Besluit Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen MLAV1/1000000350/PISA. BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE NV BASF ANTWERPEN MET BETREKKING TOT EEN ENERGIE- EN STOOMCENTRALE, GELEGEN TE 2040 ANTWERPEN, SCHELDELAAN 600 HAVEN 725, EN OVER DE MELDING VAN INRICHTINGEN VAN DE DERDE KLASSE. De deputatie van de provincie Antwerpen Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Gelet op het besluit van 6 februari 1991 van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning (Vlarem), zoals gewijzigd bij latere besluiten; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (Vlarem II), zoals gewijzigd bij latere besluiten; Gelet op het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, inzonderheid artikel 8; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006 tot vaststelling van nadere regels voor de toepassing van de watertoets, tot aanwijzing van de adviesinstantie en tot vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets; Gelet op de milieuvergunningsaanvraag, op 17 september 2010 ingediend door de nv BASF Antwerpen, gevestigd Scheldelaan 600 te 2040 Antwerpen strekkende tot het bekomen van een milieuvergunning om een energie- en stoomcentrale (incl. demineralisatie) horende bij een chemisch bedrijf (blokveld D500), gelegen te 2040 Antwerpen, Scheldelaan 600 Haven 725, kadastergegevens (afdeling-sectie-perceelnummer) 20-D-14x2, 20-D-14y2, verder te exploiteren na veranderen zodat ze thans zou omvatten: ‒ een stoomcentrale, toegerust met: • 6 stoomketels, waarvoor de toelating tot emissie van CO2 wordt gevraagd: - D6300A met een waterinhoud van 60 m³ en een nominaal thermisch vermogen van 55 MW (39.1.3 – 43.1.3 – 43.3 – 43.4); - D6300B van 60 m³ en 55 MW (39.1.3 – 43.1.3 – 43.3 – 43.4); - D6300C van 60 m³ en 55 MW (39.1.3 – 43.1.3 – 43.3 – 43.4); D6300A, D6300B en D6300C vormen samen één stookinstallatie. - D6400 van 20 m³ en 28 MW (39.1.3 – 43.1.3 – 43.4); - D6500A van 125 m³ en 98 MW (39.1.3 – 43.1.3 – 43.3 – 43.4); - D6500B van 35,6 m³ en 60 MW (39.1.3 – 43.1.3 – 43.3 – 43.4); • een stoomturbine met alternator van 3 MW (12.1.3 – 39.5.1); • een noodstroomdiesel met generator met een elektrisch vermogen 1,8 MW en nominaal vermogen van 663 kW (50%) (12.1.3 - 31.1.3); • 2 luchtcompressoren van 320 kW en 7 airco’s van 38,55 kW (16.3.1.2); • 2 aardgasreduceerstations van 35.000 Nm³/h elk (16.5); • diverse stoomvaten met een totale waterinhoud van 54.000 l (39.2.2); ‒ een demineralisatie-eenheid D550 met: • 4 airco’s van totaal 25,61 kW (16.3.1.2); • opslag van 313.750 kg corrosieve stoffen (17.3.3.3): - zoutzuur in tank B1620A en B van 50 m³ elk; - natronloog in tank B1640 van 50 m³;
Koningin Elisabethlei 22 | 2018 Antwerpen 1 T 03 240 50 11 | F 03 240 57 79
MLAV1/1000000350 nv BASF Antwerpen
- pekel in tank B1660 van 100 m³; stoomvaten (39.2.2): - een voorverwarmer voor het verdunningswater van 492 l; - 2 condensaatkoelers van 897 l elk; werkplaats D530 met opslagplaats D534 met: • de opslag van - 2.000 l gassen (zuurstof, propaan, acetyleen, CO2 en argon) in flessen (16.7.2); - 250 l spuitbussen (16.7.2 - 17.4); - 400 l/kg schadelijke P3-solventen in verplaatsbare recipiënten (17.3.3.3 – 17.3.6.1.b); - 600 l/kg schadelijk P4-antivriesmiddel in verplaatsbare recipiënten (17.3.3.3 - 17.3.7.1); - 7.400 l P4-oliën in verplaatsbare recipiënten (17.3.7.1); een aardgasontspanningsstation D502 met een maximum debiet van 50.000 Nm³/u (16.5); een propyleenovergavestation; •
‒
‒ ‒
