Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 77
4 Utrecht
De Drift in Utrecht leek in niets op de Nieuwezijds Voorburgwal. De brede, drukke boulevard waar in Amsterdam alle landelijke kranten van naam waren gevestigd, ademde een grootstedelijke en moderne sfeer. Het rook er naar asfalt, naar benzinedampen en drukinkt, er klonk geschreeuw van krantenjongens, gerinkel van trambellen, geraas van automobielen en het krioelde van krantenvolk: journalisten met brede hoeden, chic geklede advertentieverkopers, drukkers met vette vuile handen en kroegbazen om de glazen te vullen. De Utrechtse Drift was een dommelig en nauw straatje langs een diepgelegen grachtje, waar stinkend water traag onder nauwe boogbruggetjes sijpelde. Ingeklemd tussen Biltstraat, Nobelstraat en het Janskerkhof, een dorpsplein in de Domstad, omzoomd met achttiende-eeuwse panden. Die historische en monumentale bebouwing was doorgetrokken naar de Drift. Daar, op nummer 23, waren de kantoren en drukkerij van Uitgeverij Utrechtsch Nieuwsblad v.h. Joh. de Liefde nv gevestigd, met als buren links het Geografisch Instituut en rechts het Kunsthistorisch Instituut van de Universiteit Utrecht. Hoewel vrijwel in het hart van de binnenstad, bestond het straatorkest hier uit rinkelende fietsbellen, ratelende handkarren, een enkele brommende automotor en het geroezemoes en gegiechel van jongedames op weg naar het clubgebouw van de Utrechtsche Vrouwelijke Studenten Vereniging (uvsv) op de Drift nummer 19.1 Op maandag 29 mei 1933 trok Goedhart de deur van het Telegraaf-gebouw aan de Nieuwezijds Voorburgwal met een klap achter zich dicht. Financieel had de gewezen hoofdredacteur van ’s lands grootste dagblad weinig te vrezen: hem was bij vertrek de gouden handdruk van één jaarsalaris meegegeven. Die 18.000 gulden lag ruim zevenmaal boven het toentertijd gemiddelde loon voor journalisten en torende bovendien nogal uit boven de dalende lonen, een gevolg van de in alle hevigheid toenemende economische crisis.2 In 1933 bereikte het werkloosheidscijfer in Nederland de 300.000, dat was 12,8 procent van de beroepsbevolking.3 Goedhart behoorde van de ene op de andere dag bij die massa. Naast zijn verbijstering en woede om de re77
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 78
den van ontslag, was het vooral psychologisch een domper dat hij tot een legioen behoorde waar hij zich met zijn achtergrond en opleiding graag verre van hield. Hij ging onmiddellijk op zoek naar een andere betrekking en daags na zijn vertrek verzocht hij om een getuigschrift, dat hem door Telegraaf-directeur Holdert op 6 juni 1933 werd toegezonden.4 Niet zonder reden, daags daarvoor had Goedhart al gesolliciteerd op de vacante post van hoofdredacteur van het Utrechtsch Nieuwsblad.5 Zijn sollicitatiebrief werd door de directeur van het un, Jan van Straten, op de vergadering van de Raad van Commissarissen van 8 juni ingebracht, maar die schoof hem met een mengeling van ergernis en desinteresse aan de kant.6 Het gezelschap, bestaande uit voorzitter J.A. Bitter (vooraanstaand Utrechts middenstander), G.A.P. Fuyt, M.J.C. de Liefde (broer van de stichter van het bedrijf), W. van Buuren en J. Iseger jr. (schoonfamilie), had weinig belangstelling voor de kandidatuur van de ex-hoofdredacteur van een groot landelijk dagblad: daarvoor moest volgens hen de overstap naar het provinciaalse Utrechtsch Nieuwsblad een te grote achteruitgang zijn. Zo iemand was waarschijnlijk weer even snel vertrokken als hij zou zijn gekomen. En de salariswens van 10.000 gulden, zoals Goedhart die al in zijn sollicitatie had verwoord, was buitensporig.7 Directeur Van Straten was het daar volstrekt mee oneens. Goedhart was volgens hem ‘bekwaam en betrouwbaar en zou ons blad dat thans als keukenmeidenblaadje bekend staat in de goede richting kunnen sturen’.8 De druk van de directeur deed het Utrechtse gezelschap zwichten: er ging een uitnodiging de deur uit om de 21ste juni te verschijnen voor een sollicitatiegesprek. De kandidaat wist de commissarissen die donderdag met verve te overtuigen: met algemene stemmen besloten ze hem per 1 juli 1933 aan te stellen als hoofdredacteur. Goedhart was daar kennelijk veel aan gelegen, want in een persoonlijke brief aan Van Straten had hij eerder nog voorgesteld om zijn salaris dan maar terug te brengen tot 800 gulden per maand. Het betekende hoe dan ook bijna een halvering van het honorarium dat hij bij De Telegraaf gewend was geweest. De directeur vond het aanbod onkies: ‘Ik bracht dit niet aan de Commissarissen over daar het mij niet juist bleek op dit punt koehandel te beginnen,’ zo berichtte hij in de aanstellingsbrief, waarin wel ‘nogmaals’ de voorwaarde werd gesteld dat Goedhart zich ‘moreel gebonden acht ons bedrijf in geen geval de eerste twee jaar te verlaten’.9
‘Het is hier een krant van hard werken’ Het was Goedhart te doen om een baan en om de eer, want het Utrechtsch Nieuwsblad had niets te bieden anders dan een dalende oplage, een sullig imago, een slinkend advertentievolume en een ingeslapen redactie.10 Hoofd78
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 79
redacteur H.F. Kernkamp, die in 1904 was aangetreden, beperkte zich tot het corrigeren van teksten van advertenties, waardoor van enige sturing van de redactie geen sprake was. En dat was volgens Van Straten wel dringend nodig want ‘het kwaad van sloomheid en gemakzucht heeft zich jarenlang ingevreten’.11 Kernkamp was door de toenmalige eigenaar en stichter van het bedrijf Joh. de Liefde aangenomen met de woorden: ‘Het is hier een krant van hard werken.’ Maar na het overlijden van De Liefde in 1923 was die boodschap gaandeweg verdampt.12 Het netto bedrijfsresultaat verdubbelde na diens dood aanvankelijk nog van 91.000 gulden naar 186.000 gulden op jaarbasis in 1929. Maar door de beurskrach in oktober van dat jaar in New York kwam ook in Utrecht flink de klad erin: het jaar daarop was de winst gehalveerd.13 Het hoogtepunt van 27.000 abonnees was in 1928 bereikt, maar vijf jaar later met vierduizend gekelderd. Niettemin prijkte dat cijfer van 27.000 nog steeds onder de kop van de krant.14 Johan de Liefde, geboren in 1863 te Utrecht, was een moderne negentiendeeeuwse ondernemer geweest.15 Hij trok als colporteur van christelijke platen en boekwerkjes door de plattelandsomgeving van de Domstad. Met de opbrengst stichtte hij in 1886 een bescheiden drukkerij, annex lijsten- en spiegelmakerij aan de Utrechtse Vaartschestraat, pal bij het treinstation. Zeven jaar later begon hij daar met de uitgave van het Utrechtsch Volksblad, een nieuwsblad dat zich richtte op de arbeiders in de net nieuwe volkswijken Lombok, Vogelenbuurt en Oudwijk. Het moest een neutraal krantje zijn, betoogde De Liefde in het voorwoord van de eerste uitgave: ‘En daarom geloven wij dat het nuttig is voor ons en het algemeen, dat wij den strijd voor het ware en goede beginnen buiten de partijen om.’ Het Utrechtsch Volksblad onderscheidde zich wat dat betreft van andere bladen, die juist vanuit een protestantse, katholieke, socialistische of liberale visie waren opgericht. Voor De Liefde was het neutrale karakter meer een eigentijds marketinginstrument: hij was geïnteresseerd in de sterk groeiende (arbeiders)bevolking van de stad, die tussen 1880 en 1900 van 64.000 toenam naar ruim 100.000 inwoners. Op 1 december 1893 veranderde hij de naam van zijn krant in Utrechtsch Nieuwsblad. Overigens was het dagblad in het begin niet de enige en vooral niet de voornaamste bron van inkomsten van zijn bedrijf: die kwamen uit de uitgave en verkoop van statenbijbels (waarvan de aanzienlijke restvoorraad in 1938 door de economische crisis tegen dumpprijzen van de hand werd gedaan), verzekeringen, een ziekenfonds met eigen apotheek-aan-huis (!) en uitgaven van dagbladen in andere steden, zoals Arnhem en Amersfoort.16 Pas vanaf het begin van de twintigste eeuw concentreerde De Liefde zich voornamelijk op de uitgave van het Utrechtsch Nieuwsblad. Toen was het bedrijf, na een zwerftocht door de stad Utrecht, inmiddels 79
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 80
