervoor was 78 kg106. Weer thuis! O, heerlijke onvergetelijke tijd. God wat zijt Gij goed! [De dag van de bevrijding herinner ik me als was het gisteren. ‘Mama, stjepen’, kraaide onze kleinste. De Amerikaanse vliegtuigen trokken inderdaad strepen aan de hemel. We zongen liedjes en we dansten door de kamer.
106
Klaas beschrijft kort na zijn thuiskomst zijn recente herinneringen aan de oorlogsbelevenissen: “Aangehouden op 30 januari 1943 door de Sicherheitspolizei (SIPO), gelegerd in de Della Faillelaan, later Kon. Elisabethlaan te Antwerpen. Hij werd gedurende 14 dagen vastgehouden in de Della Faillelaan en er tweemaal ondervraagd. Het vonnis werd uitgesproken op 1 april 1943 door het Kriegsgericht 520, dossiernummer St. L. VI nr.60/43. Zijn rechters waren dr. Nautisch, Hauptmann Bethman en Obergefreiter Lühring met als reden: joden, radio, vlugschriften. Op 30 september 1943 werd hij op transport gesteld naar Kassel, Nieder-Rhoden, Schierstein (Hessen) en opnieuw Nieder-Rhoden. In dit laatste kamp verbleven ongeveer 1.000 mensen, de kommando’s inbegrepen. De namen van de bestuurders van het kamp waren Klaas onbekend. De lijken der overledenen werden er begraven. Het Kommando Schierstein telde ongeveer 300 man. De bestuurder ervan heette Lang. Er waren nog andere, kleinere kommando’s. Op de vraag wat er met de archieven van het kamp is gebeurd, moet hij het antwoord schuldig blijven. Zijn opmerkingen over het kampregime: streng en op zijn Duits, voeding tijdelijk (van januari tot april 1944) zeer slecht, daarna gedurende een vijf weken zeer goed om een besmettelijke buikloop te voorkomen, maar nadien weer minder. Behoudens sommige onwaardige handelingen van enkele beambten was de behandeling over het algemeen draaglijk, echter zolang de gevangene zelf moreel en geestelijk gezond was. De bewakers waren merendeels gepensioneerde gevangenenbewakers, geen SS-ers.” Vragenlijst van het Belgische Commissariaat voor Repatriëring – Dienst voor Opzoeking en Identificatie – met medewerking van het Rode Kruis van België, Archief Heemkundige Kring van Boechout.
42 Wat een ongelooflijke vreugde: de families Finkel en Hönig kwamen ongedeerd weer thuis. Sylvieke kon naar haar grootmoeder en oom met diens twee dochters, die in een kostschool ondergedoken hadden gezeten. Ze zijn allemaal naar Amerika uitgeweken.107 Maar anders ging het met de familie Grosz en de joodse man uit het Stuivenbergziekenhuis, die toen in de nacht van 31 januari ’43 tijdens een razzia bij ons thuis waren opgepakt. Van hen hebben we nooit meer iets gehoord.]108 Dit stuk heb ik geschreven op vraag van de familie in Amerika. Ik denk dat ook de kinderen hier dit wel zal interesseren. dec. 1995 2.1.3. De na-oorlogse jaren Klaas pikte na zijn gevangenschap de draad terug op. Na de oorlog helpt hij de joden waar hij nog contact mee heeft, indien nodig nog verder. Zo zal hij Lily Hönig vergezellen als zij in juli 1946 van het onderduikadres rue de la Ferme 53 in Saint Josse-ten-Noode terugkeert naar Nederland109, en helpt hij de grootmoeder van Sylvieke, Dobbe Grunspan-Thaler, om met Sylvieke naar de VS te emigreren. Klaas zou ook doorgaan met zijn protestantse zending. Op 24 september zouden 14 mensen, onder wie Klaas en Julia, Toine Rooze en diens broer Bertus, het Boechouts Comité stichten. Vanaf dan kwam er een groeiende groep samen in het salon van Julia. In oktober 1954 had de groep in de Kroonstraat 1 te Boechout een School met de Bijbel gebouwd, waar van danaf ook de kerkdiensten doorgingen. In een totaal katholieke, Vlaamse omgeving groeide de gemeenschap in zeven jaar uit tot een gemeente van 300 zielen, met een maandblad, “Het Vlaams Kerkblad”, dat op meer dan 30.000 exemplaren gratis werd verspreid en waarvan Julia de verantwoordelijke uitgeefster was110. Klaas overleed op 25.7.1965 aan acute leukemie. Julia werd negentig en stierf pas op 30.1.2005. Ze kregen in totaal zeven kinderen en vijfendertig kleinkinderen.
Figuur 36 Yad Vashemmedaille voor Klaas en Julianna W Sluys, 1997 (Archief Marnix Sluys)
In de medaille die het Yad Vashem Instituut hun uitreikte, staat een Talmoedisch gezegde gegraveerd: ‘Wie één leven redt, redt de hele mensheid.’
107
De oom (Eisig Safir, †1990) en zijn twee dochters (Renee en Roos Safir) bleven in België. In de tekst in het boek van Lieve Wouters is hier deze paragraaf toegevoegd. J. SCHUYTEN, Tenminste Sylvieke, in J. DE VOLDER & L. WOUTERS, Van binnen weent mijn hart, p. 126. Myriam Grosz-Reichman, haar kinderen Paula, Alexander en Annie en Hersz Nadel overleefden Auschwitz niet. (JMDV) 109 DV, Dossier Hönig, Lily, 4.7.1946. 110 K. SLUYS, Het wonder van Boechout. Doorbraak van het Evangelie in Vlaanderen, Franeker, T. Wever, 1959. 108
43
2.2. DE ZOON: HENRI SCHUYTEN EN ZIJN ECHTGENOTE, MARGRIET OUDHEUSDEN
Figuur 36 Margriet van Oudheusden en Henri Schuyten, de ouders van Julia, 1949 (Archief Marnix Sluys)
Henry Schuyten en zijn vrouw Margriet Oudheusden, die tijdens de oorlog in de Speerstraat 27 op het Kiel in Antwerpen woonden, waren de eersten die in de zomer van 1942 joden verborgen, nl. de familie Finkel. Welllicht bleven vooral de ouders, Markus Finkel en zijn blinde vrouw Laura Einig een langere tijd bij hen, tot op het moment dat er Duitsers waren die het huis wilden doorzoeken. Eén van hun kleinzonen, Peter Schuyten, tevens de oudste zoon van René Schuyten, vertelt dat de Duitsers op een bepaald ogenblik hun huis wilden doorzoeken, op zoek naar joden, maar dat Henri, die blijkbaar veel autoriteit uitstraalde, hen vroeg naar een huiszoekingsbevel. En toen bleek dat ze dat niet bezaten, zei hij dat ze konden terugkomen als ze wel over een dergelijk bevel beschikten. De Duitsers zouden zich daardoor zo hebben laten intimideren, dat ze afdropen. Op het moment dat ze terugkwamen, hadden Henri en zijn vrouw de joden (de familie Finkel) al ergens anders ondergebracht111. Wim Schuyten, de jongste broer van Julia, die tijdens de oorlog door zijn vader Henri naar boeren in Frankrijk werd gestuurd, kon bevestigen dat zijn ouders inderdaad joden verborgen: “It was indeed after the summer vacation of 1942 that I was introduced to an elderly Jewish couple in my parent’s home. I made the correction by correlating my grandfather’s diary112 with my own recollections. Example: I remember the jewish people having to wear the star of David on their clothing…”113. Dat Henri Schuyten reeds vroeg besloot joden te verbergen, bevestigt het beeld dat zijn zoon René van hem schetste in een brief aan zijn moeder uit 1975: “Father was a strong man, spiritually and 111
Telefonisch gesprek op 21.7.2005 met Peter Schuyten. Een e-mail van 19.8.2005 met Peter Schuytens’ eerste vrouw, Cobie Vondeling, bevestigt dit verhaal: “Een leuk verhaal de Duitsers kwamen aan de deur van Bonpapa Hendrik en ze hadden het niet in de gaten gehad maar bonpapa zei tegen die jonge duitsers jully kunnen niet zomaar binnen komen je moet een papier hebben zo die jongens gingen weg, Bonpapa gauw de mensen uit huis. Hy was een hele trotse man altyd een strik voor dat de Duitsers helemaal vergeten hadden dat ze geen papier nodig hadden.” 112 Wim Schuyten heeft het hier over het oorlogsdagboek van Médard C. Schuyten. 113 E-mail van 24.8.2005 van Richard Osbun (in opdracht van zijn grootvader Wim Schuyten). Wim meent dat dat in september 1942 was. Telefonisch gesprek met Wim Schuyten.
44 physically, a good man, and a man who had a heart for the many sufferers of this world: the unemployed, the orphans, the persecuted Jews, the many unfortunate ones, sharing at our table, whom I remember from childhood. People on whose behalf he was constantly busy, without ever thinking of reward.”114 Zijn jongste zoon Wim vertelt hoe Henri, i.t.t. Henri’s vader, Médard C. Schuyten, die zijn geloof altijd privé zou belijden, ook aansluiting vond bij de Gereformeerde Kerkgemeenschap te Antwerpen, die in het overwegend katholieke Vlaanderen een kleine nogal gesloten gemeenschap vormde waarin iedereen iedereen kende. “The aftermath of WWI brought an epidemic of typhoid fever to an exhausted and weakened population. Both my parents were affected by this during my mother’s pregnancy that ended in my birth on May 13, 1925. During that illness my father was hospitalized and put on the “critical” list. Waking up one night out of one of his feverish dreams, he saw the attending nurse nearby, reading a book. He asked: “What are you reading?” She answered: “The Bible.” He suggested, “Why don’t you read it out loud?” She did, and from that time on she read to him when she had opportunity, and led him to a Biblical understanding of the Christian religion. Her name was Betsy van Eck. She was a member of the Gereformeerde Kerk, and became a friend of the family, whom even I remember. My father was converted and baptized. He determined to lead his family in the Biblical doctrines of the Christian faith, which he did.”115 De kinderen van Henri en Margriet groeiden op in dit geloof en zij onderhielden via de protestanse jeugdvereniging, de MV voor de meisjes en de JV voor de jongens, regelmatige contacten en intieme vriendschappen met geloofsgenoten. De MV en de JV hadden jaarlijks een “jaarfeest” waarop alle leden van over heel Vlaanderen elkaar zagen116. Toen de oorlog uitbrak konden deze jonge volwassenen dan ook beschikken over een betrouwbaar, informeel netwerk, waarop men in tijden van nood kon terugvallen. Het zal dan ook niemand meer verbazen dat uit de archieven van de Staatsveiligheid blijkt dat Henri, die bureauchef was bij de stadsdienst voor Kaaien en hangars, in ieder geval vanaf januari 1944 lid was van het verzet en dat hij deel uitmaakte van het inlichtingennet Jean117. Hij deed dat blijkbaar zonder zijn vrouw daarvan op de hoogte te stellen118.
114
Brief van René Schuyten aan zijn moeder Margriet Oudheusden, 11.1975. (Archief Margaret HickmanSchuyten) De brief werd vertaald door Wim Schuyten. De originele brief was in het Nederlands geschreven. René schreef de brief vanuit de VS nadat hij was teruggekeerd van een reis naar België. Zijn vader Henri lag in juli 1975 immers op sterven. 115 Brief van Wim Schuyten aan J. Maes, 28.10.2005. 116 Zo had Bertus Rooze, broer van Toine Rooze, en goede vriend van René de leiding van het jaarfeest der MV en JV in 1939. René Schuyten moest toen forfait geven omdat hij in het leger zat. Zijn “verloofde” Nelly was er wel. Brief van Nelly Opstelten uit Bouchout van 7 mei 1939 aan René Schuyten. 117 E-mail van 8.2.2006 van Jan Laplasse (SOMA). “Hij werkte in het net Jean samen met zijn verzetscompagnon Gysbertus Van Leeuwen (°Rotterdam, 12/6/1900, van Nederlandse nationaliteit, wegenopzichter in Antwerpen). Hun chef was André Vandecasteele, een bediende die in Koekelberg woonde en voor de Belgian Shell Cy werkte.” In een e-mail van zijn kleindochter Ann Lyzenga-Schuyten, schrijft Ann hetvolgende: “My grandfather in the little he told me about that time said that the Germans had low opinion of Belgium efficiency and intelligence and this was one of tools that was used: this method: "O dear, things have gone terribly wrong, we have no idea how this happened, so very sorry, we didn't have the staff to adequately monitor the situation, in the bustle of dealing with a bombing attack, we neglected to keep track of this or that person, our records are in disarray, etc." This was a cause of disagreement among those who opposed the Germans: how frank should one be. My grandfather said once with great emphasis that the correct method was complete and fawnish compliance in public, appearing to be too stupid to get anything right, and then he said with great heat, "and stick them in the back with a knife when they are least expecting it." I don't know if this was a literal or figurative example. This little comment and the cryptic references he made at other times told me that there were many heated disagreements about what was the right thing to do. My grandfather also appeared to have sources of information other people did not have. My mother [Jeanne] had a radio capable of receiving the BBC, and she said that one day her father appeared at the hospital, (where she had a room - she went home to her parents on her days off) and took her radio because he said there would be a search for radios in the near future, and so there was. My grandfather also told of having Jewish teenaged boys staying with him and my grandmother. He sent them elsewhere because the boys insisted on going out in the evening after dark because they couldn't stand the confinement. My grandfather said he couldn't keep them because it exposed him and his family to too much danger. If they had been caught, they would have been forced to talk. My grandfather said everyone eventually talks if the Germans decide you know something, and he included himself in that. He said that it was important to know as little as possible, and to keep information in compartments so less would be compromised if someone talked.” E-mail van Ann Williams-Lyzenga van 16.1.2006.
45
2.3. DE KLEINZOON: RENÉ SCHUYTEN OPSTELTEN119
EN ZIJN VERLOOFDE/ECHTGENOTE
NELLY
Figuur 37 Nelly Opstelten en René Schuyten, mei 1939 (Archief Margaret Schuyten-Hickman) 118
Zijn kleindochter Gwyneth White-Williams zegt daarover hetvolgende: “I knew that my grandfather (hendrick schuyten) was part of the resistance. %y mother told me of this many times. I'm not surprised that there is an official record of this. My mother (Jeanne Schuyten Williams) also told me he kept this a secret from his wife, my grandmother, because of the danger in which he placed himself. He never spoke of the war with me or my sisters during his visits to the U.S.A. I believe he preferred to keep these things in the past. I also was told by my mother that when her mother (Margaretha) discovered that her husband was part of the resistance during the war, she was very angry. No doubt he could have lost his life, and lives of his family as well. Perhaps she felt she should have been informed of his activities. I don't know. Her feelings and reasons for them are lost to history.” E-mail van Gwyneth White-Willliams van 8.2.2006. 119 Edith Hönig vertrouwde mij na het lezen van het verhaal van Nelly, zoals zij dat in 1994 had verteld in de les Duits van haar kleinzoon Paul en zoals dat bewaard is gebleven, in een e-mail van 20.10.2005 hetvolgende toe: “Mijn conclusie is deze – er zijn weinig dingen, die wel kloppen... Onbegonnen werk, om alles te verbeteren. Natuurlijk zijn er gebeurtenissen, die uit mijn herinnering zijn verdwenen, maar andere, die heel belangrijk zijn, mij zijn bijgebleven. B.v. het feit, dat er 11 personen bij Nel en Rene zouden zijn ondergedoken. Er waren nooit meer dan 2 en wel mijn ouders gedurende enige maanden. Ook geen sprake, dat wij zo kort na hun trouwen bij ze ondergedoken waren. Ik kende alleen René, die ons bij Hendricks kwam opzoeken (en opvrolijken) veel later pas Nel. John Erdmans [blijkt Polderman te zijn] heb ik ook in herinnering – mijn ouders waren ook enige weken bij hem en zijn ouders ondergedoken. Het verhaal van zijn dood ken ik – dat gebeurde op de Keizerlei - hoorden we pas na de oorlog. Het verhaal van Nel?! Beslist niet verzonnen, maar zo schijnt ze zich daaraan herinnerd te hebben – emotioneel en niet altijd met de werkelijkheid overeenkomen.Wat eraan te doen? Na veel nadenken is mijn antwoord – niets. Zijzelf leeft niet meer, en haar verhaal heeft al de ronde gedaan – waarom het veranderen en het als onjuist te bestempelen?... Ik weet, dat jij als geschiedenisschrijver daartegen bezwaar zou hebben – immers je werkt met feiten en geen wazige vertellingen, wat eigenlijk hierop zou neerkomen. Laat de kinderen toch hun verhaal van hun moeder in dierbare herinnering behouden. Ik zal strakjes aan Margaretha antwoorden – toch fijn, dat de kinderen zoveel interesse voor het verleden hebben – dat is niet altijd het geval. Ben benieuwd over jouw mening van deze brief en mijn besluit. Ik wil ook dat je weet, dat wat ik hierboven heb geschreven strikt tussen ons blijft – ik dus ook met de kinderen geen discussie over wil houden – ik ben de enige overlevende van die periode. Ik wil ook niet de schijn wekken, dat wat hun ouders gedaan hebben, onbelangrijk was en minder heldhaftig dan blijkt - het verdient alle eer en respect, want allen hebben toch hun leven gewaagd. Zoiets kan nooit genoeg vergoed worden en vonden wij de enige uiting van onze dankbaarheid was het verkrijgen van de erkenning van Yad Vashem. Ik hoop echt, Jan, dat je mijn besluit daarover kunt accepteren. Eveneens hoop ik, dat hiermede dit hoofdstuk is afgesloten. Ik heb je al eerder gezegd, hoe zwaar het mij valt steeds hierover bezig te zijn, maar evenals jij vond ik het mijn plicht met het project mee te werken - hopelijk brengt het jou goede resultaten en dat is alle moeite waard.” E-mail van Edith Sanders-Hönig van 20.10.2005. Vermits ik inmiddels op basis van documenten voldoende inzicht heb verworven in wat er zich waarschijnlijk wel heeft afgespeeld, achtte ik de vraag om de inhoud van bovenstaande mail vertrouwelijk te houden niet echt meer relevant, temeer daar bovenstaande mail bijzonder waardevolle informatie bevat. Ik heb ook persoonlijk Margaret Hickman-Schuyten op de hoogte gebracht van de ontdekte feiten.
46 René Schuyten (°Antwerpen, 7.5.1919-†Minnesota (USA), 8.10.1975) nam na de arrestatie van Klaas Sluys de coördinatie van de hulp aan de ondergedoken joden voor zijn rekening. Zijn zus Julia zegt uitdrukkelijk dat René haar daar niet meer mee heeft lastiggevallen120. Dat verbaast ons niet. René was namelijk een fysiek sterke, bijzonder vlotte en intelligente121, moedige en ondernemende jongeman. Hij is bovendien erg vindingrijk, handig, praktisch ingesteld en kan zaken organiseren122. Dat blijkt overduidelijk uit de zeer uitgebreide en bewaard gebleven briefwisseling van 14 september 1938 tot 11 mei 1948 tussen René en zijn verloofde en latere vrouw Nelly Opstelten123. Omwille van zijn centrale rol in de hulp aan joden en het feit dat we van en over hem heel wat documentatie konden terugvinden, lijkt het ons zinvol om op deze helper dieper in te gaan. Wie was deze man? En kunnen wij zijn motieven om joden te helpen nog achterhalen? René vervult in ieder geval vanaf december 1938 zijn legerdienst en wordt ingedeeld bij het 5e Linieregiment, 5e Kompagnie.
Figuur 38 René Schuyten (bovenaan in het midden) en zijn beste vriend, John Polderman (bovenaan links), Leopoldsburg 13.12.1938 (Archief Wim Schuyten) 124
Hij is zeer goed bevriend met John Polderman, die net als René een protestant uit Antwerpen is125. Maar al is René protestant, hij is niet zo godvruchtig als zijn schoonbroer Klaas of als zijn 120
Julia stuurt in 1995 met haar hierboven al beschreven relaas het volgende briefje mee naar haar schoonzuster Nelly: “Over het werk dat René deed toen Klaas gevangen zat, zult gij misschien nog wat kunnen invullen, want daar zult gij meer van weten. Ik had toen een druk leven: een groot gezin en veel geloop om aan spullen te geraken om in Klaas z’n pakken te steken, daarbij schrijven en bezoeken, dus René heeft mij toen nergens mee lastig gevallen.” Een niet gedateerde brief van Julia Sluys-Schuyten van 1995 aan Nelly Opstelten (Archief Margaret Hickman-Schuyten). 121 De verliefde Nelly beschrijft in een brief aan haar nichtje Miep uit Amsterdam haar René vol bewondering o.a. als volgt: “Hij is heel verstandig en leert gemakkelijk. Hij is prettig in de omgang (met vreemden). Hij kan uitstekend fietsen en zwemmen. Hij houdt van echte jongensstreken uitvoeren… Hij schrijft gemakkelijk en weet z’n zinnen uitstekend te vormen… Hij weet zichzelf helemaal weg te cijferen, om een ander plezier te doen…” Ze kopieert die beschrijving en voegt die als bijlage bij een brief van Nelly Opstelten te Bouchout van 10.5.1939 aan René Schuyten. 122 Zo hebben René en zijn vriend John Polderman hun soldatenvertrek veel praktischer en gezelliger ingericht. Brief (met schema) van René Schuyten uit “Ergens in België” van 5.12.1939 aan Nelly Opstelten. 123 Het is dankzij hun dochter Margareth Hickman-Schuyten, dat ik de 530 bladzijden soms zeer intieme briefwisseling tusschen hen beiden mocht consulteren. Ik ben haar heel erkentelijk voor het vertrouwen dat zij hiermee in mij stelde. (Archief Margaret Hickman-Schuyten) Alle brieven van René en van Nelly waaruit verder nog wordt geciteerd, komen uit dit archief. 124 René stuurt op 13.12.1938 deze foto van zichzelf met enkele van zijn medesoldaten op naar zijn ouders. (Archief Wim Schuyten) 125 Brief van Nelly Opstelten van 1.10.1939 aan René Schuyten. Ook Nelly heeft een grote boon voor John Polderman, de beste vriend van René en tevens haar beste vriend. John woonde op dat ogenblik nog bij zijn
47 verloofde Nelly126. Bidden doet hij weinig127. En hij denkt voor die tijd opvallend oecumenisch, zoals af te leiden valt uit wat hij zelf schrijft n.a.v. een vraag van Nelly om goede raad i.v.m. een meisje dat twijfelt tussen R.K. [rooms-katholiek] en Protestant: ”Ik geloof niet dat God onderscheid maakt tusschen R.K. en Protestanten van het oogenblik dat het geloof in Hem er is. Per slot van rekening heeft God geen uitstaans met menselijke ruzies en interpretaties. Ook bij ons is veel wat niet deugt. Nu mag het zoo zijn dat volgens ons de Geref[ormeerde] kerkvereeniging het trouwste en dichtsbijzijnde is bij Gods woord, dat wil nog niet zeggen dat alle gereformeerden juist hetzelfde geloven en belijden. Het grondbeginsel is: Wij zijn zondaars, des doods schuldig en Christus heeft ons verlost en wij gelooven dat. Verder is iedereen aangewezen op zijn geweten en mate van verstand. Of men God aanbidt in een R.K., thuis of in het leger dat blijft gelijk als men maar vast in hem gelooft. Misschien zou iemand zeggen: Jij bent modern. Laat ik je eerst zeggen dat ik eigenlijk niet weet wat modernen zijn. Een ding weet ik wel: In België wonen menschen die gelooven en er zijn er die niet gelooven. Diegenen die gelooven heb ik ontmoet tusschen Roomschen, Hervormden en andere protestante sekten, en ik heb gezien dat dat geloof bij allen hetzelfde was, alleen was de eene verstandelijk meer ontwikkeld dan de andere en maakt de eene zich een andere voorstelling van bijkomstigheden dan de andere. Ons aller verstand is echter gebrekkig en allen kunnen dwalen. Hoofdzaak is en blijft niet gelooven in een Kerk maar gelooven in God. Als dat meisje dus gelooft in God en als ze zich verstandelijk vereenigen kan met de principes der R.K. dan heeft dat overigens geen overweegend belang als ze maar eerlijk is. Ik zou zulks niet kunnen doen uit eerlijkheid tegenover mezelf. Omdat ik te goed zie waarin de R.K. dwalen. Ik kan ook niet om dezelfde reden belijdenis doen in een Geref[ormeerde] Kerk omdat ik daar ook dingen zie die niet juist zijn volgens mij. Hoewel ik moet erkennen dat de geref[ormeerden] het dichtst staan bij de Schrift. Wil dat daarom zeggen dat ik niet iemand oprecht geluk kan wenschen bij zijn belijdenis. Natuurlijk niet. Ik benijd dezen zelfs. Anderen die niet gelooven, of Roomschen zeg ik zulks ook niet, omdat ik daarmee een verkeerde gedacht provoceer. Maar mezelf en jou kan ik dat zeggen omdat ik daar niemand afbreuk mee doe”128. Tijdens zijn legerdienst durft hij het regelmatig aan ’s avonds “over het muurtje” te klauteren en de kazerne te verlaten129. Eind mei 1939 zwaait hij af en gaat hij na eerst een vakantie te hebben genomen, terug naar het kantoor, maar niet voor lang130. Op 19 augustus 1939 verloven ze zich131, maar als op 1 september 1939 Hitler Polen binnenvalt, wordt René meteen gemobiliseerd. In politiek is hij nauwelijks geïnteresseerd. In de vele brieven komt het onderwerp nauwelijks ter sprake. Zo schrijft hij op 8 januari 1940: “Twee van Gods kinderen die versmelten tot één onder de hoede van Hem van wie alles komt! Ook deze mobilisatie en onrustige tijden komen van Hem Nelleke. Laat anderen hun idealen over democratie, socialisme, kommunisme en fascisme als sneeuw voor de zon zien verdwijnen, wij zullen op geen zand gebouwd hebben en onze Liefde zal storm en onweer trotseren in de kracht van den Rotssterke waarop we vertrouwen”132. Maar op vraag van zijn schoonbroer Klaas, schrijft hij als “piot” wel geregeld grappige columns voor V.V.K. (Vlaanderen Voor Kristus) onder het pseudoniem Kobe. Hij blijft gemobiliseerd. Alsof hij het onheil voelt aankomen, begint hij op 9 mei 1940 aan een dagboek133, een document dat een goed inzicht geeft in hoe René omgaat met crisissituaties en acute stress. Die dag schrijft hij nog: “Today has been a day of hope and desperation. This morning I moeder, Dendermondestraat 24 te Antwerpen. Brief van René Schuyten uit Herentals van 30 januari 1940 aan Nelly Opstelten. Op 10 oktober 1942 blijkt John bij Klaas te werken en is hij inmiddels getrouwd. Brief van René Schuyten van 10.10.1942 aan Nelly Opstelten. 126 “Bid God dat hij je bijstaat in je strijd Nelly. Alleen God kan je hierin raad geven vooral aan iemand die zoo dicht met Hem leeft als jij. O Nelly als je wist hoe ik je je Geloof en onbeperkt Vertrouwen in God benijd.” Brief van René Schuyten te Beverloo van 12.5.1939 aan Nelly Opstelten. 127 “Voor het eerst sedert langen tijd heb ik ook weer gebeden Nelly, echt gebeden op een manier waarop ik slechts zelden of misschien nooit vroeger gebeden heb.” Brief van René Schuyten, Antwerpen van 23.3.1939 aan Nelly Opstelten. 128 Brief van René Schuyten te Antwerpen van 11.4.1940 aan Nelly Opstelten. 129 Brief van René Schuyten te Antwerpen van 21.2.1939 aan Nelly Opstelten 130 Brief van René Schuyten te Antwerpen van 18.9.1942 aan Nelly Opstelten. 131 R. SCHUYTEN, Advertentie in Vlaanderen voor Kristus, 19 september 1939, p. 88. 132 Brief van René Schuyten te Herentals van 8.1.1940 aan Nelly Opstelten. 133 Het in het Nederlands geschreven origineel bleef niet bewaard, maar wel: Een handgeschreven latere Engelse vertaling van het oorlogsdagboek van soldaat in het Belgische leger, René Schuyten, van 9.5.1940 tot 30.5.1940 (Archief Margaret Hickman-Schuyten).
48 received a letter from Nelly, telling me she will leave The Hague that day and hopes to arrive in Antwerp the same evening134. How long we’ve been waiting for the moment to see eachother again. We wrote many letters about “how shall it be?” and suddenly, yes suddenly, despite weeks of hope and expectation, the hope is near that we probably will meet eachother after a nearly 6 months separation”135. En als op 10 mei 1940 de Duitsers België (en Nederland) binnenvallen, schrijft hij nog vlug aan Nelly: “Ik beloof je mijn leven niet noodeloos te wagen, mijn plicht doen, zal ik echter. Ik weet waarom. Jij bent voor mij vaderland en familie de hele rijkdom die ik bezit. Die grote schat helpen verdedigen beschouw ik als mijn plicht”136. Hun stellingen worden dezelfde dag nog door vliegtuigen beschoten en gebombardeerd. René moet die nacht de wacht op en is bang. De volgende dag moet het 28ste zijn stellingen verlaten en wandelen ze langs de Maas. Ze worden heel de dag door vliegtuigen onder vuur genomen, ze trekken terug op Keerbergen. Vanaf nu moeten ze zelf op zoek naar eten. “Our trench is very important and we are not thinking of running away. Those bastards; let those womenkillers come. We’ll receive them with open arms”137. Ze moeten verder terugtrekken. “I haven’t changed my socks in a week or take off my shoes. My feet are killing me”138. Ze komen aan aan het kanaal van Willebroek, steken over, waarna de brug wordt opgeblazen. Ze arriveren in Humbeek en vallen volledig uitgeput onmiddellijk in slaap. Eén brug echter explodeert niet en de Duitsers steken daar over “and walk into our covering force. This was slaughter. Our commander wants a few brave men. Nobody listens. I can’t find Polleke [John Polderman]. I throw my bike in the canal an[d] volunteer. With some men we make a chain across the road and stop every one who’s passing. Finally we have about hundred men... I find Polleke and Louis de Vos… I get up and walk a while, bullets are flying around my ears, I let myself fall down, after a while I move on. Armed civilians are shooting at us from the windows. I shoot at the windows when ever I see movement. The glass is going to pieces. The shooting stops… I see movement in a bush, shoot a few rounds into it, the bush is quiet. On and on the bullets fly around us. We can see them fly because of the light giving rear end of the bullets. It is all machine gun we hear. Dozens of them, from the houses and bushes. The wounded lie by the dozen in the field. They cry for water and their mothers. Nobody is looking after them except the R[oman]C[atholic] chaplain. He gives them water in the open field. Bullets hit the sand near by he doesn’t care. On and on he crawls further to the next soldier. At night the Germans have their trenches ready and granates are flying around us… Suddenly we can see the Germans. They are coming with twenty soldiers; they jump an[d] fall down. I’m shooting and shooting, and I’ve hardly any bullets left. Another jump and I haven’t got any bullets left. We spread out a bit and I start shooting with my revolver. Suddenly I see an incoming granate. It hits the ground jus[t] 6 meters beside me; we see it knowing it will explode any minute now. We haven’t got any cover at all. I hide my face in the sand and start praying… thinking about Nelly and home. I’m through, I’m finished. An explosion. I wait, I can’t believe it. I’m allright, I’m not hurt. I look beside me where my two palls where. They lie still, all covered with blood, blood, red blood. The F.M. is broken. I am the only one that wasn’t hit. I jump up and walk; I jump over some bushes and get my trousers open on barbed wire. Everywhere you can see wounded soldiers. They are calling. I move on, am I a coward? I think I am. Polleke is gone and so is Louis de Vos. Along the road I find a bike, I drive away over fields and through a grove. I shoot a lock from a gate with my revolver, the gate opens and I move on. Slowly I get my common sense back. I walk away, where is Polleke? Wounded? Dead? I go back… No Polleke… I join a group of soldiers in a house. I have a gun now and I’m shooting too. Aircrafts come and they drop bombs. Around ten o’clock we can no longer hold place. We cannot communicate with eachother and have to go back. I take my bike and drive along a group of the 8th compagny… I drive along and search for John, but I cannot find him. It is pitchdark. Further on the road is blocked with soldiers, tanks, etc… etc. We are desperate and don’t get far… I enter a house, find a bed and with my shoes on I fell asleep on the bed”139. 134
Nelly zal inderdaad nog in Antwerpen arriveren. Ibid., 9.5.1940. 136 Brief van René Schuyten te velde van 10.5.1940 aan Nelly Opstelten. Zij ontvangt deze brief pas op 1 juni. Brief van Nelly Opstelten uit Antwerpen van 5 augustus 1940 aan René Schuyten. Daaruit blijkt ook dat Nelly René niet meer te zien heeft gekregen vooraleer hij als krijgsgevangene per schip naar Duitsland werd gevoerd. 137 Oorlogsdagboek van René Schuyten, 15.5.1940. 138 Ibid. 139 Ibid., 16.5.1940. 135
49 De dag nadien rijdt hij door verlaten dorpen en bereikt ’s namiddags Dendermonde. Daar zijn nog Belgische soldaten van verschillende regimenten die zich in chaos terugtrekken op Gent. De zesde compagnie vindt hij echter niet. Ook op het hoofdkwartier weten ze van niets140. De dag nadien rijdt René met de fiets naar Brugge. Onderweg overleeft hij op het nippertje een nieuwe vliegtuigaanval. Een andere soldaat verliest daarbij zijn benen. “I pull him out [de gracht], his legs stay behind. They were torn away just above his knees. He was also hit in the head. Blood was running down his face, therefore his eyes were closed. My stumach turns around in my body. What am I suppose to do? I am all alone. The blood is coming down from all the wounds. In the car is some ironwire. I tie up his legs with it. I keep pulling the wire till it is in the flesh. The bleeding stops. With the bandage I had in my pocket I take care of his wounds. Will it work? All covered with blood I turn around and ride like a mad man to find a doctor. There is a doctor and I tell him all about the wounded soldier. I almost have to drag him to the place. Finally he gets there with an ambulance. Is it to late? In the afternoon I reach Brugge. Not a trace of my company. Then luckely I meet a biker who tells me that the 5th is nearby Gent working on new trenches…”141. “There were only some fifty men left of our company… I ask about Polleke, but nobody knows anything about him. Even Landau. They think he has been captured. I hope he is… The moral is low, we have lost so many comrads. We are dejected and were hungry. Yet everybody works for the best. In the morning we have to stand on guard again. The last patrol, seven men, has disappeared during the night. We’ve only found some of their guns”142. “We go on patrol and catch a 16 year old boy giving signals to the aircrafts. Under his jacket he has a gun. We take him back to the major. What became of him, we don’t know. Another patrol brings in two R.C. priests and a nun. The two priests where wearing a German uniform under their gown. The nun was hiding a machinegun under her skirts”143. De volgende dag worden ze onderweg weer zwaar onder vuur genomen door vliegtuigen, en een tijdje later schrijft hij: “It is 7.30h. I’m standing on guard. We are sitting under a railroad bridge. At the right side is a forrest and on the left there are some broken down houses. Suddenly some German soldiers jump out from behind the trees and start crossing the road. I shoot on first sight. Men are falling over eachother. Most of them are dead; some others try to crawl away. I shoot and shoot. At last I have no more bullets left and everything is quiet. Then again soldiers. With new bullets I shoot again and again, and I can see them fall down. More to my right more of our men are shooting at the soldiers. Our gunfire is killing them. Now and then they try it again but they get the same result. We wait very tensed. There where no more German soldiers crossing the road. The road itself was covered with people in blue uniforms. I start counting them but stop at seventeen bodies. The others stop counting too… Then, all of the sudden, the German artillery shoots again… At 8.30 the bridge falls apart. We expect to get killed every moment. But we don’t. The granates keep exploding. Then the German soldiers start crossing the road again. Our machine gun does its work. The bullets fly everywhere. The body count increases and so is the sound of grenades and of our own machine gun. Now and then we can hear the wounded crying and screaming. We just keep shooting as though we were machines. We were no longer humans. How many bombs have fallen? How many German soldiers did I shot I don’t know. The Germans are still at the tree line. We shoot at them, they fall and they keep sending new soldiers. Suddenly a big alarm. Bombs are falling. They have succeeded; they are now out of our reach. We can see them crawling behind the trees. We shoot like madmen. Then the last piece of the bridge fall[s] down… We are still alive. That evening the fire stops. We have to make a counterattack at the village… When we reach the railroad bridge five of our men get hit by the bullets. They fall down and stay down”144. René gooit nog met een ander twee granaten in een kamer van een huis van waaruit ze met een machinegeweer onder vuur werden genomen. Ze nemen er ook een Duitser gevangen145. “We take him with us and go back. The road is clear. No machinegun to stop us now. I, however, have seen enough. I sit down and start to cry like a baby. I can’t go on any further. I want to go back. The German soldier follows me like a 140
Ibid., 17.5.1940. Ibid., 18.5.1940. 142 Ibid., 19.5.1940. 143 Ibid., 21.5.1940. 144 Ibid., 22.5.1940. “My mother told me that father had nightmares up untill he died… he would wake moaning and sometimes screaming… she said it was the memories of the war.” E-mail van Margaret Hickman-Schuyten, 30.1.2006. 145 Ibid. 141
50 dog. He doesn’t say a word”146. “I sit down for a long time, the German soldier right beside me. My revolver is on the ground. Finally the German gives me a patch on my shoulder. I stand straight up. He gives me my revolver in my hand and says something like “come”. We go back. I turn in my prisoner and the men shake my hand and congratulate me. I want to cry of distress. I[n] the morning I go back to the tranches. Our men were back. The 6th occupies the village. The entire day the shooting goes on… and on. Nothing stays standing up. In the evening we pull back. The line has been broken at another spot. All our victims were for nothing. The 3th Bataillon covers our retreat”147. “Our retreat is a chaos. Several regiments cross through eachother. The road is blocked by cars and soldiers. It is hopeless. We know the game is lost. The entire night we are disturbed by aircraft. Parachutists shoot at us from all directions. We slowly move on… We are behind the Leie… There isn’t much courage left. We are demoralized. We are dead beaten. How long has it been since we slept? I can’t remember anymore. About five days I think. Now we have to dig a new trench. We are also very hungry. Now out of originally some 200 men in our company, only 65 are left. Our commander is a lieutenant of the 6th. He can’t provide us with any food. However, we are staying at a chicken farm, and most of the chickens die in our hands. We cook them and then, more or less well done, we eat them. It helps the moral. That afternoon the major asks for a volunteer, but nobody says anything except for Landau [a Jewish countryman and a friend of René] and me. We tell the rest that they are cowards. Everybody talks about surrender. Some men are are selected to go on patrol. They go, by boat, to the other side of the canal. The moment they arrive there they put up a white flag and surrender. We are ordered to shoot at them but we refuse. At last, Landau and I volunteer… Early that evening we go back to the canal. When we arrive there our own men start shooting at us. Thank goodness they don’t hit us. They had seen movements in the bushes and thought it were Germans”148. Op 26 mei nemen René en Landau nog vier Duitse soldaten op de fiets gevangen. “We get congratulations and the promise of a decoration. “We don’t give a thing about that. As a reward we get a two day’s rest. We do give a thing about that”149. “We do enjoy our rest. We are cooking chickens for the whole company. We take them to the men working at the trenches. They are excellent… We have few ammunition. We don’t have any food. The moral is very low. The whole day German aircrafts are flying over our heads. Our anti aircraft gun is shooting, but in vain. When one aircraft crashes, ten will take its place. In the afternoon one of them throws bombs. That gives us two dead and one injured. Now we have 48 men left: a lieutenant, an adjutant (who surrenders the same day), three corporals, three sergeants and 41 soldiers. That’s all that is left of the 250 we started with. At least 50-55 of them are dead, 50 were wounded, and about the others we know nothing. They may be captured, dead, wounded or lost. We don’t know. Landau and I are the only ones who prefer to fight rather than surrender. We ask ourselves what will become of Belgium if the war is lost…”150. Landau en René moeten op patrouille, maar als ze terugkomen is hun groep al vertrokken. Ze vinden twee fietsen en begeven zich naar Maria-Aalter. Het dorp zit vol soldaten. Toch vinden ze nog ergens een hoeve met stro om in te slapen. “When we wake up we jump on our feet and get ready with the thought of searching for our company. The first human we see is an old farmer. He tells us the war is over. And we tell him we don’t believe that. They have told dus so many things. We move on search for our company. There is a great disorder everywhere, soldiers leave their weapons behind and go opposite directions. Everybody tells you that Belgium surrendered. Our first feeling is that of great relieve, that the hurry and insecurity is over… We actually don’t know what to do. Landau, who is a Jew151, suggests to go to Oostende and from there try to go to France or England. I keep him company. He looks very down… We reach Oostende after 5 hours. We bearly reach the suburb or bombs are exploding 146
Ibid. Ibid., 24.5.1940. 148 Ibid. 149 Ibid., 26.5.1940. 150 Ibid., 27.5.1940. 151 “His first nam was Paul. He was a very dear friend of my parents… Paul survived the war. He had a daughter [only child] that died, I believe she died at birth. His wife was admitted to a mental hospital because she could not cope with the death of her child… We lost touch with him prior to my father’s death. We were not able to notify him that my father had died.” E-mail van Margaret Hickman-Schuyten, 30.1.2006. 147
51 everywhere around us. The English fleet is bombing the city to cover their embarkation. German aircrafts on the other hand are bombing the city to make it difficult for the English. The results are, many casualties among the Belgium citizens. Landau and I are in a ditch full of stinging nettles. There is a big difference between the first bombing 17 days ago and this one. We are as calm as silent water and discuss the calibre and the distance. Yet our position is dangerous enough. We are near a railway station and the bombs are falling very close to us. We use a quiet moment between the bombardements. We jump on our bikes and leave dangerous Oostende as soon as possible. Landau does’t want to go to France anymore. We leave for Gent and hope to arrive Antwerp and home next day”152. Onderweg naar Antwerpen speelt René Landau kwijt. Blijkbaar wordt René kort na 30 mei – zonder nog thuis te zijn geraakt153 – krijgsgevangen gemaakt154 en per schip overgebracht naar het krijgsgevangenkamp Stalag XC in Duitsland155. Later moet hij daar op een boerderij gaan werken, waar hij goed te eten krijgt. In oktober weegt hij zelfs 78 kg156. Hij leert er snel Duits157 en ze noemen hem daar Fritz. Ondanks het feit dat hij goed blijkt op te schieten met de boer waarvoor hij moet werken, maakt hij toch plannen om te vluchten, maar wordt dan toch ergens begin januari 1941 vrijgelaten158. Hij gaat vanaf half februari 1942 terug aan het werk, ditmaal bij de Standaardboekhandel aan 1200 frank per maand159, maar dat is onvoldoende om een gezin te onderhouden.160. Hij probeert wat bij te verdienen door boeken in te binden, een boekerij op te zetten en konijnenvellen te looien, die hij dan verkoopt aan pelshandelaars en pelsmaaksters aan 40 à 50 frank per vel161. Van 18 tot 25 september 1942 maakt René nog plannen maakt om deze activiteiten uit te breiden zodat ze toch zouden kunnen trouwen162. Maar in een brief van 28 september krijgt hij plots een idee “zooals er 152
Ibid. Zijn broer Wim Schuyten bevestigde mij dat René eind mei - begin juni 1940 niet meer over huis is gekomen en dat hij zeker ergens in de lente van 1941 terug in België was. Telefonisch gesprek met Wim Schuyten (VS) van 8 juli 2006. 154 Gevangenennummer 21478 in Stalag XC. Niet gedateerd kaartje van René Schuyten aan Nelly Opstelten. 155 Nelly schrijft: “Eindelijk dan toch een teken van leven van jou zelf. In drie maanden tijds heb ik alleen je brief van 10 Mei ontvangen de 1e Juni. Den 5e Juni een briefje met je adres erop van een schipper dat je door Dort kwam op weg naar Duitschland, later een bevestiging erover van het Roode Kruis toen van Antoon Rooze ongeveer drie weken geleden een brief aan Jeanne waar ook in stond dat jij bij hem was en bij boeren werkte.” Brief van Nelly Opstelten uit Antwerpen van 5.8.1940 aan René Schuyten. 156 Brief van René Schuyten uit Stalag XC (D) van 13.10.1940 aan Nelly Opstelten. 157 Brief van René Schuyten uit Stalag XC (D) van 25.8.1940 aan Nelly Opstelten. 158 Brief van René Schuyten uit Antwerpen van 10.9.1942 aan Nelly Opstelten. Zowel René’s zoon Peter als zijn dochter Margaret bevestigen dat hij plannen had om een fiets te stelen en zo te vluchten. E-mail van Margaret Hickman-Schuyten van 18.1.2006; e-mail van Peter Schuyten van 18.1.2006. De rest van de “herinneringen” aan de gesprekken over deze periode met hun vader bevatten te veel onduidelijkheden, fouten en tegenstrijdigheden, waardoor het praktisch onmogelijk is om nog te achterhalen welke details daarin nog betrouwbaar zijn en welke niet. De laatste brief van René als krijgsgevangene aan Nelly dateert van 16.12.1940. Uit een passage uit iets wat Nelly’s dagboek zou kunnen zijn, valt af te leiden dat René op 1.1941 nog niet thuis is. Een brief van René van 16.7.1940 komt pas een half jaar later, op 16.2.1941 aan. 159 Brief van René Schuyten uit Antwerpen van 10.2.1942 aan Nelly Opstelten. 160 Brief van René Schuyten uit Antwerpen van 24.9.1942 aan Nelly Opstelten. 161 Brief van René Schuyten uit Antwerpen van 2.10.1942 aan Nelly Opstelten. “Per vel hebben we dus 10 fr. inkoop, en 5 frank looien. Als we die geregeld kunnen afzetten aan 40 frank, aan 10 vellen per dag, verdienen we waarmee 12000 frank per maand.” Brief van René Schuyten uit Antwerpen van 2.10.1942 aan Nelly Opstelten. 162 Brief van René Schuyten uit Antwerpen van 18.9.1942 aan Nelly Opstelten. “Ik zou alleen als hoofdverdienste maar vellen willen looien (10 vellen per dag, als ik ze kan krijgen...). Ik zou natuurlijk een beetje propaganda moeten maken, desnoods huis aan huis gaan om ze op te halen. Verder voortwerken aan mijn boekerij en naar gelang dat begint te gaan mijn vellen buitenzwieren. Daarbij mijn betrekking opzeggen maar niet geheel. B.v. thuiswerken voor de Standaardboekhandel en me laten betalen b.v. 25 fr. voor iedere advertentie en laat ons zeggen 250 fr. voor iedere Koerier. Zoo heb ik een vaste betrekking en kunnen ze me niet als werk naar D[uits]land zenden. Dat klinkt eigenlijk welheel schoon hé vrouke? Maar 1° moet ik vellen vinden, 2° moet M. De Meyer [van De Standaard] akkoord gaan, 3° moet jij genoegen nemen met een vellenvent, 4°moeten ze het thuis goed vinden en 5° moet ik zelf genoeg moed vinden om dat aan te durven.” Brief van René Schuyten uit Antwerpen van 24.9.1942 aan Nelly Opstelten. Deze brief is belangrijk omdat hij aantoont dat René erg ondernemend is, en tegelijk omdat hij 24 september blijkbaar nog geen vraag heeft gekregen om joden te helpen onderduiken. Ook niet via Klaas die hij twee dagen ervoor nog heeft gezien om diens verjaardag te vieren: “Ze hebben twee nieuwe kamers in orde gebracht om van te droomen. Ik schat dat 153
52 nog zelden in een ’s menschen hoofd is opgeklommen... Wij gaan n.l. een huis huren, een groot huis met een grooten hof. Een huis met minstens 1 verdiep en met 1000 m2 land er achter. Met veel fruitbomen en genoeg plaats om een heele kinderschool in op te voeden. In dat huis gaan wij wonen… We gaan kostgangers houden!!!! Snap je? Ja? Flink vrouke. Ben je accoord met een eenvoudig huwelijksfeest binnen een week of 6-8? Wil je voor vier koken in plaats voor twee?... Maar we zijn nog niet zo ver. Vanavond ga ik naar Klaas om met hem eens te beraadslagen, want hij moet nog een paar vrienden zoeken die mee willen werken. Hij weet er op het oogenblik nog niets van… Kans op mislukken is er haast niet, tenzij er geen liefhebbers opdagen, maar die zijn er heel waarschijnlijk wel… PS Als je niet wil, iets wat ik wel zou kunnen verstaan, zeg het dan direct want ik schiet in gang en ben niet te stoppen”163. Nelly antwoordt positief: “En nu, hoe langer ik er over nadenk, hoe onmogelijker het me lijkt. Maar kook jij die soep maar gaar en zoek het maar uit, ik ben content. Wat ik wil zeggen is: ‘Ja ik wil!’ Ik ben erg benieuwd naar je volgende brief. Waar wil jij b.v. dat heel grote huis met minstens een verdiep mee meubileren en stoffeeren? Hoe wil jij aan dekens en lakens en verd. beddegoed voor niet twee maar voor vier persoonen geraaken? Waar halen we op voorhand al dat geld vandaan dat er zeker voor nodig is om te kunnen trouwen? Om niet te spreken over de kwestie voedsel en kolen in de winter! We zullen met ons rantsoen ternauwernood genoeg voor één kachel hebben. En die menschen hebben geen kolenkaart. Wat doen we dan, ze bij ons laten altijd ’s avonds? Daar protesteer ik te hevigste tegen en dan wacht ik nog liever een paar jaar. Want op die manier zal ik niet gelukkig zijn als er altijd vreemden rond ons zijn. Er zijn nog zoveel dingen maar ik geloof dat we die kunnen overwinnen?164” René antwoordt per kerende: “Gisteren [29.9] heb ik met Klaas het voornaamste besproken, en zijn wijsheid vond het plan uitstekend en zeer goed uitvoerbaar. De hoofdpunten van het programma staan reeds op het papier en de grootste moelijkheden zijn al opgelost. Het eenige wat nog ontbreekt, is de toestemming van jou. En dat is geen kleinigheid. Als ik met niet vergis, zul je het met beide handen aangrijpen. Verdere bijzonderheden moeten we zaterdag bespreken. Daartoe leent een brief zich heel moeilijk. Vader en moeder, dat is jammer, zien natuurlijk een hele hoop bezwaren. Vooral van finantieelen aard en dat is niet te verwonderen, want vooral onze uitzet zal nog met heel wat moeten aangevuld worden…”165. Hoe René op het idee is gekomen, komen we dus niet te weten, maar de vier grote razzia’s van augustus en september 1942 in Antwerpen zijn achter de rug en veel joden gaan wanhopig op zoek naar een onderduikadres. Zijn eigen ouders verbergen al een tijdje joden, die weliswaar arm zijn. Maar toch is dit wellicht de reden dat hij er (bijna) zeker van is kostgangers te vinden, die dat kostgeld kunnen en willen betalen. René schiet onmiddellijk in gang, gaat direct naar huizen kijken en stelt een echt businessplan op. Het geld om de nodige aankopen te kunnen doen komt van Henri Schuyten. Die had ook eerder Julia (en Klaas) financieel geholpen bij hun zaak en ook nu komt hij met geld over de brug. “Ons inkomen zal zoo ongeveer 10.000 frank per maand bedragen naar mijn schatting. Eerder meer als minder… Van vader krijgen wij waarschijnlijk 10.000 frank voor het noodige te kopen… Mijn vellen doe ik verder voort en aan mijn boeken denk ik eerst goed te beginnen als wij eenmaal geïnstalleerd zijn”166. In zijn brief geeft hij een hele lijst op van zaken die ze nog zullen moeten bijkopen. Twee dagen later lijkt René al een idee te hebben van wie zijn (joodse?) kostgangers zouden zijn, en zijn er blijkbaar al een aantal afspraken gemaakt. Dat valt tussen de regels af te lezen uit de volgende belangrijke brief van 1 oktober 1942, die ons tevens een goed inzicht geeft in de praktische problemen waarmee mensen geconfronteerd werden, die joden wilden laten onderduiken: “Het plan gaat door en elken dag komt er meer en meer licht in de duisternis. Ik zal een voor een je bezwaren eens trachten te weerleggen. 1. Waarmee meubileren we ons huis? Antwoord: met onze eigen meubelen voor ons zelf en met de meubelen die onze gasten zullen meebrengen. Dat is al in orde. 2. Waar halen we dekens en lakens vandaan niet alleen voor ons maar voor Vijf personen?167 hun dat minstens 1000.000 gekost heeft. Maar het is er dan ook chique.” Brief van René Schuyten uit Antwerpen van 23.9.1942 aan Nelly Opstelten. Deze brief bevestigt nogmaals dat Klaas’ zaak op dat ogenblik goed draait. 163 Brief van René Schuyten uit Antwerpen van 28.9.1942 aan Nelly Opstelten. 164 Brief van Nelly Opstelten uit Herlaer van 29.9.1942 aan René Schuyten. 165 Brief van René Schuyten uit Antwerpen van 29.9.1942 aan Nelly Opstelten. 166 Brief van René Schuyten uit Antwerpen van 30.9.1942 aan Nelly Opstelten. 167 Aanvankelijk sprak René (theoretisch?) over twee kostgangers, nu weet hij blijkbaar al duidelijk dat het er drie zullen zijn. Met hun beiden erbij, maakt dat vijf personen. Of bedoelt hij vijf joden? Dat is niet helemaal
53 Antwoord: Met hetgeen wij koopen van de 10.000 frank die we van vader meekrijgen en voor de anderen: zie hierboven. 3. Waar halen we geld om te kunnen trouwen? Antwoord: Eveneens van die 10.000 frank. 4. Hoe komen we aan etensvoorraad? Antwoord: Met mijn rantsoen voor de eerste tijd, en met hetgeen we gaan bijkoopen voor den winter op de z[warte] m[arkt]168. 5. Hoe komen we aan kolen? Antwoord: Ik heb reeds 1500 Kilo bruinkool besteld aan 550 frank de ton. Ik kan turf krijgen aan 450 frank de ton. En we moeten zorgen dat jouw en mijn rantsoen kolen van de Speerstraat169 naar onze nieuwe woning komt. Daarbij het nog te ontvangen rantsoen. 6. Moeten die menschen altijd bij ons zitten. Antwoord: Die menschen blijven waar ze zijn. n.l. boven met uitzondering als wij eens zin hebben om niet alleen te zijn170. Zoo voorlopig is dat genoeg. Gisteren was ik bij Klaas. Ons inkomen zal bedragen: 12000 frank kostgeld171. 1200 frank pree [voor zijn werk bij boekhandel De Standaard] en 800 frank vellen samen 14000 frank. Daarvan zullen we gebruiken: 2400 2100 600 200 300 960 300 340 300 500 200 450 150 75 350 [9225
frank voor frank voor frank voor frank voor frank voor frank voor frank voor frank voor frank voor frank voor frank voor frank voor frank voor frank voor frank voor frank voor
8 kilo boter aan 300 frank. zeven broodkaarten aan 300 frank. twee broodkaarten aan 300 frank voor onszelf 4 vleeschkaarten aan 50 frank de prijs van het vleesch 120 patateen [sic] aan 8 frank per kilo een kilo vet. vier kilo suiker aan 85 frank. 12 potten jam aan 35 frank. groenten 30 melkzegels fruit aan 15 frank per dag 1 kilo zeep licht verwarming (gerekend aan 12 maanden per jaar)172 Alles tesamen, maar dan heeft René nog niet de huur van het huis meegerekend. Op 5 oktober gaat hij kijken naar een alleenstaande villa in Edeghem, waar ze 450 frank per maand voor vragen173.]
duidelijk. Later wordt duidelijk dat het hier in ieder geval gaat om de Nederlandse parfumier Sigmund Hönig, zijn vrouw Rosa Gross en hun dochter Lily. 168 Blijkbaar hebben de gasten geen rantsoenbonnen, wat er weer eens op wijst het hier wellicht om joden gaat. 169 Dat is het adres van zijn ouders. René woont nog thuis. Opnieuw is er geen sprake van rantsoenbonnen van de gasten. 170 Ook hier zou je tussen de regels kunnen lezen dat de beslistheid waarmee René zegt: “Ze blijven waar ze zijn” erop wijst dat dat al met de joden afgesproken is. 171 Vermits hij hier niet “waarschijnlijk” bijzet, kan dat erop wijzen dat die prijs al met Sigmund Hönig is afgesproken. Dit tarief komt ongeveer overeen met wat Charles Hendrickx aanrekende aan de joden die hij herbergde, namelijk 150 fr. per dag per persoon. Charles Hendrickx, die door de Duitsers werd gevangen genomen, kreeg na de oorlog noch de titel van Politiek Gevangene, noch die burgerlijk weerstander voor het verbergen van joden, omdat hij dat uit winstbejag zou hebben gedaan. DO, Dossier Hendrickx (Charles) Maria-Carolus-Josephus, 16.1.1953. Historicus Eric Laureys van het SOMA zei me aan de telefoon dat je dat bedrag (in Belgische Franken) met 25 moet vermenigvuldigen, d.w.z. dat 12000 Bfr. toen, wat tegenwoordig overeenkomt met 300.000 Bfr. of ca. 7450 € per maand, en dit voor twee of drie kostgangers, wier bron van inkomsten tegen dan was opgedroogd. 172 Brief van René Schuyten uit Antwerpen van 1.10.1942 aan Nelly Opstelten. 173 “ MOET ABSOLUUT vanmiddag naar Edeghem om huis te zien… zelfde straat als waar den do[minee] gewoond heeft!” Brief van René Schuyten uit Antwerpen van 5.10.1942 aan Nelly Opstelten. Voorlopig kon ik niet achterhalen of het nu dit huis was of een ander, dat ze uiteindelijk zouden huren.
54 Op 2 oktober schrijft René: “En ik heb nu ineens genoeg ondernemingsgeest gekregen om den oorlog op mijn eentje te kunnen winnen… De huizen zijn zeer zeer zeer zeer schaars en het grootste pak zal van mijn hart vallen als ik er eentje heb”174. Op 5 oktober schrijft René: “Liefste ik VERDRINK IN HET WERK EN HEB GEEN TIJD, zelf niet voor mijn schat van een vrouke”175. Op 19 oktober doen ze hun ondertrouw176. Nelly Opstelten (°Den Haag (NL), 3.9.1920-†Arlington (VA, USA), 27.3.2004) komt ook uit een Gereformeerd gezin. Op 10-jarige leeftijd verliest zij haar moeder177. Op 29 april 1931 wordt zij naar Antwerpen gestuurd naar haar zus Ditty. Als haar vader hertrouwt, keert Nelly terug naar Nederland, maar het klikt absoluut niet tussen Nelly en haar stiefmoeder, en op 10 juni 1935 komt Nelly definitief naar België178, om hier gedurende jaren gratis als meid voor alle werk, haar zus Ditty te helpen in het huishouden179. Ze krijgt er later stank voor dank voor. Nelly ziet René Schuyten voor het eerst in de kerk en tijdens de catechisatie180, d.w.z. godsdienstonderricht ter voorbereiding op de openbare belijdenis181. Ze heeft ontzag voor zijn durf182, ze krijgen verkering en de relatie gaat “vele jaren lang omhoog, omlaag, gelijk gezang”183. In maart 1939 komt haar zuster Ditty dat te weten, waarna haar man, Victor De Deken, een brief schrijft naar haar vader, en hij tevens Nelly terug naar Nederland stuurt, waardoor zij gescheiden wordt van René184. In een brief citeert Nelly zelf uit haar dagboek, en zegt ze over Ditty: “Ze is per slot van rekening toch maar een groot egoïst. Net zoals nu weer met die arme Joden die…”185. René is razend, schrijft aan Nelly’s vader en schakelt ook de dominee in. Ze mag terugkeren, maar niet naar haar zuster. In mei 1939 is ze dan als hulp in het huishouden aan de slag bij Julia en Klaas in Boechout, maar ze heeft het er niet gemakkelijk, tot ze als huishoudhulp aan de slag kan in de Oude God te Mortsel186. Ze blijft catechisatie volgen en schrijft in een brief aan René dat er ook 174
Brief van René Schuyten uit Antwerpen van 2.10.1942 aan Nelly Opstelten. Brief van René Schuyten uit Antwerpen van 5.10.1942 aan Nelly Opstelten. 176 DV, Formulier van ondertrouw van Nelly en René, 19.10.1942. 177 Brief van Nelly Opstelten van 14.9.1938 aan René Schuyten. Uit een latere brief blijkt dat zij ook nog een zusje verloor. Brief van Nelly Opstelten uit Antwerpen van 10.11.1939 aan René Schuyten. Het gaat hier om haar jongere zusje Lucy, die verloofd was en op trouwen stond. Ze stierf aan roodvonk. E-mail van Margaret Hickman-Schuyten, 7.2.2006. 178 Nelly verklaart in 1935 openlijk: “Gezien mijn vader thans gehuwd is voor de tweede maal, is het voor mij niet aangenaam terug te keeren en zou diensvolgens mijn verblijf in België willen verlengen.” DV, Aanvraag om een identiteitskaart binnen het Rijk, 4.11.1935. 179 Ditty Opstelten woonde op de Graanmarkt 13 in Antwerpen. DV, Inlichtingsbulletijn van Nelly, 8.6.1931. 180 Brief van Nelly Opstelten van 19.9.1939 aan René Schuyten; brief van René Schuyten uit Antwerpen van 18.9.1942 aan Nelly Opstelten. 181 Belijdenis is de openlijke en plechtige verklaring dat men de leerstellingen van een geloof erkent. 182 “Het was niet je uiterljk maar veel meer je onverschillige aard om over Cat[echisatie] en school en ook kerk te spreken, die ik in je bewonderde en toch tegensprak. Je was zoo anders dan andere jongens, durfde veel meer.” Brief van Nelly Opstelten uit Mortsel van 4.10.1939 aan René Schuyten. 183 Brief van René Schuyten uit Antwerpen van 18.9.1942 aan Nelly Opstelten. 184 Brief van Nelly Opstelten uit ’s Gravenhage van 16.3.1939 aan René Schuyten. Nelly zal later tegen haar dochter Margaret zeggen dat dat kwam omdat de Nederlandse protestanten neerkeken op de Vlaamse protestanten. Nota’s die Margaret Hickman-Schuyten nam van verhalen die haar moeder Nelly haar vertelde op het vliegtuig naar België in 1989. Dat is een beetje vreemd want Victor De Deken, haar schoonbroer, heeft de Belgische nationaliteit. 185 Brief van Nelly Opstelten uit Den Haag van 19.3.1939 aan René Schuyten. Die zin over de joden maakt ze in haar brief niet af, maar deze zin wijst wel op het feit dat haar zus in ieder geval niet bereid was om vóór de oorlog joden te helpen, en dat ze van haar dus ook geen hulp moest verwachten voor hulp aan joden tijdens de oorlog. Het dagboek waaruit ze hier citeert, bleef niet bewaard. In dezelfde brief schrijft ze: “Vanmorgen naar de kerk geweest hier [in Den Haag ] vlak bij. De Dominee… bad voor Adolf Hitler heel mooi zooals onze Ds [dominee Winter uit Antwerpen] wel zegt wij moeten het doen, maar het zelf nog nooit vóór gedaan heeft.” 186 René probeert haar wat op te monteren: “Je moet hard werken en hebt moeilijkheden met Klaas. Tracht zoo inschikkelijk mogelijk te zijn meisje en geef niet reden tot moeilijkheden… Maar doe het nog een poosje tot ik terug ben dan zullen we jouw verhouding tot Klaas eens en voorgoed regelen door eens verstandig met hem te praten. Ik weet hoe onvriendelijk hij kan zijn en besef hoeveel pijn dat moet doen, maar vergeet niet dat hijzelf met zijn zaken een moeilijke tijd doormaakt en voor iemand voor wie zijn zaak veel te veel beteekend werkt dat funest op zijn humeur en op zijn klaren blik in dingen die niet zijn zaak aanbelangen.” Brief van René Schuyten te Beverloo van 12.5.1939 aan Nelly Opstelten. Begin september werkt Nelly bij Mr en Mevr. Kries, 175
55 verschillende joden die catechisatie volgen187. Op 18 augustus 1939 verloven ze zich188. Nadat Hitler op 1 september 1939 Polen is binnengevallen, wordt René onmiddellijk gemobiliseerd en schrijft Nelly op 3 september 1939: “De grootste spanning is dus voorbij. England en Frankrijk hebben aan Duitsland de oorlog verklaard… Er is niets meer aan te veranderen, ’t zit ertegen, zooals ze hier zeggen. Het eenige wat we nog kunnen hopen is dat het kort duurt en België uit Debrand blijft. Ik geloof dat we op het laatste 90% kans hebben”189. Omdat ze haar werk (met kost en inwoon) kwijtspeelt, is ze verplicht om terug naar Nederland te gaan, waar ze intrekt bij haar zus Cobie en haar echtgenoot Frits te Scheveningen190. Ze blijkt nogal vergeetachtig te zijn, zegt van zichzelf een lichtzinnig, aanstellerig, flauw, onnozel en slecht meisje te zijn191. René schrijft o.a. “Ik weet wel dat je jong, impulsief en een beetje flapuit bent”192, evenals gemakkelijk beïnvloedbaar en erg onzeker193. Ze is ieder geval fysiek niet zo sterk, ziet er vaak erg bleek uit en eet te weinig194, en is geregeld erg prikkelbaar195. Wanneer René een vijftal dagen congé in het vooruitzicht heeft, komt Nelly speciaal daarvoor naar België, maar net die dag breekt de oorlog uit. In deze oorlogsomstandigheden is ze echter niet welkom bij Klaas en Julia, en krijgt ze onderdak bij de ouders van René196. Uiteindelijk zal het pas januari 1941 zijn dat ze hem ziet terugkeren uit krijgsgevangenschap. Ze hebben elkaar dan al meer dan een jaar niet gezien. In september 1940 Consciencelei 73 in de Oude God [Mortsel]. Een maand later blijkt al dat die familie haar niet zal kunnen blijven betalen, en vreest ze dat ze terug naar Nederland zal moeten. Brief van Nelly Opstelten uit Mortsel van 4.10.1939 aan René Schuyten. 187 “PS Het was heel flauw op Cat[echisatie], Kramer was er niet maar wel vier andere joden. Tegenwoordig is het meer JodenCat dan iets anders. Maar als jij er bent zal ik het wel weer prettig vinden.” Brief van Nelly Opstelten uit Bouchout van 7.6.1939 aan René Schuyten. Dit wijst erop dat Nelly in ieder geval joden kende, maar het zou er ook op kunnen wijzen dat ze het er niet gemakkelijk mee had, hetgeen mede een verklaring zou kunnen zijn waarom Edith Hönig, i.t.t. wat Nelly op veel latere leeftijd zelf verklaarde, mij in een mail liet weten dat er nooit meer dan twee joden zaten ondergedoken bij René en Nelly en ook nooit voor lange tijd. Eerder had ze al geschreven: “Zondag uit de kerk ben ik met je Vader en Kramer naar huis gegaan, ik heb het heel gezellig gevonden en me absoluut niet verveeld.” Brief van Nelly Opstelten uit Bouchout van 3.5.1939 aan René Schuyten. Later schrijft ze nog: “Ik was vanmiddag bij je ouders, ze waren goed gezind en Kramer was er ook.” Brief van Nelly Opstelten uit Oude God van 10.9.1939 aan René Schuyten. Beide vermeldingen wijzen erop dat René’s ouders, Henri en Margriet Schuyten-van Oudheusden, bevriend waren met een uit Duitsland of Oostenrijk gevluchte jood en dat ook Nelly met deze Kramer goed kon opschieten. Kramer was een van de joden die, volgens Wim Schuyten, uit een protestants fonds een stipendium kregen, waardoor deze uitgeweken intellectuelen, die geen werkvergunning kregen, toch konden overleven. Telefonisch gesprek met Wim Schuyten van 8.7.2006. Dat is een belangrijk gegeven omdat het aantoont dat de protestanten, en ook de familie van Henri Schuyten, reeds vóór de oorlog uit Duitsland en Oostenrijk uitgeweken joden hielpen. 188 Advertentie in V.V.K., 19 september 1939. 189 Brief van Nelly Opstelten uit Oude God van 3.9.1939 aan René Schuyten. In een andere brief stelt ze dé theologische vraag: “Wat ik me telkens afvraag is, waarom laat God het toe er zooveel jonge levens worden afgesneden in die oorlog Duitschers, Polen, Engelschen, Franschen en geen van alle willen ze de oorlog en toch moeten ze. Hoort God dan niet. Overal in de wereld bidden ze Spaar ons Heer en schenk de Vrede. En toch gaat het maar door. Dat maakt me zeer angstig, terwijl ik toch gelukkig moet zijn dat hier geen oorlog is.” Brief van Nelly Opstelten uit Oude God, 7.9.1939 aan René Schuyten. 190 Kanaalweg 116. Brief van Nelly uit Antwerpen van 10.11.1939 aan René Schuyten. 191 Brief van Nelly Opstelten (van begin september 1938) aan René Schuyten. 192 Brieven van René Schuyten te Beverloo van 21.5.1939 en te Herentals van 6.10.1939 aan Nelly Opstelten. 193 Brief van René Schuyten uit Herentals van 30.11.1939 aan Nelly Opstelten. Dat geeft ze ook toe. Brief van Nelly Opstelten uit Scheveningen van 2.12.1939 aan René Schuyten. 194 “Ik zie er dikwijls bleek en triestig uit en dat geeft soms aanleiding tot misverstand. Ik ben niet vroolijk van aard…” Brief van Nelly Opstelten van 1.10.1939 aan René Schuyten. René schrijft herhaaldelijk dat ze voldoende moet eten, en zo schrijft hij vlak voor de oorlog uitbreekt onderaan een brief in extra grote letters: “Nelly moet meer eten”. Brief van René Schuyten uit sur-les-bois St. Georges van 3.5.1940 aan Nelly Opstelten. 195 Brief van Nelly Opstelten uit Scheveningen van 18.11.1939 aan René Schuyten. 196 “Ik herinner je terloops aan de eerste twee dagen van de oorlog toen Klaas mij geen uur geen dag langer in huis wilde hebben. En Julia mij zelfs aanraadde dat ik desnoods te voet naar Holland moest zien te komen. Klaas wist niet als jij terugkwam of het dan nog zou aanblijven tusschen ons? Daarbij wilde hij zoo’n [woord doorstreept] meisje als ik geen onderdak verleenen en dwong zelfs je ouders om met mij naar het Kiel te gaan [waar zij woonden in de Speerstraat 27].” Op het ogenblik dat ze deze brief schrijft, logeert ze blijkbaar bij haar zuster Ditty op de Graanmarkt 13 te Antwerpen. Brief van Nelly Opstelten van 1.11.1941 aan René Schuyten.
56 vertrouwt ze aan haar dagboek hetvolgende toe: “O, mijn lieve man ik heb je vreeselijk hard noodig en je bent zoo heel, heel ver weg ik weet zelfs niet waar. Ik kan niet meer strijden. Ik ben zoo moe. Op het oogenblik verlang ik alleen de dood... Niemand houdt van me of geeft om mij en ze hebben gelijk. Als ik mezelf soms tegenkom in de spiegel steek ik m’n tong ertegen uit. Ik loop den geheelen dag met een verveelend gezicht rond zoodat iedereen mij wel een naarling moet vinden. En ik kan niet lief of vriendelijk meer zijn dat is het ergste. Als niemand van mij houdt waarom zou jij het dan dan doen en toch ik kan je niet missen zoo’n egoïst ben ik ook nog”197. In januari 1941 keert René dan toch gezond en wel terug. Op 16 juni 1941 gaat zij als dienstmeisje aan de slag, maar daar wordt ze zo slecht behandeld, dat ze na een maand al stopt en vanaf dan bij haar schoonouders (en bij René) in de Speerstraat 27 op het Kiel te Antwerpen haar intrek en domicilie mag nemen198. In de loop van 1942 vindt Nelly werk op een kasteel te Herlaer als kindermeid van twee kinderen van een Franstalige barones. In een brief van 9 oktober 1942 vraagt ze zich af: “zal ik als je kameraad als huisvrouw niet in mijn plichten te kort schieten? Ik vrees er soms zoo voor. Want ik ben toch zoo onnoozel… Ik kan dikwijls zo nukkig zijn en heb nog zooveel slechte eigenschappen…”199. Het is duidelijk dat Nelly niet erg stressbestendig is. In een brief van 18 oktober 1942 schrijft ze over wat ze hoort van een andere “juffrouw” of bediende van het kasteel: “Nu juist vertelt die Juf me iets wat me de schrik op het lijf jaagt. Ze is naar Brussel geweest met congé bij haar tante en ’s nachts om half twee kwamen er zomaar vijf Duitschers in de appartementen in alle kamers zoeken of er geen joden verborgen zaten. Ze fantaseert niet daar is ze te nuchter voor”200. Ze heeft wellicht geen weet van het feit dat op dat ogenblik haar toekomstige schoonouders en Klaas en Julia ook al joden (hebben) laten onderduiken. René, die nog thuis woont, weet dat zeker wel.
Figuur 39 Trouwfoto van René en Nelly, 17.11.1942 (Archief Margaret Hickman-Schuyten)
Ze trouwen op 17 november 1942 in het Gereformeerde Kerkgebouw in de Sanderusstrraat, dominee Winter gaat voor in de dienst en ze gaan wonen in de Leopold III lei nr. 11 te Edegem201. (Ze blijven er ook na de oorlog nog wonen202.) Door haar huwelijk met René wordt Nelly Belgische203.
197
Dagboek van Nelly Opstelten, september 1940. DV, Bericht van vertrek van Nelly, 20.8.1941. 199 Brief van Nelly Opstelten uit Herlaer van 9.10.1942 aan René Schuyten. 200 Brief van Nelly Opstelten uit Herlaer van 18.10.1942 aan René Schuyten. Dit “Nu juist” lijkt erop te wijzen dat Nelly inmiddels op de hoogte is gebracht dat de toekomstige kostgangers joden zijn. 201 Een gedrukte huwelijksaankondiging van 10.11.1942 (Archief Margaret Hickman-Schuyten). 202 Brief van René Schuyten uit Basel van 10.5.1948 aan Nelly Opstelten. 203 DV, Mededeling van de hoofdcommissaris van politie aan de Openbare Veiligheid, 1.12.1942. 198
57
Figuur 40 Leopold III lei te Edegem, 1944 (Archief Margaret Hickman-Schuyten)
Figuur 41 Nelly en haar dochter Margaret, april 1989 (Archief Margaret Hickman-Schuyten)
Wanneer, hoeveel en hoelang hier nu uiteindelijk joden hebben verbleven bij René en Nelly in Edegem is erg onduidelijk. Nelly vertelt in 1994 tijdens een presentatie die zij geeft in de Duitse les van haar kleinzoon Paul, dat 3 dagen na hun huwelijk “Mr. Honing and wife and 2 daughters and 1 son and 1 aunt moved in. They lived in the 2 floors above us for about one year”204. Dat laatste is zeker fout, want deze familie ontsnapt ternauwernood aan de razzia bij de families Hendrickx in Edegem in maart 1943. Het meest waarschijnlijk lijkt mij hetvolgende: De ouders van Edith Honig (en misschien ook haar zuster Lily)205 zaten vanaf 10 augustus 1942 eerst ondergedoken bij Klaas Sluys206. Klaas spreekt René aan, waardoor zij vanaf vanaf 20 november 1942207, vlak na het huwelijk van René en Nelly, voor een tijdje daar terecht kunnen. In die tussenperiode duiken ze ook nog een tijdje onder bij het jonge gezin van John Polderman, in afwachting van het huwelijk van René met Nelly en het beschikbaar komen van ruimte in het huis van dit pas getrouwd stel. Edith Hönig verklaarde zelf: “Er waren nooit meer dan 2 en wel mijn ouders gedurende enige maanden”208. Om de een of andere reden, misschien na de arrestatie van Klaas op 31 januari 1943, worden de Hönigs waarschijnlijk veiligheidshalve overgebracht naar een andere protestant, namelijk Door Hendrickx in Edegem. Als men daar in maart 1943 binnenvalt, kunnen zij juist op tijd gaan lopen en worden ze terug tijdelijk opgevangen door René en Nelly (en enkel anderen?) tot zij via Otto Hutterer, een joodse tandarts die verwant was met Heinz Schindler, een appartement kunnen huren in rue de la Ferme in Brussel, waar zij vanaf 13 april 1943209 tot aan de bevrijding op 11 september 1944 kunnen onderduiken210. Op 4 september 1944 wordt Antwerpen bevrijd, maar vanaf 13 oktober regent het gedurende een half jaar V1- enV2-bommen op Antwerpen. De Duitsers proberen de haven van Antwerpen en de burgerbevolking te treffen. Veel Antwerpenaren sturen hun vrouw en kinderen naar veiliger 204
Een handgeschreven presentatie van Nelly Opstelten voor Paul [Hickmans] Duitse les, 12.4.1994. (Archief Margaret Hickman-Schuyten) 205 In zijn brief vermeldt René plannen voor slechts drie (of vijf) kostgangers. Geen zes. Brief van René Schuyten uit Antwerpen van 1.10.1942 aan Nelly Opstelten. 206 DV, Inlichtingsbulletijn van Sigmund Hönig, 11.9.1944. 207 Nelly schrijft dit in de kantlijn van de tekst van Julia Schuyten. E-mail van Margaret Hickman-Schuyten, 6.2.2006. 208 E-mail van Edith Hönig, 20.10.2005. Edith zegt wel: “Ook geen sprake, dat wij zo kort na hun trouwen bij ze ondergedoken waren....” maar ik denk dat Edith zich daar vergist. René had blijkbaar kostgangers, en Edith geeft zelf toe dat haar ouders er verschillende maanden verbleven, waardoor de logische conclusie is dat Sigmund Hönig, zijn vrouw Rosa en wellicht ook hun dochter Lily in de loop van november 1942 tot begin februari 1943 daar inderdaad hebben verbleven. Andere momenten komen immers niet in aanmerking. 209 DV, Een politierapport van 2.12.1944 waarin staat dat Sigmund Hönig en Rosa Gross: “vivaient cachés à cette adresse depuis le 13/4/1943.” 210 Op 11.9.1944 (één dag voor de bevrijding van Brussel zelf) begeven de onduikers zich naar het politiebureau om zich daar te melden. (DV, Inlichtingbulletijn van Sigmund Hönig, 11.9.1944)
58 oorden. Hoogzwangere Nelly en zoontje Peter worden rond half november 1944 door René naar Oudenaarde gestuurd, waar ook Julia met haar drie kinderen reeds blijkt te verblijven211 en, waar blijkbaar ook nog een aantal andere Antwerpse protestanten hun toevlucht hebben gezocht212. René en zijn jongere broer Wim komen af en toe op bezoek. René is blijkbaar intussen met een parfumeriezaak, Isis, begonnen te Edegem213, waarschijnlijk in dienst van (of samenwerkingsverband met) Klaas214. Op 6 december 1944 bevalt Nelly van een zoon, Mark. René is er niet bij. Pas in de zomer van 1945 keren de families terug naar Antwerpen215. In oktober 1951 emigreert het gezin dan naar de Verenigde Staten216. René gaat er werken voor Klaas die daar een afdeling heeft opgestart. Later werkt hij er als uitgever van schoolboeken. Op 8 oktober 1975 komt René bij het verslepen van een boom onder zijn tractor terecht en komt hij daarbij om het leven217. In 1993 vertelt Nelly blijkbaar voor het eerst tegen een zekere Betty Cantor van de AntiDefamation League in Atlanta dat zij en René tijdens de oorlog 13 Nederlandse joden (zouden) gered hebben “and hidden them in a house you and your husband bought shortly after your marriage in 1942. The house was located in the Edegem suburb of Antwerp, Belgium… You said that you and your husband were honored by Yad Vashem in Jerusalem, but since your husband died you had been unable to locate the papers associated with that honour. I would like to meet you, and, if you wish me to do so, to attempt to get duplicates of the papers with the assistance of the Israeli Consul General in Atlanta”218. Nelly krijgt dan een brief van Yad Vashem waarin die haar vragen om meer details te geven “of your wartime activities on behalf of Jewish persons. We, therefore, kindly ask you to describe the nature of the help extended as well as the names and present addresses of the Jewish persons who benefitted from your help”219. Twee jaar later stuurt Yad Vashem een brief aan de consul-generaal van Israël in Atlanta, die eerder een brief had gestuurd naar Yad Vashem: “We undertook an investigation but were unable to locate any persons who were aided by Mrs. SchuytenOpstelten. Our program for Righteous Among Nations is based on testimony by the rescued party. Lacking such corroborating evidence, we find it necessary for the time being to cease our processing of this case”220. Of Nelly de namen van de door René en haar geholpen joden heeft doorgegeven aan Yad Vashem, blijft een open vraag. Maar dat – in tegenstelling tot wat Nelly beweerde – zij de Yad Vashem medaille reeds vóór 1993 zou(den) hebben gekregen, klopt dus duidelijk niet. Het is duidelijk dat na de razzia’s bij en de arrestaties van Klaas Sluys, Charles Hendrickx, Door Hendrickx en zijn vrouw Philomena Coenen, het voor René Schuyten veel moeilijker werd om nog mensen te vinden om de joden te laten onderduiken. Zijn vrouw Nelly vertelt in 1989 aan haar dochter Margaret: “After sometime, all the friends who had hidden Jews were getting afraid because Klaas Sluys and Hendricks were German prisoners, so they did not want to keep the jews anymore. So they all came to our house – 13 jews in all”221. Dat klinkt aannemelijk, maar het klopt niet, tenzij slechts voor een heel korte tijd. Zo verklaart Gottfried Finkel dat hij samen met zijn verloofde, Lily Hönig, van augustus 1942 tot april 1943 verbleef in de Drie Eikentraat 59 te Edegem222, en dan van
211
Klaas gaat, blijkbaar in tegenstelling tot René, heel vaak op en af van Oudenaarde naar Boechout. Telefonisch gesprek met Johan Blokland, 17.10.2005. 213 Een expressschrijven van René Schuyten met hoofding Parmuerie Isis Edegem, Leopold III lei 11 van 14.11.1944. 214 Deze informatie kreeg Margaret van haar moeder Nelly op het vliegtuig naar België in 1989. E-mail van Margaret Hickman-Schuyten, 30.1.2006. 215 Handgeschreven presentatie van Nelly Opstelten voor Paul [Hickmans] Duitse les, 12.4.1994. 216 E-mail van Margaret Hickman-Schuyten, 10.7.2006. 217 E-mail van Margaret Hickman-Schuyten, 18.1.2006. 218 Brief van Betty G. Cantor, ADL, uit Atlanta van 8.6.1993 aan Nelly Schuyten[–Opstelten]. (Archief Margaret Hickman-Schuyten) 219 Brief van Mordecai Paldiel, Director Dept. For the Righteous, Yad Vashem uit Jerusalem van 23.8.1993 aan Nelly Schuyten. (Archief Margaret Hickman-Schuyten) 220 Brief van Mordecai Paldiel, Director, Dept. For the Righteous, Yad Vashem uit Jerusalem van 17.10.1995 aan Noah Miller, Consulate General of Israel, Atlanta (USA) (Archief Margaret Hickman-Schuyten) 221 Nota’s die Margaret Hickman-Schuyten nam van verhalen die haar moeder Nelly haar vertelde op het vliegtuig naar België in 1989. (Archief Margaret Hickman-Schuyten) 222 Dat dat tot april in de Drie Eikentraat 59 was, is – door de inval – ondenkbaar. Het moet dus een maand vroeger zjin, al kan het wel zijn dat zij nog tot in april in het Edegemse verborgen waren. 212
59 april 1943 tot september 1943 in de Fonteinstraat 85 te Hasselt223, alvorens naar de Rue de la Ferme 53 in Brussel te trekken224. En al is hij niet zo precies waar het de juiste data betreft, hij vermeldt het adres van René en Nelly in ieder geval niet. Vermoedelijk ging het maar om enkele dagen tot René een oplossing voor hen had gevonden. We moeten niet vergeten dat het veel te gevaarlijk was om bij René onder te duiken, omdat alle joden hem kenden als tussenpersoon, die hen ook regelmatig bezocht225. Een andere joodse onderduiker is Heinz Schindler. Hij geeft kort na de bevrijding aan de politie zeer gedetailleerde informatie over waar en wanneer hij (evenals Lily en Edith Hönig) clandestien zat ondergedoken, namelijk van 15.8.1942 tot 20.10.1942 bij Klaas Sluys in de Heuvelstraat 3 te Boechout, van 20.10.1942 bij de familie van [Door] Hendrickx in de Drie Eikenstraat 59 te Edegem, van 13.3.1943 tot 1.4.1943 bij ? op het Kerkplein 5 te Mortsel226, van 1.4.1943 tot 8.4.1943 bij een zekere Van Hée in de rue des Cultivateurs 41 te Etterbeek227 en van 8.4.1943 tot aan de bevrijding op 10.9.1944 (en ook nog daarna) in rue de la Ferme te Brussel. Dit betekent dat noch Finkel, noch Schindler de familie Schuyten-Opstelten vermeldt als onderduikadres, hetgeen zeker zou gebeurd zijn indien zij daar voor een langere tijd zouden hebben verbleven. De andere joden hebben na de oorlog niet zo’n gedetailleerde verklaring afgelegd228.
2.4. DE GELOOFSGENOTEN 2.4.1. De zoon: Charles Hendrickx en zijn echtgenote, Yvonne Noë Charles Hendrickx (°Geel, 17.9.1918-†?), arbeider-paswerker229, gehuwd met Yvonne Noë230, heeft twee kinderen231 en woont in de Lentelei 35 te Edegem. Op 27.1.1949 dient hij een verzoekschrift in bij de 2de Aanvaardingscommissie voor Politiek Gevangenen en hun Rechthebbenden van het Ministerie van Wederopbouw om de titel van Politiek Gevangene, om al de geldelijke voordelen in zijn voordeel te voorzien, en hij de uitkering in kapitaal vraagt van de bijkomende vergoeding. Als reden geeft hij op dat hij aangehouden werd te Edegem wegens het verlenen van onderdak aan Joden. De commissie beslist echter op 10.5.1951 op basis van de voorgebrachte elementen en getuigenissen dat de aanvraag ongegrond is, en dat hij dus niet mag genieten van het Statuut van Politieke Gevangene, en geen recht heeft op de titel van Politiek Gevangene “aangezien hij valt onder toepassing van art.5, 5° der wet van 26/2/1947, de personen 223
Op 1.1.1944 was Gaston Johannes Bartholomeus Maris, wonende in de Kapelstraat 54 te Hasselt de eigenaar van de huis in de Fonteinstraat 85 te Hasselt. Uittreksel uit de kadastrale legger van de gemeente Hasselt 1e Afdeling, Artikel 6048, kadastrale aanduiding F M2 444, Administratie van het Kadaster, de registratie en de Domeinen, Directie Kadaster – Limburg. Dienst Uittreksels, 6.3.20006. Of deze eigenaar ook een protestant was, en ervan op de hoogte was dat er zich in zijn huurpand joden verborgen, konden we tot op heden niet achterhalen. 224 DV, Politieverslag van de 7e wijk in Antwerpen met betrekking tot de houding van Gottfried tijdens de bezetting, 16.8.1945. 225 E-mail van Edith Hönig, 20.10.2005. 226 DV, Politieverslag van de politie van St.-Joost-ten-Noode van 10.11.1944, Dossier Schindler, Heinz, 2014544. Heinz Schindler spreekt hierover waarschijnlijk verkeerdelijk over Moortsel i.p.v. Mortsel, dat gelegen is tussen Edegem en Boechout. Vermits er volgens Bruno Gastmans van de Heemkundige Kring van Mortsel geen Kerkplein was in Mortsel, valt het moeilijk te achterhalen wie Heinz Schindler (en andere joden) hier heeft laten onderduiken: “Misschien bedoelde betrokkene de Kerkstraat. Volgens lijsten opgemaakt door de politie na het bombardement van 5 april 1943 waren de Zusters van St.-Vincentius toen eigenaar van het gebouw.” E-mail van Bruno Gastmans van de Heemkundige Kring Mortsel van 7.2.2006. Het blijkt hier te gaan om het kloostergebouw van de zusters. Telefonisch gesprek met Liliane Verhaegen van 27.7.2006. Dat de zusters na de inval bij Hendrickx bereid zouden zijn geweest om tijdelijk als noodoplossing een aantal joden te laten onderduiken, is niet zo verbazingwekkend als we weten dat zusters van Sint Vincentius à Paulo ook in Banneux en in Wallonië joodse kinderen hebben laten onderduiken. Telefonisch gesprek met zuster Thérèse van 27.7.2006. Voorlopig kon daar echter nog geen bevestiging van worden verkregen. 227 De familienaam Van Hee is niet bekend bij mijnheer Boudin van het Protestantse Documentatiecentrrum ProDoc: “De moeilijkheid bestaat hierin dat in 1940-1944 er geen protestantse gemeente op het grondgebied Etterbeek bestond, wat nu wel het geval is.” E-mail van H.R. Boudin van ProDoc van 8.2.2006. 228 Het dossier van Edith Hönig bevatte echter geen documenten van tijdens de oorlog. 229 Na de oorlog wordt hij winkelier. Hij gaat dan ook wonen boven de winkel van zijn ouders in de Drie Eikenstraat 59 te Edegem. 230 Telefonisch gesprek met Liliane Hendrickx, dochter van Charles Hendrickx en Yvonne Noë, van 2005. 231 Ibid. Zij vertelde dat in de tijd dat er joden verborgen zaten, zij [de kinderen] nooit naar boven mochten.