Gelet op de melding van volgende klasse 3-inrichtingen: ‒ voor de stoomcentrale: • een gasolietank B6010 van 2.000 l t.b.v. de noodstroomdiesel (17.3.6.1.b); • 3 voedingswatervoorverwarmers met een waterinhoud van elk 750 l bij de stoomketels D6300A, D6300B en D6300C (39.2.1); ‒ een labo (24.4); ‒ voor de werkplaats: • de opslag van 2.250 l diverse gevaarlijke stoffen in kleine verpakkingen (17.4); • metaalbewerkingmachines van 9,52 kW (29.5.2.1.a); Vlaremrubricering volgens aanvrager: 12.1.3 - 16.3.1.2 - 16.5 - 16.7.2 - 17.3.3.3 - 17.3.6.1.b 17.3.7.1 - 17.4 - 29.5.2.1.a - 31.1.3 - 39.1.3 - 39.2.2 - 39.5.1 - 43.1.3 - 43.3 - 43.4; Gelet op het feit dat de eenheid in totaal omvat: ‒ elektriciteitsproductie met een geïnstalleerd totaal elektrisch vermogen van 4,8 MW (12.1.3); ‒ luchtcompressoren en airco’s met een totale geïnstalleerde drijfkracht van 384,16 kW (16.3.1.2); ‒ gasontspanningsstations met een maximum debiet van 120.000 Nm³/h (16.5); ‒ de opslag van maximum • 2.250 l gassen in verplaatsbare recipiënten (16.7.2); • 316.750 kg schadelijke, corrosieve en irriterende stoffen (17.3.3.3); • 2.400 l P3-vloeistoffen (17.3.6.1.b); • 8.000 l P4-vloeistoffen (17.3.7.1); • 2.500 kg of l gevaarlijke stoffen in kleine verpakking (17.4); ‒ een labo (24.4); ‒ inrichtingen voor het mechanisch behandelen van metalen en het vervaardigen van voorwerpen uit metaal met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 9,52 kW (29.5.2.1.a); ‒ een noodstroomdiesel met een nominaal vermogen van 663 kW (50%) (31.1.3); ‒ stoomgeneratoren met een totale waterinhoud van 360.600 l (39.1.3); ‒ stoomvaten, met inbegrip van warmtewisselaars waarvan de primaire ruimte als stoomvat wordt beschouwd, met een totale waterinhoud van 58.536 l (39.2.2); ‒ een turbine met een vermogen van 3 MW (39.5.1); ‒ verbrandingsinrichtingen zonder elektriciteitsproductie met een totaal warmtevermogen van 351 MW (43.1.3); ‒ stookinstallaties met een hoeveelheid vrijkomende warmte > 50 MW: totaal 323 MW (43.3); ‒ verbrandingsinstallaties met een totaal thermisch ingangsvermogen van 352,3 MW waarvoor toelating wordt gevraagd tot de emissie van CO2 (43.4);
2 / 23
MLAV1/1000000350 nv BASF Antwerpen
Gelet op de volgende vergunningstoestand met betrekking tot de exploitatie van de inrichting op de datum van de indiening van de voormelde milieuvergunningsaanvraag: ‒ Besluit nr. 2/57.515 f2 d.d. 14 mei 1992 van de bestendige deputatie houdende vergunning voor een stoomketel op D521 met een termijn verstrijkend op 1 september 2011; ‒ Besluit nr. 2/59.596 d.d. 15 juli 1993 van de bestendige deputatie houdende vergunning tot het verder exploiteren en veranderen van een waterbehandelingseenheid met een termijn verstrijkend op 1 september 2011; ‒ Besluit nr. 2/59.605 f2 d.d. 10 juni 1993 van de bestendige deputatie houdende vergunning tot het oprichten van een propyleenovergavestation met een termijn verstrijkend op 1 september 2011; ‒ Besluit nr MLVER/93-692 d.d. 24 februari 1994 van de bestendige deputatie houdende vergunning tot het aanwenden van PIB-olie in D521 met een termijn verstrijkend op 1 september 2011; ‒ Besluit nr. MLAV1/97-39 d.d. 29 mei 1997 van de bestendige deputatie houdende vergunning van een aardgasontspanningsstation op D500 met een termijn verstrijkend op 1 september 2011; ‒ Besluit nr. MLAV1/03-135 d.d. 31 juli 2003 van de bestendige deputatie houdende vergunning van een stoomketel met een termijn verstrijkend op 1 september 2011; ‒ Besluit nr. MLAV1/04-67 d.d. 23 september 2004 van de bestendige deputatie houdende hervergunning en verandering met een termijn verstrijkend op 1 september 2011; ‒ Besluit nr. MLAV1/05-191 d.d. 10 november 2005 van de bestendige deputatie houdende vergunning van de uitbreiding van de opslagcapaciteit van chemicaliën met een termijn verstrijkend op 1 september 2011; ‒ Besluit nr. MLVER/08-76 d.d. 20 november 2008 van de bestendige deputatie houdende vergunning voor het wijzigen van de broeikasvergunning; Gelet op het feit dat deze aanvraag voor de eerste maal werd ingediend op 27 augustus 2010 en werd vervolledigd op 17 september 2010; op het feit dat op datum van 1 oktober 2010 de milieuvergunningsaanvraag ontvankelijk en volledig werd verklaard; Gelet op de stukken, waarbij wordt geattesteerd dat de