neergestreken in het monumentale pand aan de Drift 23. Ooit het logeeradres van Willem van Oranje en Lodewijk van Nassau en nadien nog een poosje gediend als gevangenis en martelkelders van Alva.17 De riante tuin met stallen en koetsiershuis waren bestemd voor de drukkerij en redactie, De Liefde zelf woonde in het monument, waar ook de uitgeverij en kantoren waren gevestigd. De ondernemer overleed kinderloos en hij liet zijn bedrijf achter als Naamloze Vennootschap aan zijn familie. Een echte opvolger was er niet; de commissarissen van de vennootschap zaten op afstand, niet letterlijk want daarvoor was Utrecht te klein, maar ze hadden allen andere bezigheden.18 De dagelijkse leiding was in handen van een externe accountant, Jan van Straten.19 De economische crisis die het bedrijf hard raakte, schudde de raad wakker: er moest weer een kapitein aan boord komen. Op 8 oktober 1931 werd Van Straten benoemd tot directeur met een jaarsalaris van 12.000 gulden en een aandeel in de winst.20 De nieuwe directeur – die het bedrijf al meer dan tien jaar kende – wist wat hem te doen stond: schoon schip maken. Hij begon ingrijpend te saneren en te reorganiseren. Er kwam een nieuwe drukpers, waardoor de bezorgtijden met twee uur vervroegd konden worden en die de redactie ook van de wat merkwaardige taak ontlastte om zelf de kranten in te vouwen. Een brand die een deel van het pand begin 1933 had geteisterd, bleek een geluk bij een ongeluk: er werd geïnvesteerd in nieuwe apparatuur, verouderde elektriciteitsleidingen werden vervangen en de entree mocht verfraaid worden. Op personeelsgebied verving Van Straten oud personeel door nieuw en jong en werden ‘eenige krachten die ongeschikt waren, na herhaalde aanmaningen om beter werk te leveren, ontslagen’.21 Maar het grootste probleem betrof volgens Van Straten de inhoud van de krant. Met een futloos product dat zich ook nog eens voornamelijk richtte op de mensen met de laagste inkomens kon in deze crisistijd geen vooruitgang worden verwacht.22 ‘Er ontbreekt [bij de redactie] een centrale leiding daar de heer Kernkamp elk gezag mist,’ verkondigde de directeur in de Raad van Commissarissen van 21 december 1932. Toen had de hoofdredacteur al vele malen de gang naar dit gezelschap moeten maken: ‘Een scherpe confrontatie die voor den heer Kernkamp niet aangenaam was,’ meldden de notulen van de raad van februari 1932. De hoofdredacteur werd onder curatele geplaatst en mocht nog slechts af en toe een hoofdartikel schrijven. Veel baatte dat niet. Op 28 april 1933, een dag voor het veertigjarig jubileumfeest van de krant, werd Kernkamp ontslag aangezegd, dat wil zeggen: hij werd met pensioen gestuurd.23 Het jubileum werd bescheiden gevierd, maar dat had niets met het vertrek van de hoofdredacteur te maken: de crisistijd verdroeg geen uitbundige feestelijkheden.24 Op de redactie maakte het vertrek geen verpletterende indruk. Op de dag 80
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 81
dat Kernkamp het pand aan de Drift verliet, vrijdag 30 juni 1933, publiceerde de krant ‘de levenswijsheid: Daar is een tijd van komen. Daar is een tijd van gaan…’, waaraan de jubileumchroniqueur bij het vijftigjarig feest in 1943 toevoegde: ‘In al zijn afgezaagdheid toch zoo juist.’25 In het Utrechtsch Nieuwsblad zelf werd als officiële reden voor Kernkamps vertrek diens gezondheid genoemd en in een dankwoord werden alleen diens trouw, stiptheid en bescheidenheid geroemd.26 ‘Den volgenden dag, Zaterdag 1 juli 1933, deed met Kernkamp’s opvolger, mr. dr. G.J. Goedhart, niet slechts een nieuwe hoofdredacteur, doch ook een gansch nieuwe tijd zijn intrede in de redactie van het Utrechtsch Nieuwsblad,’ vervolgde de journalist Jules Janzen in het jubileumboek Utrechtsch Nieuwsblad vijftig jaar, gepubliceerd in het oorlogsjaar 1943.27 Aan het einde van het boekjaar 1932-1933 berichtte Van Straten aan de Raad van Commissarissen dat de benoeming van Goedhart al haar vruchten had afgeworpen: dankzij diens relaties werd de volledige Reuterpersdienst voor het Utrechtsch Nieuwsblad bemachtigd, en dit als enige krant in Utrecht. De redactie was op de schop gegaan, inclusief journalistieke nestor W.A. Pohl sr., die zelf een (vergeefse) gooi naar het hoofdredacteurschap had gedaan. ‘De tot nog toe opgedane ervaring versterkt ons in de meening dat wij door hem te engageren een buitengewoon goede greep hebben gedaan,’ zo sloot Van Straten zijn loftuitingen over Goedhart af.28 Zo had de nieuwe hoofdredacteur al zijn stempel gedrukt op de krant en het journalistieke team. Jaren later herinnerde toenmalig sportredacteur H. Munzert zich: ‘Bij zijn komst barstte de hele redactie van de zenuwen. Veel kritiek. We waren te aardig, schreven in een ouderwetse stijl, er zat geen orde of regelmaat in. Enfin, we waren een stelletje beginnelingen.’29 Wie het met die visie niet eens was, kon vertrekken. Goedhart placht tegenover zijn medewerkers zijn naam soms in het Frans te vertalen: en dan niet ‘bon coeur’ maar ‘bien dûr’: goed hard.30 Dat ervoer een verslaggever die een artikel inleverde over een congres dat niet had plaatsgehad: hij kon onmiddellijk zijn biezen pakken. En chef stadsredactie J. van Gurtzgen werd in oktober 1933 ontslagen omdat hij zich volgens Van Straten ‘onhebbelijk en provocerend’ tegenover de nieuwe hoofdredacteur zou hebben gedragen. Bovendien zou hij contacten hebben met concurrerende dagbladen: een doodzonde in de overspannen dagbladmarkt van Utrecht.31
Zeven dagbladen in één provinciestad Utrecht telde in de jaren dertig zeven dagbladen en behoorde daarmee landelijk bij de top. Behalve het neutrale Utrechtsch Nieuwsblad waren dat het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad (ook neutraal, maar liberaal), de Utrechtsche Courant (rooms-katholiek), Het Centrum (rooms-katholiek), de 81
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 82
Nieuwe Utrechtsche Courant (protestants-christelijk), het Utrechtsch Volksblad (sociaaldemocratisch) en de vanuit Utrecht geproduceerde Volkskrant (roomskatholiek). Later zou ook de nsb-periodiek Nationale Dagblad nog aan dat lijstje kunnen worden toegevoegd, hoewel deze krant zich net als De Volkskrant landelijk manifesteerde.32 In deze eivolle dagbladmarkt had het un zich vanuit zijn traditie altijd op de lagere inkomensgroepen gericht. Dat was een succesvolle strategie van wijlen eigenaar Joh. de Liefde, totdat de economische crisis vanaf 1929 noopte om de bakens te verzetten. Dat gebeurde echter niet. Het Utrechtsch Nieuwsblad hield het wat liefkozende maar ook meesmuilende imago van ‘het blaadje van Liefde’.33 Directeur Van Straten wilde dat de krant zich in de weg omhoog zou richten op hoger opgeleid en vooral beter betaald publiek in de stad Utrecht: medewerkers van de universiteit bijvoorbeeld, en dan bij voorkeur de professoren. Dat was ook de reden geweest waarom hij Goedhart binnen had gehaald: hij moest Kernkamps boedel opfrissen en de koers drastisch omgooien. De nieuwe hoofdredacteur was het met die zienswijze honderd procent eens. Hij had genoeg van de ‘volksjournalistiek’ die hij bij De Telegraaf had moeten beoefenen. ‘Eindelijk zal ik daar van loskomen,’ schreef hij aan zijn collega Marcus van Blankenstein.34 Maar van echt ‘loskomen’ was ook na zijn vertrek niet echt sprake. In de kolommen van het un fulmineerde hij tegen De Telegraaf, zijn manier om af te rekenen met zijn kwelgeest Holdert, die hem tot in het diepst van zijn ziel had gekrenkt. In februari en maart 1934 verweet Goedhart De Telegraaf een lastercampagne tegen kinderbeschermer dr. S. Abrahams. Op 16 juni 1934 publiceerde hij het commentaar dat als kop droeg ‘Hitler volksmenner, géén staatsman’, een duidelijke verwijzing naar het door hem geweigerde stuk dat Goedemans indertijd had geschreven en dat volgens hem aan de basis had gelegen voor zijn ontslag.35 Op 22 september 1936 nam hij prins Bernhard tegen De Telegraaf in bescherming, die deze zijns inziens ‘bespottelijk maakte’. Op 12 januari 1939 verdedigde Goedhart de Amsterdamse (joodse) wethouder S.R. de Miranda tegen de ‘antisemitische’ aanvallen van De Telegraaf. Verslaggever Henk Hulshof had in een reeks artikelen de wethouder beschuldigd van corruptie. Dat leidde tot een onderzoek door de Amsterdamse gemeenteraad, waarin de wethouder werd vrijgepleit. Maar De Miranda had toen al ontslag genomen, werd als gevolg van die affaire depressief en in een psychiatrische kliniek opgenomen.36 Op 14, 16 en 20 november 1939 en 29 april 1940 hekelde Goedhart de prcampagne die het grootste dagblad voerde ten faveure van de kort daarvoor afgetreden premier Hendrikus Colijn. In het laatste artikel ‘Valsch Spel, De Telegraaf, Colijn en het landsbelang’ verweet hij hoofdredacteur Goedemans, 82
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 83
zijn voormalige rivaal, ‘die zijn fortuin in Berlijn heeft opgebouwd’ Nederland uit te leveren aan Duitsland. Goedemans had niets op met de net aangetreden premier mr. D.J. de Geer en pleitte voor terugkeer van Colijn. Volgens Goedhart voerde De Telegraaf net zo’n campagnepolitiek als ten tijde van de Eerste Wereldoorlog. In tegenstelling tot zijn vorige werkgever, kreeg hij bij het Utrechtsch Nieuwsblad redactioneel de vrije hand, en dat werd ook ingegeven door de vriendschap die tussen hem en Van Straten ontstond.37 Volgens Van Blankenstein bloeide Goedhart bij het un helemaal op, nadat hij jarenlang bij De Telegraaf in de verdrukking had gezeten. Een constatering die gedeeld werd door Jules Janzen: ‘Het un van zijn tijd behoorde tot de bekwaamst geredigeerde bladen van Nederland, dank zij een hoofdredacteur, die een geniaal stylist was, man van concies-verfijnde woordkunst, een polemische natuur, wie het debat het vurig element was, waarin hij lééfde.’38 Toch had Goedhart aanvankelijk niet gesolliciteerd om een krant uit het slop te halen, maar gewoon om een betrekking te vinden, om het even waar. Dat hij zijn oog op Utrecht had laten vallen, kwam doordat daar toevallig een vacature beschikbaar was. Van intense betrokkenheid met de stad Utrecht of bevlogenheid voor het un was nog geen sprake. Maar dat uitgerekend het ‘keukenmeidenblaadje’ in de Domstad hem de mogelijkheid bood om uit die put te kruipen en dat hij daarenboven die kansen zelf moest maar ook kon creëren, dat besef werd hem waarschijnlijk pas duidelijk tijdens de sollicitatieprocedure.39 Van Straten speelde daarin zonder twijfel een doorslaggevende rol. De directeur overtuigde niet alleen de Raad van Commissarissen, hij gaf Goedhart ook diens noodzakelijke zelfvertrouwen terug.