60 bedoelend die door de vijand aangehouden werden wegens daden gesteld uit winstbejag232. Charles Hendrickx doet dan op 31.1.1952 een aanvraag om als burgerlijk weerstander erkend te worden, en steunt zijn aanvraag op het verbergen van Joden. De Controlecommissie voor Burgerlijke Weerstanders van het Ministerie van Openbare Werken en van Wederopbouw beslist op 16.1.1953 dat hij geen recht heeft op de titel van burgerlijk weerstander omdat hij “blijkbaar met winstbejag heeft gehandeld daar deze opgespoorden hem 150 Fr.233 per dag en persoon betaalden, en dat hij dus niet heeft gehandeld met een vaderlandslievend oogmerk en om de strijd te voeren tegen de bezetter”234. Op 31.1.1952 vraagt Charles ook de erkenning aan als werkweigeraar. De Controlecommissie voor Werkweigeraars van het Ministerie van Openbare Werken en van Wederopbouw beslist op 24.6.1953 stelt dat ondanks het feit dat uit onderzoek is gebleken dat hij werd aangehouden op 17 maart 1943, geen aanspraak kan maken op de hoedanigheid van werkweigeraar aan de verplichte arbeidsdienst van de oorlog 1940-1945, omdat “het niet bewezen is dat aan belanghebbende een arbeidsverplichting werd opgelegd, waaraan hij zich diende te onttrekken.235 Uit de documenten in zijn dossier bij de Dienst Oorlogsslachtoffers en uit twee processenverbaal van Igo Gross236 en Heinz Schindler237 kunnen wij opmaken dat Charles zich heeft aangegeven op 17.3.1943, vijf dagen na de inval bij hem thuis omdat de Vlaamse Sipo-SD-leden Debra en Lauterborn hadden gezegd dat ze anders zijn vrouw zouden meenemen. Hij wordt eerst naar het Hoofdkwartier van de Sipo-SD op de DellaFaillelaan gevoerd en daar in de kelder opgesloten. De dag nadien wordt hij door Holm, in aanwezigheid van Debra, die optreedt als tolk, en van twee andere gestapoleden geconfronteerd met Igo Gross, Jonas Polak en Karin Bremer. Holm wil weten of er ook bij de ouders van Charles joden ondergedoken zaten. Maar vermits de vrouw van Charles Hendrickx, Yvonne Noë, tijdig haar schoonouders had kunnen verwittigen, waren de joden op tijd kunnen vluchten. Charles’ vader, Isidoor of Door Hendrickx, en Charles’ moeder, Philomena Coenen, werden echter wel aangehouden. Charles wordt op een hardhandige manier aangepakt door Holm238. Op 19.3.1943 wordt hij overgebracht naar de gevangenis van Antwerpen. Hij wordt op 27.3.1943 door het Duitse Krijgsgerecht (F.K. 520 St. L II 338/43) veroordeeld tot 10 maanden (met aftrek van de voorhechtenis nog tot 10.1.1944) wegens inbreuk tegen de Joden Verordening, nl. voor de huisvesting van joden239, en op 27.9.1943 overgebracht naar de gevangenis van Sint-Gillis. Op 1.10.1943 wordt hij opgesloten in de gevangenis van Merksplas, vanwaar hij (mogelijks wegens overbevolking van de gevangenis240) op 22.11.1943 samen met zijn vader, Door Hendrickx, op transport wordt gezet naar Watten in het Noord-Oosten van Frankrijk om daar, in het kader van de Organisation Todt (Oberbauleitung Nord-Ouest), te gaan werken aan de bouw van de Atlantikwall. Maar zowel hij als zijn vader slagen erin om daar op 2.12.1943 te ontsnappen.
232
DO, Dossier Hendrickx (Charles) Maria-Carolus-Josephus, 10.5.1951. Omgerekend naar vandaag, komt dat overeen met een bedrag tussen 3000 Bfr (75€) en 3750 Bfr (93€) per dag per persoon. Historicus Eric Laureys zei me aan de telefoon dat je dat bedrag (in Belgische Franken) met 25 moet vermenigvuldigen. Bij Charles Hendrickx zaten er op het moment van de inval op 17.3.1943 vijf joden ondergedoken: Igo Gross (die nog maar enkele dagen tevoren van Brussel in Edegem was aangekomen) en zijn vrouw Rosalie Berlstein, Jonas Polak, Karin Bremer en haar dochtertje Sophia Bremer. Rosalie zat er ondergedoken vanaf de tweede helft van oktober 1942. 234 DO, Dossier Hendrickx (Charles) Maria-Carolus-Josephus, 16.1.1953. 235 DO, Dossier Hendrickx (Charles) Maria-Carolus-Josephus, 24.6.1953. 236 DV, Dossier Igo Gross, 7.11.1944. Igo zegt dat hij op 12.3.1943 in Edegem wordt opgepakt. 237 DV, Heinz Schindler, 10.11.1944. Heinz zegt dat ze tot 13.3.1943 zaten onderdergedoken bij de familie Hendrickx, Drie Eikenstraat 59. Dat is dus bij Door Hendrickx. 238 Strafdossier Debra, Archief Auditoraat-Generaal, Brussel. Charles getuigt op diens proces op 2.12.1949. 239 Op de fiche van de gevangenis van Merksplas staat bij “Konfession” verkeerdelijk: “kath.” Genoteerd. Charles was echter protestant. 240 Op een fiche van de Duitse Afdeling van de Rijksweldadigheidskolonie te Merksplas staat als oorzaak van zijn afschrijving: “Overbev. D.O.” DO, Dossier Hendrickx (Charles) Maria-Carolus-Josephus. 233
61
Figuur 42 Eduard en Charles Hendrickx, april 1936 (Archief Greet Van Den Dries-Rooze)241
2.4.2. De vader: Door Hendrickx en zijn echtgenote, Philomena Coenen
Figuur 43 Door Hendrickx op het proces van Debra, De Volksgazet, 2 december 1949, p. 7.
Door Hendrickx, (°Geel, 20.12.1894-†?), handelaar, gehuwd met Philomena Coenen (°Geel, 20.5.1896-†?), wonende in de Drie Eikenstraat 59 te Edegem. Op 27.1.1949 dient hij (samen met zijn zoon Charles) een verzoekschrift in bij de 2de Aanvaardingscommissie voor Politiek Gevangenen en hun Rechthebbenden van het Ministerie van Wederopbouw om de titel van Politiek Gevangene, om al de geldelijke voordelen in zijn voordeel te voorzien, en hij de uitkering in kapitaal vraagt van de bijkomende vergoeding. Als reden geeft hij op dat hij aangehouden werd te Edegem wegens het verlenen van onderdak aan Joden. De commissie beslist echter op 10.5.1951 op basis van de voorgebrachte elementen en getuigenissen dat de aanvraag ongegrond is, en dat hij dus niet mag genieten van het Statuut van Politieke Gevangene, en geen recht heeft op de titel van Politiek Gevangene “aangezien hij valt onder toepassing van art.5, 5° der wet van 26/2/1947, de personen bedoelend die door de vijand aangehouden werden wegens daden gesteld uit winstbejag.242 Uit de documenten in zijn dossier bij de Dienst Oorlogsslachtoffers en zijn getuigenis op het proces van Debra243 kunnen wij opmaken dat Door, samen met zijn vrouw, Philomena Coenen244 door Lauterborn en Debra is opgepakt op 19.3.1943, zes dagen na de inval bij hun zoon, Charles. Een paar dagen eerder (wellicht op 14 of 15.3.1943) waren Debra en Lauterborn al eens langs geweest, maar hadden ze toen niets gevonden. Nadat ze eerst via de Werbestelle zijn gereden om de jongste en nog thuiswonende zoon, Eduard Hendrickx, op te pakken – hetgeen niet doorgaat omdat Eduard245 daar niet opduikt – worden zij beiden naar een Duits bureau gebracht voor een 241
Op de achterzijde schreef Jeanne Verbrugghe: “Aiaiai moeten we die snotneuzen ook meenemen?” De broers waren een achttal jaren jonger dan de anderen van de J.V. Deze foto uit het archief van Greet Van Den Dries-Rooze, bewijst dat ook al vóór de oorlog de zonen Hendrickx en Toine Rooze elkaar kenden. 242 DO, Dossier Hendrickx (Door) Jacobus-Dominicus-Isidorus, 10.5.1951. 243 Strafdossier Debra, Archief Auditoraat-Generaal, Brussel. 244
245
Eduard zal nadien onderduiken. Hij zal eerst bij René Schuyten onderdak vinden. “When the Germans took the Hendricks prisoner, they taped up the house. When the son came home, the neighbors warned him not to go home. So he came in hiding at our home [Speerstraat 27 te Antwerpen]. He built Peter’s dressing table [my
62 eenzelvigheids- en lijfonderzoek. Nadien worden ze naar de gevangenis gebracht246. Door wordt nadien door het Hoofdkwartier van de Sipo-SD op de DellaFaillelaan gevoerd, en daar wordt hij ondervraagd. De dag nadien wordt hij door Holm, in aanwezigheid van Debra, die optreedt als tolk en twee andere gestapoleden geconfronteerd met Klaas Sluys. Maar omdat Yvonne Noë, de vrouw van Charles, Door tijdig had kunnen verwittigen, waren “zijn” joden daar op tijd kunnen gaan lopen. Ook Door wordt door Holm op een hardhandige manier aangepakt247. Op 20.3.1943 wordt hij overgebracht naar de gevangenis van Antwerpen. Hij wordt op 15.9.1943 door het Duitse Krijgsgerecht (F.K. 520 St. L II 343/43) veroordeeld tot 1 jaar (met aftrek van de voorhechtenis tot 12.5.1944) voor de huisvesting van joden248. Op 19.10.1943 (?) wordt hij opgesloten in de gevangenis van Merksplas, vanwaar hij (mogelijks wegens overbevolking van de gevangenis249) op 22.11.1943 samen met zijn zoon op transport wordt gezet naar Watten in het Noord-Oosten van Frankrijk om daar, in het kader van de Organisation Todt (Oberbauleitung Nord-Ouest), te gaan werken aan de bouw van de Atlantikwall. Maar samen slagen erin om daar op 2.12.1943 te ontsnappen. Philomena Coenen, echtgenote van Door Hendrickx, zal worden gevangengezet in de gevangenis van Antwerpen van 19.3.1943 tot 3.9.1943250. 2.4.3. Henri Rooze en zijn echtgenote, Truus Van Buuren251
Figuur 44 Vooraan Sylvieke Reichman, Jaap Rooze, Lies Rooze, Joséphine van Engel en Joop Rooze & Truus en haar man Henri Rooze in het midden, september 1944 (Archief Sylvie Reichman)
Henricus Joannes of “Henri” Rooze (°Gent, 16.4.1906-†Grimbergen, 4.6.2002), burgerlijk ingenieur, en Geertruida Wobbina of “Truus” van Buuren (°Huizem-Leeuwarderadeel (NL),
design] high enough so I did not have to bend when dressing the baby [not born yet]. The Jews that had been in Hendricks house wanted their belongings that were still in the taped up house. So Rene and the boy broke into the house, across the roof and through an attic window and got the belongings out.” Uit: Nelly Opsteltens presentatie over de oorlog in een les Duits voor de klas met daarin haar kleinzoon Paul Hickman, 4.12.1994. Dit relaas werd mij vanuit de VS via mail opgestuurd door Nelly’s dochter Margaret Hickman. Dat betekent dat René, na de inval bij Door Hendrickx, de gevluchte joden heeft teruggevonden. Eduard Hendrickx is te Geel overleden rond dezelfde periode als Julia Sluys-Schuyten, d.w.z. in de loop van 2004. 246 Door wordt opgesloten in de gevangenis van Antwerpen van 20.3.1943 tot 12.10.1943. DO, Inlichtingenblad, 17.9.1947, Dossier Hendrickx, Jacobus D. Isidorus. 247 Strafdossier Debra, Archief Auditoraat-Generaal, Brussel. Door getuigt op diens proces op 2.12.1949. 248 249 250
DO, Dossier Hendrickx (Charles) Maria-Carolus-Josephus, 18.9.1950. Toen ik Sylvie Reichman had teruggevonden en haar na 60 jaar terug in contact had gebracht met de familie Rooze, besloot zij om voor Henri Rooze en Truus van Buuren (postuum) de Yad Vashemmedaille aan te vragen. Op 10 oktober 2007 werden die medailles ook effectief uitgereikt tijdens een plechtigheid op de Israëlische Ambassade te Brussel. Heel wat informatie betreffende dit gezin kon ik halen uit het dossier dat de kinderen Rooze in april 2006 opmaakten voor Yad Vashem. Dossiernummer 13848 van Yad Vashem. 251
63 3.4.1911-†Grimbergen, 28.12.1996), gewezen onderwijzeres252 en nadien huisvrouw, trouwden op 14 juli 1936 in Leeuwarden, en kregen vijf kinderen, waarvan drie tijdens de oorlog. Han (°1.4.1938), Joop (°1.5.1940), Lies (°18.3.1942), Jaap (°30.5.1944) en Frank (°25.12.1945) die pas na de oorlog wordt geboren. Henri was bij het begin van de oorlog in dienst in het Belgisch leger en hij was niet thuis toen hun huis vernield werd door bommen op 11.5.1940. Truus vluchtte met haar twee kinderen naar Brussel, en na een maand, toen België had gecapituleerd, vonden Henri en Truus elkaar weer in Brussel. Ze huurden een huis op de Tiensesteenweg 207 in Korbeek-Lo (Leuven) waar ze bleven tot 1947. Henri en Truus waren beiden gereformeerde protestanten en zij vernamen dat joden hun toevlucht hadden gezocht bij Julia Schuyten en bij Klaas Sluys te Boechout. Henri en Truus schreven naar Julia Schuyten, waarin ze zelf voorstelden om hen – indien nodig – te helpen met het verbergen van joden253. Bij de inval bij Klaas en Julia in Boechout op 31 januari 1943 slaagde Julia erin Sylvieke te redden. Maar zoals we reeds eerder vernamen, werd het op een bepaald moment te gevaarlijk om haar nog langer bij zich te houden en bracht Toine Rooze haar op 11 mei 1943 naar Henri en Truus in Korbeek-Lo254. Omdat het te gevaarlijk was om haar bij haar (joodse) naam te noemen, werd zij daar door iedereen “zusje” genoemd. Ze ging in 1944 samen met Han te voet naar school in Leuven255. Sylvieke bleef nog bij de familie Rooze tot in juni 1945256. Iets voor Sylvieke kwam er ook nog een ander joods meisje naar Henri en Truus, namelijk Josephine of “Jopie” van Engel257. Josephine, die door iedereen in de familie Rooze “Willemien” 252
De Nederlandse Truus komt op 1.11.1932 aan in België en wordt onderwijzeres en nadien ook bestuurster van de Gustaaf Adolfschool (School der gereformeerden – hervormden – Darbisten en methodisten godsdiensten) Zandportvest 16 te Mechelen. DV, Inlichtingenblad van de Openbare Veiligheid van de stad Mechelen, 24.11.1932. 253 Julia vermeldt dit in haar verhaal. We weten niet of de brief bewaard is gebleven, al vermoeden we van niet. Omwille van de inhoud, namelijk een aanbod om joden te verbergen, is die waarschijnlijk vernietigd. 254 DV, Inlichtingsbulletin betreffende vreemdelingen van de gemeente Korbeek-Lo, 9.9.1944. Dit zeer belangrijke document bevat de naam van Sylvie, haar “huidige verblijfplaats”, zijnde “Korbeek-Lo, Tiensesteenweg 207 bij Rooze Henri Jan”, de datum van aankomst in de gemeente, 11 mei 1943, bij de vraag Is hij een politiek uitgewekene? Staat er “jood”, een opmerking “De ouders zijn gevangen genomen in Antwerpen ± 2 jaar”, een foto met daarop een lachend Sylvieke en in plaats van een handtekening van de vreemdeling, is dat laatste geschrapt en vervangen door “Persoon die de vluchteling herbergt”, en staat er de handtekening van G.W.V.Rooze-v.Buuren. Omwille van zijn grote bewijskracht werd dit document overgemaakt aan Yad Vashem, en nemen we om die reden ook op in onze bijlagen helemaal achteraan. 255 E-mail van Joop Rooze van 13.5.2005. 256 Atttest van de SPF Securité Sociale, Services des Victimes de la Guerre, Service archives et documentations dat “Madame REICHMAN, Sylvie (SVG – cdj n°2280) née à Antwerpen, le 1e novembre 1939, domiciliée, pendant la seconde guerre mondiale, en dernier lieu à Antwerpen, Plantijn en Moretuslei, 86 a été placée, chez Monsieur Rooze, chaussée de Tirlemont n°207 à Louvain, à partir de l’année 1942 jusqu’au 1er november 1944”, 7.12.2005. De datum van aankomst klopt niet. 257 De zoektocht naar Josephine van Engel is een verhaal op zich. Van de familie Rooze wist ik enkel dat er een naast Sylvieke o.a. ook nog een ander joods meisje bij hen zat ondergedoken, die “Willemien” werd genoemd. De familie had nooit meer iets van haar vernomen. Ik nam contact op met Jacques Funkleder van de Belgische Vereniging L’Enfant Caché – Het Verborgen Kind. Hij beschikt over de fiches van het Comité de Défense des Juifs. Toen ik hem vroeg naar Sylvie Reichman en de familie Rooze, zag hij dat er nog een naam stond bij de familie Rooze, namelijk die van een zekere Josephine van Engel, met haar geboortedatum. Fiche originale du fichier des “enfants cachés” constitué par le Comité de Défense des Juifs concernant Madame VAN ENGEL, Joséphine, met het nummer 2279. Jacques Funkleder legt in een brief uit hoe hij aan de informatie kon komen: “Le comité de la résistance juive constitué par le C.D.J. (Comité de Défense des Juifs) était rataché au Front de l’Indépendance dans le cadre de la section enfance. Ainsi le C.D.J. a placé et sauvé plus de 3000 enfants juifs en les plaçants dans des Institutions ou chez des particuliers, qui ont fait oeuvre de civisme et d’humanisme. Pour subveninir aux besoins de ces enfants le C.D.J. faisait parvenir argent, timbres et cartes de ravitaillements. Pour retrouver les enfants, un numéro de code avait été imaginé et transcrit dans cinq carnets disséminés parmi le personnel. 1)- Carnet, avec le nom réel avec un numéro. 2)- Carnet avec le nom d’emprunt et la date de naissance et le même numéro. 3)- Carnet de l’adresse réelle avec le même numéro. 4)- Carnet “clés”, le nom d’emprunt avec un autre numéro qui désignait l’institution ou le nom du logeur qui hébergeait l’enfant. 5)- Carnet avec le numéro de code de l’institution ainsi que l’adresse et le nom du responsable.
64 werd genoemd, werd geboren in Amsterdam op 1 maart 1935258. Haar ouders kwamen tijdens de oorlog naar Antwerpen. Wanneer het daar te gevaarlijk wordt, komt Josephine terecht bij de Roozes. Op 2 maart 1944 worden haar ouders opgepakt259. Haar moeder zat gevangen in België en is nooit op transport gesteld260. Tijdens haar onderduiken, ging “zij naar school in Lovenjoul, wat een stuk veiliger was dan in Leuven. Vlak na de bevrijding in september 1944 haalde haar moeder haar af bij de familie Rooze. Vermits ze echter niet onmiddellijk wisten waar naartoe, heeft Truus hen aangeboden om nog even te blijven. Als wederdienst hielp zij wat in het huishouden. Waarschijnlijk zijn zij pas na de bevrijding van Nederland teruggekeerd naar Amsterdam. Josephines zusje Carla zat als baby ondergedoken in de buurt van Hilversum. Na de oorlog werd de familie herenigd, op de vader na, die Bergen Belsen niet overleefde. Op 5 juli 1957 trouwt zij in Amsterdam met Jacob Huisman (°19.7.1929) en kreeg twee zonen: Jeff (°22.1.1958) en Jacques (°19.7.1929). “Jaap” en “Jopie”, die een vrolijk en vriendelijk karakter had, en veel gevoel voor humor, hadden een zeer gelukkig huwelijk. Ze hadden samen een bonthandel in Amsterdam en daarnaast hebben ze veel gereisd. Tijdens de laatste jaren van haar leven zijn zij drie keer naar Leuven gekomen, tevergeefs op zoek naar haar verleden261. Ze stierf op 19 december 1993262.
Figuur 45 Joséphine van Engel, zomer 1943 (Archief Joop Rooze)
Figuur 46 Jaap en Jopie Huisman-van Engel, 5 juli 1957 (Archief Jaap Huisman)
Figuur 47 Jopie Huisman-van Engel, juli 1985 (Archief Jaap Huisman)
Ainsi les cinq carnets réunis on pouvait retrouver l’enfant.” Brief van Jacques Funkleder van Het ondergedoken kind uit Brussel van 30.3.2006 aan Jan Maes. Een e-mail naar de Nederlandse ambassade werd beantwoord met een brief met daarin: “Met verwijzing naar uw e-mail van 8 december j.l., inzake informatie omtrent mevrouw Van Engel kan ik u meededelen via de Stichting 1940-1945 te hebben vernomen dat zij op 19 december 1993 te Amsterdam is overleden.” Brief van W.J. de Bruin, Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden uit Brussel van 20.12.2005 aan Jan Maes. Ik nam dan telefonisch contact op met die Stichting 1940-1945 met de vraag of Josephine nog een weduwnaar (en kinderen) had achtergelaten. Zij contacteerden opnieuw de Pensioenkas, die hen de naam en adres van haar echtgenoot kon geven. Ik belde Jacob Huisman op. Op 16 augustus 2006 brachten Joop Rooze en zijn echtgenote een bezoek aan “Jaap” en Jacques Huisman. 258 Atttest van de SPF Securité Sociale, Services des Victimes de la Guerre, Service archives et documentations dat “Madame VAN ENGEL, Joséphine (SVG –cdj n° 2279) née à Amsterdam, le 1er mars 1935, domiciliée, pendant la seconde guerre mondiale, en dernier lieu à Antwerpen, Moorkensplein, 21 a été placée, chez Monsieur Rooze, chaussée de Tirlemont n°207 à Louvain, à partir de l’année 1942 jusqu’au 1er november 1944”, 7.12.2005. 259 Dagboekaantekeningen van Truus Rooze–van Buuren neergeschreven op 31.12.1944 (Archief Joop Rooze). De moeder van Willemien heeft de oorlog overleefd, maar haar vader stierf in Bergen-Belsen. Telefonisch gesprek van 24.1.2006 met Jacob of “Jaap” Huisman. 260 Een gevangenisbewaker zou erg op haar gesteld zijn geweest. E-mail van Joop Rooze, 16.7.2006. 261 Ibid. Tijdens dat bezoek liet Jaap ook weten het zeer op prijs te stellen om bij een eventuele (posthume) Yad Vashemmedaille-uitreiking aan Henri Rooze en Truus Van Buuren aanwezig te zijn. 262 Haar echtgenoot leeft nog: Jacob of “Jaap” Huisman, Kempenlaan 33, 1066 PX Amsterdam, Nederland.
65 Op 1 februari 1944 kwam er dan eens de joodse Sofie Vlessing bij263. Zij was geboren in Amsterdam in 1922 en was verloofd met Robert Klatser. Zij zou gevlucht zijn omdat zij, in tegenstelling tot haar ouders, de jodenster niet wilde dragen264. Voor de rest van de oorlog bleef zij in het huis van de Roozes, onder het voorwendsel dat zij Truus kwam helpen in het huishouden met drie (eigen) kinderen en een vierde op komst265. Begin april 1944 krijgt zij te horen dat negen maand ervoor haar ouders zijn opgepakt266. Na het einde van de oorlog, keerde zij terug naar Amsterdam en huwde zij Robert Klatser, die stierf op 14 augustus 1988. Ze kregen twee zoons. Zij leeft nog, maar lijdt jammer genoeg aan dementie267. Op 26 april 1944 kwamen mijnheer en mevrouw Wesley uit Maastricht erbij. Zij hadden geen kinderen. Zij bleven tot na de bevrijding van Leuven en Maastricht. Zij leefden beneden in een kamer aan de achterzijde van het huis, een soort sous-terrain, gescheiden van de rest van het gezin. Zij kookten ook voor zichzelf en aten apart268. Na de oorlog had de familie nog regelmatig contact met hen. Sinds ca. 1960 zijn er geen contactgegevens meer bekend. In de zomer van 1944 kwamen er nog eens drie joodse vluchtelingen bij. Een trein269 met joden had het station in Leuven verlaten met bestemming Duitsland en in de buurt van Korbeek-Lo kon een deel van hen ontsnappen omdat de trein vertraagde. ’s Avonds belden zij aan en, vroegen om onderdak. Henri en Truus nemen twee kinderen, Leo en Adèle en hun oom in huis. Ze blijven er tot aan de bevrijding van Leuven in september 1944. De familie Rooze kent hun echte namen niet. Mevrouw Dewilde was een zeer goede vriendin van Truus van Buuren. Zij was de vrouw van een landbouwingenieur, die werkte op de hoeve van de zusters van het ziekenhuis in Lovenjoel (nabij Korbeek-Lo). Het hospitaal werd geleid door katholieke zusters en zij kregen altijd teveel voedselbonnen voor hun eigen patiënten. En mevrouw Dewilde bezorgde dan deze voedselbonnen aan Truus, zodat er nooit ernstige voedselproblemen waren, ondanks het feit er zoveel mensen in huis waren. Bovendien kon de familie beschikken over een grote moestuin met o.a. veel prinsessenbonen vlak bij hun huis270. Mevrouw Dewilde leeft nog. Sylvie Reichman heeft haar ontmoet bij haar bezoek aan België271.
Figuur 48 Een foto genomen in september 1944 wanneer Canadese soldaten het huis op de Tiensesteenweg passeren (Archief Joop Rooze).
Van links naar rechts, bovenste rij: Mevrouw Dewilde, Sofie Vlessing, Lies Rooze, Sylvie Reichman, Josephine van Engel, Truus Rooze-van Buuren. Onderste rij, van links naar rechts: Han Rooze, Leo, Joop Rooze, Adèle. 263
De verhalen van Sofie Vlessing, het echtpaar Wesley, Leo, Adèle en hun oom werden niet onderzocht. Sofie Vlessing vertelde dat tegen Lies Rooze, eind juli 2005. E-mail van Joop Rooze van 2.8.2005. 265 E-mail van Joop Rooze van 13.5.2005. 266 Dagboekaantekeningen van Truus Rooze–van Buuren neergeschreven op 31.12.1944 (Archief Joop Rooze). 267 Haar adres Rondeel 41, 1083 MA Amsterdam, Nederland. 268 E-mail van Joop Rooze van 22.10.2005. 269 Misschien het XXVIe konvooi dat in Mechelen vertrok op 31.7.1944. M. STEINBERG, Le dossier BruxellesAuschwitz, p. 218. 270 E-mail van Joop Rooze van 22.10.2005. 271 Sylvies echtgenoot, Oliver Lednicer, heeft dit bezoek op video opgenomen. DVD, Sylvie LednicerReichman op bezoek bij mevrouw de Wilde, Korbeek-Lo, 12.9.2005. 264
66 Mevrouw Dewilde was een overbuurvrouw die dus op de hoogte was dat er joden in huis waren. “Voor de overige buren was het Nederlandse familie [van Truus] die bij ons logeerde, omdat er onvoldoende eten was in Nederland272. Vanaf april 1944 tot aan de bevrijding is het daar bij momenten akelig spannend met bombardementen, bezoek van de Feldgendarmen - gelukkig alleen i.v.m. een verduisteringskwestie – en zware gevechten voorafgaand aan de bevrijding273. Die bevrijding kwam blijkbaar net op tijd. Volgens Joop Rooze stond zijn vader op een lijst van 200 personen die kort daarna zouden worden opgepakt274. Na de oorlog ontvingen Henri en Truus Rooze de bronzen medaille van “de joden van België” met daarop de inscriptie: “Uit erkentelijkheid”. De familie Rooze weet niet wie hen heeft genomineerd voor deze onderscheiding. Op 15 april 1973 plant de familie Klatser-Vlessing twee bomen in het Planting Center of Kennedy Memorial in Israel. Joop Rooze schrijft in een e-mail: “Zij zagen dat als een opdracht vanuit hun geloof om Joden op te nemen in hun huis tijdens de oorlog. Ook later hebben zij dikwijls mensen voor een tijd logies geboden, die even bij moesten komen van het “gewone” leven. Zij zagen dat als hun roeping”275.
Figuur 49 Truus Van Buuren en Henri Rooze, 1985 (Archief Joop Rooze)
2.5. DE GELOOFSGENOTEN EN VRIENDEN 2.5.1. John Polderman en zijn echtgenote, Lea276
John Polderman of “Polleke”, wapenbroeder en beste vriend van René Schuyten én ook van Nelly, heeft – waarschijnlijk op vraag van René – ergens tussen 10.8.1942 en 20.11.1942 gedurende korte tijd de ouders van de joodse Edith Hönig laten onderduiken bij hem en zijn kersverse echtgenote. Edith Hönig bevestigt dat: “Mijn ouders waren er een korte tijd ondergedoken, ikzelf niet, hoogstens een dag om mijn ouders te begroeten, die toen uit Nederland waren gekomen”277. 272
“Na de oorlog zeiden de buren dat ze wel wisten dat het geen familie was, maar onderduikers. E-mail van Joop Rooze van 13.5.2005. 273 Dagboekaantekeningen van Truus Rooze–van Buuren neergeschreven op 31.12.1944 (Archief Joop Rooze). 274 E-mail van Joop Rooze van 13.5.2005. 275 E-mail van Joop Rooze van 16.5.2005. 276 Het heeft ons heel veel werk gekost om te achterhalen wie nu John Polderman wel was. Maar vermits we geen nabestaanden konden opsporen, hebben we ook geen persoonsgegevens, noch de familienaam van Lea. 277 In haar tekst vergist Nelly zich immers van naam, Erdmans i.p.v. Polderman, en vermits John toch de beste vriend geweest was van hen beide, is dat toch verrassend. Dat betekent dat 50 jaar na de feiten het geheugen soms toch mensen in de steek laat. Het is Dora Sluys die als eerste de fout opmerkt. Edith Hönig bevestigt de
67 Wim Schuyten schrijft, daarmee verwijzend naar de foto met soldaten waar ook René bij op staat278: “The second to the right of him [René], the smiling one with the glasses, was Rene’s friend. I know they were in contact with each other throughout the war years. I have forgotten his name, but he may be the John Polderman you are intrested in. What little I know of him is, that he married a friend of my sister Jeanne279. She was a nurse by the name of “Lea”. He was killed by a German bomb at the end of 1944 or early in 1945 on the Leopoldlei in Antwerp”280. Als we deze informatie samenleggen met wat we weten uit de brieven van René, dan gaat het hier inderdaad om John Polderman. Op 27 november 1944 “enkele minuten na het middaguur viel een V2 op het zeer drukke kruispunt van de De Keyserlei met de Frankrijklei en de Teniersplaats. Juist op het moment dat een overvolle tram van lijn 3 en een Britse colonne het punt passeerden sloeg de bom in. De gevolgen waren verwoestend. 128 burgers en 29 militairen vonden de dood. 209 burgers en 52 soldaten werden gewond… Filmbeelden die onmiddellijk na de gebeurtenis werden gedraaid tonen de verschrikking”281. Een van de burgerslachtoffers is René’s beste vriend John. Op 3 december schrijft René: “Ja, vrouwke, dat geval met John is heel erg ik durfde je er niet over schrijven omdat dat slechts je angst zou vergrooten om mij… het ongeluk is gebeurd toen ik onderweg was naar hier… Toen ik onderweg was naar de Speerstraat van jou uit, hoorde ik al dat er op de Teniersplaats om enkele minuten na 12u een raket ontploft was. Er waren 250 doden op eenmaal waaronder veel soldaten. Toen wij ’s avonds patat frites aten ter eere van Moeders verjaardag kwam Toine [Rooze] ons het noodlottige bericht brengen en vroeg om dadelijk mee te willen helpen met enkele dingen die moesten gebeuren om Leja [=Lea, Johns weduwe] te helpen. Het is voor Leja een vreeselijke slag. Toine en ik hebben dan heel veel werk gehad de volgende dagen om allerlei formaliteiten te vervullen de daaropvolgende dagen en de begrafenis te organiseren. Toine en ik zijn dan ook naar de begrafenis geweest en dominee was er ook. Het was vreeselijk. En geen woord van troost te vinden voor Leja en de familie! Tot overmaat van ramp, sloeg de volgende dag, Dinsdag een bom in in de Regentstraat waar Toine en John hun zaak hadden en verwoesten het heel huis zoodat het onbewoonbaar werd. We hebben dan Donderdagmorgen de heele zaak overgebracht naar ons huizeke in Edegem. En ik heb Leja gezegd dat zij daar ook mag komen wonen tot wij terugkomen of tot er een nieuw (goedkoper) huis voor haar gevonden is. Wat Leja moet beginnen weet ik niet waarlijk niet. Ook Toine beklaag ik diep. Hij voelt zich thans moreel verplicht om voor Leja te zorgen, maar hij voelt zelf wel dat dat op den duur boven zijn krachten zal gaan”282. Margaret Hickman-Schuyten, René’s en Nelly’s dochter, voegt daar na een gesprek met haar oom Wim Schuyten, nog aan toe: “Uncle Wim believes his wife remarried. Lea had a son with John, but the son died [I don’t know how]”283. 2.5.2 Toine Rooze en zijn broer, Bertus Rooze
Figuur 50 Toine Rooze 17.4.1942 (Archief Greet Rooze)
Figuur 51 Bertus Rooze (Archief Greet Rooze)
Antoon Johan of “Toine” Rooze (°29.7.1910-†19.6.1972) trouwde op 7.4.1942 met Johanna Maria of “Jeanne” Verbrugghe (°30.9.1911-†19.6.1990) en gingen wonen in de Jan Van telefonische correctie van Dora Sluys: “Ja, Dora heeft het gelijk - het was Polderman en niet Erdmans - ik vond het al direct vreemd, maar dacht, dat mijn geheugen me in de steek had gelaten. Behalve van John, die is omgekomen, kende ik geen voornaam van de familie.” E-mail van Edith Hönig van 9.11.2005. 278 Het is de enige foto die wij van hem hebben. (Archief Wim Schuyten) 279 René’s oudere zus Jeanne Schuyten was ook goed bevriend met de zus van John, Françoise Polderman. 280 Brief van Wim Schuyten uit Rockford (MI) van 9 februari 2006 aan Jan Maes. 281 K. PALINCKX, De dood valt uit de hemel. V-bommen op Antwerpen, in Knack, 2004, http://www.knack.be/CMarticles/ShowArticleZoek.asp?articleID=40693§ionID=1364 (toegang 9.7.2006). 282 Brief van René Schuyten uit Antwerpen van 3.12.1944 aan Nelly Opstelten. 283 E-mail van Margaret-Hickman, 10.2.2006.
68 Rijswijcklaan 281 te Antwerpen. Op 7 mei 1943 wordt hun oudste zoontje Herbert geboren284. Vier dagen later brengt Toine het joodse meisje Sylvieke Reichman van Julia Sluys-Schuyten in Boechout naar Henri en Truus Rooze-van Buuren in Korbeek-Lo. Zijn vrouw Jeanne richtte samen met Truus van Buuren de protestantse school te Mechelen op285. Toine was ook zeer goed bevriend met René Schuyten en met John Polderman. De meesten kenden elkaar van de protestantse jongerenvereniging. Ook Toine’s broer Bertus was daarin zeer actief. Bertus Rooze (°2.12.1914†11.1.1971) en Clémentine Joosten (°4-12-1921-†21.12.1959) trouwden pas op 15.1.1945286. De kinderen van Bertus hebben nooit geweten dat hun vader joden heeft geholpen287. Het is Wim Schuyten, een van de allerlaatste overlevenden van die generatie, die mij liet weten dat zowel Toine als Bertus actief waren in het mee helpen verbergen van joden. Van Toine’s engagement vonden we dus al wel een bevestiging uit een andere bron, van Bertus’ engagement voorlopig nog niet. Het is goed om hier nog eens een stuk te herhalen van de laatste overlevende van die generatie, namelijk Wim Schuyten: When I was home that first time in august 1941, I met the Jewish guests of my parents. They were an elderly couple. Their name was Finkel. My parents also told me that Klaas and Julia were hiding Jews in their home and that several families of our church were also hiding Jews. The name of one family I remember: “Hendricks.” (I don’t know if I spell the name right). They were farmers and originally came from Geel. There were also Antoine and Bertus Rooze, who were taking part. My brother Rene and his wife Nelly also had Jews in their home. I think two. All people involved were members of our church: “Gereformeerde Kerk”, Sanderusstraat, Antwerpen. As to your questions: How, who why, etc., I will do my best to answer. Remember that information came to me second-hand seeing I spent most of the war years away from home: There was no “central organization”, urging and recruiting people to help Jews. What happened in Boechout – and I suspect everywhere in Europe where Jewish people were helped – developed spontaneously and as the needs of the moment required. Klaas Sluys was a business man and had contacts with other business people in the same line (perfume oils). Many of these were Jews. I remember that even before the persecution began in earnest, he counseled them to ignore the orders of the Germans to wear a yellow star. When that counsel was not followed they were, of course, easy targets for the Gestapo – and when their situation became desperate, they – or at least some of them – turned for help to the one who had shown a concern for them. This was (I think) the main category of the Jews who were hidden. Others were directed to Klaas by Christian people who knew Jews, but were in no position themselves to give them shelter – like my sister Jeanne, who was a head nurse at Stuyvenberg Gasthuis. Why? I do not believe there was any motivation other than the command to “Love your neighbor as yourself” and the clear Biblical mandate to “relieve the oppressed”, as given in Isaiah 1:17 and many other Bible passages. To live the Christian ethic involves the taking of risks – some of them lethal. After Klaas was arrested and the Jewish people in his house (except one little girl), the fear was that the involvement of others was known to the Gestapo as well, and that home invasions and arrests would follow. It was then decided that the other Jews would have to be moved elsewhere. The little girl was smuggled by Antoine Rooze to a family in the country. An apartment in Brussels was rented from a landlord willing to take the risk, and the remaining Jews (20 individuals) were housed there until the end of the war. My brother Rene was instructed with supplying them with food required. This involved trading hard currencies (Dollars and Pounds Sterling) on the black market, and smuggling it to them. About the logistics and financing of the operations I don’t know any details except that some of the money came from my sister Julia, and some from those of the Jews who had managed to save some of their hard assets from the disaster288.
284
Na de oorlog volgen er nog Greet (°29 juni 1945) en Frank (°1.2.1948). Nota’s van Greet Van Den DriesRooze voor Jan Maes. 285 Truus kwam naar België omdat er hier bijna geen protestantse leerkrachten waren. (Telefonisch gesprek met Greet Van Den Dries-Rooze van 14.7.2006) 286 Zij kregen na de oorlog vijf kinderen: Ina (°27.2.1946), Jan (°7.3.1947), Egbert (°31.7.1948), Joke (°24.5.1951) en Elly (°2.6.1956). Deze gegevens werden mij bezorgd door Greet Van Den Dries-Rooze, dochter van Toine Rooze. 287 E-mail van Ina Seino-Rooze van 13.7.2006. 288 E-mail van Richard Osbun , in opdracht van zijn grootvader Wim Schuyten van 22.11.2005.
69
Figuur 52 Op weg naar St.-Job met Klaas als 3e, Julia als 4e, Toine als 5e, René als 6e, Charles Hendrickx als 7e, Jeanne Verbrugghe als 8é en Eduard Hendrickx als 9e, 1936 (Archief Greet Van Den Dries-Rooze)289
3. DE ETHIEK VAN VERANTWOORDELIJKHEID VAN DE HELPERS, REDDERS EN OMSTANDERS De theorie van de individuele verantwoordelijkheid De Amerikaanse emeritus, professor filosofie aan het College of William and Mary, David Jones, schreef een boek waarin hij een theorie presenteert en verdedigt van de individuele morele verantwoordelijkheid van daders, slachtoffers, helpers, redders en omstanders met betrekking tot de Holocaust. Hij probeert daar enige systematiek in te brengen. “I make a number of moral judgments (on the basis of explicit reasons and arguments) about the blameworthiness and praiseworthiness of certain kinds of perpetrators, accomplices, bystanders, victims, helpers, and rescuers (including some particular individuals), I do not present these judgments as being definitive or beyond dispute”290. Zijn theorie omvat vier basisconcepten, die we nadien ook zullen verwerken in ons schema voor het maken van een ethische analyse: 1. In tegenstelling tot een aantal andere auteurs zoals Raul Hilberg, Daniel J. Goldhagen e.a. die vooral zoeken naar en focussen op de historische, sociologische en psychologische verklaringen, zoomt Jones in op de vaak over het hoofd geziene rol van de individuele keuze en morele 289
Deze foto toont goed aan dat de verschillende protagonisten elkaar al jaren kenden. D.H. JONES, Moral Responsibility in the Holocaust, p. X. Ik deel de mening van Jones wat betreft de voorlopigheid van het moreel oordeel. We hebben zelf ervaren dat nieuwe informatie, het morele oordeel over het gedrag en de gemaakte keuze(s) van een individu grondig kan wijzigen. Zo is met name ons oordeel over de oorlogsburgemeester van Boechout, Staf van Sintjan, en zijn betrokkenheid bij de arrestatie van vijf joden bij Sluys, grondig gewijzigd door het getuigenis van Klaas Sluys op het proces van Debra, de brief en het getuigenis van de jood Rodriguez op het proces van van Sintjan, en door de brief die hij zelf schreef naar Julia Schuyten, toen haar man, Klaas Sluys, op sterven lag. 290
70 verantwoordelijkheid, “with an emphasis on personal blameworthiness and praiseworthiness for one’s actions”291. “The degree of blameworthiness increases with the seriousness of the wrong act and the badness of the motives292. Consequently, he deserves to be judged adversely by others; they are morally justified in regarding him as very reprehensible and holding him in great contempt. I call this liability to judgmental blame. Being morally blameworthy for wrongdoing in this sense is the most basic kind of responsibility that I address, since elements of it are presupposed in virtually all other aspects of our social practices and institutions – of holding people responsible for what they do”293. De morele verantwoordelijkheid moet ook altijd gezien worden tegen de achtergrond van de concrete situatie. 2. Jones stelt dat een goed moreel karakter het hebben van morele deugden inhoudt en de afwezigheid van morele ondeugden of gebreken en “consists in having certain traits, or moral virtues, among which are benevolence, conscientiousness, courage and self-control, self-knowledge, and practical wisdom. Correspondingly, bad character consists in the absence of virtues or the presence of vices, traits such as cruelty, untrustworthiness, cowardice, self-deception, and culpable ignorance”294. “Some standard of character is presupposed in any judgment of moral blameworthiness, since in the most usual kind of case, persons act as they are predisposed to act, they act ‘in character’… Traits of character are comparatively stable features of a person’s psychological makeup; they are not ephemeral or episodic. The possession of virtues and vices determines whether a person is morally good or bad and how that person ought to be regarded morally, especially when questions of responsibility (blameworthiness) arise. Of course, people sometimes act ‘out of character,’ and this complicates the issue of blameworthiness. For example, persons who do something wrong that is out of character for them may be judged less blameworthy than they might otherwise be, in effect, getting credit for the good moral character shown in their past conduct”295. 3. Waren er geldige morele excuses, want: “A valid excuse would block blameworthiness and would give him moral immunity from any kind of sanction or punishment; a blameless person does not deserve to be punished”296. Was er onwetendheid in het spel? Heeft de persoon in kwestie zich vergist? Werd de persoon in kwestie gedwongen om te doen wat hij heeft gedaan, of werd hij juist verhinderd om iets te doen? “One central implication of full moral blameworthiness is deserving the negative moral judgement of others and also deserving whatever additional adverse consequences are properly and justifiably incurred as a result. These just deserts can include informal moral sanctions like overt blame, withdrawal of love and friendship, and social ostracism, as well as formal legal sanctions like criminal punishment”297. 4. Hebben mensen zelfbedrog gepleegd om gevoelens van een slecht geweten af te blokken? “The explanation for this tendency lies in our desire to think well of ourselves; after all, self-respect and self-esteem are among the most important goods in life”298. Daarom ook is echte zelfkennis ook een morele deugd, net als schuldgevoel, schaamtegevoel en oprecht berouw: “a feeling of guilt… is often the appropriate emotional response to the conscious and accurate recognition of wrongdoing that lacks any excuse or justification299. Moreover, more serious wrongdoing should evoke deeper feelings of guilt. The feeling of guilt is painful and distressing, as are other moral feelings such as shame and remorse, but most of us find it very difficult to do the things that alleviate or remove conscious feelings of guilt and shame: taking responsibility for our actions, admitting our wrongs to others whom we have hurt, asking for forgiveness, making amends, and accepting blame and punishment as our just deserts. This helps to explain why self-deception is so attractive psychologically, but it also provides the ethical justification for calling it a principal moral vice. One main tactic of self-deception is to ‘make excuses’, which is parasitical on the ethically justified 291
Ibid., p. 6. Jones volgt natuurlijk een gelijkaardige redenering voor de prijzenswaardigheid van een handeling. 293 Ibid., p. 15-16. 294 Ibid., p. 7. 295 Ibid., p. 16. Het omgekeerde, namelijk bij gelegenheid eens toevallig het goede doen komt ook voor. “Yet, they are not deemed more praiseworthy on that account alone unless their right act is especially heroic or generous. For example, Oskar Schindler…” 296 Ibid., p. 17. 297 Ibid., p. 18. 298 Ibid., p. 18. 299 Wie te gemakkelijk zijn excuses aanbiedt, probeert daarmee zijn of haar verantwoordelijkheid te ontlopen. 292
71 practices of giving and accepting valid moral excuses… Other psychological tactics of selfdeception include selective memory, willful ignorance, and avoidance of contrary evidence”300. Jones neemt onmiddellijk gas terug: “In general, my aim is not to make judgments about the blameworthiness or praiseworthiness of particular individuals. The main reason is that in most cases hardly anything is known about individuals. Information that does exist about particularly persons is often either not directly relevant or not sufficiently detailed to justify a moral judgment”301. Daarentegen ben ik ervan overtuigd dat de hoeveelheid en kwaliteit van het materiaal dat wij verzameld hebben wel toelaat om in ieder geval van sommige omstanders, helpers en redders, slachtoffers en daders het gedrag te beoordelen, én een oordeel te vellen over de morele, amorele en/of immorele keuzes die zij toen hebben gemaakt. Het is uitzonderlijk denk ik, dat er over verschillende individuen betrokken bij één en hetzelfde verhaal zoveel relevante informatie bekend is. Het moge duidelijk zijn dat omwille van de aard van het verhaal en van de bij dit verhaal betrokken personen, de beulen in Auschwitz onderbelicht zijn. Maar daar is al zoveel over geschreven. Wij wilden ons bewust concentreren op wat er zich hier bij ons afspeelde en hoe individuen hier daarop hebben gereageerd. Onze ethische analyse is dan ook maar mogelijk door het maandenlange historisch onderzoek dat eraan voorafging. De ethische analyse-fiche op basis Jones’ Moral Responsibility in the Holocaust voor de beoordeling van de individuele verantwoordelijkheid van omstanders, slachtoffers en daders. We beoordelen een aantal aspecten van de individuele morele verantwoordelijkheid van omstanders, helpers en redders, van slachtoffers en van daders en de afkeurens- of prijzenswaardigheid van hun gedrag en van hun keuzes op een schaal van 9: “The judgment is a putatively cognitive mental act… It is not a feeling or an emotion. It seeks to identify and assess the motives, as well as the virtues and vices, displayed in the person’s behavior in order to be able to assess both the person’s overall performance and his or her character as revealed in that performance. As a result, the person is judged to be of bad, poor, or not very good character. Thus this judgment also purports to embody the moral opinion that anyone ought to have, that is, what one (anyone) should think of the person, as a person, given what he or she has done, specifically, where one should place the person on a scale of moral worth (from evil and bad on the extreme to very good and excellent on the other). The noncognitive [affective, emotional] element in judgmental blame is, of course, the blame, that most basic element of just deserts, namely, to be regarded as reprehensible and/or to be held in moral contempt for one’s action”302. Jones waarschuwt terecht voor een gevaar: “The effect of informal moral sanctions can be very severe. It can be a devastating experience for someone to be held blameworthy by an entire community and shunned as a pariah. This is one of the main reasons for exercising care in judging others morally, particularly in regard to extremely serious immorality like genocide. It is, of course, of the greatest importance that people be held to account for their wrongdoing if they are blameworthy for having done it. However, there is a strong obligation to be quite sure that they are indeed to blame”303. En zelfs al zijn bijna alle betrokkenen in ons verhaal inmiddels overleden, mijn ervaring leert dat ook heel wat nabestaanden bijzonder gevoelig zijn voor bijvoorbeeld informatie die een minder gunstig licht werpt op de keuzes van hun (groot)ouder(s). “A moral judgment… is a judgment about what people should do or be, all things considered. Consequently, in order to deliberate effectively, one needs to be aware of basic moral principles and rules and to have relevant factual information”304. Vandaar het grote belang dat wij hechtten aan de kwantiteit en kwaliteit van ons bronnenmateriaal. Vermits de individuen en hun gedrag reeds min of meer uitvoerig aan bod kwamen in het historisch gedeelte, en we een verdubbeling van informatie wilden vermijden, - de huidige paper is al lang genoeg - beperken we ons hier tot het invullen van de ethische analyse-fiche, zoals we die zelf hebben opgesteld aan de hand van het boek van David Jones. Er volgt dus geen aparte verantwoording meer. De aandachtige lezer haalt die zelf wel uit de verzamelde informatie. De lezer wordt daarmee ook zelf uitgenodigd om – indien nodig – de ethische analyse van de auteur van deze 300
Ibid., p. 18-19. Ibid., p. 8. 302 Ibid., p. 22. 303 Ibid., p. 23. 304 Ibid., p. 53. 301
72 paper te betwisten. De ethische analyse is steeds voorlopig en onder voorbehoud, omwille van de mogelijkheid dat er in de toekomst nog nieuwe elementen worden gevonden of opduiken, de auteur bepaalde relevante verbanden over het hoofd zou hebben gezien of bepaalde feiten verkeerd zou hebben geïnterpreteerd. Alle commentaar en opmerkingen van de lezer zijn dan ook meer dan welkom. Ze zullen nauwkeurig worden bestudeerd en indien terecht, leiden tot een aanpassing van de ethische analyse in een volgende versie. Het ethische debat is hiermee geopend. We plaatsen meer – tekens naarmate we de handeling(en) of keuze(s) beoordelen als meer afkeurenswaardig. We plaatsen meer + tekens naarmate we de handeling(en) of keuze(s) beoordelen als meer prijzenswaardig. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Zeer Slecht Onvoldoende Niet Uitzonderlijk Voldoende Goed Zeer Uitzonderlijk slecht slecht of goed goed goed of afkeurenswaardig Niet prijzenswaardig (kwaadaardig) slecht –––– ––– –– – ± + ++ +++ ++++ De elementen die – indien mogelijk305 – individu per individu worden beoordeeld: Het individu A. Handelt of kiest om iets te doen of om iets niet te doen306 B. Weet dat wat hij of zij doet of niet doet, moreel goed of slecht is307 C. Doet het bewust, d.w.z. dat de persoon weet wat hij doet en het zo ook bedoelt D. Doet het vrij en vrijwillig E. Doet het vanuit een moreel slecht of goed motief308 F. Ernst van de handeling, d.w.z. met bijzonder belangrijke negatieve of positieve gevolgen G. Bezit karakter(trekken)309 als 305
Wanneer wij van oordeel waren dat er (voorlopig?) onvoldoende gegevens of althans ernstige aanwijzingen voorhanden zijn om daarover nu reeds een moreel oordeel te vellen, hebben wij beslist dat vakje (voorlopig?) open te laten. 306 “Most of the time questions of responsibility arise because of someone’s morally wrong or bad act or omission; however, morally right or good acts and omissions are equally subject to assessments of responsibility such as praiseworthy and deserving honor and admiration… In addition, some acts and omissions are required while others are prohibited; in short, they are matters of duty. But there is also a category of acts and omissions that are neither required nor prohibited. Some of these are morally neutral, that is, they are neither right or wrong, good nor bad. This leaves a very interesting class of supererogatory acts and omissions that go ‘outside’ or ‘beyond’ duty… there is an important subclass of supererogatory acts that involve great personal risk, danger, substantial sacrifice, or loss. These acts require a person to have extraordinary courage and self-control. People who can repeatedly engage in such activity over a period of time, like many of those who rescued Jews during the Holocaust, go far beyond ordinary moral duty and seem to be properly regarded as moral exemplars, some of whom were heroes or saints.” Ibid., p. 19. 307 “Thus individuals in a particular society ordinarily have at least two complementary sets of moral duties: (1) the prima facie negative duties not to inflict harm on others, duties that are universally and impartially binding on all competent persons in any society, and (2) the prima facie positive duties to do good for others that are generated by their participation in some of the particular social practices and institutions that exist in their particular society. To these role responsibilities should be added (3) occasional duties of mutual aid to do good for others that arise in emergency situations not covered by any practice or institution. In these so-called Good Samaritan situations a person needs emergency help… and there is no one with a role responsibility to render aid; any person present who is able to render aid without great risk or loss has a prima facie duty to do so… These three sets of duties constitute the core content of morality.” Ibid., p. 40. 308 “A motive is nonegoistic if it has as its objective something other than one’s own interest as an end… Rational, self-interested motives constitute a “second-best” model for human action and motivation after the moral virtues themselves.” Ibid., p. 44. Vanuit een “welbegrepen eigenbelang” zijn mensen soms toch in staat tot moedige daden. Bij jou ondergedoken joden meer laten betalen dan de onkosten voor extra eten en dergelijke is een heikel discussiepunt. Voor Yad Vashem is het voldoende reden om die persoon de Yad Vashem medaille van de “Rechtvaardigen” te weigeren, terwijl Jacques Funkleder van de Belgische Vereniging Het Ondergedoken Kind, die nota bene zelf als kind heeft ondergedoken gezeten, daar weinig problemen mee heeft, omdat - rekening houdend met het feit dat er grote risico’s aan verbonden waren - men daardoor toch joden heeft gered. Telefonisch gesprek met J. Funkleder van 20.7.2006.
73 • • • • • 309
welwillendheid (het bezitten van goede wil)310 gewetensvolheid311 gezond verstand312 zelfstandigheid313 zelfbeheersing314
“I define character trait as a complex psychological disposition that can be expressed or realized (1) in thought, (2) in feeling and emotion, and (3) in action… For a psychological disposition to be a virtue or a vice it must be a trait of one’s character, that is, it must be a relatively permanent feature of one’s psychological makeup, not temporary or fleeting… A moral virtue like benevolence is a trait of character that makes the one who possesses it to some extent morally good or excellent and worthy of respect and admiration… A moral fault or character defect is the lack of a moral virtue or the possession of a virtue in a weak or truncated form…[and] a moral vice [are] trait[s] of character that make a person to some extent morally bad or unworthy and deserving of moral disapproval… Several principal virtues are needed for people to be able to act in accordance with the prima facie duties that make up the core content of morality [and especially of moral responsibility in the Holocaust]: benevolence, conscientiousness, courage and self-control, self-knowledge, practical wisdom, and autonomy.” Ibid., p.45-46. Deze deugden kunnen ook nog variëren in sterkte (meer of minder) en in bereik (groter of kleiner). “Universal [or unlimited scope] benevolence is especially needed when the well-being of people outside one’s own society or political community is at stake, for example, in natural disasters, famine, and war… I also identified several principal vices: cruelty, untrustworthiness, negligence, greed, cowardice, and self-deception. Once some principal virtues have been identified, it is necessary to justify the moral judgment that they are indeed good traits that make people who possess them worthy of respect and admiration; providing this justification can also serve to show that the corresponding moral defects and vices are morally bad and make people who have them reprehensible… People with the strongest moral character will have developed a sense of personal identity and integrity based to a large extent on their moral commitments and values. Consequently, such moral exemplars find it psychologically impossible to act against their principles even if doing the right thing means risking death.” Ibid., p. 49, 59, 60. 310 The duties that constitute the core content of morality require people to refrain from harming others and to do good for others in accordance with their role responsibilities or the principle of mutual aid. In short, in order to live up the basic demands of morality, people must be motivated to act in ways that take into account the interests of other people; sometimes this involves overriding their own self-interest. Thus it seems quit plausible to conclude that morality requires people to have considerable nonegoistic and unselfish psychological capacities of motivation and action, an opinion shared by both common sense and the mainstream of traditional virtue ethics (secular as well as religious). This view is further confirmed in virtue ethics, which identifies the two principal virtues of motivation as benevolence and conscientiousness. Both virtues are demonstrably nonegoistic in nature. The virtue of benevolence can be defined as the character trait whose salient feature is a direct care or concern for the well-being of other persons for their own sake… a complex psychological disposition (i.e., a set of tendencies) consisting of, first, thought – a tendency to think of others, to notice that they need something, to remember that they are ill, and the like, as well as to engage in mental activities such as taking time to deliberate about the best means to help someone; second, feeling and emotion – a tendency to worry anxiously when someone is in danger, to be relieved or joyful when someone is put out of danger; and, third, action – a tendency to do favors, to give help, and to make sacrifice for others… Thus benevolent people are motivated both to act in accordance with the demands of the core content of morality and to act beyond the call of duty.” Ibid., p. 41, 45, 50. 311 The virtue of conscientiousness can be defined as a character trait whose salient feature is a strong and effective sense of duty or obligation… Even though persons acting out of conscientiousness need not have (and in practice often do not have) any altruistic feelings such as sympathy for the persons they help, nonetheless, their motives are nonegoistic. They have a sense of duty to the people they help and are likely to view the help they give as something owed to others as a matter of right. ” Ibid., p. 42. 312 “Practical wisdom is a master virtue in the sense that it mediates all the other virtues… Benevolence in practice sometimes degenerates into unjustified favoritism… Conscientiousness can all too easily become mindless rule worship or blind obedience to authority, as it did with Adolf Eichmann and many other perpetrators of the genocide.” Ibid., p. 54. “Ich hatte zu gehorchen!” Reportage I met Adolf Eichmann, BBC2, 2002. 313 “Autonomy is the trait of being self-directed and intellectually independent in moral matters, with a strong sense of responsibility for making up one’s own mind in particular situations and for leading one’s own life as a whole… One especially pertinent example of the importance of autonomy is the fact that thousands of Jews were actually saved by relatively few individual rescuers. Several studies have found that the people who rescued Jews were a very small minority among a large majority of perpetrators and bystanders; moreover, there is some evidence that most rescuers were not only courageous (as one would naturally expect) but were also autonomous individuals, being very little influenced by social pressure or conventional moral attitudes.” D.H. JONES, Moral responsibility in the Holocaust, p. 55.
74 • zelfrespect315 H. Heeft al dan niet gerechtvaardigde morele excuses316 zoals • Onwetendheid waaraan men geen schuld heeft317 • een handeling (per ongeluk of per vergissing) die niet zo bedoeld was318 • dwang en het gebrek aan mogelijkheden om anders te handelen319 • verzachtende omstandigheden als onachtzaamheid, roekeloosheid en noodzaak320 I. Pleegt zelfbedrog321 314
Zelfbeheersing omvat gematigdheid, moed en geduld. “Temperance… is the classical virtue of self-control. It consists of the capacity to counter or block desires, especially for pleasure, that threaten to interfere with doing what is morally right or good… A moral defect in relation to temperance is the trait of impulsiveness. Vices that interfere with or subvert the virtue of temperance often involve an inordinate or uncontrollable desire for some good. Examples include greed, which is a voracious need for possessions, especially money and wealth, though sometimes greed displays itself in willingness to take advantage of people in dire straits… Courage is needed to face all kinds of moral challenges, for example, overcoming the social pressure to conform to conventional anti-Semitism that faced rescuers of Jews during the Holocaust. The salient vice related to courage is cowardice. Patience is the capacity to manage irritation, provocation, or distraction that threatens to interfere with doing one’s duty or achieving some morally worthy goal… A related moral fault is irritability, or, simply, impatience.” Ibid., p. 56. 315 “Justified moral self-respect, based on an honest self-assessment of one’s true moral worth, is a moral virtue… being relatively free of the vice of self-deception.” Ibid., p. 58. 316 “If the wrongdoer has a justified excuse, the usual inference that he or she is blameworthy is blocked. Moreover, someone who is blameless for wrongdoing does not deserve overt blame, moral sanctions, or legal punishment… there is a requirement that the relevant facts appealed to in offering an excuse be objectively correct… Just deserts is an elemental moral notion that requires us to treat each other fairly, and this means that we may blame and punish people only if they are blameworthy and/or legally culpable for their wrongdoing… The importance of justified excuses is demonstrated by the fact that all too often people think of excuses only in connection with the pervasive, but parasitic, practice of making bogus excuses in order to avoid blame and punishment that are in fact deserved.” Ibid., p. 63, 67, 76. 317 Wat Jones hier zegt over de (meeste) Duitsers, geldt eveneens voor de meeste Antwerpenaren. “The historical evidence indicates that it is highly probable that by the end of 1942 a majority of them either knew or strongly suspected that the Jews were being systematically killed or left to die. So it appears that most Germans did not have a justified excuse of ignorance… Most Germans lived in cities that saw conspicuous deportations of Jews, the sudden availability of blocks of vacant apartments, and the Aryanization of Jewish business.” Ibid., p. 70. 318 “Only nonculpable ignorance and mistakes can serve as valid excuses.” Ibid., p. 17. “Doing something wrong through negligence does not constitute a valid excuse, despite the act’s being unintentional, because negligence itself is a moral defect… In general, doing wrong recklessly is more blameworthy than doing it negligently, precisely because it reflects a conscious willingness to risk harm to others.” Ibid., p. 71. 319 “People who do something wrong are blameworthy only if they ‘could have done otherwise,’ that is, they had the personal ability and the opportunity to act differently than they did in fact… For instance, a soldier who acted under threat of dire punishment (e.g., execution) would have a justified excuse for complying with an order to kill an unarmed Jew… When people are faced with adverse circumstances largely beyond their control, it is often unfair and unreasonable to expect them to have the degree of self-control and conscientiousness appropriate to people in affluent societies. The more dire the circumstances, the closer the case comes to being one in which the person has an excuse because there is no reasonable or fair opportunity to do otherwise.” Ibid., p. 72, 17, 75. 320 “Of course, stealing food and breaking into locked homes are both prima facie morally wrong and illegal, but when the motives that prompt these acts are elemental ones, like the desire to avoid starving or the fear of freezing to death from exposure, the perpetrators are not as blameworthy as they would be otherwise.” Ibid., p. 75. 321 “Many of the people who knew or strongly suspected the truth had opportunities to help Jews avoid deportation without great risk to themselves, and so they had a prima facie duty to give aid. But relatively few did so. The great majority of Germans [en Antwerpenaren] who failed to live up to the basic duty of mutual aid are blameworthy for that failure; they are even more blameworthy if they lied about knowing or suspecting that the Jews were being killed… People who fully acknowledge to themselves the truth that Jews are being exterminated keep that belief (or knowledge) active by integrating it into their conscious thoughts, reasoning, emotions, and actions... By contrast, people whose goal is to evade the full self-acknowledgement of proposition J, the belief that the Jews are being exterminated, engage in one or more of a variety of tactics of self-deception… The person is motivated by a desire not to know or find out the truth of the matter. Moreover, some of the tactics used to achieve and sustain this state of ignorance, such as ignoring available evidence and refusing to look for possible additional evidence regarding the truth of J, clearly violate norms of rationality….
75 J. Ons moreel eindoordeel over deze persoon op basis van rationele argumenten K. Ons gevoel van walging tot bewondering voor deze persoon Omstanders “A relatively small number of non-Jews throughout Europe helped and rescued Jews… The great majority of bystanders in these circumstances were blameworthy for not helping and rescuing”322. “Helpers and rescuers stand out in sharp contrast to the great majority of people in all countries, who were either perpetrators or bystanders… Although the numbers of non-Jewish helpers and rescuers tended to be fairly small in every country, collectively they saved thousands of victims from extermination. There are no exact figures on the number of Jews saved by individual helpers and rescuers, but in one recent study the estimates given for each of the countries in which the Germans perpetrated the Final Solution taken together total nearly 300,000… The number of individual non-Jews who engaged in help and rescue is unknown. As of 1994, Yad Vashem (Israel’s Holocaust Memorial Authority) had honoured 11,000 rescuers; however this figure is almost surely too small. For one thing, Yad Vashem employs a very strict set of criteria in identifying those to be honoured, which excludes some rescuers who probable deserve recognition… people who helped only for pay are properly excluded… Even though the exact number of rescuers remains unknown, some estimates have been made based on memoirs, autobiographies, and interviews with survivors. The data in one such study indicate that about three hundred Germans were needed to hide sixty-five Jews because virtually all fugitives stayed with more than one rescuer, usually many more”323. There are different explanations for the choices people made to remain by-standers… It will be argued that many bystanders had a prima facie duty to render at least some kind of help to victims, so unless they had a justification or a valid excuse, they were blameworthy for failing to give it. They had an actual duty, all things considered…”324. The reason for individuals’ choosing to become helpers or rescuers vary. For example, some people engaged in helping and rescue because they believed (correctly, I shall argue) that it was their duty… Other people became rescuers because they had a deep personal concern to alleviate the plight of victims; they were essentially responding out of benevolence; moreover, saving the lives of Jews gave them a great sense of satisfaction that they were helping to resist Nazism and the values it represented... Granted, traditional gender roles often resulted in men’s having most of the leadership roles in rescue networks and resistance organizations… There was also a tendency for women to be more involved in saving children than men… Both men and women came to the aid of victims through an outraged sense of justice. In other words, both men and women rescuers possessed moral
Wilful ignorance is a kind of motivated irrationality… Sometimes self-deception can be not only personally beneficial but also morally good and praiseworthy. For example, people who rescued Jews during the Holocaust often engaged in self-deception about the objective risk and danger involved in their work. In occupied Poland, for example, people caught hiding Jews in their home were usually killed on the spot together wit the Jews… Individual episodes of self-deception have a variety of bad-making characteristics: (1) being brought about by morally bad motives, (2) causing bad effects on one’s character, (3) giving rise to wrong acts, and (4) involving secondary projects of evasion that maintain and prolong the state of selfdeception; When self-deception becomes a full-blown vice (character trait), individual episodes exhibit badmaking characteristics 1-3. In addition, they are in character for the particular person, which tends to aggravate the person’s blameworthiness. Furthermore, characteristic 4, remaining in self-deception, becomes salient, and this also makes the person’s character more reprehensible… Because their state of self-deception is initially the result of their own intentional and purposeful project of evasion, it constitutes culpable ignorance… Thus purposeful self-deceptive evasion of acknowledging one’s own wrongdoing or defects of character, whether it is an isolated episode or one resulting from the vice of self-deception, is almost always something for which the person is to some degree blameworthy… It is impossible to get direct knowledge of people’s subjective state of mind, what they really believed, remembered, or intended; this must be inferred from objective evidence. There are only two kinds of objective evidence relevant to making these distinctions: the person’s overt behaviour (including self-presentation) and factual evidence (including the testimony of others) arrived at independently of what the subjects do or say.” Ibid., p. 80, 82, 88, 90, 91. 322 Ibid., p. 230. 323 Ibid., p. 200. 324 Ibid., p. 201.
76 character that exhibits the principal virtues: benevolence, conscientiousness, courage and selfcontrol, and, of course, practical wisdom. Another popular explanation for people’s engaging in rescue is that they were motivated by their religious beliefs. There are two main reasons to doubt this explanation for the helping activity of all, or even most, rescuers. First, rescuers did not differ significantly from bystanders or nonrescuers in religious identification, religious education, their own religiosity, or that of their parents. Second, only 15 percent of rescuers mentioned at least one religious reason for rescuing Jews”325. Bij de groep protestantse redders en helpers speelde het geloof in ieder geval wel een belangrijke rol, al verschilde dat ongetwijfeld sterk van individu tot individu. Zij waren immers allen lid van de Gereformeerde Kerk, die in Vlaanderen slechts een kleine religieuze minderheid vertegenwoordigt. Eén van de stichters van die kerk, Abraham Kuyper, had als slogan: “In het isolement ligt onze kracht”326. Dat isolement en het feit van in die jaren zich openlijk te durven bekennen tot en te behoren tot een religieuze minderheidsgroep in het katholieke Vlaanderen, waar dat katholicisme, mede dankzij de verzuiling overal erg dominant aanwezig was, verklaren wellicht waarom er heel wat individuen of echtparen van de relatief kleine gemeenschap, die door hechte vriendschaps-, familie- en huwelijksbanden met elkaar verbonden waren327, bereid waren op een of andere wijze hulp te bieden aan joden, die overigens door deze protestanten werden beschouwd als het door God “Uitverkoren Volk”. Het verklaart wellicht ook gedeeltelijk waarom niemand van de (aangehouden) redders ooit een van de andere redders en helpers van deze groep verraden heeft328. Mede hierdoor hebben zoveel van de ondergedoken joden het kunnen overleven. “Perhaps the most significant finding of recent research into the psychology of rescuers is that they differed markedly from nonrescuers in the degree to which they possessed the characteristics of “extensivity”, what I have called universal (unlimited scope) benevolence and conscientiousness. Helpers and rescuers saw Jewish victims of the Final Solution as fellow human beings who were as deserving as anyone else of their benevolent concern and conscientious fulfilment of basic moral duties… Acts of help and rescue relevant to this discussion can be divided into two main categories: acts that are one’s duty (either prima facie or actual, all things considered) and acts that are supererogatory (above and beyond duty). Regarding the last category, acts that are optional because they are supererogatory, it is important to note that although every act in this category is a good act, the degree of goodness can vary greatly… some acts of help and rescue during the Holocaust were not supererogatory but rather actual duties, all things considered… Virtually all studies of rescuers find that they tend to deny that they did anything heroic or extraordinary. Many of them explicitly state that they only did what anyone should have done, that they only did their duty… Consequently, in many instances when helpers and rescuers maintain that what they were only doing what anyone ought to have done (i.e., their duty), they were not only expressing their own sincere beliefs, but those beliefs were also correct. An equally important implication is that many people who were bystanders and failed to give help or engage in rescue in these circumstances were blameworthy for having failed to fulfil what was in fact an actual duty for them”329. “The principal criteria for making a decision (judgment) in a particular situation that an act of help or rescue is one’s actual duty, all things considered, are (1) the relative value of the benefit to the victim, (2) the value of the help or rescue as an act of resistance to Nazi oppression and values, and (3) the ability and opportunity of the actor to perform the act. The first conclusion to be established is that there are many possible acts of help or rescue that had the following characteristics when evaluated by these three criteria: either (a) they would provide an extremely 325
Ibid., p. 202. Telefonisch gesprek met M. Joosten, 20.7.2006. 327 In deze protestantse gemeenschap, temidden van een overwegend katholiek Vlaanderen, kende bijna iedereen iedereen, en waren veel families door huwelijken met elkaar verbonden. De voorkeur voor kandidaathuwelijkspartners voor de zonen of dochters ging immers vaak uit naar geloofsgenoten. 328 Jones haalt een vergelijkbaar geval aan van leden van een religieuze minderheid: “Andre Trocme and his wife Magda were the nucleus of a rescue network consisting of themselves and other members of the Huguenot church that Andre served as pastor. There was no single motive or reason for these French peasants’ involvement in rescue; among the reasons were Christian love, a sense of duty, and a spirit of resistance to both Nazi Germany and Vichy France that reflected the community’s own experience with past persecution as a minority religion.” Ibid., p. 224. 329 Ibid., p. 202-206. 326
77 valuable benefit such as survival or rescue to a victim or victims or (b) they had great value as acts of resistance to Nazi oppression and values, or both; and (c) not only helpers and rescuers, but also many bystanders, had both the ability and the opportunity to perform these possible acts”330. “The rescuer had not only to find a secure hiding place (often in his or her home) but also had to supply food and, in most cases, dispose of bodily waste, often under the watchful eyes of suspicious neighbors, police, and German occupation authorities… Other kinds of helping activities included giving temporary shelter or allowing a victim to rest; providing clothes, shoes, and so on, and providing escort or giving directions to safe places. One especially valuable, and surprisingly frequent, form of help consisted of advance warnings of impending searches, raids, and roundups… Help often took the form of not doing something that would harm a victim; acts of omission could be just as valuable as positive help… how relatively easy it would have been for a great many bystanders to give victims all kinds of help if they had been so inclined… In addition to contributing to (or achieving) the physical survival of victims, they also represented a recognition (by the helpers and rescuers) of the humanity and individual personhood of each victim. These acts showed the victims that they were still cared for and respected as members of the human community. Moreover, this recognition and respect had profound moral meaning and value for victims, many of whom had experienced nothing but hostility and indifference from most people for months or years. Most studies of Holocaust victims emphasize that the psychological suffering caused by the humiliation, stigmatization, and social isolation of victims was just as devastating as physical deprivation and harm… The most profoundly devastating effect, however, came with the recognition that the Germans truly meant to kill each and every Jewish person they could get their hands on, including children. The distinct value of acts of help and rescue that comes from their being an expression of solidarity with and respect for victims can be most readily recognized in what I call acts of kindness (for want of a better term). Many acts were performed that may well have benefited a victim in one of the ways discussed so far but were performed primarily as an expression of sympathy and respect for victims… Each act of help or rescue was also potentially an act of resistance to this onslaught and an expression of protest against the immoral ideology upon which it was based”331. “One way of bringing the noninstrumental values of kindness and resistance into sharp relief is to view them in light of the not inconsiderable number of people who rescued victims only for pay. (These purely mercenary rescuers must be kept distinct from those who asked the Jews whom they hid for money because they were so poor that they could not have afforded to keep them otherwise.) Acts of rescue that were motivated only by monetary reward would nevertheless have very great instrumental value for victims, of course, but they had no value to them either as expressions of respect, recognition, and human solidarity, or as acts expressing protest against Nazi oppression. Although there was much that needed to be done for victims, the great majority of people were bystanders; they did nothing to help. If my analysis of the ethics of help and rescue is correct, all bystanders had at least a prima facie duty to render help to victims. Some of them (perhaps a majority) had actual duties, all things considered, in particular situations. In this section I sort through at least some of the principal explanations for not helping. I identify and distinguish explanations that constitute a justification or an excuse (thereby blocking blame altogether), explanations that mitigate blame, and explanations that bring discredit on the bystander and result in blameworthiness. A fairly large number of people had an ethical justification for not helping because of conflict with a serious role responsibility. For example, a married couple with several children and frail, elderly parents to take care of could reasonably refrain from attempting rescue…. It is also seems quite probable that in many cases they had a sufficient justification for not helping, namely, that they had a conflicting and overriding obligation to care for their families. Consequently, they acted rightly and were not blameworthy. There is some evidence to support this conclusion. One study found that a quarter of rescuers had children who were put at risk, and many of these rescuers report that they were criticized for it”332. In all regions of Europe bystanders greatly outnumbered helpers and rescuers, even though many of them had some opportunities to act without great risk. It seems reasonable to conclude that remaining a bystander in such circumstances was often wrong and blameworthy... It seems fairly 330
Ibid., p. 207. Ibid., p. 209-211. 332 Ibid., p. 213-214. 331
78 clear that most bystanders who engaged in self-deception were blameworthy for doing so”333. En het was niet dat men het niet wist. Médard Schuytens’ oorlogsdagboek is een belangrijke, historische bron, die een goed beeld geeft van wat een opmerkzame, zich zo goed mogelijk informerende Antwerpse omstander indertijd kon weten i.v.m. de identificatie en registratie van zijn joodse stadsgenoten, hun vervolgens progressief toenemende uitsluiting uit het openbaar en economisch leven, hun isolatie en concentratie, om tenslotte uit te monden in hun brutale arrestatie en de daarop volgende deportatie en exterminatie. “We can begin to gain a fuller appreciation for the reasons why so many actual helpers and rescuers truly deserve our admiration by looking at a few more people who displayed the characteristics that made their acts clearly ‘above and beyond duty’. I refer to these people as morally committed rescuers”334. En Jones haalt hier dan o.a. het voorbeeld aan van de 17-jarige Stefania Podgorska Burzminska die 13 joden redde in Polen, waaronder een nicht van Sylvie Reichman, namelijk Danuta Karfiol, en haar partner Henryk Diamant335. “Because the rescuers risked their lives by acting in the face of great danger, their actions bring credit to them; they are praiseworthy and admirable… These rescuers all had enormous self-control and courage.. These morally committed rescuers had a sense of personal identity that made it psychologically impossible for them not to render help and engage in rescue, even though in doing so they faced great risks to their own lives that they did not have an actual duty to help. Individual rescuers had differing conceptions of themselves, of course, but they all had one or more of the following characteristics: (1) a conception of themselves as caring and compassionate persons together with an especially strong universal form of the virtue of benevolence, including a disposition to act out of care and concern despite great risk or danger, which would have manifested itself in deep remorse and a sense of shame if they had failed to help victims whose lives were at risk; (2) a conception of themselves as just and honourable persons together with an especially strong universal form of the virtue of conscientiousness, particularly concerning the duty of mutual aid, which would have manifested itself in feelings of guilt and shame if they had failed to fulfil that duty with regard to victims whose lives were at risk; or (3) a conception of themselves as independent and rational persons together with especially strong forms of the virtues of practical wisdom and autonomy, which would have manifested themselves in feelings of guilt and shame if they had failed to follow their own conscience, had engaged in self-deception, or had become bystanders out of fear. People who have a sense of personal identity consisting of commitments and values like these, and have developed the moral character to exemplify it, are very likely to find it psychologically impossible to act contrary to it. Their sense of integrity will not allow it. Again and again rescuers make statements like ‘I really had no choice; I couldn’t refuse to help’ and ‘if I had not helped, I wouldn’t have been able to live with myself.” The rescuers’ statements seem to mean that, from their point of view, or given the way they felt at that moment, they could not see any other way to act… To be psychologically unable not to help victims is not a character defect or a vice; it is a state of virtue or excellence. After all, what is personal integrity except the inability to bring oneself to do things that one sincerely believes are wrong or bad and the inability not to try one’s utmost to do things that one sincerely believes are right or good.
333
Ibid., p. 216-217. Ibid., p. 217-218. 335 We bespreken dit heroïsche verhaal in het kort onder 1.4 de familieleden van Sylvie Reichman. 334
79 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Zeer Slecht Onvoldoende Niet Uitzonderlijk Voldoende Goed Zeer Uitzonderlijk slecht slecht of goed goed goed of afkeurenswaardig Niet prijzenswaardig (kwaadaardig) slecht –––– ––– –– – ± + ++ +++ ++++
Omstanders Médard Schuyten Wim Schuyten Helpers en redders Klaas Sluys X Julia Henri Schuyten X Margriet René Schuyten X Nelly Charles Hendrickx X Yvonne Door Hendrickx X Isabella Henri Rooze X Truus John Polderman X Lea Toine Rooze Youra Livschitz336 Jean Franklemon Robert Maistriau 336
A
B
C
E
F
G
H
I
J
K
Handeling of keuze om iets te doen of om iets niet te doen
Weet dat het moreel goed of slecht is
Doet het bewust
Doet het vrijwillig
D
Vanuit een moreel goed of slecht motief
Ernst van de handeling
Karakter (trekken) bezittend als welwillend, gewetensvol, gezond verstand, zelfstandig, zelfbeheersing, zelfrespect
Gerechtvaardigde morele excuses zoals onwetendheid, vergissing of dwang
Zelfbedrog
Moreel eindoordeel op basis van rationele argumenten
Gevoel van walging tot bewondering
++
+
++++
+++
+
+
–
–
–
+
+
++++ ++++ +++
++++ ++++ +++
+++
++ ++++
–– __
++ ++
+ ++
__
++ ++
+++ ++
++ ++++ ++++ ++
++ ++++ ++++ ++
++++
++++ ++++ ++++ ++++ ++++ ++++ ++++ ++++ ++++
++++ ++++ ++++ ++++ ++++ ++++ ++++ ++++ ++++ ++++ ++++
+++ ++++ ±
++++
++++ –
+ +++
± +++
±
+++ +++
±
+++
+++ ++++ ++++ ++++ ++++ ++++ ++++ +++ +++
+++ + ++++ ++++
– _
+++ +++
_
++++ +++
––
+++ ++++ ++++ ++++ ++++ ++++ ++++ ++++ ++++ +++ ++
+
+ + + ++++ ++++ ++++
+ + ++ + ++++ ++++ ++++ ++++
+ ++++
++ + ++++
++++ ++++ ++++
++++ ++++ ++++ ++++
++++
++++
++++ ++++ ++++
++++ ++++ ++++ ++++
++++
++++
Het verhaal over deze drie verzetslui: zie verder Hoofdstuk II, punt 1.5 & M. SCHREIBER, Stille rebellen. De overval op de 20e deportatietrein naar Auschwitz, Amsterdam – Antwerpen, Atlas, 2001 (repr. 2002). De informatie met betrekking tot hun overval op het XXe transport wordt in het kort weergegeven in de schitterende reportage die hierover werd gemaakt: Judentransport XX, Eye2Eye Media Productie, 2003. We zetten de Youra Livschitz hier wel bij de redders, maar we zullen hem nog eens vermelden bij de slachtoffers.
80
HOOFDSTUK II. DE SLACHTOFERS 0. HERMENEUTISCHE KNOOPPUNTEN M.B.T. DE SLACHTOFFERS • •
•
•
• •
•
Zijn er bepaalde karaktertrekken of temperamenten die “typisch” zijn voor slachtoffers die het overleefden enerzijds en voor slachtoffers die het niet overleefden anderzijds? Zijn getuigenissen van genocideslachtoffers betrouwbaar? Zijn zij bruikbaar in eventuele processen tegen de daders? Wat is de waarde van foto- en beeldmateriaal als bewijsmateriaal? Wat is “de waarheid”? Is dat de waarheid van de overwinnaars? Hoe kan je geweldloos blijven in dergelijke situatie van onderdrukking en vervolging? Hoe kan je iets doen (voor de naaste) zonder in de spiraal van geweld te geraken die voor zovelen het einde betekent? Hadden de joden zich niet beter verzet tegen hun deportatie? Waarom zijn ze hier niet in opstand gekomen, zoals ze bijvoorbeeld wel deden op 19 april 1943, toen enkele jonge, moedige mensen in het joodse getto van Warschau naar de wapens grepen, nadat duidelijk was geworden wat er met de gedeporteerden gebeurde? Hoe kan je spiritueel zulke wrede, bloedige conflicten overleven? Is er nog toekomst überhaupt voor vergeving en liefde na wat er hier gebeurd is? Hoe leef je verder als slachtoffer als zovelen van je geliefden, dierbaren, familieleden of vrienden nooit meer zijn teruggekeerd? Als je van hen nooit echt afscheid hebt kunnen nemen, bv. omdat je niet wist dat dit een afscheid voor eeuwig was? Ben je niet voorgoed het vertrouwen en het geloof in de goedheid van de mens kwijt? Wat houdt overlevenden overeind? Waarom lijden zo veel overlevenden van de shoah onder een schuldgevoel; iemand die het geluk heeft gehad gered te worden, terwijl zo veel anderen de pech hadden gedood te worden?
1. DE OVERLEVENDEN 1.1 EDITH HÖNIG337
Figuur 53 Edith Hönig, 11.9.1944 (DV, Dossier Edith Hönig, 3219080)
337
Figuur 54 Edith Hönig in Bilthoven (NL), de eerste gemeente die op eigen initiatief dit bord plaatste, 1942 (Archief Edith Hönig)338
Edith Honig (°Wenen, Oostenrijk, 24.6.1926) Edith Hönig verduidelijkt in een e-mail van 1.6.2005: “Wat Bilthoven betreft - daar hebben we nooit gewoond - de foto was daar toevallig genomen - ik vond het zo interessant - het was de eerste gemeente in Nederland, die op eigen initiatief dit bordje plaatste...” 338
81 Het relaas van mw. Sluys heb ik met interesse gelezen. Het was mij alsof er een sluier werd gelicht, en de personen in kwestie kwamen me weer levendig voor de geest339. Het verhaal begint met Gotti Finkel: de jongen die 's nachts over de velden liep om zijn werk te kunnen uitvoeren en zodoende in het onderhoud van zijn gezin, en in het bijzonder zijn blinde moeder, te voorzien. Als, volgens het verhaal, de zakenrelatie de heer Hönig ten tonele verschijnt, hebben diens twee dochters al heel wat beleefd: eerst naar Frankrijk gevlucht340; daarna, na de mislukte poging de demarcatielijn te overschrijden, terug naar België, alwaar het weerzien met de ouders. Immers, de eerste oproepen voor de z.g. werkkampen golden voor de jongere generatie, en dit noopte deze dochters (lees: mijn zuster en ik) eerder tot vluchten dan onze ouders. Door een jarenlange zakenrelatie was er een hechte band ontstaan tussen mijn vader en de heer Sluys - hecht genoeg om toen de nood aan de man kwam diens hulp in te roepen. Dit had tot gevolg dat wij jongeren plus de tante enige weken op de Withof mochten vertoeven. Ik herinner me dit verblijf als één van de gelukkigste perioden van mijn totale onderduiktijd. Wij beschikten over een eigen badkamer; en zelfs meen ik mij een kleine zijkamer te herinneren waar we naar hartelust naar radiomuziek mochten luisteren. Deze muziek bestond voor een groot deel uit Duitse amuzementsmuziek, maar op onze leeftijd en onder deze omstandigheden was elke muziek welkom. Zodra het donker werd werden we “gelucht”, en ik herinner ik me de avondwandelingen in de prachtige tuin. Tot mijn schande moet ik bekennen, dat er een groot aantal perziken vanaf de toen in bloei staande bomen aan onze gulzigheid ten prooi vielen - iets, dat, naar ik hoop, ons na zoveel jaren door de familie vergeven is. Onze maaltijden waren geregeld; zij vonden beneden in de gemeenzamenlijke eetkamer plaats. Bijgebleven zijn mij ook de gebeden en dankzeggingen voor en na de maaltijden. Zeer zeker waren de maaltijden juist toen gezegend! Groot was onze teleurstelling, toen gepaard gaande met afkeuring vanwege onbegrip, toen ons op zekere dag werd meegedeeld dat wij naar elders moesten vertrekken. Zeker beseften we toen noch welk gevaar de familie Sluys liep om ons te herbergen noch dat we plaats moesten maken voor andere joodse vluchtelingen die, evenals wij tevoren, zonder onderkomen waren en bij de familie Sluys waren aangeland. Dit laatste vernam ik pas voor het eerst in het verhaal van mw. Sluys. Toen wij later vernamen, dat de heer Sluys was gearresteerd, was ons ter ore gekomen dat er zich in de Withof een clandestiene drukkerij bevond. Ook waren er joden aangehouden die zich toen in die villa ophielden. Wat mw. Sluys niet noemde is dat er in Edegem een aantal boeren was die joden opnam. Weliswaar eisten zij hiervoor een hoge prijs341, maar, gezien het risico dat zij namen, vonden wij 339
In tegenstelling tot Lieve Wouters, die de tekst van Julia Schuyten wel bewerkte met het oog op de publicatie, heb ik aan de schrijfstijl van Edith Hönig niets gewijzigd. Alleen hier en daar heb ik een komma toegevoegd om de leesbaarheid te verbeteren. 340 Lily en Edith Hönig vluchtten eerst samen met Heinz Schindler uit Amsterdam, omdat de oproepen voor de zogenaamde werkkampen eerst de jongeren betrof. Heinz Schindler woonde toen al bij de familie Hönig, omdat hij in Amsterdam aan een razzia ontsnapt was, en het sindsdien te riskant werd om nog naar zijn ouders terug te keren, die ook in Amsterdam woonden. Het doel van de tocht was om via Frankrijk Zwitserland te bereiken. De drie jongeren werden op die vlucht vergezeld van tante Anna, de ouders van Heinz Schindler, de zuster van Ediths moeder, Thea Gross en haar echtgenoot Philip Landau. Op weg naar onbezet Frankrijk werden ze ’s nachts door Duitsers ontdekt. De drie jongeren en tante Anna liepen wat achter en konden daardoor vluchten, terwijl de anderen in de handen van de Duitsers vielen. Zij werden opgepakt en via het verzamelkamp daar naar Polen gestuurd. Ze zijn nooit meer teruggekomen. Sindsdien werd Heinz Schindler door de ouders van Edith beschouwd als hun pleegzoon. E-mail van Edith Hönig van 1.6.2005. 341 Wellicht betaalden de joden vooral voor het eten dat moest gekocht worden op de zwarte markt. Zoals blijkt uit het getuigenis van Julia Schuyten en uit het oorlogsdagboek van M.C. Schuyten (http://www.deliving.be/vervolging/Oorlogsdagboek1.pdf ) schoten de prijzen op de zwarte markt de hoogte in tot men voor bepaalde zaken exorbitante prijzen moest neertellen. Op 19 september 1939 betaalt René Schuyten, die gemobiliseerd is, 65 centiem per ei aan de arme boer waarbij hij gelogeerd is. (Kobe, Brief van Kobe, in Vlaanderen voor Kristus, jg. 1, 19 september 1939, p. 89.) Op 21 januari 1941 kan Josephina Rigouts, de vrouw van Médard Schuyten, in het geheim nog eieren kopen aan 3 fr. het stuk. Op 5 maart 1944 betaalt ze voor een ei 10 fr. het stuk. Op 24 februari 1941 kan men nog een bruin plakkerig brood kopen van 900g aan 4
82 dit redelijk. Deze boeren behoorden tot dezelfde kerkgezindheid als de familie Sluys; dit uitte zich in een hechte eenheid en bescherming van de joden. Als ik mij niet vergis waren er in de periode oktober-november ong. 15 à 18 joden in Edegem ondergedoken.