milieuvergunningsaanvraag de vereiste publiciteit verkreeg, conform artikel 17 van het Vlarem; Gelet op het verslag van de informatievergadering die gehouden werd op 25 oktober 2010 zoals bedoeld in artikel 18 van het Vlarem; Gelet op het proces-verbaal betreffende het openbaar onderzoek d.d. 30 november 2010 waaruit blijkt dat er noch schriftelijke, noch mondelinge bezwaren en/of opmerkingen werden ingediend; Gelet op het gunstig advies d.d. 30 november 2010 van het college van burgemeester en schepenen van Antwerpen (kenmerk AN2010/519/JV); op volgende elementen uit dit advies: 1. Met deze aanvraag verzoekt BASF Antwerpen nv om een hervergunning van de energie- en stoomcentrale met bijhorende werkplaats, de demineralisatie-eenheid en het aardgasontspanningsstation. 2. BASF wenst dat een bijzondere voorwaarde in verband met het stikstofgehalte, die niet meer relevant is, niet meer wordt opgenomen in de hervergunning vermits een online NOx-meting is geïnstalleerd die het mogelijk maakt de emissies van deze stoomketel permanent op te volgen om te waarborgen dat de emissiegrenswaarde voor NOx gerespecteerd wordt, onafhankelijk van de samenstelling van de brandstofmix. 3. Uit het MER(PRMER-0355-GK van 12/02/2009) blijkt dat de emissies vanuit de vergunde installaties voldoen aan de geldende kwaliteitsnormen en behoeven geen bijkomende milderende maatregelen naast de reeds bestaande zuiveringstechnieken of preventieve maatregelen.
3 / 23
MLAV1/1000000350 nv BASF Antwerpen
4.
5.
6.
Door toepassing van energierecuperatie en een transportnetwerk van thermische energie kan het bedrijf voorzien in ongeveer 85% van haar thermische energiebehoefte. Van de resterende 15% wordt 60% geproduceerd door de verbranding van een aantal productstromen uit haar eigen productieprocessen. Er worden geen wijzigingen of veranderingen doorgevoerd die bijkomende emissies van broeikasgassen tot gevolg hebben. Het bedrijf beschikt over een recent geverifieerd en goedgekeurd CO2-monotoringsplan. Voor de gevraagde exploitatie kunnen we gunstig adviseren vermits de risico's voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens buiten de inrichting veroorzaakt door de gevraagde exploitatie mits naleving van de opgelegde milieuvergunningsvoorwaarden, tot een aanvaardbaar niveau beperkt kunnen worden;
Gelet op het gunstig advies d.d. 30 november 2010 van de stedenbouwkundige ambtenaar van de stad Antwerpen; op volgende elementen uit dit advies: 1. Het eigendom is gelegen in het gewestplan Antwerpen (koninklijk besluit van 3 oktober 1979 en latere wijzigingen). Het eigendom ligt, volgens dit van kracht zijnde gewestplan, in een industriegebied. 2. Op 24 september 1990 werd door het schepencollege van de stad Antwerpen stedenbouwkundige vergunning verleend voor het verbouwen, uitbreiden van het energiebedrijf D500. 3. Gezien het perceel waarop de aanvraag gedaan wordt gelegen is in de industriezone voor de haven, is er geen bezwaar tegen de aanvraag. 4. Uit het voorgaande blijkt dat de aanvraag in overeenstemming is met de bestemming en de voorschriften van het gewestplan. 5. De exploitatie gebeurt in bestaande vergunde gebouwen en constructies; Gelet op het gunstig advies d.d. 8 december 2010 van de afdeling van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE), bevoegd voor Milieuvergunningen (AMV) (kenmerk AMV/A/10/6606); op volgende elementen uit dit advies: 1. Voorliggende aanvraag betreft het verder exploiteren van de energie- en stoomcentrale met bijhorende werkplaats, van de demineralisatie-eenheid en van het aardgasontspanningsstation van BASF Antwerpen nv. 2. Op de betreffende blokvelden bevinden zich diverse transformatoren en batterijen. Deze zijn opgenomen in de site-overkoepelende vergunning van BASF Antwerpen met referentie MLAV1/09-377. 