De stad Utrecht De nieuwe hoofdredacteur ontmoette in Utrecht een wat gesloten, stille samenleving. De bevolking van Utrecht bestond rond 1930 uit zo’n 170.000 inwoners. Het was weliswaar de vierde stad van het land, maar ze had nog niet een vijfde van het inwoneraantal van Amsterdam.40 Het rumoerige, rommelige, bruisende en grootstedelijke karakter van de hoofdstad was in de oude bisschopsresidentie totaal afwezig. Een uit de krachten gegroeide provincieplaats, heette het in de Utrechtse literatuur, waarop de begrippen bedachtzaamheid, traagheid en bekrompenheid van toepassing waren.41 Middelmatig en kleinburgerlijk, zonder stijl maar wel met karakter, een stugge sfeer, een harde en benepen eigenzinnigheid, zo karakteriseerde de dichter H. Marsman omstreeks 1935 de stad waar hij toen woonde.42 En de Utrechtse journalist en schrijver Wouter Paap voegde daar later aan toe: ‘Een conglomeraat van serviele kleinburgers, in de tredmolen lopende ambtenaren en voor niet-academici onbenaderbare professoren.’43 Het stedelijk le83
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 84
ven speelde zich af langs de Oude Gracht, Nieuwe Gracht en Kromme Nieuwe Gracht, en langs de singels waar heren met hoge hoeden voortschreden, het symbool van deftigheid waarmee de gegoede Utrechter zich placht te tooien. Eeuwenlang hadden de bisschop en de universiteit in Utrecht de toon gezet. In de vorige eeuw waren daar de Nederlandsche Spoorwegen bij gekomen, maar het straatbeeld was er niet wezenlijk door veranderd. Dat werd bepaald door de hoge heren die op kantoor zaten; het werkvolk woonde in het toen nog zelfstandige dorp Zuilen, waar ook de fabriek van Werkspoor was gevestigd.44 Daarom was het ook een conservatieve en zelfs wat reactionaire stad, waar sociaaldemocraten tot na de Tweede Wereldoorlog in het gemeentebestuur geen voet aan de grond kregen, maar waar de Nationaal-Socialistische Beweging een van de grootste successen van het land boekte en ook haar immense hoofdkwartier aan de Maliebaan vestigde. Utrecht was ook het centrum van de traditionele veemarkt, eerst op het Vredenburg, later aan de Croeselaan, wat het provinciaalse karakter benadrukte en waaraan de opkomst van de nationale Jaarbeurzen en congressen nog onvoldoende tegenwicht bood.45 Maar toch bloeide tussen al die saai- en deftigheid in de jaren dertig ook een springlevend cultureel leven. Wat verborgen en verspreid, zonder de rokerige en bruisende ontmoetingscentra die de hoofdstad kende, maar wel onmiskenbaar aanwezig. Utrecht werd de stad van het surrealisme. ‘Toeval,’ schreef Jan Juffermans. ‘Wat heet toeval in deze bedrukte, geïsoleerde provinciestad waar het traag stromende grachtenwater steeds mysterieuzer en donkerder wordt, waar achtereenvolgens vooral lelijke spoorweg- en jaarbeursgebouwen verrezen, waar een kleine club buitenbeentjes op een kluitje zit.’46 Die buitenbeentjes waren de dichters Marsman, Gabriël Smit en J. Slauerhoff, de schrijvers Ina Boudier-Bakker, Lou Lichtveld (Albert Helman), Martinus Nijhoff, Simon Vestdijk en Clara Eggink: de schilders Jan Moesman en Pyke Koch.47 Zij groepeerden zich onder anderen rond de befaamde dr. P.H. Ritter jr., sinds 1918 hoofdredacteur van het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad.48 De katholieken onder hen publiceerden in het culturele tijdschrift De Gemeenschap van de gebroeders Louis en Henk Kuitenbrouwer, van Jan Engelman en de graficus Charles Eyck. Dankzij de laatsten ontstond zowaar een cultureel centrum met Marsman, de Maastrichtse drukker Charles Nypels, de schrijver Herman de Man en de dichter A. den Doolaard. Ze kwamen samen in de villa van ‘de laatste Utrechtse jonker’ mr. M.R. Rademacher Schorer in het voorname Wilhelminapark of ze ontmoetten elkaar via het universitaire circuit, waarin ook Anton Koolhaas, J.C. Bloem en Leo Vroman zich ophielden.49 84
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 85
Het Utrechtsch Nieuwsblad maakte geen deel uit van deze wereld en ook de nieuwe hoofdredacteur deed geen beroep op dit Utrechtse literaire mer à boire. Want hoe gewaardeerd deze culturele invloed ook werd; zij paste niet bij het statige Utrechtse karakter. Verpozing zocht men kuierend langs die singels of de grachten en wie het zich kon veroorloven, verhuisde naar de ruimere en goedkopere buurgemeenten Zeist, De Bilt of Bilthoven. Goedhart zelf bijvoorbeeld woonde maar zo’n drie jaar in Utrecht, voordat ook hij naar Bilthoven vertrok.50 Op de dag van zijn aanstelling, 1 juli 1933, arriveerde het echtpaar Gerrit Jan Goedhart en Erna Goedhart-Hauan in Utrecht, waar het een ruime nieuwbouwwoning aan de Prins Hendriklaan 110 betrok. De Prins Hendriklaan lag in die dagen ver buiten het centrum, helemaal aan de oostelijke rand van de stad. Nummer 110 was het laatste huis in de straat, die hier doodliep tegen de Kromhoutkazerne en de Biltse Grift: het gedeelte van de Kromme Rijn dat onderdeel was van de Hollandse Waterlinie. Goedhart had een landelijk uitzicht over weilanden, boerderijen en bossen. Hun eerste dochter Karin Sophie werd op 11 mei 1934 in de Utrechtse Emmakliniek geboren en woonde nog aan de Prins Hendriklaan. Maar met het oog op de naderende gezinsuitbreiding verhuisde het gezin met de 43-jarige Duitse huishoudster Helena Schrör enkele jaren later naar een ruimere woning aan de Soestdijkseweg 95 noord in Bilthoven.51 Daar werd op 13 juli 1937 hun tweede dochter Bergliot Halldis geboren, genoemd naar moeders Noorse familie.52 Goedhart was zeer gelukkig met zijn kinderen. De hoofdredacteur was thuis vooral een pur sang vader: hij las hun eigengemaakte verhaaltjes voor, deed goocheltrucs en droeg zijn dochters door de kamer, luid zingend ‘Wij zijn vrienden, voor het lééééven!’ Of hij liet ze op zijn schoenen stappen – maat 47 – en liep zo met hen door het huis. Toen Karin als peuter aan kinkhoest leed, bleef hij nachtenlang aan haar bed zitten, gaf haar suikerwater ter verzachting van de pijn en verzon namen voor haar knuffelpoppen. Dollen, spelen en plezier maken deed hij ook met de vriendjes en vriendinnetjes die over de vloer kwamen. Maar zijn eigen kinderen gaf hij nog iets extra’s mee: het gevoel dat ze deugden.53 Goedhart raakte verknocht aan Noorwegen, het geboorteland van zijn vrouw. Samen met zijn gezin bracht hij er enkele ski- en zomervakanties door, waarover hij vervolgens in reisverhalen uitgebreid berichtte in het Utrechtsch Nieuwsblad.54 Op 22 juli 1935 werd heroïsch verslag gedaan van de doop en proefvaart van de olietanker Haakon Hauan door Standard Oil nabij Oslo. De verslaggever roemde het inzicht van de initiatiefnemer, die in deze ook voor Noorwegen zware crisistijd de moed had gehad om zo’n gigantische opdracht aan ’s lands grootste scheepswerf Aker Mekaniske Verksted te gunnen. ‘Het is aan den directeur-generaal van de sinds korte tijd vereenigde 85
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 86
vier Noorse Standard Oil maatschappijen, den gewezen minister van handel Haakon Hauan te danken dat het bouwcontract niettemin werd gesloten,’ aldus de ‘bijzondere correspondent’. Achter de laatste ging Gerrit Jan Goedhart schuil, die de loftrompet stak over… zijn schoonvader. Het was een van de zeldzame artikelen waarin de journalist zijn metier vermengde met zulke persoonlijke (familie)zaken.55 Goedhart liet bij Koninklijk Besluit in november 1933 zijn naam wijzigen in Van Heuven Goedhart. Het moment van naamswijziging viel samen met de zwangerschap van zijn vrouw van hun eerste kind.56 Het heeft er daarom alle schijn van dat Van Heuven Goedhart zijn nageslacht bewust heeft willen opnemen in de naamsverandering. Zelf hechtte hij daar kennelijk minder aan. Nog tot ver in 1937 ondertekende hij zijn artikelen en correspondentie wisselend en niet aanwijsbaar consequent met alleen Goedhart dan wel met de toevoeging van zijn moeders naam.57 Zelfs onder de kop van zijn krant stond tot aan 1939 dagelijks als hoofdredacteur vermeld: ‘Mr. Dr. G.J. Goedhart’. Elders in de krant signeerde hij in die tijd inmiddels vast met G.J. van Heuven Goedhart.