Figuur 55 vlnr Edith Hönig, Heinz Schindler, Selma Finkel, Gottfried Finkel en Lily Hönig in de tuin van het huis van Door Hendrickx, Drie Eikenstraat 59 te Edegem, 1943 (Archief Edith Hönig) Door een ongelukkige omstandigheid kwam er begin 1943 een einde aan deze periode in de vorm van een razzia en werden de meeste “onderduikers” gearresteerd, waaronder mijn oom342, die zich in één der boerderijen bevond. Het gelukte deze op weg naar Polen uit de trein te springen, en hij heeft nog vele jaren in de V.S. geleefd tezamen met zijn vrouw, die toentertijd op dezelfde boerderij verbleef maar zich had weten te verstoppen343. Het moet mij van het hart dat mijn zuster en ik – de enige overlevenden van die periode – ons leven aan de familie Sluys te danken hebben: aan hun hulp toen wij geen uitweg hadden; aan hun overtuiging dat ze door hoger hand uitverkoren waren om ons joden een helpende hand toe te steken en om medegeloofsgenoten te kunnen overtuigen hetzelfde te doen. Waarom pas nu met al deze gegevens te voorschijn gekomen? Waarom niet eerder contact gezocht om onze redders onze dankbaarheid te tonen? Indien u enigszins op de hoogte bent van de zegels van 2,50 Bfr. Op 25 juni 1944 kost een brood 40-45 Bfr. (M.C. SCHUYTEN, Oorlogsdagboek, p. 70, 78, 163, 208). Een verdrie- tot vervijfvoudiging van de prijzen was de regel. De ondergedoken joden, afgesneden van alle informatie van de buitenwereld, konden deze prijsstijgingen niet controleren, en sommigen hebben daaruit wellicht geconcludeerd dat zij een hoge prijs moesten betalen voor hun onderduiken. Dit idee werd wellicht nog versterkt door het zeer vervelende gevoel dat gepaard ging met de steeds oplopende uitgaven voor voedsel, terwijl men tegelijkertijd zonder enige bron van inkomsten zat, waardoor de spaarcenten of het eigen kapitaal als het ware smolt als sneeuw voor de zon. Daar kwam nog bij dat men onmogelijk kon schatten hoelang de oorlog nog zou duren, hetgeen moet hebben gezorgd voor een permanente toestand van angst en (ook financiële) onzekerheid. Aan de andere kant heeft ons onderzoek ook uitgewezen dat de aanvragen van Door en Charles Hendrickx om erkend te worden als “Politiek Gevangene”, inclusief de geldelijke voordelen hieraan verbonden, door de 2de Aanvaardingscommissie voor Politieke Gevangenen en hun Rechthebbenden worden afgewezen “aangezien hij valt onder de toepassing van art.5, 5° der wet van 26/2/1947, de personen bedoelend die door de vijand aangehouden werden wegens daden gesteld onder winstbegjag.” DO, Dossier Hendrickx (Charles) Maria-Carolus-Josephus, 16.1.1953. En bij de redenen voor de negatieve beslissing aangaande de aanvraag van Charles Hendrickx staat: “Overwegende dat verzoeker zijn aanvraag steunt op het verbergen van joden; Overwegende dat hij blijkbaar met winstbejag heeft gehandeld daar deze opgespoorden hem 150 Bfr. per dag en per persoon betaalden.” DO, Dossier Hendrickx (Charles) Maria-Carolus-Josephus, 16.1.1953. 342 Israel (Igo) Gross, ingeschreven op de transportlijst van het XXste konvooi onder nr. 1265, geboren 4.4.1897 te Padworno (Polen), bontwerker, sprong inderdaad van de trein en vervoegde nadien terug de andere onderduikers in Brussel. 343 Zij was blond met blauwe ogen en zat buiten op het toilet. Toen een Duitser de deur van het toilet opende, en haar zag zitten, zei hij: “Entschuldige!” en liet haar verder met rust, waarschijnlijk niet vermoedende dat ook zij een joodse was. E-mail van Edith Hönig, 31.5.2005.
83 psychische ontwikkelingen van velen onzer lot- en geloofsgenoten weet u ook dat velen onder ons het verleden probeerden te verdringen en trachtten zich slechts met de toekomst bezig te houden. In mijn eigen geval was dat Israel, waar ik 16 jaar heb gewoond. Dit waren mooie, hoewel tevens moeilijke jaren. De terugkeer naar Europa bracht mij ook weer nader tot het verleden. Ik heb enige jaren in België gewoond, doch voelde me niet rijp voor een confrontatie met deze episode. Eens ben ik wezen kijken naar de plaats in Edegem waar we ondergedoken waren; tevens was ik op zoek naar de Withof in Boechout en probeerde me een beeld te maken van de tijd van toen. Wie zal zeggen waarom ik juist nu navraag naar deze periode heb gedaan - nu, waar Dora zo dichtbij woont en zelf zo dikwijls in mijn straat heeft gelopen om haar zieke schoonvader te bezoeken en ook niet de moed heeft gehad mij op te zoeken. Misschien is het nu de juiste tijd om over de drempel te stappen, elkaar te omarmen, en met elkaar te praten over de tijd en de mensen van toen, waarvan de meesten er niet meer zijn. Edith Sanders, 11 augustus 1995 En Edith Hönig vervolgt in 2005344: Het verhaal begint in 1942, toen ik amper 17 jaar oud was. Niet alles wat er gebeurde was me toen even duidelijk; tevens kan ik me vandaag niet herinneren, hoe een en ander precies in zijn werk is gegaan345. Het reeds door mij vertelde verhaal over het verblijf bij de familie Sluys speelde zich af gedurende slechts enkele weken. De bedoeling was immers, dat we vanaf daar naar andere adressen zouden worden doorgestuurd, en wel naar boeren in het dorp Edegem die kerkgenoten waren van Klaas Sluys en Joden bij zich opnamen tegen vergoeding. Veel later heb ik begrepen, dat René Schuyten als contactpersoon optrad – een vrolijke jongeman die ons af en toe kwam opbeuren. Na ons verblijf in de Withof belandden we bij de familie Hendrickx te Edegem. Ze woonden in een alleenstaand huis in de Drie Eikenstraat. Het had twee verdiepingen. De bovenverdieping zou gedurende enige maanden ons verblijf worden.
Figuur 56 Het huis van Door Hendrickx, Drie Eikenstraat 59, Edegem, voorheen Molenstraat
Bij onze aankomst troffen wij Gottfried Finkel aan, die destijds in de boekhouding van Klaas Sluijs werkte was. Gottfried's (Gotti's) ouders en zuster, Selma, waren toen in Hasselt 344
Dit vervolg schreef Edith Hönig speciaal op mijn aanvraag. Ik ben haar daar zeer erkentelijk voor. Over de periode voorafgaand aan het onderduiken, schrijft Edith Hönig: “We zijn dus vanuit Amsterdam gevlucht – eerst mijn zuster, Heinz Schindler en ik, want de oproep voor de zogenaamde werkkampen waren eerst voor de jongeren. Heinz Schindler woonde toen al bij ons – hij was in Amsterdam aan een razzia ontsnapt en sindsdien niet meer naar zijn ouders gegaan, die ook in Amsterdam woonden. Later kwamen mijn ouders naar Belgie – toen waren wij al terug uit Frankrijk en dat was de periode van de fam Sluys. Het moet Augustus geweest zijn – een of twee weken, zoals ik al schreef, maar helaas kan ik je geen preciese datum daarover noemen. Het doel van onze tocht naar Frankrijk was niet om Spanje te bereiken, maar Zwitserlandhetgeen dus niet gelukt is.Wij gingen op weg naar Frankrijk met Lilly, tante Anna, de ouders van Heinz Schindler, de zuster en zwager van mijn moeder Thea en Fhilip Landau en ik. Met ons achten dus. Helaas kwamen we met ons vieren terug – tante Anna, Heinz Schindler, Lilly en ik. Op weg naar onbezet Frankrijk werden we in de nacht door Duitsers ontdekt - Wij vieren, die dus gered zijn hadden het geluk achter te lopen en konden vluchten, terwijl de ouders van Heinz en mijn oom en tante Landau in de handen van de Duitsers vielen, ze zijn opgepakt en via het verzamelkamp aldaar naar Polen gestuurd en nooit meer teruggekomen.” E-mail van Edith Honig van 1.6.2005. 345
84 ondergedoken. Mijn ouders, die toen ook uit Nederland waren overgekomen, werden evenals mijn zuster, Lilly, bij René Schuyten zelf ondergebracht. De familie Hendrickx bestond uit vader en moeder Hendrickx plus hun zoon Eduard, die toen nog thuis woonde. Er was nog een dochter, Angèle, die toen haar eerste kind verwachtte, elders woonde, maar dagelijks naar de winkel kwam, waar boter en andere zuivelproducten werden verkocht. Er was nog een andere zoon, Charles, die met Yvonne getrouwd was en een dochtertje had346. Ook dit gezin nam Joodse onderduikers in huis.347
Figuur 57 Edith Hönig, Selma Finkel en Lilly Hönig in achtertuin van fam. Hendrickx te Edegem, 1943 (Archief Edith Hönig) Bij de familie Hendrickx waren wij op een goed moment met z’n tienen: [bovenste rij van links naar rechts] mijn ouders en mijn zuster Lilly (die inmiddels vanuit René Schuyten waren overgeplaatst), ikzelf, Gotti, [onderste rij van links naar rechts] diens ouders en zuster, Selma, (inmiddels overgekomen vanuit Hasselt), mijn vaders zuster Anna Hönig-Kron, en Heinz Schindler348.
Figuur 58 Sigmund Hönig, 11.9.1944
Figuur 59 Rosa Gross, 11.9.1944
Figuur 60 Lily Hönig, 4.7.1946
Figuur 61 Edith Hönig, 11.9.1944
Figuur 62 Gottfried Finkel, 11.2.1947
Figuur 63 Markus Finkel, 15.7.1929
Figuur 64 Laura Eisig, 15.7.1929
Figuur 65 Selma Finkel, 18.3.1947
Figuur 66 Anna Hönig, 10.9.1941
Figuur 67 Heinz Schindler, 11.9.1944
346
Wat in het verhaal niet helemaal klopt is, dat Charles en Yvonne één dochtertje hadden. Liliane Hendrickx was al in 1942 geboren als tweede kind. E-mail van Frank Rooze (man van Liliane Hendrickx) van 22.5.2005. 347 O.a. de oom van Edith, Igo Gross, en diens vrouw, Rosalie Berlstein. 348 Al deze foto’s komen uit de dossiers van de betrokken personen bij de Dienst Vreemdelingenzaken. De referenties worden later bij hun individuele fiches gegeven.
85
Figuur 68 Igo Gross, 7.7.1942 (DV, Dossier Israel Gross, A318886)
Figuur 69 Rosalie Berlstein, 30.11.1939 (DV, Dossier Israel Gross, A318886)
Mijn moeders broer Igo349 en diens vrouw, Rosl, waren toen in hetzelfde dorp ondergedoken, en wel bij de reeds eerder genoemde Charles Hendrickx. Daar woonde eveneens een Joods onderduiker, Jo Polak. Het was deze Jo Polak die de ramp veroorzaakte waardoor we uit Edegem moesten vluchten350. Niet beseffend aan welk gevaar hij zichzelf en ook ons blootstelde reisde hij nl. geregeld op en neer naar Antwerpen voor afleiding en vermaak. Hij zag er nogal typisch Joods” uit, en werd daardoor op een zeker moment achtervolgd en zijn schuilplaats in Edegem ontdekt351. Er bleef kennelijk nog genoeg tijd om ons te waarschuwen, en zo liepen wij op klaarlichte dag met z’n allen pardoes de straat op. We bleven tot de avond aan de wandel. Toen de nacht inviel klopten wij op goed geluk bij een boerderij aan waar we, in de hoop dat het “goede” mensen waren, om onderdak vroegen. Als ik me goed herinner kwam René Schuyten ons daar opzoeken, maar ik weet niet hoe hij er achter kwam waar wij op dit moment zaten. In elk geval was het hij, die ons ergens anders zou indelen352. Nu kwam er opeens een zekere mijnheer Hutterer in het spel. Dit was dus in de winter van 1943353. Hij was zelf een in België wonende maar in Oostenrijk geboren Jood, maar slaagde erin dit 349
Edith Hönig schrijft: “Oom Igo is in ± 1937 uit Oostenrijk gevlucht - ik herinner me, dat wij - mijn vader, een andere oom (Fhilip Landau) en ik als kind van 12 jaar met onze auto naar de grens van Duitsland zijn gereden en hem daar, met nog drie ooms en mijn grootvader hebben afgehaald. Het was in de buurt van Venlo, daar stond een cafe, gedeeltelijk op Nederlandse bodem en gedeeltelijk op Duitse bodem. Zo kwamen ze op de ene kant naar binnen en op de andere kant stonden wij te wachten. Een of twee weken tevoren waren de echtgenotes op dezelfde manier overgekomen (waaronder tante Rosl en tante Anna). We brachten ze naar Amsterdam, waar ze enige weken bleven (uiteraard illegaal) en gingen toen door naar België, waar schijnbaar de vluchtelingen beter toegang hadden.” E-mail van Edith Hönig van 31.5.2005. 350 Edith Hönig schrijft echter: “Zover ik me de verhalen herinner, was het niet Jo Polak die de boel verraadde, maar Mevr. Bremer. Haar werd door de Duitsers beloofd, dat als ze de namen van de ondergedoken Joden in Edegem zou doorgeven, zij en haar kind gespaard zou blijven. Hetgeen natuurlijk toch niet gebeurde en ze evengoed werd doorgestuurd.” E-mail van Edith Honig van 11.6.2005. 351 Jonas Polak zal in de Dossinkazerne nog proberen te ontsnappen, maar hij wordt gevat en daar zeer zwaar voor mishandeld. Hij wordt met het nr. 1235 op het XXste transport gezet. Hij overleeft Auschwitz, keert dan naar zijn geboorteland Nederland terug, huwt er en zou daar na een aantal jaren zelfmoord gepleegd hebben. Telefonisch gesprek met Edith Hönig van 1.6.2005, 2.8.2006. 352 Deze situatie is een perfecte illustratie van wat Marion Schreiber schrijft: “De nog in België wonende joden werden [het voorjaar van 1943] door…. zorgen gekweld. Het net werd steeds strakker om hen aangetrokken. Diegenen die waren ondergedoken zaten in kelders, op zolders en op eigenlijk onbewoonbare kamertjes, ze durfden niet meer de straat op of naar de dokter. Ze waren met huid en haar aangewezen op de welwillendheid, het geduld en de generositeit van de Belgische kennissen of buren die hun onderdak verschaften en hen in hun schuilplaats van levensmiddelen voorzagen. In de ogen van de steeds meedogenlozer optredende bezettersjustitie maakten zij zich allemaal strafbaar. Hulp aan vogelvrij verklaarde joden werd bestraft met opsluiting in een Duits concentratiekamp.” M. SCHREIBER, Stille rebellen. De overval op de 20e deportatietrein naar Auschwitz, Amsterdam –Antwerpen, Atlas, 2001 (repr. 2002), p. 195. Zeker een aantal onder hen, waaronder Heinz Schindler konden tijdelijk terecht in het klooster van de Zusters van Sint-Vincentius à Paulo, Kerkstraat 5 te Mortsel. DV, Politieverslag van de politie van St.-Joost-ten-Noode van 10.11.1944, Dossier Schindler, Heinz, 2014544. 353 Vermits Edith Hönig naar eigen zeggen bij het onderduiken altijd in het gezelschap is gebleven van Heinz Schindler, weten we uit een politierapport van 10.11.1944 dat dit niet klopt. Volgens Heinz Schindler zullen zij reeds op 8 april 1943 hun intrek nemen in de Rue de la Ferme, 53 en daar blijven tot aan de bevrijding. Ibid.; E-mail van Edith Hönig van 9.1.2006.
86 laatste feit gedurende de hele oorlog te verbergen. Hij was tandarts en werkte zelfs de hele oorlog door in zijn praktijk354. Op de een of andere manier slaagde hij erin ons een verblijfplaats in Brussel te bezorgen, (rue de la Ferme 53 in St. Josse) evenals een Belgisch echtpaar dat in hetzelfde huis kwam wonen en ons met voedsel en andere levensbehoeften voorzag.
Figuur 70 Onderduikadres (van 1943 tot 1944) van de families Hönig & Finkel Rue de la Ferme 53 te Brussel, kort na de bevrijding (Archief Edith Hönig) Het staat me niet meer bij, op welke wijze we vanuit Edegem naar Brussel verhuisden, maar het moet wel in het donker zijn geweest, want ik heb pas na de bevrijding het huis gezien waarin we van nu af aan zo lang zouden verblijven! Inmiddels was nu het geld van mijn vader op dat hij uit Nederland mee had genomen, en niemand van de ondergedokenen was kapitaalkrachtig. Mijn vader moest dus op zoek naar (een) andere geldbron(nen). Ik heb er geen idee van, hoe het contact nu weer tot stand kwam, maar pas na de oorlog hoorde ik dat het alweer de familie Sluys was die in de bres sprong, en vader een flinke som leende. Dit bracht natuurlijk een groot risico met zich mee, omdat niemand er zeker van kon zijn, dat wij de oorlog zouden overleven en het geld dus zouden kunnen terugbetalen. Ook hoorde ik na de oorlog, dat mijn vader al gauw de schuld kon aflossen, en wel door het feit dat hij in Brussel snel goede zaken kon doen dank zij de hoogconjunctuur die zich daar spoedig ontwikkelde355.
Figuur 71 vlnr (tante) Anne Kron, moeder Rosa Gross, een Engelse soldaat, Heinz Schindler, vader Sigmund Hönig, Edith Hönig in rue de la Ferme te Brussel, kort na de bevrijding (Archief Edith Hönig) 354
Deze mijnheer Hutterer had geen kinderen. Telefonisch gesprek met Edith Hönig, 2.8.2006. Voorlopig vonden we over hem niet meer informatie. Ook bij het JMDV is hij niet bekend. 355 In de zakelijke Balans van Klaas Sluijs-Schuyten van 1944 (zie bijlagen) staan aan de debetzijde o.a. H. Schuyten –Anwerpen voor 18.000 fr., Jan Blokland – Deurne voor 154.750 fr., René Schuyten – Edegem voor 15.225 fr., Mme Grosz – in Ballingschap voor 31.203,60 fr., Mme Grünspan – Antwerpen voor 85.732,95 fr., I[sidoor] Hendrickx – Edegem voor 25.000 fr., Parfumerie Isis [de zaak van René Schuyten] – Edegem voor 50.750 fr., S. Hönig – Amsterdam –Brussel voor 376.338,03 fr; In de zakelijke Balans van Klaas SluijsSchuyten van 1945 staan aan de debetzijde o.a. H. Schuyten – Antwerpen voor 18.000 fr., Jan Blokland – Deurne voor 150.000 fr., René Schuyten – Edegem voor 75.025 fr., [Mme Grosz – in Ballingschap niet meer], Mme Grünspan – Antwerpen voor 90.876,95 fr., I[sidoor] Hendrickx – Edegem voor 25.000 fr., Parfumerie Isis [de zaak van René Schuyten] – Edegem voor 50.250 fr., [S. Hönig – Amsterdam –Brussel niet meer]. De balansen van 1944 en 1945 van “Industrie & Handelsmaatschappij Boechout” (Archief Dora EikelboomSluys). Hieruit kunnen we afleiden dat Klaas in ieder geval heel wat geld leende aan verschillende mensen, en eveneens wat de kostprijs was van het later onderduiken van Myriam Grosz en haar drie kinderen. Vermits niemand van hen de oorlog overleefde, kon de som ook niet worden terugbetaald en werd zij het jaar daarop ook niet meer opgenomen in de boekhouding. Wat we ook zien is dat het grote bedrag dat S. Hönig in de loop der jaren van Klaas had geleend, in 1945 al volledig blijkt terugbetaald te zijn.
87 Brussel ontpopte zich inderdaad direct tot een bruisende stad en werd snel een centrum van het zakenleven - waarschijnlijk door de snelle bevrijding en haar gunstige ligging. Dit was ook één van de redenen dat we pas begin 1946 naar het reeds ruim een half jaar eerder bevrijde Nederland terugkeerden356. Nu terug naar 1943. Het huis in de rue de la Ferme had twee verdiepingen. Wij verbleven met z'n tienen boven, het Belgische echtpaar nam haar intrek op de benedenverdieping. De man, wiens voornaam Louis was, was cipier in een Brusselse gevangenis. Hij kwam ons geregeld bezoeken, en vertelde ons dan uitvoerig, wat er zich daar en elders in de stad had afgespeeld. Hij was een opgewekt iemand, vooral wanneer hij een glaasje op had – en dit gebeurde nog al eens. We wisten, dat hij het met de waarheid niet altijd even nauw nam, maar we accepteerden dit graag, wetend, dat hij dit deed om ons wat op te vrolijken. Gedurende deze van de winter [correctie: 8 april] 1943 t/m de bevrijding [4 september 1944] anderhalf jaar later durende periode, waarin we niet eenmaal het huis uit durfden te komen, waren er slechte maar ook goede momenten. Op een dag vernamen we bijvoorbeeld, dat het huis zou worden verkocht. De nieuwe eigenaar wilde het van binnen bekijken. Wat te doen met al die onderduikers… Een paar van ons verstopten zich in het kolenhok. Dit kon zgn. niet worden geopend, met het argument, dat de sleutel zoek was. Verder werd er een stuk in scène gezet in de vorm van een naaikransje: in een kamer waren een paar vrouwen bezig kleren te repareren. Een andere kamer werd omgetoverd tot studievertrek, waar een paar jongeren onder ons zich vlijtig over hun boeken bogen. Alles zag er normaal uit, en we waren ervan overtuigd, dat we het er goed van hadden afgebracht. Veel later, na de oorlog, vernamen we, dat de nieuwe koper wel degelijk op de hoogte was van onze identiteit, en, om ons geen angst aan te jagen, het spel mee had gespeeld. Dit was een van vele bewijzen, dat er ook goede mensen rond liepen, wiens hart op de goede plaats zat. Even goed hadden we verraden kunnen worden, want zo langzamerhand was er een aantal mensen, die van ons bestaan afwist. Er heerste bij ons inderdaad steeds de angst verraden, opgepakt en doorgestuurd te worden naar een van de ons reeds bekende kampen. Het zwaard van Damocles hing ons constant boven het hoofd. Nog een voorval dat het vermelden waard is. Er werd een Engels vliegtuig neergeschoten. De piloot redde zich met een parachute, en kwam terecht in de… rue de la Ferme! De hele straat werd afgezet, en er volgde een klopjacht van huis tot huis. Tot ons geluk, doch zeker niet tot dat van de piloot, werd hij niet ver van ons huis gevonden, en werd het zoeken gestaakt. Hoe zag ons leven er uit? We probeerden er het beste van te maken en het voor zover mogelijk in normale banen te laten lopen. Ieder had een taak, bv. aardappel schillen - iets, waaraan ieder een hekel had. Maar ons hoofdmenu bestond uit aardappelen, dus men moet in overweging nemen, hoeveel aardappelen eraan te pas kwamen. Er kwam geen einde aan de berg! We zorgden echter ook voor afleiding en amusement, hoe vreemd dit ook moge klinken gezien onze omstandigheden. Zo hielden we op zaterdag regelrechte godsdienstoefeningen. Er werden gebeden gezegd, met de daartoe behorende uitleg en discussie. Het is bij ons gewoonte, bij elke dienst een preek van de rabbijn te horen te krijgen. Deze taak werd afwisselend door ons vervuld. Ik meen me te herinneren, dat er interessante en leerrijke stof van een hoog niveau ter sprake kwam. Ook werd er af en toe een toneelstuk opgevoerd, over een bijbels onderwerp. Zo het bekende verhaal van de twee moeders die streden over het bezit van een baby, en de wijze oplossing van koning Salomon. Of er werd op een hete dag een opdracht gegeven de dag door te brengen onder de leuze van "een zomerdag aan het strand". Hoewel we weinig kleren bezaten improviseerden we strandkleding, en toverden een bloemengieter plus een ladder om tot een openbare douche aan het strand. Onze pret en uitgelatenheid valt niet te beschrijven. Een en ander verschafte ons de nodige uitlaat waarop we weer enige tijd konden teren. Ikzelf had ergens een Engels leerboek weten te bemachtigen. Zo probeerde ik onze gedwongen situatie enigszins te benutten door een kennis te vergaren die me later, zoals zou blijken, uitstekend van pas zou komen. Verder zijn niet te vergeten onze bridge en rummy tournooien. Deze 356
Op 12.4.1946 keren Sigmund Hönig en zijn vrouw terug naar Nederland. DV, Een “Avis de départ d’étranger, 12.4.1946.
88 hielden ons soms dagen achter elkaar bezig; immers, veel bezaten we niet, maar wel tijd. Het leidde er echter wel toe, dat ik in mijn verdere leven een hekel heb overgehouden aan alles, wat met kaartspelen te maken heeft - zeer tot teleurstelling van hen, die het nu wel graag zouden willen, en waarbij ik in de letterlijke betekenis des woords tot spelbreekster wordt bestempeld! Een prettige gebeurtenis die in de rue de la Ferme plaatsvond betrof mijn oom Igo. Reeds genoemd als onderduiker bij Charles Hendrickx, werd hij op die rampzalige dag, veroorzaakt door Jo Polak, ontdekt en naar de beruchte kazerne te Mechelen overgebracht. Vandaar werd hij op transport naar het Oosten gezet. Echter, dit betrof het beroemde treintransport XX! Nadat dit door partisanen tot stilstand was gebracht, wist ook hij te ontsnappen. Het duurde hem twee dagen om te voet naar Brussel terug te keren. Hij had daar voor de oorlog gewoond en zocht zijn oude adres op. De buren daar wisten van onze verblijfplaats in de rue de la Ferme en brachten hem naar ons toe. U begrijpt ons aller blijdschap, vooral die van zijn vrouw, Rosl. Op deze wijze kwamen wij het jaar door, steeds hopend op een goede wending in de oorlog die ons uiteindelijk onze vrijheid zou teruggeven. Onbeschrijflijk is onze blijdschap toen dit in september 1944 inderdaad gebeurde: Brussel werd door de geallieerden bevrijd. We gingen met z'n allen op het balkon staan om voor het eerst na lange tijd de vrije hemel te zien, en om te kijken hoe de straat eruit zag die we tot nu toe slechts door een gaatje in een gordijn hadden kunnen waarnemen. Wij jongeren hadden er in ons jeugdige enthousiasme minder moeite mee, maar, zoals we pas later begrepen, was dit niet direct het geval onder de ouderen onder ons. Bij sommigen is het nooit geheel verdwenen. Al met al mochten we van geluk spreken, dat we op deze wijze de oorlog waren doorgekomen, en mensen zoals Klaas en Julia waren tegengekomen die ons het leven hebben gered. Niet voor niets zijn zij geëerd door Yad Vashem. Moge dit ten goede komen van hun nageslacht, die met recht trots mogen zijn op hun ouders en grootouders. EPILOOG357 357
Edith Hönig schetst in een e-mail van 4.6.2005 een beetje de geschiedenis van haar familie: “Het gaat natuurlijk over 1942, - in 1941 zat ik nog hoog en droog in Nederland. Toevallig weet ik precies de datum van ons vertrek uit Nederland - op 24 Juni 1942 (het was een Vrijdag) werd ik 17 jaar en op Maandag , 27 Juni gingen we op de vlucht naar Belgie. Ik heb er zelfs een foto van (mijn verjaardag). Ik had al een paar keer geschreven, dat we hoogstens een maand bij Julia en Klaas zijn gebleven - de meesten, die bij ze waren, bleven er een korte tijd - dan werden ze naar andere adressen gebracht. Ik meen me wel iets te herinneren, dat mijn ouders heel korte tijd bij de fam. Schuyten sen[ior, zijnde Henri Schuyten en Margaretha Oudheusen, de ouders van Julia] hebben gezeten, maar heel korte tijd - dat moet in de tijd geweest zijn, toen wij in Frankrijk zaten om naar Zwitserland te vluchten. Nu afkomst van mijn ouders: beide zijn in Polen geboren onafhankelijk van elkaar. Mijn moeders vader is waarschijnlijk eerder naar Oostenrijk - Wenen vertrokken. Hij heette Leib Gross en was handelaar van beroep - waarschijnlijk vertrok hij elders wegens slechte economische toestand in Polen. Mijn grootmoeder (van moeders kant) heette Scheindel Gross en vluchtte in 1915 uit Polen wegens de Pogroms, die toen plaats vonden in Polen. Ik herinner me uit de verhalen van mijn moeder, dat ze op weg ging via brandende dorpen met haar kinderen Rosa (mijn moeder,) Thea, Munio, en Max, die nog een baby was en ze op de arm droeg. Igo schijnt toen al in Wenen geweest te zijn, die was de oudste. Dus er waren toen 5 kinderen,veel later is de jongste zoon in Wenen geboren, hij was een laatkomer (mijn grootmoeder was toen al over de veertig). Wat mijn vader betreft - zijn vader heette Ascher (Joodse naam - de gewone ken ik niet) was rentmeester van een rijke Poolse boer, die alles door mijn grootvader liet regelen. Mijn vader is ook op die boerderij opgegroeid, evenals de andere kinderen. Er waren 6 kinderen - de oudste (naam ken ik niet) veel later in de eerste Wereldoorlog gesneuveld, dan mijn vader Sigmund, Anna, Rosa, Regina, en de jongste Julek. Mijn vader is als jongeman van 16 of 17 jaar naar Wenen gegaan, waar hij later in het leger ging. Ik denk, dat hij daar met Igo Gross kennis maakte en vandaar de connectie met mijn moeder. Nog vermeld - deze grootouders zijn destijds gescheiden - mijn grootvader was een grote rokkenjager en is mijn grootmoeder van hem weggelopen. Ze woonde later zeer armmoedig en had weinig middelen van bestaan. Bij een van mijn bezoeken in Polen heb ik haar ontmoet. Zij is later in een concentratiekamp omgekomen, eveneens haar oudste dochter Rosa. Anna is dus de tante, die met mij bij Klaas en Julia voor een paar weken was ondergedoken. Zij was getrouwd met Karl Kron, die toen door de Fransen aan de Duitsers werd overgeleverd, was in een kamp in Perpingnon, vandaar naar Polen en nooit meer teruggekeerd. Terug naar de fam. Hönig, dus van mijn vader. Zijn zuster Rosa bleef altijd in Polen wonen, toen de oorlog begon, is haar man en oudste zoon naar Rusland gevlucht, hebben het daar overleefd en zijn later naar Israel geëmigreerd (intussen beide overleden) Rosa en haar twee andere kinderen Sigi en Sara zijn naar concentratiekamp gevoerd en hebben het niet overleefd. Regina was eveneens haar oudere zuster Anna naar Wenen gegaan, daar gevlucht - het verhaal ken je al. Regina is met een niet-joodse Pool getrouwd, waardoor ze veilig was voor transport, had twee zoons, die nu in
89 Over de hierin genoemde personen is het volgende bekend: • Klaas Sluijs: Gedurende de oorlog in de Withof gearresteerd. Veroordeeld tot 3 jaar dwangarbeid voor het in bezit zijn van een illegale drukkerij, en ter dood veroordeeld voor het onderbrengen van Joden - dit laatste vonnis, uit te voeren na de dwangarbeidperiode. Gelukkig voor hem kwam de oorlog vroegtijdig ten einde358. Is in 1965 overleden. • Julia Sluijs: in 2005 overleden. • René Schuyten emigreerde met zijn vrouw, Nel, na de oorlog naar Canada, alwaar hij kort daarna ten gevolge van een ongeluk met een tractor om het leven kwam. • Familie Hendrickx: 20 jaar geleden ontmoeting met de dochter, Angèle. Ouders toen al overleden. Verder geen contact. • (Tandarts) Hutterer: heeft ons enkele malen tijdens onze onderduik in Brussel bezocht. Na de oorlog nog enkele keren gezien; daarna geen verder contact. • (Cipier) Louis: is kort na de oorlog overleden, naar wij vernamen ten gevolge van overmatig drankgebruik. • Mw. Hermans (Louis' partner): heeft nog geruime tijd in Brussel geleefd, waar wij contact met haar onderhielden. Ook werd zij enkele malen door mijn vader naar Nederland uitgenodigd. • Jo Polak: samen met Igo Gross bij de familie Charles Hendrickx gearresteerd en naar Polen gedeporteerd. Overleefde het kamp, keerde naar Nederland terug, alwaar hij trouwde, en - zoals wij hebben vernomen - kort daarna zelfmoord pleegde. Van de ONDERGEDOKENEN zijn na de oorlog Gotti Finkel met Lilly en Heinz Schindler met Selma gehuwd. Van deze vier is vandaag nog slechts Selma in leven, woont in Canada en lijdt helaas aan een ernstige vorm van MS. Israel (Igo) Gross en Rosl zijn kort na de oorlog naar de Verenigde Staten geëmigreerd. Beiden zijn daar overleden. Anna [Kron-Honig] bleef altijd in België wonen, waar zij 20 jaar geleden is overleden.359 Mijn ouders zijn in Nederland blijven Duitsland wonen, Hans en Gerard Thomke (volgens de naam van de Poolse vader. Ik heb contact met ze. Dan is er de jongste broer van mijn vader Julek - hij was beroepsvoetballer en wist via een wedstrijd in het buitenland (ik meen Turkije) te vluchten langs omwegen naar Israel. Daar is hij in 66 of 67 overleden, heeft drie kinderen in Israel, maar ik heb weinig contact met ze. Terug naar de broers en zuster van mijn moeder Thea is dus de tante, die met Fhilip Landau was getrouwd. Ze hadden een dochter, die echter bij de geboorte beschadigd was, heeft echter tot ongeveer haar dertiende of veertiende jaar geleefd, de laatste jaren in een inrichting geweest te Apeldoorn, is op natuurlijke wijze overleden. - haar naam was Tilly. Mijn oom en tante zijn dus in Frankrijk opgepakt en doorgestuurd. Over Igo weet je nu ook het meeste. Dan heb je Munio (Mozes) die met Trude (?) getrouwd was, ze hadden twee dochters in de leeftijd van 6 en 7 jaar Judith en Elly. Men heeft ze bij een familie laten onderduiken, waar ze verraden werden en op transport gesteld - nooit teruggekomen. Trude is in 68 overleden. Munio is naar Israel geëmigreerd, daar overleden. Blijft nog jongste broer Simon, die in Wenen was geboren, via omwegen naar Israel gekomen, had twee dochters, die in een kibbutz leven met hun gezinnen en veel nakomelingen, de dochters heten Tami en Ora - ik heb contact met ze. Ben de broer Max vergeten - die is in de oorlog van België naar Frankrijk gevlucht met zijn gezin (dochters Erika en Gerti, later nog een zoon gehad, die mongool was. Zijn na de oorlog naar Belgie teruggekomen en nog later naar Israel. Max was getrouwd met Sophie(?), beide zijn overleden, de dochters Erika en Gerti leven in Israel en heb ik contact met ze.” 358 Hier zitten duidelijk een aantal fouten in. Zo werd Klaas niet veroordeeld tot drie jaar, maar tot twee jaar, en werd hij vervroegd vrijgelaten. Vonnis dd 1.4.1943 van Klaas Sluys, Feldgericht, Feldkommandatur 520, St.L. VI nr.60/43 (Archief Marnix Sluys) 359 Uit een “Intrekking van ambtelijke afschrijving” van 22.09.1944 kunnen we afleiden dat Anna Hönig-Kron (°Libusza, Polen, 3.3.1898) dan al terug in Antwerpen is. Aangehecht aan een “Bericht van aflevering van inschrijving in het vreemdelingenregister Model C” van 23.10.1945, is een verslag van kwartieragent Berckmans van 1.11.1944 waarin staat: “a) De genaamde Honig Chana vr Kron Karl geboren te Libusza (Pol) den 3/3/1898 wonende alhier Genraal van Merlestraat N°1 dochter van Mauritz en van Aftergoed Sala vav Poolsche Nationaleteit Bewoont er eene kamer by Van BEURDEN Jan Belg waar zy is ondergedoken geweest van Augustus 42. b) Belanghebbende oefent geen beroep uit heeft geene inkomsten of eigendommen word gesteund door het Comite ter verdediging van de joodsche belangen…” DV, Dossier Anna Hönig, nr. A323181. Dit verslag is echter niet ondertekend door Anna Hönig zelf. Deze informatie klopt dus duidelijk niet, vermits het duidelijk is dat zij op verschillende plaatsen heeft ondergedoken gezeten om uiteindelijk in Brussel terecht te komen, waar zij zal verblijven tot de bevrijding in september 1944. Bovendien had zij ook niet de Poolse nationaliteit maar de Duitse. Eigenlijk had zij Oostenrijkse nationaliteit, maar na de Anschluß werden alle Oostenrijkers Duitsers. Zie hiervoor o.a. het Inlichtingsbulletijn inzake vreemdelingen van
90 wonen. Na de dood van mijn vader in 1974 nam mijn moeder haar intrek bij Lilly in België. Na de dood van Gotti in 1981 emigreerden zij beiden naar Israël, waar mijn moeder in 1992 en mijn zuster in 2003 overleed. Ikzelf emigreerde kort na de oorlog naar Israël, verhuisde daarna naar België en woon momenteel in den Haag. Edith Sanders, Den Haag, 23 mei 2005
1.2 DE FAMILIELEDEN VAN EDITH HÖNIG Voor de familieleden hebben we het verhaal niet volledig uitgeschreven, omdat er uiteindelijk weinig verbanden waren met het basisverhaal. Daarom geven we een overzicht van de informatie die onze opzoekingen hebben opgeleverd. Deze officiële documenten bevatten soms toch een schat aan informatie over deze slachtoffers, en over hun lotgevallen als onderduikers. Belangrijke informatie die wel verband houdt met het basisverhaal hebben we daarom in het vet gezet. Al deze informatie werd ook doorgespeeld aan de nabestaanden360. Sigmund Hönig en Rosa Gross Gottfried Finkel en Lily Hönig Markus Finkel en Laura Eisig Selma Finkel en Heinz Schindler Karl Kron en Chana Hönig Igo Gross en Rosalie Berlstein Op Karl Kron na overleefden allen de oorlog dankzij de hulp van zovele redders en helpers. Datum van het feit
Aard van het Document en relevante informatie
Archief en datum document
Nr. foto361
Sigmund Hönig (°Siedlistla of Siedlisk(a), Oostenrijk, 28.2.1896, Oostenrijkse/fabrikant op 18.8.1938), X te Wenen op 11.12.1921 met Rosa Gross (°Nadwurna, 15.5.1899/ Poolsche/zonder beroep)
10.9.1941 (DVV, dossier Anna Honig, A323181) Uit hetzelfde document blijkt dat zij op dat ogenblik haar beroep niet uitoefent en wordt ondersteund door de Commissie van den Openbare Onderstand. Uit een geschreven document uit 5.10.1951 kunnen we afleiden dat zij (financieel) wordt geholpen door een broer die in Nederland woont. Het gaat hier dus om Sigmund Hönig, Ediths vader. Uit een ander schrijven van de politie van Schaarbeek van 25.9.1951 blijkt: “HONIG, Chana, n’exerce aucune profession, et ne possède ni permis de travail ni carte professionelle. Elle déclare être aidée pécunièrement par son frère résident en Hollande à raison de 150 florins par mois. L’intéresée n’ayant aucun moyen d’existence contrôlable, nous émettons un avis défavorable quant à la délivrence de la carte d’identité pour étrangers. ˝ Haar man, Chaïm (Karl) Kron (° Czchiatyn, Polen, 22.4.1898), was de zoon van Salomon Kron en Sara Schacheter. Op een uittreksel uit het register van overlijdensakte (van 28.6.1955) staat dat Karl Kron overleden is op 1.1.1943 op een onbekende plaats, en dat hij voordien woonde in de Statiestraat 24 te Antwerpen. 360 “Beste Jan, Ben helemaal paf van die dokumenten die je gestuurd hebt zoals mijn geboorte als officieel papier en dan de hele geschiedenis van mijn vader en moeder, ik kon er weer niet van slapen... en dan Tante Anna Kron en Tante Rosl Gross....” E-mail van Judith Regison-Finkel van 1.1.2006. “Beste Jan, Bedankt voor je laatste mails, wat betreft onze familie. Het is deze week 25 jaar sinds mijn vader is overleden. Je kunt je voorstellen, hoe belangrijk het voor mij is om net nu deze dokumenten te ontvangen....” E-mail van Danielle Karmi-Finkel, 1.1.2006. “Heb je epistel over Heinz en Selma ontvangen - met gemengde gevoelens, want alle onderduikadressen van hem waren dezelfde die ik had. Ben er ook wat wijzer van geworden, dingen, die ik vergeten was. Bv. hoelang we bij Sluys verbleven. Heinz was een soort Pleegbroer van me - ik kende hem al, toen ik 15 jaar was, heb ook zijn ouders gekend (was erbij,toen ze in Frankrijk door de Duitsers opgepakt werden, samen met mijn oom en tante Landau) Hij is ook altijd bij ons blijven wonen tot hij in Amsterdam met Selma trouwde. Dus misschien heb je hieraan iets, wil je ook altijd verdere informatie geven (zolang mijn gezondheid het toelaat)” E-mail van Edith Honig van 9.1.2006. 361 Deze documenten werden één voor één gefotografeerd. Het lezen van de documenten kon daardoor thuis gebeuren. Het heeft het voordeel dat zo een document altijd nog kan gecontroleerd en geconsulteerd worden.
91
Figuur 72 Sigmund Hönig, 11.9.19, DV
1.9.1936
Figuur 73 Rosa Gross, 11.9.1944, DV
Sigmund licht op papier van zijn firma Helios zijn aanvraag tot het bekomen van een visum voor een paspoort toe. “Ik ben hier sedert 1929 gevestigd als fabrikant van parfumerieën en permanent-wave machines. Met deze artikelen werk ik reeds gedurende 5 jaren in België, waar ik magazijnen heb te Antwerpen, Ketsstraat 11. Ook ben ik te Antwerpen in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven. Reeds nu laat ik veel in België fabriceeren; wanneer ik aldaar gevestigd ben, kan ik echter mijn zaken vergrooten, zoodat ik dan daar ook meer kan laten werken en meer Belgische werkkrachten tewerk kan stellen. Ook exporteer ik mijn permanent-wave toestellen naar het buitenland; wanneer ik in België gevestigd ben, kan ik dat ook doen vanuit België. Op het oogenblik begin ik in België met een beginkapitaal van frs. 100.000. Als referenties moge ik U opgeven de Banque de Commerce te Antwerpen en de heer Gust. Rombauts, Ketsstraat 11, Antwerpen, bij wie ik lokaliteiten ook gehuurd heb. Natuurlijk kan ik U ook de fabrieken opgeven, die nu reeds in België voor mij werken. Ik vertrouw, dat een en ander voor U voldoende is, om mij de gevraagde vestiging in België toe te staan… 14.1.1937 Een brief van Het Ministerie aan Economische Zaken aan het Ministerie van Justitie: “Daar belanghebbende tot op heden geen gevolg gaf aan de 2 uitnodigingen die hem door mijn Diensten werden toegestuurd, ben ik de meening toegedaan dat de aanvraag van dezen vreemdeling zonder meer dient verworpen. 5.7.1937 Sigmund doet een nieuwe aanvraag voor een visum voor zaken te Antwerpen voor een jaar, zonder evenwel het voornemen te hebben zich in België te vestigen. (“Voorlopig niet” werd doorstreept en vervangen door “niet”.) Op dit document staat door het Ministerie van justitie geschreven: “Je propose de l’inviter à justifier de la nécessité de voyager Belgique.” 20.12.1937 Inlichtingsbulletijn betreffende vreemdelingen: Sigmund Hönig Woont in Amsterdam, Nic. Witsenstraat 1. Beroep: Koopman Vader: Moritz (Mozes) Hönig (°Tarnobrzek of Liebusch, Polen, ca. 1876) Moeder: Sala (Lea) Aftergut (°Dombrowa, Polen, ca. 1876) Vader van Rosa: Leib Gross (°Nadwurna)
DV, SH, 1.9.1936
1246
DV, SH, 14.1.1937
1253
DV, SH, 5.7.1937
1255
DV, SH & 1249 1250 RG, 20.12.1937
92 Moeder van Rosa: Scheindl Schreier (Borochoczany) Is van plan om zich in België te vestigen: Ja Datum van intrede en plaats van bestemming in België : Antwerpen of Brussel, zoo spoedig mogelijk 18.8.1939 Nieuwe aanvraag voor een visum voor een jaar. “Doe sinds 1930 zaken met België en van deze tijd af ook regelmatig jaar-visa gehad. Middel van vervoer: trein of auto Referenties: Kamer van Koophandel Antwerpen G. Rombouts, Ketstraat 11 Antwerpen waar ik sinds 1931 magazijn heb M. de Ridder, Schijnpoortweg 4 Antwerpen [Ateliers] Grunwald, Constitutiestraat 16 Antwerpen 3.12.1938 Een nieuwe aanvraag voor een visum: “Ik ben sinds 2 juli 1929 hier in Nederland gevestigd, waar een fabricatie van parfumerie en permanenttoestellen door mij gehouden wordt. 28.12.1938 Een brief van het Ministerie van Justitie aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel: “J’ai l’honneur de porter à votre connaissance que pour faire face à l’accroisement considérable des demandes de visas de passeport provoqué par les mesures prises dans divers pays à l’égard de certains de leurs ressortissants, la Sûreté Publique s’est vue forcée de rejeter les demandes de visa à destination du royaume qui furent introduites entre le 12 mars (date de l’Anschluss) et le 25 décembre 1938, par les étrangers dont la législation nationale permet la dénationalisation. Dans cette décision sont comprises notamment les demandes de permis d’établissement, les demandes de séjour provisoires en attendant émigration vers l’outremer, les demandes pour tourisme, visite de famille et affaires…» 17.11.1939 Sigmund krijgt dan toch een visum voor drie maanden voor af en toe heen en weer te reizen. Beroep: Fabrikant van parfumeriën Bestemmingen: Brussel, Antwerpen en St.Nicholaas 11.9.1944 Inlichtingsbulletijn: daarin staat dat de vader van Sigmund, Moses Hönig overleden is. Dat Sigmund en zijn vrouw op 10.8.1942 in België zijn toegekomen. Ze zijn van plan om nog maar enkele weken in België te blijven. 11.9.1944 In een verslag van de Brusselse politie staat, n.a.v. hun inschrijving in het vreemdelingenregister van Brussel, rue de la Ferme 53 (1e verdieping): Sigmund, Rosa, Lily en Edith… sont entrés en Belgique, le 10-8-1942. «Ils résident ici clandestinement depuis le 10-8-42, étant refugiés juifs, poursuivies par les allemands en n’ont jamais eu d’inscription en Belgique. » 5.11.1944 Handgeschreven nota van de Openbare Veiligheid : « Les époux Hönig-Gross et leurs deux filles Hönig, Lily (Ds. 2014.496) et Hönig, Edith (Ds 2014.495), tous apatrides d’origine autrichienne et de confession israélite, sont arrivés en Belgique , le 10 aoüt 1942, venant d’Amsterdam. Ils ont vécu cachés à Bruxelles jusqu’au 11 septembre 1944, date à laquelle ils ont requis leur inscription au registre des étrangers. Le certificat modèle C leur a été deliné.Les intéressés ne désirent séjourner en Belgique que quelques semaines. Proposition : 1) enquête sur leur comportement au point de vue national. 2) ensuite, si enquête favorable, les informer qu’ils ne sont pas
DV, SH, 18.8.1938
1256
DV, SH, 3.12.1938
1259
1263 DV, SH, 28.12.1938
1266 DV, SH, 17.11.1939 1267
DV, SH, 11.9.1944
1276 1279
DV, SH & RG, 11.9.1944
1280
DV, SH & RG, 5.11.1944
1281
93
2.12.1944
12.4.1946
23.5.1949
autorisés à se fixer définitivement en Belgique et qu’ils devront quitter le pays dès que les circomstances le permettront… » Een politierapport van de stad Brussel meldt : « l’étranger Hönig, Sigmund, né à Siedlisk (Pol.), le 28/2/1896, fabricant de parfumerie, et son épouse Grosss, Rosa, née à Nadroorna (Pol.), le 15/5/1899, sont inscrits en cette commune, rue de la Ferme, 53, depuis le 11/9/1944, venant d’Amsterdam. Ils vivaient cachés à cette adresse depuis le 13/4/1943362. A notre connaissance, ces étrangers n’ont fait l’objet, durant l’occupation, d’aucune remarque défavorable du point de vue national…. Een “Avis de départ d’étranger” meldt dat de hele familie wordt uitgeschreven uit het vreemdelingenregister van Saint-Josse-ten Noode omdat ze terugkeert naar Nederland. De Raad voor Economisch Onderzoek inzake Vreemdelingen zegt (in beroep) dat er geen redenen bestaan om een beroepskaart voor vreemdelingen tot het uitoefenen van het beroep van fabrikant van permanente artikelen en cosmetische artikelen, af te leveren aan Sigmund Hönig, voornoemd. Gottfried Finkel (° Wenen, Oostenrijk, 28.9.1922/ Vaderslandsloze van Russische oorsprong/ beroep handelaar op 5.10.1950), X te Amsterdam op 20.8.1946 363 met Lily Hönig (° Wenen, Oostenrijk, 7.12.1923/ Oostenrijkse- Duitse nationaliteit/zonder beroep)
Figuur 74 Gottfried Finkel, 11.2.1947, DV
18.6.1929
1284
DV, SH & RG, 12.4.1946 DV, SH, 23.5.1949
1287
1288
Figuur 75 Lily Hönig, 4.7.1946, DV
Getuigschrift van goed gedrag en goede zeden. Gottfried Finkel komt België binnen. 20.12.1937 Inlichtingsbulletijn betreffende vreemdelingen: Gottfried Finkel Woont in de Lange Leemstraat 367. Nationaliteit: Russische vluchteling. Vader: Markus Finkel (°Bobruisk, (Lettonie) Rusland, 8.8.1894, vaderlandsloze van Russische oorsprong) woont te Antwerpen Lange Leemstraat 367. Moeder: Lena Einig (°Borislaw, Polen, 1.11.1885) woont bij haar echtgenoot Markus Werkelijk beroep: zonder Laatste verblijfplaats in het buitenland: Lissabon (Portugal) Carlos Josè Barreiros 45 Datum van aankomst in België: 18.6.1929 362
DV, SH & RG, 2.12.1944
DV, GF, 1234 19.11.1945 1242DV, GF, 20.12.1937 1243
Dit is belangrijke informatie, omdat ze ons de datum geeft vanaf wanneer deze mensen in Brussel terecht konden, dit wil zeggen ongeveer een maand na de inval bij Hendrickx in Edegem. Zolang heeft het dus geduurd vooraleer men via Otto Hutterer, een verwant van Heinz Schindler, een onderduikadres in Brussel had gevonden. Tot zolang hebben zij ergens anders hun toevlucht moeten zoeken. 363 Lily Hönig is de dochter van Sigmund Hönig en Rosa Gross.
94
19.9.1938 17.2.1942
23.2.1942 10.8.1942 11.9.1944
Is hij een politiek uitgewekene: Neen Gedrag en Bestaansmiddelen. Gerechtelijk verleden in België of in het buitenland: woont er bij zijn ouders. Hij oefent nog geen beroep uit en gaat ter school. De vader marktkramer, voorziet in zijn onderhoud. Is hij van plan om meer dan zes maanden in België te verblijven: Bevestigend Gottfried Finkel wordt ingeschreven in het bevolkingsgregister van Antwerpen, Jacob Jordaensstraat 30 Naar aanleiding van de Omzendbrief van de Algemene Secretaris bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid M. Romsee van 30.6.1941364 aan de gemeentebesturen (i.c. dat van Antwerpen) betreffende de registratie van russische vluchtelingen in België: “Ik heb de eer U mede te deelen dat volgende personen niet mogen beschouwd worden als russische vluchtelingen en het nationaliteitsgetuigschrift (die Volksumbescheinigung), afgeleverd door het Russisch Eigenhulpkomitee in België niet zullen ontvangen: o.a. Finkel Markus, Laura, Godefroid en Selma allen woonachtig Lange Leemstraat 413 te Antwerpen. Door dit schrijven, verzoek ik U de noodige orders te willen geven opdat voornoemde personen zouden ingeschreven worden in het vreemdelingenregister van uw gemeente als “vaderlandsloos”. Gottfried wordt ingeschreven in het bevolkingsregister van Antwerpen, Lange Leemstraat 413. Lily Hönig komt in België aan.
Inlichtingenstaat van Lily Hönig. Date de l’arrivée en Belgique: 10.8.1942. Sans pieces d’identité. 24.10.1944 Gottfried Finkel wordt ingeschreven in het bevolkingsregister van Antwerpen, Van Diepenbeekstraat 32. 13.1.1945 Een rapport van de politie van St.Josse Ten Noode voor de Beheerder van de Vreemdelingenpolitie: « Ce 12.1.45 nous avons prorogé jusqu’au 17.4.45, les certificats mod. C dont étaient détenteurs les apatrides suivants : Honig Sigmund, né a Siedlisk, (Pol.), le 28.2.96, Gross Rosa, née à Nodworba (Pol.), le 15.5.99, Honig Lily, née à Vienne, le 7.12.23, Honig Edith, née à Vienne, le 24.6.25, demeurant en cette commune, rue de la Ferme, 53, Nous avons notifié à ces étrangers qu’ils ne sont pas autorisées à s’établir en Belgique et qu’ils devront quitter le pays dès que les circomstances le permettront. » (Deze en de volgende gegevens werden door verschillende agenten verzameld in de eerste dagen van november 1944.) 13.1.1945 Een annex bij het rapport van de politie van St.Josse Ten Noode : “L’étranger Hönig Sigmund… fabricant de parfumerie, et son épouse Gross Rosa, … sont inscrite en cette commune, rue de la ferme, 53, depuis le 11.9.1944, venant d’Amsterdam. Ils vivaient cachés à cette adresse depuis le 13.4.1943. 13.1.1945 Een tweede annex bij het rapport van de politie van St.Josse Ten Noode : “Les époux Hönig Gross et leurs filles Lily et Edith, tous apatrides d’origine autrichienne et de confession israélite, sont arrivés en Belgique, le 10.8.42, venant d’Amsterdam. Ils ont vécu cachés à Bruxelles jusqu’au 11.9.44… Les étrangers ne désirent séjourner en Belgique que quelques 364
DV, GF, 19.9.1938 DV, GF, 17.2.1942
DV, GF, 28.2.1942 DV, LH, 11.9.1944 DV, LH, 11.9.1944 DV, GF, 31.10.1945 DV, LH, 13.1.1945
1241 1239
1238 1219 1219 1237 1215
DV, LH, 13.1.1945
1216
DV, LH, 13.1.1945
1218
Hitler valt Rusland binnen. Operatie Barbarossa ging van start op 22.6.1941. Dat speelt hier zeker mee.
95 semaines. 19.3.1945 Op een formulier voor de verlenging van Lily’s Reiswijzer Model C staat een NB geschreven: “Les parents et la soeur Edith sont retourner aux Pays-Bas depuis avril 1945.” 10.11.1945 Gottfried Finkel wordt ingeschreven in de Lamorinièrestraat 29 te Antwerpen. 19.11.1945 Getuigschrift van goed gedrag en goede zeden. Gottfried Finkel, 1m69, donkerbruin haar, hoog voorhoofd, lichtbruine wenkbrauwen, bruine ogen, een gewone neus en mond en een ronde kin en dito aangezicht, en zonder bijzondere kentekens. 12.4.1946 Uit een “Bericht van vertrek” kunnen we afleiden dat Lily Hönig verhuist van de rue de la Ferme 53 in Saint Josse-ten-Noode naar Nederland. Op 11.9.1944 is zij aldaar ingeschreven geworden. 4.7.1946 Staat van inlichtingen tot het bekomen van een paspoortvisum, i.c. vestigingsvisum. Zij zal niet alleen reizen. Klaas Sluys uit Withof, Boechout zal haar vergezellen. Als referentie wordt Mr. v. Beurden, G.v. Merlenstraat 1 te Antwerpen opgegeven. 16.8.1946 De politie van de 7e wijk in Antwerpen maakt op vraag van de Openbare Veiligheid een verslag op met betrekking tot de houding van Gottfried tijdens de bezetting, de adressen waar in België hij van 1942 tot 1945 heeft verbleven: “Finkel, Gottfried… wonende Van Diepenbeekstraat Nr 32, niets ongunstigs bekend is. Hij verklaart dat hij te samen met zijne verloofde Hönig Lily, geboren te Weenen, den 7/12/1923, gedurende de bezetting verbleven heeft op de navermelde adressen. Van augustus 1942 tot April 1943 te Edegem, Drie Eikenstraat Nr. 59. Van April 1943 tot September 1943 te Hasselt, Fonteinstraat Nr 85. Van September 1943 tot de bevrijding te Brussel, rue de la Ferme Nr 53365. Op al de opgegeven adressen hebben zij verbleven zonder inschrijving. Zijne verloofde heeft gedurende de opgegeven tijdstippen geen beroep uitgeoefend.” 20.8.1946 Huwelijk van Gottfried en Lily in Amsterdam 31.1.1947 Lily Hönig komt naar België. 11.2.1947
14.2.1947
365
Inlichtingsbulletijn betreffende vreemdelingen: Gottfried Finkel Vader: Markus Finkel (°Bobruisk, Rusland, 8.8.1894, vaderlandsloze van Russische oorsprong) woont te Antwerpen Lamorinièrestraat 29. Moeder: Lena Einig (°Borislaw, Polen, 1.11.1885) woont bij haar echtgenoot Markus Werkelijk beroep: handelaar in bazarartikelen Laatste verblijfplaats in het buitenland: Lissabon (Portugal) Carlos Josè Barreiros 45 Datum van aankomst in België: 18.6.1929 Is hij een politiek uitgewekene: Nee Gedrag en Bestaansmiddelen. Gerechtelijk verleden in België of in het buitenland: woont er bij zijn ouders Is hij van plan om meer dan zes maanden in België te verblijven: Bevestigend Lily verblijft op dat ogenblik officieel nog wel in Amsterdam, Nederland, Nikolaas Witsenstraat 1, maar de facto woont ze reeds met haar man bij haar schoonouders in. Inlichtingsbulletijn betreffende vreemdelingen: Lily Hönig Vader: Sigmund Hönig (°Siedlisk, Polen, 28.2.1896) verblijft te
DV, LH, 19.3.1945
1214
DV, GF, 1236 10.11.1945 1234 DV, GF, 19.11.1945
DV, LH, 12.4.1946
1202
DV, LH, 4.7.1946
12301231
DV, GF & LH, 16.8.1945
1223 1230
DV, LH, 14.2.1947 DV, GF, 11.2.1947
1205
DV, LH, 14.2.1947
1205
11971198
Uit het getuigenis van en de telefoons en e-mails met Edith Hönig is het duidelijk dat Gottfried hier enkel de langere periodes vermeldt, en niet de kortdurende verblijven.
96
10.5.1948
10.5.1950
8.5.1950 24.5.1950 22.1.1951
5.1.1951
3.6.1951
9.4.1954 11.12.1955
Amsterdam, Nikolaas Witsenstraat 1 Moeder: Rosa Gross (Nadworna, Polen, 15.5.1899) verblijft bij haar mans Sigmund Werkelijk beroep: zonder Laatste verblijfplaats in het buitenland: Amsterdam, Nikolaas Witsenstraat 1 Datum van aankomst in België: 31.1.1947 langs Esschen Vroegere verblijfplaats in België: Edegem-Hasselt en St.Joos ten Noode van augustus 1942 tot 11.9.1944, laatst rue de la Ferme Nr. 53 (zonder aanm. vr. bur. als ondergedokene). St.Joos ten Noode van 11.9.1944 tot einde November 1945, laatst rue de la Ferme Nr.53 (aang. vr. bur.) Is hij een politiek uitgewekene: Neen Gedrag en Bestaansmiddelen. Gerechtelijk verleden in België of in het buitenland: woont er met haar man De raad voor economisch onderzoek inzake vreemdelingen verklaart in beroep de aanvraag van Gottfried, bijgestaan door zijn raadsman, Meester Marinower, voor een beroepskaart voor vreemdelingen tot het uitoefenen van het beroep van handelaar in ’t groot in bazarartikelen ongegrond. “De activiteit van beroeper is van geen economisch nut voor het land.” Uit een politieverslag van 10.5.1950 kunnen we afleiden dat Gottfried op dat ogenblik met zijn vrouw woonachtig is Lamorinièrestraat 29, “bij zijn ouders Finkel-Einig, Marcus, die aldaar een appartement bewonen van 5 plaatsen, 1e verdiep, Hij oefent alhier geen beroep uit. Zijn vader bediende bij het Joods Comiteit alhier voorziet in het onderhoud…. Hij is niet in het bezit van een arbeidsvergunning of een Beroepskaart. Lily Hönig woont officieel blijkbaar in Amsterdam, Nederland, Nikolaas Witsenstraat 1, maar verblijft op dat ogenblik in België. De Commissaris van het Bureau voor Vreemdelingen stelt Gottfried in kennis dat het hem verboden is een winstgevende bedrijvigheid uit te oefenen, zonder in het bezit te zijn van een arbeidsvergunning. Uit een politierapport kunnen we afleiden dat zij van Antwerpen [Lamorinièrestraat 29] naar Schaerbeek, avenue Albert Giraud 89, zijn verhuisd op 31.5.1950. Gottfried blijkt over een arbeidsvergunning te beschikken. Bij het beroep van Lily staat: zonder. Lily Hönig vraagt een identiteitskaart aan. Op dat aanvraagformulier staat dat zij in België zijn toegekomen in februari 1947. “Mon mari possède carte jaune. Je désire rester définitivement en Belgique.» In de kantlijn staat geschreven : « Cette apatride reside dans le pays depuis 1947, ou elle était venue rejoindre son mari en Belgique depuis 1929 et inscrit aux registres de la population. ». Uittreksel Geboorteakte van Judith-Jaffa Finkel.
Lily Hönig wordt van “apatride “ terug als Oostenrijkse ingeschreven in Schaerbeek. Als beroep staat er : geen. Uittreksel Geboorteakte van Danielle Sara-Jonah Finkel. Hieruit blijkt dat Gottfried [vaderlandsloze] van Russische origine is.
6.11.1959
Gottfried Finkel krijgt zijn (gewone) naturalisatie tot Belg. Op dat ogenblik wonen zij in Schaerbeek, avenue Albert Giraud 81. Uit de registratie van Gottfrieds naturalisatie in de gemeente Schaerbeek blijkt dat de vader van Gottfried de Russische nationaliteit had. Als beroep wordt op dat ogenblik “chef de vente“ opgegeven. Gottfried Finkel vorige nationaliteit is “apatride”.
5.2.1960
Lily Hönig krijgt haar (gewone) naturalisatie tot Belgische.
13.7.1959 5.8.1959
DV, GF, 10.5.1948
1196
DV, GF, 10.5.1950
1193
DV, LH, 8.5.1950 DV, GF, 24.5.1950
1191
DV, GF & LH, 22.1.1951
1185
DV, LH, 5.1.1951
1181
DV, GF & LH, 7.6.1951 DV, LH, 9.4.1954 DV, GF & LH, 11.12.1955 DV, GF, 16.3.1960 DV, GF, 5.8.1959
1180
DV, GF, 6.11.1959 DV, LH, 16.3.1960
1170
1190
1179 1178
1169 1172
1169
97
Markus Finkel366 (°Brobuisk of Bobrujek, (Lethonie) Rusland, 8.8.1894), Russische nationaliteit, Marktkramer op 6.2.1942 X 13.11.1921 Wenen Laura (later Lea) Einig367 (°Boryslaw, Oostenrijk, 1.11.1988) Russische nationaliteit, zonder beroep op 6.2.1942
Figuur 76 Markus Finkel, 15.7.1929, DV
15.7.1929
9.12.1929
26.2.1930
28.3.1936 16.7.1938 12.9.1938
16.7.1941
Figuur 77 Laura Einig, 15.7.1939, DV
Inlichtingsbulletijn voor vreemdelingen Markus, Laura, Godfried en Solma wonen in Antwerpen, Van Beethovenstraat 5. Wettelijke woonplaats: Bobrujck (Lethonie) Laatste verblijfplaats in het buitenland: Lissabonne, Carlos Jose Barreiros 45 3d. Aankomst in België: 18.7.1929 Markus is reiziger in kleerstoffen voor eigen rekening. Markus en Laura doen een aanvraag tot het bekomen van een visum voor onbepaald verblijf, wonende in Atwerpen, Beethovenstraat 5. Markus is handelaar en zegt hier nu werk gevonden te hebben. Hun paspoort hadden zij gekregen in Belgrado op 5.7.1928. Op 12.3.1929 waren zij geviseerd door de Belgische legatie te Lissabon voor een reis 3 maanden. Zij krijgen een gunstig advies. De hoofdcommissaris van politie van Antwerpen schrijft in een verslag Markus is reiziger in breigoederen. Markus Finkel vraagt een kaart en herkenningsteken van leurhandelaar aan. Laura Einig krijgt een kaart en herkenningsteken van leurhandelaar. Zij woont op dat ogenblik in de Lange Leemstraat 335. Markus, Laura en Selma worden ingeschreven in het bevolkingsregister van Antwerpen, Jacob Jordaensstraat 30. Laura wordt tot 24.7.1941 opgenomen in het Sint Elisabethgasthuis.
31.12.1941 Markus en Laura worden ingeschreven in het bevolkingsregister van Antwerpen, Lange Leemstraat 413. 17.2.1942
366
Naar aanleiding van de Omzendbrief van de Algemene Secretaris
DV, MF & LE, 15.7.1929
1477
DV, MF & LE, 9.12.1929
1475
DV, MF & LE, 26.2.1930 DV, MF, 28.3.1936 DV, LE, 16.8.1936 DV, MF & LE, 12.9.1938 DV, LE, 25.7.1941 DV, MF & LE, 6.1.1942 DV, MF &
1476
1474 1473 1472
1470 1469
1239
Markus is de zoon van Josef Finkel (°Glusk, Lethonie, reeds overleden in 10.7.1929) en Sina Grinspan (°Minsk, Rusland, reeds overleden in 10.7.1929) (DV, Inlichtingsbulletijn, 2.7.1957) 367 Lea is de dochter van Leiser Einig (°Boryslow, Oostenrijk, ?-† vóór 2.7.1957) en Chaje Weichsel (°Kalus, Oostenrijk, ?- † vóór 2.7.1957), (DV, Inlichtingsbulletijn, 2.7.1957)
98 bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid M. Romsee van 30.6.1941368 aan de gemeentebesturen (i.c. dat van Antwerpen) betreffende de registratie van russische vluchtelingen in België: “Ik heb de eer U mede te deelen dat volgende personen niet mogen beschouwd worden als russische vluchtelingen en het nationaliteitsgetuigschrift (die Volksumbescheinigung), afgeleverd door het Russisch Eigenhulpkomitee in België niet zullen ontvangen: o.a. Finkel Markus, Laura, Godefroid en Selma allen woonachtig Lange Leemstraat 413 te Antwerpen. Door dit schrijven, verzoek ik U de noodige orders te willen geven opdat voornoemde personen zouden ingeschreven worden in het vreemdelingenregister van uw gemeente als “vaderlandsloos”. 16.11.1945 Markus en Laura verhuizen naar de Van Diepenbeekstraat 32 te Antwerpen. 10.4.1947 Markus is handelsreiziger. Hij wordt vrijgesproken van een inbreuk, nl. de in dienstneming van een vreemdeling. 25.11.1955 Markus en Laura wonen in de Van Diepenbeekstraat 87 te Antwerpen. 4.5.1957
Markus Finkel verwerft het Belgische gewoon burgerschap.
2.7.1957
LE, 17.2.1942
1467
DV, MF, 16.11.1945 DV, MF, 16.6.1947 DV, MF & LE, 25.11.1955 DV, MF, 24.5.1957 DV, MF & LE, 2.7.1957
1466 1464 1461
1451
Inlichtingsbulletijn betreffende vreemdelingen. 1452 Lea, Vaderlandsloos van Russische afkomst, 1453 Laatste verblijfplaats in het buitenland: Lissabon, Portugal, Carlos José Barreiros nr. 45 Aankomst in België: 18.6.1929 Leefde van 1929 tot 1957 in Antwerpen. Woont bij haar man, Marialei 8 te Antwerpen die in haar onderhoud voorziet. Zij oefent geen beroep uit 24.10.1957 Lea Einig krijgt het Belgische gewoon burgerschap. 1450 DV, LE, Op dat moment woont zij Marialei 8 te Antwerpen. 17.12.1957 Lea is de dochter van Leiser Einig en van Chaje Waichsel. Selma Finkel369 (°Kichinev, Chicinew of Chesenau (RuslandRoemenië), 31.12.1923/ Vaderlandsloze van Russische Oorsprong, Tjecho-Slovakische nationaliteit door huwelijk), zonder beroep op 12.10.1949 X 4.3.1947 Antwerpen Heinz Konrad Schindler370 (°Wenen, Oostenrijk, 13.8.1921) handelsbestuurder op 4.3.1947, handelsreiziger op 1.7.1947
Figuur 78 Selma Finkel, 18.3.1947, DV
368 369
Figuur 79 Heinz Schindler, 11.9.1944, DV
Hitler valt Rusland binnen. Operatie Barbarossa ging van start op 22.6.1941. Dat speelt hier zeker mee. Selma is de dochter van Markus Finkel en Laura Einig.
99 19.9.1939
23.2.1942 17.2.1942
11.9.1944
11.9.1944
370
In een “Inlichtingsbulletijn betreffende Vreemdelingen” staat dat Nationaliteit: Russische vluchteling. Vader: Markus Finkel (°Bobrujck, Rusland, 8.8.1894, vaderlandsloze van Russische oorsprong) woont te Antwerpen Lange Leemstraat 413. Moeder: Laura Einig (°Borislav, Polen, 1.11.1885) woont bij haar echtgenoot Markus Werkelijk beroep: zonder Laatste verblijfplaats in het buitenland: Lissabon (Portugal) Carlos Josè Barreiros 45 3d. Datum van aankomst in België: 18.6.1929 Is hij een politiek uitgewekene: Neen Gedrag en Bestaansmiddelen. Gerechtelijk verleden in België of in het buitenland: woont er bij zijn ouders. Hij oefent nog geen beroep uit en gaat ter school. De vader marktkramer, voorziet in zijn onderhoud. Is hij van plan om meer dan zes maanden in België te verblijven: Bevestigend In een “Bericht van aankomst” staat dat Selma wordt ingeschreven in het bevolkingsregister van Antwerpen, Lange Leemstraat 413, Naar aanleiding van de Omzendbrief van de Algemene Secretaris bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid M. Romsee van 30.6.1941371 aan de gemeentebesturen (i.c. dat van Antwerpen) betreffende de registratie van russische vluchtelingen in België: “Ik heb de eer U mede te deelen dat volgende personen niet mogen beschouwd worden als russische vluchtelingen en het nationaliteitsgetuigschrift (die Volksumbescheinigung), afgeleverd door het Russisch Eigenhulpkomitee in België niet zullen ontvangen: o.a. Finkel Markus, Laura, Godefroid en Selma allen woonachtig Lange Leemstraat 413 te Antwerpen. Door dit schrijven, verzoek ik U de noodige orders te willen geven opdat voornoemde personen zouden ingeschreven worden in het vreemdelingenregister van uw gemeente als “vaderlandsloos”. In een “Inlichtingsbulletijn voor vreemdelingen” staat voor het adres van zijn ouders “adresse ignorée”. Bij zijn laatste verblijfplaats in het buitenland: Amsterdam, Tintorettostraat 15. Aankomst in België: augustus 1942, via Baarle-Hertog. Sans papiers. Déclaration de perte de papiers d’identité délivrée à Saint-Josse-ten-Noode, le 6-9-1944 (s) A.S. Hautphenne, Marcel De politie van Brussel maakt een verslag op op het moment dat Heinz zich in het vreemdelingenregister komt inschrijven, rue de la Ferme, 53 (1er étage): Il est entré en Belgique, en août 1942. Il a été caché pour les allemands. Il se fait inscrire en attendant que la Hollande soit libérée. Il quittera le pays aussitôt que les circonstances la permettront. Il ne possède pas de papiers, il déclare avoir perdu tout. Il a une cousine, Feldbaum, Julia, née à Vienne, le 21-9.1900,
DV, SF, 19.9.1939
1427 1428
DV, SF, 28.2.1942 DV, SF, 17.2.1942
1424 1239 1425
DV, HS, 11.9.1945
1446 1447
DV, HS, 11.9.1944
1444
Heinz is de zoon van Samuel Schindler (°Stari-Hrosinkov, Tjecho-Slovakije, 13.11.1881) en Camilla-Anna (Bellak) Körner (°Novi-Hrosinkov, Tjecho-Slovakije, 26.7.1885). De informatie die we hier over Heinz bijeen konden brengen, is erg belangrijk want Edith Honig schrijft hierover: “Heb je epistel over Heinz en Selma ontvangen - met gemengde gevoelens, want alle onderduikadressen van hem waren dezelfde die ik had. Ben er ook wat wijzer van geworden, dingen, die ik vergeten was. Bv. hoelang we bij Sluys verbleven. Heinz was een soort Pleegbroer van me - ik kende hem al, toen ik 15 jaar was, heb ook zijn ouders gekend (was erbij, toen ze in Frankrijk door de Duitsers opgepakt werden, samen met mijn oom en tante Landau) Hij is ook altijd bij ons blijven wonen tot hij in Amsterdam met Selma trouwde.” E-mail van Edith Honig van 9.1.2006. 371 Hitler valt Rusland binnen. Operatie Barbarossa ging van start op 22.6.1941. Dat speelt hier zeker mee.
100 épouse Herzfeld, Ed. demeurant en dernier lieu rue Potagère, 5, mais résidant sans inscription : 26, rue François Delcoigne à Koekelberg. Le certificat, modèle C, valable jusqu’au 17-10.1944, lui a été délivré. 24.10.1944 In een “Bericht van aankomst” staat dat Selma, Vaderlandslooze van Russische oorpsrong wordt ingeschreven in het bevolkingsregister van Antwerpen, Van Diepenbeekstraat, 32. 10.11.1944 Een rapport van de politie van Saint-Josse-ten-Noode staat: “L’étranger apatride Schindler, Heinz, né à Vienne, le 13/8/1921; célibataire, o./caoutchoutier, est inscrit en cette commune,rue de la Ferme, 53, depuis le 17.9.1944. Il est arrivé en Belgique, en août 1942, venant d’Amsterdam. Afin d’échapper aux recherches de la police allemande, il a résidé clandestinement aux adresses suivantes : 1. du 15/8/1942 au 20/10/1942 chez le nommé Sluys, Klaas, demeurant à Bouchout-Heuvelstraat, 3 ; 2. du 20/10/1942 au 13/3/1943, chez la famille Hendrickx, à Edegem-Drie Eikenstraat, 59 ; 3. du 13.3.1943 au 1/4/1943, à Moortsel-Kerkplein, 5, nom de l’occupant oublié par Schindler; 4. du 1/4/1943 au 8/4/1943, chez le nommé Van Hée, demeurant à Etterbeek-rue des Cultiveurs, 41 ; 5. du 8/4/1943 jusqu’à la libération de Bruxelles, rue de la Ferme, 53. La nommée Felderbaum, épouse Herzfeld, n’est pas inscrite à cette dernière adresse. D’après la déclaration de Schindler, Heinz, qui est son cousin, elle réside actuellement à Koekelberg – rue François Delcoigne, 26 ; elle serait de nationalité tchèque d’origine, mais apatride actuellement. 17.12.1944 In een rapport van de politie van Saint-Josse-ten-Noode staat dat Heinz “est de bonnes conduits et moralité. A notre connaissance, rien de défavorable n’est à signaler en ce qui concerne l’attitude du prénommé du point de vue national. Il n’exerce aucune profession. Il déclare posséder 20.000 frs. et vivre à charge des parents de sa fiancée, les époux Hönig-Gross, demeurant à la même adresse372. 14.8.1945 In een rapport van de politie van Saint-Josse-ten-Noode staat dat zij Heinz op de hoogte brengen van het feit dat de Vreemdelingenpolitie op 25.7.1945 een brief heeft geschreven waarin staat dat “il lui est notifié qu’il n’est pas autorisé à s’établir dans le royaume. En conséquence il devra quitter le pays dès que les circonstances le permettront. 6.12.1945 Bericht van verlenging van de Reiswijzer Model C, die zij gekregen hadden op 13.12.1944. Zij wonen nog steeds in Rue de la Ferme 53 in Saint-Josse-ten–Noode. Heinz staat hier ingeschreven als “caouchoutier”. 4.3.1947 Uittreksel uit het Huwelijksregister, waarin staat dat Heinz laatst te Amsterdam, en thans te Haarlem, Nederland gehuisvest is. Heinz is de zoon van Samuel Schindler en Kamille Bellak Körner. Selma, de dochter van Markus Finkel, bureelbediende, en Laura Einig, wonende Lamorinièrestraat 29 te Antwerpen. 18.3.1947 In een “Inlichtingsbulletijn betreffende vreemdelingen” staat dat Heinz op dat ogenblik in Amsterdam verblijft, Zoomstraat 49. 372
1423 DV, SF, 31.10.1944 1441 DV, HS, 10.11.1944 1442
DV, HS, 1439 17.12.1944
DV, HS, 14.8.1945
1436
DV, HS, 6.12.1945
1435
DV, SF & HS, 4.3.1947
1434
DV, SF & HS,
1431 1432
Heinz is een hele tijd verloofd geweest met Edith Hönig. Dat verklaart ook waarom Heinz en Edith altijd op hetzelfde adres hebben ondergedoken gezeten. Na de oorlog wordt de verloving echter verbroken en in 1947 huwt Heinz met Selma Finkel, die hij tijdens het onderduiken heeft leren kennen.
101
6.6.1947
1.7.1947
27.5.1949
Selma woont bij haar ouders die in haar onderhoud voorzien. Zij oefent geen beroep uit. Een nota van de Openbare Veiligheid vermeldt m.b.t. Heinz: « L’époux a été prévenu qu’il devrait quitter le pays dès que les circonstances le permettraient ; Par contre, l’épouse est inscrite aux registres de la population, étant en Belgique depuis 1929, et ces parents résidant dans le pays. Proposition : Demander si l’époux est en possession d’un permis de travail et dans la négative, l’invité à produire ce document on le récipitté de sa demande. Je n’inquiéterons pas autrement les intéressés. » Heinz wordt geschrapt uit het bevolkingsregister van SaintJosse-ten-Noode, rue de la Ferme 10, waar hij was ingeschreven sinds 11.9.1944. Hij vertrekt naar Nederland [Amsterdam]. In een Bericht van vertrek staat Selma Finkel geschrapt wordt uit het bevolkingsregister van Antwerpen, Lamorinièrestraat 29,waar zij sinds 27.5.1947 was ingeschreven. Nieuw adres: onbekend. Karl Kron, (° Czerniatyn, Polen, 22.4.1898/ Oostenrijkse nationaliteit/ zonder beroep op 23.2.1940-†1.1.1943373), X te Wenen op 20.8.1933 met Chana Hönig, (° Lebusza, Polen, 3.3.1898/ OostenrijkseDuitse nationaliteit/ zonder beroep op 23.2.1940)
Figuur 80 Karl Kron, 20.8.1938, DV
20.8.1938
373
18.3.1947 DV, HS, 6.6.1947
1422
DV, HS, 1.7.1947
1421
1420 DV, SF, 12.10.1949
Figuur 81 Chana Hönig, 10.9.1941, DV
Inlichtingsbulletijn betreffende vreemdelingen: Karl Kron Vader: Salomon Kron (°Czerniatyn, Polen, 1868-†Czerniatyn, Polen, 18.8.1938374) Moeder: Sara Schacheter (overleden in 1898375 (verdere inlichtingen onbekend) Werkelijk beroep: zonder Laatste verblijfplaats in het buitenland: Heinzelmanngasse 20, 20e Bezirk, Wenen Datum van aankomst in België: 20.8.1938 Is hij een politiek uitgewekene: Ja (en dat is omcirkeld!) Gedrag en Bestaansmiddelen. Gerechtelijk verleden in België of in het buitenland: Onbekend. Belanghebbende verklaart middelen te hebben om in zijn onderhoud te voorzien. Is hij van plan om meer dan zes maanden in België te verblijven: onbeperkt. Opmerkingen: Bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister geweigerd.
DV, KK, 20.8.1938
10251026
Karl Kron wordt, zoals we weten uit het getuigenis van Edith Honig, in Frankrijk opgepakt en overleeft de oorlog niet. Hij krijgt als overlijdensdatum 1.1.1943 en als plaats: onbekend. DV, Dossier Kron, Karl, Een uittreksel uit het register van overlijdensakte, 28.6.1955. 374 Karl Kron komt dus twee dagen na het overlijden van zijn vader aan in België.
102 10.11.1938 Inlichtingsbulletijn betreffende vreemdelingen: Chana Honing Vader: Moritz Honing (°Tarnobrzeg of Carnobchek, Polen, 1874†Bilitz, Polen, 1924) Moeder: Sara Aftergot of Haftelhut (°Dombrowa, 1876, wonende te Bilitz, Polen376) Werkelijk beroep: zonder Laatste verblijfplaats in het buitenland: Heinzelmanngasse 20, 20e Bezirk, Wenen Datum van aankomst in België: 10.11.1938 Is hij een politiek uitgewekene: Ja Gedrag en Bestaansmiddelen. Gerechtelijk verleden in België of in het buitenland: Onbekend. Zij woont bij haar man, die voor haar onderhoud zorgt. Is hij van plan om meer dan zes maanden in België te verblijven: onbepaald. Opmerkingen: Geen bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister afgeleverd. 10.3.1939 Nota aan de Burgemeester: Reiswijzer (model C) afgeleverd aan de echtgenooten geldig t.e.m. 12 Juni 1939 me melding: “Belanghebbende is er niet toe gemachtigd zich in België te vestigen. Er wordt hem opgelegd uit te wijken.” 11.3.1939 De Polizeipräsident van Abteilung II, Braunerstrasse 5 te Wenen antwoordt aan de Belgische Openbare Veiligheid “dass die in der Folge genannte personen nicht ungunstig beleumundet werden und als bestraft nicht vermerkt sind” 11.3.1939 KK, nach Wien zuständig, mosaisch, verheiratet, in Wien XX., Heinzelmanngasse wohnhaft gewesen 31.5.1939 Brief van de Antwerpsche Komiteit voor Joodsche Vluchtelingen aan de administrator van de Openbare Veiligheid waarin staat dat KK en CH: “sont de nationalité allemande, en possession d’un passeport autrichien, expiré. Ils ne peuvent retourner en allemagne, vu qu’ils ont été forcés de signer un document, l’engageant a ne plus revenir en Allemagne. Ils se sont inscrite à la Société EZRA D’Anvers pour une émigration outre-mer et dès qu’une possibilité d’émigration se présentera, ils quitteront la Belgique. Nous vous prions de bien vouloir autoriser Monsieur le Commissaire en chef de Police d’Anvers de proroger le séjour provisoire des l’interessés en Belgique pour quelques temps. » 26.6.1939 Brief van de Antwerpsche Komiteit voor Joodsche Vluchtelingen aan de administrator van de Openbare Veiligheid waarin deze voor KK en CH vraagt: “de leur accorder un delai de trois mois aux sus nummés, afin de leur permettre son émigration.” 8.7.1939 Voorlopig te klasseren dossier “Naar luid van het Ministerieel rondschrijven nr. 37 C1 cc 1 juli 1938 en wel om de titularis(sen) van dit dossier in de mogelijkheid te stellen uit te wijken, zal zijn/hun (haar) verblijfstitel, ambtshalve en zonder voorwaarde, om de drie maanden worden verlengd. De gemeentebesturen zijn er niet toe gehouden de Openbare Veiligheid bericht te sturen van de in die omstandigheden verleende verlengingen.” 30.11.1939 ingeschreven in het vreemdelingenregister van Berchem, Statiestraat 124. Op dit document van 23.2.1940 is de naam Anna doorgehaald en vervangen door Chana. 1.2.1941 375 376
met het uitdrijvingsbevel 6845 geschrapt uit het
DV, CH, 102110.11.1938 1022
DV, KK&CH, 10.3.1939
1020
DV, CH, 4.8.1939
1016
DV, KK, 4.8.1939 DV KK&CH, 31.5.1939
1017
DV KK&CH, 26.6.1939
1018
DV, KK&CH, 8.7.1939
1015
DV, KK&CH, 23.2.1940
1014
DV, CH,
1013
Karl Krons moeder sterft dus in het geboortejaar van Karl. Is zij in het kinderbed bebleven? Op 10.9.1941 woont zij in Tarnaw (Polen) Legione n.° 26..