3. De informatie in het aanvraagdossier werd door AMV als onvoldoende beschouwd om een gemotiveerd advies te formuleren. De gegevens in dit verslag zijn gebaseerd op de informatie in het aanvraagdossier, alsook op de aanvullende informatie die door de exploitant tijdens een plaatsbezoek d.d. 1 december 2010 en via mail d.d. 26 november 2010 en d.d. 3 december 2010 bezorgd werd. 4. Energie- en stoomcentrale: a) BASF beschikt over stoomnetten die verschillende producenten en consumenten van stoom met elkaar verbinden. De verschillende stoomnetten verdelen stoom bij verschillende druk: 50, 40, 16, 5 en 1,2 bar. Het grootste gedeelte van de stoom wordt geproduceerd door recuperatie van warmte in inrichtingen met exotherme processen. De restenenergie van het productieproces wordt in stoom omgezet en terug in het net geleverd. Een deel van de resterende stoombehoefte wordt geleverd door de STEG-centrale, een ander gedeelte door de stoomcentrale van het Energiebedrijf. De stoomcentrale bevindt zich op blokveld D500 en omvat zes stoomketels. - Ketel D6500A levert maximaal 120 ton stoom per uur bij 50 bar en 285°C. Het betreft een grote stookinstallatie met een nominaal thermisch vermogen van 98 MW. - Ketel D6500B levert maximaal 70 ton stoom per uur bij 50 bar en 285°C. Het betreft een grote stookinstallatie met een nominaal thermisch vermogen van 60 MW.
4 / 23
MLAV1/1000000350 nv BASF Antwerpen
Ketel D6400 levert maximaal 38 ton stoom per uur bij 40 bar en 280°C. Het betreft een middelgrote stookinstallatie met een nominaal thermisch vermogen van 28 MW. - Ketels D6300A, D6300B en D6300C leveren elk maximaal 75 ton stoom per uur bij 16 bar en 260 à 280°C. De drie ketels vormen samen een grote stookinstallatie. De ketels hebben een nominaal thermisch vermogen van 55 MW elk. b) De ketels D6300 en D6400 betreffen bestaande inrichtingen die dateren van 1975. De ketel D6500A werd vergund via het besluit 2/57.515 f2 d.d. 14 mei 1992 en is te beschouwen als een nieuwe installatie. De ketel D6500B werd vergund via het besluit MLAV1/03-135 d.d. 31 juli 2003 en is tevens te beschouwen als een nieuwe installatie. De emissies van stoomketel D6300 worden continu gemeten. Op deze manier wordt gewaarborgd dat de emissiegrenswaarde voor NOx gerespecteerd wordt, onafhankelijk van de samenstelling van de brandstoffenmix. Er wordt dan ook gevraagd om de bijzondere voorwaarde opgelegd in het besluit MLAV1/04-67 met betrekking tot de beperking van het totale N-gehalte in de brandstoffenmix niet opnieuw op te leggen. c) Vanuit de Demineralisatie-installatie D550 wordt water met de juiste specificaties voor stoomproductie aangevoerd. Dit water, deels nieuw aangemaakt gedemineraliseerd water en deels gerecupereerd condensaat van de verschillende productie-installaties, wordt "suppletiewater" genoemd. Een deel van het suppletiewater wordt afgeleid naar D560, een deel naar D521. Op beide locaties ondergaat het suppletiewater dezelfde behandeling. Om corrosie tegen te gaan wordt het water op een pH van 9 à 9,5 gebracht via dosering met ammoniak. Dit water wordt verder via mechanische ontgassers in ontgassingstanks geleid. Door deze mechanische ontgassers/vernevelaars, wordt het water nog meer op specificatie gebracht. In deze ontgassingstanks wordt stoom toegevoerd (1,2 bar). De tanks worden op overdruk gehouden. De stoom wordt bijgevoerd, deels om de watertemperatuur te behouden/verhogen, deels om nog verder te ontgassen en zo alle, voor de ketelinstallaties schadelijke gassen (zuurstof, stikstof en CO2), uit het water te verwijderen. Het water is hier op de juiste specificatie voor productie van stoom en wordt dan "voedingswater" genoemd. Gekoppeld aan de ontgassingstanks bevinden zich de voorraadtanks in dewelke het voedingswater opgeslagen wordt en van waaruit het verdeeld wordt. Het voedingswater wordt afgenomen voor de productie van 16 bar, 40 bar en 50 bar stoom in de stoomcentrale en voor de productie van recuperatiestoom