Een gevecht om de ‘upper class’ Van Heuven Goedhart had bij zijn aanstelling de opdracht gekregen om de teruggang van abonnees van het un tot staan te brengen en te keren. Directeur Van Straten koos daarbij niet voor bijvoorbeeld een prijsverlaging, die de krant aantrekkelijker had kunnen maken voor het oorspronkelijke laag opgeleide lezerspubliek. In plaats daarvan zochten hij en Van Heuven Goedhart een nieuwe markt.58 De consequentie van deze koerswijziging was niet zonder risico. Ten eerste was het maar de vraag of de bestaande lezers niet massaal zouden weglopen als de krant te intellectueel werd. Maar veel belangrijker nog was dat de stad Utrecht al een krant voor de upper class had: het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad.59 Het Utrechtsch Dagblad, zoals de krant in de volksmond werd genoemd (en vanaf 1935 ook daadwerkelijk zo heette), had zijn wortels ruim anderhalve eeuw vroeger dan het Utrechtsch Nieuwsblad. Met name sinds Ritter in 1918 de redactionele leiding op zich had genomen, ontwikkelde het zich tot de spreekbuis van ‘het betere Utrecht’.60 Ritter, zoon van een Utrechts hoogleraar, was behalve rechts-liberaal – zoals zijn krant – vooral intellectueel bekend als uitmuntend schrijver en een hartstochtelijk liefhebber van literatuur. Naast zijn werk als hoofdredacteur verzorgde hij onder meer causerieën over schrijvers door het hele land en de kunstrubriek voor de avro, wat hem tot een landelijk bekende persoonlijkheid maakte.61 De artikelen in zijn krant modelleerde hij tot stilistische juweeltjes en 86
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 87
daarmee inspireerde hij ook zijn medewerkers. In zijn personeelsbeleid hield hij meer rekening met literaire of intellectuele gaven dan met journalistieke kennis; de dichterlijke natuurkenner Rinke Tolman bestierde de rubriek buitenland. Hij gaf in zijn krant de ruimte aan het schrijverscircuit uit Utrecht met bijdragen van Gabriël Smit, Willem Brandt, A.C. de Gooijer en Anton Koolhaas. Hij had de gewoonte alle artikelen te lezen voor ze werden gepubliceerd en bracht zijn staf de fijne kneepjes van het vak bij: zo ontwikkelde de journalist C.A. Schilp zich onder zijn leiding tot een gewaardeerd kunstjournalist.62 Ritter bleef ook zelf actief journalist, met een fijne neus voor nieuws. Zijn carrière kreeg helaas in 1929 een gevoelige knauw toen hij geheime stukken publiceerde over het verdrag dat Frankrijk met België dat jaar zou hebben afgesloten. Volgens die overeenkomst zou Nederland bij een conflict tussen België-Frankrijk en Duitsland niet worden ontzien, wat opzien baarde omdat in Nederland sterk werd vastgehouden aan neutraliteit. Het hele verhaal bleek fake, maar wat Ritter vooral werd kwalijk genomen was dat hij volhield dat de gepubliceerde geheime stukken echt waren geweest. Het leidde tot opschudding binnen de Nederlandsche Journalisten Kring en toen die niet solidair bleek, zegde Ritter zijn lidmaatschap op, al was dat tijdelijk.63 Tussen het Utrechtsch Dagblad en het Utrechtsch Nieuwsblad bestond al ruim voor Van Heuven Goedharts komst een stevige concurrentie, ondanks het verschil in lezersmarkt. Vanaf 1928 verscherpten de verhoudingen zich, toen het ud met een ochtend- en een avondeditie begon, terwijl de prijs slechts vijf cent per week hoger was dan alleen het avondblad van het un.64 Dat leidde bij de laatste onderneming tot ongerustheid, wat nog versterkt werd toen bleek dat de aandeelhouders van het Utrechtsch Dagblad minder dividend vroegen dan hun collega’s bij het Utrechtsch Nieuwsblad. Het financiële voordeel daarvan investeerde het ud – uitgegeven door de nv drukkerij v.h. L.J. Bosch & Zoon aan de Oude Gracht – in nieuwe machines en gebouwen.65 Directeur Van Straten had zich al eerder beklaagd over ‘pesterijen’ van de kant van het ud, omdat deze zich niet aan de afgesproken advertentietarieven zou hebben gehouden.66 In de overspannen Utrechtse dagbladmarkt was het un niettemin nog steeds de grootste krant, ondanks de oplage die tot 23.000 was gedaald. Het ud van Ritter schommelde rond de 20.000 abonnees en dan volgden de overige bladen met abonneecijfers tussen de 4500 (Nieuwe Utrechtsche Courant) en ruim 10.000 (Het Centrum, Utrechtsche Courant).67 Een eenvoudige rekensom leert dat de krantenoplage in Utrecht (en omstreken) rond de 70.000 lag, en dat bij een stedelijk inwoneraantal van 170.000. Uitgaande van een gezinssamenstelling van vier personen, betekende dit zo’n 40.000 huishoudens, waarvan menig gezin dus statistisch 87
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 88
gezien bijna twee kranten had. Elders in het land was het doorgaans niet zo bont maar ook niet veel minder: Den Haag had elf dagbladen, Groningen vijf, Gouda vier en andere provinciale steden als Leeuwarden, Arnhem, Alkmaar, Haarlem, Leiden en Dordrecht bezaten er drie.68 De landelijke dekking van de dagbladpers lag in de jaren dertig in Nederland iets boven de 100 procent: op ruim 8,5 miljoen inwoners, verdeeld over ruim twee miljoen huishoudens, waren 120 dagbladen (ondergebracht bij ongeveer 70 dagbladondernemingen) die een totale oplage hadden van zo’n 2,1 miljoen. Die enorme leesdichtheid werd ingegeven door een typisch Nederlands verschijnsel: de abonnementspers. Waar in het omringende buitenland de kranten merendeels via de kiosk aan de man werden gebracht, bedroeg in Nederland de losse verkoop nog geen 3 procent. De Nederlander had een vast abonnement en hechtte mede daarom aan zijn krant, van generatie op generatie.69 Een andere typisch Nederlandse karaktertrek was de opkomst van de verzuiling, die haar weerslag vond in de dagbladpers. Er waren in de jaren dertig 42 katholieke dagbladen, 13 protestantse, 11 sociaaldemocratische, 1 communistische, 1 nsb-krant en een handvol bladen die zich als liberaal manifesteerden. Ongeveer de helft van de dagbladen was neutraal, maar vaak ging het om provinciale bladen zoals het Utrechtsch Nieuwsblad, waar neutraliteit vooral gepaard ging met kleurloosheid, om de lezers niet voor het hoofd te stoten.70 Het landelijke beeld vond in Utrecht zijn weerspiegeling.71 De meer dan 100 procent dagbladdekking en de trouw van de lezer aan zijn krant stonden onder druk vanwege de economische crisis waarin Nederland inmiddels verzeild was geraakt. Alle kranten ondervonden een teruggang in abonnees en advertenties. Dat sommige kranten daarvan meer last hadden dan andere, zoals het Utrechtsch Nieuwsblad, kon ook aan de hevige lokale concurrentie worden geweten.72 Hoeveel consequenties dat had, bleek bijvoorbeeld uit de gegevens over het un: ongeveer de helft van de bruto-omzet werd uit abonnementsgeld verkregen en in sommige jaren zelfs meer.73 De Nederlandsche Dagbladpers (ndp) raadde haar leden dagbladondernemers in maart 1930 daarom aan hun abonnementsprijzen niet te laten zakken als concurrentiemiddel. Immers, ‘wat men eenmaal van de abonnementsprijs zou laten vallen, zou men er nooit meer bovenop kunnen zetten’.74 Van Straten volgde dat advies van het Utrechtsch Nieuwsblad. Maar vooral hoopte hij met Van Heuven Goedhart zijn ‘eigen’ Ritter in huis te hebben gehaald. Dat deze zich vanaf zaterdag de 1ste juli 1933 met verve van zijn taak kweet, is nog een understatement. Op de voorpagina van het un stelde de nieuwe hoofdredacteur zichzelf voor. In een stuk met de titel ‘Voorwaarts!’ verzekerde hij de abonnees dat in deze ‘rustelooze maatschappij […] waarin donkere wolken boven land, provincie en stad zich samenpakken en aller zorgen zich vermenigvuldigen’ het Utrechtsch Nieuwsblad een eigentijds ba88
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 89
ken voor het Utrechtse publiek zou zijn, gebaseerd op drie pijlers: neutraliteit, nieuws en Utrecht. Het hoofdartikel was geïllustreerd met een portret waarop een jong ogende, niettemin enigszins kalende heer, met standvastige blik en vastberaden mondtrekken de lezer recht aankeek. Het geheel werd geschraagd door een enkel prijzend woord van mr. dr. A.A. van Rhijn, secretaris-generaal van het departement van Economische Zaken – waarmee de nieuwe toon was gezet: het un lonkte naar een intellectueel publiek.75 Binnen in de krant maande Van Heuven Goedhart zijn lezers om in deze crisistijd ‘te zoeken naar wat ons verbindt, steunen die ons leiding geven; vasthouden aan de groote waarde van een goed gezin in een zoo alles-omwentelenden tijd’, een nog bescheiden opmaat van de maatschappelijke visie waarmee hij zijn lezers nog vaak zou verrassen. De voorpagina kreeg een nieuw gezicht. Zoals hij indertijd ook bij De Telegraaf had ingevoerd, werd nieuws prominent en met grotere koppen op ‘de één’ gezet, met een nieuwsoverzicht dat verwees naar de overige pagina’s. Het buitenlands nieuws, dat in Nederlandse kranten een voorname plek innam, werd ook als zodanig herkenbaar gebracht en niet in een rubriek ‘De Toestand’, zoals onder zijn voorganger Kernkamp gebruikelijk was geweest.76 Er verscheen een wekelijkse fotopagina over Utrecht, een rubriek ‘Laatste Nieuws’, een kinderpagina (in handig kwart formaat, later gebundeld en gratis uitgegeven) en na verloop van tijd een Balans van de Week, met commentaren en achtergronden over de voornaamste gebeurtenissen, geschreven door Van Heuven Goedhart zelf; die rubriek had hij eerder ook in De Telegraaf geïntroduceerd en geredigeerd. De hoofdredacteur schreef over alles wat los en vast zat: buitenlandse analyses, Utrechtse ontwikkelingen (‘Utrecht vlieghaven!’ – 6 juli 1933, ‘Duur parkeeren’, 4 augustus 1933), binnenlandse politiek, ironische fictie (‘Jan Klapperboom’, 5 augustus 1933), de kerstpagina met een fantasierijk kerstverhaal (december 1934). En hij schreef een column ‘Grompie’, waarin hij alledaagse faits divers uit Utrecht en wijde omgeving op de korrel nam.