1019
103 vreemdelingenregister Berchem, Statiestraat 124 en heeft als nieuw adres opgegeven: S. Sauwestrelaan 65 in Beverloo (Limburg) 20.2.1941 Anna Hönig wordt ingeschreven in het vreemdelingenregister van de gemeente Beverloo, L. Sauvestrelaan 65. 24.4.1941 geschrapt uit het vreemdelingenregister van Berchem, Statiestraat 124. 23.7.1941 Van 1.2.1941 tot dan blijft Chana Honig in Beverloo (Limburg) (aldaar ondergebracht door de Duitsche overheid.) Zij komt die dag terug naar Antwerpen, Kipdorpvest 11. 10.9.1941 Inlichtingsbulletijn inzake vreemdelingen van 10.9.1941 Bij vraag 1 naar de echtgenoot staat dat bij huidige verblijfplaats: Geïnterneerd te Kurz in Frankrijk. Bij vraag 3: Haar vader was Bij de vraag 11 Is hij politiek uitgewekene? Staat: Neen, geen vluchteling. Ik ben jodin. En het antwoord is ook door haar speciaal ondertekend. 23.9.1942 In een bericht van vertrek van een vreemdeling staat dat zij: “den 3 sept.1942 bij Coll. Besluit (van ambtswege) geschrapt [werd] uit het vreemdelingenregister Kipdorpvest 11 [Antwerpen] en heeft als nieuw adres opgegeven Onbekend. 20.9.1944 Uit deze “Intrekking van ambtelijke afschrijving” kunnen we afleiden dat Anna Honig-Kron dan al terug in Antwerpen is. Uit hetzelfde document blijkt dat zij op dat ogenblik haar beroep niet uitoefent en wordt ondersteund door de Commissie van den Openbare Onderstand. 6.10.1944 Uit een bericht van aankomst van een vreemdeling kunnen we afleiden dat Chana Hönig op dat ogenblik verhuisd naar de Generaal van Merlenstraat 1 te Berchem. 24.11.1944 Een handgeschreven nota vermeldt: De Duitsche onderdaan Chana Honig, echtgenoote Kral Kron, geboren te Libusza (Pol.) den 3 maart 1989 is in België gekomen uit Weenen (Oostenrijk), den 10 Nov.1938 en heeft verklaard politiek uitgewekene te zijn. Van af 1942 is zij bij een Belgische onderdaan te Antwerpen ondergedoken geweest. Zij word (sic) thans gesteund door het Comité ter verdediging van de joodsche belangen te Antwerpen. Voorstel: Haar doen verwittigen dat zij niet gemachtigd is zich in België te vestigen en dat zij het Rijk zal moeten verlaten zoodra de omstandigheden het toelaten. De geldigheidsduur van het bewijs “model C” achtereenvolgens met drie maanden laten verlengen. Huidig adres van den echtgenoot vragen. 28.12.1944 Rapport van de politie van St.-Josse-ten-Noode: “Lan nommé Honig, Chana, épouse Kron, Karl, née à Libusza (Pol.), le 3/3/1898, de nationalité allemande, reside effectivement en c/c., rue de la Ferme, 53. Elle déclare n’exercer aucune profession, et vivre à charge de son frère HONIG, Sigmund, demeurant à la même adresse. Son époux, KRON, Karl, est déporté en Allemagne. » 23.10.1945 Aangehecht aan een “Bericht van aflevering van inschrijving in het vreemdelingenregister Model C” is een verslag van kwartieragent Berckmans van 1.11.1944 waarin staat: “a) De genaamde Honig Chana vr Kron Karl geboren te Libusza (Pol) den 3/3/1898 wonende alhier Generaal van Merlestraat N°1 dochter van Mauritz en van Aftergoed Sala van Poolsche Nationaleteit Bewoont er eene kamer by Van BEURDEN Jan Belg waar zy is ondergedoken geweest van Augustus 42. b) Belanghebbende oefent geen beroep
21.5.1941 DV, AH, 18.9.1941 DV, 23.5.1941 DV, AH, 10.9.1941
1010 1012 1006
DV, AH, 10.9.1941
10061007
DV, AH, 23.9.1942
1005
DV, AH, 3.10.1944
1004
DV, AH, 16.3.1944
1003
999 DV, AH, 24/11.1944
998 DV, AH, 28.12.1944
1001 DV, AH, 23.10.1945
104
25.9.1951
5.10.1951
28.6.1955
uit heeft geene inkomsten of eigendommen word gesteund door het Comite ter verdediging van de joodsche belangen…” Dit verslag is echter niet ondertekend door Anna Honig zelf. 377 Uit een schrijven van de politie van Schaarbeek: “HONIG, Chana, n’exerce aucune profession, et ne possède ni permis de travail ni carte professionelle. Elle déclare être aidée pécunièrement par son frère résident en Hollande à raison de 150 florins par mois. L’intéresée n’ayant aucun moyen d’existence contrôlable, nous émettons un avis défavorable quant à la délivrence de la carte d’identité pour étrangers.˝ Uit een geschreven document kunnen we afleiden dat “ Le mari a été deporté et n’est pas encore rentré au foyer” en dat zij (financieel) wordt geholpen door een broer die in Nederland woont. Het gaat hier dus om Sigmund Hönig, Ediths vader. Een uittreksel uit het register van overlijdensakte staat dat Karl Kron overleden is op 1.1.1943 op een onbekende plaats, en dat hij voordien woonde in de Statiestraat 24 te Antwerpen. Igo (Israel) Gross378, (°Nadworna, Polen, 4.4.1897/ Duitse (ex-Oostenrijkse) nationaliteit (non-ennemie)/ handelsvertegenswoordiger op 30.1.1939, 30.11.1939, pelsmaker op 5.8.1941, fourreur et tailleur op 7.7.1942 en 28.9.1942, commerçant (diamants) op 5.3.1946, pelsenhandelaar op 27.9.1948 of confectionneur de fourrures en vêtements op 6.10.1947), X te Wenen op 14.8.1927 379 met Rosalie Berlstein , (° Lwow of Lemberg, Polen, 12.3.1901/ Duitse (ex-Oostenrijkse) nationaliteit/ zonder op 30.11.1939, 5.6.1940, fourreuse, mécanicienne (fourrures) op 28.9.1942, zonder beroep op 11.1.1951)
Figuur 82 Igo Gross, 7.7.1942, DV
1938
377
DV, AH, 25.9.1951
989
DV, AH 5.10.1951
987
DV, KK, 28.6.1955
984
DV, RB & IG 1938
1101
Figuur 83 Rosalie Berlstein, 30.11.1939, DV
In een ongedateerde “Affidavit of support” op papier van de Holland-America line uit 1938 zegt de op 16 juli 1908 genaturaliseerde ‘Jewelery salesman” Norbert Salter, 66 jaar oud, en al sinds 1903 in New York wonende, 315 West 57th.St. Apt. 5a, zijn verwanten Israel Gross en zijn vrouw, wonende Wallen[stein]strasse 36 in [2e Bezirk] Wenen, te onderhouden tot
Deze informatie klopt dus duidelijk niet, vermits het duidelijk is dat zij op verschillende plaatsen heeft ondergedoken gezeten om uiteindelijk in Brussel terecht te komen, waar zij zal verblijven tot de bevrijding in september 1944. Bovendien had zij ook niet de Poolse nationaliteit maar de Duitse. Eigenlijk had zij Oostenrijkse nationaliteit, maar na de Anschluß werden alle Oostenrijkers Duitsers. 378 Israel Gross is de zoon van Leib Gross (°Nadworna, Polen, 1873), en van Szeindel of Scheindel Schreiber (°Bohorodczany, Polen, 1875) die op 23.8.1938 nog in Wenen woont en op 30.1.1939 wonende ten Dyckstraat 43 in Amsterdam, Nederland. 379 Rosalia Berlstein is de dochter van Mozes Chaim Berlstein (°Lemberg of Lwow, Polen, 22.2.1874-†Wenen, 4.11.1921) en Klara Ernestina Pinsker (Lemberg of Lwow, 12.3.1873) woont op 10.11.1938 in Londen.
105
22.8.1938
zij zelf in hun onderhoud kunnen voorzien. Op dat ogenblik verdient hij gemiddeld 50$ per week, heeft hij 1200$ gespaard en woont hij in een apartement met drie kamers. Israel Gross komt aan in België.
23.8.1938
Op een “Inlichtingsbulletijn betreffende Vreemdelingen” van 30.1.1939 staat dat hij op 23.8.1939 in België is aangekomen. hij heeft zich eerst (tot 24.12.1938) gevestigd in de Statiestraat 124 te Berchem. Beiden beschikken over een Oostenrijks paspoort, maar niet over een visum. Bij vraag 11: Is hij politiek uitgewekene? staat: “Ja, zie hierbygaand schrijven”, en deze zin is apart ondertekend door Israel Gross. Er staat ook in dat hij pelshandelaar is, maar dat hij zijn beroep alhier niet uitoefent. Verklaart geld te bezitten om tydens verblyf hier, in hun onderhoud te voorzien.” Bij vraag 13 staat: “Wacht alhier mijn beurt af om naar Amerika te kunnen vertrekken. Zijn in bezit van het “Affidavit.” 10.11.1938 Op een “inlichtingsbulletijn betreffende vreemdelingen” van 10.11.1938 staat dat Rosalia Berlstein op 10.11.1938 in België is aangekomen. 24.12.1938 Israel Grosss verhuist van de Statiestraat 124 naar de Isabellalei 24 te Antwerpen. 11.1.1939 Israel Gross ondertekent een verklaring die naar de Minister van Justitie wordt gestuurd waarin o.a. staat bij “Le motif de notre émigration est le suivant: J’ai été persécuté par le Gestapo et j’ai dû m’enfuir pour ne pas être mis au camp de concentration.” Hij vraagt om in België te mogen blijven tot ze kunnen emigreren naar de U.S.A.. “Je possède des moyens suffisants pour pouvoir subsister sans devoir travailler. » 6.3.1939 In een korte nota aan de (Hoofd)Commissaris van Politie te Antwerpen laat de Openbare Veiligheid (?) weten dat aan de echtgenoten Reiswijzer (model C) is afgeleverd geldig t.e.m. 30.6.1939 met melding: “Belanghebbende is er niet toe gemachtigd zich in België te vestigen. Er wordt hem opgelegd uit te wijken.” 30.3.1939 De politiecommisaris van Afdeling II in Wenen laat aan de Belgische Openbare Veiligheid weten dat Gross Israel “nicht ungünstig beleumundet werden und als bestraft nicht vermerkt sind”. 26.6.1939 De Reiswijzer Model C van 30.1.1939 en geldig tot 30.6.1939 wordt verlengd tot 30.9.1939. 30.11.1939 Rosalie Berlstein krijgt van de gemeente een identiteitskaart. Zij woont dan blijkbaar op de Isabellalei 24 te Antwerpen. Op haar identeitskaart staat ook een stempel dat zij (later) is ingeschreven in het jodenregister met nr. 10259, en staat er bij geschreven dat zij een Reiswijzer Model C heeft. Op 5.6.1940 en op 30.11.1940 wordt deze kaart “kosteloos” verlengd. 30.11.1939 Het echtpaar krijgt nu een Reiswijzer Model B i.p.v. het eerdere Model C. 5.6.1940
25.1.1941
380
In een “Verklaring van onvermogen” staat dat Rosalie Berlstein, zonder beroep, op dat ogenblik alleen woont380 en 50 fr. steun per 10 dagen ontvangt van de Commissie van openbare onderstand. Een attest “relative à la mise en séjour forcé et surveillé de l’interessé dans le Limbourg” van 2.3.1961 bevestigt dat Igo van
DV, IG 23.8.1938 DV, RB & IG, 30.1.1939
1114 1105
DV, RB, 1112 10.11.1938 DV, IG, 1111 24.12.1938 DV, IG, 1110 11.1.1939
DV, RB & IG 6.3.1939
1104
DV, IG, 30.5.1939
1103
DV, RB & 1100 IG 26.6.1939 1074 DV, RB, 30.11.1939
DV, RB & 1099 IG, 30.11.1940 DV, RB, 1098 5.6.1940 DO, IG, 2.3.1961
807 808
Op dat ogenblik is haar man, Igo Gross, nog steeds geïnterneerd in het kamp van St.Cyprien (Frankrijk), en hij zal daar blijven tot oktober of november 1940.
106 25.1.1941 tot 17.4.1941 in Zeelhem, Dorpsstraat 28, is geweest. “… cependant sa présence y est encore signalé le 17.4.1941.” 26.1.1941 Bericht van aankomst van een vreemdeling: Op een lijst met 36 namen van joden (?) met de Duitse nationaliteit die allen komende van Antwerpen worden ingeschreven in het vreemdelingenregister van Zeelhem in Limburg figureren o.a. de namen van Rosalia Berlstein en Igo Gross, maar ook van Rosalia’s oudere, ongehuwde zus, Salomea Berlstein381. 19.4.1941 Verblijfplaats op de identiteitskaart van RB: Isabellalei 24 Antwerpen 31.5.1941 Een bericht van vertrek van RB met een schrapping van ambstwege uit het vreemdelingenregister van Berchem, Statielei 124 en “heeft als nieuw adres opgegeven: onbekend382” 5.8.1941 In een bericht van aankomst staat dat de Duitsche onderdaan IG komende van de Dorpstraat 26 te Zeelhem (Limburg) op 5.8.1941 wordt ingeschreven in het vreemdelingenregister van Schaerbeek, Haechtsche Steenweg 265. 16.8.1941 In een bericht van aankomst staat dat de Duitsche onderdaan RB komende van de Isabellalei 24 te Antwerpen op 16.8.1941 wordt ingeschreven in het vreemdelingenregister van Schaerbeek, Haechtsche Steenweg 406383. 25.11.1941 Uit een brief van de gemeente Schaerbeek aan de Vreemdelingenpolitie blijkt dat Igo Gross en zijn vrouw vaderlandsloos zijn geworden “par ordonnance allemande du 25/11/1941.” 7.7.1942 “Le certificat d’inscription au registre des étrangers délivré le 30.11.1939 par l’Administration communale de Anvers au ressortissant allemand désigné ci-dessous, demeurant en cette commune, chaussée de Haecht n°406,a été renouvelé, sans limitations de durée”384. 7.7.1942 Igo Gross krijgt een identiteitskaart van de gemeente Schaerbeek. Op deze kaart staat bij zijn nationaliteit: allemande. 22.9.1942 Uit een “Avis de renouvellement des certificats d’inscription au régistre des étrangers” blijkt dat Rosalie Berlstein’ certificaat van haar inschrijving in het vreemdelingenregister van Schaerbeek nog op 22.9.1942 werd afgeleverd. 28.9.1942 Uit een “Avis de renouvellement des certificats d’inscription au régistre des étrangers » blijkt dat Igo Gross’ certificaat van zijn inschrijving in het vreemdelingenregister van Schaerbeek nog op 28.9.1942 werd afgeleverd. 3.10.1942 De Secretaris-Generaal krijgt een document van de stad Brussel waarin staat dat Rosalie Berlsteins nationaliteit van “allemande” is veranderd in “apatride”. Zij woont dan op chaussée de Haecht 406. 15.10.1942 De Secretaris-Generaal krijgt een document van de burgemeester van Schaerbeek waarin staat dat Israel Gross’ nationaliteit van “allemande” is veranderd in “apatride”. Hij woont dan op chaussée de Haecht 406. 15.10.1942 Israel Gross laat zich inschrijven in het vreemdelingenregister van
381
DV, RB & IG, 11.2.1941
1095
DV, RB,
1075
DV, RB, 31.5.1941
1094
DV, IG, 5.8.1941
1093
DV, RB, 16.8.1941
1092
DV, IG, 22.2.1945
1056
DV, IG, 7.7.1942
1082, 1089
DV, IG, 7.7.1942 DV, IG, 8.9.1944
1069
DV, RB, 8.9.1944
1067
DV, RB, 3.10.1942
1081
1066
1079, DV, IG, 15.10.1942 1091
DV, IG,
1079
Salomea Berlstein (°Lwow of Lemberg, Polen, 28.6.96) zal met het IIe transport naar Auschwitz worden gedeporteerd met het nummer 799. 382 Blijkbaar was men in Berchem niet op de hoogte naar waar in Limburg Rosalie Berlstein was “verhuisd”. 383 Igo Gross zal een tijdje later bij zijn vrouw gaan wonen op Haechtsesteenweg 406. 384 Dat klinkt erg cynisch als je weet dat enkele dagen later de razzia’s en deportaties beginnen.
107 12.3.1943
16.8.1944 8.9.1944
7.11.1944 om 15u.
385
Schaarbeek, chaussée de Haecht, n° 406 Op een “Formulaire de Renseignements” staat dat Igo op 12.3.1943385 door de Sipo werd binnengebracht in de gevangenis van Antwerpen en dat hij op 20.3.1943 naar Mechelen werd overgebracht. Verblijfplaats op de identiteitskaart van RB: Chaussée de Haecht, 406, Schaerbeek Uit een “Avis de renouvèlement des certificats d’insription au registre des étrangers” blijkt dat zijn inschrijving in het vreemdelingenregister van Schaerbeek al plaats vond op 8.9.1944. Een proces-verbaal van de politie van Schaerbeek naar aanleiding van een “Enquête relative à l’activité des étrangers Gross, Israël et Berlstein Rosalie, pendant l’occupation allemande” verklaart Igo Gross in het Frans: “Je suis apatride d’origine polonaise. Je suis arrivé en Belgique en 1938 venant d’Autriche d’où je me suis enfui, étant en butte aux tracasseries nazies. Le 10.5.1940, j’ai été interné dans le camp de St.Cyprien (France). Je suis revenu à Anvers, au mois d’octobre ou novembre 1940, sans pouvoir précisér. J’ai été envoyé, par les allemands, à Zelem, près de Diest d’où j’ai pu quitter pour venir à Schaerbeek, chaussée de Haecht, 406, d’où je suis parti le 11.3.1943386, pour me cacher à Edeghem, près d’Anvers. J’ai été arrêté là le 12.3.1943, par les allemands et interné à Malines, caserne Dossin. J’ai été transporté par les allemands dans un train en direction de l’Allemagne, mais ai pu en sauter à proximité de Tirlemont. Depuis lors et jusqu’à la libération je me suis caché à St. Josse-ten-Noode, rue de la Ferme, 53. J’ai été aidé par plusieurs personnes. afin de subsister et notammant par l’agent de police DAEMS, de Schaerbeek, dont je vous remete une attestation afin de la joindre à mon dossier. Je n’ai jamais émargé au ravitaillement allemand et n’ai fait partie d’aucun organisme d’ordre nouveau. Pendant que je vais faire valider ma carte d’identité, je vais faire changer mon lieu de résidence du n° 392 au n°418 de la chaussée de Haecht. Je suis en possession d’un certificat d’inscription au régistre des étrangers portant le n°13437, délivré à Schaerbeek le 8.9.1944 et valable jusqu’au 7.3.1945 (modèle B). Lecture faite apersisté et signé… L’intéressé a éte laissé en liberté en attendant les instructions de Monsieur le Ministre de la Justice. Immédiatement après, j’ai entendu la nommé Berlstein, Rosa, épouse Gross, Israêl,… qui m’a déclaré en français : Je suis apatride d’origine polonaise. Je suis en possession d’un certificat d’inscription au régistre des étrangers, modèle B, n°13438, délivré à Schaerbeek, le 8.9.1944, valable jusqu’au 7.3.1945. Sitôt que je serai autorisé à faire valider ma carte d’étrangère, je ferai en même temps, changer mon lieu de résidence du n°392 au n°418 de la chaussée de Haecht. Je suis en Belgique depuis 1938 venant d’Autriche d’où je me suis enfuie avec mon mari. En 1940, j’ai suivi mon mari au Camp St.Cyprien en France. Je suis revenu avec lui en Belgique, à Anvers, d’où nous avons été envoyé à Zelem Près
15.10.1942 DO, IG, 803 2.2.1948
DV, RB, 1075 30.11.1939 DV, IG, 1055 5.3.1946 DV, IG&RB, 7.11.1944
10621063
Op een ander “Formulaire de Renseignements”staat nochtans dat Igo reeds op 11.3.1943 zou zijn binnengebracht. (DO, Dossier Igo Gross) 386 De geldigheid van het bewijs van zijn inschrijving in het vreemdelingenregister liep af op 28.3.1943. (DV, IG, 28.09.1942) Is het daarom dat hij kort voordien naar Edegem gaat?
108
4.10.1944
Diest. De là, nous avons pu quitter, mon mari vers Bruxelles et moi à Anvers, à Edeghem387. Mon mari a été arrêté à cette adresse par les allemands, pendant que je suis parvenue à fuir. Je suis alors venue à St.Josse-ten-Node, rue de la Ferme, 53, où mon mari est venu me rejoindre après sa fuite du train qui le transportait en Allemagne. Nous sommes restés cachés à cette dernière adresse jusqu’à la libération. Nous étions aidés par diverses personnes et notamment par l’agent de police Daems, de Schaerbeek dont je vous remets une attestation pour être jointe à mon dossier. Je n’ai jamais émargé au ravitaillement allemand et n’ai fait partie d’aucun organisme d’ordre nouveau. Lecture faite a persisté et signé… La nommée Berlstein, Rosalie a été laissée en liberté en attendant les instructions de Monsieur le Ministre de la Justice. Joignons au présent deux attestations en faveur des interessés ainsi que deus décalrations du Comité de défense juifs, nous remises par les interessés. In de kantlijn staat het volgende PS geschreven : « Les intéressés déclarent vouloir se fixer en Palestine. Je les informerais qu’ils ne peuvent s’établir en Belgique et qu’ils devront quitter le pays dès que les circonstances le permettront… » Beiden worden ingeschreven in het vreemdelingenregister van Schaarbeek.
23.11.1944 In een rapport “sursis d’internement” van de politie van Schaerbeek staat “Le sursis d’internement peut être accordé à notre avis à … Motif: Arrivé en Belgique en 1938. En mai 1940 ont été internés au camp de St-Cyprien en France. Sont revenus en Belgique en novembre 1940 pour se fixer à Anvers. Ont démeurés ensuite à Zelem près de Diest et à Schaerbeek, chaussée de Haecht, 406. Ensuite se sont cachés à Edeghem (Anvers). Le mari a été arrêté à cette dernière place en mars 1943 et transfèrè à Malines. Est parvenu à s’échapper d’un convoi en direction de l’Allemagne et à rejoindre sa femme et se sont cachés alors à StJosse-ten-Noode, rue de la Ferme, 53 jusqu’à la libération. 23.11.1944 Een schrijven van de politie van Schaerbeek aan de vreemdelingenpolitie vermeldt dat de echtelieden “ont reçu une carte de controle pour se présenter chaque mercredi au commissariat de police de leur quartier. » 6.2.1945 In een geschreven brief aan de burgmeester van Schaarbeek staat: “Je vous sommais gré d’informer ces étrangers ces étrangers qu’ils ne sont pas autorisés à s’établir en Belgique et qu’ils doivent quitter le pays dès que les circomstances le permettront. » 24.7.1946 Uit een beslissing van de Kamer van Beroep van “Le Conseil d’enquets économiques pour étrangers” blijkt dat hem de beroepskaart voor vreemdelingen voor het uitoefenen van het beroep van “confectionneur de fourrures en vêtements” die hij had aangevraagd op 24.7.1946 wordt geweigerd. 3.9.1948 Brief van het Ministerie van Arbeid, Dienst “Travailleurs Etrangers” aan het Ministerie van Justitie vermeldt dat Igo Gross “en qualité de Fourneur a été rejeté le 5-6-48. La Commission d’Appel en matière de Main d’Oeuvre étrangère ayant confirmé cette décision, suivant sa lettre du 11-8-48. celle-ci est donc définitive. ” 7.9.1948 Brief van het Ministerie van Justitie aan de burgemeester van 387
DV, 1060 IG&RB, 9.11.1944 1059 DV, IGéRB, 23.11.1944
1058 DV, IG&RB, 23.11.1945 DV, IG, 6.2.1945
1057
DV, IG, 6.10.1947
1054
DV, IG, 3.9.1948
1040
DV, IG,
1045
Het klopt dat Igo Gross maar pas enkele dagen voor de inval bij Charles Hendrickx daar is gearriveerd.
109
27.9.1948
31.3.55
Schaerbeek : “Vous voudrez bien informer les intéressés qu’ils ne sont pas autorisés à s’établir en Belgique et qu’ils sont tenus de poursuivre leurs démarches en vue d’immigrer au plus tôt dans un autre pays. ” De politie van Schaarbeek stelt vast dat Israel Gross “bien que toujours inscrit à Schaerbeek, Chaussée de haecht, 418, a quitté cette adresse avec son épouse, depuis le début de septembre 1947, pour se rendre définitivementà l’étranger sans toutefois préciser l’endroit où ils se rendaient. » Zijn begin 1949 naar de Verenigde Staten vertrokken.
7.9.1948
DV, IG, 27.9.1948
1041
1029
1.3 SYLVIE REICHMAN
Figuur 84 Itta Grunspan, 1938 (Archief Sylvie Lednicer-Reichman)
Figuur 85 Sylvie Reichman te Knokke, 1941 (Archief Sylvie Lednicer-Reichman)
Figuur 86 Benoit Reichman, 1938 (Archief Sylvie LednicerReichman)
Sylvie Reichman werd op 1 november 1939 geboren te Antwerpen, als (enige) dochter van Itta Grunspan (°Mosciska, Polen, 1.6.1907) en van Benoit Reichman (Satu Mare, Roemenië, 29.9.1908)388. Zij woonden op de Plantin & Moretuslei 86 te Anwerpen. Benoit Reichman was een koopman. Hij was op 15 februari 1925 vanuit Roemenië naar België gekomen, eerst in Aalst en vrij snel nadien in Antwerpen. Hij werkte hier als lederbeweker, als hotelbediende en in ieder geval vanaf 1935 als diamantsnijder. Later wordt hij diamanthandelaar en ondernemer van diamantbewerkingen389. Itta Grunspan komt in 1927 naar België. Zij werkt in 1928 als dienstmeid bij haar zus en schoonbroer, Charlotte Grunspan en Lobel Lachter. Ze krijgt daarvoor kost en inwoon, en verdient er nog eens 50 fr. per maand. Zij trouwen op 21 juni 1938 en op 1 november 1939 wordt Sylvie geboren. Als de oorlog uitbreekt besluit Alexander Reichman, de jongste broer van Benoit, onmiddellijk met zijn vrouw en zoon te vluchten. De andere familieleden besluiten te blijven. Deze beslissing zou de meesten onder hen noodlottig worden. Op 15 augustus 1942 ’s avonds en ’s nachts houden de Duitsers, daarin bijgestaan door Antwerpse politieagenten, de eerste grote razzia (van Onze-Lieve-Vrouw Hemelvaartsdag) waarbij vooral die straten waar het grootste aantal joden woonde, zoals de Vander Meydensstraat in het 388
Alle gegevens komen uit het dossier op de Dienst Vreemdelingenzaken (DV), Dossier Reichman, Benjamin, 1379678. 389 Op 7.11.1940 moet hij zich bij de politie verantwoorden voor het tewerkstellen van diamantsnijdster Malka Klipper, vrouw van Ironi Mayer, °10.11.1908 te Lipink (Polen) wonende Cuperusstraat 10 te Antwerpen zonder in het bezit te zijn van een vereiste arbeidsvergunning. Dat betekent dat Benoit personeel in dienst had. (DV, Dossier Reichman, Benjamin, 1379678).
110 district Borgerhout, werden afgesloten en alle joden, in de desbetreffende straten werden opgespoord en uit hun huizen gehaald. Mannen, vrouwen én kinderen werden op vrachtwagens geladen en weggevoerd. Er werden zo’n 1000 joden opgepakt, wat “onder het oog van Antwerpse politiemannen, tot helse taferelen leidde,” schrijft historicus Lieven Saerens390. Ook op 27391 en vooral 28 augustus werkte de Antwerpse politie mee aan het collectief oppakken van alle joden in de afgegrendelde omgeving392. “Sommige ‘autochtonen’ waren bereid om huizen aan te wijzen waar joden woonden”393. In totaal werden er (minstens) 1105 joden opgepakt. De dag van het joodse Nieuwjaar, 11 september 1942, werd de volgende grote razzia gehouden door de SSveiligheidspolitie, de Vlaamse SS en de Feldgendarmerie394. Ook de Antwerpse politie zou opnieuw meewerken aan deze systematische aanhouding van joden395. Die aanhouding zou uitzonderlijk in volle dag worden aangevat en meer dan vierentwintig uur duren396. “De razzia liep van ’s morgens 11 september tot in de namiddag van 12 september en leverde 1422 joodse mannen, vrouwen en kinderen op, het grootste aantal dat in België ooit werd opgepakt”397. Benoit en Itta worden waarschijnlijk dezelfde dag, namelijk op 11 september 1942 opgepakt en via het Centraal Station naar Mechelen gedeporteerd. “De opgepakten werden eerst verzameld in een ruimte onder het station, uitgevend op de Pelikaanstraat”398. ’s Anderendaags399 werden zij op de trein gezet naar de Dossinkazerne in Mechelen400. Vermits Itta en Benoit daar een verschillend inschrijvingsnummer krijgen - Itta krijgt het nummer X/416 en Benoit X/722 - lijkt het erop dat zij op een verschillende plaats en eveneens op een verschillend tijdstip zijn opgepakt geworden, en zij bijgevolg ook op een verschillend moment in de Dossinkazerne toekomen. Itta werd wellicht eerder opgepakt. Benoit komt in de Dossinkazerne toe in het gezelschap van zijn broers, die allemaal in de diamantsector werkzaam waren401. Paula Marcovici-Reichman, de dochter van Eugène Reichman en Fanny Lipschitz overleefde samen met haar moeder en haar zussen de oorlog, door op tijd onder te duiken, eerst in het Brusselse, later in Wallonië402. Zij zegt dat de vier broers besloten hadden zichzelf aan te geven met de hoop en de belofte dat hun vrouwen en kinderen zouden gespaard blijven. Haar oudste zus Régine Reichman was op dat ogenblik 10-jaar oud. Volgens haar hadden de broers een oproepingsbevel gekregen om aan de Atlantikwall te gaan werken in Noord-Frankrijk in het kader van de organisatie Todt. Zij zouden dan advies hebben gevraagd aan de Jodenraad, die hen zou gezegd hebben dat als zij zich vrijwillig zouden melden, hun vrouwen en kinderen hier zouden kunnen blijven403. Historicus Lieven Saerens schrijft: “In de avond van donderdag 10 september… verdeelde de Antwerpse politie een vijfhonderdtal oproepingen voor verplichte tewerkstelling van joden in Noord-Frankrijk. Het lijkt er op dat ze net als voordien die opgeëisten, die op 12 september vertrokken, naar de trein heeft begeleid. Die actie rond de opgeëisten voor Noord-Frankrijk werd
390
L. SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad, p. 604. Op 27 augustus merkte Erich Holm van de Sipo-SD op “dat de joden door middel van metterhaast geschreven pamfletten, verspreid door leden van de Belgische politie, op voorhand verwittigd werden van hetgeen er ging gebeuren.” Ibid., p. 609. Als ‘straf’ voor dit ‘verraad’ en het mislukken van de razzia van 27 augustus, werd vanuit het Sipo-hoofdkwartier in Brussel bevolen dat de Antwerpse politie nu ‘alleen’ tot de aanhouding van joden moest overgaan… Bij de razzia van 28 augustus waren dus geen Duitsers betrokken!” Ibid., p. 610. 392 Zie Ibid., p. 606. 393 Ibid., p. 613. 394 S. KLARSFELD & M. STEINBERG, Memoriaal van de deportatie der joden uit België. Voorgesteld door, Brussel – New York, Vereniging der Joodse Weggevoerden in België – Kinderen van de Deportatie, 1982 (repr. 1994), p. 26. 395 L. SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad, p. 620. 396 Ibid., p. 620. 397 Ibid., p. 620. 398 Ibid., p. 621. 399 Ingeschreven op 12/09/1942: vanaf nr. 117. (JMDV) 400 Dat Itta en Benoit in de Dossinkazerne te Mechelen aankwamen op 12.9.1942, werd ons meegedeeld door Ilse Marquenie van het JMDV te Mechelen. E-mail van Ilse Marquenie (JMDV) van 18.10.2005. 401 Op 11 september zijn er ook arrestaties in de zetel van de AJB (Association des Juifs en Belgique) in de Lange Leemstraat. M. STEINBERG, Dossier Bruxelles-Auschwitz, p. 145. Waren de vier gebroeders Reichman daar misschien aanwezig? 402 Telefonisch gesprek met Paula Marcovici-Reichman van o.a. 14.7.2006. 403 Telefonisch gesprek met Renée Elboom-Reichman van 14.7.2006. 391
111 doorkruist door de grootscheepse razzia van 11 september”404. Volgens het Memoriaal van de deportatie der Joden uit België van Maxime Steinberg en Serge Klarsfeld behoorde het Xe konvooi nog tot de reeks konvooien waarvoor de gedeporteerden opgeroepen werden, maar dat slechts vervolledigd kon worden door middel van een nieuwe grote razzia, de vierde van de eindoplossing405. Het lijkt dus erg waarschijnlijk dat de vier broers inderdaad een oproepingsbevel hebben gekregen, voor Organisation Todt óf voor Arbeidseinsatz in het Oosten406. Ze zijn in ieder geval niet op de trein richting Frankrijk terecht gekomen. Eugène zou als waarschuwing een kaartje uit de trein hebben gegooid, geadresseerd aan zijn schoonzus Lipschitz, die gehuwd was met een Belgische jood, waarop stond “Groeten uit Mechelen”, waarmee hij volgens Régine Reichman bedoelde dat het slechtst mogelijk scenario werkelijkheid was geworden, want wie naar de Dossinkazerne werd vervoerd, kwam niet meer terug. Nog volgens Régine Reichman vertrouwden de broers de Duitsers echter niet, en hadden zij de vrouwen opdracht gegeven om zich te verbergen, maar de tijd was erg krap407. Op de vrouw van Benoit, Itta, na, die misschien werd opgepakt juist nadat ze Sylvieke had weggebracht, zouden de andere vrouwen en kinderen er, voorlopig althans, in slagen om die dag uit de handen van de Duitsers te blijven. Wat er ook van zij, de vrouwen en kinderen van Joseph en Mor Reichman worden eind september en begin oktober opgepakt408. Van de opgepakten keert niemand levend terug. Het Xe transport met o.a. Itta en Benoit vertrekt reeds op 15 september uit Mechelen en komt op 17 september aan in Auschwitz. Het is een transport waarin de joden nog in personenwagons worden vervoerd409. Wilhelm Karfiol (X/736) die waarschijnlijk in dezelfde wagon zat als de gebroeders Reichman, laat na de oorlog noteren: “Wij hebben verschrikkelijke dorst geleden. Wij hadden niets te drinken gedurende die hele reis – het was het ontzettendst van al – Hadden slechts twee rantsoenen brood plus tomaten of confituur. De vensters mochten wel geopend worden om de wagons te verluchten en er waren plaatsen voorzien voor de natuurlijke behoeften. Toen we uit de trein stapten, werden we dadelijk geslagen en onderverdeeld in mannen die te voet verder moesten én vrouwen, kinderen, ouderlingen (boven 40j.) en zieke mannen (die bij de vrouwen werden geklasseerd) die dadelijk naar de gaskamers werden gezonden”410. “De meeste gedeporteerden betraden het kamp zelfs niet: ze werden rechtstreeks naar de gaskamers geleid, zonder enige registratie”411. De namen van Itta en Benoit werden in ieder geval niet geregistreerd. Sylvie Reichman dacht aanvankelijk dat haar kindermeisje de opdracht en geld had gekregen voor het geval er met de ouders iets zou gebeuren, waarop die – op het moment dat het zover was – panikkeerde en besloot het kind toch maar bij anderen onder te brengen. Dat klopt in ieder geval niet, want wij ontdekten dat dat kindermeisje Gertrude Pakula (°Kaiserslautern, 27.9.1922) heette, in 1939 vanuit Aken naar België was gevlucht, zij reeds op 5.8.1942 in de Dossinkazerne aankwam en reeds 11.8.1942 op het Tweede Transport werd gezet richting Auschwitz. Wellicht meldde zij zich vrijwillig, want het is pas op het moment dat de joden zich niet vrijwillig meer aanmeldden voor de “Arbeidseinsatz”, dat de Duitsers overgingen tot grote razzia’s412. Wellicht dacht zij dat zij als jonge vrouw het werk in het Oosten wel zou aankunnnen. Bovendien was zij, zoals enkele honderden vooral eerder gevluchte Duitse en Oostenrijkse joden, van 21 december 1940 tot 7 januari 1941 naar Sint-Truiden en van 7 januari 1941 tot 5 april 1941 naar Grote Markt 4 in Herk-de-Stad 404
L. SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad, p. 620. S. KLARSFELD & M. STEINBERG, Memoriaal van de deportatie der joden uit België, p. 26. 406 Ilse Marquenie van het JMDV laat mij echter in een e-mail hetvolgende weten: “Volgens de informatie vermeld op de Transportliste zijn Benoît Reichman, Eugène Reichman, Maurice Reichman en Joseph Reichman niet op "vrijwillige" basis naar de Dossinkazerne gekomen als gevolg van een oproepingsbevel. Om hierover meer uitsluitsel te verkrijgen, raad ik u aan contact op te nemen met de Dienst voor Oorlogsslachtoffers in Brussel.” E-mail van Ilse Marquenie (JMDV) van 17.7.2006. 407 Telefonisch gesprek met Renée Elboom-Reichman van 14.7.2006. 408 Fuba of Julia Schwartz, de vrouw van Maurice Reichman, wordt met haar dochtertje Suzanna, dat nog geen jaar oud is, opgepakt op 25.9.1942 en ’s anderendaags al op transport gezet naar Auschwitz. Thérèsa Klein, de vrouw van Joseph Reichman, wordt samen haar kinderen André en Catharina opgepakt op 8.10.1942 en reeds twee dagen later al naar Auschwitz gedeporteerd. JMDV. 409 Alhoewel Wilhelm Karfiol op 28.3.1951 laat noteren: “Personenwagen niet maar geen beestenwagen.” Dossier Karfiol, Wilhelm (DO). 410 Ibid. 411 S. KLARSFELD & M. STEINBERG, Memoriaal van de deportatie der joden uit België, p. 11. 412 L. SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad, p. 592 405
112 gedeporteerd413, en dat had ze goed overleefd. Vanaf 2 mei 1941 was ze weer gedomicilieerd bij de ouders van Sylvie. Ze werkte er als kindermeid tegen 125 fr. per maand met kost en inwoon414. Ze geloofde wellicht dat de “Arbeidseinsatz” in het Oosten iets gelijkaardigs was als het werk in Limburg.
Figuur 87 Gertrude Pakula, kindermeisje van Sylvie Reichman, 30.11.1939 (DO, Dossier Pakula, Gertrude)
Hoe is Sylvie ontsnapt aan de razzia’s? De meest voor de hand liggende verklaring is dat zij door haar moeder Itta, reeds naar haar grootmoeder, Deborah Thaler, was gebracht. Het is immers zij die samen met Sylvie zal worden verborgen door Klaas Sluys. Hoe is Dobe Thaler in contact gekomen met Klaas? Ik denk dat we de verklaring hebben gevonden. De eerder vermelde familie Finkel verbleef op 31 december 1941 in de Lange Leemstraat 413 te Antwerpen415, net zoals Myriam Grosz-Reichman. Zij verbleef reeds vanaf 7 november 1925 op ditzelfde adres. De Finkels worden door Klaas (en zijn ouders Henri en Margriet) geholpen, en waarschijnlijk wist Myriam via de Finkels dat die persoon misschien ook haar en haar drie kinderen kon helpen, en als Klaas haar kon helpen, kon hij dat misschien ook doen voor haar nichtje Sylvie en haar grootmoeder Deborah Thaler416. Zo moet het zijn gelopen. De Finkels duiken al onder in augustus 1942417, en Heinz Schindler is heel precies en laat weten dat hij bij Klaas in Boechout zat ondergedoken van 15 augustus tot 20 oktober 1942418. Die dag, zegt Edith Hönig moesten wij verhuizen naar de familie Hendrickx in Edegem om plaats te maken voor andere joden419. Dat moet Myriam met haar drie kinderen zijn, evenals Sylvieke en haar grootmoeder. De andere schoonzussen en kinderen, behalve Feiga Lipschitz, de vrouw van Eugène Reichman met haar drie kinderen, zijn tegen dan ook al opgepakt. Hoe hebben zij zolang uit de handen kunnen blijven van de Duitsers weten we niet, en valt niet meer te achterhalen. Klaas brengt de grootmoeder elders onder, namelijk in Hove. “Het meisje bleef bij ons,” schrijft Julia Sluys-Schuyten in haar tekst420 en ze vervolgt: ”Het werd als het ware mijn vierde kindje: Sylvieke. Ze sliep in dezelfde kamer als Dora, die vier was, Jan die nog geen drie was en kleine Herman van bijna twee jaar. Geregeld nam ik Sylvieke voor een halve dag naar haar oma”. [“Ik reed heen en weer met het kind achter op de fiets. Ook als ik boodschappen deed, nam ik Sylvieke mee. Ik vertelde buren en kennissen dat ze mijn nichtje was, en dat ze een tijdje kwam logeren. De meeste mensen stelden zich daar geen verdere vragen bij. Behalve die ene keer in de wachtkamer bij de dokter, altijd zo’n broeinest van roddels. Ik voelde hoe de ogen van iedereen daar voortdurend onze richting uitdraaiden.] 413
DO, Dossier Pakula Gertrude. DV, Dossier Reichman, Benjamin, 1379678, 10.6.1941. 415 DV, Inschrijving van Markus Finkel en Laura in het bevolkingsregister, 6.1.1942. 416 Dora Sluys, dochter van Klaas en Julia, zei me ooit: “Dat was een probleem. Je besloot dan iemand te helpen, maar binnen de kortste keren stond er dan een hele groep met de vraag om geholpen te worden.” 417 “When I was home that first time in August 1942, I met the Jewish guests of my parents. They were an elderly couple. Their name was Finkel.” Brief van Wim Schuyten uit Grand Rapids (VS) van 1.12.2005 aan Jan Maes. 418 DV, Rapport van de vreemdelingenpolitie, 10.11.1944. 419 Getuigenis van Edith Hönig: “Het reeds door mij vertelde verhaal over het verblijf bij de familie Sluys speelde zich af gedurende slechts enkele weken. De bedoeling was immers, dat we vanaf daar naar andere adressen zouden worden doorgestuurd, en wel naar boeren in het dorp Edegem die kerkgenoten waren van Klaas Sluys en Joden bij zich opnamen tegen vergoeding.” 420 J. SCHUYTEN, Tenminste Sylvieke, p. 122 e.v. 414
113 Mijn zuster Jeanne was verpleegster [in het Stuivenberghziekenhuis] in Antwerpen. Ze hadden daar een jodenman wiens hele familie was weggevoerd421. Hij was al een hele tijd genezen maar de dokter, samen met de verpleegsters, hielden hem toch maar ziek omdat hij niet wist waar naartoe. Maar ja, dat kon niet blijven duren en Jeanne wist geen andere oplossing dan met die man bij ons aan te komen. Dat was half januari 1943422. Op 31 januari423, midden in de nacht, vielen de Duitsers ons huis binnen. Hard bellen en roepen: "aufen machen". Het was een hele troep Duitsers en zwarthemden (zo noemde men de collaborateurs of mannen die onder één hoedje speelden met de vijand. Waren ze met 8 of 10 of meer, ik weet het niet424. Ook onze zwarte burgemeester van St. Jan425 was er bij. Ze doorzochten ons hele huis en de fabriek. Ze draaiden de knop aan van de radio op Klaas z'n bureau; die gaf direkt de B.B.C., de Engelse uitzending. Het was streng verboden daarnaar te luisteren. Alle kinderen, Dora 4 jaar, Jan nog geen 3 jaar en Herman bijna 2 laar en Silvieke 3 jaar sliepen en werden niet wakker. Ook omdat ik die mannen aldoor maar maande stil te zijn voor de kinderen (wonder, want die Duitsers met hun zware laarzen liepen het hele huis door!) Eén van die mannen vroeg mij hoeveel kinderen ik had en ik zei 4. Ik had er zelf maar 3, maar had ik dat gezegd dan hadden ze Silvieke meegenomen. Ik had een dienstmeisje en die hadden ze het ook gevraagd en die had ook gezegd dat we 4 kinderen hadden426. En Silvieke, met haar zwarte krullekopje, zat gelukkig diep onder de dekens en sliep. Eén van die mannen zei: "Ge moogt blij zijn dat ge zoveel kinderen hebt, anders zouden we jou ook meenemen”. Ja, dat was nog een geluk bij een ongeluk…. Wat een verdriet; ik was 27 jaar en had 4 kleine kinderen van 1 1/2 jaar tot 4 jaar… Mijn zuster Jeanne, die hoofdverpleegster was in 't Stuivenbergziekenhuis, zat in haar bureel en hoorde een gesprek tussen bezoekers bij een zieke. Ze hoorde vertellen dat ze in Boechout Meneer Sluys hadden komen halen omdat er joden in huis waren en ze vertelden: ze hebben nog een joods meisje in huis, dat hebben ze niet meegenomen. Jeanne belde me dat en zei: zorg dat Silvieke ergens anders kan ondergebracht worden anders komen ze dat kindje nog halen. Nu woonde er in Leuven een familie Rooze die ons vroeger reeds geschreven had: als we soms iemand hadden waar we geen plek voor vonden dat zij ook wel wilden helpen (dat waren fijne christenmensen). Een neef 421
Die man was Hersz Nadel. (Zie verder) Uit het vonnis van Klaas Sluys kunnen we afleiden dat Hersz Nadel pas op 28 januari bij Klaas zou zijn toegekomen. “Ausserdem beherbergte der Angeklagte vom 28-30.1.1943 den Juden Hertz Nadel in seiner Wohnung. Auch ihm gewährte er Verpflegung….” Archief Marnix Sluys, Vonnis dd 1.4.1943 van Klaas Sluys, Feldgericht, Feldkommandatur 520, St.L. VI nr.60/43. 423 Uit het vonnis van Klaas blijkt dat het om de nacht van 30 op 31 januari 1943 ging. Ibid. 424 Uit een procesverbaal van 17.12.1945 ter voorbereiding van het proces van Van Sintjan verklaart Klaas Sluys aan de Krijsauditeur: “In den nacht van 30 op 31 januari 1943, werd ik ’s nachts opgebeld door 7 Gestapomensen, deze waren vergezeld van den toenmaligen Burgmeester VAN SINTJAN, na geopend te hebben traden zij mijne woning binnen en doorzochten mijn huis en fabriek…. DEBRA, van Mortsel, die bij de Gestapomannen aanwezig was, deze kerel dreef het zoover van te zeggen, dat hij het recht had mij onmiddellijk neer te schieten, waarop ik hem heb geantwoord dat ik zulks betwijfelde…; bij deze Gestapomannen was nog aanwezig een zekeren SCHUERMANS, Willy,… Bij de Gestapomannen werd ook nog den naam van WEYNDAELE genoemd… verders waren er nog twee vlamingen bij, die ik hun naam niet heb hooren vernoemen. Indien ik een dezer verraders moest terug zien zou ik hen stellig herkennen.” In een procesverbaal van 7.11.1947 verklaart Debra: “Ik geloof dat ik met Kaeding was en Van Sintjan is dan mede gereden op verzoek van den Duitser om het fabriekje van Sluis aan te duiden… Ik kan me niet herinneren wie er allemaal bij was van de SD.” In een procesverbaal van 28.10.1947 verklaart Jan Schuermans: “Ik was daar inderdaad bij tesamen met Kaeding (overleden) – DEBRA – ik meen ook Wyndaele, Emiel . (Brussel, Auditoraat-Generaal, Dossier Debra, Louis) Dat Kaeding erbij aanwezig was, weten we ook uit het vonnis van Klaas. Vonnis dd 1.4.1943 van Klaas Sluys, Feldgericht, Feldkommandatur 520, St.L. VI nr.60/43. Waren er dus zeker bij: Louis Debra, Jan Schuermans, Emiel Wyndaele, Jan Pitz, en nog twee Vlamingen (of een Vlaming en een Duitser) wiens naam nog onbekend is, de Duitser Kaeding, én Staf Van Sintjan. 425 Het gaat hier om de VNV-oorlogsburgemeester van Boechout, Staf Van Sintjan.(Zie verder) 426 Als Klaas voor het Kriegsgericht komt, zal hij ook daar verklaren dat hij vier kinderen heeft: “Er hat 4 Kinder im Alter von 1 - 4 Jahren und verdient nach seiner Angabe monatlich ca. 15.000 bfrs.” Archief Marnix Sluys, Vonnis dd 1.4.1943 van Klaas Sluys, Feldgericht, Feldkommandatur 520, St.L. VI nr.60/43. Zijn dochter Dora Sluys wist mij te vertellen dat hij het daar heel moeilijk mee heeft gehad. Hij stond namelijk onder ede, en moest liegen om het leven van Sylvieke niet in gevaar te brengen. Voor de gewetensvolle en zeer rechtlijnige protestant die Klaas Sluys was, was dat een valse verklaring afleggen onder ede moreel gezien een zeer zware beslissing, die hij toch nam. 422
114 van hen was een vriend van ons, Toine Rooze, en die heeft dan Silvieke [op 11 mei 1943]
Figuur 88 Toine Rooze, augustus 1943 (Archief Greet Van Den Dries-Rooze)
naar dat gezin in Leuven gebracht427. Daar was ze veilig bij het protestantse gezin van Henri Rooze, ingenieur, en Truus Van Buuren, onderwijzeres, in hun huis op de Tiensesteenweg 207 in KorbeekLo. Die hadden toen al drie kinderen: Han (°1938), Joop (°1940) en Lies (°1942) en Truus was zwanger van het vierde. Uit veiligheidsoverwegingen werd zij door de andere kinderen Rooze gewoon “zusje” genoemd. Pas na de oorlog hebben zij haar echte naam vernomen. Sylvie ging in 1944 samen met Han te voet naar een school in Leuven. Zij hadden van Truus de instructie gekregen dat zij bij hun thuiskomst moesten kijken of er een gordijn scheef hing voor het bovenste raam van het huis. Indien dat zo was, dan was het niet veilig om binnen te komen en moesten ze een paar honderd meter doorlopen naar het huis van mevrouw De Wilde, een overbuur van Henri en Truus. Zij was op de hoogte dat zij joden in huis hadden. Voor de overige buren was het Nederlandse familie die bij hen logeerde, omdat er onvoldoende eten was in Nederland. (Na de oorlog zeiden de buren dat ze wel wisten dat het geen familie was, maar onderduikers.) Begin september werd het Leuvense bevrijd en Sylvieke bleef nog tot eind mei 1945 bij de Roozes. Op vraag van haar oma, die de oorlog overleefd had, werd zij dan op de trein naar Antwerpen gezet, die haar daar opwachtte. Zij verbleef eerst nog een tijdje bij haar oom Eisig Safir, die Auschwitz had overleefd en diens dochtertjes Renée en Rose, die in een kostschool verborgen hadden gezeten.
Figuur 89 Links Sylvie en rechts haar nichtje Rose Safir, november 1945 (Archief Sylvie LednicerReichman) 427
DV, Inlichtingsbulletin Sylvie Reichman, 9.9.1944, Dossier Benjamin Reichman. Naar Henri Rooze en Truus Van Buuren, toen wonende op de Tiensesteenweg 210 te Korbeek-Lo. Sylvie zegt dat ze nog een flard heeft van een hartverscheurende herinnering, waarin staande in een keuken, een vrouw in een peignoir haar tegen haar zin meegeeft met een man. Sylvie dacht tot voor kort dat dat haar moeder was, maar ik ben ervan overtuigd dat het hier om Julia en Toine Rooze moet gaan. “My earliest memory of that singular time was the morning I was sent away. It was a beautiful cold and crisp September [correction: May] morning full of sunshine. My mother [correction: Julia] had dressed me and placed me on the kitchen counter. At my side was a small suitcase. We were giggling and chatting, and she was playfully tapping my knee with the tassel of her bathrobe. I asked her where I was going, since she had obviously dressed me for a journey. Suddenly there was a knock on the door. She opened it, and there stood a stranger, a man [correction: Toine] I had never seen before. My mother [correction: Julia] lifted me into her arms and held me tight. She began to sob uncontrollably. I begged her to stop crying and explain what was wrong, but she pushed me into the stranger’s arms and said, “Go with him!” It was the last time I ever saw her.” E-mail van Lednicer-Reichman, Sylvie van 2.2.2006.
115 Zij emigreerde in 1946 samen met haar grootmoeder naar de VS en werd er geadopteerd door een tante, Charlotte Grunspan en haar echtgenoot Lobel Lachter, die al in 1938 met hun kinderen naar de VS waren uitgeweken. Van Sylviekes familie werden haar ouders, haar grootvader, vijf tantes en een oom aan haar moeders kant, en haar grootvader en zijn tweede echtgenote, vier ooms, drie tantes en zes neefjes en nichtjes aan haar vaders kant in Auschwitz vergast. We hebben extra inspanningen gedaan om de stamboom van Sylvieke te reconstrueren. Van bijna iedereen hebben we informatie gevonden. Van sommige neven en nichtjes had niemand nog weet van de naam (André en Catharina Reichman bijvoorbeeld) of zelfs van het bestaan (Edith Grosz en Jacques Sylvain Altbaum bijvoorbeeld). In paragraaf 1.4 geef ik de volledige lijst met familieleden langs vaderskant, de Reichmans, af, evenals de lijst met familieleden langs moederskant, de Grunspans. In deze lijsten hebben we ook alle informatie samengevat die we op basis van de dossiers van de Dienst Vreemdelingenzaken (DV) en van de Dienst Oorlogsslachtoffers (DO) konden terugvinden. We krijgen daarmee een goed beeld van het milieu waarin Sylvieke werd geboren, en wat er van hen geworden is. Omdat haar grootmoeder in New York reeds sterft in 1948, wordt van dan af alle contact met de Roozes verbroken. Sylvie is op dat ogenblik immers nog te klein. Daarenboven verhuist zij met haar adoptieouders, zonder dat deze laatsten de Roozes hiervan verwittigen. Als Sylvie in 1986 haar tante Fanny in België bezoekt, telefoneert ze eenmaal naar het adres van de Roozes. Die zijn op dat ogenblik op rondreis in Israel, en de telefoon wordt opgenomen door een koppel vrienden die op het huis passen, maar die geen woord Engels spreken, en die ook helemaal niet door hebben, wie ze hier aan de lijn hebben. Sylvie trekt de verkeerde conclusie dat de Roozes daar blijkbaar niet meer wonen.
Figuur 90 Sylvie en haar tante Fanny Lipschitz in het Nachtegalenpark in Wilrijk in 1986 (Archief Sylvie Lednicer-Reichman)
Op 27 mei 2005 kon ik428 haar met de hulp van het Registry of Holocaust Survivors van het U.S. Holocaust Memorial Museum in Washington terugvinden. We spraken de dag nadien anderhalf uur aan de telefoon, - het was een van de meest ontroerende telefoons die ik ooit heb gedaan - en hier volgt een langer fragment van de eerste reactie die ze mij de dag daarop via e-mail toestuurde.
428
Jan Maes, de maker van deze paper, is via zijn echtgenote ook verwant aan Julia Schuyten.
116
Figuur 91 Sylvie Reichman in New York, 2005 (Archief Sylvie Lednicer-Reichman)
Dear Jan, How very wonderful and excited I was to talk with you this morning! It is for me a great gift of God to be reunited first with a relative of the people who hid me, and second to have so much new information and emails of all those people who were responsible for my being alive today… And most of all I thank you for what you are doing and what you've done for me. It is a very emotional day today and I have spent many moments crying and thinking about the past. Can you understand how deeply moved I am to hear all the things you have told me that I had no memories of? My memories began with the Roozes. I have no memory of Julia, unfortunately, but I believe I mixed up the Rooze family with Julia and her family, because I distinctly remember a fruit orchard with many trees, and a little girl I played with whom I loved very much. This must have been the Schuyten's house, and the girl probably was Dora. I also remember sleeping in a crib because it was the only bed available, and it was in a room with at least 2 other children. Maybe this was also in Julia's house, but I think it probably was at the Roozes. After the war my aunt came to Antwerp to bring my grandmother and me to America. My parents, grandfather, four aunts and two uncles died in Auschwitz. I don't know how many cousins also died. All the above are from my mother's side of the family, the Grunspans. I was adopted by her in 1947 and lived with her and her husband and two children in Brooklyn, NY. My aunt was a cruel woman and I was physically and mentally abused throughout my childhood and adolescence. It was emotionally worse for me coming to America to live with this family than it was all during the war. We moved to California and I went to high school in Beverly Hills. My stepfather was comfortable, not rich, but there was no love in the home, especially for me, so this period of time was bitter for me. I "escaped" this horror by going away to university at the University of California at Berkeley, outside of San Francisco, where I graduated in 1962. I worked my way through school and never went home again. Today I no longer have any contact with my stepsister, and speak with my stepbrother only twice a year, on our respective birthdays. I married my husband, Oliver, also a refugee from Antwerp, when I was still studying in graduate school at Berkeley. We moved to Connecticut, then New Jersey, and then New York. I was a housewife for many years, because I wanted to be the perfect mother to our two daughters, since I never had a mother of my own. I finally went back to school in New York for a Master's Degree when our daughters were in high school. I became an antique dealer, and about ten years ago I became an actress doing commercials, which I still do. Both daughters are married, but we still have no grandchildren. We are hoping this will happen soon, but so far the daughters are no cooperating. I know very little about the Reichmans, my father's family. I know he had three brothers, two of whom died with him in Auschwitz. The wife of one of the brothers was my Aunt Fanny, who came to the Roozes to visit me after the war. She was in hiding during the war and her 3 daughters were hidden separately. She is the grandmother of Patricia Marcovici in Antwerp, whose mother still lives in Antwerp also. I forwarded your original email to Patricia, who replied that the handwriting of the photo of me in America is definitely of her mother. She is very excited about your making contact with me, and would be an excellent source of information regarding all the Reichman family… She speaks fluent Flemish and French…. Patricia's parents are Paula and Jacques Marcovici.
117 On the Grunspan side, my uncle Eisig Safir (husband of my mother's sister Hella) survived Auschwitz and came to my grandmother's house in Antwerp after the war. His two daughters also came -- they had been in hiding. They remained in Antwerp after my grandmother and I left for America. He died in 1990, I think, but his daughter Renee Safir-Edelstein lives in Antwerp… I will send you any more information you need or ask for, and of course the pictures and Shoah tape. I send you my warmest regards and my warmest thoughts for you and your beautiful family. Sylvie429 429
Sylvie Reichman geeft lezingen over de holocaust. Dit is een autobiografische passage uit de tekst van haar holocaust speech die ze op 2.2.2006 gebruikt tijdens haar lezingen. Een aantal van deze “herinneringen” bleken achteraf niet te kloppen, maar ze geven een goed idee hoe een zeer jonge, op zichzelf aangewezen overlevende zich van op verre afstand van zo’n periode een beeld vormt, als er door het ontbreken van een groot aantal betrokkenen en getuigen grote leemtes zitten in de informatie, en hoe zo’n kind dat beeld al die jaren heeft gekoesterd en bewaard, zonder dat bepaalde zaken door andere bronnen konden worden tegengesproken, weerlegd of gecorrigeerd. Sylvie heeft ons laten weten dat we met ons onderzoek in ieder gaval heel wat leemtes hebben opgevuld en heel wat correcties hebben kunnen aanbrengen. “I was born in Antwerp, Belgium on November 1 1939, the youngest of a large and loving family that included my mother and father, grandmother and grandfather, five aunts and two uncles. The Germans had invaded Belgium in May of l940, and my parents had decided to remain in Antwerp after being reassured by the Germans that they would be safe. But by 1942 Jews were being rounded up – taken off – disappearing. My parents thought it best to send me away for my safety. They contacted the Belgian Resistance, who found a Protestant family that would take me. They lived in Louvain, a town in the countryside of Belgium. The stranger, whose name was Henry Rooze, took me to his home in Louvain, where he lived with his wife and eight children. I was the ninth. They made me promise never to tell anyone my real name, and to say that I was their niece, staying with them until the war ended. Once I broke that promise and told the child next door that I wasn’t really their niece – that my real name was Sylvie Reichman and that I was from Antwerp. Mrs. Rooze overheard me and quickly took me away after explaining that I was making up a story, as children do, and didn’t know what I was talking about. She then told me I must never do that again, or I would be taken to the Gestapo along with the rest of the family, and that we would all be shot. And so I learned to give up my identity – both my name and my religion. And I learned to live in fear. My greatest fear was that I would be sent away again if I wasn’t a good girl. I remember one particular day when I wanted to be especially helpful. In those days we had chamberpots under our beds. They had to be emptied every morning. So that day I decided to help Mrs. Rooze empty them. As I carried my chamberpot down the stairs, I tripped and everything went flying. I started crying and screaming, “I want my mommy! I want my mommy!” Mrs. Rooze ran to me and put her arms around me. Then she said, “You don’t have a mommy anymore. You will never see your mommy again. I am your mommy now.” It was a hard lesson for a 3-year- old to absorb—that her mommy was dead. I remember one day being stung by a bee while playing in the backyard. How it hurt! And how I cried! Mrs. Rooze, hoping to calm me down, took me inside and put me to bed for a nap. I remember lying there and thinking, “If my mommy were here now, that bee would never have stung me. She wouldn’t let that happen to me. She would protect me.” And I remember sleeping in a crib. Even though I was already four years old, it was the only bed available. From time to time we would have what Mr. Rooze called “drills”, during which he would suddenly appear at the bedroom door before we went to sleep and shout, “This is a drill.” We were supposed to race out of bed as quickly as possible and gather downstairs at the foot of the stairs. Today I’m still proud that I always won the race out of bed – it was hard for a small child to climb the wall of the crib and jump onto the floor. But one night the drill was the real thing. Mr. Rooze appeared in the middle of the night at the bedroom door in his pajamas and yelled, “This is it!” We raced downstairs and I saw what I had never seen before – a trapdoor which had been covered by a carpet leading into a cellar. Mr. Rooze lifted me into his arms to carry me down the steep stairs. The only light in the cellar came from a few candles. I had never been allowed to leave the house or the backyard during my time in hiding. The Roozes were justifiably afraid that a new child in the house would arouse suspicion, and that these suspicions would be reported to the Gestapo. Sitting there in the semi-darkness I suddenly saw people coming into the cellar carrying huge pails of milk. After the cellar door was closed the candles were extinguished and we were told to be absolutely still. It was dark and damp and cold, and I was so afraid. Mrs. Rooze had told me the Nazis were looking for Jews in hiding. I lay on a mattress with six other children, but I stayed awake all night, terrified that I would be found. Once I heard the tramp of boots overhead, and I knew German soldiers were going through our house. There wasn’t a sound in the cellar, but I was certain at that moment that we would be discovered and that I would die. Of course I survived the war. I was blessed, even though I lost my mother, my father, my grandfather and all my aunts and uncles save one to the gas chambers of Auschwitz. By the time the war ended, 28 members of my family had died in Auschwitz.
118
1.4 DE FAMILIELEDEN VAN SYLVIE REICHMAN430 Nr.
Naam voornaam/ beroep
geboortedatum/ jaar van inwijking in België
geboorteplaats/nationaliteit laatst gekende adres tijdens de oorlog
aankomst in Dossin/ transport/nr.
vertrek Dossin/ (vermoedelijke) overlijdensdatum
plaats van overlijden
22.4.1876/ 12.8.1925433
Batar (Halmen, Halmi of Halum) bij Satu Mare (Roemenië)/Roemeense Strada Petru Raresstraat 14 Satu Mare (Roemenië) Kroonstraat 208 Borgerhout van 11.8.1925 tot 1.11.1925 (Opende een charcuterie in de Vestingstraat 52 te Antwerpen 6.10.1925) Lange Kievitstraat 153 Antwerpen zeker op 1.11.1925 tot 28.1.1927 Kroonstraat 188 Borgerhout van 28.1.1927 zeker tot 7.3.1930 Provinciestraat 246 Antwerpen 7.3.1930 Lange Leemstraat 368 Antwerpen (op 31.1.1935434) Jacob Jacobsstraat 54 Antwerpen
28.1.1943/ XX/311
19.4.1943/ 22.4.1943
Auschwitz
REICHMAN 1.
Ludovic (Louis) (Ludwig) (Lajas) Reichman431/
winkelier (op 12.8.1925) charcuterie (op 6.10.1925) restauranthouder en handelaar in vis en vlees (op 23.11.1925) zonder (op 9.4.1930) makelaar (op 12.9.1933) zonder beroep (op 31.1.1935) spijshuisuitbater van beroep,maar thans zonder (op 21.3.1942)432
My uncle’s wife, who had also been in hiding during the war, came to the Rooze’s house to visit me a few weeks after the war was over. Aunt Fanny was the mother of my favorite cousins. The two girls had been hidden in a monastery apart from their mother. At war’s end she had gone to the monastery to bring her children home. The priest told her she was welcome to take back one child, but she would have to leave the other girl for the church. Aunt Fanny agreed, and then took her girls aside and whispered, “Tonight I will come for you with a taxicab. Pack only the things you can fit into a scarf. At midnight I will throw pebbles at the window, and when you hear them, run outside as fast as you can. I will be waiting for you. I was very excited to hear that Aunt Fanny was coming to visit me at the Roozes. The moment I saw her I rushed to her and whispered, “Please, Aunt Fanny, pick me up in your arms and kiss me, so that all the children will know I belong to someone.” I wanted her to take me home with her, but she had her own children to care for. And my grandmother wanted me back with her in Antwerp. When the morning came for Mrs. Rooze to take me to the train station for the ride back to Antwerp, she presented me with a doll’s tea set as a going-away present, something she knew I’d always yearned for. I clasped her knees and started crying. “Please don’t send me away,” I begged. “You said you would be my mommy. I don’t want a present. I want to belong to you!” Well I do belong to someone now – my husband and two daughters. But I had been forced to abandon three families before I was 7 year old. My husband, through his love, has enabled me to heal from the losses of the past. I am never free of my memories of the Holocaust, nor are any of the hidden children. During Passover, at our Seder table, I looked around at the small group gathered there, and I rememberd another holiday table from my childhood, overflowing with aunts, uncles and cousins. Because I was the youngest, I was allowed a special treat – to sit on my uncle’s lap and smoke his cigar!” E-mail van 2.2.2006 van Lednicer-Reichman, Sylvie. 430 Omdat de meeste familieleden van Sylvie niet rechtstreeks voorkomen in het basisverhaal, hebben we deze lijst in een kleiner lettertype gezet. 431 Op 6.1.1942, de dag van zijn huwelijk met Feiga Glatt is zijn vader, Marcus Reichman (°Ujfeherto, Hongarije 1850) nog in leven, doch niet aanwezig. Maar op de inlichtenbulletijn betreffende vreemdelingen van Ludovic Reichman en Feiga Glatt van 28.3.1942 blijkt hij inmiddels overleden te zijn. Zijn moeder, Esther Stork of Weisz (°Ujfeherto, Hongarije), is al voor 1925 overleden. 432 Op 21.3.1942 verklaart hij dat zijn kinderen in zijn onderhoud voorzien. Op dat ogenblik is hij blijkbaar ook ingeschreven in het jodenregister onder het nummer 8814. 433 Op 6.10.1925 schrijft Ludovic Reichman een brief aan de Minister van Justitie met de vraag of hij, zijn vrouw en hun zoon Maurice Reichman in België mogen blijven. Hij schrijft: “J’ai quatre fils habitant Anvers, et sont tout en possession d’une carte d’identité : Eugène Reichman, habite la Belgique 3 ans, Josef.. 2 ans, Alex… 2 ans, Benoit.. 1 an. J’ai ouvert une charcuterie à Anvers, 52, Rue de la Fortification.” Op 22.10.1925 krijgt hij antwoord dat hij de Antwerpse gouverneur mag aanschrijven voor “le visa de séjour illimité en Belgique”. 434 Op 15 januari 1935 schrijft J. De Geyter, wonende onder de familie Reichman op het gelijkvloers van Lange Leemstraat 368, een brief aan de directeur van de Nationale Veiligheid: “Depuis de longs mois, ma femme et moi, n’éprouvons que des difficultés de ces étrangers, qui tant au point de vue de propreté que sociabilité laissent beaucoup à désirer. Je ne désire mëme pas vous souligner leurs allures parfois
119 X 22.8.1900 Satu Mare
Fani Roth
18.11.1879 25.2.1925
Satu Mare (Roemenië) Strada Petru Raresstraat 14 Satu Mare (Roemenië) Provinciestraat 246 Antwerpen (op 9.4.1930) Jacob Jabobsstraat 54 Antwerpen
-
27.6.1941
Antwerpen
28.9.1880/ 9.5.1939 (uit Berlijn437)
Ulanowpol of Geruczin (Polen)/Poolse438/Roemeense door huwelijk Greifswalder 217 in Berlijn Plantin en Moretuslei 9 (op 16.6.1939) Nerviërsstraat 22 Antwerpen (van 9.5.1939 tot 17.1.1941) Rue de la Gare, 24 Bressoux in de provincie Luik (van 24.1.1941 tot 13.3.1942) Jacob Jacobsstraat 54 Antwerpen (vanaf 13.3.1942439) *Een vragenlijst v/d Joodenvereniging in België lokaalkomiteit Antwerpen van 27.3.1942 geeft ook de naam van de verhuurder : Frans Torfs, Provinciestraat 64 Antwerpen * Op 10.5.1939 schrijft zij een brief aan de minister van Justitie waarin zij een tijdelijke verblijfsvergunning vraagt om nadien te kunnen uitwijken naar de VS. Zij zegt over eigen middelen te beschikken en niet te zullen werken tijdens haar verblijf in België. * verklaart op 23.5.1939 dat zij Duitsland ontvlucht is “vanwege de jodenvervolging der Gestapo’s” * Antwoordt op 29.8.1939 op de vraag “langswaar zijt gij België binnengedrongen: “Langs Aken te voet bij nacht” * Op 8.9.1939 wordt zij dan toch ingeschreven in het vreemdelingenregister van de stad Antwerpen * Van 20.12.tot 30.12.1940 wordt zij opgenomen in het Stuivenberggasthuis * ingeschreven in het jodenregister onder het nummer 5066. * Op 30.5.1942 krijgt zij (wegens beschadiging) nog een nieuwe witte kaart, het bewijs van de inschrijving in het vreemdelingenregister (en een verlenging geldig tot 30.11.1942)
28.1.1943/ XX/312
19.4.1943/ 22.4.1943
Auschwitz
huishoudster (op 31.1.1935) X 6.1.1942 Antwerpen
Feiga (Fanny)Glatt (weduwe van Feivel Hanfling (°Rudnik, Polen, 1878-† Berlijn, begin juni 1921 of 1923) met 1 kind Majer Hanfling)/
handelaarster in stoffen (op 23.5.1939; 30.11.1939)/ menagère (op 1.12.1941) commerçante (op 13.3.1942) verzorgt het huishouden (op 28.3.1942435) nadien zonder beroep436
plus que suspectes.″ Op 23.1.1935 geeft de directeur een opdracht aan de hoofdcommissaris van de politie in Antwerpen om dat te laten onderzoeken: “…mij eenige inlichtingen te laten geworden betreffende het doorlopend gedrag en den omgang van de personen deelmakende van het gezin Reichman”. Op 29.1.1935 wordt dat onderzocht door de politie van de 7e wijk. Op 31.1.1935 stelt de adjunctpolitiecommissaris een kort verslagje op met daarin: “Betreffende het gewoon gedrag en den omgang van de leden dezer familie hebben wij niets ongunstigs vernomen.” Op 15.2.1935 neemt men hier bij de Openbare Veiligheid akte van en besluit men van niet tussen te komen in een zaak van “mésentente entre locataire” en bijgevolg deze zaak verticaal te klasseren. De Geyter krijgt op 20.2.1935 een schrijven waarin wordt duidelijk gemaakt dat de openbare veiligheid niet tussenkomt bij geschillen tussen particulieren en verwijst hem door naar de gerechtelijke instanties. 435 Op 28.3.1942 verklaart zij dat de kinderen [van Ludovic] haar in haar onderhoud voorzien. Op dat ogenblik blijkt ook zij ingeschreven te zijn in het jodenregister onder het nummer 5066.
120 Majer (Max) (Meyer) Hanfling440/
Diamantkoopman voor eigen rekening (JMDV) op 16.6.1938, op 30.5.1941 Courtier en diamant (op 9.4.1942441) Handelaar/ négociant
20.4.1905 31.3.1938 (uit Krakau (Polen) Hotel “Royal” en via Berlijn)
Ulanow[pol] (Polen)/ Poolse Frankrijklei 38 Antwerpen (Hotel Carlton) Lange Herentalsstraat 36 Antwerpen vanaf 30.11.1939 Plantin en Moretuslei 9 op 14.6.1940 Nerviërstraat 22 Antwerpen442 (JMDV) tot 5.2.1941 (?) Rue de la Gare 24 Bressoux in de provincie Luik vanaf 5.2.1941 (JMDV) tot 9.4.1942 Rue du Chapeau 7 Anderlecht vanaf 16.4.1942 Hotel Carlton in Nice, Frankrijk eind augustus 1942 (DO) * Op een inlichtingsbulletijn betreffende Vreemdelingen van 16.6.1938 geeft hij op vraag 11 “Is hij politiek uitgewekene?”: “Nee” als antwoord. Hij verklaart bovendien over voldoende geld te beschikken om in zijn onderhoud te kunnen voorzien. * Zijn verloofde, Mariette Catharina Hamels443 uit de Zeilstraat 12 te Antwerpen, vult in een krant een “Fiche de recherche de Disparu” in. Daarin staat dat het laatste bericht dat zij van hem heeft ontvangen dateert van 3.11.1943 en afkomstig is van Tcherbinia of Trzebinia in Polen, 35 km zuidoost van Katowice444
Aangehouden eind augustus 1942
vertrek vanuit Drancy (Frankrijk) 2.9.1942/ na 3.11.1943
Treblinka ?
436 Op 23.5.1939 wordt zij in kennis gesteld dat het haar verboden is alhier te werken zonder arbeidsvergunning. Zij wordt in het bezit gesteld van een reiswijzer model B geldig tot 15 juni 1939. 437 Op 10.7.1939 stuurt de Openbare Veiligheid een brief aan het Meldeamt des Polizeipräsidiums in Berlijn (C.25) met de volgende vraag naar inlichtingen m.b.t. Feiga Glatt: “ Ich beehre mich Sie um gefällige Auskunft über die Richtigkeit obiger Angaben, über Leumund und Vorleben, sowie um Angabe etwaiger Vorstrafen ganz ergebend zu ersuchen, und erkläre zu Gegendiensten stets und gerne bereit.” 438 In België zal zij, om dat zij noch een geldige Poolse identiteitskaart, noch een visum kan voorleggen, worden beschouwd als een vaderlandsloze van Poolse afkomst. Zij is enkel in het bezit van een fotocopie van een Pools paspoort met foto afgeleverd in Berlijn op 29.12.1936 door het Pools consulaat dat slechts geldig is tot 28.12.1938. Het is dan ook opmerkelijk dat op een bericht van vertrek van een vreemdeling van 24.1.1941 (van de Nerviërsstraat 22 in Antwerpen naar de rue de la Gare 24 te Bressoux (Luik)) zij toch staat aangeduid als “Poolsche onderdaan”. Vermits zij op het uittreksel van haar huwelijksakte van 12.1.1942 weer staat aangeduid als “Vaderlandsloos van Poolse oorsprong” gaat het hier waarschijnlijk om een administratieve vergissing. 439 Alhoewel zij op 6.1.1942 huwt met Ludovic Reichman, krijgt zij pas op 7.3.1942 de toelating van het Feldkommandatur 520 te Antwerpen tot overschrijving van Bressoux naar Antwerpen. Zij zal pas officieel worden uitgeschreven in Bressoux op 13.3.1942. Op een gezamenlijke inlichtingenstaat van 28.3.1942 van Ludovic en haar, staat nog Bressoux opgegeven als haar “huidige verblijfplaats”. 440 Van het JMDV kreeg ik de volgende informatie via een mail van 22.6.2005: “Hanfling Mayer : geboren op 20/04/1905 te Ulanow (Polen), zoon van HANFLING Feiwel (°Rudnicki (Polen), 1878-†Berlijn, 1923) en GLATT Feiga (°Ulanow (Polen), 28/09/1880), kleinzoon van HANFLING Herschel (°Rudnicki, ?) en HANFLING Cheja (°Rudnicki, ?) en van GLATT Nathan (°Zarszyn, 1857) en KRUGER Zipora (Ulanow, 1860), vanuit Berlijn naar België gekomen in maart 1938, Poolsche nationaliteit, ongehuwd, beroep: diamantkoopman, opeenvolgende adressen: Antwerpen, Nervierstraat 22, en vanaf 10/02/1941, Bressoux Luik, Rue de la Gare, 24. Niet gedeporteerd.” Dit laatste klopt dus zeker niet. Op 13 juli 1939 vraagt hij een Pools paspoort aan om daarmee te kunnen emigreren naar Amerika. De geldigheidsduur van zijn Reiswijzer met signalement (niet B of C) loopt tot 31 augustus 1939. De dag nadien valt Duitsland Polen binnen. Op basis van een Ministerieel Besluit van 13 oktober 1939 kan – op het moment dat hij zich op 6.11.1939 op het politiebureel komt aanbieden - zijn reiswijzer verlengd worden. Aanvankelijk tot 30 oktober 1939. Hij wordt ook telkenmale aangemaand om zo snel als mogelijk te emigreren. Hij schakelt telkens advocate Régine van Hentenrijk, Harmoniestraat 150 te Antwerpen, in om bv. op 29 augustus 1939 een brief te schrijven aan de Beheerder van de Openbare Veiligheid om verlenging te krijgen van zijn tijdelijke verblijfsvergunning. Ook wetsdokter Van Deuren, Isabellalei 87 te Antwerpen, schrijft voor hem tot tweemaal toe een geneeskundig attest uit: “dat hij steeds lijdend is aan gevolgen van nieraandoening (coliques néphraliques) [nierkolieken veroorzaakt door nierstenen]. Waarvoor hij onder standvastige geneeskundige behandeling is en nog niet in staat is eene verre zeereis te ondernemen wegens bloedwateren. Daar hij zinnens is bij deze goede seizoen eene badkuur te onderstaan om zijn gezondheidstoestand te verbeteren dient aan bovenvermelde eene verblijfsverlengenis van zes maanden te worden toegestaan.” Die aandoening wordt ook nog eens op 8.3.1939 bevestigd door internist Jacques Pines, Vanden Nestlei 1 te Antwerpen. Nadat hij door de politie op de hoogte is gebracht dat hij vóór 25 oktober 1938 het land moet hebben verlaten, zoniet wordt hij gearresteerd, schrijft hij op 22 september en 13 oktober 1938 een brief aan de Koning, maar daar krijgt hij nul op het request voor een witte kaart voor verblijf hier. Op 16.2.1940 schrijft George Block, officier –commissaris bij de Rechterlijk Opdrachten bij het Parket van Antwerpen [hoofd van het ‘politiek cabinet’ van de Antwerpse Gerechtelijke Politie] een brief aan de IIe afdeling van de Gerechtelijke Politie van Antwerpen om de aandacht te trekken op de Nederlander “Bak, Abraham geboren te Amsterdam (Nd) den 8 Mei 1896, thans wonende te Antwerpen, Van Arteveldestraat 1. Bedoelde vreemdeling baat op dat adres een herberg uit onder de benaming “Broadway”. Deze herberg staat zeer ongunstig gekend onder alle oogpunten. Deze instelling wordt in het bijzonder bezocht door Israëlieten van verdacht allooi en door Joodsche vrouwen die zich aan ontucht overleveren. Het geldt hier in het bijzonder Weensche uitwijkelingen. Onder de stamgasten bevindt zich een genaamden Hanfling, Majer, zoon van Feivel en van Glatt, Feigen, geboren te Ulanow (Polen) den 20 April 1905, van Poolsche nationaliteit verblijvende te Antwerpen, Lange Herentalsche straat Nr 36. Deze persoon [Bak] wordt ervan verdacht zich in laten met het smokkelen van vreemdelingen en zich ook te leenen tot alle verdachte zaaken… Met reden kon verondersteld worden dat in het
121 1.1
Eugène Reichman/
6.7.1901/ 22.2.1923
juwelier (op 5.3.1923)/ uurwerkmaker (op 24.11.1924)/ diamantzager
X 4.6.1929 Antwerpen
Feige Toba (Fanny) Lipschitz
7.6.1910
zonder beroep
1.1.1
Esther-Regina (Regine) Reichman
13.5.1931
1.1.2
Paula Reichman
19.2.1936
Satu Mare (Roemenië)/ Roemeense Strada Petru Raresstraat 14 Satu Mare (Roemenië) Korte Zoutstraat 17 Aalst vanaf 5.3.1923 Korte Zavelstraat Aalst van 23.2.1923 tot 1.10.1924 Breughelstraat 30 Antwerpen tot van 1.10.1924 tot 30.8.1929 Provinciestraat 257 Antwerpen vanaf 30.8.1929 Leeuwerikstraat 8 Antwerpen tot 17.8.1933 Ketsstraat 31 Borgerhout van 17.8.1933 tot 6.4.1939 Lange Kievitstraat 105 Antwerpen (3e verdieping) vanaf 6.4.1939 * voorgoed vrijgesteld van ’t leger (5.3.1923) * 24.5.1937 veroordeeld voor de overtreding van de arbeidswet tot 26 fr. X 7 boete of 8 dagen gevangenis * 22.2.1941 pv voor een inbreuk op de lichtdemping (E. spreekt Vlaams) Skierniwice (Polen) Korte Kievitstraat 5 Antwerpen tot 30.8.1929 Provinciestraat 257 Antwerpen vanaf 30.8.1929 Leeuwerikstraat 8 Antwerpen tot 17.8.1933 Ketsstraat 31 Borgerhout van 17.8.1933 tot 6.4.1939 Lange Kievitstraat 105 Antwerpen (3e verdieping) vanaf 6.4.1939 woonde na de oorlog: Rue Jules Lahaye 16 Jette vanaf 17.10.1944446 tot 17.6.1946 Velodroomstraat 8 Berchem vanaf 17.6.1946 vertrekt op 23.10.1949 naar Israel Antwerpen/ Roemeense Lange Kievitstraat 105 Antwerpen * verstopt tijdens de oorlog bij de abt André Soinne vertrekt op 23.10.1949 naar Israel
Antwerpen/ Roemeense Lange Kievitstraat 105 Antwerpen * verstopt tijdens de oorlog bij de
12.9.1942/ X/721
15.9.1942/ 17.9.1942 tussen 23.3 en 30.3.1943?445
-
1992
Auschwitz
-
-
lokaal “Broadway” uitgebaat door Bak Abraham handelingen zouden plaats grijpen die kunnen terugslaan op het vervaardigen of vervalschen van paspoorten…. Verder werd vastgesteld dat deze herberg veel door Belgische officieren en soldaten wordt bezocht, die er zelf tot laat in de nacht vertoeven. Dit lokaal kan in den werkelijken zin van het woord als een “nachtbar” beschouwd worden. Den ganschen dag ziet men daar zoo goed als niemand en eens middernacht komen de gasten afgezakt en deze verlaten het lokaal niet voor vier, vijf tot zelfs acht uur in den morgen. Door verschillende personen uit de buurt werd reeds vastgesteld dat rond zeven en acht uur in de morgen stomdronken vrouwen met een taxi werden vervoerd. De uitbater Bak Abraham, stoort zich niet in het minst aan de Belgische Wetten en Verordeningen. Het is een vaststaand feit dat deze instelling kan beschouwd worden als zeer verdacht.” 441 In een “Avis de départ d’étranger” van de gemeente Bressoux van 9.4.1942 staat : “Cet étranger est en possession d’un certificat d’inscription modèle B valable jusqu’au 30 mai 1942.» Is dat de reden dat hij rond deze periode naar Frankrijk vlucht? 442 Op 7.2.1941 werd hij amtbshalve geschrapt uit het vreemdelingenregister van Antwerpen, Nerviërstraat 22. Hij wordt blijkbaar gedeporteerd naar Bressoux. 443 We hebben geprobeerd nabestaanden of familieleden van haar te vinden, maar dat is ons niet gelukt. 444 DO, Dossier Majer Hanfling. Waarschijnlijk gaat het hier om één van de uitroeiïngskampen in Opper-Silezië: Treblinka? Van de 5.034 joden uit België die via Drancy naar Auschwitz of andere kampen werden gedeporteerd werden er 4.717 uitgeroeid. M. STEINBERG, Dossier Bruxelles-Auschwitz, La police SS et l’extermination de Juifs de Belgique, Mechelen, le Comité Belge de Soutien à la partie civile dans le procès des officiers SS Ehlers, Asche, Canaris, responsables de la déportation des Juifs de Belgique, 1980, p. 219. 445 Brief van F. Lipschitz van 5.2.1953 aan “le Ministre de Belgique à Tel-Aviv” om visa aan te vragen voor België voor zichzelf en voor Paula en Céline. (Archief Ministerie van Binnenlandse Zaken, Dienst Vreemdelingenzaken, Dossier Lipschitz Feiga, nr. 1258289) 446 Op 17.10.1944 worden Feiga Lipschitz en haar drie dochters ingeschreven in de gemeente Jette. Het document is gedateerd op 8.12.1944. (Archief Ministerie van Binnenlandse Zaken, Dienst Vreemdelingenzaken, Dossier Lipschitz Feiga, nr. 1258289)
122 abt André Soinne
1.1.3
Céline Reichman
9.6.1937
Antwerpen/ Roemeense Lange Kievitstraat 105 Antwerpen * verstopt tijdens de oorlog bij de abt André Soinne
-
1.2
Joseph Reichman/
9.6.1904/ 26.10.1923
Halmi bij Satu Mare (Roemenië)/Roemeense Str. Closca, Satu Mare Korte Zoutstraat 17 Aalst 26.10.1923 tot 28.11.1925 Lange Kievitstraat 153 Borgerhout van 28.11.1925 tot 28.1.1927 Kroonstraat 188 Borgerhout van 28.1.1927 tot 7.3.1930 Provinciestraat 246 Antwerpen op 9.4.1930 tot 28.8.1931 Vestingstraat 22 Antwerpen Lange Leemstraat 309 Antwerpen * nog geen soldaat geweest op 10.11.1923 * zou naar Antwerpen zijn gekomen om voor tandarts te leren (6.6.1924) *werkzaam in de S? anversoise de soie artificielle, waar hij 2,90 fr. loon ontvangt per uur (20.2.1926) Debrecen (Hongarije)/ Hongaarse Roemeense (door huwelijk) Mäd in Hongarije Kroonstraat 190 Borgerhout op 1.7.1929 Kroonstraat 88 Borgerhout op 28.8.1931 Lange Leemstraat 309 Antwerpen * vraagt in 1929 een visum van 3 maanden om naar België te komen omwille van “affaire de famille” en niet met de bedoeling om hier te blijven. * verklaring van haar broer, Miklos of Nikolaas Klein, diamantsnijder, Kroonstraat 190, die zich in oktober 1929 borg stelt voor zijn zuster447 * zij verdient op 3.12.1929 60 fr. per week als naaister Antwerpen/ Roemeense Lange Leemstraat 309 Antwerpen Antwerpen Lange Leemstraat 309 Antwerpen Satu Mare (Roemenië)/Roemeense Strada Pretorares 14 Satu Mare (Roemenië)/ Brusselsestraat 12 Aalst van 18.2.1925 tot 10.11.1925/ van 16.2.1925 Antwerpen Lange Kievitstraat 153 Antwerpen van 7.12.1925 Kroonstraat 188 Borgerhout (van 26.1.1927 tot 7.3.1930) Lange Leemstraat 368 Antwerpen
12.9.1942/ X/723
15.9.1942/ 9.1.1943
Auschwitz
8.10.1942/ XIII/377
10.10.1942/ 12.10.1942
Auschwitz
8.10.1942/ XIII/378 8.10.1942448/ XIII/379 12.9.1942/ X/722
10.10.1942/ 12.10.1942 10.10.1942/ 12.10.1942 15.9.1942/ 17.9.1942
Auschwitz
mécanicien-dentist (op 10.11.1923) fabriekswerker (op 9.4.1930) diamantsnijder op 28.8.1931
X 28.8.1931 Antwerpen
Thérèsa (Terry) Klein/
15.10.1904/ 5.6.1929
diamantsnijdster op 1.7.1929/ naaister op 3.12.1929/ kleermaakster op 25.8.1931 zonder beroep
1.2.1
André Reichman
30.8.1932
1.2.2
Catharina Reichman
31.10.1934
1.3
Benjamin (Benoit) (Benno) Reichman
29.9.1908/ 15.2.1925
447
Auschwitz Auschwitz
Deze verklaring zit bij een aanvraag van 19.10.1929 voor een toelating voor onbeperkt verblijf in België van Thérèse Klein zelf: “Ik woon hier met mijn broeder Klein Miklos diamantbewerker dewelke rijkelijk zijn brood verdient met diamantbewerken en ik houd mij bezig met ons huishouden en ook naaiwerk van welk ik goed op de hoogte ben.” 448 Zij wordt opgepakt in de St.-Vincentiusstraat 43. (DO, Dossier Catharina Reichman)
123
X 21.6.1938 Antwerpen
1.3.1
hotelbediende (op 4.12.1925) lederbewerker (op 25.2.1925 & 9.4.1930)/ diamantsnijder (op 31.1.1935)/ handelaar in diamant/ ondernemer van diamantbewerkingen op 3.8.1938 Itta Grunspan
dienstmeid bij Lobel Lachter met een verdienste van 50 fr. per maand met kost en inwoon (op 5.3.1928)/ zonder beroep Sylvie Reichman
(op 31.1.1935) Jacob Jacobsstraat 54 Antwerpen van 7.3.1930 tot 3.8.1938 Arendstraat 40 Antwerpen (zeker van 3.8.1938 tot 7.11.1940) Plantin & Moretuslei 86 Antwerpen * nog geen soldaat geweest (op 25.2.1925) * Moet zich op 7.11.1940 bij de politie verantwoorden voor het tewerkstellen van diamantsnijdster, Malka Klipper, vrouw van Ironi Mayer, °10.11.1908 te Lipink (Polen) wonende Cuperusstraat 10 zonder in het bezit te zijn van een vereiste arbeidsvergunning.