door productiebedrijven. d) De stoomverdeling van de stoomcentrale D560-D521 wordt opgevat als een cascadesysteem, waarbij het overschot van een hoger stoomdrukniveau overstroomt naar een lager niveau. - Op het hoogste niveau wordt 50 bar stoom geleverd door de stoomketels D6500 A/B en door sommige productiebedrijven, die rechtstreeks op het 50 bar net leveren. Het overschot aan 50 bar stoom wordt via een automatisch regelstation afgevoerd naar de 40 bar stoomcollectoren A6800 A/B op D560. Indien in bedrijf, levert stoomketel D6400 40 bar stoom aan deze collectoren. Vanuit het 50 bar regelstation kan ook rechtstreeks geleverd worden aan de 16 bar stoomcollectoren A6700 A/B, maar dit gebeurt in hoofdzaak via het reduceerstation op blokveld G02. - Vanuit de 40 bar stoomcollectoren A6800 A/B vertrekt men naar het 40 bar stoomnet. Het overschot aan 40 bar stoom wordt dan weer gereduceerd naar het 16 bar stoomniveau op de collectoren A6700 A/B. - De stoomketels D6300 A/B/C leveren 16 bar stoom aan de twee stoomcollectoren A6700 A/B , van waaruit de stoom aan twee netten op het BASF-fabrieksterrein wordt verdeeld. Deze beide collectoren hebben ook een verbinding met een afblaasregelventiel, met een geluidsdemper, via welk in geval van een stoomoverschot op het 16 bar niveau (meest gebruikte stoomnet op BASF) zonder geluidshinder het teveel aan stoom automatisch afgeblazen wordt. - Aangesloten op de 16 bar stoomcollectoren zijn twee regelventielen die op drukmeting vanuit de 4 bar stoomcollectoren A6650 A/B het 4 bar stoomnet op druk houden. -
5 / 23
MLAV1/1000000350 nv BASF Antwerpen
Indien de druk in het 4 bar net te hoog wordt, wordt deze druk geregeld door het overschot op dat drukniveau te reduceren naar het 1,2 bar stoomnet via regelventielen. - Vanuit de 16 bar stoomcollectoren wordt de stoomturbine gevoed, die stoom reduceert van het 16 bar niveau naar het 1,2 bar drukniveau. Indien de turbine op maximum capaciteit staat en nog 1,2 bar stoom wordt gevraagd, zal via de reduceerventielen het tekort aan stoom bijgevoegd worden vanuit de 4 bar stoomcollectoren. - Vanuit de 1,2 bar stoomcollectoren is er ook vertrek naar het 1,2 bar stoomnet en verschillende "utilities" op de stoomcentrale zelf (o.a. de voeding van de ontgassingstanks). Op de 1,2 bar collectoren staat ook een gemeenschappelijke afblaasdemper, die via een drukregelventiel het teveel aan 1,2 bar stoom kan afvoeren, vermits 1,2 bar stoom de laagste trap is en er niet verder kan gereduceerd worden. e) De stoomturbine werd aangevraagd onder rubriek 12.1.3. Aangezien het vermogen beperkt is tot 4,8 MW is rubriek 12.1.2 van toepassing. f) De ketels gebruiken diverse brandstoffen, waaronder aardgas en diverse vloeibare en gasvormige nevenstromen uit de productie-installaties van BASF. - Aardgas wordt ingenomen via de aardgasinnamestations op blokveld B700, waar de druk gereduceerd wordt naar 16 bar. De samenstelling is afhankelijk van de herkomst. Er kan zowel rijk als arm aardgas het bedrijf binnenkomen. Het aardgas doorloopt ter plaatse een aantal procestechnische stappen (filtratie, opwarming, debietsmeting,…) alvorens het in het BASF-aardgasnet gebracht wordt. De innamestations zijn voorzien van de nodige drukreduceringen en veiligheidsafsluiters. Aardgas wordt ingezet op alle stoomketels. - Stookgas afkomstig van G400/cracker en E400 wordt ingezet op alle stoomketels. - STEG-gas afkomstig van de STEG-centrale wordt ingezet op alle stoomketels. - Gasvormige productstromen (C1 tot C4) zoals formaldehyde. Deze brandstoffen bevatten behalve zuurstof géén hetero-atomen (zoals N, S, P,…). Deze brandstoffen worden ingezet op stoomketels D6300 en D6400 - Vloeibare productstromen, namelijk zuiver koolwaterstoffracties zoals PIB-olie en dicarbonzuren, maar ook brandstoffenmix van zuivere en N-houdende koolwaterstoffracties zoals amine- en aniline-olie. Zuivere