Het Utrechtsch Nieuwsblad zet de aanval in Het was in deze rubriek dat hij op 11 oktober 1933 de aanval opende op het concurrerende Utrechtsch Dagblad. Aanleiding was de ophanden zijnde oprichting van de Utrechtsche Journalisten Vereeniging, waarbij alle journalisten van in Utrecht verschijnende kranten waren aangesloten; vermoedelijk op initiatief van Van Heuven Goedhart. Daar hoorden ook landelijke bladen bij als De Telegraaf, Algemeen Handelsblad, De Maasbode en Het Volk.77 Maar het Utrechtsch Dagblad schitterde door afwezigheid en volgens de scribent van ‘Grompie’ was dat te wijten aan hoofdredacteur Ritter zelf, die zijn medewerkers verbood lid te worden. Ritter, die in de rubriek de nickname ‘Kren89
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 90
temans’ kreeg, zou zich te deftig voelen, zoals hij ook op zijn concurrenten ‘neerkijkt als een olifant op een mug’. Van Heuven Goedhart nam de gelegenheid te baat om ‘Krentemans’ te verwijten zich niet aan embargo’s te houden en oneerlijke journalistieke concurrentie te bedrijven. Het ud publiceerde gemeentelijke informatie nog voor de andere Utrechtse kranten daarover beschikten. Volgens de hoofdredacteur van het Utrechtsch Nieuwsblad hing die voorkeursbehandeling samen met de drukorders die de gemeente Utrecht bij drukkerij L.J. Bosch – de uitgever van het ud – had uitstaan. Maar het ud werd ook op andere terreinen door de overheid voorgetrokken: zo beschikte deze krant over zes politieperskaarten en het grotere un slechts over één.78 De pesterijen over en weer namen in hevigheid toe: het ud publiceerde een foto van het Utrechtsche Crisiscomité, waarop de aanwezige verslaggever van het un was weggesneden; zowel de verminkte als de complete foto kreeg een plek in de rubriek ‘Zin en Onzin’ van het un, een equivalent van ‘Grompie’.79 Dat het ud – en dan vooral zijn hoofdredacteur Ritter – met een nieuwe en aanvallende tactiek van de concurrentie werd geconfronteerd, was voor deze waarschijnlijk even verrassend als ongemakkelijk. Heren, waartoe de hoogleraarzoon zich rekende, vechten niet op straat. Maar Van Heuven Goedhart zag de krantenkolommen bij uitstek als een middel om ten overstaan van een groot publiek van leer te trekken. Vond het ud het Utrechts Symfonieorkest slecht, dan prees het un het de hemel in, met verwijzing naar het ud. Boorde het ud de gemeentebegroting van de stad in de grond, dan veegde het un met dat commentaar de vloer aan.80 Opmerkelijker was dat de strijd ook openlijk in de redactiekolommen werd uitgevochten, als de middelen niets meer met journalistiek te maken hadden.81 Dat bereikte een hoogtepunt toen het ud begin 1934 in een advertentiecampagne ten onrechte beweerde de grootste krant in de stad te zijn.82 Van Heuven Goedhart sloeg hard terug. In het artikel ‘Wij schermen niet. Het aantal betalende abonné’s van ons blad is veel meer dan tienduizend groter dan dat van het Utrechtsch Dagblad’ haalde hij fel uit naar de concurrent en nodigde iedereen uit om een rapport in te zien waarin een vergelijking werd weergegeven tussen de oplage van de twee kranten.83 Nog maandenlang plaatste de krant op de voorpagina onder de kop ‘De grootste oplage in stad en provincie’ en onder aan die voorpagina in een kader: ‘Utrechtsch Nieuwsblad, 10.000 abonnee’s meer dan elk Utrechts blad’. Ook dat was overdreven, maar dat het gat met de overige bladen (zeker met het Utrechtsch Dagblad) inmiddels behoorlijk was gegroeid, kon niet worden ontkend. Ritter was toen al enige tijd vertrokken, maar in de nadagen van zijn regime was nog wel een andere campagne tegen Van Heuven Goedhart begonnen. Krantenverkopers van het ud hadden rond de jaarwisseling van 1933 en 1934 het verhaal in de stad Utrecht rondgebazuind dat het un verbonden zou 90
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 91
zijn met de nsb van Anton Mussert en dat de hoofdredacteur een van diens trouwste medewerkers was. Van Heuven Goedhart reageerde gepikeerd.84 In een stuk ‘Verhaaltjes en feiten’ stelde hij: ‘1. Ons blad is volstrekt neutraal (…); 2. Ons blad is niet gebonden op welke wijze dan ook aan eenige politieke of min of meer politieke beweeging, groep of partij; 3. Ons blad heeft met de nsb niets hoegenaamd uitstaande en heeft met Ir. Mussert geen relaties van welken aard ook; 4. Onze hoofdredacteur heeft Ir. Mussert ééns in zijn leven gezien en gesproken (in verband met een ingezonden stuk) doch overigens met den heer Mussert geen enkel contact gehad. Hij is noch bij de nsb noch bij eenige andere politieke groep, partij of beweging aangesloten en ooit aangesloten geweest en geenszins van plan om zulks te doen.’ Maar, vervolgde de scribent, hij had wel een echt feit: de firma Bosch en Zoon drukte ‘behalve het Utrechtsch Dagblad ook… Volk en Vaderland, het orgaan van de Mussertbeweging’. Dat lag extra gevoelig omdat de krant een rechts-liberale koers voer, tegen de nsb. ‘Het Utrechtsch Dagblad, hoe liberaal ook, is bereid heel wat water in zijn wijn te doen, teneinde een fascistisch orgaan tot cliënt te houden,’ zo wreef de un-hoofdredacteur nog wat zout in de wonden. Dat zijn collega Ritter deze onthulling ‘ontoelaatbare concurrentiemethoden’ zou vinden ‘liet ons Siberisch koud’, besloot hij.85 Van Heuven Goedhart werd later verweten dat hij met de feiten had gesjoemeld: Drukkerij L.J. Bosch zou allang de banden met de nsb hebben verbroken, toen deze zijn gal spuwde.86 Maar dat verwijt klopte niet. Hij schreef viermaal over de zijns inziens laakbare drukactiviteiten van de concurrent: op 9 januari 1934 en op 1, 10 en 31 oktober 1935. Dagbladhistoricus Scheffer stelde dat het contract tussen Bosch en de Nenasu (de Nederlands NationaalSocialistische Uitgeverij, die Volk en Vaderland uitgaf en waarvan Mussert eigenaar was) door directeur A. van der Giessen op 19 oktober 1934 was beëindigd. Dat gebeurde nadat Justitie de persen in beslag had genomen waarop het nsb-weekblad werd gedrukt.87 Maar het eerste artikel in het Utrechtsch Nieuwsblad verscheen in januari 1934, dus negen maanden daarvoor. Scheffer, wiens enige bron een verklaring was van de zoon van Van der Giesen, vergiste zich een jaar. Justitie nam de persen pas in oktober 1935 in beslag; dat blijkt uit de verslaggeving daarover in het Utrechtsch Nieuwsblad van 31 oktober 1935.88 Het ud zelf bleef door de inbeslagname gespaard, omdat het bedrijf tien dagen voor de confiscatie een tweede rotatiepers in gebruik had genomen. Volgens de auteur van dit bericht in het Utrechtsch Nieuwsblad, Van Heuven Goedhart, had Justitie zelfs speciaal gewacht met de actie, tot die nieuwe pers was geïnstalleerd.89 Deze was gefinancierd met geleend geld, waarvoor directeur Van der Giesen op het gehele pand van Bosch & Zoon aan de Oude Gracht een nieuwe hypotheek had afgesloten. Van Heuven Goedhart veron91
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 92
derstelde dat de drukkerij van het ud dringend nieuwe opdrachten nodig had om het hoofd boven water te kunnen houden.90
Het vertrek van Ritter In de loop van 1933 was Ritter al bij herhaling door de Raad van Commissarissen van v.h. L.J. Bosch & Zoon op het matje geroepen. Waarschijnlijk verontrust door de felle toon van de concurrent aan de Drift – die schril afstak bij die van de gemoedelijke en bijna onzichtbare oud-hoofdredacteur Kernkamp – vond de raad dat hij zich meer met de krant moest bezighouden en dat hij zijn nevenactiviteiten, zoals zijn radiopraatjes bij de avro, moest matigen of desnoods beëindigen.91 Ritter, die zich nooit veel gelegen had laten liggen aan de opvattingen van directie of commissarissen, hanteerde echter het principe dat ‘ik rustig weg kan blijven, want mijn redactie weet wat ze te doen heeft’.92 Dat leidde op 5 januari 1934 tot een oekaze van de Raad van Commissarissen: zijn bijwerkzaamheden behoorden tot het verleden, hij moest regelmatig op de redactie aanwezig zijn, deze daadwerkelijk leiden en hij werd verplicht om W. Graadt van Roggen als medehoofdredacteur ‘en toezichthouder’ te accepteren.93 De komst van de laatste duidde op paniek bij de raad: het betrof de voorganger van Ritter, die na zijn vertrek in 1918 secretaris-generaal van de Nederlandsche Jaarbeurs in Utrecht was geworden.94 De commissarissen hadden echter wel een gegronde reden voor ongerustheid, want sinds de komst van Van Heuven Goedhart was de oplagedaling van de concurrent binnen zes maanden gekeerd in een stijging met 1200 abonnees.95 Ritter nam met deze degradatie echter geen genoegen: hij weigerde te accepteren dat Graadt van Roggen naast, laat staan boven hem werd geplaatst. Daarom werd per 1 februari 1934 met hem een vertrekregeling getroffen bij het ud.96 In het un werd daarvan kort melding gemaakt, maar de aanstelling van de Jaarbeurstopman in combinatie met de functie van hoofdredacteur van het ud leverde meer stof tot schrijven op. Van Heuven Goedhart vond het principieel onjuist dat een door de overheid gesubsidieerde instelling als de Jaarbeurs geleid werd door een man die tegelijkertijd hoofdredacteur was van een particuliere onderneming: ‘Onvereenigbare functies,’ oordeelde hij, eraan toevoegend dat hij niets persoonlijks tegen Graadt van Roggen had.97 De secretaris-generaal van de Nederlandsche Jaarbeurs vervulde zijn hoofdredacteurschap niet alleen: op de dag dat Ritter het pand aan de Oude Gracht verliet, werd dr. M.C. van Mourik Broekman als medehoofdredacteur aangesteld.98 Van Mourik Broekman was een goede vriend van Graadt van Roggen en dat was dan ook de belangrijkste reden geweest om hem aan te nemen: hij was theoloog, bijzonder hoogleraar aan de theologische faculteit in Utrecht en had geen ervaring in de journalistiek. Zelfs in het huisorgaan 92
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 93