1.6.1907/ 12.12.1927 (uit Krakau)
zonder op 29.7.1939450 kindermeisje van Sylvie dienstmeid op 19.12.1941451
449
12.9.1942/ X/416
15.9.1942/ 17.9.1942
Auschwitz
11.8.1942 12.8.1942
Auschwitz
* Op 5.12.1933 krijgt zij een boete van 5,60fr van de Brugse politie voor zeebaden.
1.11.1939
1.11.1939 Gertrude Pakula449
Mosciska (Polen)/ Poolse, Roemeense door huwelijk) Filipa 13 Krakau (Polen) tot 12.12.1927 Lamorinièrestraat 169 Antwerpen tot 3.8.1938 Arendstraat 40 Antwerpen (zeker van 3.8.1938 tot 7.11.1940) Plantin & Moretuslei 86 Antwerpen
27.9.1922/ 10.7.1939 (vanuit Aken)452
Antwerpen/ Roemeense/ Plantin en Moretuslei 86 Antwerpen *vanaf 1.11.1939 verstopt bij Mevrouw Grunspan, Lamonièrestraat 169 (bron: lijst van kinderen waarvan de 2 ouders zijn gedeporteerd) * verstopt kind tijdens de oorlog onder het nummer 2280 bij Mevrouw Rooze, Chaussée de Tirlemont te Leuven (bron: fiche CDJ) Kaiserslautern (Beieren)/ Poolse Kaiserallee 41 Aachen tot 10.7.1939 Korte Kievitstraat 17 Antwerpen op 29.7.1939 Simonsstraat 10 Antwerpen zeker vanaf 29.7.1939 en zeker tot 30.11.1939 Mercatorstraat 132 Antwerpen vanaf 13.3.1940 Arendstraat 40 Antwerpen vanaf 26.6.1940 Herk de Stad453 Plantin & Moretuslei 86Antwerpen vanaf 28.4.1941 *op 30.11.1939 wordt zij door het gemeentebestuur van Antwerpen ingeschreven in het vreemdelingenregister en krijgt zij het Model B * ingeschreven in het jodenregister op 18.12.1940454
-
5.8.1942/ II/418
Haar vader, Lipman Pakula (°Lodz, Polen, 25.1.1890) woont op 29.7.1939 net als Gertrude in de Korte Kievitstraat 17. Van haar moeder, Sabine Mohrer (°Jasolo, Polen, ?), weet zij op 29.7.1939 het adres niet.
124
450 Op haar “Inlichtingsbulletijn van vreemdelingen” van 29.7.1939 verklaart zij uit Duitsland te zijn uitgewezen, te worden onderhouden door haar vader, dat zij hier zou willen blijven tot zij naar Engeland kan vertrekken, dat de stempel in haar paspoort die haar toegang zou moeten geven tot Polen, door de Poolse consul geweigerd is. 451 In een “Bericht van verlenging van den geldigheidsduur van het bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister” van 4.6.1940 staat in een rood potlood geschreven: “est probable évacuée d’Anvers”. In een “Bericht van vernieuwing en verlenging van het bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister” van 19.12.1941 staat dat zij beschikt over een witte kaart. (DVV, Dossier Gertrude Pakula, A363959). Uit datzelfde bericht kunnen we afleiden dat zij deze kaart kreeg op 30.11.1939, een maand na de geboorte van Sylvie. Het is duidelijk dat de ouders van Sylvie een dienstmeid-kindermeisje hebben gezocht. 452 Op 7.8.1939 stuurt zij een brief aan de Openbare Veiligheid, omdat zij met haar Model B (dat maar geldig is tot 15.9.1939) dreigt te worden uitgewezen. Het Poolse consulaat is een onderzoek gestart, en zolang dat niet is afgerond, kan zij geen Pools paspoort krijgen. Zij vraagt om uitstel om die beslissing af te wachten. Op een blad met datum 7.9.1939 staat: “Omwillen van den internationalen toestand werd dit dossier voorlopig in het “archief” geklasseerd.” In haar dossier bij DVV (A363959) bevindt zich een geschreven verslag van 1.8.1941 waarin het volgende staat te lezen: “De Poolsche Onderdanen (Joden) PAKULA, Gertrude en haar vader Lipman zijn op 10 Juli 39 van uit Duitschland in België aangekomen. Zij waren in ’t bezit van een verklaring afgeleverd te Aken den 30 Mei 39 door de Politieoverheid, met bevel het Duitsche Rijk te verlaten voor 8 Juli 39. Deze vreemdelingen zijn inderdaad uit Duitschland uitgewezen. PAKULA, Gertrude is kindermeid van beroep bij de echtelingen Reichman-Grunspan. Zij heeft een verdienste van 125 fr. in de maand met kost en inwoon. De vader PAKULA, Lipman (51 jaar) oefent thans geen beroep uit. (is schoenmaker van beroep). Hij wordt gesteund door de C.O.O.. Het is zeker dat de dochter niet in staat is in den onderhoud van haar vader te voorzien. Ik stel voor: 1) De dochter niet te verontrusten v.M: identiteit en nationaliteit van de echtelingen Reichman vragen; 2) De vader aan te manen binnen de 30 dagen een bediening te vinden. 3) Inschrijving in het speciaal register.” Dat zij inderdaad uit Duitsland zijn uitgewezen, klopt omdat de politie van Aken dit in november 1939 bevestigt, als antwoord op een vraag van de Belgische Openbare Veiligheid van 2.9.1939. 453 * Uit een “bericht van aankomst van een vreemdeling” van 12.5.1941 staat dat Gertruda Pakula, hier aangeduid bij beroep “zonder”, dochter van Lipman Pakula en Sabina Mohrer, op 28.4.1941 verhuist van Groote Markt 30, Herk de Stad, in Limburg naar Plantin & Moretuslei 86 te Antwerpen. Op dit bericht staat in potlood geschreven: “Welk is de toestand van de ouders?” Op 21.5.1941 schrijft daar iemand bij op: “verslag en of steun bekomt.” Op 10.6.1941 schrijft de adjunct-politiecommissaris van de 7e wijk op vraag van de hoofdpolitiecommissaris (Vreemdelingebureel) van de stad Antwerpen een verslag waarin staat dat PAKULA Gertrud geboren te Kaiserslautern op 27 september 1922 alhier woonachtig is Plantin Moretuslei nr.86 bij de echtelingen REICHMAN-GRUNSPAN. Zij is er kindermeid van beroep en heeft er een verdienste van 125 Fr.in de maand met kost en inwoon. Verklaart geen steun te ontvangen van de Openbare Onderstand.” Daarop vraagt die hoofdpolitiecommissaris het dossier op van Benjamin en Itta, maar krijgt hij te lezen: “impossible. Trop defiches aux deux orthographes rensins (?)”. Op 2.8.1941 verwijst de Beheerder van de Vreemdelingenpolitie in een schrijven aan de hoofdcommissaris van politie te Antwerpen naar een eerder verslag van 19.7.1941, en vraagt hij hem om de “volledige identiteit en de nationaliteit te laten kennen van de echtelingen Reichman-Grunspan, bij wie de genaamde Gertrude, Pakula woonachtig en in dienst is”. Op 10.8.1941 maakt een politieagent na onderzoek zo’n eenzelvigheidverslag op. Op 19.8.1941 wordt dit verslag doorgestuurd naar de Beheerder van de vreemdelingenpolitie. Op een attest uit de jaren 50 « pour servir à l’introduction d’une demande de réparation auprès de Tribunaux Allemande » staat dat Gertrude a été mis(e) en séjour forcé et surveillé dans le Limbourg à St-Trond du 21.12.1940 au 7.1.1941[, et] à Herk-de-Stad, Grote Markt, du 7.1.1941 au 5.4.1941. Er staat een belangrijke opmerking bij : «En vertu de l’ordonnance du 12.11.40: “Verordnung über Polizeiliche Massnahmen in bestimmten Gebieten Belgiens und Nordfrankreichs vom 12 November 1940”, plusieurs centaines de juifs d’Anvers, dès novembre 1940 furent l’objet d’une mesure massive d’expulsion et furent déportés dans le Limbourg. D’après une lettre émanant du Gouverneur de la Province du Limbourg, en date du 18.6.46, il appert qu’au début de 1941, sur l’ordre de l’autorité allemande, on hébergea des centaines d’Israélites, de diverses nationalités, dans plusieurs communes de la province du Limbourg. Ils y séjournèrent durant quelques mois à titre de « déportés obligatoires ». Au cours de l’année 1941 ils furent autorisés soit à retourner à Anvers, soit à se fixer dans certaines communes du Royaume (entre autres dans les communes de l’agglomération bruxelloise et Liège). En ce qui concerne les conditions de vie de ces Israélites, il résulte d’informations prises auprès des Administrations Communales, qu’ils étaient logés soit dans des maisons désaffectées, soit dans des écoles aménagées à cet effet, soit dans des baraquements. Ils pouvaient circuler librement à l’intérieur de la commune mais en aucun cas n’étaient autorisés à la quitter, et devaient se présenter régulièrement à la Maison Communale. » (DO, Dossier Gross, Israel) Op 17.2.1950 schrijft een zekere weduwe A.M.A. Paumen, Schansbergerweg 17 te Heerlen in Nederlands Limburg een brief om inlichtingen over Gertrude en haar vader “om een zeer dringende reden, moet ik deze twee personen levend of dood vinden. Daarom verzoek ik U zeer dringend, dit voor mij uit te zoeken. Eventuele onkosten worden door mij vergoed.” (DO, Dossier Pakula, Gertrude) 454 (DO, Dossier Pakula, Gertrude)
125 1.4
Maurice (Mor) (Mauritius)Reichman
1.8.1910455/ 12.8.1925
diamantsnijder(leerling) op 21.11.1925 diamantsnijder (op 9.4.1930; 22.4.1940)
X 26.3.1940 Antwerpen
Julianna (Fuba) (Julia) Schvarcz of Schwartz457 (of Weis?)
8.2.1917/ 25.1.1937459
Debrecen456 (Roemenië-Hongarije)/ Roemeense Strada Petrorades 14 Satu Mare Kroonstraat 208 Borgerhout van 12.8.1925 tot 1.11.1925 Kroonstraat 188 Borgerhout van 12.8.1925 tot 7.3.1930 (Provinciestraat 246 Antwerpen van 9.4.1930) Lange Leemstraat 368 Antwerpen (op 31.1.1935) Jacob Jacobsstraat 54 Antwerpen van 7.3.1930 tot 26.3.1940 (als ongehuwd) Isabellalei 3 Antwerpen van 26.3.1940 Zurenborgstraat 9 Antwerpen op 24.12.1941 * Krijgt op 21.5.1926 een uitwijzingsbevel (omdat de verschuldigde taksen niet werden betaald voor het visum tot onbepaald verblijf in België). Op 4.6.1926 zullen deze worden betaald. Hudasz of Hodacz komitaat Szatmar (Hongarije)/Hongaarse/ Roemeense door huwelijk Hodasz (Hongarije) Lange Leemstraat 337 Antwerpen van 25.1.1937 Zurenborgstraat 3 van 26.1.1937 tot 26.3.1940460? Isabellalei 3 Antwerpen van 26.3.1940 Zurenborgstraat 9 Antwerpen op 3.9.1941461, op 24.12.1941
12.8.1942/ X/720
15.9.1942/ 17.9.1942
Auschwitz
25.9.1942/ XI/2456
26.9.1942/ 28.9.1942
Auschwitz
zonder beroep (op 26.2.1937458) Helpt haar zuster in het huishouden (op 8.6.1937) diamantsnijdster (op 26.3.1940)
455
De geboortedatum van Maurice Reichman is niet zeker. Soms staat er gewoon juni 1925, maar op het uittreksel uit het huwelijksregister staat plots 1.8.1925 als geboortedatum. Soms staat zijn geboorteplaats Debrecen aangegeven als liggend in Hongarije, andere keren in Roemenië. 456 Soms staat er dat Debrecen in Hongarije ligt/lag, op andere momenten dat het in Roemenië ligt lag. 457 Uit het uittreksel uit het huwelijksregister blijkt dat haar vader, Lajas Schvarcz (°Hodasz, 3.3.1877) op 26.3.1940 al overleden is, en dat haar moeder Roza Retek (°Nagy-Karoly, 28.5.1883 of 28.8.1884), zonder beroep, op dat ogenblik in Antwerpen woont. Roza Retek zal worden gedeporteerd naar Auschwitz met het XIe transport met nr.2458, samen met haar dochters en kleinkinderen. 458 Zij werd in kennis gesteld van het feit dat het haar verboden is te werken zonder arbeidsvergunning. 459 Op 29.10.1936 vraagt zij in Boedapest een visum aan voor België. De Vice-voorzitter van de NV Vrije Diamanthandel schrijft een certificaat uit waarin hij bevestigt dat Herman Gluckman “lid is van onze vereeniging sinds den 6 maart 1936 en in onze ledenregisters ingeschreven staat in de hoedanigheid van koopman in diamanten.” (Herman Gluckman (°31.10.1902) zal worden gedeporteerd naar Auschwitz met het XVIe transport met nr. 798, zijn echtgenote Cecilie Schwarcz (°23.11.1906) met het XIe transport met nr. 2453, evenals hun dochtertjes Agnes Gluckman (°31.1.1935) met nr. 2455 en Myriam Gluckman (°7.11.1932) met nr 2454; hetzelfde transport als Cecilies zusters, Julianna met nr. 2456 met haar dochtertje Suzanna Reichman (°26.11.1941) met nr. 2457, en Erzselet-Elisabeth Gluck-Schwarcz (°Hodasz, Hongarije, 25.12.1909) met nr. 2451, met haar dochtertje Veronica Gluck (°10.4.1936) met nr. 2452; hun echtgenoot en vader, Bela Gluck (°Hajdumanas, Hongarije, 2.10.1909), een tijd later met het XVIe transport met nr. 797. De Beheerder der Openbare Veiligheid vraagt op 9.11.1936 aan de Antwerpse Politie een verslag op te maken betreffende Julia Schwartz. De adjunctpolitiecommissaris schrijft in zijn verslag van 14.11.1936 o.a. het volgende: “Schwartz Cecile, vrouw van Gluckman, Herman, Lange Leemstraat 337 verklaart hare zuster te willen ontvangen en in haar onderhoud te voorzien. Volgens hare verklaring verdient haar man, die diamanthandelaar is, 10.000 fr. per jaar. Naar onze mening is dit niet voldoende om buiten zijn huisgezin nog een zuster te onderhouden, temeer daar de moeder hier ook reeds ten hunne laste is. Het is te voorzien dat dit meisje vroeg of laat op onderstand zal zijn aangewezen of verplicht zal zijn, hier op de een of andere manier aan werk te geraken. In deze omstandigheden, zou er aan dit verzoek geen gunstig gevolg dienen gegeven te worden.” In een nota van de Openbare Veiligheid die daarop volgt, staat “Bien que celle-ci [Julia Schwartz] ne soit agée de 19 ans et que sa mère veuve et trois soeurs résident en Belgique, je propose le rejet." Zij krijgt uiteindelijk op 15.1.1937 toch een visum voor drie maanden. Het feit dat zij minderjarig is, haar vader overleden is en haar moeder in België verblijft, spelen in haar voordeel. Na een kort onderzoek krijgt zij op 17.6.1937 een gunstig advies voor een identiteitskaart. Maar dan duikt er een probleem op. Op 1 juli 1937 komt er uit Hongarije een bericht dat haar naam niet in hun registers voorkomt, waarop zij geen gele identiteitskaart meer krijgt. Op 21.9.1937 schrijft zij daarom een brief aan de directeur van de Openbare Veiligheid waarin zij het volgende vraagt: “la carte d’identité jaune et rayé (permit de séjour définitif)? Mon intention ici en Belgique, est primo de ne occupé aucun place salarié ni de prendre aucun travail (en respect des lois en vigueur sur la main d’oeuvre étrangère) mon seul but est de me fiancée ici et de fonder un foyer ici tout honorable.″ Op 14.10.1939 krijgt zij dan toch haar identiteitskaart.
126 1.4.1
Suzanna Reichman
26.11.1941
Antwerpen
1.5
Myriam (Marie) Reichman/
18.11.1902/ 16.2.1925
Satu Mare (Roemenië)/Hongaarse, nadien Roemeense Petru Raresstraat 14 Satu Mare Strada Cansa of Colsca 3 Satu Mare (Roemenië) str Mercur 10 Satu Mare Brusselsestraat 12 Aalst (van 16.2.1925 tot 7.11.1925) Lange Leemstraat 413 Antwerpen (vanaf 7.11.1925) * Een brief van ? van het Ministerie van Binnenlandse Zaken van Roemenië zegt dat Myriam bij haar schoonouders blijft, op het moment dat Zoltan alleen naar België afreist. * Vraagt op 13.2.1925 in Boekarest een visum aan bij het Belgisch Gezantschap voor drie maanden met als reden “affaires de famille” en bij de vraag : “L’intéressé a-t-il l’intention de se fixer définitivement en Belgique?”, schrijft zij “non”. * Antwerpen Bevolk. reg.nr. 1595 * Krijgt op 13.11.1933 een boete van 5,60 fr. wegens “wegenis” * inschrijving Jodenregister462: Antwerpen 13.12.1940
29.8.1896/ 7.10.1924
huishoudster op 25.1.1925 menagere op 13.2.1925) zonder beroep
X 6.7.1922 Debreczen
Zoly (Zoltan) Grosz/
(Hongarije)
of 10.7.1922 SatuMare
elektrieker op 4.12.1925/ diamantsnijder
1.5.1
Edith Grosz
28.1.1924
1.5.2
Paula Grosz
16.1.1926
460
25.9.1942/ XI/2457 3.2.1943/ XX/454
26.9.1942/ 28.9.1942 19.4.1943/ 22.4.1943
Auschwitz
Satu Mare (Roemenië)/Roemeense Petru Raresstraat 14 Satu Mare Strada Colsca 3 Satu Mare Molenstraat 14 Aalst van 7.10.1924 Brusselsestraat 12 Aalst van 19.10.1924 tot 13.7.1925 Kroonstraat 208 Borgerhout van 13.7.1925 tot 7.11.1925 Lange Kievitstraat 153 Antwerpen van 7.11.1925 Lange Leemstraat 413 Antwerpen * soldaat geweest bij het 4e regiment voetvolk bij de 5e compagnie te Satu Mare Blijkbaar heeft Zoltan bij aankomst op 9.10.1924 onmiddellijk al een aanvraag ingediend om zijn vrouw en kind te laten overkomen. De politiecommissaris van Aalst vind er geen bezwaren tegen. * Antwerpen Bevolk.reg.nr. 1594 * inschrijving Jodenregister463: Antwerpen 13.12.1940 Satu Mare (Roemenië)
4.9.1942/ IX/49
12.9.1942/ 14.9.1942
Auschwitz
15.4.1933
Antwerpen
Antwerpen/Roemeense Lange Leemstraat 413 Antwerpen * inschrijving Jodenregister: Op 13.12.1940 was het kind nog geen 15 jaar oud en heeft dus geen
3.2.1943/ XX/455
19.4.1943/ 22.4.1943
Auschwitz
Auschwitz
Deze informatie is afkomstig van een gezamenlijke inlichtingenstaat van 22.4.1940, terwijl we goed weten dat Fuba (een hele tijd) bij haar zus en schoonbroer woonde. 461 DO, Dossier Reichman, Maurice. 462 Document van het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin. Directie: Opzoekingen, Documentatie en Overlijden. Dienst: Documentatie Israëlieten. Inlichtingen ontleend aan het jodenregister. Duitse verordening van 28.10.1940. (FOD Sociale Zekerheid. Dienst voor de Oorlogsslachtoffers. Archief en Documentatiedienst) 463 Ibid.
127 individuele inschrijving in het Jodenregister464. * Op een inlichtingenstaat van 17.2.1941 verklaart zij bij de vraag punt 11: Is hij politiek uitgewekene: “Ja, verklaart jodin te zijn”.
1.5.3
zonder beroep Alexander Grosz
3.7.1928
Antwerpen/Roemeense Lange Leemstraat 413 Antwerpen * inschrijving Jodenregister: Op 13.12.1940 was het kind nog geen 15 jaar oud en heeft dus geen individuele inschrijving in het Jodenregister465.
3.2.1943/ XX/456
19.4.1943/ 22.4.1943
Auschwitz
1.5.4
Anna (Annie) Grosz
26.10.1929
Antwerpen/Roemeense Lange Leemstraat 413 Antwerpen * inschrijving Jodenregister: Op 13.12.1940 was het kind nog geen 15 jaar oud en heeft dus geen individuele inschrijving in het Jodenregister466.
3.2.1943 XX/457
19.4.1943/ 22.4.1943
Auschwitz
1.6
Alexander (Alex) Reichman
15.3.1907/ 14.10.1923
Satu Mare (Roemenië)/ Roemeense Mercatorstraat 132 Antwerpen Aalst vanaf 14.10.1923 Korte Zoutstraat 17 Aalst van 26.10.1923 tot 25.1.1925 Paleisstraat 84 Antwerpen vanaf 25.1.1925 Lange Leemstraat 225 Antwerpen tot 12.9.1933 Plantin en Moretuslei 144 Antwerpen op 25.10.1933 Plantin en Moretuslei 53 Antwerpen tot 22.12.1933 Milisstraat 53 of 51 (in 1937) Borgerhout vanaf 22.12.1933 tot 19.6.1937 Mercatorstraat 132 Antwerpen vanaf 19.6.1937 tot 13.5.1940 waarop ze rechtstreeks naar Frankrijk vluchtten * op 16.12.1941 /12.2.1942 uitgeschreven in Antwerpen Beziers tot eind november 1942 La Canourgue tot april 1943 Grenoble467 vanaf april 1943 tot januari 1944 Av. de la Gare 4 Isere Moirans vanaf januari 1944 tot augustus 1944, datum der bevrijding aldaar onder hun valse naam, en vanaf dan onder hun echte naam. Van 23.5.1945 tot 18.6.1945 op doorreis in Frankrijk 18.6.1945 terugkeer in België Neptunusstraat 9 Berchem vanaf
-
1976
horlogiemaker (op 10.11.1923) goudsmid (op 21.3.1925 & op 12.9.1933, 22.12.1933, 2.8.1945) goudsmidpatroon/ diamantfabrikant (op 9.8.1945, 24.7.1946)
464
Ibid. Ibid. 466 Ibid. 467 Daar verbleven ze onder valse namen Alfons Ryckmans, Belg, ongehuwd, (° Aalst, 15-3-1905) en Rozette Abiad, vrouw van Alphons Ricard, Française, (°Montpellier, 17.11.1905). 465
128
X 12.9.1933
1.6.1
Rosa Schiff
zonder beroep (vanaf 12.9.1933) huisvrouw (op 22.12.1933) Oscar Reichman
17.11.1905/ 20.4.1920
2.8.1945 tot 10.7.1946 Mercatorstraat 132 Antwerpen vanaf 10.7.1946 * is op 10.11.1923 nog geen soldaat geweest * krijgt op 19.6.1928 voor “rijwielen” een boete van 5 fr. + 90 dec. vw. 1 jaar 15.10.1933 veroordeeld voor het wegmaken van een akte (een verbintenis); op 2.7.1934 hiervoor 100fr. X7= 700fr. of 1 maand voorw. 3 jaar. Krakau (Polen) Wolmustrasse 15 Weenen Van den Peereboomstraat 43 Borgerhout van 1.3.1911-5.8.1914 Breughelstraat 26 Antwerpen van 20.4.1920 tot 5.2.1931 Bouwensstraat 24 Borgerhout van 5.2.1931 tot 5.10.1932 Plantin en Moretuslei 144 Antwerpen van 5.10.1932 tot 12.9.1933 Mercatorstraat 132 Antwerpen van 5.10. 1932 tot 13.5.1940
-
30.12.1934
Antwerpen
-
28.10.1882/ 18.1.1928469 (uit Krakau)
Mosciska (Polen)/ Poolse Filipastrasse 13 Krakau (Polen) Vanden Nestlei 20 Antwerpen (zeker op 5.3.1928) Lamorinièrestraat 169 Antwerpen op 30.6.1928
29.9.1942/ XII/325
1992
GRUNSPAN 2
Joseph Jecheskel (Joel) Haskel Grunspan468
10.10.1942/ 12.10.1942
Auschwitz
diamantkoopman doch oefent zijn beroep niet uit op 10.3.1928 diamantbewerker (op 7.7.1930) négociant en diamant (op 9.4.1930) makelaar in diamant (op 2.6.1939)
468
Op 18.3.1928 is Jecheskels vader Isaac Grunspan (°Mosciska) reeds overleden, maar zijn moeder, Laune Scheindel (°Mosciska), is dan 91 jaar en leeft dan nog steeds in haar geboortedorp. 469 Joel Grunspan komt eerst naar hier met een tijdelijk visum voor een maand, en vraagt hier dan toch een verlenging aan van onbeperkte duur om zich hier te vestigen als handelaar. Op 28.1.1928 verblijft zijn vrouw Tarle Debora met vier van haar kinderen nog steeds in Polen. Op 6.2.1928 staat dat er nog vijf kinderen in Polen zitten. Uit een (dringende) aanbevelingsbrief van 2.2.1928 van de socialistische volksvertegenwoordiger Jan Samijn, wonende Karel Depreterlei 200 te Borgerhout, aan Baron Holvoet, de provinciegouverneur van Antwerpen kunnen wij afleiden dat Lobel Lachter zijn schoonvader Joel Grunspan heeft willen laten overkomen. “De Heer Lobel Lachter wonende Van den Nestlei heeft als diamantkliever een zeer schone positie. Hij verdiend (sic) rijkelijk zijn brood en wenscht zijn ziekelijke schoonvader welke niet meer in staat is den kost te verdienen bij zich te houden om hem de laatste levensjaren zoo aangenaam mogelijk te maken. Ik hoop wel Excellencie dat Lobel Lachter in zijne goede menslievende voornemen niet zal worden gedwarsboomd en dat hij toelating van verblijf verwerven zal voor zijn schoonvader Jecheskel Joel Grunspan.” Dezelfde dag stuurt ook Lobel Lachter een verzoek
129 X
Debora (Dobe) Thaler470
27.7.1885/ 28.6.1928 (uit Krakau)
Glogow (Polen)/ Poolse Filipastrasse 13 Krakau (Polen) op 5.3.1928 Lamorinièrestraat 169 Antwerpen op 30.7.1928
-
1948
New York
17.4.1903/ 11.3.1930 vanuit Roppzceca (Polen)471
Glogow (Polen)/Poolse Rynek ? Dembitza (Polen)
-
Waarschijnlijk tijdens de oorlog ca. 1942, maar zeker vóór 23.11.1959
?
5.12.1894
Glogow (Polen)/Poolse
-
idem ca. 1942, zeker vóór 3.11.1959
?
9.2.1925
Cracovia of Krakau (Polen)/Poolse473 * Op 24.5.1946 vragen zij en haar man vanuit Bytom in Polen474 een visum aan voor België, om haar grootmoeder, Debora GrunspanThaler, Lamorinièrestraat 169 te bezoeken, en tot ze een visum krijgen voor de Verenigde Staten.475 Op 6.8.1946 wordt hun aanvraag verworpen.
-
zonder beroep op 30.7.1928 2.1
X 25.3.1925 Krakau 2.1.1
Etta Grunspan
Huisvrouw op 12.4.1930 Benjamin Karfiol
Diana (Danuta) (Nusia) Karfiol472
aan de gouverneur. Op 6.2.1928 tekent de gouverneur het visum voor onbepaald verblijf en verwijst daarbij uitdrukkelijk naar het schrijven van volksvertegenwoordiger Samijn. Wanneer dat visum even op zich laat wachten, telefoneert Samijn naar de gouverneur om te vragen waar dat visum blijft. Op 16 april 1928 schrijft Jecheskel Joel aan de Minister van Justitie met de vraag wat hij moet doen opdat zijn vrouw en hun vijf kinderen Sara Ester, Chaja Synia, Lea, Izak, Mozes Pinkas en hun dienstmeid, Paranka Baran, 40 jaar oud, een definitieve verblijfsvergunning zouden kunnen krijgen. “Le soussigné, exerçant la profession de négociant en diamants, est fort honorablement connu dans le commerce diamantaire et voudrait avoir sa famille auprès de lui à Anvers. » Op 19 april stuurt de minister een bericht naar Warschau dat dat visum voor verblijf van onbeperkte duur voor de hele familie, de meid incluis, wordt goedgekeurd. En opnieuw gebeurt dat op voorspraak van volksvertegenwoordiger Samijn. 470 Op 30.7.1928 is haar vader Jacob Thaler (°Mielce, Polen) reeds overleden, maar haar moeder, Rifka Natowitz (°Kolbusoz, Polen), dan 67 jaar oud, leeft op dat ogenblik nog in Dembitza in Polen. 471 Op 12 april 1930 is Etta Grunspan-Karfiol, samen met haar dochter Djana, blijkbaar op bezoek bij haar ouders in België. Haar vader schrijft op 9.4.1930 een brief om haar verblijf van een maand nog wat te mogen verlengen om de Wereldtentoonstelling te mogen bezoeken. Volgens een schrijven van de politie aan de Dienst der Openbare Veiligheid van 23.1.1931 is zij eind augustus 1930 teruggekeerd naar Polen. Op 18.11.1930 doet zij een aanvraag voor onbepaald verblijf. 472 Danuta Karfiol huwt op 30.12.1947 of 1.7.1942 met de Poolse (later Israelische/Amerikaanse) geneesheer-tandarts Henryk (Henry) Zawadski (Diamant) (°Przemysl, Polen 3.8.1920) , zoon van Isak Zawadski (Diamant) (°Bircza, Polen, 1882- vóór 23.11.1959) en Lea (Laura) Adler (°Czernilawa, Polen, 1884- vóór 23.11.1959). Haar verhaal is een heel bijzonder verhaal. We kwamen het eerst op het spoor in D.H. JONES, Moral Responsability in the Holocaust, p. 218-219. “Only seventeen years old when she first became involved in rescue, Stefania Podgorska Burzminska worked in a grocery store owned by a Jewish family named Diamant in the Polish city of Przemysl… When Mr. And Mrs. Diamant were deported, Stefania decided to do everything she could to save three of their sons who were left (a fourth son had been sent earlier to the Lvov labor camp)… Stefania’s first attempt at rescue failed when the diamante son she was
130 X 1.7.1942?
2.2
Henryk Diamant (later Zawadski)
Tandarts-tandtechnicus op 24.5.1946 Charlotte (Szmor) (Szyja) (Szwa) Grunspan
3.8.1920
Przemysl (Polen)/Poolse
-
?
?
5.10.1904 16.8.1926 uit
Mosciska (Polen)/ Poolse Jacobsstraat 39 Antwerpen op
-
2.2.1981
California
supposed to escort to safety was shot by a policeman as he left the ghetto. The other two sons managed to escape on their own later, and she took them in when they came to her for help. Word got back to the ghetto that she was hiding Jews, so she found herself being both cajoled and blackmailed into accepting first another family, and then another individual Jew, and another, until she was hiding a total of thirteen people. These fugitives, together with a younger sister, lived in a small cottage that used to belong to Jews before the ghetto was established. Years later, Stefania would express her belief that she had found the cottage by heeding an inner voice that gave her instructions. She did not consider herself particularly religious at the time, but she came convinced that she had been helped by a genuine miracle. Joseph, one of the Diamant sons, with the help of others, built a false wall in the attic of the cottage so that the jews could be hidden if there was a raid… Stefania kept her self-control and succeeded in saving all thirteen of the Jews. Nevertheless, at least two thousand Polish rescuers were put to death by the Germans.” Jones haalde het verhaal uit E. FOGELMAN, Conscience & Courage. Rescuers of Jews during the Holocaust, New York-London-Toronto-Sydney-Auckland, Anchor Books Doubleday, 1994, p. 87-104. We selecteren enkel de passages i.v.m. de Danuta...: “Their first crisis occurred when Joseph returned from a trip to the ghetto with Danuta, a young Jewish woman who was engaged to his youngest brother. Danuta was discovered in Stefania’s room by the other occupant of the building. With an aplomb that surprised her, Stefania told the other woman that Danuta had come to her for advice about an abortion… Caring for the Jews left in the ghetto became a full-time job for Danuta and Joseph… The three held a strategy meeting late one night. Joseph’s youngest brother, Henek [Henryk Diamant], whom he had not seen since they jumped from the train, was back in the ghetto – he could not survive on the streets, and he had nowhere else to go – and there were other friends there who had heard about the kind Polish girl and her little sister who had taken in Joseph and Danuta. But they could not possibly hide all these jews from the other occupant of the building. Stefania had to find a new place to live, and Joseph suggested she look in the now deserted Jewish neighbourhoods… Little Helena rolled around the floor for joy when she saw the size of the place, and Joseph and Danuta danced in the attic. They quickly pulled Henek, a neighbour, and two children out of the ghetto – and all of a sudden, seventeen-year-old Stefania and seven-year-old Helena were hiding Jews with two more in the way… One day Stefania received a letter delivered by two street urchins, who demanded that Stefania read it, sign it, and return it to them so they could be paid. The letter was from a Jewish woman in the ghetto; it named all the people she had in hiding and threatened to tell the Gestapo everything unless Stefania took in the author of the letter and her children… Thirteen people, and their children and grandchildren, are alive today because a teenager ignored the fact that she would be killed for harbouring Jews; thirteen men, women, and children are alive today because a teenager believed in miracles.” Ook de rest van het verhaal is verbazingwekkend, maar het is teveel om hier allemaal na te vertellen. 473 Danuta zal later de Israelitische nationaliteit krijgen. 474 Diana en Henryk verblijven er op het adres van Henryk Zawadski Lompy 6/11 te Bytom in Polen. 475 Leon Lachter schrijft op 26 juni 1946 een brief vanuit de Lamorinièrestraat 169 Antwerpen [het adres van zijn schoonmoeder Debora Thaler] aan de Administratie van de Vreemdelingenpolitie een brief. “Op 14 juni werd door bemiddeling van het Joodsch Comité voor oorlogsslachtoffers de “HISO”, Lange Leemstraat 155 te Antwerpen, een verzoek tot U gericht om een tijdelijk verblijf in België toe te staan aan Mevr. Diana Diamant, geboren Karfiol dd 9/2/1925 te Krakau, alsmede haar echtgenoot de Heer Henryk Diamant, geboren 8/8/1920 te Przemysl, verblijvende aan het adres van Henryk Zawadski, Bytom, Lompy 6/11 p. Polska. Ik ben Amerikaan van nationaliteit en woon in de Vereenigde staten; De affidavits, die de bovengenoemde personen noodig hebben om naar de Ver. Staten te kunnen emigreeren, zijn door mij uitgemaakt en van hun zijde de aanvragen voor emigratie reeds gedaan. Het doel van het verzoek tot tijdelijke toelating in België is het echtpaar Diamant-Karfiol hier de gelegenheid te geven het oogenblik van hun emigratie af te wachten, daar hun leven in Polen in dagelijks gevaar is. Nu is het hun gelukt is gered te worden, wil ik alles doen wat het mogelijk is om hun leven verder in veiligheid te stellen en daartoe is een spoedig vertrek uit Polen naar België dringend noodzakelijk. Te Uwer orienteering voeg ik een copie van den brief van het Joodsche Comité hierbij en zult U daaruit zien, dat de grootmoeder Mme Debora Thaler-Karfiol [dit moet GrunspanThaler zijn], wonende Lamorinièrestraat 169, bereid is en ertoe in staat het echtpaar in kwestie te haren laste te nemen gedurende hun transitair verblijf in België. Mevr. Thaler heeft een copie van de notarieele acte, die [op 30 april 1946] van haar verklaring werd opgemaakt, bij het schrijven van 14 dezer ingesloten.” Op 14 juni 1946 schrijft de HISO (vzwd Hulp aan Joodsche Slachtoffers van den Oorlog) een brief aan de Administratie van de Vreemdelingenpolitie waarin zij de visa-aanvraag van Diana Karfiol en Henryk Diamant steunen. “De reden tot dit verzoek is dat mevr. Diamant-Karfiol kleindochter is van mevr. Debora Thaler-Karfiol [dit moet Grunspan-Thaler zijn], wonende Lamorinièrestraat 169 te Antwerpen, die sinds lange jaren te Antwerpen verblijft en houdster is van een gele vreemdelingenpas met roode streep, tengevolge van de Duitsche vervolgingen 7 harer kinderen [Sarah Ester Grunspan, Itta Grunspan en haar echtgenoot Benoit Reichman, Chajer Grunspan en haar echtgenoot Isaïas Altbaum, Lea Grunspan en Mozes Grunspan] heeft verloren door deportatie naar concentratiekampen, en thans drie minderjarige kleinkinderen [Sylvie Reichman, Renee en Rose Safir] te haren laste heeft, die zij wegens haar hoogen leeftijd en de vele doorgemaakte misère, niet naar behooren kan verzorgen. Mevr. Thaler-Karfiol bezit nog een dochter [Charlotte] in de Ver. Staten, die alle pogingen in het werk stelt om de drie minderjarige kleinkinderen naar de Verenigde Staten te doen komen, hetgeen dan ook zal geschieden. De Heer en Mevr. Diamant-Karfiol zullen eveneens naar Amerika vertrekken, doch zij wenschen voor zoolang het mogelijk is hun zwaar getroffen grootmoeder in haar moeilijke taak bij te staan en tezamen met de drie minderjarige kinderen naar de Ver. Staten te vertrekken. Mevr. Thaler-Karfiol is ons bekend als een zeer fatsoenlijke dame, die financieel in staat is voor het echtpaar Diamant-Karfiol te zorgen gedurende hun transitair verblijf in België…”
131
X 9.7.1926 Krakau
zonder op 27.9.1926; op 28.1.1927, op 21.5.1940. Leon (Lobl) (Löbel) Lachter of Leichter476
Krakau
27.6.1926
10.3.1902/ 16.9.1920 uit Krakau en nog eens opnieuw op 6.2.1925 nog eens opnieuw op 16.9.1958.
Krakau (Polen)/ Poolse Kleparz 4 Krakau Terliststraat 49 Antwerpen van 16.9.1920 tot april 1921 Stierstraat 13 Antwerpen van 6.2.1925, op 23.2.1926 Jacobsstraat 39 Antwerpen op 27.6.1926 Van den Nestlei 20 van 16.8.1926 tot 16.11.1929 Diksmuidelaan 61 Berchem van 16.11.1929 tot 4.1.1937 Mercatorstraat 48 Antwerpen van 4.1.1937 tot 1938 New York (VSA) van 1938477 Op 19.4.1940 worden zij uitgeschreven in Antwerpen. * Lamorinièrestraat 169 Antwerpen zeker in juni-juli 1946 is Leon Lachter immers bij zijn schoonmoeder. Want hij krijgt daar bericht dat de aanvraag voor een visum van zijn nichtje Djana Karfiol en haar echtgenoot Henryk Diamant is geweigerd. S. Rexford Drive 1128 Los Angeles (USA) op 1.12.1958478 Mechelsesteenweg 200 van 1.12.1958 tot 22.5.1959 (Dit is het adres van Eisig Safir) *Op 17.3.1921 is hij boekhouder in de Lange Kievitstraat 95 * Brief van 3.3.1925 aan de gouverneur om toelating te vragen om langer in België te blijven om les te volgen aan het “Institut Supérieure de Commerce” of Hooger Handelsgesticht te Antwerpen479 Antwerpen
student op 19.9.1920 boekhouder op 17.3.1921 opnieuw student op 23.2.1926 diamantbewerker, werkend voor eigen rekening, op 27.9.1926, op 3.1.1928 diamantkliever op 2.2.1928 diamantslijper op 21.12.1929 diamantkliever op 10.2.1937 négocient in diamants op 1.12.1958
2.2.1
476
Jacques (Jack) Lachter
29.12.1927
-
13.10.1983
California
-
Ouders: Szlamy of Schlama Leichter (° Zawichost, Polen, 1878) en Jetty Grunfeld (°Krakau, Polen, 1880) op 23.2.1926 nog beiden in Krakau wonend. Op 1.12.1958 blijken zij beiden overleden te zijn. 477 Op 19.4.1940 worden zij uitgeschreven in Antwerpen. 478 In 1954, 1955 en 1956 en 1958 komt Leon Lachter naar België (met 600 Amerikaanse dollars) en verblijft er (zonder huur te betalen) van 16.9.1958 tot 1.12.1958 op een bemeubelde tot bij zijn schoonbroer Eisig Safir. Op 3.12.1958 probeert hij zijn verblijf in België nog met zes maanden te verlengen. “Actuellement il est venu à Anvers pour acheter des diamants pour l’exportation en Amérique… Afin de poursuivre ses affaires, de prendre des contacts et d’envisager éventuellement la possibilité de venir se réinstaller en Belgique…» Op 15.12.1958 krijgt hij bericht dat hij wordt ingeschreven in het vreemdelingenregister en dat hij tot 13.6.1959 mag blijven. 479 Een verslag van 29.4.1925 van de Antwerpse politie aan de Openbare Veiligheid vermeldt: “Hij bekwaamt zich in talenkennis om in October e.k. de lessen te kunnen volgen van het Hoger Handelsgesticht;hij bezit eenig geld en wordt verder ondersteund door familieleden alhier verblijvende.” Wellicht gaat het hier om J. Leuchter die op 3.3.1925 in de Terliststraat 49 woont.
132 2.2.2 2.3
12.5.1931 8.3.1906/ 28.6.1928 (uit Krakau)
Antwerpen Mosciska (Polen)/ Poolse Filipastrasse 13 Krakau Lamorinièrestraat 169 Antwerpen
29.9.1942/ XII/324
9.3.1901/ 27.7.1927483 (uit Krakau)
Krystynopol (Polen)/Poolse Philipstraat 13 Krakau tot 27.7.1927 Boomgaardstraat 312 Berchem vanaf 27.7.1927 zeker tot 13.9.1927 Dixmuidelaan 19 Berchem van 19.7.1930 Dixmuidelaan 45 Berchem van 25.7.1930 tot 30.11.1934 Lamorinièrestraat 169 Antwerpen van 30.11.1934 tot 9.7.1946 Belgiëlei 93, 5e verdieping, Antwerpen (op 1.12.1958)
29.9.1942/ XII/323
2.3.1
koopman in solden (op 27.7.1927) handelaar in diamantpoeder (op 25.8.1927) koopman (op 7.10.1927) diamantkliever (op 7.7.1930; 25.7.1930; 5.9.1930; 3.12.1934) diamantbewerker (op 2.8.1945482) koopman op 1.12.1958 Renée Safir
30.5.1931
Antwerpen/Poolse Lamorinièrestraat 169 Antwerpen op 9.7.1946
-
2.3.2
Rose Safir
5.3.1939
Antwerpen
-
X 1.7.1930 Antwerpen
Lilly Lachter Sarah Esther (Erna) Grunspan480/
zonder beroep (op 7.7.1930; 2.1.1935) Eisig Safir481
10.10.1942/ na 12.10.1942 (werd in Kozel nog geselecteerd voor te werken.)
Auschwitz
10.10.1942/ 1990
?
Figuur 92 Eisig Safir, 2.8.1945 kort na zijn bevrijding uit het concentratiekamp
480
Zij krijgt op 8.6.1928 in Krakau een visum voor België. Op een “Formulaire de renseignements”, een soort verzamelstaat van 24.8.1949 staat “partie le 10.10.42 vers valides: Gare de Kozel, de là à Gogolin (camps de passage) et puis camps de travail.» (DO, Dossier Grunspan, Sara Esther) 481 Zijn vader Josua (Osias) Safir (°Dembitza Polen, 1882) en zijn moeder Rosa Chajes (°Kristinopol Polen, 1882) leven allebei nog in Dembitza Polen op 25.7.1930. 482 Op 2.8.1945 oefent hij zijn beroep nog niet uit, en “leeft van ondersteuning van het Joodsch komiteit”. Op 9.5.1947 krijgt hij van de raad van Economisch Onderzoek inzake Vreemdelingen een gunstig advies voor een beroepskaart voor het uitoefenen van het beroep van diamantklover (eigenwerkmaker), o.a. “aangezien aanvrager van morele en sociale waarde getuigt, dat hij over voldoende kapitaal en vakkennis beschikt”. 483 Ondanks het feit dat Eisig duidelijk maakt dat hij voor onbepaalde tijd in België wil blijven, krijgt hij op 27.7.1927 een visum voor slechts een maand “non prorogeable” met een verbod om hier te werken. Toch vraagt Eisig, eenmaal hier, onmiddellijk op 9.8.1927 een visum aan voor onbepaald verblijf; hetgeen hem op 31.8.1927 wordt verleend.
133 2.4
Itta Grunspan484
1.6.1907
Mosciska (Polen)
X 21.6.1938 Antwerpen 2.4.1= 1.3.1 2.5
Benjamin (Benoit) (Benno) Reichman
29.9.1908
Satu Mare (Roemenië)
Sylvie Reichman
1.11.1939
Antwerpen
-
Chajer (Chaja-Syma) (Hella) Grunspan/
12.11.1908/ 28.6.1928 uit Krakau
Mosciska (Polen)/ Poolse, later Belgische door huwelijk Filippastrasse 13 te Krakau Lamorinièrestraat 169 Antwerpen op 24.4.1939 Van Luppenstraat 10 Antwerpen op 24.3.41 C[o]uperusstraat 10 Antwerpen op 27.12.41 Lamorinièrestraat 169 Antwerpen op 28.8.42 * werd op 12.12.1940 ingeschreven in het jodenregister485
4.9.1943486 XXIIB/563
20.9.1943/ 22.9.1943
Auschwitz
1.9.1912
Antwerpen/ Belgische (vanaf 13.2.1930) Lange Herenthalsstraat 61 Antwerpen op 10.8.1937 Jacob Jordaensstraet 18 Antwerpen op 24.4.1939 Lamorinièrestraat 169 Antwerpen op 1-3-1941 Van Luppenstraat 10 Antwerpen op 1-3-41 C[o]uperusstraat 10 Antwerpen op 29-12-41 Lamorinièrestraat 169 Antwerpen op 2-9-42 *Vervulde in 1932 zijn militaire dienstplicht bij het 3e regiment lansiers. Hij wordt in Auschwitz geselecteerd, krijgt het nummer 172.298488. Verblijft van 26.1.1944 tot 1.2.1944 en van 12.4.1944 tot 27.4.1944 in het Häftlingskrankenbau Monowitz in Auschwitz
12.3.1943489/ XXIII/200
15.1.1944/ 27.4.1944
AuschwitzBirkenau
X 2.6.1939 Antwerpen
484
zonder op 30.7.1928 diamantarbeidster diamantsnijdster op 2.6.1939 Isaïas Altbaum487/ diamantarbeider diamantsnijder op 10.8.1937 diamantbewerker op 2.6.1939
12.9.1942/ X/416 12.9.1942/ X/722
15.9.1942/ 17.9.1942 15.9.1942/ 17.9.1942
Auschwitz Auschwitz
Voor de informatie met betrekking tot Itta Grunspan, Benoit Reichman en Sylvie Reichman, zie bij Reichman, Benoit. DO, Dossier Isaias Altbaum. 486 Jozef Altbaum overleefde de oorlog, en dient in 1958 hij een aanvraag in tot het verkrijgen van de titel van rechtverkrijgende van politieke gevangene [i.c. zijn schoonzuster Chaja-Syma Grunspan] en van de buitengewone vergoeding die daaraan gekoppeld is, die hem geweigerd wordt omdat Jozef slechts de schoonbroeder van de overledene is. Uit de motivering van de beslissing van de Eerste Nederlandse Kamer van de Aanvaardingscommissie van Brussel voor het Statuut van de Politieke Gevangenen en hun Rechtverkrijgenden blijkt dat Chaja-Syma: “aangehouden werd te Antwerpen, op 4.9.1943 om racistische redenen, zodat zij niet voldoet aan de voorwaarden… tot het bekomen van de titel van politiek gevangene; werd gevangen gezet of geïnterneerd van 4.9.1943 tot 20.9.1943. Zij heeft postuum geen recht op de titel van Politieke Gevangene, doch wel op de hoedanigheid van gerechtigde op het statuut.” (DO, Dossier Isaias Altbaum, 11.7.1958) 487 De vader van Isaïas, Salma Aba Altbaum (°Pintchoff, Rusland, 27.10.1887), leurder van beroep, zal op het IVe transport worden gezet met nr. 604. Zijn vrouw Sore Riwe Pertz (°Dvinsk, Rusland, 27.10.1882) niet. Zij is op dat ogenblik wellicht al overleden. Op 2.6.1939 was zij nog in leven. Op 29.7.1937 vraagt de Openbare Veiligheid in een vertrouwelijke nota aan de politie van Antwerpen en aan de rijkswacht om op zeer discrete wijze inlichtingen in te winnen aangaande Izarias Altbaum, die lid van de communistische inrichting “’Prokor’ zou zijn. Op 10.8.1937 schrijft de rijkswacht in haar verslag: “Belanghebbende is socialist, maakt deel uit van de Joodsche Arbeiders Vereening, volgens bekomen inlichtingen zou hij eens aanwezig zijn geweest op een vergadering van “prokor” zonder er nochtans lid van te zijn. Hij zou deze vereeniging nooit gesteund hebben. Zijn aanwezigheid op deze vergadering zou alleen uit belangstelling geweest zijn. Hij is van goed gedrag en door de leden van de rijkswacht nooit opgemerkt op politieke vergaderingen van omtewerpenden (?) aard.” “Altbaum Isaias…. a été mis au travail forcé dans le nord de la France (O.T.). Il figure sur les listes de salaires (établis par quinzaines) de la firme ‘Max Pruh » du 12.7.42 au 17.10.42, et de la firme « Julius Berger » du 1.11.42 au 12.12.42. Source : Documents originaux de la Banque de Paris et des Pays-Bas. (DO, Dossier Isaias Altbaum, 20.10.1960) 488 DO, Dossier Isaias Altbaum. Op een inlichtingsblad van het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin staat : “D’après les documents originaux du camp d’Auschwitz et les témoignages de prisonniers rapatriés, il apparaît que la série des n°s matricule de 172.296 à 172.345 a été attribué aux déportés (hommes) par le convoi XXIII..» Als bron en referentie wordt opgegeven : Registre original du Krankenbau Monowitz.(DO, Dossier Isaias Altbaum) 489 DO, Dossier Isaias Altbaum. Na een maand in voorhechtenis te hebben gezeten, staat in een “Strafverfügung und Haftbefehl” van 19.4.1943 te lezen dat Isaias Altbaum tot 6 maanden wordt veroordeeld wegens “Urkundenfälschung” en wordt als volgt gemotiveerd: 485
134 2.5.1
Jacques Sylvain Altbaum490
20.2.1943
2.6
Lea (Lina) Grunspan
10.4.1910/ 28.6.1928 (uit Krakau491)
2.7
zonder (op 30.7.1928; 2.10.1941) Isaak (Edek) Grunspan/
2.8
diamantarbeider/ diamantkliever op 25.9.1941 Mozes (Monek) Pinkas Grunspan493
Lamorinièrestraat 169 Antwerpen op 2-9-42 Mosciska (Polen)/ Poolse Filippastrasse 13 Krakau * Zij laat zich inschrijven in het jodenregister: nr. 2631 of 2651(?) Lamorinièrestraat 169 Antwerpen (op 30.6.1928 en zeker tot 2.10.1941)
4.9.1943 XXIIB/564 21.8.1942/ V/949
20.9.1943/ 22.9.1943 25.8.1942 27.8.1942
Auschwitz
30.11.1911/ 28.6.1928
Mosciska (Polen)/ Poolse Filippastrasse 13 Krakau Lamorinièrestraat 169 Antwerpen * Hij laat zich inschrijven in het jodenregister: nr. 1652 Met een “Bericht van vertrek” van 7.5.1942 wordt hij vanaf 17.12.1941 geschrapt uit het bevolkingsregister van Antwerpen. Men stelt blijkbaar vast dat hij uit de Parochiaanstraat 1 vertrokken is zonder een nieuw adres op te geven.
-
1950
New York492
3.5.1915/ 28.6.1928495
Praag (Tjechoslowakije)/ Poolse Lamorinièrestraat 169 Antwerpen vanaf 30.7.1928 * Op 5.12.1933 krijgt hij (net zoals zijn zuster Itta) een boete van 5,60fr van de Brugse politie voor zeebaden * Is (op 9.10.1941) ingeschreven in het jodenregister, maar de nummer staat er niet bij vermeld
28.10.1942/ XVI/490
31.10.1942/ 3.11.1942
Auschwitz
Auschwitz
zonder op 30.7.1928 diamantkliever op 9.10.1941494
“Der Bestrafte ist am 7.12.1942 aus dem Lager Israel I bei Dannes, das der Organisation Todt zum Arbeitseinsatz zur Verfügung steht, geflüchtet und lernte auf seiner Flucht nach Antwerpen einen unbekannten Belgier kennen, der ihm die Identitätskarte des Jan Henri Pauwels Nr. A 39303, ausgestellt in Antwerpen, am 7.7.1942 für einen Preis von 1.000 .- bfrs. verkaufte. Diese Identitätskarte hatte der vorgenannte Pauwels kurz vorher verloren. Der Bestrafte verfälschte diese Identitätskarte indem er das Geburtsjahr auf 1912 abänderte, und sein Lichtbild einklebte. Bei seiner am 12.3.1943 erfolgten Festnahme versuchte er sich mit diesem verfälschten Papier als arischer belgische Staatsangehöriger auszugeben. Er hat somit in rechtswidriger Absicht eine auslänsiche öffentliche Urkunde (welche zum Bewesie von Rechten oder Rechtverhältnissen von Erheblichkeit ist) verfälscht und von derselben zum Zwecke einer Täuschung Gebrauch gemacht.” Isaias Altbaum heeft deze feiten bekend. (DO, Dossier Isaias Altbaum). Op 25.10.1960 wordt er een attest opgemaakt “pour servir à l’introduction d’une demande d’indemnité de réparation ». Daarin staat : « Sur base de notre documentation, nous certifions que le nommé Altbaum Isaias, né le 1.9.1912 a été arrêté le 12.3.1943 et incarcéré dans les prisons suivantes : prison d’Anvers du 12.3.1943 au 27.4.1943 ; prison de St.Gilles du 27.4.1943 au 30.4.1943 et à la prison de Merxplas du 30.4.1943 au 18.9.1943. Il a été condamné le 19.4.1943 par le Tribunal de la Feldkommandatur 520 à Anvers, à 6 mois de prison pour faux en documente. Le 18.9.1943, il a été mis à la disposition de la Sicherheitsdienst d’Anvers et réincercér à la prison de cette ville du 18.9.1943 au 30.9.1943, date de son transfert au camp de Malines, d’où il a été déporté pour le camp de concentration d’Auschwitz le 15.1.1944. Il a séjourné au « Revier » du camp de Monowitz du 26.1 au 1.2.1944 et du 12.4.1944 au 27.4.1944 (matricule : 172.298). Il est décédé en un lieu inconnu le 27.4.1944, suivant jugement déclaratif de décès rendus à Anvers le 20.4.1956. » (DO, id.) Dat betekent dat hij op 27.4.1944 in het lazaret gestorven is, of aldaar geselecteerd werd om te worden vergast. De broer van Isaïas Altbaum is Jozef Altbaum, (°Antwerpen, 9.2.1933). Jozef overleefde de oorlog. In 1958 dient hij een aanvraag in tot het verkrijgen van de titel van rechtverkrijgende van politieke gevangene [i.c. zijn broer, Isaias Altbaum en zijn schoonzuster Chaja-Syma Grunspan] en van de buitengewone vergoeding die daaraan gekoppeld is, die hem geweigerd wordt omdat Jozef geen deel uitmaakte van het gezin van Isaias, gedurende de 5 laatste jaren voor diens overlijden. Uit de motivering van de beslissing van de Eerste Nederlandse Kamer van de Aanvaardingscommissie van Brussel voor het Statuut van de Politieke Gevangenen en hun Rechtverkrijgenden blijkt dat Isaias “werd een eerste maal aangehouden te Antwerpen, op 14.7.1942 om racistische redenen, zodat hij niet voldoet aan de voorwaarden… tot het bekomen van de titel van politiek gevangene; werd een tweede maal aangehouden op 12.3.1943 omdat hij het concentratiekamp Dannes-Camiers ontvlucht was en tevens omdat hij zijn paspoort had vervalst om te ontkomen aan de vervolgingen van de Duitsers; dat de tweede reden van aanhouding evenmin recht heeft op de titel van politieke gevangene; werd gevangen gehouden of geïnterneerd wegens bovenvermelde redenen te Dammes-Camiers: van 14.7.1942 tot 7.12.1942; te Antwerpen, Merksplas, Mechelen en Monowitz, van 12.3.1943 tot 27.4.1944. Hij heeft postuum geen recht op de titel van Politieke Gevangene, doch wel op de hoedanigheid van gerechtigde op het statuut.” (DO, Dossier Isaias Altbaum, 11.7.1958). 490 Niemand van de familie wist van het bestaan van dit kindje af! 491 Dezelfde dag als haar zuster Sarah Esther Grunspan. 492 Edek stierf aan leverkanker. E-mail van Sylvie Lednicer-Reichman van 17.7.2005.
135
1.5 JUDENTRANSPORT XX496 Boortmeerbeek, een klein Brabants dorpje langs de spoorlijn Mechelen-Leuven, in de nacht van 19 april 1943. Drie jonge mannen [de jood Youra Livschitz, de communist Jean Franklemon en student Robert Maistriau497] brengen er met enkele rode lantaarns Konvooi XX, een deportatietrein naar Auschwitz tot stilstand. Als de trein stopt, volgt er een doodse stilte. “We zijn helemaal gek geworden hè”, fluistert een van de drie, en loopt naar een wagon...
Figuur 93 Youra Livschitz (Marion Schreiber, Stille rebellen)
Figuur 94 Jean Franklemon (Marion Schreiber, Stille rebellen)
Figuur 95 Robert Maistriau (Marion Schreiber, Stille rebellen)
Meer dan tweehonderd mensen zullen uiteindelijk ontsnappen aan het gruwelijk lot dat hen wachtte aan het eind van de lijn, Auschwitz. Zelfs de drie mannen wisten destijds niet exact welke verschrikkingen de naam van het Poolse concentratiekamp later zou prijsgeven. “Dat mensen er bij honderdduizenden werden vermoord, dat konden we ons gewoon niet voorstellen”. Wat Auschwitz was? “On ne savait pas très bien”. Lang niet iedereen was zo slecht ingelicht. Al in de lente van 1941 meldde het Pools verzet aan de geallieerden dat er in de kampen massamoorden werden gepleegd en dat de omstandigheden er onmenselijk waren. In 1942 speelden ze Washington zelfs precieze cijfers door: 520.000 mensen
493 Heel eigenaardig bestaat er een “Bericht van vertrek” van 20.4.1948 waarin staat dat Moses Pinkas Grunspan wordt uitgeschreven uit het bevolkingsregister van de stad Antwerpen en bij zijn nieuw adres staat “Amerika (Adres onbekend)”. Zo’n document, maar dan gedateerd op 22.4.1948 bestaat er ook van zijn vader Jecheskel Joel Grunspan. Waarschijnlijk heeft men zich verkeerdelijk laten leiden door het feit dat Dobe Grunspan-Thaler inmiddels naar de Verenigde Staten was geëmigreerd. 494 Op een inlichtenstaat van 9.10.1941 staat: “ Is diamantkliever van beroep en voorziet alzoo in zyn onderhoud.” 495 Op een Inlichtingenstaat van 9.3.1931 staat dat hij met zijn moeder naar België is gekomen.
496
De algemene informatie komt uit DVD Judentransport XX, Eye2Eye Media Productie, 2003. We hebben ervoor gekozen om de overval op het XXste transport te behandelen bij de slachtoffers, en niet bji de redders, omdat wij zelf geen origineel onderzoek hebben gedaan naar die redders, en omdat het ons vooral te doen was om de slachtoffers die op die bewuste trein zaten. Wie echter het boek van Marion Schreiber, Stille rebellen, zou lezen, kan op basis van de daarin verzamelde informatie wel een ethische analyse maken van de drie redders. M. SCHREIBER, Stille rebellen. De overval op de 20e deportatietrein naar Auschwitz, Amsterdam – Antwerpen, Atlas, 2001 (repr. 2002). 497 Youra Livschitz werd verraden, aangehouden, gefolterd en ontsnapte uit de kelders van SS-centrale aan de Louizalaan te Brussel, probeerde samen met zijn broer Alexandre naar Engeland te vluchten maar de vluchtroute werd verraden; ze werden naar Breendonk overgebracht en Youra daar op 17 februari 1944 door een vuurpeleton geëxecuteerd, een week na zijn broer. Jean Franklemon werd door dezelfde persoon verraden en op 3 augustus 1943 gearresteerd. Ook hij werd naar Breendonk gebracht en later naar het concentratiekamp Oranienburg/Sachsenhausen gedeproteerd. Hij overleefde als bij wonder de dodenmars die de SS de nagenoeg verhongerde en totaal verzwakte kampgevangenen op het laatste liet maken. Hij overleed in 1977 in de DDR. Robert Maistriau werd pas in maart 1944 gearresteerd, ook naar Breendonk gevoerd en vervolgens naar Buchenwald gedeporteerd. Hij overleefde ook nog het kampen van Dora en Harzungen en werd tenslotte in Bergen-Belsen door de Amerikanen bevrijd. In 2006 verkeerde hij weliswaar in een slechte gezondheidstoestand, maar was hij wel nog steeds in leven. Zie M. SCHREIBER, Stille rebellen, p. 260-279.
136 waren vergast, van de 65.000 Russische krijgsgevangenen waren er nog 100 in leven. Er gebeurde niets. Niet alleen kwam er geen militaire actie, informatie over de kampen werd terzijde gelegd. De transporten naar de uitroeïngskampen waren nooit een prioriteit. Noch voor de geallieerden noch voor de Europese verzetsgroeperingen. De strijd tegen de Duitsers ging voor. Toen Robert Maistriau en zijn twee makkers bij het verzet het idee van een aanval op een konvooi lieten vallen, kregen ze te horen dat het hele plan waanzin was. Op 19 april 1943 vertrok Konvooi XX met 1631 mensen vanuit de Mechelse kazerne Dossin naar Auschwitz. Een datum die in de historische annalen herinnerd wordt als de dag van de tweede opstand in het getto van Warschau, waarbij 56.000 joden werden omgebracht. Dat weten de betrokkenen niet. De verzetsgroeperingen en velen op de trein weten wel ‘dat er iets gaat gebeuren met het XXste Konvooi’ ”498. Na de ervaringen met konvooi nr. 19, meende het Berlijnse RSHA dat de veiligheidsmaatregelen verscherpt moesten worden: “Alle gaten waardoorheen men kon ontsnappen moesten worden gedicht. Volgens een nieuw decreet moesten vanaf nu ook in België alleen nog vensterloze veewagens worden voor het transport van de joden”499. “In de Mechelse Dossinkazerne, waar de nazi's vanaf 1942 de Belgische joden samenbrengen voor deportatie naar de kampen, zijn voorbereidselen getroffen voor de ontsnapping. Er is materiaal in de wagons gesmokkeld, “maar de trein reed snel, veel te snel”. Diegenen die konden ontsnappen doken onder bij de bevolking, “In totaal vluchtten 231 gedeporteerden die negentiende april 1943 voor het bereiken van de Duitse grens uit het konvooi. Drieëntwintig joden stierven bij hun vluchtpoging onder de kogelregen van de bewakingsploeg of door een ongelukkige val” 500. Van de mensen uit ons verhaal slaagt er één in om op deze wijze te ontsnappen, nl. Igo of Israel Gross (X/1265).
Figuur 96 Igo Gross, soldaat in het Oostenrijks leger, ca. 1917 (Archief Edith Hönig)
Figuur 97 Igo Gross, 30.11.1939 (DV)
Figuur 98 Igo Gross, New York, 1958 (Archief Edith Hönig)
Alle anderen, zijnde de grootvader van Sylvieke, Ludwig Reichman (XX/311) en zijn tweede echtgenote, Feiga Reichman-Glatt (XX/312), zijn dochter Myriam Grosz-Reichman (XX/454) en haar drie kinderen Paula Grosz (XX/455), Alexander Grosz (XX/455) en Anni Grosz (XX/457), Hersch Nadel (XX/1036), Sofia Bremer-Bremer (XX/1235), Karin Bremer (XX/1237) keren slagen er niet in (of durven niet) te ontsnappen en komen allemaal om in Auschwitz. Jonas Polak (XX/1235) ontsnapt niet, maar overleeft Auschwitz wel501. 498
M. SCHREIBER, Stille rebellen. p. 263. Ibid., p. 183. 500 Ibid., p. 263. 501 Hij legt o.a. in het kader van het proces tegen Debra nog een getuigenis af over de feiten die zich bij Hendrickx hebben afgespeeld. Zie verder. (Strafdossier Debra, Archief Auditoraat Generaal) 499
137
2. DE DODEN
Figuur 99 Gedenkplaat aan het station van Boortmeerbeek. Van 4.8.1942 tot 31.7.1944 deporteerden de nazi’s over deze spoorlijn 24.906 joden en 351 zigeuners van de Dossinkazerne te Mechelen naar Auschwitz. 1205 overleefden (Archief Jan Maes)
Op een transportlijst van de Dossinkazerne naar Auschwitz die bewaard is gebleven vinden we de namen terug van diegenen die in de nacht van 30 op 31 januari bij Klaas Sluys werden opgepakt: 1036. Nadel Hersch
25.4.98 Neu Sandez
stl.
Polsteerer
Figuur 100 Hersch Nadel op (een fragment van) de transportlijst naar Auschwitz (JMDV)
454. 455. 456. 457.
Grosz-Reichman Maria Grosz Paula Grosz Alexander Grosz Annie
18.11.02 Satu Mare 16.1.26 Antwerpen 3.7.28 Antwerpen 26.10.29 Antwerpen
stl.502
Hausfrau
stl.
Schülerin
stl.
Schüler
stl.
Schülerin
Figuur 101 Gezin Grosz op (een fragment van) de transportlijst naar Auschwitz (JMDV) 502
Stl. staat voor “Statenloss”. Ongeacht de nationaliteit moest “statenloos” worden ingevuld.
138
2.1 HERSZ NADEL EN ZIJN FAMILIE503 Hersz Nadel werd geboren op 25 april 1898 te Neu Sandez (Polen), Polsterer (= garnierder of stoffeerder), getrouwd met Estera Neuman, staatloze van Poolse afkomst. Nadat hij eerst een tijd door Jeanne Schuyten (en collega’s) verborgen was geweest in het Stuivenbergziekenhuis, kwam hij – toen het te gevaarlijk werd – op 28 januari 1943 toe bij Klaas Sluys, waar hij drie dagen later zou worden gearresteerd. Pas op 5 maart 1943 wordt hij naar Mechelen overgebracht504. Hij werd op 19 april 1943 met het XXste transport onder nummer 1036 weggevoerd naar Auschwitz. Waarschijnlijk werd hij daar onmiddellijk bij aankomst naar de gaskamers gestuurd (geen stamnummer, geen overlijdensakte). Hersz Nadel was getrouwd met Estera Neuman (°Chechanow, Polen, 31.3.1894). Zij bezat de Poolse nationaliteit, totdat de nazi's haar als statenloos beschouwden. In de loop van het jaar 1939 is zij van Duitsland naar België gekomen. Ze had zich in Antwerpen gevestigd. Haar opeenvolgende adressen zijn - Antwerpen, Wipstraat, 30 - Antwerpen, Rolwagenstraat, 8 vanaf 10.4.1941 [na terugkeer van de deportatie naar Limburg] - Antwerpen, Provinciestraat, 226, vanaf 23.6.1941 - Antwerpen, Provinciestraat, 125, vanaf 2.4.1942. Ze werd in het Jodenregister op 17 december 1940 ingeschreven. Klaarblijkelijk werd zij samen met haar zoon Manfred tijdens de eerste grote Antwerpse razzia in de nacht van 15 op 16 augustus 1942 van haar bed gelicht. Zij werd dan naar het SS-Sammellager für Juden gebracht en op de deportatielijst van het vierde konvooi geregistreerd onder het nummer 695. Zij werd op 18 augustus 1942 naar Auschwitz-Birkenau gedeporteerd. Er bestaat ook geen overlijdensakte te Auschwitz op haar naam. Wij veronderstellen dus dat zij onmiddellijk na haar aankomst vergast werd, maar wij kunnen het niet met zekerheid bevestigen. (JMDV) We hebben net zoals met de familieleden van Edith Hönig het dossier van Nadel Hersz volledig samengevat. Het is een heel trieste geschiedenis. Zo had Hersz Nadel al gevangen gezeten in het concentratiekamp van Dachau, en heeft hij hemel en aarde moeten bewegen om niet door de Belgische autoriteiten terug over de grens met Duitsland gezet te worden. Hij had immers geen geldige papieren. Hij was al zolang uit Polen weg en hij woonde al zolang in Duitsland, dat de Polen hem niet meer als Pool beschouwden en hem dus ook geen papieren wilden geven om daarmee naar de Verenigde Staten te kunnen emigreren. Maar dankzij dit dossier ontdekten we ook dat er een zoon, Max Nadel de oorlog had overleefd. Hijzelf was inmiddels overleden, maar zijn echtgenote Hana Gnasic leeft nog wel. Ik vond haar met de hulp van de Israëlische Ambassade in Brussel terug. Zij en haar overleden echtgenoot hebben altijd gedacht dat Hersz Nadel was opgepakt in het Stuivenbergziekenhuis. Voor haar maakte het een wereld van verschil te weten dat er nog mensen als Jeanne, Klaas en Julia zijn geweest die haar schoonvader hebben geprobeerd te redden. Zij hebben altijd gedacht dat Hersz Nadel in het Stuivenbergziekenhuis was opgepakt. Haar dochter Ilana, die lesgeeft aan lagere schoolkinderen, mailde mij hetvolgende: “I'll have to tell you that I came back to school - the first thing in the morning I told my children about you, and the entire story. They set on the chair=silencely, ataintoindly, and listened to my amazing story”505. Hana Gnasic heeft – als joodse – de oorlog overleefd door te werken voor mevrouw KornerDegrelle, een zuster van de Waalse SS-Obersturmbannführer bij de Waffen-SS Léon Degrelle. Wanneer mijnheer Korner ontdekte dat zij joods was, heeft hij haar niet aangegven. Integendeel, ze slaagde er zelfs in haar moeder door de familie Korner te laten aanwerven als keukenhulp506. Haar vader, Elias Gnazik (XX/1146), is eveneens een van die moedigen die uit de rijdende trein van het XXe transport sprongen om te ontsnappen en die op die wijze de oorlog overleefden.
503
Een deel van de informatie is afkomstig van het JMDV te Mechelen. Nadel zal ondervraagd zijn geweest om uit te vissen waar hij al die tijd zat ondergedoken. Hij heeft blijkbaar niets gelost, want Jeanne Schuyten bijvoorbeeld komt niet in de problemen. 505 E-mail van Ilana Borsuk-Nadel van 28.10.2005. 506 Telefonisch gesprek met Hanna Gnasic van 24.10.2005; E-mail van Ilana Borsuk-Nadel van 14.11.2005. 504
139
Datum van het feit
Aard van het Document en relevante informatie
Archief en datum document
Nr. foto
Hersz (Herman) Nadel507, (°Neu-Sandez of Novesoncz, Polen, 25.4.1898-†Auschwitz, 22.4.1943), Poolse nationaliteit, Garnierder op 30.11.1941 X mei 1927 te Berlijn Estera Neumann (°Cieszanow of Chechanow, Polen, 31.3.1894†Auschwitz, 20.8.1942), Poolse nationaliteit, zonder beroep op 30.11.1941 Zoon: Max Nadel508 (°Berlijn, Duitsland, 15.4.1924-†RamatGan, Israel, 19.2.2003) Poolse nationaliteit, kleermakerleerling op 18.7.1941, tailleur op 29.6.1942, app. culture maraichere op 24.3.1945 Zoon: Manfred Nadel (°Berlijn, Duitsland, 20.7.1925†Auschwitz, ?) Poolse nationaliteit, zonder beroep op 24.7.1942
507
Figuur 102 Hersz Nadel, 30.11.1939 (DV)
Figuur 103 Estera Neumann, 15.3.1939 (DV)
Figuur 104 Max Nadel, 30.11.1939 (DV)
Figuur 105 Manfred Nadel, 7.9.1940 (DV)
Hersz Nadel is de zoon van Mendel Nadel (°Neu-Sandez of Novesoncz, Polen-†Neu-Sandez, Polen,1931) en van Lea Lux (°Neu-Sandez of Novesoncz, Polen-†Neu-Sandez, Polen, 1931) 508 Max Nadel huwt op 8.8.1945 in Brussel met Hanna Gnazic (°Gelsenkirchen, Duitsland, 28.4.1924) “tailleuse” met de Poolse nationaliteit. Zij is de dochter van Elias Gnazik (°Kalisz, Polen, 25.4.1895) kleermaker, en Chava Ehrlich (Kalich, Polen, 14.2.1898). Na de Eerste Wereldoorlog verhuisden zij naar Duitsland. In 1928 kwamen zij in België toe. Elias werd op 12.3.1943 in de Dossinkazerne geïnterneerd met het nummer 1146 (JMDV) en was een van diegenen die op 19.4.1943 van de trein van het XXste transport naar Auschwitz kon springen. Hij zat dus op hetzelfde transport als Max’ vader, Hersz Nadel, met nummer 1036. Hij werd nadien niet meer gearresteerd. Vader, moeder en dochter overleefden alledrie de oorlog. Hanna werkte tijdens de oorlog bij mevrouw Korner, de zuster van Leon Degrelle. Toen zij te weten kwam dat Hanna joodse was, heeft ze haar niet aangegeven. E-mail van Ilana Borsuk-Nadel van 14.11.2005. Max is inmiddels overleden, maar Hanna leeft nog. Na hun huwelijk emigreerden zij in september 1945 naar “Palestina”. Ze kregen twee dochters, Esther (Tiberiade, Israel, 7.8.1946) en Ilana (Petach-Tivka, Israel, 8.8.1955). Beiden zijn gehuwd.
140 7.3.1939
Hersz, Estera en Manfred komen samen België binnen.
8.3.1939
Hersz stuurt een getypte brief aan de Minister van Justitie: Je, soussigné Nadel Hersch, ainsi que ma femme Neumann Estera et mon enfant Nadel Manfred, réfugiés allemands, me permets par la présente de vous demander la permission de séjourner provisoirement en Belgique en atttendant notre émigration en USA. Ayant habité à Berlin depuis 20 ans, j’ai été expylsé de l’Allemagne comme étranger. Les autorités polonaises ont refusé mon entrée en Pologne prétendant que je suis devenu apatride. Pour échapper aux persécutions de la Gestapo et au camp de concentration, j’ai dû m’enfuir et je me suis réfugié avec toute ma famille en Belgique ; J’ai déjà fait les démarches nécessaires pour obtenir le droit d’entrer en Pologne, où j’espère pouvoir attendre mon émigration définitive vers les Etats-Unis, dont j’ai l’affidavit pour ma famille et pour moi. Si les autorités polonaise me refusaient cette permission, je voudrais attendre dans le pays mon départ d’outre-mer. Je possède des moyens suffisants pour pouvoir subsister sans devoir travailler. » De Openbare Veiligheid vraagt aan de Duitse Openbare Veiligheid om inlichtingen omtrent Hersz, zoon van Mendel Nadel en Lea Lux. Hij is op 7.3.1939 België binnengekomen, en geeft Berlijn, Lotheringenstrasse nr. 16 op als vorig adres. Zij hebben bij aankomst geen paspoort, geen visa. Op de vraag : Is hij politiek uitgewekene, antwoordt hij: “Ja, zie bijgaand schrijven.” Woont met zijn gezin in België. Is garnierder van beroep doch oefent dit alhier niet uit. Verklaart geld te bezitten om in het onderhoud te voorzien. Hij is voornemens om tot juli of augustus in België te blijven tot zijn naar Amerika kunnen vertrekken. Zij gaan hier van hun geld leven. Belanghebbenden verklaren hun nationaliteit verloren te hebben doch kunnen hiervan geen bewijzen voorleggen. Werden diensgevolgens in bezit gesteld van een reiswijzer Model B, geldig tot 10 april 1939. Het Comité Anversois pour les Refugiés Juifs schrijft een brief naar de Openbare Veiligheid: “En nous référant à votre lettre du 23 mars 1939, concernant la situation des réfugiés venant d’Allemagne, d’origine polonaise mais provisoirement sans passeport valable nous nous permettons de vous écrire au sujet des personnes énumérées ci-après, qui nous prient d’intervenir pour eux auprès de vous, afin que leurs autorisations de séjour provisoire en Belgique soient prorogées pour quelque temps.” En dan volgt er een hele lijst met namen waaronder “Nadel Hersz et son épouse Neumann Estera… échéant le 10 avril 1939.” “Toutes ces personnes ont fait des démarches auprès du
12.3.1939
15.3.1939
7.4.1939
DV, NH & EN, 15.3.1939 DV, HN, 8.3.1939
045 056
DV, NH, 22.3.1939
038
DV, NH, EN, 15.3.1939
045
DV, NH, 7.4.1939
042
050
141
10.4.1939
10.4.1939 22.4.1939 3.5.1939
10.5.1939
11.5.1939
4.6.1939
509
Consulat de Pologne à Anvers, afin de recevoir des passeports valables, leur permettant de retourner en Pologne pour y attendre leur émigration définitive outremer. Vous Belgique êtes pas sans savoir que les Autorités Polonaises ne donnent ces passeports qu’après enquête préalable en Pologne, de sorte que toutes ces personnens restent pratiquement sans papiers pendant la période de cette enquête. Nous nous permettons de vous remettre sous ce pli les certificats confirmant que les intéressés ont fait les démarches nécessaires auprès des autorités Polonaises. Nous espérons vivement que vous voudrez bien prendre en considération la situation intérimmé de ces personnes et que vous leur accorderez pendant quelque temps encore une autorisation de séjourner dans le pays.” De politie van Antwerpen (van de 6e wijk) maakt een verslag op waarin staat dat Estera nog steeds woonachtig is alhier Wipstraat n°30. Idem voor Hersz N.a.v. de inlichtingenstaat van 15.3.1939 maakt de Openbare Veiligheid een verslag op betreffende Hersz Nadel. De Duitse Politie antwoordt aan de Belgische Openbare Veiligheid: “Vorseitige Angaben sind mit den hier befindlichen Unterlagen übereinstimmend. Als bestraft wird N. hier nicht geführt.” De Openbare Veiligheid schrijft aan de Antwerpse Politie een nota: “Naar aanleiding van uw bulletijn … dd 15 maart 1939 heb ik de eer u te berichten dat de echtgenoten Hesz, Nadel-Estera Neumann, zich in België op de hoedanigheid van uitgewekene niet kunnen beroepen. Aangezien zij de Poolsche nationaliteit bezitten, staat het hun vrij naar Polen weer te keeren en er, desvoorkomend het ogenblik hunner uitwijking af te wachten. Aangezien de belanghebbende eene officieele verklaring overgelegd hebben waaruit blijkt dat zij een Pools paspoort hebben aangevraagd wordt U gemachtigd hun reiswijzer met een maand te verlengen d.i. 10 juni 1939. In ieder geval zal u belanghebbende dienen te verwittigen dat zij er niet toe gemachtigd zijn zich in België te vestigen en dat hun de verlenging hun wordt verleend om hun de gelegenheid te geven naar een ander land uit te wijken of naar Polen terug te keeren.” Een nota van de Openbare Veiligheid aan de “Président du Comité Anversois pour les Réfugiés Juifs, Lange Leemstraat 155 Antwerpen” : “Comme suite à votre lettre du 7 avril dernier concernant les époux Nadel Hersz-Neumann, Estera … j’ai l’honneur de vous faire savoir que M. Le Commissaire en Chef de police d’Anvers a été autorisé à proroger la durée et validité de la feuille de …. Des prénommés jusqu‘au 10 juin 1939. Je crois utile de vous signaler que ce délai est accordé aux intéressés pour retourner en Pologne ou pour émigrer dans un autre pays.” Hersz509 en Estera schrijven een brief aan de administratie van de Openbare Veiligheid waarin staat : “Je me permets
De brief is wel enkel ondertekend door Estera, niet door Hersz.
DV, EN, 10.4.1939
037
DV, NH, 10.4.1939 DV, NH, 22.4.1939 DV, NH, 3.5.1939
044
DV, NH, 10.5.1939
041
DV, NH, 11.5.1939
040
DV, HN & EN,
029
043 039
142
11.6.1939
11.7.1939 17.7.1939
7.8.1939
de me référer à la lettre collective du 7 avr.éc. par laquelle le Comité Anversois pour les Réfugiés Juifs vous aprié de m’accorder une prorogation de séjour, que vous avez bien voulue nous accorder jusqu’au 10 juin pr. Entretemps je me suis adressé à maintes reprises au consulat polonais d’Anvers pour savoir si une décision du Ministère de l’intérieure de Varsovie est déjà parvenue à mon sujet. Je dois encore patienter quelque temps car les actes ne sont pas encore arrivés. Je fais des démarches pour pouvoir émigrer vers les EtatsUnis, dont je possède un affidavit et je partirai dès que faire se pourra. Je vous prie donc vouloir m’accorder un séjour provisoire dans le pays jusqu’à mon départ définitif… De politie van Antwerpen (van de 6e wijk) maakt een verslag op waarin staat dat Hersz “nog niet vertrokken is en nog steeds verblijft alhier Wipstraat n°30”. Hersz krijgt van het Amerikanisches Generalkonsulat Verein bericht dat zij op een wachtlijst staan. Hersz en Estera schrijven een brief aan de administratie van de Openbare Veiligheid voor een verlenging van hun verblijf in Antwerpen die nu was vastgelegd op 10.6.1939. “Voici les raisons qui auraient peut-être en faveur d’une suite favorable de la requête présente : C’est dans des circonstances vraiment tragiques que nous avons été forcé de quitter précipitamment l’Allemagne et fuir vers la Belgique. –En effet, c’est dans des souffrances indicibles que j’ai passé un nombre des mois dans le camp de concentration à Dachau, d’où j’ai été libéré un jour à condition et sous menace de mort de quitter avec ma famille sur le champ l’Allemagne. Nous sommes à présent dans l’impossibilité absolue de nous rendre en Pologne, ce pays, que nous n’avons plus vu depuis 30 ans et d’où la dénaturalisation doit nous parvenir dans les jours prochains. Il est de la plus grande importance d’autre part de vous signaler, que nous sommes en possession, ceci avec preuves à l’appui, des documents d’immigration aux Etats-Unis se trouvant au Consulat d’Anvers. – L’autorisation pour entrer dans ce pays nous parviendra nul doute dans le courant de cette année. Dans l’intention de corroborer cette déclaration qu’il me soit permis pour ce fin de joindre à la présente notre No. De l’Enregistrement ainsi que le lettre de Londres du German Jewish Immigration Department, d’où il ressort que nous nous donnons la peine d’entrer entretemps et si possible à Londres, mais où nous pouvons nous rendre seulement au moment de l’obtention de l’autorisation pour les Etats-Unis. Il n’est pas non plus à sous-estimer le fait, également avec preuves à l’appui, que nous vivons UNIQUEMENT de notre propre avoir sans importuner donc l’une ou l’autre institution officielle ni le Comité même… » Voorstel : “Prière au 1er bureau de donner les ordres nécessaires pour la mise en demeure de quitter le Royaume dans un délai de 30 jours avec ordre d’arrestation. Lors de l’arrestation éventuelle de l’intéressé, le 3e bureau donnera les instruction nécessaires à la prison pour le transférér, par correspondance extraordinaire, avec sa famille, à la frontière allemande.
4.6.1939
DV, HN, 11.6.1939
026
DV, HN, 11.7.1939 DV, HN & EN, 17.7.1939
031
DV, HN, 7.8.1939
035
030
143 8.8.1939
Zomer 1939
Zomer 1939
21.8.1939
30.8.1939
26.9.1939
510
Hetzelfde verslag, maar hier staat in de kantlijn hetvolgende geschreven : Ressertissants polonais, ont obtenu un délai d’un mois, ayant produit l’attestation des autorités polonais, certifiant qu’un passeport était demandé. Ils ne sont pas partis. Proposition : Délai 30 jours pour partir avec … transfert frontière. A exécuter par le 3e …, les intéressés étant accompagnée de 2 jeunes enfants. » 8.8.1939 De Openbare Veiligheid geeft de politie van Antwerpen de opdracht om Hersz en Estera te laten weten dat zij niet gemachtigd zijn hun verblijf in België na 20.9.1939 te verlengen. In voorkomend geval, verzoek ik U reiswijzer model B waarvan zij houder zijn in overeenstemming hiermede te verlengen. Gelieve de echtgenoot mede te deelen dat hij zal worden aangehouden om over de grens te worden gezet indien hij het land te gepasten tijden niet verlaat. Na afloop van den gestelden termijn, verzoek ik U den belanghebbende in de arrondissementsgevangenis te mijner beschikking te doen opsluiten met het oog op zijne uitdrijving. Gelieve mij ten spoedigste bericht te doen geworden van zijn vertrek of van zijne aanhouding. Op 19.8.1939 wordt daar met de hand bijgeschreven: “De belanghebbende dienen uitgenoodigd te vertrekken. Zij dienen tevens te worden bericht dat zij naar de grens zullen worden gebracht indien zij geen gevolg geven aan dit bevel.” De Openbare Veiligheid geeft de politie van Antwerpen de opdracht Hersz en Estera het bevel te geven het Rijk binnen de dertig dagen te verlaten. “Gelieve indien zij op de dit bevel niet ingaat, den echtgenoot te laten aanhouden en ter beschikking van de Openbare Veiligheid in de gevangenis van het arrondissement te laten onderbrengen. Hersz krijgt op 21.8.1939 in de Wipstraat 30 te Antwerpen een kaartje in de bus van het Poolse consulaat in Antwerpen waarop in het Pools staat: “Het Poolse consulaat in Antwerpen informeert dat de aanvraag voor Poolse nationaliteit naar Polen is doorgestuurd en dat het op deze datum nog geen antwoord heeft gekregen. Hoewel het consulaat in deze zaak geen directe zeggenschap heeft, doet het zijn best om de zaak te versnellen.”510 Bericht van verlenging van hun reiswijzer Model B tot 30.9.1939. Hersz schrijft511 een brief aan de administratie van de Openbare veiligheid met de vraag om langer in Antwerpen te mogen blijven : “Puisque notre séjour en Belgique tire à sa fin le 31-91939 et que nous sommes en possession des documents d’immigration pour l’Amérique et que nous avons compté, avec sûreté, recevoir la visa au cours du mois de janvier et février, nous vous demandons de bien vouloir nous accorder le séjour. Aussi nous avions dû tenir compte, les derniers jours, de la dénaturalisation de la Pologne, dont les documents ad hoc sont exposés à la Sûreté Publique. Vu, que toute immigration est suspendue par les dernières
Met dank aan Monika Caban-Benavides van de Europese Comissie voor de vertaling. Volgens zijn schoondochter Chana Gnazik schreef hij deze brief niet eigenhandig. 512 Op die dag valt Duitsland Polen binnen. 511
DV, HN, 11.6.1939
036
DV, HN & EN, Zomer 1939
034
DV, HN & EN, Zomer 1939
033
DV, HN, 21.8.1939
027
DV, HN & EN, 30.8.1939 DV, HN, 26.9.1939
025
022
144 complications politiques nous vous prions de prendre connaissance de notre situation actuelle et de notre vœu. C’est aussi avec grand plaisir que je puis vous faire savoir que je me suis volontairement disposer aux supérieures belges, le 1er septembre 1939512, dont le numéro de ma déclaration est 1925…” 30.11.1939 Hersz Nadel krijgt een (witte) identiteitskaart. Op dat ogenblik woont hij in de Wipstraat 30 te Antwerpen. Op de achterkant van de identiteitskaart staat ook dat hij nadien nog heeft gewoond in de Rolwagenstraat 5 te Antwerpen 2.5.1941 en in Provinciestraat 226 te Antwerpen vanaf 23.6.1941. Esther Neumann krijgt ook een witte identiteitskaart. 22.8.1940 Verklaring van onvermogen. Hersz, garnierder (thans zonder), Estera, zonder beroep, met beide zonen Max (°1924), kleermaker, en Manfred (°1925), scholier, krijgen 8268 fr. steun van de C.V.O.O. per jaar513. 23.8.1940 De geldigheidsduur van het bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister (Model B) afgeleverd 30.11.1939 door het gemeentebestuur van Antwerpen is verlengd tot 30 november 1940. 7.9.1940 Op een Inlichtingsbulletijn voor vreemdelingen laat hij (uit angst of voorzichtigheid) bij de vraag “Is hij politiek uitgewekene?” “Neen” invullen. 5.10.1940 Politieverslag waarin staat dat Manfred nog steeds woonachtig is bij zijn ouders, Wipstraat 30. “Hij oefent geen beroep uit, heeft de Vakschool der Kipdorpvest, alhier, gevolgd als leerling kleermaker, tot in mei j.l. Zijn vader is garnierder van beroep, thans zonder, deze ontvangt 159 fr. per week steun van de C.V.O.O. Nopens zijn gedrag, zedelijkheid en omgang, hebben wij niets ongunstigs kunnen vernemen. 2.1.1941 Hersz, Estera, Manfred en Max (kleermakerleerling) worden ingeschreven in Diepenbeek, Kapelstraat. Zij komen van de Wipstraat 30 in Antwerpen. 2.5.1941 26.5.1941
18.7.1941
Hersz wordt uitgeschreven uit het vreemdelingenregister van Diepenbeek en vertrekt naar Antwerpen, Rolwagenstraat 8. Hersz Nadel wordt ingeschreven in het vreemdelingenregister van Antwerpen, Rolwagenstraat 8. Hij komt van Diepenbeek, Limburg, Kapelstraat 50. Max wordt van ambtswegen uitgeschreven uit het vreemdelingenregister van Diepenbeek, Kapelstraat. Hij gaat naar Schaerbeek, Haeckstraat 545. Max laat zich inschrijven in Schaerbeek, Dupontstraat, 71. Hij komt van Diepenbeek, Wijkstraat, 8.