koolwaterstoffracties worden ingezet op stoomketels D6300, D6400 en D6500A. Brandstoffenmix wordt ingezet op stoomketel D6300. - Op de vloeibare brandstoffen worden op regelmatige basis elementaire analysen uitgevoerd. Uit de balans blijkt dat deze stoffen zijn samengesteld uit de elementen C, H, O of C, H, N, O. g) In het verleden werd tevens stookolie ingezet als brandstof in de stoomcentrale. Stookolie zal niet langer ingezet worden als brandstof voor de stoomcentrale. De vergunde opslag voor stookolie in opslagtanks B6250A/B, B6260 en B6271 wordt niet langer aangevraagd. h) Voor de aanlevering van aardgas aan de stoomcentrale zijn op het blokveld drie aardgasreduceerstations voorzien. Het betreft twee aardgasreduceerstations met een maximum capaciteit van 35.000 Nm³/uur elk ten behoeve van de stoomketels D6300 en D6400 die het aardgas ontspannen van 16 bar naar 4 bar en één reduceerstation D502 met een maximumcapaciteit van 50.000 Nm³/uur ten behoeve van de stoomketels D6500A en D6500B dat het aardgas ontspant van 16 bar naar 5 bar. Het reduceerstation D502 werd in de aanvraag opgenomen als een onafhankelijke eenheid, maar werkt net zoals de twee reduceerstations op D560 ten behoeve van de stoomcentrale. i) Ten behoeve van de noodstroomdiesel met een elektrisch vermogen van 1.800 kW en een nominaal vermogen van 1.326 kW is een bovengrondse tank voorzien met een inhoud van 2.000 liter voor de opslag van gasolie. Uit het beperkt onderzoek van deze houder blijkt dat de opslagplaats niet voldoet aan de bepalingen van Vlarem II. Zo is er onder meer geen inkuiping aanwezig. De nodige aanpassingen zullen uitgevoerd worden opdat voldaan wordt aan de toepasselijke bepalingen van Vlarem II. Demineralisatie-eenheid: -
5.
6 / 23
MLAV1/1000000350 nv BASF Antwerpen
6.
a) Vanaf 2011 zal BASF Antwerpen voor proceswater en gedemineraliseerd water niet langer gebruik maken van drinkwater maar van oppervlaktewater afkomstig uit de Biesbosch. De firma Evides Industriewater heeft in dit kader een milieuvergunning met als referentie MLAV1/09-204 bekomen voor de exploitatie van een inrichting voor de watervoorziening van een chemisch bedrijf op de site van BASF Antwerpen. Het oppervlaktewater zal door Evides voorgefiltreerd worden, alvorens aangeboden te worden aan het Energiebedrijf. b) De demineralisatie-eenheid in gebouw D550 wordt gevoed met fabricatiewater en mogelijk andere waterstromen zoals voorbehandeld procescondensaat, spui ketelwater, enz. Deze waters worden ontzout of gedemineraliseerd en ontdaan van organische componenten door de opeenvolgende behandeling in verschillende fasen: - warmtewisselaars W2002 A/B/C (opwarming tegen warm condensaat); - kationwisselaars C1100-C1170 A/B/C/D/E (de aanwezige kationen worden uitgewisseld met H+-ionen); - scavenger C1200 A/B/C/D (type moleculaire zeef voor de verwijdering van organische componenten); - ontgassers C1300 A/B/C in parallel (uitstrippen van opgeloste CO2); - anionwisselaars C1400 A/B/C/D/E in parallel (de aanwezige anionen worden uitgewisseld met OH--ionen); - mengbedfilter C1500 A/B/C in parallel (gemengd bed anion-kationwisselaar). c) De regeneratie van de ionenwisselaars gebeurt m.b.v. zoutzuur, pekeloplossing en natriumhydroxideoplossing. Deze producten worden opgeslagen in vaste bovengrondse enkelwandige houders: zoutzuur in tanks B1620A en B1620B met een inhoud van 50 m³ elk, natronloog in tank B1640 met een inhoud van 50 m³ en pekel in tank B1660 met een inhoud van 100 m³. De houders zijn uitgerust met een overvulbeveiliging. De houders staan opgesteld op een vloeistofdichte vloer en er is een opvang voorzien om minimaal de inhoud van de grootste tank, namelijk 100 m³ te kunnen opvangen. Om aan de afstandsregels te voldoen zijn de tanks voorzien van een spatscherm. d) Het gedemineraliseerd water wordt verder opgeslagen in drie voorraadtanks met een inhoud van 