van de Nederlandsche Journalisten Kring De Journalist werd met verwondering over de aanstelling geschreven. De njk bekritiseerde de benoeming omdat journalisten niet eens in de gelegenheid waren geweest om te solliciteren.99 Het gebrek aan journalistieke ervaring werd Van Mourik al snel fataal. Op 3 juli 1934 overleed prins Hendrik, echtgenoot van koningin Wilhelmina. Net zoals alle andere kranten werd het nieuws prominent op de voorpagina van het ud gebracht, voorzien van een dikke zwarte rouwrand.100 Het was niet deze afwijkende opmaak die de aandacht trok. Van Mourik had een commentaar geschreven met onder meer de volgende zinsneden: ‘Het moge den Prins niet gegeven zijn geweest, krachtens zijn persoonlijkheid en wijze van leven, om eerbied af te dwingen […]. Veel verwachting en hoop, gekoesterd bij het sluiten van het huwelijk in 1901, is niet in vervulling gegaan [… en daarom] ligt over dit verscheiden een waas van teleurstelling, dat niet opgeheven kan worden.’ Nog tijdens het drukken van de krant sloeg de paniek bij het ud toe.101 Directeur Van der Giessen dan wel Graadt van Roggen haalde het commentaar van de voorpagina, dat niettemin al in een deel van de oplage was verschenen. De reacties stroomden direct na publicatie toe: B.C. de Savornin Lohmann, chu-Eerste Kamerlid, riep op om abonnementen op te zeggen (wat tot enkele honderden opzeggingen leidde), notabelen van Utrecht (toch de doelgroep van het ud) schreven boze brieven en de bewoners van Wijk C, een beruchte Utrechtse volksbuurt, protesteerden daags daarop massaal en luidruchtig voor de burelen van het Utrechtsch Dagblad.102 Aan die laatste actie had het Utrechtsch Nieuwsblad een steentje bijgedragen. Het un verscheen pas na de beruchte ochtendeditie van het ud. Van Heuven Goedhart gebruikte die achterstand door op de voorpagina ongenadig uit te halen naar de concurrent. In een in memoriam over de prins schreef hij: ‘In dit verband moeten wij scherp verzet aanteekenen tegen den smaakelozen trant waarin het Utrechtsch Dagblad den Prins, op den dag van zijn heengaan, uitluidt. Wij zijn in ons land, gelukkig, niet gewend aan hoofdartikelen, die van persoonlijk-schimpenden aard zijn, en minder nog aan de publicatie daarvan in dat deel der pers, dat voor ernstig en beschaafd wil doorgaan. Vandaar dat wij de verontwaardiging begrijpen, die ontstaan is door het redactioneele ud-artikel over den Prins-Gemaal, den vader van Prins Juliana. […] Wij lazen zelden zóóveel eenzijdigheid en grofheid in zóó kort bestek. Van piëteit gesproken!’103 Speciaal voor deze gelegenheid werd de oplage van het un vergroot tot 40.000 en dus huis aan huis verspreid. In de dagen daarna probeerde het ud met paginagrote hommages aan de prins te redden wat er te redden viel en bood de hoofdredacteur zelfs zijn excuses aan. Dat leverde hem nogmaals de hoon op van Van Heuven Goedhart: ‘Draaitol,’ reageerde deze.104 Van Mou93
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 94
rik was volledig van slag en diende de volgende dag, vrijdag 6 juli, zijn ontslag in.105 Een jaar later hervatte hij zijn carrière als predikant.106
Oprichting Grote Provinciale Dagbladen De concurrentieoorlog in Utrecht werd zo openlijk en op het scherpst van de snede uitgevochten, dat het ook elders opviel. In november 1935 schreef de Nederlandsche Dagbladpers (ndp) aan het un dat de oplagestrijd ‘onprettig aandeed’. In een daaropvolgend gesprek met vertegenwoordigers van ndp, ud en un werd de strijdbijl begraven. ‘De campagne is niet slecht geweest, maar het is beter er mede te eindigen,’ aldus un-directeur Van Straten.107 Waarschijnlijk was het ook niet meer echt nodig. Het ud had de slag rond deze tijd definitief verloren, bij de krant vielen inmiddels ontslagen door de oplagekeldering.108 ‘De bevoorrechte positie die het u.d. in deze heeft ingenomen, is geheel gelikwideerd,’ rapporteerde Van Straten in 1936 aan zijn commissarissen.109 Tussen 1934 en 1940 verloor het ud zesduizend abonnees: bij het begin van de Duitse bezetting had de krant ruim 14.400 lezers. Het un daarentegen won eenzelfde aantal in die periode en daar stond de teller op 10 mei 1940 op een dikke 29.400.110 Een jaar na de bemiddeling van de ndp sloeg un-directeur Van Straten toch nog een slag. Het Utrechtsch Dagblad werkte met andere provinciale kranten samen in de Vereeniging Locale Pers, waar gezamenlijk kopij werd aangekocht en buitenlandse correspondenten van konden worden betaald. Omdat het ud van die vereniging al Utrechts lid was, werd het un erbuiten gehouden. Maar Van Straten vernam in de loop van 1936 dat het ud zich ‘oncollegiaal’ zou hebben gedragen, waardoor er ruzie was ontstaan binnen de Locale Pers.111 Direct daarop riep Van Straten collega-directeuren van deze en andere provinciale kranten bij elkaar en op 9 september van dat jaar werd de Vereeniging der Grote Provinciale Dagbladen (gpd) opgericht.112 Van Straten werd bestuursvoorzitter, het hoofdkantoor van de gpd kwam in het pand van het un aan de Drift. Tien provinciale kranten werden lid en stelden correspondenten in de belangrijkste Europese hoofdsteden aan, kochten gezamenlijk kopij in en besloten tot uitwisseling van artikelen. Omdat sinds 1936 de meeste Nederlandse dagbladen waren aangesloten op een landelijk telexnet, was het versturen van berichten een stuk makkelijker en sneller geworden.113 ‘De meest vooraanstaande leden uit de l.p. zijn overgegaan naar de nieuwe vereeniging de g.p.d., zoodat van een volledig succes in deze kan worden gesproken,’ merkte Van Straten tegen zijn commissarissen op.114 Het ud had weer het nakijken. Na de eerloze afgang van Van Mourik moest het onthoofde ud in mei 1934 andermaal en binnen vijf maanden op zoek naar een redactionele leider. Directeur Van der Giessen nam na het echec wat meer de tijd. Diverse kandida94
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 95
ten passeerden de revue, en uiteindelijk werd op 1 november 1934 de journalist J.G. Loohuis benoemd. Onder diens leiding zou de krant in de daaropvolgende jaren een steeds rechtsere koers varen, met zelfs een sterke voorkeur voor Hitler en Mussolini.115 Aan diens benoeming gingen andere kandidaten vooraf: de Utrechtse hoogleraar prof. dr. P. Geyl en de befaamde journalist E. Elias waren beiden gepolst.116 Van de eerste kandidatuur was Van Heuven Goedhart kennelijk niet op de hoogte, want hij maakte er in het un geen melding van. Dat deed hij wel met Elias, wiens mogelijke benoeming hij introduceerde met: ‘De heer Elias is 33 jaar oud, van vrijzinnig-Joodsche huize en de liberale beginselen toegedaan.’ Het was met name de toevoeging ‘vrijzinnig-Joodsche huize’, die jaren later tot een pittige correspondentie leidde tussen Schilp, de kunstredacteur van het ud en Van Heuven Goedhart. In De Journalist van 1 december 1938 hekelde Schilp het opportunisme van de hoofdredacteur van het un omdat deze enkele weken eerder, in de jaarvergadering van de Nederlandsche Journalisten Kring, had gepleit voor meer karakter onder journalisten. Hoe viel dat verhaal te rijmen, aldus Schilp, door een collega-journalist ooit te etiketteren als ‘Joodsch-vrijzinnig’? Dat riekte naar een antisemitische stoot onder de gordel.117 Van Heuven Goedhart reageerde wat schamper dat die zaak tussen Elias en hem allang was uitgepraat.118 In datzelfde nummer vond ook collega-journalist J.D. Leerink dat Schilp overdreef: wat was er mis met een biografisch feit dat iemand ‘Joodsch-vrijzinnig’ was? De ud-redacteur antwoordde dat men zijn opmerkingen moest zien in het licht van de situatie van Utrecht op dat moment, waar de nsb actief en groeiende was, de concurrentiestrijd tussen de twee lokale kranten en het gegeven dat drukkerij Bosch & Zoon (toen nog) het nsb-blad Volk en Vaderland drukte.119
Van Heuven Goedhart en de NSB Schilp had in die context wel gelijk, maar hij sloeg de plank mis door een verband te leggen met antisemitisme. Inderdaad was ten tijde van deze polemiek de nsb een antisemitische beweging geworden, maar daarvan was in de beginjaren van haar bestaan nog geen sprake.120 De beeldvorming over de eerste jaren van de Nationaal-Socialistische Beweging heeft ook Van Heuven Goedhart nog decennia achtervolgd. Het begon met het over en weer gooien van modder tussen het Utrechtsch Dagblad en het Utrechtsch Nieuwsblad in januari 1934, en in de daaropvolgende jaren kwamen de verwijten over een nationaalsocialistische houding van het un en/of zijn hoofdredacteur van achtereenvolgens Het Volk, de Nieuwe Utrechtsche Courant en De Notenkraker.121 Na de Tweede Wereldoorlog werd de tirade hervat, met De Telegraaf in 1951.122 In 95
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 96
1955 nam het communistische dagblad De Waarheid het over met verwijzing naar artikelen uit De Telegraaf en het Utrechtsch Nieuwsblad van Van Heuven Goedhart zelf.123 Volgens historicus De Jong was Van Heuven Goedhart ‘niet vrij […] van sympathieën voor de nsb en hij ontmoette enkele keren Mussert (die in die jaren ook niets van Duitsland hebben moest)’.124 De Jong baseerde zich enerzijds op gesprekken met de betrokkene zelf.125 Die had tegenover hem verklaard dat hij ‘Mussert een keer of drie had ontmoet’, ongeveer een jaar nadat hij in Utrecht was komen wonen. Na een van die gelegenheden had Mussert hem opgebeld en gevraagd: ‘Ik ga een dagblad oprichten. Wilt u daar hoofdredacteur van worden?’ Van Heuven Goedhart had geweigerd, wat logisch leek na de manier waarop hij zich in zijn eigen krant van de beweging had gedistantieerd.126 Bovendien had hij zich voor twee jaar gebonden aan het Utrechtsch Nieuwsblad.127 Dat het verzoek hem toch bereikte en dat Mussert hem kennelijk een geschikte kandidaat vond, kwam doordat ‘Mussert eerst liberaal was geweest’, aldus Van Heuven Goedhart tegenover De Jong. De Jongs andere bron was een aantijging van de oud-procuratiehouder van het un.128 Deze A.G.A. van Melzen had in een op schrift gestelde verklaring een persoonlijke indruk gegeven van het un voor de oorlog en tijdens de eerste oorlogsdagen.129 ‘Er ontstonden wel eens meeningsverschillen toen schrijver dezes en met hem vele anderen in den aanvang bij den toenmaligen Hoofdredacteur pro-nsb neigingen meende te ontdekken. Het moet echter gezegd worden dat deze, zoo zij er geweest waren, spoedig overboord gegooid werden,’ meldde Van Melzen, die zelf tot het einde van het un in de Duitse bezetting bij de toen inmiddels als ‘fout’ gebrandmerkte krant in dienst bleef. De verklaring van de procuratiehouder leefde via de vermelding in het werk van De Jong verder voort. A. de Jongh noemde de houding van de unhoofdredacteur tegenover de nsb de eerste jaren ‘tweeslachtig’.130 En pershistoricus Frank van Vree schreef in zijn proefschrift dat Van Heuven Goedhart in 1933 ‘zeker nog geen fervent tegenstander was van de nsb’, maar dat hij dat eigenlijk werd omdat hij op die manier het Utrechtsch Dagblad kon bestrijden, waar Volk en Vaderland werd gedrukt. ‘Een merkwaardig geval van vermenging van politieke en zakelijke belangen.’131 Zodoende kwam rond Van Heuven Goedhart een zweem te hangen als zou hij althans in het begin van de jaren dertig niet helemaal ‘zuiver op de politieke graat’ zijn geweest.132 De vraag of dat allemaal wel zo was, kan het beste beantwoord worden door het karakter van de nsb in haar beginjaren tegen het licht te houden, de maatschappelijke opvattingen en politieke visie van Van Heuven Goedhart daarnaast te leggen, en dat laatste vooral door zijn artikelen in het un uit die tijd te analyseren.