004 DV, HN, 30.11.1939 005 007
DV, HN & EN, 22.8.1940
017
DV, HN, 23.8.1940
016 058 149
DV, MN, 7.9.1940
057
DV, MN, 5.10.1940
054
DV, HN & EN, 3.1.1941
015 053 146 147 014
DV, HN, 9.5.1941 DV, HN, 7.6.1941
DV, MaxN, 18.7.1941 24.7.1941 DV, MaxN, 24.7.1941 26.11.1941 Max wordt van ambtswege uitgeschreven uit het DV, vreemdelingenregister van Antwerpen, Wipstraat 30. Bij nieuw MaxN, adres staat er : onbekend. 26.11.1941 27.11.1941 Max krijgt een verlenging van zijn bewijs van inschrijving in het DV, vreemdelingenregister. Max woont dan in Schaerbeek, rue MaxN, Dupont, 71. 27.11.1941 30.11.1941 In een “Bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister” DV, HN & staat dat zij wonen in de Provinciestraat 226 te Antwerpen. EN, 513
Commisie van de Openbare Onderstand, het huidige OCMW.
013
146
148
142
143
003
145 29.6.1942
3.7.1942
24.7.1942
31.1.1943
3.3.1943
7.10.1944
Max wordt uitgeschreven uit het vreemdelingenregister van Schaerbeek, rue de Floris, 4. Hij gaat naar Bomal (Brabant), Château de la Ramée. Max wordt ingeschreven in het vreemdelingenregister van Bomal, Chateau Becquevort. Hij komt op dat ogenblik van Schaerbeek, rue Floris, 4. Op 20.7.1942 wordt Manfreds witte identiteitskaart vernieuwd. Zij is geldig tot 20.1.1943514. Hij had de Poolse nationaliteit, en woonde in de Provinciestraat 125. In een attest van de “Administration des Dommages aux Personnes”, een soort verzamelstaat lezen we dat: “Nadel Hersz a été incarcéré à la prison d’Anvers du 31.1 au 5.3.43 date à laquelle il a été transféré au camp de Malines.” Op een “Formulaire de Renseignements” staat dat Hersz pas in [de gevangenis van] Antwerpen is aangekomen op 3.3.1943 en daar vertrokken is op 5.3.1943515. Max wordt uitgeschreven uit het vreemdelingenregister van Bomal, Chateau Bequevoort
14.10.1944 Max Nadel laat zich inschrijven in het vreemdelingenregister van Sint-Gillis, de Mérode, 210. 29.3.1945
24.8.1945
Max Nadel wordt ingeschreven in het vreemdelingenregister van Brussel, rue Vanderhaegen, n° 46, komende van Sint-Gillis, de Mérode, 210. Zijn beroep: “appranti culture maraîchère”. De politie van Brussel schrijft een briefje aan de burgemeester waarin staat “Certifie que d’après les renseignements recueillis par la police, le nommé Nadel Max, né à Berlin, le 15/4/24 demeurant à Bruxelles, rue Vanderhaegen n°46, n’aurait durant l’occupation ennemie, pas failli à ses devoirs de bon citoyen.
30.11.1941 DV, 141 MaxN, 29.6.1942 DV, 140 MaxN, 3.7.1942 DV, MN, 051 24.7.1942 DO, HN, 21.4.1958
737 738
DO, HN, 1958
745
DV, MaxN, 27.12.1944 DV, MaxN, 7.4.1945 DV, MaxN, 7.4.1945 DV, MaxN, 24.8.1945
137
135
135
134
2.2 MYRIAM GROSZ-REICHMAN EN HAAR DRIE KINDEREN: PAULA, ALEXANDER EN ANNI Myriam (Marie) Reichman werd geboren op 18 november 1902 te Satu Mare in Roemenië. Zij werd een staatloze van Roemeense afkomst, aangekomen in België in 1925 uit Roemenië, zonder beroep, en woonde steeds in de Lange Leemstraat, 413. Daar is zij ook in contact gekomen met de familie Finkel. Haar man Zoltan Grosz werd al opgepakt op 4 september 1942. Hierdoor gealarmeerd heeft zij waarschijnljik als eerste van haar familie geprobeerd onder te duiken. Volgens het vonnis van Klaas verblijft zij met haar drie kinderen en haar nichtje Sylvieke bij Klaas en Julia Sluys-Schuyten van ongeveer half september 1942 tot de bewuste nacht van 30 op 31 januari 1943. Maar vanaf oktober 1942 tot half januari 1943 verblijven zij in Hovesteenweg te Boechout. Zij werd met haar drie kinderen, Paula (°Antwerpen, 16.1.1926), Alexander (°Antwerpen, 3.7.1928), en Annie (°Antwerpen, 26.10.1929) op 2 februari 1943 naar Mechelen gebracht,516 na eerst allemaal te zijn ondervraagd door de Sipo-SD517. Vermits we van het JMDV de onderstaande foto hadden gekregen hebben wij heel lang gedacht dat men zich in de Dossinkazerne vergist had bij het 514
Hij wordt op 18.8.1942 samen met zijn moeder opgepakt en naar Auschwitz gedeporteerd met het IVe transport met nummer 696, zijn moeder Estera met het nummer 695. Op 20.8.1942 komen zij aan in Auschwitz. Geen van beiden heeft het overleefd. 515 Het lijkt mij erg waarschijnlijk dat hij van 31.1.1943 tot 3.3.1943 opgesloten zat in de DellaFaillelaan, het hoofdkwartier van de Sipo-SD, waar hij ondervraagd werd. Dat hij ondervraagd werd kunnen we afleiden uit het vonnis van Klaas Sluys: Vonnis dd 1.4.1943 van Klaas Sluys. (Archief Marnix Sluys) 516 Wie meer wil weten over de leefomstandigheden en de sfeer in de Dossinkazerne waarin de familie Grosz , Nadel Hersz en vele anderen toen leefden, kan dat nalezen bij M. SCHREIBER, Stille rebellen, p. 125-137, 166183, 201-208, 216-227, 232-238. 517 Dat kunnen we afleiden uit het vonnis van Klaas Sluys. (Archief Marnix Sluys) Zie verder.
146 opmaken van de lijsten. We hebben daarvoor zelfs gebeld met Eva Fastdag in Straatsburg die die lijsten opmaakte, en die zo’n fout niet uitsloot. Deze onderstaande foto hangt in het Joods Museum voor Deportatie en Verzet te Mechelen, met daarbij de vermelding dat heel dit gezin werd gedeporteerd en dat er niemand van terugkeerde. Dat klopt niet. Wij vonden het bijzonder vreemd dat in de lijsten van de Dossinkazerne Alexander de middelste was van de drie kinderen, en niet zoals op de foto de jongste. Het bleef een raadsel tot we in het Dossier van de familie een overlijdensbericht vonden van Edith Grosz (°Satu Mare, 28.1.1924-†15.4.1933). De onderstaande foto dateert van begin 1929, nog voor de geboorte van Anni, en dan klopt het allemaal wel.
Figuur 106 Zoltan Grosz en Myriam Reichman met Edith, Paula en Alexander, begin 1929 (JMDV)
Figuur 107 Annie (links), Paula (boven) en Alexander Grosz (onder), rond 1937 (Archief Paula Marcovici-Reichman)
Myriam en de drie kinderen werden op 19 april 1943 met het XXste konvooi, onder de nummers 454, 455, 456 en 457 gedeporteerd. Van hen werd geen stamnummer teruggevonden, en ook geen overlijdensakte. Waarschijnlijk werden zij onmiddellijk na hun aankomst naar de gaskamers van Birkenau gestuurd en daar vermoord518. Ook haar vader, Ludovic Reichman (XX/311), zat op dat transport, met zijn tweede echtgenote, Feiga Glatt (XX/312). Zoltan (genoemd Zoly) Grosz werd geboren op 29 juni 1896 te Satu Mare. Hij immigreerde uit Roemenië in 1924, en werd nadien beschouwd als staatloze van Roemeense afkomst. Hij was diamantarbeider en woonde in de Lange Leemstraat, 413, De “AB/KV”519 meent dat hij door de Duitsers of hun collaborateurs gearresteerd werd. Hij is niet “vrijwillig” naar het verzamelkamp voor Joden gekomen. Zijn naam werd op de deportatielijst op 4 september 1942 geregistreerd. Hij werd gedeporteerd met het IXde konvooi dat vertrok uit Mechelen op 12 september 1942. Hij staat op de transportlijst onder het nummer 49. Hij kwam in Auschwitz terecht op 14 september 1942. Voor hem werd ook geen stamnummer teruggevonden, en ook geen overlijdensakte. Hij heeft zijn 518
Alex zou op een keer aan de keukentafel tegen Julia Schuyten gezegd hebben dat ze – indien ze zouden worden opgepakt – zouden vergast worden, en dat dat zou gebeuren onder het mom van een gemeenschappelijke douche. Julia kon dat niet geloven, maar Klaas, haar man, zou toch erg bang zijn geweest vergast te worden, telkens als hij in zijn kamp een gemeenschappelijke douche moest nemen. Bron: Julia Schuyten heeft dit later verteld aan haar oudste dochter Dora Sluys. Indien dit klopt, dan moet dit gesprek bijna zeker hebben plaatsgevonden tussen 15 en 30 januari 1943. (Zie verder: Vonnis van Klaas Sluys) 519 “AB” betekent “Arbeitseinsatzbefehl” - bevel tot tewerkstelling. “KV” betekent “Keine Vorladung” - geen uitnodiging. De dagen voordien, op 15, 27 en 28 augustus werden er verchillende grote razzia’s gehouden, waaraan de Antwerpse politie actief heeft meegewerkt. Deze worden uitvoerig beschreven in L. SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad, p. 592-630.
147 deportatie niet overleefd, maar wij kunnen niet weten in welke omstandigheden of wanneer hij is gestorven.520 Nadat Zoltan was opgepakt had Alexander de gebedsmantel van zijn vader meegenomen. Bij de inval bij Sluys op 31 januari 1942 is die daar blijven liggen. In september 2005, tijdens de reünie van Dora Sluys met Sylvieke Reichman, kreeg ik die mantel van Dora Sluys ten geschenke als blijk van erkentelijkheid voor het geleverde werk. Hij zal volgend jaar worden tentoongesteld bij de herdenking van de reddingsactie van het XXste transport te Boortmeerbeek521.
Figuur 108 Zoltan Grosz op de transportlijst naar Auschwitz (JMDV)
Willy Berler, overlevende van het XXste transport, waarmee ook Hersz Nadel, Myriam Reichman, haar kinderen Annie, Paula en Alexander, én haar vader en stiefmoeder, naar Auschwitz worden gedeporteerd, vertelt in zijn boek Itinéraire dans les ténèbres hoe het er verder aan toe ging: “Nous voyageons pendant quatre jours et trois nuits, du 19 au 22 avril. Puis le train s’arrête définitivement. C'est l’aube, nous sommes sur un quai de gare, sans aucun doute Auschwitz522. Les portes ouvertes, je suis pressé de sortir du wagon obscur. Et je ressens, à ce moment, un intense soulagement d'être seul, car il y a là sur le quai, sortant pêle-mêle des wagons, des familles avec des enfants, des bébés; et aussi des vieillards, et des couples âgés! Moi, je suis seul dans cette aventure, mes parents sont en Roumanie, je pense qu'ils sont protégés là-bas. Il est tout à fait clair que toute mon expérience de la déportation a été, et est encore maintenant, profondément conditionnée par cette chance que j'ai eue d'avoir été déporté seul, sans vieux parents ni femme ni enfant, que je n'aurais pu sauver... Mais je ressens aussitôt, violemment, une impression étrange qui peuvent bien être ces types en pyjama rayé qui nous accueillent? Ils s’affairent, mais pourquoi ne disent-ils rien? Pourquoi ne nous donnent-ils aucune explication? Nous avons sans doute été envoyés dans une sorte de bagne, et la population ici est faite de bagnards silencieux, interdits de parole!523 Sur le quai même où nous avons été débarqués, tout notre convoi est alors dirigé vers un groupe de plusieurs officiers SS, qui se tient là pour nous examiner un à un au passage. A mesure que la colonne avance et qu'on passe devant les officiers, on la quitte pour se retrouver envoyé, soit à droite, soit à gauche. Je suis envoyé à gauche, et je m’aperçois au bout d’un moment que les trois cents types à peu près qui se retrouvent du même côté que moi sont tous relativement jeunes et en assez bonne forme physique524. La sélection semble terminée. On nous annonce alors que nous 520
Alex had de gebedsmantel van zijn vader Zoltan meegenomen naar het onderduikadres op Withof. Daar is die ook gebleven. 521 Telefonisch gesprek met Marc Michiels (organisator XX-konvooiherdenking te Boortmeerbeek), 29.5.2006. 522 Au printemps 1943, les convois s'arrêtent à la gare d'Auschwitz, grande gare de 3,2 km de long, comportant 44 voies, située à l'ouest de la ville, à 1 1/2 km environ de l'entrée du camp d'Auschwitz et à égale distance de Birkenau. La voie de dérivation tristement célèbre qui passe sous le portail de Birkenau ne sera terminée qu'en avril 1944, pour le convoyage des juifs de Hongrie. 523 On connaît, grâce à un document de la résistance clandestine du 25 avril 1943, les effectifs exacts du complexe concentrationnaire à cette date : le camp principal d'Auschwitz compte alors 17 037 détenus, Birkenau 11 671 plus environ 12 000 tziganes, la mine de Jawischowitz 1194, et Buna-Monowitz 3301. Quelques camps annexes plus petits totalisent encore environ 850 détenus (Czech, Kalendarium, 477) 524 Blijkbaar overleefden de meeste van de leden van de familie Reichman, noch Hersz Nadel deze eerste selectie (op Jonas Polak na, die Auschwitz overleefde). Van geen enkele van de desbetreffende personen is de naam immers terug te vinden in de “Sterbebücher” van Auschwitz. Meestal betekent dat diegenen die daar niet in vermeld staan bij aankomst onmiddellijk zijn vergast. Maar die “Sterbebücher” zijn echter niet volledig: De “Sterbebücher van Auschwitz” bevatten informatie over de mensen die tewerkgesteld werden in het gedeelte concentratiekamp Auschwitz en tijdens hun arbeid daar vermoord of gestorven zijn. De personen die in deze boeken opgenomen zijn, zijn de mensen voor wie een overlijdensakte opgetekend werd. Deze gegevens zijn echter niet sluitend en er zijn vele gevallen van mensen die wel gestorven zijn, maar voor wie geen overlijdensakte werd opgetekend. Compleet zijn deze boeken dus allerminst.” E-mail van Ilse Marquenie (JMDV) van 17.7.2006. Vrouwen met kinderen en ouderen hadden sowieso geen schijn van kans. Het lijkt
148 devrons marcher pour nous rendre dans notre camp. En revanche, l’autre groupe, formé de ceux qui ont été envoyés à droite au moment de la sélection, les vieux, beaucoup de femmes, les enfants, montent dans des camions. A ce moment précis, est-ce que j’envie leur sort? C'est bien possible. Je pense certainement qu'ils se fatigueront moins. Dans mon groupe, personne n'a la moindre idée de ce qui est exactement en train de se passer, personne ne sait où nous allons être dirigés, ni où va être envoyé l’autre groupe. Aucun de nous, à ce moment, n’imagine l’inimaginable: que tous ceux qui sont en train de partir sur ces camions, qui ont été envoyés à droite sur un coup d’oeil, et ils sont plus nombreux que notre groupe, que tous ceux-là, dans très peu de temps, auront cessé d'exister. Nous attendons encore un peu après la sélection, quand un type de mon groupe interpelle en yiddish le SS le plus proche de lui: Herr Offizier, ich hob a kille. Il ne peut pas marcher: il a une hernie. L'officier SS le regarde et lui dit que cela ne fait rien, qu'il faut qu’il marche avec les autres, qu’on l’opérera dans le camp. Mais l’homme insiste. Alors le SS lui fait quitter notre groupe et l’envoie au camion. Il part soulagé. Il part directement à la chambre à gaz.525
Figuur 109 Vijf witte rozen van Jan Maes voor Myriam Grosz-Reichman, Paula, Annie en Alexander Grosz en voor Hersz Nadel neergelegd bij het monument aan het station van Boortmeerbeek op 8 mei 2005 (Archief Jan Maes)
In Willy Berlers boek wordt er een balans opgemaakt van konvooi XX in Auschwitz: “1400 déportés du XXe convoi belge arrivent à Auschwitz le 22 avril : 507 hommes, 631 femmes, 121 garçons, 141 fillettes et jeunes filles, parmi lesquelles la plus jeune déportée de Belgique, Suzanne Kaminsky, âgée de trente-neuf jours au départ du convoi... 526. Après la sélection, 879 hommes et femmes, notamment toutes les personnes âgées (la limite, qu'on ne connaît pas avec certitude et qui est changeante, fluctue autour de cinquante ans), tous les enfants et les mères accompagnées d'enfants, sont tués dans les chambres à gaz. 276 hommes sélectionnés pour le travail obtiennent les numéros 117 455 à 117 730, et 245 femmes les numéros 42 451 à 42 695; ils sont enregistrés dans les camps du complexe d'Auschwitz. 63 % des déportés sont donc gazés immédiatement, et 37 % erop dat enkel Eugène en Joseph Reichman, Isaias Altbaum, Erna Grunspan en haar echtgenoot Eisig Safir de eerste selectie wel overleefden, maar uiteindelijk keerde alleen Eisig terug. 525 W. BERLER, Itinéraire dans les ténèbres. Monowitz, Auschwitz, Gross-Rosen, Buchenwald, Parijs, L’Harmattan, 1999, p. 71-75. 526 S. KLARSFELD & M. STEINBERG, Mémoriaal van de deportatie der joden uit België, p. 30.
149 affectés au travail, ce qui est une “ bonne” proportion! A titre de comparaison, le même jour, dans un convoi de 2800 juifs grecs du ghetto de Salonique, on sélectionne pour le travail 255 hommes et 413 femmes; les 2132 autres hommes, femmes et enfants, soit le 76 % du convoi, sont envoyés directement à la mort. Le XXe convoi belge comptera également une “bonne” proportion de rapatriés (150 sur 1400). Ce taux de survie de 10,7 % - sans compter les évadés - est dû, entre autres, au fait que de nombreuses femmes ont été sélectionnées pour les expériences médicales527. Pour évoquer le contexte d'extermination dans lequel se situe l'arrivée du XXe convoi, on peut préciser qu'en avril 1943, deux des quatre grands complexes crématoire-chambre à gaz (II et IV) viennent d'être mis en service à Birkenau, avec une capacité, respectivement, de 3000 et 1500 corps par jour. Le mois d'avril 1943 voit arriver à Auschwitz 27 321 juifs, essentiellement grecs, dont 20 444 sont envoyés immédiatement à la mort à leur arrivée, soit le 74,8 %'. Trois déportés sur quatre peuvent donc être considérés comme condamnés à mort dès l'instant où ils montent dans les wagons. Le 22 avril 1943 plus précisément, 3011 juifs ont été tués dans le centre d'extermination d'AuschwitzBirkenau, sans compter ceux qui, dans les divers camps du complexe concentrationnaire, ont succombé aux sévices et à la maladie” 528.
3. DE ETHIEK VAN VERANTWOORDELIJKHEID VAN DE SLACHTOFFERS Jones stelt zelf de vraag: “Why is there any need for a chapter on moral responsibility of victims?529”Hij geeft ook zelf het antwoord: “I am particularly interested in whether Jewish victims failed to live up to the three prima facie duties that constitute the core content of morality: not to harm others, to do good in accordance with one’s justified role responsibilities, and to give aid in emergency situations… The great majority of Jewish victims fully appreciated their basic kinds of moral obligations to each other, and most of them strenuous efforts to live up to their obligations under conditions that ware often harrowing. When they sometimes failed in these efforts, it was not usually the victims’ fault. Often enough they not only succeeded in fulfilling their duties but went far beyond them, displaying great courage and heroism in the face of the German onslaught. Thus there is a very positive reason for considering the moral responsibility of victims, namely, to recognize the great extent to which they acted in ways that were praiseworthy and admirable”530. “Jews who lived in what was designated as Greater Germany during the Third Reich, that is, prewar Germany [bv. Hersz Nadel] and Austria [bv. Igo Gross]; almost all of these Jews were highly assimilated, spoke German, and lived dispersed throughout society, without distinctive dress or customs; many were not observant… Jews kept hoping that the Hitler regime would not last, or, at the very least, that it would moderate its anti-Semitic policies. This wishful thinking was reflected in fluctuations in the rate of emigration, which dropped whenever there was an apparent halt or moderation in the regime’s anti-Semitic activity. For example, 37.000 Jews left in the initial rush of emigration in 1933, but only 23.000 emigrated in 1936, when the Olympic Games were being held in Berlin and the Nazis put on a benevolent face for foreign visitors. By contrast, another 150.000 emigrated after the November 1938 pogrom (the so-called Kristallnacht). By the fall of 1941, when the first steps for implementing the Final solution were being taken, over 300.000 German Jews (out of the 525.000 in 1933) had emigrated… Additionally, most foreign countries had severe restrictions that hampered German Jews trying to immigrate”531. Jews who lived in Italy and in western European countries under German control (Norway, Denmark, the Netherlands, Belgium, Luxembourg, and France) who were also highly assimilated”532. Prior to the implementation of the final Solution German Jews had been reduced to a condition of ‘social death’. They were virtually excluded from all gainful work and professional employment and were subject to slave labor, restricted to so-called Judenhäuser (Jewish living quarters) wherever possible, subjected to stringent curfews, and forbidden to shop in public except for a few hours in each day. One of the most devastating aspects of this legally imposed social death 527
Ibid., p. 31. W. BERLER, Itinéraire dans les ténèbres, p. 71. 529 D. H. JONES, Moral Responsibility in the Holocaust, p. 171. 530 Ibid., p.172. 531 Ibid., p.176. 532 Ibid., p. 175. 528
150 was the requirement that all Jews over the age of six wear a yellow star of David with the word “Jew” on it whenever they were in public. This subjected Jews to hostile scrutiny and verbal abuse wherever they went. Jews were also forbidden to have telephones or radios. This extreme isolation meant that Jews could learn very little about what was going on… Consequently, when the deportations to the killing centers began, they had no way of knowing whether the official story was correct or not. At first many believed that the deported Jews really were being sent to work camps in the “east”, but rumours of killings and gassing gradually filtered back… Of course, in 1941 and 1942 most people, Jews and non-Jews alike, initially found the idea that Jewish genocide was actually being carried out literally incredible… By the time they were able to realize the truth, they were utterly helpless in the face of the legally imposed social death”533. We hebben geen weet van de joden wier verhaal wij hebben bestudeerd, dat er onder hen waren die zich hebben aangesloten bij het verzet. De meesten onder hen waren dan ook ouders met kinderen, en bovendien zegt Jones: “The relative lack of armed resistance is explained mainly by the fact that Jews usually could not get arms”. Joodse verzetslui als Youra Livschitz, die met twee anderen, een overval uitvoerden op het XXste transport, waren echter geen uitzondering. “In general Jews were not guilty of self-deception and their confidence in culturally transmitted traditional responses to threats to the community were rationally justified by centuries of successful experience”534. “In general, the segregation of Jews tended to increase their sense of community and solidarity… The great majority of Jews probably came, eventually, to the realization that the Germans meant to kill them all, yet many of them carried on their lives with a measure of dignity and managed to help each other, despite the horrendous conditions in which most of them were forced to live. We will never know how many Jews engaged in self-deception in order to be able to cope with their seemingly hopeless situation, including being able to keep their self-respect and continue doing whatever good was possible. However, as long as their self-deception served primarily to allow them to cope with their desperate situation and to resist the temptation to look out only for themselves, as so many did, they deserve our respect… To summarize, Jewish culture maintained a strong sense of communal responsibility for the welfare of all Jews, especially the poor and the children. Thus it provided the social and institutional framework within which individual Jews could fulfil the basic duties to help others in accordance with one’s justified role responsibilities and to give aid to others in Good Samaritan situations. Given the often enormous risks and dangers that Jews faced, there is little doubt that many of these acts were supererogatory…”535. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Uitzonderlijk Zeer Slecht Onvoldoende Niet Voldoende Goed Zeer Uitzonderlijk slecht of slecht goed goed goed of afkeurenswaardig Niet prijzenswaardig slecht –––– ––– –– – ± + ++ +++ ++++
533
Ibid., p. 177. Ibid., p. 229. 535 Ibid., p. 194. 534
151
Slachtoffers536 Edith Honig Sigmund Honig Gottfried Finkel Igo Gross Benoit Reichman Hersz Nadel Myriam GroszReichman Youra Livschitz537 Wilhelm Karfiol538
A
B
C
E
F
G
H
I
J
K
Handeling of keuze om iets te doen of om iets niet te doen
Weet dat het moreel goed of slecht is
Doet het bewust
Doet het vrijwillig
D
Vanuit een moreel goed of slecht motief
Ernst van de handeling
Karakter (trekken) bezittend als welwillend, gewetensvol, gezond verstand, zelfstandig, zelfbeheersing, zelfrespect
Gerechtvaardigde morele excuses zoals onwetendheid, vergissing of dwang
Zelfbedrog
Moreel eindoordeel op basis van rationele argumenten
Gevoel van walging tot bewondering
+++
+++
+++
++
+++
+++
+++
+++
+++
+++
+++
+++
+
++++ +++
+++
+++
++++
+++
++
+++
+++
+++
++++ ++++ ++++ ++++ ++++ ++++ ++++
++++
++++
+++
+++
++++
+
+
++++ ++++ ++++ ++++ ++++ ++++ ++++
++
+++
+++
++++ +++
+++
+++
+++
++
+++
++
++
++++ +++
+++
++++ +++
–
HOOFDSTUK III. DE DADERS 0. HERMENEUTISCHE KNOOPPUNTEN M.B.T. DE DADERS Vanuit de historische werkelijkheid dringen vragen zich op als: • Zijn er bepaalde karaktertrekken of temperamenten die “typisch” zijn voor “gehoorzamers” enerzijds en voor “beulen” anderzijds? • Hoe is het mogelijk dat een groep gewone mannen (en vrouwen) op korte tijd kan veranderen in een troep (massa)moordenaars? Wie en wat zet die mannen (en vrouwen) daartoe aan? Hoe is het in godsnaam mogelijk dat mensen bereid zijn om aan zulke ‘beestigheden’ mee te doen539? 536
Omdat we geen moreel oordeel kunnen vellen over een kind, hebben we Sylvie Reichman hier niet opgenomen bij de te evalueren slachtoffers. “Very young children lack what is called the powers of agency.” Ibid., p. 28. 537
We zetten de jood Youra Livschitz hier wel bij de slachtoffers, maar we zetten hem eerder ook al bij de redders.
538
Het verhaal van Wilhelm Karfiol behandelen wij niet bij de slachtoffers, maar bij de daders omdat hij in zijn rapport zoveel te vertellen heeft van wat hem in Auschwitz en elders is aangedaan. 539 Zie videofragment “Hoe komt het dat mensen die ’s avonds Rilke lezen of Beethoven of Schubert
spelen ’s anderendaags naar het concentratiekamp gaan “werken” en daar mensen afslachten alsof ze formulieren afstempelen?” vraagt Wim Kayzer aan de joodse filosoof en schrijver George Steiner in W. KAYZER, De code van Pasternak. Interview met George Steiner, in W. KAYZER, Van de Schoonheid en de Troost, VPRO, 11413-11851, 4’38’’.
152 • • • • •
• • • •
Zijn getuigenissen van daders betrouwbaar? Wat is “de waarheid”? Is dat de waarheid van de overwinnaars? Wat zet(te) mensen ertoe aan om mee te werken aan de deportatie van vreemdelingen of vervolgden (i.c. joden)? Wat zet(te) mensen ertoe aan om vreemdelingen of vervolgden (i.c. joden) te verklikken? Wat zet(te) mensen ertoe aan om vreemdelingen of vervolgden (i.c. joden) te mishandelen of ze te doden? Hadden/hebben de daders een andere keuze of niet? Zijn zij m.a.w. individueel verantwoordelijk voor hun daden? Of zijn de meesten geheel of gedeeltelijk te verontschuldigen omwille van het “Befehl ist Befehl”-principe, of omwille van het uitzonderlijke en extreme van de situatie en de druk van de omstandigheden? Zijn er m.a.w “verzachtende omstandigheden”? Welke mechanismen kunnen een belangrijke rol spelen bij het organiseren van een genocide? Vanaf wanneer spreken we van “misdaden tegen de menselijkheid”? Hoe is het mogelijk dat “daders” zich na de shoah gewoon aan hun dagelijkse bezigheden wijdden, alsof er niets gebeurd is? Hoe kan je als dader nog gaan slapen? Knaagt het geweten niet? Hoe verzoen je je met wat je hebt gedaan?
1. DE MACHTHEBBER: RECHTER DR. BAUDISCH
Figuur 110 Rechter Kriegsgericht Baudisch, foto genomen door rij-instructeur Louis Debra (Strafdossier Debra, Archief Auditoraat Generaal)
Over rechter Dr. Baudisch hebben we verder geen gegevens540, maar hij is wel diegene die de rechtszaak voorzit waarin Klaas Sluys veroordeeld wordt. De Vlaamse Gestapo, Jan Schuermans, weet wel te vertellen dat Baudish strenge straffen uitsprak. Omdat in het vonnis van Klaas rechter Baudisch uitspraak doet, is het belangrijk van (bijna) het ganse vonnis hier op te nemen, evenals een vertaling van de relevante passages.
540
De tijd ontbrak om deze gegevens nog op te sporen. De informatie bevindt zich eventueel in Duitse archieven.
153 Vonnis van Klaas Sluys geveld door het Kriegsgericht in Antwerpen op 1/4/1943.541 ABSCHRIFT Feldgericht Feldkommandatur 520 St. L. VI Nr. 60/43 Feldurteil In der Strafsache gegen den holl. Staatsangehörigen, den Fabriksdirektor Claes Sluijs, wohnhaft in Boechout, Heuvelstr.3 geb. am 24.9.1911 in Andijk (Holl.) wegen Abhörens ausländ. Sender u.a. in Untersuchungshaft seit 30.1.1943 hat am 1.4.1943 das in Antwerpen zusammengetrete Feldgericht als Richter: 1) Kriegsgerichtsrat Dr. Baudisch ) als Verhandlungsleiter 2) Hauptmann Bethmann, ) als Beisitzer 3) Ogefr. Lühring, als Anklagevertreter: Kriegsgerichtsrat Dr. Struck als Urkundsbeambter: Uffz. Drumm IM NAMEN DES DEUTSCHEN VOLKES für Recht erkannt: Die Angeklagte wird wegen Herstellung und Verbreitung van Flugschriften, Abhörens nichtdeutscher Sender uns Verbotene Beherbergung vom Juden zu einer Gesamtstrafe van zwei Jahren Zuchthaus verurteilt. Der beschlagnahmte Rundfunkapparat wird eingezogen. Auf die Strafe werden zwei Monate der verbüssten Untersuchungshaft angerechnet. Gründe: Der Angeklagte ist am 24/9/1911 in Andijk/Holland geboren. Er ist holl. Staatsangehöriger. Nach dem Besuch der Gemeindeschule hat er bis zu seinem 18. Jahr in der Landwirtschaft seines Vaters geholfen, musste aber dann diese Tätigkeit wegen eines Nierenleidens aufgeben. Nach kurzer Voluntärzeit in einer Möbelfabrik gründete er in Amsterdam die Firma Sluys & c°, in Parfümöle... 1937 siedelte er nach Boechout über und führte dort sein Geschäft bis zu zeiner Festnahme. Im Jahre 1942 hat er seine Firma in eine Aktiengesellschaft umgewandelt. An dem Kapital von 1 Million bfrs. sind wesentlich nur er und seine Ehefrau beteiligt. Im Jahre 1938 richtete der Angeklagte in seinem Betrieb eine Drückerei ein, die er für seine Geschäftspropaganda brauchte. Er druckte insbesonders seit September 1941 zur Reklame und Belehrung seiner Kunden die Zeitschrift “ALCHIMIST”. Der Angeklagte ist seit dem Jahre 1937 verheiratet. Er hat 4 Kinder im Alter von 1 - 4 Jahren und verdient nach seiner Angabe monatlich ca. 15.000 bfrs... In der Hauptverhandlung ist durch die Vernehmung dez Angeklagten und die Verlesung der Aussagen von Alexander, Paula, Annie und Maria Gross vom 1.2.1943 – Bl. 3 und 4 d.A. - sowie durch die uneidliche Vernehmung des zeugen Krim.Ass. Käeding folgendter Sachverhalt festgestellt worden: Der Angeklagte hatte die Erlaubnis, die Zeitschrift “ALCHIMIST” mit einer Auflage von 3000 Exemplaren und im Unfang van 8 Blatt herauszubringen. Er druckte und versandte in der Zeit von September 1941 bis Februar 1943 jedoch 11 Kurzern mit 2000 Exemplaren zu je 12 Blatt. Ferner gab er ohne Genehmigung in unregelmässigen Abständen bis in den Sommer 1942 die Druckschrift “VLAANDEREN VOOR KRISTUS” heraus. Dies stellte er nach eines in Sommer 1942 von der Propagandastaffel ausgesprochenen Verbot ein. Trots der Verwarnung durch die Propagandastaffel druckte und versandt er im September 1942 das Flugblatt: “GEEN VREDE ZONDER CHRISTUS”, mit je 1000 Exemplaren. Diese Druckschriften hatten nach seiner Angabe nur religiösen Inhalt. Der Angeklagte ist evangelisch-reformiert und glaubte, mit diesen Druck-schriften weiterhin für seine Kirche tätig sein zu müssen. In der ganzen Besatzungszeit bis zum Januar 1943 hörte der Angeklagte in unregelmässigen Zeitsbeständen den Sender London und seit 15-1-1943 den Schweizer Sender _________ater. Die abgehörten 541
Vonnis van Klaas Sluys (Archief Marnix Sluys). Stukken tekst die zeer moeilijk leesbaar waren, werden hierboven in cursief gezet. Stukken tekst die onleesbaar waren, werden aangeduid met een streep.
154 Nachrichten teilte er gelegentlich auch seiner Ehefrau mit. Nach seiner Angabe tat er dies, um über die Gesamtlage aus geschäftlichen Gründen unterrichtet zu sein. Das Verbot, ausländische Sender abzuhören, war ihm bekannt. Im September 1942 wandte sich an[ ]den Angeklagten die jüdische Familie GROSS, bestehend aus der Mutter Maria Gross, und den 3 Kindern Alexander, Paula und Annie, geboren in den Jahren 1929,1928 und 1926, mit der Bitte, um Gewährung von Unterkunft. Diese hatte Antwerpen verlassen, weil das Familienhaupt Zoltan GROSS seit dem 11.9.1942 zur Arbeitseinsatz gebracht worden war und die übrigen Familienmitglieder das Gleiche für sich gefürchteten. Der Angeklagte nahm die Familie im September 14 Tage in seine Wohnung auf. Dann brachte er sie bis zur 15-1-1943 in eine von ihm gemietete Wohnung in Boechout, Hovesteenweg. Vom 15 – 30-1-1943, dem Tage der Verhaftung des Angeklagten, behergbergte er sie wieder in seiner Wohnung, weil sie im Hovesteenweg räumen musste[n]. Dies geschah, um die Familie GROSS zu verbergen. Ein[e] Anmeldung beim Judenregister erfolgte mit Wissen und Willen des Angeklagten nicht. Während der ganzen Zeit versorgte er die Familie mit Geld und Lebensmitteln. Die letzteren beschaffte er teils auf Rationierungsmarken, die ihm angeblich von 3. Seite durch die Post zugesandt wurden, und teils auf den schwarzen Markt. Insgesamt gab der Angeklagte der Familie Gross ungefähr 16.000 Frank. Eine Quittung liess er sich nicht über diese Beträge geben. (Laut Aussage einer der Kinder GROSS) hatte Angeklagte die Juden unterrichtet, dass sie bei einer Festnahme sagen sollten, sie wären erst den Abend vorher zu dem Angeklagten gekommen. Ausserdem beherbergte der Angeklagte vom 28 - 30.1.1943 den Juden Hertz Nadel in seiner Wohnung. Auch ihm gewährte er Verpflegung. Über die Beweggründe zu seiner Handlungsweise äussert sich der Angeklagte dahin, dass er als Christ aus Mitgefühl gehandelt habe. Er hatte es nicht über das Herz gebracht, die Juden dem Elend preiszugeben. Die Frau Gross soll ihm versprochen haben, das Geld nach Beendigung des Krieges zurückzuzahlen. Der Angeklagte ist im wesentlichen geständig. Er bestreitet nur den Juden gesagt zu haben, dass sie bei einer Revision die wirkliche Dauer Ihres Aufenthaltes verschweigen sollten. Er wird hier aber durch die protokollierten Erklärungen der Familie Gross überführt, welche diese übereinstimmend angegeben hat. Durch die Herstellung und Verbreitung von Flugblättern hat der Angeklagte gegen par. 4 der VO. des Mil. Befh. i. Belg. und Nordfr. über die Einführung deutsches Strafrechts und strafrechtlicher Bestimmungen in den von deutschen Truppen besetzten Gebieten der Niederlände und Belgiens vom 10.5.1940 verstossen. Er war nach par.4 KSSVD. zu bestrafen. Weiter hat sich der Angeklagte durch das ständige Abhören nichtdeutscher Sender mit einer weiteren selbständigen Handlung nach der VO. über das Verbot des Abhörens von Sendern vom 23.12.1941 strafbar gemacht. Die Beherbergung der Juden erfolgte ausserhalb ihrer im Judenregister eingetragenen Wohnung. Der Angeklagte verstiess deshalb durch eine weitere selbständige Handlung gegen die parff. 1, 2 und 4 der VO. über Aufenthaltsbeschränkungen von Juden vom 1.6.1942. Dabei ist ihm die Unterbringung im Hovesteenweg ebenfalls als eigene Beherbergung anzurechnen, weil er diese Wohnung mietete und bezahlte, ohne dass eine Anmeldung erfolgte. Bei der Strafzumessung war zunächst zu prüfen, ob das Abhören nichtdeutscher Sender als leichter Fall angesehen werden konnte. Diese Frage hat das Feldgericht verneint. Es handelt sich bei der Tat des Angeklagten durch das jahrelange ständige Abhören um einen sehr schweren Verstoss gegen das Verbot. Die [Aus der] Persönlichkeit des Angeklagten ergibt sich nichts, was ein[e] mildere Beurteilung zulassen würde. Er ist ein Erfahrener und gewandter Geschäftsmann, dem die bestehende Gesetze genau bekannt sein müssen. Es kommt noch hinzu, das[s] er die Nachrichten seiner Ehefrau mitgeteilt und dadurch in erheblichem Umfange die Gefahr der Weiterverbreitung gegeben hat. Deshalb konnte den Angeklagten nur eine Zuchthausstrafe treffen. Bei seinem Verhalten war auch die Mindeststrafe nicht ausreichend. Das Feldkriegsgericht hat daher für das Abhören der Sender eine Strafe von einem Jahr und drei Monaten Zuchthaus für die notwendige Sühne gehalten. Auch die Beherbergung der Juden ist eine schwere Gesetzesverletzung. Der Angeklagte musste sich sagen, dass er die Juden nicht nur dadurch den notwendigen Verhaltungsmassnahmen entzog, sondern auch bei der bekannten Einstellung dieser Rasse die Sicherheit der Besetzungsmacht gefärhrdete, weil die Juden in dieser Verfassung zu allen möglichen Gesetzwiedrigkeiten, wie Spionage, Sabotage, und ähnlichen benutzt werden können. Das gilt insbesonders für den Juden Nadel, der dem Angeklagten gänzlich unbekannt war. Auch die angeblichen Beweggründe des Angeklagten können mildernd nicht ins Gewicht fallen. In harten Kriegszeiten ist für derartige Gefühle kein Raum, wenn sie sich so offensichtlich gegen sichtige Anordnungen der Besatzungsmacht richten. Deshalb hat das Feldkriegsgericht für die Beherbergung der Juden eine Gefängnisstrafe von einem Jahr als angemessene Sühne angesehen.
155
Figuur 111 Belangrijk fragment uit het vonnis van Klaas Sluys (Archief Marnix Sluys) Die Herstellung und Verbreitung der Flugschriften richtete sich ebenfalls gegen ein ausdrückliches, dem Angeklagten erklärtes Verbot. Es mag strafmildernd hier berücksichtigt werden, dass ein deutschfeindlicher Inhalt nicht festgestellt werden konnte und[,] dass der Angeklagte nicht aus unlauteren Motiven gehandelt hat. Trotzdem musste ihm auch hier zum Bewusstsein gebracht werden, dass ein Verbot der Besetzungsmacht nicht in dieser Weise übertretenwerden darf. Das Feldkriegsgericht hat daher wegen der Verbreitung der Flugschriften eine Gefängnisstrafe von sechs Monaten gegen den Angeklagten verhängt. Bei diesen Strafen hat das Gericht durchaus berücksichtigt, dass der Angeklagte 4 kleine Kinder hat. Dies konnte aber keine wesentliche Rolle spielen. Einmal hat der Angeklagte selbst gewusst, dass er durch sein Treiben seine Familie gefährdete. Ferner ist darauf hinzuweisen, dass er unter den harten Gesetzen des Krieges steht, dem heute viele sogar ohne jedes strafbare Verschulden zum Opfer fallen müssen. Die Gefängnisstrafen sind gemäss dem paraff. 74, 21 2StGB. in 8 bezw 4 Monate Zuchthaus umgewandelt und daraus die Gefängnisstrafe van 2 Jahren gebildet worden. Der Rundfunkapparat war nach der Verordnung von 23.12.1941 einzuziehen. Da der Angeklagte von vorherhein geständig war und die Untersuchungshaft nicht verschuldigt hat, ist sie ihm in voller Höhe auf die Strafe angerechnet worden. Gez. Dr. Baudisch Kriegsgerichtsrat 1.4.1943 Verfg. vom 27. April 1943 Ich bestätige das Urteil. Das Urteil ist zu vollstrecken. Die se[i]t Urteilsverkündigung erlittene Untersuchungshaft ist auf die Strafzeit anzurechnen. Die weitere Anordnung für die Vollstreckung wird dem Gerichtsherrn überlassen. Die Änderung der Vollstreckungsentscheidung wird dem jeweils zuständigen Gerichtsherrn überlassen. Der Militärbefehlhaber in Belgien und Nordfrankreich, gez. Von Falckenhausen. General der Infanterie. Abschrift erhalten an __________________________ Centrale Gew__________________________________
Vertaling van de - m.b.t. het herbergen van joden - relevante passages uit het vonnis van het Kriegsgericht in de zaak tegen Klaas Sluys 1.4.1943. “De beklaagde wordt wegens het vervaardigen en verspreiden van pamfletten, het beluisteren van niet-Duitse radiozenders en het verboden logeren van joden tot een totaalstraf van twee jaar tuchthuis veroordeeld…
156 Tijdens het hoofdproces werden d.m.v. het verhoor van de beklaagde en de voorlezing van de getuigenissen van Alexander, Paula en Maria Gross van 1.2.1943 - Bl.3 en 4 d.A.- evenals het niet onder ede afgenomen verhoor van de getuige Krim. Ass. Käeding542 volgende feiten vastgesteld: De joodse familie GROSS, samengesteld uit de moeder, Maria Gross, en haar 3 kinderen Alexander, Paula en Annie, geboren in de jaren 1929, 1928 en 1926, richtte zich in september 1942 tot de beklaagde met het verzoek hen onderdak te verschaffen. Dit gezin had Antwerpen verlaten omdat het gezinshoofd Zoltan GROSS sinds 11.9.1942 gedwongen tewerkgesteld was en de overige gezinsleden voor zich hetzelfde vreesden. De beklaagde nam het gezin in september veertien dagen in zijn woning op. Dan bracht hij hen tot 15.1.1943 onder in een door hem gehuurde woning in Boechout, Hovesteenweg. Van 15-30.1.1943, de dag van de aanhouding van beklaagde, logeerde hij ze weer in zijn eigen woning, omdat ze het huis op de Hovesteenweg moesten ontruimen. Dit gebeurde om de familie GROSS te verbergen. Een aangifte bij het jodenregister kwam er wetens en willens vanwege de beklaagde niet. De hele tijd voorzag hij de familie van geld en levensmiddelen. Die laatste schafte hij gedeeltelijk aan met rantsoeneringsbons die hem, naar hij beweert, door derden via de post toegestuurd werden, en gedeeltelijk op de zwarte markt. De beklaagde gaf de familie Gross in totaal ongeveer 16.000 frank. Hij verlangde voor deze bedragen geen kwitantie. (Volgens het getuigenis van een van de kinderen GROSS) had de beklaagde de joden opgedragen, dat ze bij een arrestatie moesten zeggen, dat ze pas de avond daarvoor bij de beklaagde aangekomen waren. Bovendien verleende de beklaagde van 28 tot 30.1.1943 aan de jood Hersz Nadel onderdak in zijn woning. Ook hem gaf hij kost en inwoon. I.v.m. de beweegredenen voor zijn handelwijze verklaart de beklaagde dat hij als christen uit medelijden handelde. Hij had het niet over zijn hart gekregen de joden in ellende te storten. Mevrouw Gross zou hem beloofd hebben het geld na het einde van de oorlog terug te betalen. De beklaagde bekent schuld voor wat de kern van de zaak betreft. Hij ontkent alleen dat hij aan de joden zou gezegd hebben, dat ze bij een controle de effectieve duur van hun oponthoud moesten verzwijgen. Hij wordt hier echter door de genotuleerde verklaringen van de familie Gross tegengesproken, die dit unaniem verklaard hebben… De onderbrenging van de joden gebeurde buiten hun woning die in het jodenregister ingeschreven staat. De beklaagde heeft derhalve door een bijkomend, apart feit de paragrafen 1, 2 en 4 van de VO betreffende verblijfsbeperkingen voor joden van 1.6.1942 overtreden. Daarbij moet hem het onderbrengen op de Hovesteenweg eveneens als eigen onderkomen aangerekend worden, aangezien hij deze woning huurde en betaalde, zonder dat er een aangifte gebeurde… Ook het verlenen van onderdak aan joden is een zware wetsovertreding. De beklaagde moest zelf erkennen dat hij de joden daardoor niet alleen aan de noodzakelijke gedragsmaatregels onttrok, maar ook dat hij omwille van de bekende mentaliteit van dit ras de veiligheid van de bezettende instantie in gevaar bracht, omdat de joden met deze mentaliteit tot alle mogelijke wetsovertredingen, zoals spionage, sabotage en dergelijke kunnen gebruikt worden. Dit geldt in het bijzonder voor de jood Nadel, die voor de beklaagde een volslagen onbekende was. Ook de zogenaamde beweegredenen van de beklaagde kunnen als verzachtende omstandigheid niet doorwegen. In harde oorlogstijden is er voor dergelijke gevoelens geen ruimte, wanneer ze zich zo duidelijk tegen de duidelijke verordeningen van de bezettende macht richten. Het “Feldkriegsgericht” heeft derhalve voor het onderdak verlenen der joden een gevangenisstraf van één jaar als gepaste boetedoening beschouwd… Als verzachtende omstandigheid mag hier beschouwd worden , dat geen anti-Duitse inhoud kon vastgesteld worden en dat de beklaagde niet uit onzuivere motieven gehandeld heeft. Desalniettemin moest hij ook hier aan het verstand gebracht worden dat een verbod van de bezettende macht niet op deze wijze mag overtreden worden… Bij het vastleggen van deze straffen heeft het gerecht wel degelijk in aanmerking genomen, dat de beklaagde vier jonge kinderen heeft. Maar dit kon geen essentiële rol spelen. Alvast heeft de beklaagde zelf geweten, dat hij door zijn houding zijn gezin in gevaar bracht. Verder moet er nog op gewezen worden, dat hij onder de strenge krijgswet valt, terwijl er heden ten dage velen zijn die zonder enige strafbaar vergrijp aan krijgshandelingen ten offer vallen. 542
SS-Scharführer Kaeding was reeds voor de oorlog bij de Gestapo werkzaam als Kriminal-Assistent. Hij was inderdaad samen met Debra en anderen aanwezig bij en dus getuige van de razzia bij Klaas Sluys. (Strafdossier Debra, Archief Auditoraat-Generaal, Brussel)
157
2. DE BEVELHEBBERS: MAX WERNER EN ERICH HOLM De anti-joodse politiek van de bezetter voltrok zich stapsgewijs. Eerst werden de joden gedefinieerd en geregistreerd. Vervolgens werden ze economisch gebroken, van de Belgische bevolking geïsoleerd en geregistreerd. Ten slotte werden ze gedeporteerd. Die deportatie was een zaak van de Sicherheitsdienst en dus van de SS (Gestapo)543. Want de Sicherheitspolizei/Sicherheitsdienst (Sipo-SD) was de politie-en de inlichtingendienst van de SS, in de praktijk kreeg ze rechtstreeks haar richtlijnen van het Reichssicherheitshauptamt, het Duitse ministerie van politie dat onder leiding staat van Himmler zelf. De Gestapo vervolgde communisten, rechtse verzetsgroepen, joden, vrijmetselaars en vreemdelingen. Op 11 juni 1942 vergaderde in Berlijn Abteilung IV (‘jodenafdeling’) van het hoofdbureau van de Sicherheitsdienst, samen met haar Belgische, Franse en Nederlandse afgevaardigden. De vergadering werd voorgezeten door SS-luitenant-kolonel Adolf Eichmann. Er werd besloten om vanaf midden juli of begin augustus 1942 telkens 40.000 joden uit Frankrijk en Nederland en 10.000 uit België ‘zum Arbeitseinsatz in das Lager Auschwitz abzufordern’544.
Figuur 112 Hauptsturmführer SS Dr. Max Werner, Dienststelleleider Sipo-SD te Antwerpen, neergeschoten rond 17 april 1943 (Strafdossier Debra, Archief Auditoraat-Generaal, Brussel)545
De Sipo-SD Aussendienststelle (buitenpost) Antwerpen hing af van de Sipo-SD Dienststelle (hoofdkwartier) Brussel. Ze zetelde aanvankelijk in de Dellafaillelaan 21, net naast het Nachtegalenpark, op de grens tussen Antwerpen en Wilrijk. Op 14 juli werd de 29-jarige SS-Hauptsturmführer en Kriminal-Kommissar Dr. Max Werner, voordien verbonden aan het Reichssicherheitsamt (RSHA) in Berlijn, hoofd van de Antwerpse SipoSD. Ongeveer twee jaar later, op 16 april 1943, werd Werner, samen met zijn collega Desselman, in de burelen van de Sipo-SD neergekogeld. Over het motief van de dader – een zekere Korsick van de Antwerpse Sipo-SD, die na een behandeling voor een zenuwoverspanning, net uit Polen was 543
L. SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad, p.554-555. Debra verklaart: “Met opzet is in België de geheele dienst SD genoemd geworden, dat de benaming Gestapo al te berucht was.” (Strafdossier Debra, Archief Auditoraat-Generaal, Brussel) 544 L. SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad, p. 504. 545 Volgens hitoricus Lieven Saerens (SOMA) is deze foto, die wij terugvonden in het strafdossier van Debra, tot op heden de enige foto die van Dr. Werner bekend is. Gesprek met Lieven Saerens in het Archief van het Auditoraat–Generaal te Brussel. Deze foto werd blijkbaar door de weduwe van Dr. Werner na diens begrafenis als aandenken en als dankbetuiging voor de blijken van medeleven naar de “vrienden” en kennissen gestuurd, waaronder ook Debra.
158 overgekomen – is tot dusver niets bekend.546 Debra beweert dat de beweegreden van Korsick was dat beide chefs zich niet als nationaal-socialisten aanstelden, doch te veel verteer maakten in plaats van zich integraal om de dienst te bekommeren.547 “Hij was zeer actief, vooral in acties waaraan een zeker gevaar verbonden was: aanhouding van kommunisten, partisanen, terroristen, Witte Brigadeleden in grooten getalle… Werner was in het civiele leven advocaat te Saarbrucken. Op de SD Ausendienststelle Antwerpen bestond er een onderscheid tusschen de leden: Er bestond een Executiver Dienst. De Executiver Dienst was de eigenlijke Gestapo. Leider daarvan was Werner, ttz. was er de speciale chef van. De beambten waren alle Kriminalbeambten in het civiele leven, op enkele uitzonderingen na. Daarnaast bestond er een Politischer Dienst, onder hooge leiding van Werner, doch bijzonder geleid door Desselmann. De getalsterkte van den SD Antwerpen bedroeg naar mijne schatting: en 20-tal Duitsche beambten, vrouwen inbegrepen, een 20-tal Vlaamsche beambten, 4 Vlaamse autovoerders die onder leiding van een Duitsch garagemeester stonden”, aldus Debra nog 548. Hoofd van de Antwerpse Judenabteilung was gedurende gans de bezetting SSOberscharführer Erich Holm, een in 1912 geboren zeeman uit de drukke West-Duitse havenstad Hamburg.549
Figuur 113 SS-Oberscharführer Erich Holm in het SD-hoofdkwartier te Wilrijk, ca. 1942 (?) (L. SAERENS, 2000, p. 491)
Op vraag van onderzoeksrechter Beeckmans doet Debra heel uitvoerig een boekje open over de medewerkers van de SD, de Geheime Feldpolizei, de Feldgendarmerie en de Duitse contraspionagediensten. Over Holm schrijft hij o.a.: “Holm, Erich, rond de 30 jaar, van Hamburg, maar woonde op laatst met vrouw en kinderen in Antwerpen, wijl gesinistreerd, in het gebouw van den joodschen dokter Mostovoy, op de Quinten Matsijslei. Was gehecht aan afdeeling III, en berucht wegens zijne jodenvervolgingen. Holm was uiterst brutaal en beestig, en op de Dienststelle zelve verdacht men hem ervan een fortuin aan goud en diamanten van de joden te hebben gestolen. Hij legde zelfs aan zijne medewerkers op dit te doen.” Van meet af aan werkten met de Sipo-SD ook Vlaamse collaborateurs mee, meestal, in de functie van tolk.550 Bij de Belgen die zich lenen voor de praktijken van de Sipo-SD, is het aantal overtuigde nazi’s bijzonder groot. Meestal worden ze aangetrokken voor administratieve en ondersteunende taken en zo raken ze gaandeweg betrokken bij het eigenlijke politiewerk.551 Een Vlaamse SD-Wacht is o.a. verantwoordelijk voor de bewaking van het jodenverzamelpunt in Mechelen in de Dossin-kazerne. 546
L. SAERENS, Gewone Vlamingen? De jodenjagers van de Vlaamse SS in Antwerpen, 1942 (Deel 1), in Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 15 (2005) p. 289-313, 290. 547 Strafdossier Debra, Archief Auditoraat-Generaal, Brussel. 548 Verklaring van Debra over de medewerkers van de SD, de GFP, de Feldgendarmerie en de Duitse contraspionagediensten. (Strafdossier Debra, Archief Auditoraat-Generaal, Brussel) We moeten er wel rekening mee houden dat uit het strafdossier blijkt dat Debra zeer goed overeen kwam met Werner. 549 L. SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad, p. 491. 550 Idem. 551 M. VAN DEN WIJNGAERT e.a., België tijdens de Tweede Wereldoorlog, Antwerpen, Standaard, 2004, p. 159-167, 202-205.
159
3. DE GEHOORZAMERS Sfeerbeeld van Boechout tijdens WO II: Herdenking van Jan-Frans Willems te Boechout op 8 augustus 1943, ingericht door de afdeling VNV Boechout, waarbij alle VNV’ers, waaronder ook de Hulpbrigademannen, door oorlogsburgemeester van Boechout, Staf Van Sintjan, schriftelijk waren gevraagd geworden om allemaal én in uniform hierop aanwezig te zijn, en waar schaarleider der Dietsche Militie Zwarte Brigade, afdeling Boechout, Staf Van Sintjan, en sinds die dag tevens afdelingsleider van het VNV, een redevoering zou houden.
Figuur 114 Dietse Militie-Hulpbrigade (een soort B-team dat naast de Dietse Militie – Zwarte Brigade stond) tijdens de herdenking van J.-F. Willems te Boechout : 8/8/1943. Beeld nr. 11919 (Foto-archief SOMA)
Figuur 115 J.-F.Willemsherdenking te Boechout: 8.8.1943 (De Post, 18 april 1982, p. 8-9, Archief Tony Vroom)
160 Historicus Bruno De Wever schrijft over het VNV hetvolgende: “Het Vlaams Nationaal Verbond (VNV), de partij… haalde in de verkiezingen van 1939 15% in Vlaanderen, goed voor een kleine 200.000 stemmen. Ca. 30.000 Vlamingen waren lid van het VNV. Het VNV zette in Vlaanderen de collaboratie op de rails. De oorzaken zitten vervat in het karakter van het VNV, nl. een antidemocratische, anti-Belgische, Vlaams-nationalistische partij. Elk van de genoemde karakteristieken op zich verklaart niet de collaboratie, wel de combinatie van de karakteristieken. 1. het antidemocratisch karakter maakte dat de architecten van de collaboratie ervan overtuigd waren dat ze alleen aan zichzelf verantwoording moesten afleggen. Ik noem het de no feedback-factor; 2. het anti-Belgisch karakter maakte dat de partij niet verankerd was in de Belgische machtsstructuren, waardoor ze zeer vatbaar was voor de belofte van machtsverwerving door samenwerking met de nieuwe machthebbers. Ik noem het de pull-factor; 3. Het Vlaams-nationalisme gaf de partij een doel dat wervend was in een ruimere Vlaamse beweging en aldus in de Vlaamse samenleving. Ik noem het de push-factor. De drie factoren waren al aanwezig voor 1940. Het bezettingsbestuur vond in het VNV een geschikte partner om de Ruhe und Ordnung (rust en orde) te bewaren, als eenmaal de leiders van de partij bereid waren te erkennen dat alle macht in handen lag van Adolf Hitler, de Führer van het Duitse Rijk. Het bezettingsbestuur forceerde de inbraak van het VNV in de Belgische machtsstructuren. Duizenden VNV’ers bemanden Belgische bestuursorganen van het hoogste tot het laagste niveau. In 1943 werd bijvoorbeeld 1 op 2 Vlaamse gemeenten bestuurd door een VNV-burgemeester”552. Eén van hen is Staf van Sintjan, de VNVburgemeester van Boechout. Hij komt verder nog uitgebreid aan bod. Over het antisemitisme van het VNV schrijft De Wever: “Men kan besluiten dat antisemitisme in het VNV wel degelijk gemeengoed was. De leden kregen geregeld antisemitisch leesvoer. De leiding verzette zich niet tegen krasse antisemitische uitlatingen. De VNV-leider zelf verkondigde op de Landdag van 1939 een antisemitische stelling. Een kritisch man als Hendrik Borginon liet wel protest horen, maar was bereid veel water in de wijn te doen. De gematigde VNV-vleugel nam blijkbaar geen aanstoot aan het virulente antisemitisme waartegen hij protesteerde. Antisemieten als Ward Hermans konden in het hele land hun ideeën zonder problemen op VNV-vergaderingen propageren. Dat de VNV-leiding Hermans’ theorieën ter zake niet onoverkomelijk vond, mag ook blijken uit het feit dat toen ze censuur uitoefende op een derde uitgave van Hermans' Boek der stoute waarheden, er op geen enkel punt werd geraakt aan het antisemitische karakter ervan. Het VNV stond beslist niet alleen met zijn antisemitische oprispingen. Het antisemitisme was in de tweede helft van de jaren dertig beslist geen marginaal verschijnsel meer. Tijdens de campagne voor de gemeenteraadsverkiezingen in Antwerpen in 1938, bleek het antisemitisme wijd verspreid. De joodse aanwezigheid was een centraal thema in de verkiezingsstrijd. De nauwe banden van de joodse gemeenschap met de socialistische burgermeester Camille Huysmans waren voor velen een steen des aanstoots. Niet alleen het VNV en Rex, ook de Katholieke Partij leende zich tot antisemitisch opbod”553.
4. DE SCHREIBTISCHTÄTER EN MEDEDADERS (COLLABORATEURS) Historicus Lieven Saerens geeft hier de nodige achtergrond: “Wanneer we de zaak bekijken vanuit het perspectief van de mededaders, springen volgende vaststellingen in het oog. De overtuigde nationaal-socialisten stonden in Antwerpen relatief zeer sterk. Bovendien kwamen talrijke kopstukken bij de uitvoering van de jodenvervolging uit het Antwerpse en ze waren al voor de oorlog lid van anti-joodse organisaties. Het ging hier dus om fanatici die bijzonder vertrouwd waren met de Antwerpse joodse gemeenschap. Die vertrouwdheid vergemakkelijkte onmiskenbaar het opsporen van joden. Het zijn ons insziens echter niet de fanatici geweest die de doorslag hebben gegeven voor wat betreft het hoge aantal effectief gedeporteerden. Belangrijker was de houding van de omstanders, en meer bepaald die van de beleidsverantwoordelijken. Vanuit beleidsmatig standpunt kan niet naast de 552
B. DE WEVER, De collaboratie in Vlaanderen, in J. GOTOVITCH & C. KESTELOOT (ed.), Het gewicht van het oorlogsverleden, Gent, Academia Press, 2003, p. 39-49, 42-44. 553 B. DE WEVER, Greep naar de macht: Vlaams nationalisme en Nieuwe Orde, het VNV, 1933-1945, Tielt, Lannoo, 1994, p. 304-305.
161 medewerking van het Antwerpse provincie- en stadsbestuur, de plaatselijke administratie, ordehandhavers, gerechtelijke instanties en de advocatuur worden gekeken. Die instanties ontwikkelden in het kader van de jodenvervolging weliswaar geen persoonlijke initiatieven, maar ze voerden de Duitse verordeningen steeds loyaal uit. Allen beweerden te handelen in naam van de ‘politiek van het minste kwaad’, of onder Duitse druk. In de praktijk ging de ‘politiek van het minste kwaad’ in Antwerpen echter veel verder dan in de rest van België. In het Antwerpse konden de Duitsers zich haast alles permitteren. En dat er helemaal geen mogelijkheid tot (passief) verzet bestond, is onjuist…” “De Antwerpse politiemedewerking aan de razzia’s leek haast vanzelfsprekend. Ze lag in het verlengde van wat er intussen reeds was geschied. Bijna van meet af aan konden de Duitsers zich van een dergelijke medewerking verzekeren. Op het Antwerpse politieoptreden past wat in de vakliteratuur – we denken hierbij aan de Britse historicus Ian Kershaw en anderen – wel eens ‘accumulatieve agressie’ wordt genoemd. In december 1940 verdeelde de Antwerpse politie opeisingsformulieren voor de joden die naar Limburg werden uitgewezen. Een maand later, in januari 1941, begeleidde ze de opgeëisten per trein naar Limburg. Enkele dagen later was ze ook bereid om de niet opgedaagde ‘Limburg-joden’ thuis af te halen. Geweld was echter nog uit den boze. ‘Onwilligen’ werden ongemoeid gelaten. In juni 1942 herhaalde zich ongeveer hetzelfde scenario. Nu werden opeisingsformulieren voor de verplichte tewerkstelling aan de Atlantikwall (Organisation Todt) verspreid. Vervolgens werden de OT-joden onder politiebegeleiding op de trein gezet. Nog eens twee maanden later, op 15 augustus 1942, verleende de Antwerpse politie voor het eerst haar medewerking aan een razzia, waarbij de joden collectief werden opgepakt. De medewerking bleef grotendeels ‘beperkt’ tot het afgrendelen van de straten. Het leek als het ware een ‘oefening’. Het oppakken van de joden was vooralsnog het werk van de Duitsers, de Dienststelle Holm en Feldgendarmen. Nauwelijks twee weken later werkte de politie opnieuw mee aan een razzia. Door obstructie van een aantal politieagenten werd hij echter hij echter voortijdig afgebroken. Een dag later kwam het Duitse bevel dat de Antwerpse politie volledig op eigen houtje een jodenrazzia moest houden. Tegen ‘onwilligen’ diende nu ook geweld te worden gebruikt. De Antwerpse politie voerde het bevel tot in de finesses uit. De joden werden letterlijk uit hun huizen gesleept, zieken en gewonden incluis. Meer nog, die nacht pakte de Antwerpse politie meer joden op dan het door de Duitsers vooropgestelde quotum van 1.000. De medewerking van Antwerpse instanties had niet alleen gevolgen voor de slachtoffers, maar ook voor het potentiële aantal Antwerpenaren dat bereid was hulp te bieden aan hun joodse buren. Sociologische en geschiedkundige studies wijzen er inderdaad op dat de meesten eerder geneigd zijn tot hulp over te gaan, wanneer gezaghebbende referentiegroepen, ‘wier normen men deelt’, hierom uitdrukkelijk vragen. Burgemeester Leo Delwaide en met hem het hele stadsbestuur, evenals de procureur des konings E. Baers en hoofdcommissaris J. De Potter, besloten te zwijgen. Meer nog, herhaaldelijk werd er medewerking verleend aan de bezetter, zelfs wanneer die medewerking inging tegen de Belgische strafwetgeving. Ook de Antwerpse Balie roerde zich niet en capituleerde voor de anti-joodse verordeningen. Er was in Antwerpen evenwel nog een referentiegroep voorhanden die minstens even belangrijk was, met name de kerkelijke instanties. (…) Uit de SOMA-enquête blijkt echter dat de Antwerpse geestelijkheid nauwelijks geneigd was hulp te bieden aan joden. Hierdoor ontbeerden de gelovigen andermaal een voorbeeldfunctie. (…) Het gevolg was dat een kern van potentiële helpers - die hoe dan ook wel steeds aanwezig zal zijn geweest – andermaal niet werd aangesproken of geactiveerd. De houding van de Antwerpse geestelijkheid is des te opvallender, aangezien de Belgische clerus symbool staat voor hulp aan joden. Binnen de Belgische kerkelijke instanties had de Antwerpse geestelijkheid blijkbaar nood aan directieven vanwege haar hiërarchische overheid. Dat brengt ons bij de houding van kardinaal Van Roey. Ondanks het grote prestige van de Kerk ging Van Roey niet over tot een openlijk protest tegen de jodenvervolging, net zomin als het Antwerpse stadsbestuur en bijvoorbeeld de Secretarissen –Generaal. In het kader van de Kerk dient uiteraard te worden onderstreept dat ook paus Pius XII nooit tot dergelijk protest overging. (…) Toch dringen zich ook hier nuanceringen op. Uit het voorgaande mag niet worden besloten dat Antwerpen louter een stad van ‘pertinente jodenhaters’ was. Wel menen we te mogen stellen dat in Antwerpen het aantal ‘onverschilligen’ ontzettend hoog lag. En dat aantal steeg immer, tot... de invoering van de verplichte tewerkstelling voor Belgen in oktober 1942. Toen was het voor de joodse gemeenschap echter reeds te laat. Laten we ook hier even verwijzen naar onderzoek over de publieke opinie in nazi-Duitsland. De socioloog Michael Müller Claudius deed in 1938 en 1942
162 enkele (informele) enquêtes onder NSDAP-leden, afkomstig uit diverse sociale strata. In 1938 kwam hij tot de conclusie dat 63% van zijn Duitse gesprekspartners verontwaardigd was bij anti-joods geweld. 32% toonde zich onverschillig, 5% juichte het geweld toe. In de herfst van 1942 voerde hij een nieuwe enquête uit. Nu toonde nog slechts 26% zich bezorgd over het lot van de joden. Grootste stijger was evenwel niet de groep jodenhaters, die bleef op 5%. Het waren de onverschilligen die waren gestegen, en wel tot 69%. Toegepast op Antwerpen zou dat betekenen dat de onrechtstreekse invloed van de Volkverweerders en tutti quanti niet te onderschatten was. Zij bleven een beperkte groep, maar door hun constante agressieve optreden hadden zij mee een sfeer van gelatenheid helpen creëren. In dat licht krijgt de pogrom van april 1941 een nieuwe betekenis. Toen, zestien maanden voor de eerste razzia’s, was het geweld reeds een eerste maal ten top gedreven. Opmerkelijk voor Antwerpen was ook het drieste optreden van de bezetter tegen zowel joden als hun helpers in nood. In tegenstelling tot de rest van het land werden daar bij ontdekking van verborgen joden niet alleen de joden, maar meestal ook diegenen die hen verborgen opgepakt, wat hulp aan joden in het Antwerpse riskanter leek te maken. De meesten werden in de Antwerpse Begijnenstraat opgesloten, maar kwamen na verloop van tijd en een fikse geldboete vrij. Vaak vonden ze bij hun terugkeer dan ook nog eens hun huis leeggeplunderd.” 554.
4.1. DE VERKLIKKER: GUSTAAF DE SCHUTTER
.
?
De verklikker, die vaak handelde uit nijd, afgunst, zakelijke en professionele rivaliteit, blijft meestal voor altijd onbekend. Bij de Sipo-SD in de Della Faillelaan in Antwerpen kwamen in ieder geval de tips vaak anoniem toe, die deze dienst dan verder onderzocht. “De sterkte van den groep verklikkers en aanbrengers [bij de SD van Antwerpen] schat ik op een 1000-tal. Deze werden niet vergoed, doch er werd verwacht dat zij zouden handelen uit politiek idealisme,” schrijft SD-medewerker Debra555. Vlaams SD-beambte in vast dienstverband, gewoon SS-Sturmmann Jan Schuermans, bevestigt in een proces-verbaal van 28 oktober 1947: “Ik meen dat [bij de razzia bij Klaas Sluys] toevallig er ook Joden werden aangetroffen. Er was ’n schrijven toegekomen waarin vermeld werd dat Sluis een geheime drukkerij had”556. In een proces-verbaal van 21 september 1944 vertelt joodse Auschwitz-overlevende Jonas Polak hetvolgende: “Ik, mevrouw Bremer557, dezes kind 1 ½ jaar oud, hadden ons – allen Israëlieten zijnde – tijdens de vijandelijke bezetting moeten schuil houden. In Maart 1943 kwam ik toevallig bij De Schutter Gustaaf, wonende alhier Edelinckstraat nr.8, die zich dan bevond bij zijn schoonzoon Van den Heurck wonende alhier Lange Leemstraat nr.32. De reden van mijn bezoek was het terughalen van gedeelte aan hen toevertrouwde bezittingen, en opklaring van zaken tusschen ons gedaan. De Schutter haalde mij met veel overtuigingskracht over hem te vergezellen bij zijn bezoek aan Mevrouw Bremer te Edegem, Lentelei nr.35, alwaar deze zich schuil hield. Tien minuten nadat ik aldaar was, kwam de Gestapo in het huis binnen o.a. Debra, intieme vriend van De Schutter, welke boter smokkelden met de auto van Debra zooals ik vernomen heb van de familie HendrickxCoenen, wonende te Edegem Drie Eikenstraat nr. 59. Ten gevolge van de samenwerking van Debra 554
L. SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad, p. 746-750. (Strafdossier Debra, Archief Auditoraat-Generaal, Brussel) 556 Ibid. 557 Charles Hendrickx zegt in een verklaring dat Mevrouw Bremer de zus van Polak was. Vermits zij echter een verschillende familienaam hebben en Sofia Bremer op de transportlijst staat aangeduid als XX/1236 met Bremer-Bremer Sofia, vergist Charles Hendrickx zich hier wellicht. M. SCHREIBER, Stille rebellen, p. 321. Toch is het niet uit te sluiten dat er tussen hen beiden een of andere band bestond. 555
163 met de Gestapo is Debra thans aangehouden. Na gebruikelijke mishandeling door Debra trachtte ik mij te verdedigen dat mijn eenzelvigheid was De Poorter (zooals mijn valsch eenzelvigheidskaart luidde) en niet Polak. Na een oogenblik van aarzeling wendde zich Debra naar De Schutter, die onmiddellijk bevestigde dat ik Polak mij noemde. Dit bleek uit het gebaar van de Schutter welk ik op afstand zijnde kon vaststellen en de woorden van Debra die mij dan benaderde: “Het is onnoodig te ontkennen.” Daarop kwam De Schutter beneden en zegde tot mij: “Jo het is onnoodig te ontkennen, het is beter de waarheid te zeggen.” De Schutter was bekend van mijn valsche eenzelvigheid dus had mij me kunnen redden in deze moeilijke situatie, in plaats van mij er te laten inloopen, te meer daar de Gestapo aarzelde op dat oogenblik. Ten gevolge hiervan werd ik aangehouden door de Gestapo alsmede Mevr. Bremer, dezes kind en een zekere Grosz, allen aldaar verstopt zijnde. Wij werden overgebracht naar de gevangenis in Wilrijk. ’s Nachts in mijn cel vernam ik van gebuur Mevr. Bremer, die opgesloten was in een cel naast de mijne, dat zij van de Gestapo vernomen had dat het De Schutter was en Van den Heurck voornoemd die ons bij de Gestapo hadden verraden. De volgende dag tijdens een ander verhoor, in tegenwoordigheid van vrouw Bremer vernam ik persoonlijk van de Chef der Gestapo Holm aan Debra , zijn medewerker: “Wie is toch Van den Heurck” dat Debra antwoordde: “Dat is diegene die ze heeft aangegeven…. De reden van hun verraad was ons te doen verdwijnen om dan gebeurlijk in het bezit te komen van de door ons aan hen toevertrouwde juwelen en waarden” 558. En Door Hendrickx bevestigt dit: “Den 19.3.1943 werd ik door de Gestapo opgesloten in de gevangenis van Antwerpen, wegens wegstopping van Joden. Alhier vernam ik van een zekere Sebrasti, insgelijks aangehouden, dat een zekere Van den Heurck iets voor zijn vrijlating zou kunnen doen. Nadien vernam ik van mijn vrouw dat Van den Heurck een aanklager was, hetgeen zij gehoord had van een aangehouden Jodin in de gevangenis”559. En zijn zoon Charles Hendrickx voegt daar nog aan toe: “Nadien kwam De Schutter bij mij in de keuken en Debra stelde hem de vraag: “Waar woonden vroeger die Joden? – waarop De Schutter antwoordde: “In de Kievitstraat” of zoo iets. Ik heb dan nog aan De Schutter gevraagd mijn ouders te willen verwittigen nopens het gebeurde, het geen hij niet gedaan heeft.” En De Schutter zelf tenslotte, geeft weliswaar een iets andere versie van de feiten, maar bevestigt in zijn verklaring wel: “Debra vroeg mij, wie hij (Polak) was, waarop ik zegde: “Het is Polak. ”Nadien heb ik nog aan Polak gezegd: “Het is beter dat gij de waarheid zegt, het is onnoodig te ontkennen.” – dit met het inzicht dat hij dan minder moeilijkheden zou oploopen”560. Meer dan 30.000 Belgen worden beticht van collaboratie door verklikking, terwijl er minder dan zesduizend daadwerkelijk worden vervolgd. Verklikking is dan ook vaak zeer moeilijk bewijsbaar. Ze neemt ook zeer verschillende vormen aan. Vaak is ze het gevolg van een louter persoonlijke afrekening, soms hangt ze samen met de uitgeoefende functie. Zo is het voor de hand liggend dat leden van Duitse inlichtingendiensten structurele verklikkers zijn. Minder voor de hand liggend en heel wat complexer is de rol van de bestuurders, bijvoorbeeld oorlogsburgemeesters, die door de ‘normale’ uitoefening van hun functie over bepaalde informatie beschikken en die soms rechtstreeks of onrechtstreeks doorgeven aan de bezettende overheid. Soms ligt deze informatie onmiddellijk aan de basis van Duitse repressie tegen personen. Bestuurders die lid zijn van collaborerende politieke groeperingen krijgen daarenboven langs politieke weg de opdracht systematisch inlichtingen door te geven over politieke tegenstanders en velen doen dat ook.561
558
Proces-verbaal van de verklaringen van Jonas Polak. (Strafdossier Debra, Archief Auditoraat-Generaal, Brussel) 559 Ibid. 560 Ibid. 561 M. VAN DEN WIJNGAERT, e.a., België tijdens de Tweede Wereldoorlog, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2004, p. 179.
164
Figuur 116 Notaboekje van jodenjager Debra, waarin hij (tips met) namen en adressen noteert o.a. van (vermoedelijke) joden (Strafdossier Debra, Archief Auditoraat-Generaal, Brussel)
4.2 DE JODENJAGER: LOUIS DEBRA562 Organisaties als het VNV, Volksverwering, de Algemeene SS-Vlaanderen en de DeVlag ondersteunden volmondig de anti-joodse politiek, riepen bij herhaling op nog verdergaande maatregelen te treffen en vormden het rekruteringsgebied voor ‘jodenjagers’. Het was in het bijzonder de Antwerpse kern van Volksverwering die een centrale rol in de jodenvervolging speelde.563 562
Alle niet nader genoemde informatie over Debra is afkomstig uit zijn uitgebreide strafdossier. (Strafdossier Debra, Archief Auditoraat-Generaal, Brussel). Zijn oom priester Karel Debra, die na een tijd onderpastoor te zijn geweest in Borgerhout, sinds 1936 godsdienstleraar was aan het atheneum in Deurne, schrijft onder zijn pseudoniem Gladius (= zwaard) op 15 april 1938 in de Gazet van Antwerpen: “Rondom zijn kruis staren de joden met bloeddorstige bevrediging Hem aan. Ze hebben hun prooi vast in de greep van hun haat, daar hangt hij als een roodgekleurd mensenwrak in een ijselijk gevoel van verschrikkelijke smart en van verlatenheid. Er bestaan grenzen aan de menselijke wreedheid. De joodse haat kent echter geen grenzen.” Uit L. SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad, p. 436-437. 563 Ibid., p. 555. “Wanneer we de volledige onderzoeksperiode voor ogen houden, kan voor Antwerpen niet van een ‘antisemitische traditie’ worden gesproken. Tot in de jaren 1920 heerste daar al bij al een tolerant klimaat tegenover joden. In die zin was er sprake van een kosmopolitische stad. Pas in de jaren 1930 kwam er een belangrijke ‘antisemitische stroming’ op gang en trad het beeld van een intolerante stad naar voren. Dat ‘antisemitisme’ was echter geen exclusief Antwerpse aangelegenheid. Het was ook terug te vinden in andere Belgische regio’s. Toch kan er van een Antwerpse ‘specificiteit’ worden gesproken en die had haar repercussies op de bezettingsperiode. Voor de Antwerpse joodse bevolking waren die nefast. Niet minder belangrijk is dat de overgrote meerderheid van de jodenvervolgers tijdens de bezetting reeds voor de oorlog in antisemitische organisaties actief was. Voor de groei van het ‘antisemitisme’ bestaat geen eenduidige verklaring. De Antwerpse casus maakt dat duidelijk. Het gaat in werkelijkheid om een complex van op elkaar inwerkende factoren. Tot die factoren behoren de economische crisis, de doorbraak van Nieuwe Orde-organisaties en de daarbij aansluitende massameetings, de politieke polarisatie, de gebeurtenissen in Duitsland en de vluchtelingenproblematiek. Daarnaast zijn er uiterst moeilijk te meten psychologische factoren geweest, waarvan ‘angst’ allicht de voornaamste was. Rationele en irrationele elementen liepen in het ‘antisemitisme’ door elkaar. Bovendien bestond er in die jaren in de traditionele partijen nog geen algemene consensus over democratische waarden en vormden hedendaagse noties als de ‘rechten van de mens’ nog geen algemene leidraad. Dat leidde ertoe dat het discours van wie de Nieuwe Orde gunstig gezind was (in grote meerderheid geloofskatholieken) en dat van partijkatholieken vaak niet van elkaar viel te onderscheiden. We kunnen enigszins overtrokken stellen dat zowel Nieuwe-Orde-gezinden als partijkatholieken een ‘zuiver’, ‘herkerstend’, katholiek Vlaanderen wilden.
165
Figuur 117 Louis Debra, tijdens de oorlog (Strafdossier Debra, Archief Auditoraat Generaal)
De dag na de inval – zo vertelde Julia Schuyten later aan haar kinderen - zou een zekere Debra de sleutel van de woning hebben teruggebracht, en haar hebben voorgespiegeld dat hij “iets” voor Klaas zou (kunnen) doen.564 Het gaat hier over Louis Jozef Debra (°5.9.1906 te Vlissingen) die als het ware bij Klaas Sluys om de hoek woonde, in de Nieuwelei 34 te Mortsel, en die effectief als “Dollmetscher” (vertaler/tolk) en als chauffeur voor de Sipo-SD Antwerpen werkte. Reeds in mei 1940 bemerken de buren dat Duitse officieren bij Debra op bezoek komen. Kort nadien bekent hij tegenover twee kennissen dat hij reeds drie jaar voor de Duitsers werkt. In juni 1940 biedt hij zich aan op de Feldkommandatur, om er als tolk te fungeren. De ultieme oorzaak aanwijzen voor de doorbraak van het ‘antisemitisme’ in het Antwerpen van de jaren 1930 lijkt onmogelijk en dat te willen is zelfs pretentieus. Verscheidene van de hierboven genoemde factoren, zoals de toenemende joodse inwijking en de invloed van het buitenland waren al in voorgaande periodes aanwezig. Uit ons onderzoek blijkt inderdaad dat een sterke toename van joodse migranten niet automatisch leidde tot een manifest ‘antisemitisme’ (Anderzijds leidden – zoals reeds Jan Blommaert en Jef Verschueren opmerkten – ook contacten tussen autochtonen en vreemdelingen niet automatisch tot meer begrip voor elkaar.) De opkomst van het ‘antisemitisme’ is bovendien niet zomaar terug te brengen tot externe factoren als de invloed van het buitenland. Indien dat wel het geval was geweest, zouden we tijdens de hele periode die we onderzocht hebben anti-joodse organisaties hebben moeten aantreffen. Bovendien kan een buitenlandse inbreng pas effect sorteren als die enigszins aansluit bij een reeds bestaand anti-joods beeld. Het ‘antisemitisme’ in Antwerpen ontstond niet ex nihilo, als louter resultaat van een externe import, maar sloot aan bij een anti-joods beeld dat in bepaalde kringen van meet af aan aanwezig was. Zo is er een band aan te wijzen tussen ‘antisemitisme’ en katholicisme en tussen ‘antisemitisme’ en nationalisme. Inzake nationalisme was echter een van onze belangrijke conclusies dat de wortels van het ‘antisemitisme’ niet bij het Vlaamsnationalisme maar wel bij het Belgisch-nationalisme dienen te worden gezocht. Dat betekent ook dat uit de Antwerpse casus naar voren kwam dat niet elk nationalisme automatisch tot ‘antisemitisme’ leidde. Vanuit Antwerps gezichtspunt moet meer bepaald een onderscheid gemaakt worden tussen het democratisch gezinde en het Nieuwe Orde-gezinde Vlaams-nationalisme. In ons boek kwamen we dus tot de slotsom dat de historicus haast onvermijdelijk moet terugvallen op vage begrippen als ‘tijdsgeest’, ‘l’air du temps’ en op begrippen als de ‘zachte’ jaren 1920 en de ‘harde‘ jaren 1930. In de jaren 1930 leken alle factoren, die elk op zich niet tot dezelfde radicalisering leidden, tot een ideaal kristallisatiepunt te zijn gekomen.” Ibid., p. 733-734. 564 Deze tactiek heeft hij blijkbaar bij veel mensen toegepast. “Aan de Nederlander Gerard Geenen, Mevr. De Jaegher, Jos Dillen en enkele anderen beloofde Debra telkens hen uit hun moeilijkheden te helpen. Toevallig [sic] kwam hier telkens niets van in huis…. Ook aan Marie Fromont beloofde Debra hulp voor haar man, die door de Geheime Feldpolizei opgesloten was. Er kwam niets van in huis.” Uit: Vroegere Slachtoffers van Debra, schilderen diens Nazi-activiteit, in De Volksgazet, 3 december 1949, p. 7.