96
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 97
De nsb De nsb werd op 14 december 1931 opgericht door Anton Adriaan Mussert, ingenieur bij de Provinciale Waterstaat in Utrecht, en Cornelis van Geelkerken, adjunct-commies bij de provincie Utrecht.133 De beweging zag in Utrecht het licht, de stichters woonden en werkten hier: het waren stadgenoten en misschien zelfs lezers van de Utrechtse hoofdredacteur. Het hoofdkwartier van de nsb was in de stad gevestigd, eerst in het centrum aan de Oude Gracht, later in een hele serie panden aan de chique Maliebaan.134 En in Utrecht vonden de eerste grote massabijeenkomsten plaats, waarvoor de spoorwegen gezien de toeloop zelfs extra treinen inzette.135 Alleen al om die reden kon geen enkel Utrechts medium uit journalistiek oogpunt om de nsb heen. Mussert kwam op het idee om een nationale beweging op te richten omdat hij ernstig teleurgesteld was in de vaderlandse politiek: er heerste zijns inziens op politiek niveau ondeskundigheid en baantjesjagerij; politieke partijen waren doof en blind voor ’s lands belangen en misten nationaal eergevoel. Bovendien had de politiek volgens hem geen oog voor het dreigende marxisme, dat hij wel als een groot gevaar zag.136 De nsb-leider had die door hem geschetste verkwanseling van nationale belangen onder meer ondervonden in de jaren twintig. Nederland had toen een verdrag met België willen afsluiten, waarbij de Belgen via een kanaal toegang zouden krijgen tot de Moerdijk. Daarmee dreigde de Belgische scheepvaart tot in het hart van de Nederlandse waterwegen te komen en dat werd gezien als een ernstige aantasting van de vaderlandse economie. Er ontstond een massale tegenactie, waarvan Mussert een van de initiatiefnemers was. Het verdrag werd uiteindelijk door de Eerste Kamer verworpen, mede door toedoen van die actie.137 Wellicht ingegeven door dit succes groeide bij hem de gedachte van een nationale beweging tegen het politieke bedrijf van die dagen. Na diverse gesprekken en inventarisatierondes belegden Mussert en Van Geelkerken op de bewuste decemberavond de oprichtingsvergadering in een zaaltje van het gebouw van de Christelijke Jongemannen Vereniging aan het Domplein in Utrecht.138 Datzelfde jaar nog schreef Mussert een beginselprogramma, waarin de auteur het begrip ‘volksgemeenschap’ als uitgangspunt nam. Naar voorbeeld van de fascistische beweging van Mussolini en het nazisme van Hitler, dichtte ook Mussert aan de staat een sterke rol toe. Maar de nsb zou wel een Nederlands nationalistische beweging moeten zijn ‘naar den aard van ons volk’. De partijleider propageerde een Derde Weg, naast het kapitalisme en het communisme.139 De beginselverklaring bevatte socialistische, fascistische en liberale elementen en had dus het karakter dat men er vele kanten mee uit kon. En dat 97
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 98
gold ook voor de opsteller: Mussert, ex-liberaal, onkerkelijk, geen leiderstype, en ideologisch zonder visie. Stadgenoot Ritter omschreef hem als ‘de leider van een werkstuk’.140 Dat was een stille verwijzing naar het beroep van Mussert: hij kon bogen op een beproefde en gedegen carrière als een bekwaam ingenieur. Musserts kracht was dat hij een gewoon burger was waarmee ‘de Nederlandse kleine man’ zich kon identificeren. En die kleine man had het meest te lijden onder de economische crisis van de jaren dertig.141 De nsb trok in de beginjaren mensen aan die tot andere fascistische bewegingen hadden behoord, of zij die geen enkele politieke of geestelijke stroming vertegenwoordigden; het waren vaak vertegenwoordigers uit de zogenoemde kleinburgerij, die in Mussert hun voorbeeld zagen: een persoon uit een degelijk milieu, zonder kerkelijke of godsdienstige achtergrond en niet behorend tot het politieke establishment. Arbeiders waren ondervertegenwoordigd, omdat ze zich niet door de beweging aangesproken voelden.142 De top en het hogere kader van de beweging werden gevormd door mensen die hun eigen politieke partij niet duidelijk of ver genoeg vonden gaan bij het aanpakken van de maatschappelijke en politieke problemen van die tijd. Ze kwamen uit liberale, christelijk-historische en staatkundig gereformeerde hoek en er waren zelfs oud-communisten bij.143 In dat opzicht verschilde de beweging niet van eerder ontstane extreem links of juist extreem rechtse partijen en groeperingen. Die hadden alle hun wortels in de zogenoemde ‘kleine crisis van de democratie’: een gebrek aan vertrouwen in politieke partijen, die niet bij machte waren het land te besturen en de huizenhoge problemen op te lossen, waaronder de economische crisis. De nsb was aanvankelijk ook zo’n clubje, marginaal en onopvallend. Pas anderhalf jaar na de oprichting begon ze daadwerkelijk te groeien: op 1 januari 1933 had ze 900 leden, in 1934 21.000 leden, een jaar later al 35.000 en het hoogtepunt werd in 1936 bereikt met 52.000.144 Bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten in april 1935 deed de nsb voor het eerst mee en behaalde een monstersucces: 7,94 procent van de stemmen (44 van de 535 zetels, twee Senaatszetels). In Utrecht wist de nsb bij deze verkiezingen 10,18 procent van de stemmen te verwerven, na Amsterdam en Den Haag het hoogste percentage in een van de grote steden.145 Hoewel hij de nieuwe beweging aanvoerde, gaf Mussert zonder problemen ruimte aan eenieder die daaraan wat wilde bijdragen.146 Een van die groeperingen was die van de hegelianen, die in januari 1933 via de nsb ‘brochure no 3’ uitgaven: Nationaal-socialistische (fascistische) staatsleer.147 In die brochure werd het staatsabsolutisme gepropageerd. Daarmee legde de nsb – die zich in toenemende mate als partij ging onderscheiden, wat aanvankelijk niet Musserts bedoeling was geweest – een meer theoretisch fundament, en dan vooral als bestrijder van de democratie. 98
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 99
Drie jaar later trok Mussert deze brochure officieel in, niet vanwege dat antidemocratische gehalte, maar om het misverstand uit de weg te ruimen als zou de nsb anti-Oranjegezind en tegen godsdienstvrijheid zijn. De hegelianen waren een kleine minderheid binnen de partij, maar ze hadden als enigen de aandacht weten te trekken omdat ze een duidelijke boodschap konden en ook wilden verwoorden.148 Ze droegen daarmee in belangrijke mate bij aan de radicalisering van de beweging, wat mede een reden was van het feit dat de kiezersaanhang na 1935 snel begon te dalen.149 Toen hadden ook het antisemitisme en racisme de beweging al in hun greep. Mussert sprak zich openlijk uit voor Mussolini en Hitler. Dankzij de bemiddeling van de extreem rechtse M.M. Rost van Tonningen kon hij Hitler op 16 november 1936 de hand schudden. Rost van Tonningen, die hoofdredacteur was geworden van het net opgerichte Nationale Dagblad, had Mussert voorafgaand aan het bezoek gewaarschuwd voor de consequentie dat de nsb door zo’n toenadering met de Duitse leider de richtlijnen van de nsdap moest volgen, en antisemitisme zou moeten prediken. Dat aanvaardde de nsb-leider.150 De partij radicaliseerde en verloor ook mede daardoor een belangrijk deel van haar aanhang.151 Bij de parlementsverkiezingen van 1937 werd ze gehalveerd.152
Van Heuven Goedhart over de politiek Van Heuven Goedhart had zich als hoofdredacteur van De Telegraaf al openlijk uitgesproken tegen het falende partijpolitieke systeem, dat zijns inziens de schuld was van het gebrek aan gezag in Nederland.153 Om die reden schaarde hij zich aanvankelijk achter de keuze van Colijn als premier. In het un trok hij die lijn door. De eerste Troonrede onder verantwoordelijkheid van Colijn begroette Van Heuven Goedhart als een programma ‘dat van moed en zekerheid getuigt’. Maar zijn hulde betrof alleen de persoon van de premier, want daags daarop verwees hij de begroting naar de prullenbak met de woorden: ‘Een ontgoochelde begrooting. […] Blijkbaar geen omlijnd plan tot herstel van het evenwicht.’154 De begroting was het resultaat geweest van zorgvuldige politieke onderhandelingen tussen de vijf aan het kabinet deelnemende partijen. Juist daarom ontbrak het aan visie en daadkracht om de problemen in het land op te lossen, oordeelde de hoofdredacteur. Ook de overige begrotingen van Colijn werden op deze wijze onthaald: hij karakteriseerde ze zonder uitzondering als producten van slap beleid, waarbij rekeningen naar de toekomst werden doorgeschoven en lasten op de groeiende groep steeds armer wordende burgers werden afgewenteld.155 ‘Nederland schreeuwt om een leider met een hart,’ schreef hij na de verkiezingsuitslag van mei 1937. ‘Het succes van de nazi’s en fascisten ligt juist daar. Wij komen niet voor de dictatuur op, maar 99
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 100