166
Figuur 118 Klaas Sluys' getuigenis op het proces van Debra op de Openbare Zitting van 8.12.1949 (Strafdossier Debra, Archief Auditoraat Generaal)565 565
In zijn eigen vonnis van het Kriegsgericht staat duidelijk dat hij werd opgepakt op 30 januari 1943. Eigenlijk was het de nacht van 30 op 31 januari 1943. In een proces-verbaal van 17 september 1945 verklaart Klaas: “De bedoeling der huiszoeking bestond in het opsporen eener geheime drukkerij…. Den dag myner aanhouding ben ik samen met de familie Grosz, en Nadel, weggevoerd ik en Nadel naar de Begijnenstraat en
167
Figuur 119 Een getuigschrift van de Feldkommandatur dat Debra er als Dolmetscher gewerkt heeft van 1 juni tot eind juli 1940, 5.8.1940 (Strafdossier Debra, Archief Auditoraat-Generaal, Brussel)
Via zijn connecties geraakt hij ook binnen bij de vliegtuigfabriek Erla te Mortsel. Nog altijd in 1940 of ten laatste begin 1941 leert Debra verschillende leiders van de GFP (Geheime Feldpolizei), de Sipo (Sicherheitspolizei) en de Zwarte Rijkswacht kennen. Hieruit vloeit een nauwe samenwerking voort. Einde 1940, begin 1941 maakt hij in de manège ook kennis met leden van de SD (Sicherheitsdienst). Debra wordt ereambtelijke medewerker of aangestelde van de SD. Hij is zeer bevriend met de SD-leiders Dr. Werner en Desselman, die hij thuis ontvangt en met dewelke hij gaat paardrijden en jagen. Groz met kinderen overgebracht naar de Dellafaillelaan [Dienststelle Sipo-SD of Gestapo-hoofdkwartier] later is de familie Groz overgebracht naar Mechelen... bij deze Gestapomannen was nog aanwezig een zekeren [Jan] Schuermans… deze Schuermans, was ook den persoon die mij op het bureel der Gestapo mede verhoorde, hij scheen ongeveer 20 a 22 jaar oud te zijn, droeg een uniform van de Sicherheitsdienst en was gewapend met een revolver.” (Strafdossier Debra, Archief Auditoraat-Generaal, Brussel) Afgezien van de burgemeester, waren er dus zeven Gestapomannen, waarvan vijf Vlamingen, zijnde Debra, Jan Schuermans, Emiel Wyndaele en nog twee anderen, waarvan Klaas de naam niet heeft horen vernoemen, en twee Duitsers, waaronder Kaeding. Volgens Debra zou het Kaeding geweest zijn die Van Sintjan zou gevraagd hebben om het fabriekje van Sluys aan te duiden. “Ik ben dan naar Mme Sluis gereden, heb haar de sleutels overhandigd en haar de raad gegeven de tussenkomst in te roepen van de protestantse dominee omdat deze aan de Duitsers bewijs kon leveren dat Sluis enkel uit kristennaastenliefde die Joden onderdak had verschaft. Mij werd naderhand meegedeeld dat het Duitse Krijgsgerecht met deze verklaring zou hebben rekening gehouden, zodat Sluis ’n zeer lichte hechtenisstraf heeft gekregen. Sluis was protestant en zeer gelovig en bekend voor zijn werken van liefdadigheid. Ik wil erop wijzen dat ik bij den Duitsen Rechter Boudisch aan wien ik rijles gaf, ten gunste van Sluis heb gesproken in den zelfden zin,” aldus Debra in een proces-verbaal van 9 november 1947. (Strafdossier Debra, Archief Auditoraat-Generaal, Brussel)
168
Figuur 120 Debra met jachtgeweer en jachtbuit (Strafdossier Debra, Archief Auditoraat-Generaal, Brussel)
Volgens zijn collega Thonon was Debra zeker tot 1944 “een volle vertrouwensman op de SD die vrij in en uit de dienststelle mede ging op ‘aktions’ en met zijn eigen wagen deelnam aan aanhoudingen.” Al zijn collega’s bevestigen dat hij op alle burelen kwam en het volste vertrouwen genoot. In een teruggevonden verslag over de “Algemene Toestand” verwijt hij aan de Duitse Verwaltung haar laksheid, omdat nog geen enkele jood de ster draagt, niettegenstaande de verordening reeds verschenen is. Hij stelt voor de jodenster met een brandijzer op hun voorhoofd te branden. De top van de Judenabteilung mocht dan wel Duits zijn, er werkten hoofdzakelijk Vlamingen. Zijn eigen neef, dokter N. Henneaux, verklaart na de oorlog dat Debra in april 1941 bij hem langs kwam met een aktentas, met daarin een revolver en een matrak; deze laatste, zei Debra, “pour mettre les juifs à la raison. Il se vantait d’avoir encore rossé d’importance des Juifs quelque temps auparavant.”566 In Antwerpen – op 1 januari 1942 wordt dat Groot-Antwerpen – werden de Vlaamse SS’ers en Dolmetschers al vroeg bij de jodenvervolging betrokken. Tot de opdrachten van Erich Holms Dolmetschers behoorde het vergezellen van Antwerpse jodenjagers als Felix Lauterborn tijdens hun acties. Aangezien Lauterborn en co. niet officieel lid van de Sipo-SD waren – ze oefenden hun functie “Ehrenamtlich” (als ereambt, niet-bezoldigd) uit -, waren de Dolmetschers nodig om aan de acties een officieel karakter te geven567. Samen met zijn vrienden van de Sicherheitspolizei en in zijn hoedanigheid van Ehrenamtliche Angestellter heeft Debra aan verschillende razzia’s of “Aktionen” deelgenomen. Zo vergezelt hij eind januari 1943 de Sipo naar Boechout, waar hij de woning helpt te vinden van Klaas Sluys, die verdacht wordt van een geheime drukkerij te bezitten. Twee maanden later, rond 19 maart 1943 arresteerde Debra, geholpen door Lauterborn568, verschillende joden in Edegem, alsook de familie Hendrickx, die ze in huis genomen had.569 566
Brief van 20 oktober 1944 aan “l’Auditeur Militaire”. (Strafdossier Debra, Archief Auditoraat-Generaal, Brussel). 567 L. SAERENS, Gewone Vlamingen? De jodenjagers van de Vlaamse SS in Antwerpen, 1942 (Deel 1), in Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 15 (2005) p. 299. 568 Over Lauterborn schrijft hij: ”Is verscheidene malen door de GFP gesnapt geworden bij diefstal of aanleiding tot diefstal in verlaten woningen, waarvan de bewoners waren aangehouden, doch regelmatig vrijgesteld door tusschenkomst van Holm.” En dan lees je in een verklaring van Maria Dierckx, de buurvrouw van Door Hendrickx en zijn vrouw Philomena: “Desanderendaags zijn die zelfde heeren terug geweest en dan hebben zij nog al lang in het [huis] van Hendrickx, vertoefd.” (Strafdossier Debra, Archief AuditoraatGeneraal, Brussel) 569 Edith Hönig en de andere joden, die bij Door Hendrickx en Philomena Coenen ondergedoken zaten, konden nog wegvluchten dankzij schoondochter Yvonne Noë, de echtgenote van Charles Hendrickx, die hen nog tijdig kon verwittigen.
169
Figuur 121 Felix Lauterborn op zijn naoorlogs proces, 1947 (L. SAERENS, 2000, p. 631)
Ten huize van Debra werden verschillende voorwerpen van joodse afkomst teruggevonden: joodse religieuze boeken, drie fonoplaten met Hebreeuwse gezangen, diamantbalansjes en gebedsrollen, allemaal gestolen van de joden die hij mee had helpen oppakken. In een procesverbaal van 12 november 1947 zegt hij daarover: “Ik heb me steeds erg geïnteresseerd voor de Joodse religie en had zelfs verschillende Joodse gebedsrollen in huis en ook werken om zelf Hebreeusch te leren.Deze gebedsrollen kwamen uit de kelder van Holm. - en ik had ze weggenomen als antikiteitsstuk en als religieuze waarde, omdat de SD dat alles liet verbranden.”
Figuur 122 Fragment uit het proces-verbaal van neerlegging van stukken van overtuiging, 2.2.1950 (Strafdossier Debra, Archief Auditoraat-Generaal, Brussel)
Gedurende ruime tijd schijnt Debra zich dan afzijdig te hebben gehouden van medewerking aan arrestaties. Eerst in januari 1944 begint hij terug met de Sipo op te treden. Hij treedt ook nog op voor de Geheime Feldpolizei. Naast de GFP, de Sipo, de Zwarte Rijkswacht, het Devizenschutzkommando (de dienst stond in voor roof van joodse goederen en ‘vijandig vermogen’) en de Kommandatur, heeft Debra ook contacten met de Abwehrstelle (de Duitse spionnage). Debra beperkt zich niet tot Duitse organismen. Wij vinden hem ook terug in het midden van de Nieuwe Orde-bewegingen. Zo was hij o.a. lid van de DeVlag, het VNV, aanhanger en later ook beschermend lid van de Algemeen SS en van de Nationaal Socialistische Beweging in Vlaanderen. En hij was al voor de oorlog een zeer actief lid van de anti-joodse vereniging Volksverwering. Volgens René Lambrichts, de stichter van de organisatie, bracht hij veel abonnees aan en woonde hij de vergaderingen bij. Tijdens zo’n vergadering in april 1941 in het lokaal “De Gulden Kroon”, Lijnwaadmarkt 11 in Antwerpen, staat hij op een bepaald ogenblik op en “demanda une action et un nettoyage plus énergiques. [Eerst heeft hij het over een zuivering bij de rijkswacht, L.S.]. (...) Il remit ensuite avec beaucoup d'ostentation, au président de de la séance un billet de Frs. 500, afin, disait-il d'acheter des marteaux avec très longs manches pour casser les carreaux des magasins juifs,
170 comme cela se faisait en Allemagne”570. Ook Louisa Henrot, die tussen 1937 of 1938 en 1942 met Debra verloofd was (hoewel niet officieel), verklaart op 6 juni 1945: “Het is mij opgevallen tijdens mijn betrekkingen met Debra, Louis, reeds vóór den oorlog, dat hij overdreven tegen de joden gekant was. Zulks kon ik uitmaken ingevolge zijn uitlatingen desbetreffend”571. In februari 1946 vindt de politie op het appartement van Maurice Meert, Dambrugghestraat nr. 2, een kist, met daarin allemaal zaken die betrekking hebben op de activiteit van deze “Verwalter von Feindvermögen und Judenvermögen”, en tevens lid van de Abwehrstelle. In die kist zit o.a. een curriculum vitae van Debra gaande tot en gedateerd op 15 juli 1940, waarin de volgende passage staat: “Immer Duitschgezind was ik getrouw abonnent van Welt-dienst, “Service Mondial” uit Erfurth; Volksverweering en Ami du Peuple; De Aanval enz. alle antijoodsche verenigingen waar ik aktief lid van was”572.
570
SOMA (nr. AA 1333), IAA - Dossier Florentin Lequeux: Activiteitenrapport Lequeux. Proces-verbaal van een verklaring van Louisa Henrot, 6 juni 1945. (Strafdossier Debra, Archief AuditoraatGeneraal, Brussel) 572 Fragment uit een curriculum vitae van Debra, 15.7.1940 (Strafdossier Debra, Archief Auditoraat-Generaal, Brussel) “Onder ‘antisemiet’ verstaan we hier iemand die jodenhaat tot een belangrijke ‘drijfveer van zijn bestaan’ maakte en tijdens de bezetting met hart en ziel aan de jodenvervolging zou meewerken. Het gaat met andere woorden over de harde, actieve kern, die bereid was verbaal geweld ook in fysiek geweld om te zetten… Hét portret van de antisemiet is niet te maken. Antisemieten, zo leert ons de analyse van de Antwerpse situatie, waren onder alle rangen, standen en leeftijden waar te nemen. Vast staat wel dat ze tijdens de bezetting niet zomaar uit de lucht kwamen vallen. De overgrote meerderheid had reeds in de jaren voordien openlijk van zich laten horen in anti-joodse organisaties. Ook staat vast dat het anti-semitisme niet louter een mannenzaak was, maar even fanatieke vrouwen aantrok. Veelal ging het om eeuwige querulanten en verongelijkten die zowat hun leven lang overal brokken achterlieten, maar de schuld daarvan steevast op derden afwentelden. Opvallend is ook dat heel wat van de jodenjagers er professioneel niet bijster goed voor stonden en bij het begin van de bezetting zo goed als werkloos waren. Daaruit mag evenwel niet worden geconcludeerd dat het economische aspect doorslaggevend was. Er staat tegenover dat een heel leger van Antwerpse werklozen die extreme stap niet zouden zetten. (…) Een bepaalde religieuze overtuiging of religieuze opvoeding gaf al evenmin de doorslag. Vanuit dat standpunt zouden bij wijze van spreken alle antisemieten katholiekgelovigen moeten zijn geweest. Dat was in vele gevallen ook zo, maar het was niet cruciaal. (…) Ook een welbepaalde politieke keuze was niet allesbepalend. In Volksverwering werkten Vlaams-nationalisten en Belgisch-nationalisten keurig met elkaar samen en zij waren zich goed bewust van elkaars achtergrond. ‘Men’ werd evenwel geen antisemiet via het nationalisme. Die keuze om anderen uit te sluiten was voordien al gemaakt, door de meesten allicht al in hun jeugd. Wanneer wij al die antisemitische prototypes die wij in ons verhaal tegenkwamen van nabij bekijken, lijkt het ons inderdaad dat hun haat voor een groot stuk in henzelf dient te worden gezocht. In feite kon geen enkele antisemiet tijdens de naoorlogse processen een rationele verklaring voor zijn antisemitisme geven en geen van hen bracht uitdrukkelijk het nationalisme als ultieme legitimatie naar boven. ‘Het anti-joods gevoelen kan men niet verklaren, men heeft het of men heeft het niet’, zei een van hen. Dergelijke individuen waren in de totale onmogelijkheid om ‘anderen’ als ‘anderen’ te aanvaarden… Ondanks die wat ‘dieptepsychologische’ benadering willen wij het belang van het nationalisme niet ontkennen. Het exclusieve, Nieuwe Orde-gezinde nationalisme van de jaren 1930 – zeker het Vlaamse met zijn klemtoon op afstamming – bood de gezochte legitimering voor het onderscheid tussen ‘Wij’ en ‘Zij’. ‘Zij horen hier niet, Wij wel.’ ‘Joden buiten!’ Die vorm van nationalisme riep eindelijk tot de actie op, tot vitalisme, maar dan wel ten koste van de ‘andere’. Kortom, het nationalisme bood de kans om de eigen visie uit te dragen, om eindelijk eens te worden gehoord en tot de strijd tegen ‘de vijand’ over te gaan. Een categorie van antisemieten die daarbij aansloot, bracht via een nationalistisch concept ‘een jood’ tot een abstractum terug, zonder menselijke eigenschappen. Een typevoorbeeld daarvan was Jef De Langhe. Hij bekeek de mensheid louter vanuit de tabellen van Mendeljev, als ‘erwten en bonen’. De voorbeelden van Jef De Langhe … tonen ook aan dat antisemieten niet te herleiden zijn tot ongecultiveerde primairen…. Artistieke aanleg was immers bij meerdere antisemieten aan te wijzen. Verscheidene antisemieten, zoals René Lambrichts, kwamen bovendien uit gegoede milieus en hadden hun humaniora op elitescholen doorgebracht.” L. SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad, p. 742-744. 571
171
Figuur 123 Fragment uit een curriculum vitae van Debra, 15.7.1940 (Strafdossier Debra, Archief Auditoraat-Generaal, Brussel)
Toch wijst hij in een handgeschreven verdediging op zijn hulp aan verschillende joden: “Op zijn verzoek [van zijn garagist Roosdorp, Plantin-Moretuslei 161-163 Antwerpen] heb ik mij het lot aangetrokken van de Ned. Jood Pels die 10.000 frs beloofde als ik hem z’n huis kon terugbezorgen dat door Duitsche officieren bezet was.573 Ik echter zegde alles te doen maar gratis, dit kan heer Roosdorp bevestigen. Aan auditeur De Schrijver verklaarde Pels n.l. dat hij mij 1000 of 3000 frs zou gegeven hebben wat ik ten zeerste ontken mits ik steeds gratis werkte (zie bundel Pels svp). Ik heb voor Pels niet alleen veel demarches gedaan om zijn huis terug te krijgen, wat werd toegestaan zoodra de daar logeerende officier zou verplaatst worden, ook heb ik hem op de meest afdoende wijze geholpen door hem een verklaring te geven dat hij niet jood was, en dat hij niet als jood mocht gearresteerd worden. Ook dit geschiedde gratis. Wel heb ik Pels aangeraden zich te laten doopen!
573
Albertus Pels bevestigt dat: “Debra Louis heeft dan getracht me te kunnen helpen, maar volgens mijn mening, niet uit sympathie, maar wel voor de 10.000 frank… Debra heeft me die tijd een door hem eigenhandig geschreven getuigschrift overhandigd.” (Strafdossier Debra, Archief Auditoraat-Generaal, Brussel)
172
Figuur 124 Een memorandum van Debra voor de jood Albert Pels, 24.1.1941 (Strafdossier Debra, Archief Auditoraat-Generaal, Brussel)
Op verzoek van jood Beherman, Belgiëlei 69, aan wie ik ook zoo’n verklaring bezorgde, waardoor ik zelfs in de grootste moeilijkheden geraakte met Holm van de SD ben ik met de schoonzuster van Pels, n.l. Mevrouw Pampel naar de Dossinkazerne te Mechelen gereden, waar haar man, een Ned. jood, opgesloten was574. Door mijn verzoek en de belofte van koffie en cigaretten, werd mij beloofd, dat Pampel terug zou in vrijheid gesteld zou worden zoodra hij klaar was met zijn werk aan een paar auto’s. Pampel is n.l. een goede auto-monteur, en werkt nu in de garage Delvo. Ondanks mijn onkosten heb ik dit ook gratis gedaan…. Beherman hielp ik aan een bewijs, waarop ik het handschrift van Dr. Werner had nagemaakt en gestempeld met het dienststempel der SD om te verhinderen dat hij als russische jood zou gearresteerd worden. Ik hielp hen ook de 1ste maal om niet gearresteerd te worden door de feldgendarmerie, toen hij mede verdacht was in een zaak van gestolen motoren. Een 2de maal gearresteerd, verklikte zijn medevennoot Dockx dat ik hem aan een bewijs had geholpen van niet jood, waardoor ik op de SD in groot gevaar verkeerde, en daardoor door Holm verplicht werd mee in Edegem jood Polak te arresteren. Dr. Werner wist dit toch te arrangeren, en gaf aan Holm bevel, Beherman gerust te laten, maar zegde mij dat ’t beter was dat hij Antwerpen verliet. Ik offreerde geld aan Beherman om hun voort te helpen, maar hij scheen dat toch niet nodig te hebben.” De echtgenote van Beherman verklaart op 15 oktober 1944: “J’ai écrit cette carte à Debra dont je sais qu’il était gestapo pour le cas suivant: Mon mari était arrêté par les allemands pour noninscription au registre des juifs et usage de faux papiers. Un certain Dr. Lambert Edmond, chef des registre des juifs à Anvers avait fait des faux papiers à mon mari, un juif russe, pour ne pas le faire inscrire au registre des juifs. Afin d’éviter toute éventualité Mr. Debra voulait le faire adopter par 574
Julia de Wilde, de vrouw van Max Pampel bevestigt dit: “Mijn echtgenoot werd op 28 Augustus 1942 aangehouden en werd naar de Kaserne Dossin te Mechelen overgebracht… Ik was ervan in kennis gesteld dat hij [Debra] allerhande zaakjes opknapte om geld te verdienen… Ik was getuige dat Debra, Louis aan die commandant vroeg om mijn echtgenoot in vrijheid te stellen om reden [dat]hij een gemengd huwelijk had aangegaan.Ik ben namelijk niet-jood…Hij zegde tevens tegen Steckmann, dat mijn echtgenoot een goede werkman was en dat hij niet kon gemist worden in de garage ‘Etablissement Dockx’ Lamorinièrestraat te Antwerpen, waar mijn echtgenoot werkzaam was als auto-mekanieker. Steckmann, zegde echter ‘Voor mij is jood-jood.’” en Julia De Wilde voegt er nog aan toe: “Ik had aan Debra, meermaalen gevraagd wat ik hem schuldig was, doch hij weigerde geld te ontvangen.” (Pv. nr. 3926/2, Strafdossier Debra, Archief AuditoraatGeneraal, Brussel).
173 mon oncle, et touchait pour le faire une somme d’environ 15.000 francs. Cela a été dénoncé aux allemands par Madame Dockx, Elisabethlaan, 112, à Anvers, contre qui plainte a été déposée à l’auditoriat à Anvers, par suite de cette dénonciation, mon mari fut arrêté ainsi que Mr. Lambert.” En de joodse pasteibakker, Joseph Bakker uit de Provinciestraat 179 te Antwerpen kende de familie Debra reeds sedert vele jaren als kliënt van zijn handel. “Debra, Louis kwam voor de vijandelijkheden dikwijls in huis als klient waardoor wij op vertrouwelijke voet met hem kwamen... Toen [eind oktober 1942 de vervolgingen van de joden bezig waren] heeft Debra, Louis mij ook verwittigd, dat het tijd was dat ik vluchtte, daar ik zou aangehouden worden.”575 In zijn dagvaarding wordt van Debra niet enkel verklikking en medewerking met de vijand op politiek en politioneel gebied ten laste gelegd, maar tevens economische collaboratie. De Sipo komt in augustus 1944 een alcoholzwendel van Debra en enkele andere SD-leden op het spoor, en zij worden aangehouden voor bedrog en ambtsaanmatiging. Zo komt het dat Debra nog in de gevangenis zit als op 4 september 1944 Antwerpen wordt bevrijd. Tijdens zijn proces na de oorlog zal Fred. Van Dommelen, die Debra kende vóór de oorlog, bekennen dat de beschuldigde 100 t.h. Duitsgezind was, en hij vermoedt dat het uit geldzucht was.576 In december 1949 kreeg zijn proces zeer veel aandacht in De Volksgazet. Volgens de auditeur verklaarde Debra eens, “dat hij bij een huiszoeking het recht had de Joden dadelijk neer te kogelen. Hij trad steeds uiterst brutaal op, nu eens als Duits spion, dan als verklikker, dan als actieve medewerker van de Gestapo… Wanneer Debra zeker documenten voorgelegd worden, bekent hij eindelijk, dat hij inderdaad zekere mensen “naar de gevangenis overbracht”. Naar zijn verklaringen wilde de bevolking zelf, dat de Joden gebrandmerkt werden”577. “Uit het Bundel kan men nog opmaken dat Debra er zich op beroemde lid te zijn van de antiJoods vereniging. Betichte zegt dat hij lid werd van die vereniging om de Joden te helpen…” En dan blijkt dat hij ook aanwezig was bij de razzia op 19 maart 1943 bij de familie Hendrickx in Edegem578,.
Figuur 125 Debra liet verschillende personen aanhouden, in De Volksgazet, 2 december 1949, p.7.
575
Proces-verbaal van de verklaring van Joseph Bakker, 25.11.1947. (Strafdossier Debra, Archief AuditoraatGeneraal, Brussel) 576 Laatste Getuigen in Zaak Debra worden gehoord, in De Volksgazet, 8 december 1949, p. 6. 577 Debra, de droevige Held van een nieuw Proces, in De Volksgazet, 1 december 1949, p. 7. 578 Debra liet verschillende personen aanhouden, in De Volksgazet, 2 december 1949, p. 7. Mr. De Coster stelt zich aan als burgerlijke partij, in naam van de familie Hendrickx uit Boechout, en eist 70.000 fr. schadevergoeding. Uit: De Auditeur eist de Doodstraf tegen Debra, in De Volksgazet, 10 december 1949, p.3.
174 De getuigen verschijnen op hunne beurt579. Vooraleer zijn getuigenis af te leggen verklaart iedere getuige zijn naam, voornamen, ouderdom, beroep, en woonst. Hij legt in handen van den H. Voorzitter den volgenden eed af: “Ik zweer de gehele waarheid te zeggen, niets dan de waarheid, zoo helpe mij God.” Hij verklaart dat hij noch bloedverwant, noch aangehuwde nog ten dienste is van de verdachte. De getuige word daarna mondeling en afzonderlijk in de volgende orde onderhoord: 1e getuige HENDRICKX, [Door,] Jacobus, Dominicus, geboren te Geel, op 20 December 1894 - handelaar wonende te Edegem , Drie Eikenstraat 59; die na de in hoofde omschreven eed te hebben afgelegd verklaart: " Mijn zoon die ook in Edegem woont werd een paar dagen voor mij aangehouden. Toen ik hoorde dat mijn zoon aangehouden was heb ik de negen [correctie: tien] joden die bij mij inwoonden verplaatst. Ik meen dat het op 17 Maart 1943 was dat DEBRA en LAUTERBORN bij mij binnen vielen. Zij vroegen mij of er joden waren en ik zegde hen dat hier geen joden waren geweest. LAUTERBORN is dan met mijn vrouw naar boven gaan zien, DEBRA is bij mij gebleven. Wanneer LAUTERBORN terug beneden kwam zegde hij mij "precies dat er wel joden geweest zijn". Mijn vrouw zegde dat het de klederen van een zeeman waren die hij gezien had. Daar ze niets gevonden hebben zijn zij terug vertrokken. Een paar dagen nadien was ik in het dorp voor mijn winkel, ik was met de triporteur en ik heb dan DEBRA in het dorp gezien met een kleine auto. Ik ontmoette de commissaris van het dorp die mij vroeg wat er met mijn zoon was, daar hij gehoord had dat hij aangehouden was. Ik zegde hem ook dat ik die twee die bij mij geweest waren, in het dorp gezien had en dat het nu mijne beurt zou zijn van aangehouden te worden. DEBRA is dan gekomen en heeft mij tegengehouden. De commissaris moest ook mee. Het was DEBRA die heel de zaak commandeerde DEBRA is met de auto naar huis gereden terwijl ik te voet moest gaan met LAUTERBORN. Thuis vergezelde DEBRA mij toen ik mij verkleedde. Op een zeker ogenblik dat ik bij LAUTERBORN was hoorde ik dat hij, DEBRA, mijn vrouw een geweldige slag gegeven heeft. Mijn vrouw is samen met mij aangehouden. DEBRA drong aan op spoed. Ons huis was dan leeg daar mijn jongste zoon een uitnodiging gekregen had om op de Werbestelle te Antwerpen te komen. Toen DEBRA dat hoorde dat mijn zoon naar de Werbestelle geroepen was zegde hij dat hij met ons naar de Werbestelle zou rijden en dat we wanneer we onze zoon zagen hem moesten aanwijzen. Wij hebben onze zoon niet gezien. Wij zijn naar een duits bureau gegaan waar onze eenzelvigheid werd opgenomen en een lijf onderzoek werd gedaan. DEBRA is dan vertrokken en mijn vrouw en ik zijn dan naar het gevang gevoerd. Ik ben drie maal onderhoord geweest door DEBRA en HOLM. Zij wisten alles ook het aantal joden, er was geen loochenen aan. SLUIS is met mij eenmaal op het onderhoor geweest. Bij het onderhoor kreeg ik stompen en stelden zij zich brutaal aan. DEBRA vroeg waar de joden naar toe waren. Wij waren overeen gekomen van te zeggen, naar de Lange Leemstraat. Hetgeen ik dan ook gezegd heb. DEBRA zegde dan dat hij mij naar deze straat zou meenemen en ik heb hem dan gezegd dat ik in de stad niet bekend was. Bij de drie verhoren was DEBRA telkens tegenwoordig en tussen de drie verhoren verliepen er telkens drie weken. Zij waren er alleen om de vragen te stellen. Er is wel eens een juffrouw binnengekomen. Na een half jaar gevang ben ik voor het Krijgsgerecht moeten komen waar ik tot 18 maand gevang veroordeeld werd voor het verschaffen van onderdak aan joden. Ik ben dan eerst naar het gevang te St. Gilles overgeplaatst, dan naar Merksplas en verder in Frankrijk tewerk gesteld waar ik in december met mijn zoon ben kunnen ontsnappen om dan thuis gekomen ons verstopt te houden. Ik heb dan nadien DEBRA niet meer gezien. Bij mij is er dan 23.000, -fr. in briefjes gestolen en van mijn zoon 13.000,-fr. dit geld was niet van mijn zoon, een jongen die in Frankrijk werkte had hem dit in bewaring gegeven en juist bij onze aanhouding was de moeder van die jongen bij ons om het geld gekomen. Mijn vrouw wilde haar betalen maar DEBRA zegde “neen, neen, buiten”. Toen mijn vrouw na een half jaar terug thuis kwam heeft zij de achterdeur los gevonden. Ik kan niet zeggen of DEBRA er voor iets tussen was bij deze diefstal. Bij het onderhoor in het gevang, het ging altijd over hetzelfde, heb ik van DEBRA en HOLM slagen gehad. Ik heb zelfs eens een stomp gekregen dat mijn gebit gebroken werd. Ik heb later van de 579
Getuigenverklaringen van Jacobus (Door) Hendrickx, Charles Hendrickx, Philomena Coenen, echtgen. I. Hendrickx en politiecommissaris Hertsen op de Openbare Zitting van het proces van Debra, 2.12.1949 (Strafdossier Debra, Archief Auditoraat Generaal)
175 geburen horen zeggen dat zij met twee terug thuis gekomen waren en dat ze met een valiesje buiten gekomen zijn. De geburen zegden dat DEBRA er bij was. Toen mijn vrouw reeds terug was is LAUTERBORN terug gekomen en heeft dan een antiek uurwerk dat aan joden toebehoorde meegenomen. Toen DEBRA gekomen is bij de aanhouding stond er een persoon in de winkel aan wie hij de pas gevraagd heeft. Op de vraag van die persoon wie hij was heeft DEBRA zijn revolver genomen en gaf die persoon een slag dat zijn bril over de toonbank vloog. Ik kende DEBRA niet van vroeger . OP DE VRAAG VAN DE HEER VOORZITTER OF HET DEGELIJK DE PERSOON IS DIE HIER AANWEZIG IS, ANTWOORDT GETUIGE: Het is deze persoon. OP VRAAG VAN DE HEER KRIJGSAUDITEUR, ANTWOORDT GETUIGE: SLUIS is met mij geconfronteerd geweest op het verhoor. Ik ben maar alleen voor de Krijgsraad verschenen. Mijn zoon is ook voor de Krijgsraad verschenen maar afzonderlijk. OP VRAAG VAN DE VERDEDIGING, ANTWOORDT GETUIGE: Wanneer SLUIS met mij geconfronteerd is geworden was DEBRA er ook. Betichte verklaart: Ik ben slechts eenmaal bij getuige geweest. Ik heb HOLM nooit naar de gevangenis vergezeld. Ik was er niet bij. Getuige zegt: DEBRA was er zeker bij , er is geen vergissing mogelijk. DEBRA sprak zelf en deed het woord in het Duits. Op de Krijgsraad waren geen getuigen. OP VRAAG VAN DE VERDEDIGING , ANTWOORDT GETUIGE: Toen ze gekomen zijn is er niets medegenomen. Het is de commissaris die de 10.000,-fr., die ik in de waren verstopt had, medegenomen heeft op mijn verzoek. Getuige verklaart verder: Wanneer ze de eerste maal gekomen zijn en geen joden gevonden hebben hebben ze niets medegenomen. De tweede maal dat ze gekomen zijn en dat ze ons aangehouden hebben hebben ze ook niets medegenomen. Hetgeen verdwenen is moet later gebeurd zijn. Ik ben op 19 Maart 1943 aangehouden. 2°getuige: HENDRIKS Marie, Carolus [Charles]. geb. te Geel 17.9.1918. won. Edegem Lentelei 35 , paswerker. Die na de in hoofde omschreven eed te hebben afgelegd verklaart: “Ik ben 2 dagen vóór mijn vader aangehouden, daar er joden bij mij waren ondergedoken, ik woon op een 15 tal minuten van mijn vader. Op 17 Maart 1942 is DEBRA met een Duitser in burger bij mij binnengekomen, DEBRA was gewapend met een revolver, het was s' namiddags rond 2 uur. Vrouw BREMER, Polak en Mijnheer Gross werden aangehouden Mevrouw GROSS bevond zich op de W.C. waar zij niet waren gaan zoeken en van het kind BREMER had ik gezegd dat het het mijn was. Het was DEBRA die de zaak leidde. Hij is langs achter binnen gekomen en is met mij naar de voordeur gegaan om de voordeur open te doen. Toen hij binnen kwam vroeg hij is POLAK niet hier. Ik deed of hij een bezoeker was en zegde hem om hem op een dwaalspoor te brengen misschien hier nevens, hij trok dan zijn revolver. Ik werd met mijn hoofd tegen de muur gezet in de keuken, de duitser bleef beneden en DEBRA ging naar boven. En ik hoorde POLAK, die bij mij enkel op bezoek was om een zaak te regelen met Mevrouw BREMER, tegen DEBRA zeggen dat hij DE POORTER was. Ik heb dan klakken gehoord (horen geven) en POLAK zegde "Ja ik zal toegeven" ik heb niet gezien dat POLAK slagen gekregen heeft. Ik ben dan ondergedoken DEBRA en LAUTERBORN zijn s’ anderdaags driemaal thuis gekomen om mij te vinden en zoals ik later vernomen heb zijn ze die dag ook op de Bell Telephone geweest . De dag nadien zijn ze weder teruggekomen en hebben dan gezegd tegen mijn vrouw dat zij op mij zouden wachten, en dat zij haar anders zouden medenemen, door een overeengekomen teken heeft mijn vrouw mij dan verwittigt en ik heb mij aangegeven. Dat was op 19. Maart 1943 s' namiddags rond 6 uur. Zij hebben ook het kind BREMER van 2 tot 3 jaar medegenomen, ik veronderstel dat Mevrouw BREMER bekend heeft. Mijn vader werd twee dagen nadien aangehouden. Ik ben niet zeker van de datum van mijn aanhouding, het kan ook den 17 Maart 1943. geweest zijn. Het was DEBRA die de bevelen gaf. Hij was het ook die bevel gaf het kind mede te nemen. Ik werd dan naar de DELAFAILLELAAN gevoerd en daar in de kelder opgesloten. Het kind werd weggenomen en ik weet niet wat er met Mevrouw BREMER en het kind gebeurd is. S' Anderdaags ben ik met GROOS - BREMER en POLAK bij HOLM geconfronteerd . DEBRA was er bij er waren nog twee andere gestapo's welke in papieren zaten te bladeren, een van hen is op een zeker ogenblik recht gesprongen en heeft mij een boks gegeven. De vierde heeft niets gedaan. Het onderzoek ging om te weten of er bij mijn ouders joden ondergedoken waren, ze vroegen ook hoe
176 het kwam dat er bij mij joden waren. DEBRA heeft meer vertaler gespeeld. Ik heb slagen gekregen van HOLM niet van DEBRA. Ik ben eenmaal onderhoord geweest door HOLM en DEBRA in de gang, de dag zelf van mijn aanhouding of ‘s anderdaags, ik denk dat ik 's anderdaags met joden geconfronteerd werd. Ik werd dan naar de gevangenis gevoerd en ben voor het Duitse Krijgsgerecht verschenen , waar ik tot 10 maanden gevang werd veroordeeld. Ik werd alleen veroordeeld. Ik ben dan naar de Begijnenstraat gevoerd vandaar naar ST. Gillis, verder naar Merksplas en dan naar Frankrijk en daar tewerk gesteld. Ik heb dan samen met mijn vader daar kunnen ontsnappen. Ik heb later vernomen dat GROSS en POLAK uit de transport trein gesprongen zijn en ontsnapt zijn ik heb ze nadien trouwens gezien. Van vrouw en kind BREMER heb ik niets meer vernomen. OP VRAAG VAN DE VERDEDIGING ANTWOORDT GETUIGE: LAUTERBORN heeft gezegd : Toen ik aangehouden was terwijl ik naar de stad gevoerd werd, er zijn nog andere joden verstopt te Edegem. Hij heeft niet gezegd bij mijn ouders. Ik heb een slag gekregen van DEBRA in het aangezicht , Bij de aanhouding van de joden , wanneer ik in de keuken moest blijven. Van de Duitsers en LAUTERBORN heb ik geen slagen gekregen. Bij het onderhoor heb ik slagen gekregen van HOLM met de karwarts . Ik heb later van mijn vrouw vernomen dat DEBRA en LAUTERBORN nadien de zegels geleged hebben, op alles wat van de joden was, dat ze dan nadien zijn teruggekomen om alles van de joden op te laden. Getuige verklaart verder. Ik heb een nacht in de DELAFAILLELAAN overgebracht. Betichte zegt: Het is POLAK geweest die gezegd heeft daar het kindje BREMER er nog was. Ik ben slechts een 20 tal minuten bij het verhoor van getuige tegenwoordig geweest. Getuige zegt: De goude horloge en een paar andere zaken van de joden hadden mijn vrouw en moeder weggenomen. Ik had gezegd dat ze er een paar kleine zaakjes moesten terug leggen. Omdat wij dachten de DEBRA en LAUTERBORN die gezien hadden. En ik heb dan aan DEBRA gezegd dat er een vrouw GROOS de zaken gehaald had om hem te misleiden . POLAK woonde niet meer bij mij , hij was pas en toevallig binnen om met MEVROUW BREMER zaken te regelen, Mijnheer DE SCHUTTER was op het ogenbik van de aanhouding ook aanwezig. 3° getuige COENEN Philomena, echtgenote Hendrickx . geb. Geel. 20.5.1896. won. Edegem Drie Eikenstraat 59 zonder beroep. Die na de in hoofde omschreven eed te hebben afgelegd verklaart: De Gestapo is eerst bij mijn zoon gekomen en dan bij ons. Maar de joden waren al weg. Toen DEBRA binnen kwam stond ik in de winkel bij een klient. DEBRA deed de deur op slot en ik zag dan LAUTERBORN met de revolver in de hand. DEBRA zegde het schijnt dat hier joden in het huis zijn. LAUTERBORN is naar boven gegaan, doch er was geen spoor te vinden, en wanneer hij terug kwam zegde hij het schijnt toch dat er joden geweest zijn. Tot de klient die in de winkel stond, zegde DEBRA “U pas” de persoon zegde “Ik wil ook weten wie gij zijt” DEBRA nam dan zijn revolver en sloeg er mede in het gezicht van die persoon dat zijn bril over de tooglade vloog. Waarop zonder dralen de pas getoond werd en hij mocht vertrekken. Twee of drie dagen later is DEBRA alleen binnen gekomen, mijn man was dan weg. DEBRA zegde toen, maakt dat ge klaar zijt ge moet mee vertrekken. LAUTERBORN is dan met mijn man binnen gekomen DEBRA nam zelf de klederen uit de kast en smeet ze op het bed. Tussen die klederen lag een doublé bracelet van mijn dochter. En Debra zegde dat het iets van de joden was. Op mijn ontkenning heeft hij mij geslagen dat ik dacht dat ik geen kop meer had en hij zegde “ dit is nog maar een begin”. Ik heb de indruk dat hij de vooroorlogse zeep die ik nog bezat ontvreemd heeft. Ik liet me ontvallen dat mijn oudste zoon zich was gaan aanbieden bij de Werbestelle. Wij zijn naar de Werbestelle gereden om mijn zoon te zoeken daar zij hem ook wilde hebben. Wij hebben hem niet gezien. Ik werd recht naar de gevangenis gevoerd. Mijn man ook denk ik. Ik ben maar eens onderhoord geworden, en heb geen slaag gekregen, bij het onderhoor was HOLM - DEBRA en een juffrouw die dactylo was . DEBRA speelde de hoofdrol. Ze vroegen mij hoe lang er joden in huis waren. Ik deed maar onnozel . Ik heb mijn man ook gezien en mijnheer SLUIS. Betichte zegt: Ik was niet bij het verhoor van getuige aanwezig. Dat zal wel met de confrontatie met SLUIS uitgemaakt worden. Getuige zegt: Op mijn eed die ik heb afgelegd. DEBRA was erbij. Betichte zegt: LAUTERBORN heeft met de Politiecommissaris van Edegem het kasgeld en de zegels verrekend . LAUTERBORN bracht zelfs een zware pot met pasmunt en wilde dat in de tas van getuige schudden, getuige weigerde.
177 Getuige zegt: Er is bij ons geld weg, maar ik kan niet zeggen of het DEBRA gedaan heeft. Toen ik terug kwam was de achterdeur los. Meester CORNETTE, der Balie van Antwerpen, vraagt akte van zijn aanstelling als BURGERLIJKE PARTIJ voor en namens BAELDE Vincent, Jozef; geb. Kortrijk op 3 Maart 1904. won. Boechout Van Colenstraat 17. fotograaf . In persoon ter zitting aanwezig, tegenover de verdachte. Geen verzet opdagende van geen der partijen ; De Krijgsraad verleent akte van de aanstelling van de Burgerlijke Partij. 4° getuige. HERTSEN Frans. geb. Antwerpen op 4 Maart 1910. won. Edegem. Fort V. straat 110. Politiecommissaris. Die na de in hoofde omschreven eed te hebben afgelegd verklaart: Ik was toevallig met HENDRICKX aan het praten over de aanhouding van zijn zoon, in een andere straat dan de zijne. Ik werd door de Duitsers gevraagd mede te komen om de boter eieren en zegels terug in omloop te brengen. Zij waren eerst op de ravitaillering geweest waar ze naar mij verwezen werden. Ik kende DEBRA vroeger niet. Het is wel degelijk de persoon aanwezig, die bij de aanhouding van HENDRICKX aanwezig was. Volgens mij ging de aanhouding normaal, ik ben enkel in de winkel geweest, voor zover ik weet werd er niets gestolen. Ik heb DEBRA nooit meer gezien. Ik heb alleen het geld medegenomen hetgeen zij klandestien tussen de zegels gestoken hadden, het is mogelijk dat het geld van de toogladen erbij was. Betichte zegt: s' Anderdaags hebben wij de woning verzegeld van de achterdeur was de sleutel weg en wij hebben deze met een ijzerdraad vast gemaakt. Wij hebben de sleutel aan de Politiecommissaris gegeven. Getuige zegt: Ik weet het niet in detaille maar een sleutel heb ik niet gehad. Drie weken later met het bombardement van de Oude God zijn de deuren open gevlogen, en ik heb dan aan de SD gevraagd om de zegels te verbreken om de deur te kunnen sluiten. “Het wicht van twee jaar en de Jood die werden meegevoerd” zijn Karin Bianca Irène Bremer (°Amsterdam, 6.1.41) en de textielbedrijfsleider Jonas Polak580 (°Amsterdam, 12.1.1918), die ook door Edith Hönig wordt vernoemd. Maar ook Sofia Bremer (°Amsterdam, 27.6.1919), de moeder van Karin en de bontwerker Israël (Igo) Gross (°Padworno, 4.4.97), de oom van Edith Hönig, worden die dag eveneeens opgepakt bij Charles Hendrickx. Rosa(lie) Berlstein, de vrouw van Igo Gross heeft geluk en wordt – terwijl ze op het toilet zit - met haar blonde haren niet onmiddellijk als joodse herkend, wat haar redding betekent 581. Maar dan blijkt dat Debra ook aanwezig was bij de razzia bij Klaas Sluys en Julia Schuyten:
Figuur 126 Fragment uit Oorlogsmisdadiger Thonon bevestigt de Verklikkersactiviteit van Debra, in De Volksgazet, 9 december 1949, p. 7.
Volgens Debra zelf, was het toevallig dat hij tegenwoordig was bij de aanhouding van dhr. Sluys, te Boechout, die joden verborgen had. De leden van de S.D. verzochten hem om mede te gaan om de woning aan te wijzen. 580
Niet te verwarren met Jonas Henri Polak (°Amsterdam, 3.4.1918). Op dezelfde dag worden in de Dossinkazerne te Mechelen onder de nummers 1235, 1236 en 1237 respectievelijk Jonas Polak, de doktersassistente Sofia Bremer-Bremer en Karin Bianca Irène Bremer ingeschreven. ‘Igo’ Gross wordt in de Dossinkazerne ingeschreven onder het nummer 1265. Uit: M. SCHREIBER, Stille rebellen. p. 321-322.
581
178 Debra geeft dan uitleg over de aanhouding van de familie Hendrickx te Boechout582 en zegt dat hij gedwongen was hierin de S.D. bij te staan, omdat hijzelf in het gedrang gekomen was, door een paar joden te helpen583. Oorlogsmisdadiger Thonon bevestigt nog de aanwezigheid van Debra bij verscheidene aanhoudingen van weerstanders en joden584. De krijgsauditeur verklaart, dat er voor zulke kerel geen verzachtende omstandigheden bestaan en eindigt met voor Debra de doodstraf te eisen…. Ten slotte pleit Debra zijn eigen onevenwichtigheid en betreurt de slachtoffers. Hij dacht nooit aan wat er geschiedde met de joden en schildert zich als een weldoener af, “niet alleen van de Israëlieten, maar van de ganse bevolking”585. Uit het vonnis leert men dat de politieke collaboratie van Debra bewezen is, alsmede het winstbejag (voor 92.000 frank). “Daar de feiten zeer zwaar zijn door de brutale houding van betichte jegens zijn medeburgers, veroordeelt de Krijgsraad Debra tot levenslange dwangarbeid”586. Hij gaat tegen de uitspraak in beroep en mede op basis van een uitgebreid, dertien bladzijden tellend verslag van een psychiater, die hem niet gek, maar wel psychisch zwaar onevenwichtig verklaart, wordt zijn straf teruggebracht naar 15 jaar. Dokter G. Van Looy besluit in zijn “geestes deskundig verslag” van 3 juni 1950: “Debra Louis Jozef was op het oogenblik der feiten en is nu nog aangedaan door erge geestesstoornis waardoor hij onbekwaam wordt zijne daden te beheerschen.” 587 Vermits Debra niet de gevangenis in vloog, maar geïnterneerd werd, kon vooralsnog niet worden achterhaald of en wanneer hij werd vrijgelaten588.
4.3 DE OORLOGSBURGEMEESTER: STAF VAN SINTJAN (OORLOGSBURGEMEESTER IN BOECHOUT)
582
Dat moet Edegem zijn. Een zaak van aanhoudingen en hulp aan S.D., in Gazet Van Antwerpen, 3 en 4 december 1949, p. 6. 584 Oorlogsmisdadiger Thonon bevestigt de Verklikkersactiviteit van Debra, in De Volksgazet, 9 december 1949, p. 7. 585 De Auditeur eist de Doodstraf tegen Debra, in De Volksgazet, 10 december 1949, p. 3. 586 Debra tot levenslange Dwangarbeid veroordeeld, in De Volksgazet, 17 december 1949, p. 3. De familie Hendrickx uit Edegem wordt 30.000 frank toegekend. Of ze dat bedrag ooit gekregen heeft, is niet geweten. 587 “Hij was een lastig kind; hij was weinig gehoorzaam; hij hield van wapens en schafte zich met zijn zakgeld echte wapens aan, met dewelke hij b.v. de katten van de geburen doodschoot… Hij was een zeer slecht student, poogde nooit een examen af te leggen, zoodat hij op het punt stond uit de school te worden weggestuurd… Hij achtte zich meestal “niet begrepen” door zijn vader, was buitengewoon driftig en oploopend, en reageerde dan op ongewone wijze. Eens, in een driftbui, trachtte hij een zijner zusters te wurgen…” Hij kreeg psoriasis… Na een maand dienst in het Belgisch leger deserteerde hij na een luitenant te hebben afgeranseld. “Die talrijke veranderingen van beroep legt hij uit doordat hij, zegt hij, zich niet wilde binden, vrij wilde blijven, anderzijds is ons bekend dat hij zich nooit aan een overste kon onderwerpen… Bij zijn familie staat hij bekend als onbekwaam om de waarheid te zeggen… Andere inlichtingen van een dokter bevestigen ook dat hij veel verdovende middelen gebruikte voor zijn psoriasis. Anderzijds had hij, zoo zegt ons een zijner familieleden, ‘de ziekelijke neiging om jan en alleman te helpen.’ ‘Zijn karakter’, wordt ons gezegd door iemand die hem heel goed kende, was immer ambitieus, zeer gehecht aan sommige lieden en haatdragend tegenover anderen, soms zeer vriendelijk en toegevend, soms hard en brutaal met menschen en dieren…’ Debra beschikt over normaal ontwikkelde psychologische functies. Hij is geen krankzinnige, geen geesteszwakke. Sommige zijner verklaringen, getoetst aan wat wij vernamen van zijne familie, stroken heelemaal niet met de waarheid, en tonen een uitgesproken mythomanische persoonlijkheid aan. Zijn verdichtselen hebben geen utilitair doel, maar staan in verband met een zekere aanleg tot grootheidswaanzin: hij poogt zich interessant te doen schijnen, en deed dit zijn leven lang. De menschlievende daden die hij, volgens zijne omgeving en volgens zijne kennissen, zou aan de dag hebben gelegd, zijn niet van humanitaire aard: zij spruiten nogmaals voort uit zijn drang om zich interessant te maken, om in de oogen van anderen, wie het ook zij, een ‘figuur’ te schijnen. Spijt of wroeging vertoont hij niet. Hij is diep egoïstisch, heeft heelemaal geen sociaal besef. Moreele gevoelens uit hij helemaal niet. Van affectieve gevoeligheid heeft hij tijdens onze onderzoeken geen blijk gegeven… Debra heeft een belaste erfelijkheid en hij vertoont lichamelijke afwijkingen die gewoonlijk de morphologische vertaling zijn van voorbeschiktheid tot neuropsychische stoornissen.” (Strafdossier Debra, Archief Auditoraat-Generaal, Brussel) 588 Dit werd mij op 9.1.2006 telefonisch meegedeeld door de Heer G. Hanuse van het Archief van het Auditoraat-Generaal. 583
179
Figuur 127 Staf Van Sintjan met de zogeheten ‘wolfsangel’ op zijn revers, een runeteken dat symbool dat stond voor de militie van het VNV (Strafdossier Staf Van Sintjan, Archief Auditoraat-Generaal, Brussel)589
“Op het lokale niveau werd een eigen spoor gevolgd en groeide er een dynamiek met een eigen leven. Een centraal geleide machtsovername was onmogelijk in de context van 1940, maar veel disparate gegevens tonen aan dat in Vlaamse gemeenten lokale VNV-leden onmiddellijk en spontaan op de voorgrond traden. Een typisch geval was de Antwerpse gemeente Boechout waar het gemeentebestuur (een concentratiemeerderheid onder leiding van burgemeester Theofiel Tuts) in mei 1940 vluchtte. Al in de meidagen van 1940 gingen enkele lokale VNV-leden naar de zopas gevestigde OK [Ortskommandantur] van Boechout om hun diensten aan te bieden. Het ging onder meer om Piet Wyndaele (op dat moment ploegleider van de gemeentelijke passieve luchtbescherming) en S. Van Sintjan. Ze stelden de Duitsers voor de burgemeesterspost, twee schepenposten en het ambt van politiecommissaris over te willen nemen. (Van Sintjan wilde politiecommissaris worden)”590. Dat feestje ging echter niet onmiddellijk door. Maar in oktober 1940 is het dan toch zo ver. “Burgemeester Th. Tuts werd door afdreiging gepraamd ontslag te nemen, hetgeen geschiedde op 2 October '40. Bij besluit van de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken dd. 6 mei '41 werd hij vervangen door Van Sintjan Gustaaf, VNV-er”591. “VNV-burgemeester Van Sintjan van Boechout verspreidde op 20 mei 1941 zijn bestuursprogramma. Aan de arbeiders stelde hij: ‘De sluik- en woekerhandel (is) de laatste openspattende pestbuil (…) van een regiem dat niet bij machte was om aan al onze volksgenooten brood en arbeid te verschaffen.’ Aan de landbouwers: ‘Boer, gij moet en zult de redder zijn van het bloedeigen volk. De REDDER die gewetensvol de produktie van gansch zijn bedrijf langs regelmatige weg naar de Volksgemeenschap laat toevloeien.’ Aan de middenstanders: ‘Allen die niet behooren tot de hetzers, verklikkers of ondermijnende krachten van ons volk, allen die niet gestraft werden voor sluik- en woekerhandel en die in regel zijn met de voorschriften en reglementen der Bevoorradingsdiensten (…) zullen door een rechtvaardig werkend verdeelingssysteem het hunne krijgen.’ Ook werd duidelijk hoe de burgemeester dit in de praktijk wilde brengen: ‘ (…) Ik vraag U uitdrukkelijk bij mij alle mistoestanden op dit gebied aan te klagen [in vet in de oorspronkelijke tekst]. Gij zult bij mij steeds de grootste belangstelling op dit punt ondervinden en ik zal daar waar het hoort hard en ongenadig optreden”592. En een van de historici van het SOMA, Nico Wouters, vervolgt: “Twee politieagenten uit Lier werden al langer beschouwd als gevaarlijke tegenstanders en verzetsmensen door de VNVburgemeester [van Lier] Alfred van der Hallen. De burgemeester stuurde beiden in 1943 met een 589
Deze door ons in het Strafdossier van Van Sintjan gevonden foto is tot nog toe de enige bewaard gebleven portretfoto van Van Sintjan in functie. Telefonisch gesprek met François Haverals van de Heemkundige Kring Boechout, “Het Speelhof” en e-mail van Christophe Sproelants van de communicatiedienst van de gemeente Boechout van 19.9.2005. 590 N. WOUTERS, Oorlogsburgemeesters 40/44, Tielt, Lannoo, 2004, p. 90. 591 Wereldoorlog II, Oorlogsgebeurtenissen.Vragenlijst: de oorlog in de provincie Antwerpen. (Provinciaal Archief Antwerpen, Antwerpen) 592 N. WOUTERS, Oorlogsburgemeesters 40/44, p. 255. Van Sintjan Omzendschrijven 20.5.1941 p.1 Van Sintjan Omzendschrijven 20.5.1941 p.2 (Archief Heemkundige Kring “Het speelhof”, Boechout)
180 fictieve opdracht naar het stadhuis van Boechout. VNV-burgemeester Van Sintjan, die op de hoogte was, ontving hen op zijn bureau. Daar werden beide politieagenten onmiddellijk aangehouden door drie op hen wachtende Vlaamse SD-mannen. De twee agenten verdwenen naar Duitse kampen. Beide betrokken burgemeesters verkaarden na de bezetting dat ze hierbij onder druk hadden gestaan van de meer radicale NO593-leden van de SD en de Algemene SS-Vlaanderen.”594
Figuur 128 Van Sintjan, die in het uniform van de Dietse Militie - Zwarte Brigade een lijkrede houdt bij twee slachtoffers van het bombardement op Mortsel van 5 april 1943 (Strafdossier Van Sintjan, Archief Auditoraat Generaal, Brussel)595
Staf van Sintjan was (oorlogs)burgemeester van Boechout van augustus 1941 tot 1944. Op 31 januari 1943 is hij aanwezig bij de razzia bij Klaas Sluys. Alles doet vermoeden dat de SIPO een anonieme tip had gekregen dat er bij Klaas een illegale drukpers stond. De joden werden in dit geval waarschijnlijk per ongeluk ontdekt. Klaas Sluys zal dit in zijn getuigenis op het proces van Debra ook bevestigen en tegelijk ook Van Sintjan verscheidene keren uit de wind zetten: “De Burgemeester heeft hen moeten vergezellen… De Burgemeester was volgens zijn verklaring opgeëist, hij volgde de zaak, maar was niet actief., hij beschermde mijn belangen… Die joden zijn bij mij per toeval gevonden… Een kind is gered geworden daar mijn vrouw het voor een van ons liet doorgaan. De burgemeester die het had kunnen weten heeft niets gezegd.”596 Toch zet Van Sintjan twee weken na de inval in een soort gemeentetijdingen, een blaadje dat hij alleen volschrijft, de volgende waarschuwing:
Figuur 129 Gemeentebestuur van Bouchout, 14.2.1943 (Strafdossier Van Sintjan, Archief Auditoraat Generaal)
Ondanks het feit dat de VNV-er Van Sintjan een fervente nationaalsocialist was, en zichzelf zo ook noemde597, en ondanks het feit dat hij hard optrad tegen smokkelaars, woekeraars, 593
NO: Nieuwe Orde. N. WOUTERS, Oorlogsburgemeesters 40/44, p. 500. Ook Raymond Van Pee, inwoner van Boechout en lid van het Geheim Leger (De Weerstand), die op 31 juli 1944 samen met zijn broer door SS’ers werd opgepakt, heeft in zijn boek, geen goed woord over voor Van Sintjan, en citeert hem als hij op een bepaald moment gesommeerd wordt om onmiddellijk op het gemeentehuis te verschijnen: “Staf sprong recht in de houding achter zijn bureau en brulde: “’Heil Hitler! Gij smerige anglofiel, gij hebt zaterdagavond het Duitse leger beledigd, gij gaat morgennaar Breendonk, daar zal ik persoonlijk voor zorgen! Maar deze namiddag gaat gij eerst persoonlijk aan de ouders van de kranige strijders [van het Vlaams Legioen], die hun leven veil hebben voor ons geloof, uw verontschuldigingen aanbieden omdat gij gezegd hebt dat hun zonen [NB de drie beste kameraden van Raymond van Pee] moordenaars zijn!’… Staf wilde dat ik de ouders op de hoogte zou brengen van wat ik had gezegd, in de hoop dat die dan een klacht zouden neerleggen. Zo kon hij zijn handen in onschuld wassen en zeggen dat hij het zo niet gewild had.” R. VAN PEE, Ik was 20 in 1944. Relaas uit Neuengamme en Blumenthal, Berchem, EPO, 1995, p. 12-21 595 In 1963 werd Van Sintjan in ere hersteld. 596 Klaas Sluys' getuigenis op het proces van Debra op de Openbare Zitting van 8.12.1949 (Strafdossier Debra, Archief Auditoraat Generaal) 597 Zo schrijft hij in het propagandablad dat hij op kosten van de gemeente liet verspreiden, het “Gemeentebestuur van Bouchout” van 14 december 1943: “Er moest oorlog komen en het … nieuwe. Er 594
181 (vermoedelijke) weerstanders en werkweigeraars, die niet in Duitsland wilden gaan werken598, kon hij soms ook echt zijn nek uitsteken om bepaalde mensen te helpen. In deze context is op het proces van Van Sintjan een getuigenis ten ontlaste van de jood Rodriguez599, die dankzij hem de oorlog overleefd heeft, van groot belang. Het toont aan dat Van Sintjan in ieder geval geen anti-semiet was. Reeds op 1 november 1944 neemt Rodriguez het initiatief om een lange brief te schrijven waarin hij uiteen zet wat Van Sintjan allemaal voor hem gedaan heeft. Boechout 1 November 1944 600 Geachte Heer , Hierbij geef ik u een verk[l]aring over het gedrag van den Heer Gustaaf van Sintjan tegen over mij, gedurende de Duitsche bezetting. Mijn naam is J. Rodriguez van Nederlandsche Nationalitijd en van Joodsche Ouders en woonnende te Boechout. Mijn kennismakeing gebeurde tijdens de mobilisatie 1939, bij de Passieve Lucht Berscherming te Boechout, waar bij genoemde Heer schrijver was. Dezen kennismaking ging geheel oppervlakkig voorbij. Nooit werd er over politiek gesproken. Den oorlog brak uit en ik kan niets anders dan lof uitspreken over het gedrag en over het werk dat den Heer van Sintjan geleverd heeft voor de P.L.B. Begin November 1940 begon den Heer van Sintjan te werken als Diamantbewerker te Antwerpen bij de Firma Verheyen – de Winter. Eenigen dagen later bezorgde genoemde Heer mij een plaats bij dezen firma, alhoewel den Heer van Sintjan niet op de hoogte was, van mjin bekwaamheden in dit vak. Eenigen tijd nadien werd den Heer van Sintjan Burgemeester van Boechout. Het werk bij de firma waar ik nog werkzaam was viel toen door de omstandigheden stil. Toen begon de Jodenvervolging en ik bleef werkloos. Ik moest mij aanmelden als Jood. Ik ging toen naar de Burgemeester, welke mij toen met grooten oogen bezag en mijn aangifte niet wilde geloven. Toen ik hem overtuigd had, zeide hij, nu moet ik voor u speciaal een register maken. Mijn eenzelvigheidskaart werd toen voorzien, van Ingeschreven n het Jodenregisgter moest een Nationaal Socialistisch gemeentebestuur komen om een einde te maken aan deze wraakroepende toestanden. Er moest een “zwarte” burgemeester komen om in het katholieke Boechout het godsdienstonderwijs in de gemeentejongensschool in eere te herstellen en den geest van tuchtloosheid te vernietigen. Wij deden dat omdat Nationaal Socialisme beteekent, zin voor verantwoordelijkheid en verplichting om de moeilijkheden niet uit den weg te gaan maar ze t’overwinnen.” En hij voegt er nog aan toe dat hij al sinds 1936 nationaalsocialist was. Hij was ook voor de oorlog lid van het Verdinaso en in 1941 ook van Rex Vlaanderen. In augustus 1941 is hij aanwezig en voert hij het woord namens de nationaalsocialistische burgemeesters van Antwerpen, op de huldiging van G. Mauquoi, burgemeester van Edegem. (Strafdossier Staf Van Sintjan, Archief Auditoraat-Generaal, Brussel) 598 Lees hiervoor zijn Omzendschrijven van 20.5.1941, dat hij opstelt nadat hij tot burgemeester was http://www.de-living.be/vervolging/Omzendschrijven1.jpg http://www.deaangesteld, living.be/vervolging/Omzendschrijven2.jpg evenals een bloemlezing uit verschillende nummers van zijn zelf geschreven “Gemeentebestuur van Bouchout” die in “De Volksbode” verschijnt van 11 oktober 1964, één week voor de verkiezingen, waarbij Van Sintjan opkomt op een scheurlijst van de CVP. http://www.deliving.be/vervolging/Volksbode1a.jpg http://www.de-living.be/vervolging/Volksbode1b.jpg http://www.de-living.be/vervolging/Volksbode2a.jpg http://www.de-living.be/vervolging/Volksbode2b.jpg 599 Jacob Rodriguez (°Amsterdam, 3.3.1898-†8.2.1964), zoon van Josua Rodriguez (diamantbewerker) en Marianne Cohenno, had de Nederlandse nationaliteit, huwde eerst met Elisabeth Mot, en later met Clementina Serneels. Toen hij stierf woonde hij in de Fruithoflaan 3 te Boechout. (DV, Uittreksel uit het overlijdensregister, 11.2.1964) Hij kwam op 25 december 1919 naar België. (DV, Gezamenlijke inlichtingsstaat, 25.2.1920) Zijn eerste vrouw, met wie hij op 10 februari 1920 te Antwerpen trouwde, en van wie hij vanaf 1936 gescheiden leefde, was Elisabeth Mot (°Amsterdam, 30.4.1896). Zij was de dochter van Meijer of Mendel Mot (handelaar) en Dientje Wolf. Jacob Rodriguez verliet haar in 1936, en liet haar achter met twee minderjarige kinderen, en werd op 16.2.1937 door Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen veroordeeld omdat hij het overeengekomen onderhoudsgeld van 850 fr. weigerde te betalen, hetgeen hij bleef weigeren. Op 21.11.1940 is Elisabeth het beu en laat ze proces-verbaal opmaken. Zij vermoedt immers dat hij terug werk heeft als diamantbewerker [i.c. diamantslijper], maar weet niet waar. (DV, Bestuurlijke akte van de Antwerpse politie van de 6e wijk, 21.11.1940). Zij woonde in de Leeuwerikstraat 24 te Antwerpen, werd op 18 augustus 1942 met het IVe transport en met het nummer 302, samen met hun zoon Max (°Amsterdam, 12.8.1926) met het nummer 303 gedeporteerd naar Auschwitz, alwaar zij stierf in 1943. (DV, Uittreksel uit het overlijdensregister, 19.11.1949) Ook Max overleefde Auschwitz niet. Zijn broer, Jozef Jacob Rodriguez, werd op 20.1.1944 vanuit het verzamelkamp van Drancy in Frankrijk naar Auschwitz gedeporteerd, alwaar ook hij overleed. (JMDV) 600 Brief van J. Rodriguez van 1.11.1944 aan (Strafdossier Van Sintjan, Archief Auditoraat-Generaal, Brussel). We hebben de spellingsfouten niet verbeterd.
182 in zeer klein onduidelijk schrift, en dit op aanduiding der urgemeester. Ongeveer twee maanden later werden de Duitschze wetten verscherpt en moest ik ten gemeentehuize komen. Daar werd mjin pas toen voorzien van een stempel, alwaar den Heer van Sintjan spijt van had, maar er niet meer tusschen uit kon. Nu begon mijn elende, geen werk als ook geen geld. De zwaren winter ’41-’42 vergroote dezen toestand nog meer. Ik begaf mij naar Heer van Sintjan en zegde niets meer te stoken te hebben. Genoemde Heer ging direct met mij mede als ook den gemeente Werkman Mertens, naar het gemeentepark om gevelde boomen te halen. Wij vervoerden dezen naar de meubelmakerij ter Smisstraat, alwaar dezen blokken werden gezaagd; ik vroeg naar de onkosten, mar Heer van Sintjan antwoorde, dat is voor de gemeete. Toen dit hout verbruikt was en de strenge koude bleef aanhouden mocht ik nog verscheidene keeren hout komen halen. Na nog verschillende keeren door Heer van Sintjan voortgeholpen te zijn, bleef ik maar altijd werkloos. Heer van Sintjan heeft toen dikwijls gerzegd, dat ik zeer dom gehandeld had, met mij als Jood aan te melden, aangezien het toch niemand wist, en dat het op het gemeente huis niet bekend was. In begin mei 1942 was de toestand onhoudbaar. Ik begaf mij toen weder naar den Heer van Sintjan waar ik altijd welkom was, en welke dan ook geheel mijne toestand kende. Ik zal nog eens een laatste poging doen alhoewel ik geen hoop heb, dat het zal gelukken, zegde toen genoemde Heer. Hij stelde zich toen in verbinding met den Heer J. Corstiëns bestuurder der Werkhuizen van Boechout. Ik werd daar aangenomen, maar kreeg toen in Antwerpen op het arbeidsambt geen toelating aldaar te mogen beginnen, om dat ik Jood was. Terug bij den Heer van Sintjan, welke toen alles in het werk stelde, en ruzie maakte per telephoon met den Heer Van der Heyde, hoofd arbeidsambt te Antwerpen. Het lot was mij gunstig en kon mijn werk bij genoemde firma aanvangen, alwaar ik tot heden nog steeds werkzaam ben. Ik kreeg de toelating te moegn werken, maar mocht met geen ander werkvolk in aanraking komen, als ook mocht ik van geen enkel socialen gunst genieten. Toen een tijd later kwmaen de Gestapo’s naar het gemeentehuis, om inlichtingen over mij te krijgen. Den Heer van Sintjan had den moed, om ze te antwoorden, dat ik eingelijk een Portugees was en als zodanig moest gerust te worden gelaten. Zei kwamen later terug, en Heer van Sintjan zond hen alweer wandelen, dat ik van het voorrecht genoot, door gemengd Huwelijk, hetgeen ook verzonnen was. Zoo was het mij dan mogenlijk uit de handen der Gestapo’s te blijven. November 1943 moest mijn vreemdelingen pas vernieuwd worden. Ik ging alweder naar den Heer van Sintjan met de vraag of nu op mijn nieuwen pas weerde gehaaten Jodenstempel moest staan. Het antwoord was. Ik zou liever hebben van niet maar ik mag tegen de beambte van de burgerlijke stand, dit niet zeggen, mocht hij hem echter vergeten, zegt dan niets, en maak rap dat u weg komt. Tot onzen spijt had die beamte het niet vergeten. Ook op aanraden van den Heer van Sintjan heb ik nooit de Jodenster gedragen. Geachte Heer. Ik verklaar hiermede dat al het boven vermelde niets dan de waarheid is, en dat ik mjin leven te danken heb aan den Heer Gustaaf van Sintjan. Ik heb in den brief alles zoo breedvoerig uiteengezet, om een duidelijken kijk op de zaken te hebben. Ik hoop ook dat mijne getuigenis van Grooten waarde zal zijn, en dat u mij kunt laten verschijnen als getuigen N°1. Boechout 1 November 1944 J. Rodriguez Fruithoflaan 1 Boechout De werkgevers van Rodriguez, Jaak Corstiens en Rudolf Myncke van de Verenigde Werkhuizen van Boechout en Thirion, bevestigen dat “de Hr. Rodriguez ingeschreven op het Jodenregister, in onze Werkhuizen is werkzaam gebleven gedurende den tyd der bezetting zonder in hechtenis te zyn genomen; Wy hebben meermaals met Den Hr. Van Sintjan nopens deze joodschen werkman gesproken, en wy zyn er innig van overtuigd dat hy zyne vrijheid te danken heeft aan den H. Van Sintjan. Dat de Hr. Van Sintjan zyne hulp heeft verleend om aan den Hr. Robles, eveneens jood en werkzaam als bediende in onze werkhuizen, eene in hechtenisname te vermyden.”601
601
Verklaring van 10 november 1944 in het Strafdossier van Van Sintjan, Archief Auditoraat Generaal. Corstiens werd op 30 juli 1944 samen met Myncke opgepakt en zij zouden op 12 augustus 1944 vrijkomen. Zij werden door de Sicherheitspolizei op de Elisabethlei ondervraagd. Corstiens werd o.a. ervan verdacht hulp te hebben verleend aan de joden.
183 Rodriguez schrijft op 23 juni 1946 nog een brief:602 Geachte Heeren Hiermede verklaar ik, als Jood zijnde, mijn leven te danken te hebben, aan den heer Gustaaf van Sintjan. Alles wat maar mogenlijk was, gedurende de Duitsche bezetting, heeft genoemde Heer, voor mij gedaan, zooals, steun, werk, en als hoofdzaak, Vier keeren de Gestapo om den tuin geleid, welke om mijn persoon ten gemeentehuize kwamen en dit alles, zonder winst bejag, aangezien ik onvermogend ben. Bovenstaande deed genoemde Heer uitsluitend uit menschelijk gevoel. Verschillende gemeente bediende als ook Politie van destijds kunnen indien zei bereid zijn, bovenstaande getuigen. Met de meeste Hoogachting J. Rodriguez Fruithoflaan 1 Boechout Beleefd verzoek ik u er nog nota van te willen nemen, dat geheel mijn familie, waar onder ook mijn moeder 75 jaren oud, door de Duitschers zijn weggevoerd, en tot heden niemand is teruggekeerd. Mijn famillie woonde echter tot mijn spijt, niet te Boechout. Rodriguez zal op het proces van Van Sintjan ook effectief komen getuigen. Op 11 juni 1947 werd Van Sintjan dan veroordeeld tot vijftien jaar buitengewone hechtenis. “De Krijgsraad van Antwerpen, bij vonnis op tegenspraak gewezen de 11 Juni 1947, in kracht van gewijsde gegaan, heeft Van Sintjan, Gustavus-Alphonsus, geboren te Borgerhout, 28 april 1900, en wonende te Bouchout, Appelkant, 27, om tussen 10 mei 1940 tot 4 September 1944, met kwaad opzet en wetens ’s vijands politiek plannen of oogmerken te hebben gediend ; hulp verschaft te hebben aan de vijand ; met een kwaad opzet personen aan vervolgingen, opsporingen of gestrengheden vanwege de vijand te hebben blootgesteld, veroordeeld tot vijftien jaar buitengewone hechtenis. Stelt vast dat hij van rechtswege en levenslang ontzet is uit de rechten opgesomd bij artikel 128-6° van het Strafwetboek en dat hij zich in staat van wettelijke ontzetting bevindt voor de duur van zijn straf. Voor eensluidend uittreksel afgeleverd aan de Heer Krijgsauditeur te Antwerpen, 7 augustus 1947. De Griffier van de Krijgsraad. A. Verlynde. (N. 68446)”603. In 1963 wordt hij echter in ere hersteld. Als fervent katholiek probeert hij op dat ogenblik al een tijdje met alle mogelijke middelen de uitbouw van een protestantse gemeenschap door Klaas Sluys en anderen tegen te werken. Klaas Sluys is een zeer overtuigde protestant en schrijft in zijn “Vlaams Kerkblad” in een niet bepaald diplomatische taal over het rooms-katholicisme, en over de Mariaverering in het bijzonder. De protestanse gemeenschap groeit snel aan, en katholiek Van Sintjan, lid van het Marialegioen, gaat in de tegenaanval Zo start hij begin november 1960 een polemiek tegen Klaas Sluys in “De Netestad” die tot 1963 zou duren. Van Sintjan kwam op bij de gemeenteraadsverkiezingen in 1964 op de lijst Kristelijke Volksbelangen. Hij werd verkozen met 447 voorkeurstemmen. De CVP geeft één week voor de verkiezingen in het lokale blad De Volksbode in het artikel Het evangelie volgens Sintjan een bloemlezing van uitspraken van Van Sintjan uit het maandelijks gemeenteblaadje dat hij tijdens de oorlog had uitgegeven, duidelijk met de bedoeling te voorkomen dat de partij met Van Sintjan een meerderheid zou halen. Want in dat geval zou, aldus de lijsttrekker van de Kristelijke Volksbelangen, Van Sintjan na twee jaar (opnieuw) burgemeester worden. Uiteindelijk haalde de CVP slechts nipt met 6 zetels de absolute meerderheid. De Kristelijke Volksbelangen met Van Sintjan haalde vijf zetels. Klaas Sluys die opkwam op de liberale PVV-lijst, geraakte met 287 voorkeurstemmen - het vijfde beste resultaat – echter niet verkozen.
602 603
Strafdossier Van Sintjan, Archief Auditoraat-Generaal, Brussel. Belgisch Staatsblad, 1947, bladzijde 10474.
184 Wanneer kort daarop in 1965 zijn “tegenstander”, Klaas Sluys, op sterven ligt, schrijft hij echter een bijzonder ontroerende brief aan Julia Sluys-Schuyten604: Pinksteren 1965 Hoogeachte Mevrouw Sluys, In Kerkelijke Tijdingen van 5e deze las ik het ontstellende bericht over de ernstige ziektetoestand van uw echtgenoot, de hr. K. Sluys. Het heeft mij sterk aangegrepen omdat de hr. Sluys, in de soms bittere strijd die ik met hem voerde, geweldige invloed uitgeoefend heeft op mijn zieleleven. Die strijd dwong mij tot studie en dieper inzicht van het protestantisme en de Bijbel, en bracht mij tot meer intenser beleven van Gods Woord. Nu de schaduw van het lijden over hem gekomen is, lijd ik met hem mede en samen met gans zijn gemeente bid ik God dat Hij hem de gezondheid terug schenke en de kracht om in volle overgave aan Zijn heilige Wil, zijn lijden te dragen. Indien de toestand van de hr. Sluys het toelaat, zou het mij gelukkig maken, hooggeachte Mevrouw, dat U mijn medelevende boodschap aan hem overbracht en zij hem de troost bezorgde van het weten dat een vroegere tegenstander met genegenheid aan hem denkt en voor hem bidt. Geve de Heer Jezus, onze Trooster, ook U, Mevrouw, moed en sterkte in deze zware beproeving. Met de meeste hoogachting. S. Van Sintjan Van Sintjan neemt ook deel aan de verkiezingen van 1970 en behaalt 267 voorkeurstemmen. In 1976 tenslotte haalt hij nog 300 stemmen en wordt hij op de eerste raadszitting na de fusie Boechout-Vremde van 3 januari 1977 tot 1982 ook nog schepen605. In de Gemeentegids van 1966 vinden we Van Sintjan terug onder Boechoutse kunstenaars vroeger en nu. We vinden hem ook terug in de lijst van burgemeesters. Op het doodsprentje van Staf van Sintjan stond vermeld: Gewezen burgemeester van Boechout 1941-1944, gewezen schepen en Gemeenteraadslid van Boechout, Beeldhouwer + Boechout 01.12.1992
5. DE BEULEN606 De 'verontrustende aard' van Auschwitz607 “De telex van 29 april 1943 vanuit het kamp Auschwitz draagt de SS-officieren in Parijs, Brussel en Den Haag, 1.000 km van de uitroeiing, nogmaals op, ‘om voor de hand liggende redenen voor het transport de te evacueren joden geen verontrustende mededelingen te verstrekken omtrent hun bestemming en het lot dat hen te wachten staat’. De toon van het document van de Reichssicherheitsdienst was uitermate gebiedend: ‘Ik verzoek u dit te noteren en er rekening mee te houden,’ telegrafeert SS-majoor Rolf Günther. De adjunct van Eichmann ‘legt speciaal de nadruk op de permanente instructies voor de begeleiders om tijdens de reis geen enkele toespeling te maken, die van aard zou kunnen zijn om verzet op te wekken bij de joden, en om geen enkel vermoeden te doen rijzen over de manier waarop ze zullen worden ingekwartierd’. Het document is nauwelijks duidelijker wat betreft de eigenlijke redenen die de leiding ertoe heeft bewogen om Berlijn te verzoeken om de SS-officieren belast met de ‘Auswanderung der Juden’ uit het westen tot de orde te roepen. De datum van de telex bevat echter wel een 604
Brief van Staf Van Sintjan te Boechout van Pinksteren 1965 aan Julia Sluys-Schuyten. E-mail van Guido Janssens van 2.8.2005. 606 We willen weten wat er met al diegenen gebeurde die we tijdens dit dossier leerden kennen, en heel in het bijzonder de met de bij Klaas Sluys en Charles Hendrickx begin 1943 opgepakte joden, Myriam Reichman en haar kinderen, Hersz Nadel, Karin en Sophia Bremer (en Jonas Polak), eenmaal ze (met het XXe konvooi) in Auschwitz waren aangekomen. 605
607
M. STEINBERG, De ogen van het Monster. De holocaust dag in dag uit, Antwerpen - Baarn, Hadewijch, 1992, p. 72-74, 77.
185 aanwijzing. Het meest recente konvooi uit West-Europa is een Belgisch transport, vertrokken uit het verzamelkamp in Mechelen op 19 april en aangekomen in Auschwitz op de 22ste, een week voor het telegram naar Berlijn. Dat konvooi, het XXste van de Belgische deportatie, is alvast niet onopgemerkt voorbijgegaan. Tijdens het Belgische traject hadden de begeleiders de handen vol gehad. Kort na het vertrek uit Mechelen op de avond van 19 april had een op de rails geplaatst lichtsein hen tussen Boortmeerbeek en Wespelaar tot stoppen verplicht. Nauwelijks waren de manschappen van de escorte van de verrassing bekomen, of ze merkten dat een man met een revolver in de hand de machinist in bedwang hield en dat twee anderen met de schuifdeuren van de beestenwagens bezig waren om de gevangenen te bevrijden. De veiligheidspolitie gebruikte ‘de aanval op de jodentransporttrein van 19 april 1943 als reden om de ‘leider van een bende terroristen’ op de lijst der in februari 1944 te fusilleren gijzelaars te plaatsen. De ‘bende’- nauwelijks drie jongemannen dacht de begeleiders achteraan in de trein en niet meteen na de tender aan te treffen. Door de schoten verrast, kon de groep slechts één wagon openmaken. Op hun beurt van de verrassing bekomen, zagen 17 gedeporteerden de kans schoon om te ontsnappen. Die bevrijding van reizigers naar Auschwitz is een uniek feit in de hele geschiedenis van de raciale deportatie in Europa. Nochtans was het meest opmerkelijke in die ‘Belgische’ nacht van 19 op 20 april 1943 niet hun gewonnen-verloren vlucht door de Vlaamse velden. Vanuit de wagons zelf - althans vanuit de meeste - probeerden de gedeporteerden onophoudelijk op eigen kracht een weg naar de vrijheid te vinden, het hele Belgische traject lang. Bij vertrek in Mechelen telde het konvooi 1631 personen.608 Nog voor de grens was het al 1 op 7 gedeporteerden kwijtgeraakt. De voortvluchtigen waren van de rijdende trein gesprongen, ondanks het feit dat er op hen werd geschoten. En die schoten waren dodelijk. De bewakingsagenten, belast met de begeleiding van het konvooi, hebben ter plekke 16 van de 231 ontsnapten doodgeschoten; 7 andere hebben zich, dodelijk gekwetst, van de spoorbaan weten weg te slepen. Tijdens die tragische nacht liet het konvooi XX op zijn route een spoor na van her en der verspreide lijken, een ‘nieuw traject van schande uitgetekend door België, langs de spoorlijn tussen Mechelen en Tongeren’. Een journaal vanuit Londen, waar het nieuws was doorgekomen, verspreidde de informatie. In de ondergrondse onderstreepte het joodse verzet, dat deze massale rebellie van de gedeporteerden naar waarde schatte, dat ‘ze zo goed weten wat hen ginder te wachten staat, dat ze vooraleer ze de grens over gaan, uit de rijdende trein springen op gevaar af al hun botten te breken’. Het Joods Verdedigingscomité was er overtuigd zoniet zeker van dat ‘de deportatie de dood betekent’. Deze fatale gelijkschakeling wilden de meeste gedeporteerden helemaal niet aanvaarden: in de wagons bleven er zeer veel achter die geen gebruik gemaakt hadden van de kans om aan die fataliteit te ontkomen. Het merendeel ontkwam ook niet bij aankomst in Auschwitz: op 22 april werden 879 personen - onder andere een groot aantal zeer jonge kinderen en bejaarden - niet geselecteerd voor het kamp. Aan het xxste konvooi werden maar weinig registratienummers toegekend: 276 voor de mannen in de serie van 117.455 tot 117.730 en 245 voor de vrouwen609 in de serie van 42.451 tot 42.695, dus in het geheel 521 nummers. Deze aantallen liggen proportioneel lager dan gewoonlijk wat verklaard kan worden door de dringende ‘werken’ van Auschwitz.610 Maar zoals gebruikelijk was het aantal der gedeporteerden waarvan de geschiedenis het spoor bijster raakt bij aankomst in Auschwitz het grootst. Het gedrag van hen die op het punt stonden te verdwijnen en die tijdens de rit door België het sterkst geaarzeld hadden om het voorbeeld der rebellen te volgen, laat geen andere echo horen dan die raadselachtige wanklank, waarop de telex van 29 april zinspeelt, waaruit bezorgdheid blijkt voor de ‘verdere indeling’ van de gedeporteerden. Het document werpt niet meer licht op dat ‘verzet’ van de gedeporteerden die door ‘verontrustende’ geruchten gewaarschuwd werden voor de ‘aard’ van Auschwitz. Geen enkele getuige van de ‘speciale actie’ van die dag heeft 608
De oudste persoon op dat transport, Jacob Blom, nr. 584, was 90 jaar; de jongste, Suzanne Kaminski, nr. 215, slechts 39 dagen. 609 Van deze 245 vrouwen werden er kort nadien 112 overgebracht naar het beruchte blok 10 van Dr. Mengele voor medische experimenten. 610 De selectie was alleszins minder restrictief dan gewoonlijk. Wat betreft de Belgische ‘Auswanderung’ in 1943 vertoont het konvooi van 19 april het typische kenmerk dat er nooit zo veel overlevenden geweest zijn. Het heeft bij de finale balans ook een overlevingspercentage dat uitzonderlijk is voor een transport anno 1943, namelijk 10,7%. Het overlevingspercentage bedraagt slechts 2,7% in de andere Belgische konvooien van dat jaar.
186 in wat voor geschrift dan ook enig spoor nagelaten van verschrikkelijke taferelen, waarbij de slachtoffers in opstand kwamen omdat hun leven niet gespaard werd. De telex van april 1943 blijft echter een interessant archiefstuk. Zoals andere administratieve nazi-bronnen in verband met de ‘eindoplossing’, heeft dit sybillijnse document slechts zin als het verborgen wordt gehouden. Toentertijd dienden de geadresseerden - SS-majoor Zoepf in Den Haag, SS-kolonel Knochen in Parijs en SS-luitenant-kolonel Ehlers in Brussel toch wel vooraf de code te kennen. Zij hadden zeker geen behoefte aan een verklaring over de ‘wijze waarop (de joden) zouden ingekwartierd worden’ of over ‘de plaats’ waar ze zouden terechtkomen. Het was evenmin noodzakelijk geweest hun diets te maken wat dan wel die ‘onrustwekkende geruchten’ waren, die aanleiding gaven tot 'verzet bij de gedeporteerden', en die dus de kop ingedrukt moesten worden. De ‘redenen’ der SS’ers die opereerden bij ‘de ontvangst’ van de konvooien en bij ‘de verdere ontvangst’ der gedeporteerden waren - volgens de termen van de telex van 29 april –‘evident’. Op die evidentie berustten de bevindingen van het Hoog Gerechtshof van Schleswig-Holstein, toen het zich dertig jaar later moest uitspreken over de ontvankelijkheid van de beschuldigingen die tegen Ernst Ehlers (met naam vermeld in de telex van 29 april 1943) werden uitgebracht. ‘Ehlers’, zo vermeldt de ontvankelijkheidsverklaring, ‘werd door middel van voortdurende instructies uitdrukkelijk gevraagd, om zodanig op te treden dat de eenheden die de konvooien moesten begeleiden (waaraan manschappen van de wachteenheid van de SIPO-SD Dienststelle in Brussel waren toegevoegd) tijdens het transport de joden niets zouden toevertrouwen in verband met hun lot’. Bij de beraadslaging van de Duitse rechters bracht het document van de lente van 1943 de rechtstreekse en persoonlijke betrokkenheid van de beklaagde aan bij het beslissend punt van de zaak. Het tijdsdocument ontkrachtte de bewering van Ehlers dat hij ‘niet op de hoogte was geweest van de wrede praktijken in Auschwitz’. De man beweerde zelfs dat hij zijn ‘taak vervuld’ had ‘in een geest van menselijkheid en dat (hij zich) ver gehouden had van alle maatregelen tegen de joden’, terwijl hij de nazi-politie leidde op 1.000 kilometer van de verschrikking.” Over de rol van de SS-artsen bij de selectie van de net gearriveerde joden in Auschwitz schrijft historica Ruth Fivaz-Silbermann in het boek van Auschwitz-overlevende van het XXste konvooi, Willy Berler: “Le médecin-chef SS Eduard Wirths a imposé à Auschwitz une règle la sélection d’entrée est sous la responsabilité des médecins SS, qui officient à tour de rôle, lui-même compris. Seul Hans Münch obtient d'en être dispensé. Comme beaucoup de rescapés d'Auschwitz, Willy Berler pense que c'est le docteur Mengele qui était responsable de la sélection ce jour-là. Mais Josef Mengele n’a pris son service à Auschwitz qu’un mois plus tard, le 30 mai 1943, comme médecin responsable du camp des tziganes. En avril 1943, ce sont essentiellement les médecins SS Thilo et Entress qui sélectionnent à la descente des trains. Heinz Thilo, né comme Mengele en 1911, exerce à Auschwitz depuis octobre 1942. Il se montre suprêmement détaché au moment des sélections, et sadique au cours des sélections internes à l'hôpital. Il est l’auteur de l’expression anus mundi pour désigner Auschwitz, qui est, à ses yeux, une métaphore positive: le camp est l’organe d’excrétion de la matière physiologiquement nuisible. Thilo meurt en 1945 dans des circonstances non éclaircies. Friedrich Entress, Allemand de souche né à Poznan en 1914, est muté du camp de Gross-Rosen à celui d’Auschwitz en décembre 1941, avant même d'avoir terminé ses études, dispensé de thèse et promu docteur en 1942, selon une disposition spéciale pour les Volksdeutsche. On peut sans hésitation le classer parmi les plus grands meurtriers SS: il ne se contente pas d’exécuter les ordres, mais les outrepasse, les interprétant comme une carte blanche pour tuer. Entress est l’initiateur des meurtres par injection de phénol, dont il délègue l'exécution aux infirmiers SS. Il se sert de détenus-cobayes, notamment pour l’étude de la tuberculose, qu’il fait tuer ensuite. Wirths, qui respecte son devoir médical quand il s’agit des détenus internés dans le camp, éloigne Entress d’Auschwitz en le déplaçant à Monowitz en mai 1943, puis le renvoie définitivement de son service le 20 octobre 1943. Il est muté à Mauthausen jusqu’en juillet 1944, puis finit sa carrière à Gross-Rosen avec le titre de Lagerarzt. Début 1945, il est évacué à Dachau. Condamné à mort par un tribunal américain dans le procès “Mauthausen il est exécuté le 28 mai 1947. Au tribunal, Entress décrira avec exactitude la procédure de sélection à la rampe”611.
611
W. BERLER, Itinéraire dans les ténèbres, p.75.
187 “Het zijn onvoorstelbare taferelen, deze en andere selecties. Dat geldt helemaal voor hoe het moet zijn geweest om als dader deel uit te maken van dit proces. De enige manier om in deze duisternis door te dringen is het vinden van een betrouwbare getuige, iemand die lid was van de SS en in Auschwitz werkte. Heel uitzonderlijk en slechts na vele maanden van onderzoek zijn we erin geslaagd een dergelijk persoon te vinden en te interviewen,” zegt Laurence Rees in de schitterende BBC-reeks over Auschwitz612.
Figuur 130 Oskar Gröning, SS'er gestationeerd te Auschwitz (L. Rees, Auschwitz, 2005).
In 1942 werd Gröning op 21-jarige leeftijd in Auschwitz gedetacheerd. Hij arriveerde […] en was er vrijwel onmiddellijk getuige van dat een transport aankwam op ‘die Rampe’, het perron waar de joden uit de trein stapten. ‘Ik stond op het perron,’ vertelt hij, ‘en ik maakte deel uit van de groep die toezicht moest houden op de bagage van het arriverende transport.’ Hij keek toe hoe SS-artsen eerst de vrouwen en mannen scheidden en daarna selecteerden wie geschikt was om te werken en wie onmiddellijk vergast moest worden. ‘Zieke mensen werden in vrachtwagens getild,’ zegt Gröning. ‘Rode Kruiswagens, ze probeerden altijd de indruk te wekken dat de mensen nergens bang voor hoefden te zijn.’ Hij schat dat van de mensen uit het eerste transport dat hij in september 1942 meemaakte, tussen de tachtig en negentig procent werd geselecteerd om onmiddellijk te worden vermoord. ‘Dit [selectie]proces werd op betrekkelijk ordelijke wijze uitgevoerd,’ vertelt hij, ‘maar wanneer het voorbij was leek het net een verlaten kermisterrein. Overal lag rommel en naast die rommel lagen zieke mensen die niet in staat waren te lopen, misschien ook een kind dat zijn moeder kwijt was of dat misschien in de trein was achtergebleven. Deze mensen werden eenvoudig afgemaakt met een schot door het hoofd. De manier waarop deze mensen werden behandeld, vervulde me met twijfel en verontwaardiging. Een kind werd eenvoudig aan een been opgetild en op een wagen gesmeten [... ] en toen het huilde als een zieke kip, knalden ze het tegen de rand van de wagen. Ik kon niet begrijpen dat een SS’er een kind zou oppakken en met zijn hoofd tegen een de zijkant van een vrachtwagen zou smijten [...] of dood zou schieten en het daarna als een zak meel op de wagen zou gooien.’ Naar eigen zeggen was Gröning zo vervuld van ‘twijfels en woede’, dat hij naar zijn commandant ging en hem vertelde: ‘Het is onmogelijk, ik kan hier niet langer werken. Als het nodig is om de joden uit te roeien, dan zou het tenminste volgens bepaalde regels moeten gaan.’ Ik vertelde hem dit en zei: “Ik wil hier weg”’ Zijn chef luisterde rustig naar Grönings klachten, herinnerde hem eraan dat hij de SS-eed had gezworen en zei dat hij het idee van weggaan uit Auschwitz beter kon ‘vergeten’. Maar hij bood hem tot op zekere hoogte ook hoop. Hij vertelde Gröning dat de ‘excessen’ die hij had gezien een ‘uitzondering’ waren en dat hij het ermee eens was dat leden van de SS niet zouden moeten deelnemen aan dergelijke ‘sadistische’ gebeurtenissen. Uit documenten blijkt dat Gröning vervolgens een verzoek heeft ingediend om te worden overgeplaatst naar het front, een verzoek dat werd afgewezen, zodat hij in Auschwitz bleef werken. Het is veelzeggend dat Gröning tegenover zijn baas niet klaagde over het principe van het vermoorden van joden, maar uitsluitend over de praktische uitvoering ervan. Wanneer hij mensen voor zich zag staan waarvan hij wist dat ze binnen enkele uren in de gaskamer zouden sterven, 612
Oskar Gröning, in: Auschwitz. The Nazis & The ‘Final Solution’, Deel 3: Factories of Death (maart 1942maart 1943), Canvas, 10/2/2005, 21u-21u50 over de selecties, en Deel 6. Liberation & Revenge (vanaf januari 1945), Canvas, 3/3/2005, 21u-21u50. L. REES, Auschwitz, Amsterdam, Anthos – Antwerpen, Manteau, 2005, p. 140-141, 304-305.