de democratie moet de waarde van de persoonlijkheid herstellen, anders heeft de democratie haar beste tijd gehad. We hebben niet de intellectueel nodig, maar de man van karakter en leider voor het volk.’156 In zijn analyse zat hij hiermee ogenschijnlijk op dezelfde lijn als de nsb. Hij vond dat de partij een aantal goede elementen bevatte: algemeen belang boven eigen belang, herstel van de band tussen volk en leiders en de nadruk op nationale eenheid.157 Maar Van Heuven Goedhart ontwikkelde zijn ideeën niet aan de hand van bestaande politieke programma’s of partijen, hij hechtte daarvoor te zeer aan de neutraliteit van zijn krant. Dat betekende niet dat hij zelf kleurloos was of geen visie had. Op twee momenten in zijn Utrechtse journalistieke carrière verschenen series artikelen waarin hij zijn best deed om te schetsen hoe hij de samenleving zag, de rol van de daarin opererende politiek en hoe het zijns inziens falende bestuurssysteem het beste kon worden verbeterd. De beschouwingen lieten zich lezen als een samenvatting van alle politiek-maatschappelijke stukken die Van Heuven Goedhart in die jaren publiceerde. De eerste serie verscheen in maart 1935, niet zonder toeval voorafgaande aan de Provinciale Statenverkiezingen van dat jaar, die de nsb zo veel winst opleverden. De tweede serie werd gepubliceerd in maart-april 1938 en werd later gebundeld en uitgegeven onder de titel ‘Een nationale koers!’. ‘Wij leven in een nieuwe tijd,’ zo constateerde Van Heuven Goedhart in maart 1935 en hoewel dat natuurlijk een open deur leek, was de conclusie voor hem verstrekkend. Het veelkoppige partijenstelsel en de verzuiling hadden volgens hem afgedaan: de bewijzen waren het sterk opkomende marxisme ter linker- en het fascisme ter rechterzijde, waartoe hij in Nederland ook de nsb rekende. De redding moest komen van een oplevend nationalisme, als een reactie op dat internationale marxisme en fascisme. Door een nieuw besef van nationaal gevoel, in combinatie met een meer efficiënt politiek systeem, waarin voor minder partijen plaats was, kon de gezagscrisis worden opgelost. In het laatste artikel van de serie riep hij op: ‘Wij hebben één Nederlandsche geschiedenis achter ons, één Nederlandsche werkelijkheid om ons, één Nederlandsche toekomst vóór ons. Daaraan bouwen wij allen […] zonder haarkloverij, zonder haat en zonder leugen, zonder valschheid en zonder terreur.’158 De serie van acht artikelen die tussen 26 maart en 4 april 1938 werd gepubliceerd, was Van Heuven Goedharts afrekening met de kabinetsformatie van mei 1937. Colijn was gedwongen om met een confessioneel kabinet verder te regeren, nadat hij in de daaraan voorafgaande periode ook liberalen onder zijn ministers had gehad. De druk was vooral afkomstig geweest van de Roomsch-Katholieke Staats Partij (rksp). Van Heuven Goedhart was teleurgesteld omdat daarmee de idee van een ‘nationaal kabinet’ was verlaten; en waarschijnlijk ook omdat de Vrijzinnig-Democraten, waarmee hij zich 100
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 101
verwant voelde, niet meer in de regering zaten.159 Anders dan in de eerste serie gebruikte hij zijn pen nu ook voor een ‘frontaanval op de nsb’. De regering faalde daarin zelf, omdat ze door het uitsluiten van andere partijen, anders dan confessionelen, de kans op een nationaal kabinet liet liggen en dus geen vuist kon maken richting nationaalsocialisten. In de volgende publicaties legde Van Heuven Goedhart telkens een partij onder het mes: de rksp was alleen gebonden aan Rome en dus een gevaar voor de volksvrijheid, de sdap was niet constructief en had geen oog voor het volk als geheel en in het protestants-christelijke kamp woedde slechts verdeeldheid. De nsb was een satelliet van Hitler, die het Nederlands belang had verkwanseld voor Duitse belangen. Restte het Nederlandse volk zelf: onder de kop ‘verwende kinderen, dat is het volk van Nederland’ riep hij zijn landgenoten op om zelf verantwoordelijkheid te nemen, niet achter volksmenners als Mussert aan te lopen, maar zich evenmin aan te sluiten bij politici die alleen hun eigen belangen voor ogen hebben.160 In het laatste artikel, ‘De Nieuwe Tijd klopt aan de poorten van de Lage Landen’, hield hij de lezers van het Utrechtsch Nieuwsblad voor te werken aan de wederopbouw van de samenleving, gebaseerd op ‘positieve waarden en waarheden’. De Nederlander diende offers te brengen die de politiek naliet. In barokke stijl oreerde de domineeszoon: ‘Indien de krachten ten goede in ons volk aan het kiemen zijn indien het wáár is – en wij gelooven het met geheel ons hart – dat dit volk nog immer is van vrije en het vaderland en zijn machtige tradities getrouwe Nederlanders, dan zal de golf van herlevend nationalisme die begint aan te rollen de mannen omhoog brengen op wier schouders de hereeniging van de verstrooide kudde niet als een zware taak zal wegen.’ Van Heuven Goedhart geloofde in een beweging van binnenuit, een soort stille democratische revolutionaire vloedgolf. ‘In laatste instantie beslist de geest des volks, die méér is dan alle stelsels.’161 Dat volk moest het politieke stelsel hervormen. De inspiratie daarvoor vond men in de vaderlandse traditie van weerbaarheid en verzet, een sterk christelijk geloof en trouw aan het Oranjehuis. Niet voor niets eindigde het artikel met de Wilhelmus-strofe: ‘De tirannie verdrijven die mij het hert doorwondt.’162 Het verschil tussen de eerste en de tweede serie was dat hij in de laatste openlijk afrekende met de nsb, terwijl dat in 1935 nog niet het geval was; maar hij noemde toen geen enkele partij bij naam. Zijn nationalistische opvattingen en zijn afkeer van de partijpolitiek deelde hij wel met de vroege nsb, maar in tegenstelling tot die beweging zag hij de oorzaak van dat kwaad niet in de democratie zelf. In al zijn artikelen droeg hij varianten aan die op democratische ideeën en soms wat fantasierijke gedachten stoelden. Zo deed hij eens de suggestie om de zittingstijd van de Tweede Kamer terug te brengen tot vier maanden per 101
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 102
jaar en de Eerste Kamer helemaal af te schaffen. Dan zou er minder tijd over zijn voor detaillistische debatten en werd er op hoofdlijnen door de regering bestuurd.163 Hoe onrealistisch ook af en toe, hij hield onverkort vast aan een democratie als oplossing voor alle problemen en hij verwierp om die reden de door de nsb voorgedragen opvatting van een dictatuur.
Respectvol maar afwijzend Van Heuven Goedharts opvattingen en Musserts beweging verhielden zich niet tot elkaar; maar dat stond een respectvolle en open verhouding lange tijd niet in de weg. De Utrechtse journalist hanteerde het principe dat de nsb een legale partij was die in zijn krant, die neutraliteit hoog in het vaandel had staan, een faire behandeling moest krijgen. Toen Mussert per 1 mei 1934 werd ontslagen als ingenieur bij Provinciale Waterstaat, omdat ambtenaren met ingang van 1 januari van dat jaar geen lid mochten zijn van de nsb, haalde de hoofdredacteur fel uit: Mussert was toch een goed vakman, wat had dat te maken met diens politieke opvattingen?164 Omgekeerd kreeg de propagandachef van de nsb een journalistieke draai om de oren, toen bekend werd dat de partij folders uitdeelde bij een Utrechtse lagere school.165 De jurist Van Heuven Goedhart legde zijn lezers uit dat het de nsb haar goed recht was het parlement af te schaffen, als ze daarin de meerderheid zou behalen. En zolang het zover nog niet was zou ze, nu ze na de verkiezingen van 26 april 1935 de vierde partij van het land was geworden, ‘ingeschakeld moeten worden in het verantwoordelijke politieke werk’.166 Eenzelfde verdediging viel het nsb-Senaatslid graaf E. de Marchant et d’Ansembourg ten deel nadat in de Eerste Kamer twijfel rees of hij daar mocht worden toegelaten omdat hij ooit als achttienjarige in Pruisische krijgsdienst was geweest. Van Heuven Goedhart vroeg zich af waarom die afweging eerder niet was gemaakt, toen dezelfde Marchant et d’Ansembourg lid was geweest van Provinciale Staten van Limburg en als burgemeester in Amstenrade had gediend.167 Een week later hekelde hij Mussert, nadat deze het geweld van zijn aanhang verdedigde tijdens de opvoering van een omstreden toneelstuk. Het betrof De beul, waarin de gevolgen van het Hitlerregime aan de kaak werden gesteld.168 Hij vond het laf van de nsb-leider dat deze niet in de Tweede Kamer zitting nam, nadat hij daarin was verkozen bij de verkiezingen van april 1937, waar de nsb overigens de helft van haar aanhang verloor. Maar diezelfde term ‘lafaards’ gebruikte hij voor de tegenstanders van de partij, die haar met een kist symbolisch maar publiekelijk ten grave droegen vanwege die nederlaag.169 Van Heuven Goedhart verloor al vrij snel zijn geloof in de doelen en opvattingen van de nsb. Hij vond de beweging allerminst nationalistisch, zoals ze 102
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 103
deed voorkomen, hij hekelde het geweld dat de partij gebruikte om tegenstanders de mond te snoeren en zag daarin het afbrekende en dus heilloze doel.170 Om die reden achtte hij het laakbaar dat de uitgever van het Utrechtsch Dagblad zijn persen verhuurde voor uitgaven van de nsb. Dat die krant in haar kolommen aanvankelijk van leer trok tegen de nsb, omdat ze zelf de conservatieve Liberale Staatspartij aanhing (de commissarissen van het bedrijf behoorden tot die partij), vond hij hypocriet. Niet ontkend kan worden dat dit gegeven hem in de Utrechtse dagbladstrijd uiteraard goed van pas kwam om de concurrentie weg te zetten: ‘Een publicistische wantoestand.’171 Hij was principieel over de wijze waarop een democratische rechtsstaat diende te functioneren en tegen die achtergrond verdedigde hij zelfs de nsb als hem dat nodig scheen. Er behoorde met die rechtsorde geen loopje te worden genomen als een partij of beweging de overheid niet welgevallig was. Zolang de nsb legaal was, moest ze ook als zodanig worden behandeld. Dus kwam hij ook voor de nsb op als persvrijheid of andere vrijheden in het geding waren: de reden van inbeslagname van Volk en Vaderland in oktober 1935 vond hij verkeerd, omdat de krant niets anders had gedaan dan een als beledigend ervaren karikatuur van Colijn publiceren, die twee jaar eerder al ongestraft in het socialistische blad De Notenkraker had gestaan.172 Wie de nsb wilde bestrijden, waartoe volgens hem veel aanleiding was, moest dat niet doen met de methoden die de partij zelf hanteerde, zoals beledigen, bedreigen of nog erger. In plaats daarvan waren argumenten nodig.173 Hij ging in zijn krant dan ook op die wijze in debat met zijn lezers, die zich al dan niet anoniem, voor de nsb uitspraken. Onder hen waren Rost van Tonningen en mr. S.A. van Lunteren, hoofdredacteuren van respectievelijk het Nationale Dagblad en Volk en Vaderland.174 Persoonlijk had hij tot ver in de jaren dertig respect voor Mussert, die hij als een oprecht iemand van goede trouw beschouwde, zij het dat hij niets van het Nederlandse volk begreep.175 Het feit dat de twee elkaar in Utrecht al jaren kenden, zal in die achting hebben meegespeeld. Maar daarin was hij bepaald niet de enige. Zelfs minister-president Colijn had na afloop van een audiëntie, die hij in augustus 1933 aan Mussert had toegestaan, gezegd dat zijn bezoeker een fatsoenlijk mens was, zij het een dilettant in de politiek.176
103