188 waren zijn gevoelens naar eigen zeggen ‘zeer ambivalent.’ ‘Hoe voel je je,’ vraagt hij, ‘wanneer je in Rusland bent en er een machinegeweer voor je staat en er een bataljon Russen op je af rent en je moet de trekker overhalen en er zoveel mogelijk neerschieten? Ik formuleer het met opzet zo, wegens het achterliggende feit dat de joden de vijanden waren die vanuit Duitsland zelf kwamen. De propaganda had op ons zo'n invloed gehad dat je veronderstelde dat hun uitroeiing gewoon bij de oorlog hoorde. En wat dat betreft kwamen er geen gevoelens van sympathie of medelijden naar boven.’ Wanneer er bij hem wordt aangedrongen om uit te leggen wat de reden was voor het vermoorden van kinderen, antwoordt Gröning: ‘De kinderen zijn op het moment de vijand nog niet. De vijand is hun bloed. De vijand is het feit dat zij opgroeien tot jood en gevaarlijk kunnen worden. En daarom werden ook de kinderen aangepakt.’ Ongeveer 85 procent van de SS’ers die in Auschwitz hadden gewerkt en de oorlog hadden overleefd, kwam er zonder veroordeling vanaf. Toen Himmler de ontwikkeling van de gaskamers in gang zette om de SS zoveel mogelijk te vrijwaren van de psychologische ‘belasting’ die het in koelen bloede doodschieten van mensen met zich meebracht, had hij nauwelijks kunnen voorzien dat dit het voor de nazi’s een bijkomend voordeel zou worden. Deze methode van moorden betekende dat de overgrote meerderheid van de SS’ers die in Auschwitz dienden na de oorlog bestraffing kon ontlopen door met succes te beweren dat zij nooit direct deel hadden uitgemaakt van het uitroeiingsproces… Gedreven door het verlangen zich uit te spreken tegen hen die de taferelen ontkenden waarvan hij persoonlijk getuige was geweest, schreef Gröning zijn persoonlijke geschiedenis op voor zijn familie en stemde hij er uiteindelijk mee in door de BBC te worden geïnterviewd. Nu hij een eind in de tachtig is, heeft Gröning één simpele boodschap voor de holocaustontkenners: ‘Ik zou willen dat jullie mij geloofden. Ik zag de gaskamers. Ik zag de crematoria. Ik zag de open vuren. Ik was op de ‘Rampe’ toen de selecties plaatsvonden. Ik zou willen dat jullie geloofden dat deze gruwelen plaatsvonden, omdat ik erbij was’”613. Wilhelm Karfiol, die als overlevende veel te vertellen heeft over wat de daders hem hebben aangedaan614. Tijdens ons onderzoek vonden we nog in de archieven van de Dienst voor Oorlogsslachtoffers een uniek document, namelijk een rapport van een overlevende van Ausschwitz, Wilhelm Karfiol (°Debica (Polen), 11.2.1905615) die bovendien ook nog familie is van Sylvie Reichman616. We geven dit belangrijk document van een insider, dat mogelijk sinds 1946 het daglicht niet meer heeft gezien, na een korte biografische schets617. Wilhelm Karfiol werd gearresteerd op dezelfde dag als de ouders van Sylvie Reichman, 12 september 1942, eveneens naar het verzamelkamp in de kazerne Dossin te Mechelen gebracht om op 613
L. REES, Auschwitz, Amsterdam, Anthos – Antwerpen, Manteau, 2005, p. 140-141, 304-305. Daarom, en ook omdat hij niet rechtstreeks deel uitmaakt van het verhaal van Sylvie Reichman of Edith Honig, behandelen we hem hier bij de daders, i.p.v. bij de slachtoffers. Zijn getuigenis zegt veel over een groep daders, namelijk over de beulen, waar de andere overlevenden niets over konden zeggen omdat ze nooit in een concentratiekamp hebben gezeten. 615 Hij woonde in de Bäckerstrasse ? in Debica, in het distrikt Krakau. Geeft hij het nummer niet op om zijn ouders niet in de problemen te brengen? Waar en wanneer Willhelm Karfiol overleden is, is ons niet bekend. 616 Wilhelm Karfiol, X/736, is een van de 15 mannen (en 2 vrouwen) van het Xe konvooi die Auschwitz en andere kampen overleefden. Zie M. STEINBERG, Dossier Bruxelles-Auschitz, p. 218. Omwille van zijn nummer is de kans groot dat hij in dezelfde wagon zat als de gebroeders Reichman, Maurice (X/720), Eugeen (X/721), Benoit (X/722) en Joseph (X/723). Bovendien is de kans bijzonder groot dat hij als zoon van Simon Mandel Karfiol (°Glogow (Polen), ca. 1871- † Debica (Polen), 1942), handelaar, en Blima Thaler (°Glogow (Polen), ca. 1881- † Debica (Polen), 1942) een broer of neef was van Benjamin Karfiol (°Glogow (Polen), 5.12.1894) de man van Etta Grunspan (°Glogow (Polen), 17.4.1903), tevens een oom en tante langs moederskant van Sylvie Reichman. Beiden zijn wel afkomstig van Glogow, maar verhuisden nadien naar Dembitza in Polen, de geboorteplaats van Wilhelm, die ook jonger is dan Benjamin. Bovendien is de moeder van Wilhelm, Blima Thaler, zeer waarschijnlijk een zus of nicht van de grootmoeder van Sylvie Reichman, namelijk Dobe Thaler (°Glogow (Polen), 27.7.1885), tevens de moeder van Etta Grunspan. In dat geval zouden Etta en Benjamin ook best nicht en neef kunnen zijn geweest. Renee Safir bevestigde aan de telefoon dat “Willy” Karfiol inderdaad aangetrouwde familie van de Grunspans was. Telefonisch gesprek met Renee Safir-Edelstein, 20.7.2006. 617 De biogafische schets bevat een samenvatting van de informatie afkomstig uit de dossiers van Wilhelm Karfiol op de Dienst Vreemdelingenzaken (DV) nr. A373662 en op de Dienst Oorlogsslachtoffers (DO). 614
189 15 september 1942 met hetzelfde Xe transport naar Auschwitz te worden gedeporteerd. Hij werd daar bij aankomst op 17 september 1942 geselecteerd om te werken en kreeg nummer 64.171. uit zijn fiche uit Auschwitz618 blijkt dat hij 1,72 m groot is, zijn gestalte als “kräft.” of sterk werd omschreven, dat hij nog al zijn tanden had, waaronder twee gouden, dat hij als “Sprache” Pools, Duits en Vlaams opgeeft en blijkbaar verzwijgt dat ook goed Duits en Frans spreekt, wel zijn eigen adres correct opgeeft, maar (veiligheidshalve?) bij het adres van zijn vrouw “unbekannt” zegt, dat hij als Vorbildung opgeeft: “4 Kl. Poln. Volksschule, 4 Kl. Gymn.” en dat hij bij beroep “Landarbeiter” laat noteren, i.p.v. diamantfabrikant. Dit getuigenis uit eerste hand geeft dus heel wat extra informatie met betrekking tot het leven in de Dossinkazerne, het transport en het (over)leven in Auschwitz.
Figuur 131 Wilhelm Karfiol, 15.7.1937 (DV)
Figuur 132 Wilhelm Karfiol 5.7.1945 (1,5 maand na zijn bevrijding. Bij zijn bevrijding woog hij nog 29 kg!) (DV)
Figuur 133 Wilhelm Karfiol, 6.10.1951 (DV)
Wilhelm of Wolf Karfiol kwam aan in België op 10 juni 1925. Hij leert er Chana Freifeld (°Milcza (Polen), 18.6.1909 - † Antwerpen, 15.4.1943) kennen en zij huwen volgens de joodse gebruiken maar niet voor de wet. Zij (en haar ouders) verhuizen in 1929 naar Keulen, waar op 23 juni 1931 een dochter wordt geboren, Renée Karfiol (°Keulen, 23.6.1931). Op 21 mei 1932 vertrekt Chana inballingschap naar België. In juli 1932 volgt Wilhelm, echter zonder paspoort. Hij werkt dan een tijdje als pelshandelaar, zij wonen in de Brialmontlei 11 te Antwerpen, waar ook de ouders van Chana wonen, Abraham Freifeld (°Domaradz (Polen), 25.8.1883) en Reisla Hamel (Rymanow (Polen), 1885). Zij hadden die woning voor 100.000 fr. gekocht. Ze huwen in Antwerpen voor de wet op 5 juni 1937. Even later blijkt Wilhelm diamantsnijdersbaas te zijn. Op 18 april 1940 wordt te Antwerpen een zoontje, Silvain Karfiol, geboren. Wilhelm blijft in Antwerpen tot 14 juli 1942, waarna hij uit veiligheidsredenen beslist om naar Schaerbeek, rue P. Devigne, 107 en en twee weken later, op 27 juli 1942, alweer naar Elsene of Ixelles, rue Jean Van Volxem, 40 te verhuizen. Op 12 september 1942 wordt hij in Antwerpen opgepakt. Chana Freifeld wordt op 15 april 1943 bij haar aanhouding neergschoten619. De kinderen, Renée en Silvain, werden vanaf 1 december 1942 (tot 1 januari 1945) ondergebracht bij het Belgische koppel Alphonse Poelmans-De Clerck te Woluwe Saint Lambert620. Op 12 december 1944 schrijft men daar een attest uit, waarin staat: “Les parents des prénommés sont actuellement à l’étranger déportés et les enfants surnommés sont à charge des époux Poelmans, Alphonse - De Clerck.” Wilhelm weet van niets en schrijft (misschien daartoe gedwongen) gegeven de omstandigheden absurd aandoende kaartjes vanuit Birkenau naar Frau 618
Uit een certificaat van het Rode Kruis van 23 maart 1961 blijkt dat deze fiche blijkbaar afkomstig is uit de “Häftlingspersonalbogen… des KL Auschwitz”. 619 E-mail van Laurence Schram (JMDV) van 8.5.2007. 620 Avenue de la Spirale, 48. Zij behielden wel hun voonamen, maar kregen de naam “Bellens” als schuilnaam. Telefonische gesprekken met Jacques Funkleder (Belgische Vereniging Het Ondergedoken Kind), 20.7.2006; 28.7.2006. Ik ben nog op zoek naar Sylvain en Renée Karfiol en naar nabestaanden van de familie Poelmans.
190 Chana Karfiol, Brialmontlei 11 te Antwerpen, waarin hij Chana hij aanspreekt met “Berta”. Op 4 juni 1943 schrijft hij: “Liebe Berta! Teile dir mit daß ich gesund bin und daß es mir gut geht. Ich hoffe dasselbe von dir zu Hören. Warum hast du mir nicht auf meine drei Karten nicht geantwortet. Ich grüsse dich wie auch unser Kinder. Euch Wilhelm. 1000 Kisse an Silvain und René sussi.” Op 25 juli 1943 schrijft hij nog een kaartje: “Liebe Berta! Ich freue mich das ich wieder an dir schreiben kan. Packete bis 3 kg kannst du mir jeder Zeit schicken mit einem dopelten Inhaltverzeichnis. Sonst nichts Neues als ich dich herzliche Grüße und Kisse. Grüsse an alle Bekante, Dein Wilhelm. Op 7 juli 1943 halen De Duitsers in het kader van de “Möbelaktion” in hun woning in Antwerpen de hele inboedel weg. Omdat de Russen naderen, moet Wilhelm nog van Auschwitz naar Goleschau, van Goleschau naar Dachau, van Dachau naar Garmish Partenkirchen. Op 1 mei 1945 wordt Wilhelm daar door de Amerikanen bevrijd, en van 10 tot 19 mei is hij op doorreis in Duitsland. Op 19 mei wordt hij geregistreerd. Op deze “A.E.F. D.P. Registration Record” staat op de keerzijde bij Physical Condition on Arrival “ Amaigrissement 29 Kgs. Faiblesse générale”.
Figuur 134 verso-zijde A.E.F. D.P. Registration Record van Wilhelm Karfiol, 19.5.1945 (DO)
Op 9 juni 1945 komt hij aan in België. Op 5 juli 1945 oefent hij (voorlopig) geen beroep uit en verklaart hij te leven van steun van de Joodsche Komiteit. Op 14 juli 1951 huwt hij te Middleton (NY, USA) met Gitla of Gladys Dafner621, weduwe van Feiwel Goldberg. In 1951 is hij in ieder geval terug beroepsactief als diamantsnijdersbaas/diamantfabrikant, waarmee hij ± 100.000 fr. per jaar verdient. Hij woont op dat ogenblik nog steeds op het gelijkvloers van de Brialmontlei nr. 11 te Antwerpen.
621
Zij is de dochter van Pinkas Dafner (°Wolbrom (Polen), 1889) en Marai Prejzerowicz (°Wolbrom (Polen), 1888). Haar beide ouders werden door de Duitsers gedeporteerd en vermoord.
191
Figuur 135 Chana Freifeld, eerste echtgenote van Wilhelm Karfiol, 15.7.1937 (DV)
Figuur 136 Gitla of Gladys Dafner, tweede echtgenote van Wilhelm Karfiol, 10.1.1952 (DV)
Afschrift van rapport 492 (24143) dat door de Staatsveiligheid (Post Antwerpen) werd opgemaakt en op 7 mei 1946 overhandigd aan de Krijgsauditeur Van de Reydt, J.622. Gevolg aan kantschrift D 1792/928, dd. 25.1.46, v.d. Krijgsauditeur Van de Reydt, J. In zake van oorlogsmisdaden. Voorwerp onderhoor van Karfiol, Wilhelm, vaderlandslooze van Poolsche afkomst geb. Debica, op 11.2.1905, diamantfabrikant, wonende Brialmontlei nr. 11, te Antwerpen, over het Regime van het concentratiekamp van Auschwitz, verder kort verblijf te Grosrosen en te Dachau. OVERGEMAAKT AAN Den Heer Krijgsauditeur Van de Reydt, J. Den 7 Mei 1946 De Eerstaanwezend Commissaris van de Veiligheid van den Staat, PRO JUSTITIA Ten jare negentienhonderd zesen veertig zeventienden der maand April, te 14 uur Wij, Jacqmain, Edmond, e.a. inspecteur, van de Veiligheid van den Staat, Officier van Gerechtelijke Politie, Hulp Officier van den Heer Auditeur Generaal, verhalen als gevolg aan het kantschrift nr.D 1792/928, dd.25.1.1946, uitgaande van den heer Krijgsauditeur te Antwerpen, Van de Reydt, J. op datum en uur als hoogervermeld te onderhooren: K a r f i o 1, Wilhelm, vaderlandlooze van Poolsche oorsprong, geboren te Debica (Polen), op 11.2.1905, diamantfabrikant, wonende Brialmontlei nr.11, te Antwerpen, die ons verklaart in de Nederlandsche taal: “Als gevolg aan de verordeningen van de Duitschers op de verplichte tewerkstelling in Duitschland, had ik met een paar vrienden en kennissen, een stuk grond gehuurd van de Gemeente Woluwe St-Lambert. Wij bewerkten zelf het stuk grond om den schijn te verwekken, werkzaam te zijn. Niettegenstaande dit kreeg ik te Antwerpen verschillende oproepingsbevelen waaraan ik echter geen gehoor gaf. Een politieagent dwong echter mijn vrouw het briefje af te teekenen en mij er kennis van te geven. Daarop besloot ik van naar onbezet Frankrijk te gaan. Ik schafte mij een valsche eenzelvigheidskaart aan, ik weet niet juist meer wie ze mij bezorgde. Ik deed alsof gehoor gaf aan het bevel en begaf mij naar het station te Antwerpen, alwaar de trein vertrokken voor de opgeeischten voor de Organisatie Todt, waartoe ik behoorde, naar Frankrijk. Toen ik in het compartiment zat werd mijn naam afgeroepen en werd ik verplicht uit te stappen, door zekere Lauterborn en Holm, dewelke de kontrol uitoefenden op de vertrekkenden. Holm riep uit “deze moeten wij hebben!”. Getuigen daarvan was zekere Goussa, wonende Van Leriusstraat, te Antwerpen, dewelke ook teruggekomen is uit Duitschland. Ik werd vervolgens rechtstreeks vervoerd naar een kazerne te Mechelen, alwaar nog andere joden gevangen zaten. Al mijn bezittingen werden afgenomen. Ik verbleef aldaar een paar dagen en werd dan naar Auschwitz vervoerd. Mijn aanhouding was geschied half-Augustus 1942. 622
DO, Dossier Karfiol, Wilhelm.
192 De bewaking geschiedde aldaar door S.S.soldaten. Bij het binnenkomen werden wij onderworpen aan een lijfonderzoek, door de S.S.soldaten. Ik bemerkte dat meerdere vrouwen en mannen geslagen werden, om de goederen die zij verborgen hielden af te geven.Verder heb ik niet gezien dat er nog mishandelingen plaatsgrepen. Wij kregen er de volgende levensmiddelen: een maal per dag een brood van ongeveer een kilogram voor vier man een beetje confituur en verder 's middags een lieter water, soep welke oneetbaar was. Het was toegelaten door Jodenrat pakjes toegezonden te krijgen. De levensmiddelen kregen wij evenals de kleedingstukken en andere goederen. Na twee dagen te Auschwitz echter geweest te zijn werden deze goederen terug ontnomen. Te Mechelen waren wij niet verplicht tot werken. Een van de dagen van mijn verblijf aldaar moesten wij als straf turnen.Wij kregen onderandere volgende oefening: wij moesten over den grond kruipen op ellebogen en knieens, alleen de mannen. Den grond bestond echter uit uitgebrande cokes, zoodat al de knieens en ellebogen bloedend waren. Na dus een drie-vier dagen zijn wij met een transport van ongeveer een zeventig mannen en vrouwen en kinderen vervoerd geworden naar het Koncentratiekamp Auschwitz, met gewonen treinen bestemd voor reizigersverkeer. Het kamp Auschwitz is gelegen op ongeveer een zestig Kilometer van Krakau in Polen. Op ongeveer twee kilometer van het kamp moesten wij uitstappen. Een S.S.man, waarvan ik later vernam dat hij Obersturmführer was, zegde: “Alle mannen rechts, vrouwen en kinderen links” Vervolgens zegde hij de zieke mannen de vrouwen te vervoegen. Daarna zieht hij zelf tusschen de overgebleven mannen deze uit die bekwaam waren tot werken. Ik moet hier op een vergissing duiden van mijn verklaring. Het transport bestond uit ongeveer twee duizend man, met vrouwen en kinderen samen, en wij zaten met zeventig in een coupé van den trein. Van deze twee duizend bleven volgens mijn schatting misschien twee honderd man over, die het kamp moesten binnen marscheeren. Later vernam ik dat de overigen naar de gaskamers gebracht waren, te Reysko. Birckenau. Het kamp bestond uit acht en twintig blokken, in steen gebouwen, elk met een verdieping. Vier blokken waren bestemd als Revier, twee blokken voor de vrouwen, en verder een blok als Bunker, of strafinrichting voor de ontvluchters. Rond het kamp waren verschillende blokken en huisjes bestemd voor de S.S. Het kamp was omringd met prikkeldraad en draad met electrische hoogspanning. Alle twintig meter ongeveer was er een toren, waar de bewaking uitgeoefend werd door een S.S.man met mitrailleuse. Ik werd aangeduid voor een blok, hetwelk bestond uit een waschinrichting en W.C, in het midden op het gelijkvloers en verder verschillende slaapkamers. De slaapkamers verschilden van grootte. Het aantal personen dat er moest slapen verschilde regelmatig, naargelang het aantal gevangenen. De bedden waren gemaakt met drie verdiepen en elke man had twee dekens. De matrassen waren gevuld met stroo. Wij kregen er volgende levensmiddelen: 's avonds kregen wij een zwart Duitschbrood voor vier man, met een stukje worst, of soms een pakje margarine voor veertien man. ’s Middags kregen wij ongeveer een liter koolensoep, en ’s morgens een beetje kneipp. ’s Morgens moesten wij opstaan vermoedelijk te vier uur. Na ons bed in orde gebracht te hebben moesten wij buitengaan eender wat de weergesteltenis was. Wij moesten dan buiten wachten tot het tijd was om te gaan werken. De kneipp kregen wij juist na ons bed klaarmaken. Rond zes uur moeten wij ons in rang stellen en moesten dan met muziek buiten marscheeren naar het werk. Het muziekkorps bestond uit gevangenen. Het werk bestond uit allerlei, bijvoorbeeld, putten graven voor riooleering, steenen kappen, dragen voor wegenaanleg, aardappelen laden enzoomeer. Als er geen werk was moesten wij steenen van den eenen kant naar den anderen kant dragen. ’s Middags kregen wij op het werk onze soep. ’s Avonds te zes uur ongeveer of in de Winter te vier uur, eindigde het werk en gingen wij met muziek terug naar het kamp. Wij moesten de militaire houding marscheeren, zooniet ontvingen wij slagen van de S.S.mannen. Bij het binnenkomen was er appel, hetwelk gewoonlijk een paar uur duurde en wij dus moesten blijven staan in militaire houding.Vervolgens moesten wij ons wasschen in den blok, of soms naar de wasscherij gaan of de ontluising. Daarna mochten wij binnengaan en kregen wij ons eten. Aan het hoofd van den blok stond een blokälterste, dewelke ook een gevangene was. Zij kregen goed eten. De meeste van hen waren Duitschers, die een lange gevangenisstraf moesten uitzitten. Zij traden heel brutaal op tegen ons met medeweten van de S.S.mannen. Den blokchef stond in de gunst van de S.S. als hij heel brutaal was. Zij konden met ons doen wat zij wilden. Zij mochten ons zelfs
193 doodslagen zonder daarvoor gestraft te worden. Ik zag bijvoorbeeld in mijn blok een man aldus doodslagen. Er was een reglement dat zegde dat als er vastgesteld werd dat een gevangene een luis in het hemd had of onzuiver was, dat alsdan de blok moest ontluist worden. Aldus stelde de blokchef vast dat een van degevangen een luis in het hemd had, waarop hij hij in woede ontstak en hem doodsloeg. Ik zag meermalen dat om een dergelijke reden, een gevangene vastgenomen werd door een blokchef en zijn helpers en vervolgens, zelfs in de Winter onder de koude douche gehouden werd gedurende uren en geschrobd werd met grove borstels zoodat betrokkene er kort daarop aan stierf. Den blokchef was gewoonlijk uitgerust met een gummiknuppel of anders sloeg hij met hetgeen hij in de hand kon krijgen. Tijdens het werk stonden wij onder toezicht van een Kapo, dewelke meerdere toezichters onder hem had. Deze waren ook zeer brutaal. Bij de minste reden sloegen zij en regelmatig brachten wij doode makkers mede naar huis, ongeveer een achttale tot twaalf per kommando, bestaande uit ongeveer zeshonderd man. Zij sloegen bijvoorbeeld als men een beetje traag was, als men bijvoorbeeld naar hun schatting een te kleine steen droeg, als men verdacht werd een oogenblik niet te werken en zomeer. Ook de S.S.mannen mishandelden ons van tijd tot tijd. Ik zag bijvoorbeeld een S.S.man die met ons wat wou lachen, tegen een gevangene zeggen "Gaat maar daar" aldus een plaats aanduidene waar de gevangene niet mocht komen, er bij voegend dat hij hem niets zou misdoen. Als de gevangene echter daar kwam schoot hij hem echter heel eenvoudig neer zonder waarschuwing. Deze S.S.mannen verwisselden echter elken dag, zoodat ik geen van hen ken. Soms werden openbare mishandelingen en terechtstellingen gehouden waartoe alle gevangenen verplicht waren te komen zien. Bijvoorbeeld, iemand die slecht gewerkt had en een rapport gekregen had kreeg daarvoor vijf en twintig tot vijftig stokslagen op het ondereind van den rug, toebediend door twee andere gevangenen die daartoe verplicht waren. Eenmaal werden zes gevangenen gepakt voor een ontvluchtingspoging en daarvoor in het openbaar opgehangen. Den volgenden dag stond bij hen een opschrift dat luidde dat deze straf toekwam aan iedereen die trachtte te ontvluchten. De zieken werden ondergebracht in een Revier. Alwaar de geneeskundige behandeling zich beperkte tot een aspirine toedienen. Geneesmiddelen warn er bijna niet. De dokters waren gevangenen: alle acht of veertien dagen kwam er een S.S.dokter en moeten alle zieken aantreden. Na deze keuring werden de zieksten genoteerd, ongeveer zeventig per negentig zieken en soms meer. Later vernam ik dat deze naar de gaskamers gebracht werden. Ik ben te Auschwitz zelf drie maal drie maanden in het Revier geweest en heb dergelijke selecties meegemaakt. Ik zorgde telkenmalen, daar ik dan reeds een oude was, aan deze selecties te ontsnappen, door mij in een andere kamer te begeven of in het W.C. Ik bleef te Auschwitz gedurende een zestal weken, waarop ik met een transport naar Kolishow gestuurd werd. Daar bleef ik een tweetal maanden en kwam dan ziek terug te Auschwitz. Ik was gebeten geworden door honden en ging in het Revier te Auschwitz. De eerste zes weken werd ik verplicht in het Lager zelf te werken, aan wegen aanleg. Toen ik uit Kolishow kwam heb ik ongeveer drie maanden in het Revier verbleven, alwaar wij met drie man in een bed moeten slapen van ongeveer tachtig centimeter breedte. Het eten was er nog minder dan in het kamp, het is te zeggen, wij moesten ons brood met zes soms met achten verdeelen. Toen ik het Revier verliet was ik niet genezene, maar ik was bang voor de selecties. Een doktersgevangene, was een vriend van mij dewelke zorgde dat ik uitgeschreven werd. Ik het lager moest ik vervolgens terug gaan werken. Na een paar maanden moest ik tengevolge dezelfde beten terug naar het Revier, hetwelk ik terug ongenezen verliet om dezelfde reden. Weerom na een paar maanden ging ik terug voor hetzelfde in het Revier en toen ik er vervolgens uitkwam werd ik tewerkgesteld in het laboratorium, Reysko, nabij de gaskamers. Ik deed er allerlei werk van het kuischen der vertrekken tot het helpen der dokters. In het laboratorium werden opzoekingen gedaan voor wat betrefd allerlei ziekten. Op ongeveer een kilometer bevonden zich de gaskamers en het crematorium. Ik heb echter niet kunnen opmerken hoe deze instellingen er uit zagen. Volgens ik van andere gevangenen vernam die daar gewerkt hebben, bestonde de gaskamers uit een blok dat heel zuiver was en gecamoufleerd was als een badhuis, met lavabo’s en spiegels en douchen. Als iedereen binnen was, werden de deuren en vensters automatisch gesloten en kwam het gas door de buizen der waterleiding. De lijken werden vervolgens naar het Crematorium gebracht voor verbranding. Deze arbeiders die daar werkten heetten Sondercommando. Zij waren het die mij vertelden dat de vrouwen en kinderen rechtstreeks van den trein naar daar gebracht werden.
194 De vrouwen die in de twee blokken in het kamp woonden, werden door de Duitschers gebruikt tot proefnemingen. Ik vernam alzoo dat op hen kunstmatige bevruchting toegepast werd en nog andere dergelijke proefnemingen. Er was verder nog een blok voor de vrouwen van lichte zeden dewelke door iedereen mochten bezocht worden behalve de joden. Deze droegen voor hun nummer een jodenster, in rood en geel. De andere gevangen droegen voor hun nummer een roode driehoek, als zij politieke gevangen waren, groen voor diefstal en zwart voor werkweigeraars. Mijn nummer was 64171. Ik heb aldaar een zekere K a d u k, gekend een Duitsche S.S.man dewelke uitblonk voor de slechte behandeling die hij de gevangenen liet ondergaan. Na Auschwitz ben ik dan naar Grossrosen met een transport van een paar duizend man, dit bij benadering der Russen,in Januari 1945. Wij legden den afstand van ongeveer twee honderd kilometer te voet af, bewaakt door de S.S. Degenen die niet meekonden werden neergeschoten. Het kamp Groszrosen had een mooi uitzicht van buiten. De behandeling was er nog slechter dan te Auschwitz. Daar werd voor het minste geslagen door de kapo's. Men kon er niets goeds doen. De slaapkamers waren overbevolkt en waren niet voorzien van bedden. Een slaapkamer was ongeveer twintig meter lang en misschien en vijf meter breed. Wij moesten den eenen op den anderen slapen en dan moesetn de kapo’s nog een gedeelte der ruimte voor zich hebben. De Reichduitschers sliepen ook in deze ruimte en hadden een betere behandeling dan wij. Na acht dagen gingen wij met een paar blokken per spoor naar het Kamp Dachau. Wij werden met beesten wagens vervoerd met honderd dertig man in een wagen. Van toen ik er kwam kreeg ik typhus en moest ik in het typhusblok, alwaar ik veertien dagen verbleven heb. De zieken werden aldaar niet veroordeeld tot de gaskamers. De verzorging was er nul. Na de veertien dagen werd ik in een afgezonderd blok gebracht waar niemand bij ons mocht komen. Het kamp was niet zoo mooi als dat van Auschwitz. De blokken waren in hout opgericht en wat het eten betreft, wij kregen er slechts een brood voor acht man, de soep was verder slechts water met bijna niets in. Daar ik ziek was kan ik van het kamp niet veel vertellen. Na drie weken zijn wij verder gemarcheerd naar Garmisch Partenkirchen waar wij van de Amerikanen bevrijd werden. Vandaar werden wij rechtstreeks naar België gebracht. Ik draag nog steeds de letselen aan het linkerbeen van de beten der honden te Kolishow. Verder is mijn neusbeen verzworen geweest tengevolge van slagen opgeloopen te Auschwitz. De dokters zeggen mij nu dat ik het laten opereeren. Verder ben ik nog steeds onbekwaam tot werken, tengevolge van algemeene verzwakking.” Na lezing volhardt en teekent met ons. Jacqmain Karfiol Het onderhoor van betrokkene over het kamp Kolishow, zal het voorwerp uitmaken van P.V. 21115, dd. 7.5.1946. Ten laste van Kaduk, S-S.man werd door ons P.V. nr.19875, dd.17.4.1946, opgesteld. Voegen hierbij kantschrift en bijlage in terugkeer. Waarvan akte, gesloten op 6.5.1946. Voor eensluidend en gelijkvormig afschrift. Antwerpen, 6.5.1946. De e.a. inspecteur Jacqmain, Edmond. Gevolg aan kantschrift D 1792/928, dd.25.1.1946, v.d. Krijgsauditeur Van de Reydt, J. In zake van oorlogsmisdaden. Voorwerp Onderhoor van Karfiol, Wilhelm, vaderlandslooze van Poolsche afkomst geb. Debica (Polen) 11.2.1905, diamantfabrikant, wonende Brialmontlei nr. 11, Antwerpen, over het regime te K o l i s h o w, in Tcheco-Slowakije. OVERGEMAAKT AAN Den Heer Auditeur Van de Reydt, J. Den 7 Mei 1946 De Eerstaanwezend Commissaris van de Veiligheid van den Staat, PRO JUSTITIA Ten jare negentienhonderd zesen veertig zeventienden der maand April, te 14 uur
195 Wij, Jacqmain, Edmond, e.a. inspecteur, van de Veiligheid van den Staat, Officier van Gerechtelijke Politie, Hulp Officier van den Heer Auditeur Generaal, verhalen als gevolg aan het kantschrift nr. D 1792/928, dd.25.1.1946, uitgaande van den heer Krijgsauditeur Van de Reydt, J. op datum en uur als hoogervermeld te onderhooren: K a r f i o 1, Wilhelm, vaderlandlooze van Poolsche afkomst, geboren te Debica, in Polen, op 11.2.1905, diamantfabrikant, wonende Brialmontlei nr.11, te Antwerpen, die ons verklaart in de Nederlandsche taal: “Na een verblijf van twee weken ongeveer werd ik met een transport van ongeveer vijftig mannen naar de steengroeve Kolishow vervoerd. Wij logeerden in een oude fabriek met ongeveer een vijfhonderd man waavan de helft dagshift en de ander helft nachtshift. Dit wisselde om per week. Er stonden bedden zooals in de kampen, met verdiepen. Bijna iedereen had zijn bed en elk had zijn matras. Het eten was het zelfde als te Auschwitz. Het werk was verschrikkelijk. Drie man moesten per dag vier wagons met steenen laden, zij moesten deze steenen zelf van den berg kappen erafbrengen, deze een tiental meter ver dragen naar de wagon en dan laden. De steenen moeten geen bepaalde grootte hebben, zij moesten zoo groot zijn dat wij ze konden heffen. Wij stonden onder het toezicht van de kapo's en S.S.mannen, met honden. Deze S.S.wilden zich soms amuzeeren met ons en lieten de honden ons opjagen. Wij moesten dan heel vlug den berg afloopen en dengenen die viel die werd gebeten door de honden. Ik zelf ben aldus, aan mijn linkerbeen gebeten geworden, tengevolge van hetwelk ik terug naar het kamp van Auschwitz werd vervoerd. De eerste veertien dagen dierf ik niet zeggen dat ik gebeten was maar tenslotte was mijn been zoodanig ontstoken dat ik verplicht het te zeggen, daar ik niet meer kon werken. Tengevolge hiervan ben ik te Auschwitz, driemaal drie maanden in het Revier moeten gaan en heb ik een achttiental selecties moeten meemaken. Wij werkten ongeveer tien uur in de steengroeve, dewelke ongeveer een drietal kilometer van de fabriek gelegen was waarin wij sliepen. Als wij op ongeveer een honderd meter van het kamp kwamen stonden daar wagons waarvan de steenen afgeladen waren. Wij moeten elk minstens een zestal stemnen van elk een drietal kilogram tot in het lager dragen. Kwamen wij dan in het lager dan moesten wij nog eerst voor dat wij eten kregen een paar wagons met aardappelen, of koolen of cement of andere stoffen lossen. Het werk werd als volgt verdeeld: bij dagshift gingen wij werken om een uur ’s middags en eindigden dan te tien soms elf uur 's nachts, bij nachtshift vertrokken wij rond twaalf uur ‘s nachts en kwamen terug te tien uur 's morgens. Wij kregen noch eten noch drinken in de steengroeve. Wij kregen als ons ons eten na het werk, het is zeggen bij dagschift kregen wij voor het werk soep en na het werk brood, bij nachtshift kregen wij alles na het werk. 's Zondags na het werk moesten wij sport doen, het bestond uit turnen. Wij moesten bijvoorbeeld op het bevel “Nieder” ons plat neder leggen, zoodat de voeten van den eene op het hoofd van den ander kwamen en dan direkt plots rechtstaan, fiks, en zoo onafgebroken gedurende een zekere tijdsruimte die mij uren toeschenen. Wij moeten misschien wel een tiental minuten aan een stuk steeds gebukt huppelen zoodat niemand het kon uithouden. De oefeningen waren zoodanig overdreven dat er telkens zieken waren en dat anderen die de oefeningen niet goed genoeg deden afgeslagen werden door de kapo’s zodat zij later aan de gevolgen overleden. Regelmatig waren er dooden te betreuren na de sport. Alle weken kwam er een ziekenwagen van Auschwitz dewelke vijftien nieuwe mannen medebracht en vijftien andere dooden of erg zieken medenam. Ik heb persoonlijk gezien dat er waren die niet gingen werken die doodgeslagen werden door de kapo's op hun bed. Ik ben ongeveer een tweetal maanden te Kolishow gebleven, waarna ik dus terug naar Auschwitz ging. Na lezing volhardt en teekent met ons. Jacqmain Karfiol Het verblijf van Karfiol te Auschwitz maakt het voorwerp uit van het P.V. nr. 17874, dd.17.4.1946, geteekend Jacqmain, Ed. Het kantschrift werd bij bedoeld P.V. gevoegd. Waarvan akte, datum als boven. Voor eensluidend en gelijkvormig afschrift. Antwerpen, 7.5.1946. De e.a. inspecteur.
196 Gevolg aan P.V. 19874/46, dd.16.4.46 In zake van oorlogsmisdaden. Voorwerp Onderhoor van Karfiol, Wilhelm, vaderlandslooze van Poolsche oorsprong geb. Debica, (Polen) 11.2.1905, diamantfabrikant, won. Brialmontlei nr. 11, Antwerpen Ten laste van: Kaduk, Duitsche S.S.man, bewaker van het kamp Auschwitz, nader onbekend623 OVERGEMAAKT AAN Den Heer Krijgsauditeur Van de Reydt, J. Den 7 Mei 1946 De Eerstaanwezend Commissaris van de Veiligheid van den Staat, PRO JUSTITIA Ten jare negentienhonderd zesen veertig zeventienden der maand April, te 16 uur Wij, Jacqmain, Edmond, e.a. inspecteur, van de Veiligheid van den Staat, Officier van Gerechtelijke Politie, Hulp Officier van den Heer Auditeur Generaal, verhalen als gevolg aan ons P.V. nr.19874, dd.17.4.1946, te onderhooren: K a r f i o 1, Wilhelm, vaderlandlooze van poolsche afkomst, geboren te Debica, op 11.2.1905, diamantfabrikant, wonende Brialmontlei nr.11, te Antwerpen, die ons verklaart in de Nederlandsche taal: “Tijdens mijn verblijf in het koncentratiekamp van Auschwitz, heb ik aldaar gekend een zekere K a d u k, Duitsche S.S.man, dewelke er blokführer was en later rapportführer. Hij was gekend en gevreesd voor de slechte behandelingen die hij de gevangenen deed ondergaan. Hij was steeds gereed tot slagen. In December 1945, heeft hij op eigen rekening of initiatief een selectie gehouden tusschen de nietzieken voor de gaskamer. Kaduk was bedronken maar volgens mij wist hij nog wel wat hij deed. Hij kwam ‘s nachts in het kamp en liet al de joden van het kamp na de appel aantreden en heeft alsdaan een paar honderd man opgeschreven, die den volgenden dag naar gaskamer gestuurd geweest zijn. Een van mijn vrienden zekere Herman Schikker, van Polen, was onder hen. Ik zag hem nooit meer weer. Ik geloof dat hij den graad van Oberscha[r]führer droeg. Hij was zeer lang en mager. Ik schat hem ongeveer een zeven en dertig jaren. Later heb ik vernomen van vrienden die ook daar waren dat 623
“Oswald Kaduk (°26. August 1906 in Königshütte/Oberschlesien † 1997) war SS-Unterscharführer und Rapportführer im Konzentrationslager Auschwitz. Kaduk wurde 1906 als Sohn eines Schmiedes in Königshütte (heute poln. Chorzów) geboren. Nach dem Besuch der Volksschule erlernte er das Metzgerhandwerk. Ab 1927 arbeitete er bei der Städtischen Berufsfeuerwehr in Königshütte. 1939 trat er freiwillig der Allgemeinen SS bei. 1940 wurde er zur Waffen-SS nach Berlin eingezogen. Er kam an die Ostfront, wurde aber nach verschiedenen Erkrankungen und Lazarettaufenthalten 1941 nach Auschwitz versetzt. Zunächst im Wachsturmbann eingesetzt wurde Kaduk Blockführer und schließlich Rapportführer. Kaduk war “einer der grausamsten, brutalsten und ordinärsten SS-Männer im KZ-Auschwitz“. (Urteil Landgericht Frankfurt, 19. August 1965) „Im Spätsommer 1944 fehlte beim Abendappell ein Häftling. Die angetretenen Häftlinge mußten so lange stehen bleiben, bis der Fehlende schließlich gefunden wurde. Kaduk und ein anderer Rapportführer schlugen so auf den Häftling ein, daß er mehrfach zu Boden fiel. […] Schließlich blieb der Häftling auf dem Rücken liegen, er lebte aber noch. Kaduk und der andere Rapportführer traten daraufhin mit voller Kraft mit ihren Stiefelabsätzen auf den Brustkorb des Häftlings bis - so die Feststellungen des Frankfurter Schwurgerichts die Rippen krachten. Kaduk und der andere hörten erst […] auf, als der Häftling tot war.“ (Demant, S.73) Nach der Kapitulation arbeitete Kaduk in einer Zuckerfabrik in Löbau. Im Dezember 1946 wurde er von einem ehemaligen Häftling wiedererkannt und von einer sowjetischen Militärstreife festgenommen. Ein sowjetisches Militärgericht verurteilte ihn im August 1947 zu 25 Jahren Zwangsarbeit. Im April 1956 wurde er begnadigt. Er ging nach West-Berlin und arbeitete im Krankenhaus Tegel-Nord als Krankenpfleger. Wegen seiner Hilfsbereitschaft hatte er dort bald den Namen „Papa Kaduk“. Im Juli 1959 wurde er verhaftet. Im ersten Auschwitz-Prozess in Frankfurt am Main war Kaduk einer der Hauptbeschuldigten. Das Gericht verurteilte ihn zu lebenslangem Zuchthaus wegen Mordes in zehn Fällen und gemeinschaftlichen Mordes in mindestens tausend Fällen. 1989 wurde er aus der hessischen Vollzugsanstalt Schwalmstadt wegen Haftunfähigkeit entlassen. 1997 ist er als betagter Rentner 91-jährig verstorben.” Oswald Kaduk, in Wikipedia, http://de.wikipedia.org/wiki/Oswald_Kaduk (toegang 18.7.2006)
197 Kaduk zou gepakt geweest zijn door de geallieerden. Verder beschrijving of bijzonderheden kan ik van hem niet geven. Kaduk was niet het hoofd van het kamp, ik geloof dat zekere Hesler op dit oogenblik hoofd van het kamp was. Ik kan niet zeggen of Hesler op de hoogte was van deze selectie gedaan door Kaduk. Ik kan ook niet zeggen dat Hesler zag dat er mishandelingen plaats grepen in het kamp. Ik vermoed dat echter al de bevelen van hem uitgingen.” Na lezing volhardt en teekent met ons. Jacqmain Karfiol Het verdere onderhoor van Karfiol, maakt het voorwerp uit van P.V. 19874, d.d. 17.4.1946 en van nr.21115, dd. 6.5.1946. Waarvan akte, gesloten op 6.5.1946 Voor eensluidend en gelijkvormig afschrift. Antwerpen, 6.5.1946. De e.a. inspecteur, Jacqmain, Edmond.
6. DE ETHIEK VAN VERANTWOORDELIJKHEID VAN DE DADERS “A perpetrator is any person who knowingly took part in the process of destruction of the European Jews, whether by (1) ordering, authorizing, or planning the killing, (2) directly participating in the killing itself, or (3) knowingly making an essential contribution to the killing”624. “In addition to the perpetrators who were directly involved in killing the victims, there were many who contributed indirectly by fulfilling essential tasks without which the Final Solution would have had neither its enormous, continent-wide scope nor its efficient deadlines. Lawyers and judges had to write and enforce laws that defined what a Jew was, Catholic and Protestant churches had to cooperate in identifying Jews and Aryans, police had to round up and guard Jews in the cities and countryside, the railroads has to transport them…, bureaucrats had to legally confiscate Jewish property, and so on. Virtually all of the people who participated in the Final Solution in these indirect but essential ways were fully aware that Jews (and Gypsies) were being systematically killed by their own government, and therefore they were perpetrators. I refer to perpetrators in this diverse category as “impersonal bureaucrats” (the so-called desk murderers)”625. “Many people throughout German-occupied Europe played an indirect role by their complicitous support of the Nazi regime, the occupying German authorities, or their own collaborationist governments. By constant surveillance of their neighborhoods, informing to the Gestapo, denouncing Jews in hiding, and countless other ways, they aided and abetted the genocide”626. “A clear distinction must be made between factual/empirical questions about what the men did and why they did it, on the one hand, and ethical/normative questions about the wrongness of their acts and their blameworthiness for having done them, on the other”627. Christopher Brown, die met Ordinary Men een schitterend boek schreef over de “gewone” mannen van de politiebataljons die achter de frontlijn massaal door middel van massa-executies joodse ghetto’s “opruimden”, vestigt de aandacht op een consensus onder de historici: “Quite simply, in the past forty-five years no defense attorney or defendant in any of the hundreds of postwar trials has been able to document a single case in which refusal to obey an order to kill unarmed civilians resulted in the allegedly dire punishment. The punishment or censure that occasionally did result from such disobedience was never commensurate with the gravity of the crimes the men had been asked to commit”628. Ondanks het feit dat in ons onderzoek geen leden van politiebataljons opdoken, omdat alle in ons verhaal opgepakte joden eerst naar de Dossinkazerne te Mechelen werden gebracht en vandaar op transport werden gezet naar Auschwitz, is dit toch een belangrijke vaststelling, omdat die ook 624
D. H. JONES, Moral Responsibility in the Holocaust, p. 123. Ibid., p. 124-125. 626 Ibid., p. 232. 627 Ibid., p. 147. 628 C. R. BROWNING, Ordinary Men: Reserve Police Battalion 101 and the Final Solution in Poland, New York, Harper Collins, 1991, p. 170. 625
198 slaat op de (trein- en) kampbewakers als Oskar Gröning en Oswald Kaduk. In dit kader moet vooral de eventuele wreedheid, onmenselijkheid, brutaliteit tegenover en vernedering van de joodse slachtoffers, de ijver en de excessiviteit van hun wangedrag mee verrekend worden in het morele oordeel. Tegelijkertijd moeten wij duidelijk stellen dat wij ons niet geconcentreerd hebben op het verzamelen van biografische gegevens van deze kampbewakers. We moeten hun verhaal vooral zien in het kader van ons onderzoek naar het lot van enkele joden, en de omstandigheden bij hun aankomst in Auschwitz629. “SS personnel, bureaucrats, and ordinary workers by the thousands had ample opportunities to help themselves to a part of the loot, and they did. So there is no denying that greed was a major motive among perpetrators”630. Willen we de valkuilen vermijden van de “afschuw” enerzijds, die het fenomeen wel bestrijdt, maar niet echt begrijpt, en van de “verschoning” anderzijds – dat zowel verontschuldigen als schoner maken betekent – anderzijds, die het wel begrijpt, maar niet bestrijdt, dan is het belangrijk op zoek te gaan naar wat de dader drijft631. “Afschuw” dreigt vooral voor diegenen die te veel belang hechten aan de persoonlijkheid van de dader, die gemakkelijkheidshalve als een psychopaat, een seriemoordenaar, een sadist, een duivel… wordt bestempeld, én die vooral niet kunnen en willen aanvaarden dat ook zij in een bepaalde situatie in staat zijn om daden van extreme wreedheid te begaan. De sociaalpsychologen Milgram en Zimbardo hebben met hun wereldberoemde doch controversiële experimenten overtuigend het verontrustende tegendeel aangetoond dat namelijk het overgrote deel van de mensen in de “juiste” omstandigheden wel hiertoe in staat is, straffer zelfs, nog nauwelijks in staat is om zich hiertegen te verzetten632. De meeste daders zijn even doodgewone mannen en vrouwen als wijzelf, en geen psychopaten. En toch zijn er blijkbaar individuen die zelfs in extreme omstandigheden niet toegeven aan de druk van de groep of aan de druk van een autoriteit. Uit wat voor hout zijn diegenen gesneden die daar “weerstand” aan durven bieden? 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Uitzonderlijk slecht Zeer Slecht Onvoldoende Niet Voldoende Goed Zeer Uitzonderlijk of slecht goed goed goed of Niet prijzenswaardig afkeurenswaardig633 slecht –––– ––– –– – ± + ++ +++ ++++
629
Vermits Oswald Kaduk in de jaren zestig toch nog een proces heeft gekregen, zal er over hem zeker heel wat meer informatie beschikbaar zijn. Voor Oskar Gröning is het nooit tot een proces gekomen, al liet hij zich wel uitgebreid interviewen door Laurence Rees. REES, L., Auschwitz, Antwerpen, Manteau, 2005, p. 140-143, 145-147, 168, 184, 200, 291-292, 299, 302, 304. 630 D. H. JONES, Moral Responsibility in the Holocaust, p. 165. 631 Zie D. POLLEFEYT, Auschwitz: hoe kon het ooit gebeuren? In: Catechetische Service, lente 1995, p. 6-13. De titel van Pollefeyts proefschrift was: “Voorbij afschuw en verschoning”. 632 Milgram toonde in de jaren zestig aan dat maar liefst 62 % van zijn doodgewone, volkomen normale mannelijke proefpersonen in de rol van “leraar” gehoorzaamde aan de autoriteit van de proefleider van Yale University en op diens aansporingen bij elk verkeerd antwoord van de “leerling” - die een acteur was die het spel meespeelde -, doorging met het toedienen van (zogezegd) steeds zwaardere elektrische schokken tot het maximum van 450 volt, en dit ondanks het feit dat de “leraar” de “leerling” uit de kamer ernaast hoorde schreeuwen van de pijn en smeken om er mee op te houden. Zie J. DE LAENDER, De psychologie van de menselijke wreedheid, in Ethische Perspectieven 14/2 (2004) p. 111-122. Zimbardo toonde met zijn Stanford Prison Experiment aan dat van doodgewone studenten, die willekeurig onderverdeeld werden in een groep “cipiers” en een groep “gevangenen” in een nagebouwde gevangenis, de “bewakers” onder hen onder invloed van deze buitengewone en extreme situatie hun “gevangenen” echt als misdadigers gingen behandelen en zelfs fysiek straffen. Het experiment liep zelfs zodanig uit de hand dat Zimbardo het voortijdig moest afbreken. The Stanford Prison Experiment: Rebellion, 21 mei 2002, BBC2. Conclusie: in een extreme situatie zijn mensen tot de gruwelijkste dingen in staat. 633 “Thus being fully blameworthy for one’s action is being justifiably (deservedly) liable to judgmental blame because one has (1) performed a wrong act, (2) knowing it is wrong, (3) performing it intentionally, (4) voluntarily, and (5) from a bad motive; and so one has no excuse. Other things being equal, the degree of blameworthiness increases with the seriousness of the wrong act.” D. H. JONES, Moral Responsibility in the Holocaust, p. 21.
199 A
B
C
Handeling of keuze om iets te doen of om iets niet te doen
Weet dat het moreel goed of slecht is
Doet het bewust
D Doet het vrijwillig
E
F
G
H
I
J
K
Vanuit een moreel goed of slecht motief
Ernst van de handeling
Karakter (trekken) bezittend als welwillend gewetensvol, gezond verstand, zelfstandig, zelfbeheersing, zelfrespect
Gerechtvaardigde morele excuses zoals onwetendheid, vergissing of dwang
Zelfbedrog
Moreel eindoordeel op basis van rationele argumenten
Gevoel van walging tot bewondering
___
___
Daders 634
Rechter Baudisch Erich Holm Gustaaf De Schutter Louis Debra635 Staf Van Sintjan Oscar Gröning Oswald Kaduk
634
_
___
– – – – – – – –
– – – – – – – – – – – – –––– – – – – ––– –
––––
––––
––––
– – – – – – – – – – – – – – – – – – –––– – – – – – – ± ± + + + ±
––––
––––
±
– – – –––– – –– ±
±
––
––
––
–––
––––
––––
– – – –
––
+
+
±
–
_
––
– – – – – – – – – – – – –––– – – – –
+
“We should not take any steps that would irreparably damage or completely sever morally valuable relationships in which we stand with the wrongdoer that have the potential to lead to forgiveness, making amends, and other reparative actions. This last warning is especially relevant when the wrongdoers feel guilty and ashamed, have accepted responsibility, and ask for forgiveness.” Ibid., p. 23. 635 Bij Debra zullen we – op basis van (uittreksels uit) het psychiatrisch verslag - ook een oordeel moeten vellen over het feit of hij misschien verminderd toerekeningsvatbaar was. “Persons may suffer from any of a variety of mental illnesses that undermine or destroy their powers of agency – the capacities they need to act as competent moral agents pursuing their goals, making rational choices, and taking responsibility for their actions…: (1) sufficient cognitive powers to understand the nature of one’s acts,… that they are right or wrong and the likely consequences of performing them… (2) sufficient powers of deliberation to make informed choices and decisions… in the light of one’s most deeply held goals and priorities, while taking into account available evidence concerning the most effective means of achieving them; and (3) sufficient powers of volition to enable one to carry out decisions and choices in action; in ordinary language these powers are often referred to as ‘self-control’… Being responsible (possessing powers of agency) gets one in the moral game, so to speak; once one is in the game and eligible, one can be held responsible (praiseworthy, blameworthy, deserving of reward, or liable to punishment, etc.) for one’s exercise of those powers. However, responsible persons are sometimes not blameworthy for particular wrong acts because they have a justified excuse… Most people with diminished responsibility can be correctly described as blameworthy for some (perhaps most) of their wrongdoing, as well as praiseworthy for their good deeds.” Ibid., p. 29, 101.
200
BESLUIT Ik wil afsluiten. Het is mooi geweest. Ik vond vijftien protestanten die met zekerheid joden hebben verborgen: Klaas Sluys en Julia Schuyten, Henri Schuyten en Margriet Oudheusden, René Schuyten en Nelly Opstelten, John Polderman en Lea, Charles Hendrickx en Yvonne Noë, Door Hendrickx en Philomena Coenen, Henri Rooze en Truus Van Buuren, én Jeanne Schuyten. Er waren er ongetwijfeld meer. Voor een aantal onder hen beschikken we wel over enkele aanwijzingen, maar ontbreken vooralsnog verdere bevestigingen of bewijzen. Allen samen verborgen zij - voor kortere of langere tijd – minstens 29 joden! Zeven van hen werden opgepakt, gedeporteerd en keerden nooit weer: Myriam Grosz-Reichman met haar drie kinderen, Paula Grosz, Alexander Grosz en Annie Grosz, Hersz Nadel, Karin Bremer en haar dochterje Sophia Bremer. De eveneens opgepakte Jonas Polak overleefde Auschwitz. Maar eenentwintig joden – de voor korte tijd opgesloten, maar later tijdens het transport ontsnapte en terug ondergedoken Igo Gross meegeteld - konden dankzij deze protestantse redders ondergedoken blijven tot aan de bevrijding: Edith Hönig, Sigmund Hönig en Rosa Gross, Igo Gross en Rosalie Berlstein, Chana Kron-Hönig, Lily Hönig en Gottfried Finkel, Markus Finkel en Laura Einig, Selma Finkel en Heinz Schindler, Sylvie Reichman en haar grootmoeder Dobe Grunspan-Thaler, Josephine of “Jopie” van Engel, Sofie Vlessing, de heer en mevrouw Wesley, Leo, Adèle en hun oom. En dan hebben we de helemaal naamloos gebleven “Jewish teenaged boys” nog niet meegerekend die, volgens kleindochter Ann Williams-Lyzenga, door Henri Schuyten en zijn vrouw Margriet een tijdje bij hen verborgen werden gehouden.
Figuur 137 Edith Hönig en haar echtgenoot Burton Sanders, 2005 (Archief Edith Hönig)
Naast regelmatig contact met een van de laatste joodse overlevenden nog in leven, Edith Hönig, die speciaal voor dit project bereid was haar herinneringen aan een bijzonder pijnlijke periode met mij te delen - waarvoor ik haar altijd ontzettend dankbaar zal blijven -, slaagde ik er ook in Sylvie Reichman terug te vinden en haar na bijna 60 jaar weer in contact te brengen met de families die haar hielpen onderduiken. Een andere joodse, Jopie van Engel, vond ik eveneens terug, maar zij was jammer genoeg inmiddels al overleden. Uit het archiefmateriaal bleek dat er nog een zoon van Hersz Nadel de oorlog had overleefd. Ik vond zijn weduwe terug en kon haar het verhaal vertellen van de poging van Jeanne Schuyten, Klaas Sluys en zijn vrouw Julia om haar schoonvader nog te redden. Tijdens mijn onderzoek vond ik heel wat gegevens en foto’s terug van de 38 familieleden van Sylvie Reichman – waaronder haar ouders - die naar Auschwitz werden gedeporteerd, en die nooit terugkeerden. Van een aantal onder hen zijn geen andere foto’s bekend636.
636
In heel dit verhaal heb ik ontdekt hoe belangrijk foto’s voor mensen zijn. Foto’s van dierbaren zijn onlosmakelijk deel uit gaan maken van levensverhalen en zijn eigenlijk onmisbaar (geworden) en constitutief bij de constructie van onze identiteit. Foto’s gaven (eindelijk) een gezicht aan helpers, slachtoffers én aan daders. En zij kunnen zelfs een echt bewijs zijn van wat “Rechtvaardigen” vermogen.
201 Toen in september 2005 Sylvie speciaal naar België kwam voor een reünie met de kinderen Sluys en Rooze, kwamen Sylvie, haar echtgenoot en ik met de wagen aangereden in het dorp waar haar toenmalige “broer” Joop Rooze nu woont en troffen we volgende spandoeken aan:
Figuur 138 Spandoeken van de familie Rooze voor de reünie met hun "zusje" Sylvie Lednicer-Reichman, 11.9.2005 (Archief Sylvie Lednicer-Reichman)
Telkens als ik naar deze foto’s kijk, moet ik huilen van ontroering. Zij drukken immers een verhaal uit van “een liefde die blijft” over alle jaren heen. Bijna 60 jaar lang hebben de families Sluys en Rooze niet geweten wat er van Sylvieke geworden was. Al die jaren zijn zij aan hun “zusje” blijven denken. Julia en haar echtgenoot Klaas hebben, door toedoen van Edith Hönig, in 1997 de Yad Vashem-medaille van de “Rechtvaardigen” ontvangen. Sylvie Reichman heeft nu ook de aanvraag ingediend voor Henri en Truus Rooze-Van Buuren. Terecht! Op de medaille staat een prachtig Talmoedisch gezegde gegraveerd: “Wie één leven redt, redt de hele mensheid.” Als gelovige protestanten hebben deze mensen met de ogen van Christus gezien wat hen te doen stond. Zij hebben ook een aantal anderen kunnen overtuigen om hen te helpen, bijvoorbeeld met het zoeken naar voldoende voedsel voor alle onderduikers. Zonder enige twijfel heeft dit onderzoek mijn leven en mijn levensbeschouwing grondig veranderd. Ik heb prachtige mensen leren kennen in Vlaanderen, Nederland, de Verenigde Staten en Israël. Het heeft mijn blik op de geschiedenis en op de wereld enorm verruimd. Het voorbeeld van deze moedige protestantse families heeft mij beter leren kijken met de ogen van Christus. Ik heb de grote dankbaarheid mogen ervaren van al deze mensen voor het teruggeven van een stuk van hun eigen levensverhaal. Zolang ik leef, zal ik dan ook dit verhaal blijven vertellen als bron van hoop, als symbool voor wat mensen voor elkaar kunnen betekenen, en voor wat daadwerkelijk beleefde verdraagzaamheid, verantwoordelijkheidsbesef en verbondenheid vermogen. De sociologen Samuel en Pearl Onliner schreven in hun boek, De altruïstische persoonlijkheid: “Wanneer we willen leven in een wereld die vrij is van de dreiging zoals die van de jodenvervolging, dan zullen we die wereld zelf moeten scheppen. Wanneer we enkele eigenschappen kunnen doorgronden die helpers onderscheiden van anderen, dan kunnen we misschien die eigenschappen bewust bevorderen”637. Aan de hand van David Jones’ Moral Responsibility in the Holocaust stelden we een ethische analyse-fiche op, waarmee we juist de aanof afwezigheid van deze karaktereigenschappen op het spoor konden komen: welwillendheid, gewetensvolheid, gezond verstand, zelfstandigheid, zelfbeheersing, zelfrespect en “extensivity” of ruimdenkendheid, die zowel universele welwillendheid en universele gewetensvolheid omvat en volgens de Oliners statistisch gezien hét belangrijkste verschil uitmaakt tussen redders en anderen: “Wat helpers kenmerkte was niet het verwaarlozen van de zorg voor zichzelf, goedkeuring van anderen of succes, maar meer hun vermogen velerlei relaties aan te knopen – hun sterker gevoel van
637
S. OLINER & P. OLINER, De altruïstische persoonlijkheid. Waarom riskeerden gewone mannen en vrouwen hun leven om anderen te redden, Amsterdam, Balans, 1989, p. 10.
202 verbondenheid met anderen en hun verantwoordelijkheidsgevoel voor het welzijn van anderen, ook degenen die niet direct tot hun familie of hun gemeenschap behoorden”638. Eén van de wijzen waarop we deze karaktertrekken kunnen cultiveren, is het aanmoedigen van vrijwilligerswerk. Het is dan ook fantastisch dat ongeveer 70% van mijn derdegraadsleerlingen spontaan voor vrijwilligerwerk kiest voor hun semestertaak godsdienst. Sommigen helpen eenmaal per week als maaltijdbegeleider een demente bejaarde bij het eten, anderen begeleiden minimum drie keer in de School van Vrede van de Sint-Egidiusgemeenschap te Antwerpen kansarme lagere schoolkinderen bij het maken van hun huistaak of bij het leren van hun lessen… Maar David Jones waarschuwt ons ook dat alleen een versterking van deze goede karaktertrekken onvoldoende is om een eventuele toekomstige genocide te voorkomen. In zijn besluit vat hij het nog eens kort en krachtig samen: “There is a complex set of conditions (not including outside intervention) that is sufficient to prevent future genocides or at least make them less likely to occur. This complex sufficient condition consists of three elements, each of which is necessary but insufficient by itself for the prevention of genocide: (1) a high level of the individual virtues of universal benevolence and conscientiousness, (2) a set of liberal political institutions characteristic of constitutional democracy, and (3) a good political culture, including especially the civic virtues of respect for the rule of law, support for and loyalty to the other institutions of constitutional democracy, and mutual respect and tolerance among citizens”639, en het belang van dat laatste verduidelijkt hij nog even: “A great deal of empirical psychological research has confirmed that prejudice is maintained by avoidance of social interaction with members of the devalued group. Correspondingly, prejudice is weakened when people have ongoing experiences of working or associating with those whom they have formerly denigrated, especially if they cooperate with them in mutually beneficial activities. Mutual respect and tolerance is not an inevitable part of human nature: it has to be acquired through direct experience. Citizens who have mutual respect and tolerance are also capable of participating together in a wide range of intermediate civic associations and organizations that are essential for the exercise of political rights in the wider community”640. Wie vergeet, is gedoemd om te herhalen. Wie herhaling wil voorkomen, kan daarom best naar “anderen” leren kijken en zien wat ons vandaag hier en nu te doen staat: namelijk de diversiteit erkennen als een realiteit en daarnaar proberen te leven. Jan Maes (Mortsel)
[email protected]
638
Ibid., p. 272. D. H. JONES, Moral Responsibility in the Holocaust, p. 242. 640 Ibid., p. 241-242. 639
203
BIBLIOGRAFIE A. GESCHREVEN BRONNEN EN WERKEN 1. BOEKEN BERLER, W., Itinéraire dans les ténèbres. Monowitz, Auschwitz, Gross-Rosen, Buchenwald, Parijs, L’Harmattan, 1999. BRACHFELD, S., “Ze hebben het overleefd”, Brussel, VUBPRESS, 1997. BROWNING, C.R., Ordinary Men: Reserve Police Battalion 101 and the Final Solution in Poland, New York, Harper Collins, 1991. DE VOLDER, J. & WOUTERS, L., Van binnen weent mijn hart. De vervolging van de Antwerpse joden. Geschiedenis en herinnering, Antwerpen, Standaard, 1999. DE WEVER, B., Greep naar de macht: Vlaams nationalisme en Nieuwe Orde, het VNV, 1933-1945, Tielt, Lannoo, 1994. FOGELMAN, E., Conscience & Courage. Rescuers of Jews during the Holocaust, New York-LondonToronto-Sydney-Auckland, Anchor Books Doubleday, 1994. HILBERG, R., Daders slachtoffers omstanders. De joodse catastrofe 1933-1945. Vertaald door P. VAN DER KAAIJ, Haarlem, Uitgeverij J.H. Gottmer – H.J.W. Becht, 1992. JONES, D., Moral Responsibility in the Holocaust. A study in the Ethics of Character, Lanham – Bulder – New York – Oxford, Rowman & Littlefield Publishers, 1999. LAUREYS, E., Meesters van het diamant. De Belgische diamantsector tijdens het nazibewind, Tielt, Lannoo, 2005. MAERTEN, F., SELLESLAGH, F. & VAN DEN WIJNGAERT, M. (ed .), Entre la peste et le choléra. Vie et attitudes des catholiques sous l’occupation, Brussel – Louvain-la-Neuve, CEGES – Quorum – ARCA, 1999. KLARSFELD, S. & STEINBERG, M., Memoriaal van de deportatie der joden uit België. Voorgesteld door, Brussel – New York, Vereniging der Joodse Weggevoerden in België – Kinderen van de Deportatie, 1982 (repr. 1994). OLINER, S. & OLINER, P., De altruïstische persoonlijkheid. Waarom riskeerden gewone mannen en vrouwen hun leven om anderen te redden, Amsterdam, Balans, 1989. REES, L., Auschwitz, Antwerpen, Manteau, 2005. SAERENS, L., Vreemdelingen in een wereldstad. Een geschiedenis van Antwerpen en zijn joodse bevolking (1844-1944), Tielt, Lannoo, 2000. SCHREIBER, M., Stille rebellen. De overval op de 20e deportatietrein naar Auschwitz. Vertaald door J. GIELKENS, Amsterdam - Antwerpen, Atlas, 2001 (repr. 2002). SCHUYTEN, M.C., Oorlogsdagboek, Antwerpsche nota’s 1940-1944, Antwerpen, De Techniek, maart 1945. SLUYS, K., Het wonder van Boechout. Doorbraak van het Evangelie in Vlaanderen, Franeker, T. Wever, 1959. STEINBERG, M., Le dossier Bruxelles-Auschwitz. La police SS et l’extermination des Juifs de Belgique. Met een voorwoord van B. & S. KLARSFELD, een nawoord van M. PIORO en gerechtelijke documenten van de zaak Ehlers, Brussel, le Comité Belge de soutien à la partie civile dans le procès des officiers SS Ehlers, Asche, Canaris, responsables de la déportation des Juifs de Belgique, 1980. STEINBERG, M., De ogen van het Monster. De holocaust dag in dag uit, Antwerpen - Baarn, Hadewijch, 1992. VAN DEN WIJNGAERT, M. e.a., België tijdens de Tweede Wereldoorlog, Antwerpen, Standaard, 2004. VAN PEE, R., Ik was 20 in 1944. Relaas uit Neuengamme en Blumenthal, Berchem, EPO, 1995. VERSCHOORIS, M., Schrijven in de schaduw van de dood. Over thuiskomen, opduiken en achterblijven [1940-1955], Gent, Snoeck, 2005. WOUTERS, N., Oorlogsburgemeesters 40/44. Lokaal bestuur en collaboratie in België, Tielt, Lannoo, 2004.
204 2. ARTIKELEN IN VERZAMELWERKEN CAESTEKER, F., Onverbiddelijk, maar ook clement. Het Belgische immigratiebeleid en de joodse vlucht uit Nazi-Duitsland, maart 1938-augustus 1939, in Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 13/14 (2004) 99-139. DE WEVER, B., De collaboratie in Vlaanderen, in J. GOTOVITCH & C. KESTELOOT (ed.), Het gewicht van het oorlogsverleden, Gent, Academia Press, 2003, 39-49. SAERENS, L., Gewone Vlamingen? De jodenjagers van de Vlaamse SS in Antwerpen, 1942 (Deel 1), in Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 15 (2005) 289-313. SCHUYTEN, J., Tenminste Sylvieke, in J. DE VOLDER & L. WOUTERS, Van binnen weent mijn hart. De vervolging van de Antwerpse joden. Geschiedenis en herinnering, Antwerpen, Standaard, 1999, 120-126. VANDEN DAELEN, V., Het leven moet doorgaan. De joden in Antwepren na de bevrijding, 19441945, in Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 13/14 (2004) 141-185. . 3. ARTIKELEN IN TIJDSCHRIFTEN SCHUYTEN, R., Advertentie in Vlaanderen voor Kristus, 19 september 1939, p. 88. 4. ARTIKELEN IN KRANTEN, WEEKBLADEN Belgisch Staatsblad, 1947, bladzijde 10474. Debra, de droevige Held van een nieuw Proces, in De Volksgazet, 1 december 1949, p. 7. Debra liet verschillende personen aanhouden, in De Volksgazet, 2 december 1949, p. 7. Vroegere Slachtoffers van Debra, schilderen diens Nazi-activiteit, in De Volksgazet, 3 december 1949, p. 7. Laatste Getuigen in Zaak Debra worden gehoord, in De Volksgazet, 8 december 1949, p. 6. Oorlogsmisdadiger Thonon bevestigt de Verklikkersactiviteit van Debra, in De Volksgazet, 9 december 1949, p. 7. De Auditeur eist de Doodstraf tegen Debra, in De Volksgazet, 10 december 1949, p. 3. Debra tot levenslange Dwangarbeid veroordeeld, in De Volksgazet, 17 december 1949, p. 3. Foto van de J.-F. Willemsherdenking te Boechout, 8.8.1943, in De Post, 18 april 1982, p. 8-9. MAES, J., Holocaustmuseum (Lezersbrief), in De Standaard, 21 december 2001, p. 8. OTTE, A., “Dit is geen oude geschiedenis”, in De Standaard, 16 november 2005, p. 7. Een zaak van aanhoudingen en hulp aan S.D., in Gazet Van Antwerpen, 3 en 4 december 1949, p. 6. 5. ONUITGEGEVEN PROEFSCHRIFTEN, VERHANDELINGEN, SCRIPTIES MAES, J., Daders slachtoffers omstanders. De vervolging van de Antwerpse joden: kiezen of niet kiezen, dat was de vraag (onuitgegeven paper Christendom en Jodendom), KULeuven, 2005. http://www.de-living.be/vervolging/Daders%20slachtoffers%20omstanders.doc 6. ARCHIEFSTUKKEN Antwerpen, Provinciaal Archief Antwerpen Wereldoorlog II, Oorlogsgebeurtenissen.Vragenlijst: de oorlog in de provincie Antwerpen. Boechout, Heemkundige Kring “Het Speelhof” Van Sintjan, Omzendschrijven 20.5.1941. Vragenlijst [ingevuld door Klaas Sluys] van het Belgische Commissariaat voor Repatriëring – Dienst voor Opzoeking en Identificatie – met medewerking van het Rode Kruis van België. Brussel, Auditoraat-Generaal Dossier Debra, Louis Dossier Van Sintjan, Gustaaf
205 Brussel, Ministerie van Volksgezondheid - Dienst Oorlogsslachtoffers (DO) Dossier Altbaum, Isaias Dossier Bremer, Karin Dossier Bremer, Sophia Dossier Coenen, Philomena Dossier Finkel, Markus Dossier Gross, Israel Dossier Grosz, Alexander Dossier Grosz, Annie Dossier Grosz, Paula Dossier Grosz, Zoltan Dossier Grunspan, Chaja-Syma Dossier Grunspan, Sara Esther Dossier Hendrickx, Jacobus D. Isidorus Dossier Hendrickx, Marie Carolus Dossier Hanfling, Majer Dossier Karfiol, Wilhelm Dossier Landau, Philippe Dossier Nadel, Hersz Dossier Nadel, Manfred Dossier Neumann, Estera Dossier Pakula, Gertrude Dossier Polak, Jonas Dossier Reichman, Alexander Dossier Reichman, Andre Dossier Reichman, Catharina Dossier Reichman, Joseph Dossier Reichman, Marie Dossier Reichman, Maurice Dossier Reichman, Suzanne Dossier Schvartz, Julianna Dossier Sluys, Klaas Fiche originale du fichier des “enfants cachés” constitué par le Comité de Défense des Juifs concernant Madame REICHMAN, Sylvie concernant Madame VAN ENGEL, Joséphine Brussel, Dienst Vreemdelingenzaken641 (DV) Dossier Finkel, Gottfried, A280367 Dossier Finkel, Markus, 1571278 Dossier Finkel, Selma, 2014544 Dossier Gnazic, Elias,1501316 Dossier Gnazic, Hanna, A375136 Dossier Gross, Israel, A318886 Dossier Grosz, Paula, A397121 Dossier Grosz, Zoltan, 1365384 Dossier Grunspan, Isaak, 1522346 Dossier Grunspan, Joel, 1502741 Dossier Grunspan, Chaja, 7005589 of 1522347 Dossier Grunspan Lea, 1522348 Dossier Hanfling, Majer, A302999 641
Dossiers die niet teruggevonden werden (in de archieven van de Dienst Vreemdelingenzaken zelf): Lipschitz, Leizer; Karfiol, Benjamin (°Glogow, 5.12.1894); Dossier Grunspan, Sara Ester, 1522349. Geen dossier (bij de Dienst Vreemdelingenzaken): Vlessing, Sophie (°Nederland, 1922); van Engel, Josephine, (°Amsterdam, 1.3.1935); Bremer, Sofia (°Amsterdam, 27.6.1919); Bremer, Karin (°Amsterdam, 6.1.1941).
206 Dossier Hönig, Edith, 3219080 Dossier Hönig, Lily, A280367 Dossier Hönig, Sigmund, A213361 Dossier Karfiol, Benjamin, 16262023 Dossier Karfiol, Danuta, 2091923 Dossier Karfiol, Wilhelm, A373662 Dossier Kron, Karl, A323181 Dossier Lachter, Leon, 1381846 Dossier Nadel, Hersz, A344334 Dossier Nadel, Manfred, A393351 Dossier Nadel, Max, A375136 Dossier Opstelten, Nelly, A17360 Dossier Pakula, Gertrude, A363959 Dossier Reichman, Alexander, 1298478 Dossier Reichman, Benjamin, 1379678 Dossier Reichman, Céline, 2539718 Dossier Reichman, Esther-Regina, 2101845 Dossier Reichman, Eugène, 1258289 Dossier Reichman, Joseph, 1298479 Dossier Reichman, Louis, 1412232 Dossier Reichman, Mauritius, 1420646 Dossier Reichman, Paula, 2539717 Dossier Rodriguez, Jacob, 1136784 Dossier Safir, Eisig, 1484797 Dossier Safir, Renée, 2106954 Dossier Schindler, Heinz, 2014544 Dossier Sluys, Klaas, A150932 Dossier Van Buuren, Geertruida, A67798 Dossier Zawadski, Henry, 822448 Hasselt, Ministerie van Financiën, Administratie van het Kadaster Uittreksel uit de kadastrale legger van de gemeente Hasselt 1e Afdeling, Artikel 6048 Mechelen, Joods museum van Deportatie en Verzet (JMDV) Fotocollectie Dossiers Jodenvervolging in België Archief Jan Maes 1.
(Telefonische) Gesprekken
Amir, Michlean (U.S. Holocaust Memorial Museum in Washington, VS) Blokland, Johan Eikelboom-Sluys, Dora (NL) Elboom-Reichman, Régine (Israel) Funkleder, Jacques (Belgische Vereniging Het Ondergedoken Kind) Grynberg, Sabine (Secrétariat Politique de l’Ambassade d’Israël en Belgique & au Luxembourg) Hanuse, G. (Brussel, Auditoraat-Generaal) Haverals, François (Heemkundige Kring Boechout,“Het Speelhof”) Hickman-Schuyten, Margaret (VS) Huisman, Jaap (NL) Huisman, Jeff (NL) Joosten , Marius Laureys, Eric (SOMA) Lednicer-Reichman, Sylvie (VS)
207 Marcovici-Reichman, Paula Michield, Marc (organisator XXste-konvooiherdenking, Boortmeerbeek) Nadel-Gnazic, Hanna (Israel) Rooze-Hendrickx, Liliane Saerens, Lieven (SOMA) Safir-Edelstein, Renee Schuyten, Peter (VS) Schuyten, Wim (VS) Stichting 1940-1945 (NL) Verhaegen, Liliane Zuster Thérèse (Archief van de Zusters van Sint-Vincentius à Paulo; Gijzegem) 2. E-mails Borsuk-Nadel, Ilana (Israel) Eikelboom-Sluys, Dora (NL) Haverals, François (Heemkundige Kring Boechout,“Het Speelhof”) Hickman-Schuyten, Margaret (VS) Janssens, Guido Karmi-Finkel, Danielle (Israel) Laplasse, Jan (SOMA, B) Lednicer-Reichman, Sylvie (VS) Osbun, Richard (in opdracht van zijn grootvader Schuyten, Wim) (USA) Regosin-Finkel, Judith (Israel) Sanders-Hönig, Edith (NL) Schuyten, Peter (VS) Sproelants, Christophe (communicatiedienst gemeente Boechout) Rooze, Frank Rooze, Joop (NL) Vitto, Steven (Registry of Holocaust Survivors, U.S. Holocaust Memorial Museum in Washington, VS) Vondeling, Cobie (VS) White-Williams, Gwyneth (VS) Williams-Lyzenga, Ann (VS) Wouters, Lieve 3. Schriftelijke mededelingen en brieven W. J. De Bruin (Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden) aan Jan Maes, 20.12.2005. J. Funkleder (Belgische Vereniging Het Ondergedoken Kind) aan JanMaes, 30.3.2006. M. Paldiel (Directeur Departement des Justes Yad Vashem Israel) aan Jan Maes, 9.3.2006. Wim Schuyten (VS) aan Jan Maes, 28.10.2005; 1.12.2005; 9.2.2006. Greet Van Den Dries-Rooze, nota’s bij foto’s voor Jan Maes, 1.12.2005. 4. Foto’s Clémeur, Hugo Eikelboom-Sluys, Dora (NL) Hickman-Schuyten, Margaret (VS) Huisman, Jaap (NL) Marcovici-Reichman, Paula Rooze, Joop (NL) Quak-Rooze, Lies (NL) Sanders-Hönig, Edith (NL) Schuyten, Wim (VS) Van Den Dries-Rooze, Greet Van Puyenbroek, Simonne Vroon, Tony
208 5. DVD Interview 27861. Sylvie Lednicer Date: April 2, 1997 (Survivors of the Shoah), Visual History Foundation, 1997. LEDNICER, O., Sylvie Lednicer-Reichman op bezoek bij mevrouw de Wilde, Korbeek-Lo, 12.9.2005. Archief Dora Sluys De balansen van 1944 en 1945 van “Industrie & Handelsmaatschappij Boechout” SCHUYTEN, J., Van 31 januari 1943 tot juli 16 of 17 1944 (Getuigenis geschreven op vraag van de familie in Amerika), december 1995. Archief Marnix Sluys Brief van 22.9.1943 van Klaas Sluys aan zijn vrouw Julia Schuyten. SCHUYTEN, J., Klaas Sluys 1911-1965 (Korte biografie van Klaas Sluys, door zijn vrouw, Julia Schuyten), 1965. Vonnis dd 1.4.1943 van Klaas Sluys, Feldgericht, Feldkommandatur 520, St.L. VI nr.60/43 Archief Margaret Hickman-Schuyten 530 bladzijden brieven (en enkele dagboekfragmenten) tussen René Schuyten en zijn verloofde en latere vrouw Nelly Opstelten van 14 september 1938 tot 11 mei 1948. Een handgeschreven latere Engelse vertaling van het oorlogsdagboek van soldaat in het Belgisceh leger, René Schuyten, van 9.5.1940 tot 30.5.1940. Brief van Betty G. Cantor uit Atlanta van 8.6.1993 aan Nelly Schuyten[–Opstelten]. Brief van Mordecai Paldiel, Director Dept. For the Righteous, Yad Vashem uit Jerusalem van 23.8.1993 aan Nelly Schuyten. Brief van Julia Sluys-Schuyten van 1995 aan Nelly Opstelten. Handgeschreven presentatie van Nelly Opstelten voor Paul [Hickmans] Duitse les, 12.4.1994. Nota’s die Margaret Hickman-Schuyten nam van verhalen die haar moeder Nelly haar vertelde op het vliegtuig naar België in 1989. Archief Joop Rooze Dagboekaantekeningen van Truus Rooze – van Buuren neergeschreven op 31.12.1944. Archief Tony Vroom Foto van de J.-F.Willemsherdenking te Boechout: 8.8.1943, in De Post, 18 april 1982, p. 8-9.
B. ELECTRONISCHE BRONNEN EN WERKEN Brief van Julia Schuyten aan Yad Vashem 8.1.1996, http://users.pandora.be/deliving/Dossier%20De%20vervolging%20van%20Antwerpse%20joden%20in%20Boechout/ Brief%20van%20Julia%20Schuyten%20aan%20Yad%20Vashem%208.1.1996.doc (toegang 9.7.2006) Draaiboek ‘in de kijker’ 2005-2006, http://alo.theo.kuleuven.ac.be/Draaiboek_indekijker.doc (toegang 9.7.2006) Oswald Kaduk, in Wikipedia, http://de.wikipedia.org/wiki/Oswald_Kaduk (toegang 18.7.2006) PALINCKX, K., De dood valt uit de hemel. V-bommen op Antwerpen, in Knack, 2004, http://www.knack.be/CMarticles/ShowArticleZoek.asp?articleID=40693§ionID=1364 (toegang 9.7.2006). Resultaat evaluatie: J. Maes, Verdieping van de eigen levensbeschouwing in dialoog met christelijke en andere verhalen. Godsdienst voor het 5e jaar (1e trimester), OLVE Edegem, 2005,
209 http://users.pandora.be/deliving/5ejaar/Resultaat%20Evaluatieformulier%20kerst%202005.doc (toegang 9.7.2006)
C. FILM EN TELEVISIE DVD Auschwitz. The Nazi’s & the ‘Final Solution’, BBC, 2005. Judentransport XX, Eye2Eye Media Productie, 2003. VIDEO KAYZER, W., De code van Pasternak. Interview met George Steiner, in W. KAYZER, Van de Schoonheid en de Troost, VPRO.
NOG TE DOEN Brussel, Algemeen Rijksarchief (ARA) Altbaum, Isaïas (°Antwerpen, 1.9.1912-†Auschwitz, PL, 27.4.1944) Coenen, Philomena (°Geel, 20.9.1896) Hamels, Mariette Catharina Hendrickx, Eduard (°Geel, ?) Hendrickx, Jacobus-Dominicus-Isidorus (°Geel, 20.12.1894) Hendrickx, Maria-Carolus-Josephus (°Geel, 17.9.1918) Karfiol, René(e) (°Keulen, 23.6.1931) Karfiol, Silvain (°Antwerpen, 8.4.1940) Karfiol Wilhelm (°Debica (Polen), 11.2.1905) Landau, Paul Lauterborn, Felix Noé, Yvonne Polderman, John Rooze, Antoon (°29.7.1910-†19.6.1972) Rooze, Bertus (°2.12.1914-†11.1.1971) Rooze, Henri (°Gent, 16.4.1906-†Grimbergen, 4.6.2002) Schuermans, Jan Schuyten, Hendrik (°Antwerpen 17.7.1981-†Antwerpen, 15.7.1975) Schuyten, Jeanne (°Antwerpen, 31.10.1913-†Grand Rapids, MI, VS, 8.5.1997) Schuyten, Juliana (°Gouda, NL, 16.11.1914-†Lier, 30.1.2005) Schuyten, Médard (° Oostende, 27.9.1866-†Antwerpen, 7.1.1951) Schuyten René (°Antwerpen 7.5.1919-†Minnesota, VS, 8.10.1975) van Oudheusden, Margaretha (°Antwerpen,27.11.1893-†Boechout, 23.9.1981) van Sintjan, Gustaaf Welfens, Louis Wyndaele, Emiel Brussel, Auditoraat-Generaal Dossier Lauterborn, Felix Dossier Schuermans, Jan Dossier Wyndaele, Emiel Brussel, Het college van Procureurs-Generaal. Dienst Archieven. Sectie incivisme.(Allardstraat 42) Mogelijk dossier over de Duitse rechter Baudisch Brussel, Ministerie van Volksgezondheid - Dienst Vreemdelingenzaken (DV)
210 Debra, Louis Freifeld, Chana (°Milcza (Polen), 18.6.1909-† Antwerpen, 15.4.1943) Karfiol, René(e) (°Keulen, 23.6.1931) Winter, H.J. Vida, Paul Brussel, Studiecommissie Joodse Goederen (Diensten Eerste Minister) Den Haag, Nationaal Archief Gezandschap België (en Luxemburg) 1839-1954 (1961) Stukken betreffende naar België uitgeweken vluchtelingen uit Duitsland (1937-1940) toegang: 2.05.43 inventarisno. 596 * Vreemdelingendienst en Grensbewaking 1920-1940 Stukken betreffende toelating van joodse vreemdelingen en Duitse vluchtelingen tbv. tijdelijk verblijf (1938-1939) toegang: 2.09.45 inventarisno. 310-315 * Vreemdelingendienst en Grensbewaking 1920-1940 Stukken betreffende verlening van vergunning aan joodse vreemdelingen en Duitse vluchtelingen en tot binnenlating en opname in een kamp (1938-1939) toegang: 2.09.45 inventarisno. 323-330 * Zorg voor Vluchtelingen uit Duitsland (1938-1940) Alfabetisch geordende dossiers toegang: 2.04.58 inventarisno. 109-125 * Zorg voor Vluchtelingen uit Duitsland (1938-1940) Alfabetisch geordende persoonskaarten van vluchtelingenkinderen toegang: 2.04.58 inventarisno. 130 * Duits Consulaat 1930-1945 Naamlijsten van Duitsers in het buitenland (1939) toegang 2.05.20 inventarisno. 303 * Duits Consulaat 1930-1945 Alfabetisch kaartsysteem betreffende personen aan wie het staatsburgerschap ontnomen is toegang 2.05.20 inventarisno. 473-481 * Ministerie van Buitenlandse Zaken, A-dossiers Gepubliceerde lijsten van Duitsers aan wie het staatsburgerschap ontnomen is toegang 2.05.21 inventarisno. 1348 Berlin, Bundesarchiv (Finckensteinallee 63 D-12205 Duitsland) Mogelijk dossier over de Duitse rechter Baudisch
211
BIJLAGEN 1. Inlichtingsbulletin betreffende vreemdelingen Sylvie Reichman, 9.9.1944 (DV, Dossier Benjamin Reichman) 2. De balansen van 1944 en 1945 van “Indrustrie & Handelsmaatschappij Boechout” van Klaas Sluys 3. MAES, J., Stamboom van de familie Reichman 4. MAES, J., Stambom van de familie Schuyten
212
Figuur 139 Inlichtingbulletin Sylvie Reichman rectozijde, 9.9.1944 (DV, Dossier Benjamin Reichman)
213
Figuur 140 Inlichtingsbulletin Sylvie Reichman versozijde, 9.9.1944 (DV, Dossier Benjamin Reichman)
214
Figuur 141 Jaarbalans 1944 van "Industrie & Handelsmaatschappij Boechout (Archief Dora Eikelboom-Sluys)
215
Figuur 142 Jaarbalans van Industrie & Handelsmaatschappij Boechout (Archief Dora EikelboomSluys)
216
Figuur 143 J. Maes, Stamboom van de familie Reichman, juli 2006 (Archief Jan Maes)
217
Figuur 144 J. Maes, Stamboom van de nakomelingen van Médard Schuyten, juli 2006 (Archief Jan Maes)