2 x 4.000 m³ en 1 x 1.600 m³. Deze voorraadtanks worden geïnertiseerd zodat het gedemineraliseerd water geen ionen uit de lucht kan opnemen. Het gedemineraliseerd water wordt verdeeld naar de bedrijven via twee netten. Deze twee netten verschillen in het feit dat een andere minimumkwaliteit gewaarborgd wordt. e) Het condensaat wordt in de bedrijven opgevangen en teruggepompt langs een verzamelleiding naar D550. Daar dit condensaat lichte verontreinigingen zoals ijzer en ammoniak bevat, dient het eerst gezuiverd te worden alvorens het terug ingezet kan worden als gedemineraliseerd water. Het inkomend condensaat wordt na koeling tegen het gereinigd condensaat in de parallel opgestelde warmtewisselaars W2000 A/B door de kaarsenfilters F2100 A/B/C in parallel geleid waar de vaste deeltjes en de aanwezige metalen verwijderd worden. Daarna wordt het condensaat tegen fabricatiewater verder gekoeld in de koeler W2003. Om eventuele zouten en NH4+ te verwijderen loop het condensaat daarna nog door drie parallel opgestelde mengbedfilters C2200 A/B/C. Hierna wordt het gereinigd condensaat aangewend als suppletiewater. f) De vele condensaatstromen, die op de Stoomcentrale ontstaan door het condenseren van de gebruikte stoom, worden veelal gerecupereerd en worden afgevoerd naar de condensaatrecuperatie-installatie. Condensaten van hogere stoomniveaus worden hier aangevoerd en samengebracht in stoomvat B6140B. De stoomfase van dit standgeregeld condensaatvat wordt naar de 1,2 bar stoomcollector gestuurd. Werkplaats: a) De werkplaats D530 is de mechanische werkplaats van het energiebedrijf. De oliën en andere chemicaliën ten behoeve van de werkplaats worden voornamelijk opgeslagen in D534 waar een inkuipingsvolume van meer dan 1 m³ voorzien is. Het betreft de opslag van 1.000 kg solventen en antivriesmiddel (17.3.3), 400 liter ontvlambare vloeistoffen (17.3.6) en 8.000 liter diverse oliën en antivriesmiddel (17.3.7). In de werkplaats zelf worden op diverse
7 / 23
MLAV1/1000000350 nv BASF Antwerpen
7.
locaties gevaarlijke stoffen in kleine verpakkingen (17.4) en spuitbussen (16.7) opgeslagen. Het betreft een maximale opslag van 2.500 liter producten in kleine verpakkingen en 250 liter spuitbussen. b) Bij de werkplaats wordt tevens een opslag aangevraagd van 2.000 liter gassen in flessen. De gassen worden opgeslagen in een open opslagplaats. Het betreft maximaal volgende opslaghoeveelheden: 300 liter zuurstof, 500 liter propaan, 600 liter acetyleen, 500 liter argon, 100 liter argon en CO2. Er kan voldaan worden aan de afstandsregels. Door de exploitatie van stookinstallaties met een hoeveelheid vrijkomende warmte van meer dan 50 MW is de inrichting een IPPC-bedrijf. Voor wat betreft grote stookinstallaties wordt de BREF “Large Combustion Plants” (LCP – juni 2006) in beschouwing genomen. Naast deze BREF zijn er eveneens nog enkele horizontale en verticale BREF’s die relevant zijn voor deze exploitatie. Deze BREF’s zijn de BREF Emissions from storage (juli 2006) en de BREF General Principles of Monitoring (juli 2003). Verder worden volgende Vlaamse BBT-studies in beschouwing genomen: Stookinstallaties en stationaire motoren (mei 2002) en Stoom (energiebesparing in stoomnetwerken) (januari 2008). Volgens de BREF LCP is de belangrijkste vorm van milieu-impact bij grote stookinstallaties de emissies naar de lucht, meer bepaald SO2, NOx, CO, stof en broeikasgassen zoals N2O en CO2. Andere stoffen zoals zware metalen, halogenen en dioxines worden in kleinere hoeveelheden geëmitteerd. Verder leidt het verbrandingsproces ook tot emissies naar water en bodem. De BBT-studie “Stookinstallaties en stationaire motoren” besteed de grootste aandacht aan technieken die betrekking hebben op de vermindering van NOx- en SO2-emissies. Verder wordt ook aandacht geschonken aan emissies naar water en bodem, afval, geluidshinder en energieefficiëntie. a) Bedrijfsmanagement: - BASF Antwerpen is gecertificeerd volgens ISO9000 en ISO14000 en beschikt over een milieuzorgsysteem dat beantwoordt aan de Vlarem-voorwaarden m.b.t. de bedrijfsinterne milieuzorg. - Bij installatiewijzigingen of de bouw van nieuwe installaties worden verschillende procedures doorlopen, van de kick-off tot de nazorgfase, waarbij telkens de relevante milieuaspecten aan bod komen en advies wordt ingewonnen van de milieudienst. Van zodra een wijziging is doorgevoerd worden de emissies opgevolgd volgens het zelfcontroleprogramma, dat uiteindelijk ook leidt tot interne en externe emissierapportering aan het management en de overheid. - Doorheen de levensloop van een installatie wordt met het oog op continue verbetering gezocht naar verdere optimalisaties op het vlak van emissies en het gebruik van energieën en grondstoffen. b) Afvalstoffen (productieafval, ander bedrijfsafval, verpakkingsafval, voorkoming, …): - De verbranding van fossiele brandstoffen is geassocieerd met de productie van een aantal reststoffen en bijproducten. Volgens hun oorsprong kunnen deze resten verdeeld worden in afval dat direct gerelateerd is tot het verbrandingsproces en afval gegenereerd door werking van de installatie. Resten gerelateerd aan het verbrandingsproces zijn vooral van belang bij de verbranding van vloeibare brandstoffen. In de energie- en stoomcentrale worden evenwel enkel zuivere vloeibare stromen verbrand, waardoor volgens de exploitant geen verbrandingsresten ontstaan. - Verder ontstaan ten gevolge van de werking van de installatie kleine hoeveelheden technische afvalstoffen (metaal, kunststof, papier,…). Deze worden op selectieve wijze verzameld en verwerkt, conform de interne procedures van BASF Antwerpen. Voldoende grote hoeveelheden afvalstoffen worden onmiddellijk ter plaatse in gepaste containers of vaten opgeslagen en direct naar een verwerker afgevoerd. Kleinere hoeveelheden afvalstoffen worden naar de chemische opslagplaats gebracht waar ze verzameld en opgeslagen worden tot men aan een verwerker een interessante hoeveelheid kan aanbieden.
8 / 23
MLAV1/1000000350 nv BASF Antwerpen
Op de site van BASF Antwerpen wordt een algemeen afvalbeleid gevoerd dat gebaseerd is op de ladder van Lansink. Hierbij wordt in de eerste plaats maximaal afvalpreventie nagestreefd, om vervolgens pas tot afvalverwerking (met maximale valorisatie) over te gaan en daarbij als allerlaatste optie het afval te laten storten. De laatste jaren werd doorgaans slechts ca. 2% van het afval op de site extern gestort. Jaarlijks wordt ca. 80% van het afval nuttig toegepast. c) Lucht & geur (geleide, diffuse atmosferische emissies, Benchmarking Convenant, …): - Ketel D6500A omvat vier gecombineerde gas/vloeistof branders, die uitgevoerd zijn als ‘lage-NOx’-branders. De ketel D6500B beschikt over één aardgasbrander die is uitgevoerd als ‘lage-NOx‘-brander. Ketel D6400 beschikt over één gecombineerde gas/vloeistofbrander. Deze is niet uitgevoerd als ‘lage-NOx‘-brander. In de ketel D6300 wordt gebruik gemaakt van 16 branders, waarvan 4 branders zijn uitgevoerd als ‘lageNOx‘-branders. - In onderstaande tabel wordt een vergelijking gemaakt tussen de emissiewaarden zoals vooropgesteld in de BREF en de BBT, de emissiegrenswaarden van Vlarem en de milieukwaliteitsnormen. parameter BREF (range) Vlaamse VLAREM milieukwaliteitsJaargem 2009 (mg/Nm³) BBT-studie (mg/Nm³) norm BASF (µg/m³) (mg/Nm³) D6300 – Vloeibare en gasvormige brandstoffen – 165 MWth - 1975 SO2 100-250 (vl) 200-850 (vl) 1.700 (vl) 125 <0,001 5-20 (g) 35 (g) 35 (g) NOx 50-200 (vl) 300-350 (vl) 300 (vl) 200 (uurGW) 80,2 50-100 (g) 300 (g) 300 (g) Stof 5-25 (vl) 50 (vl) 50 (PM10) 3,6 < 5 (g) 5 (g) CO 30-50 (vl) 250 (vl) 10 mg/m³ 6,7 30-100 (g) 250 (g) NH3 < 5 (vl) D6400 – Vloeibare en gasvormige brandstoffen – 28 MWth - 1975 SO2 1.700 (vl) 125 0,8 35 (g) NOx 300 (vl) 200 (uurGW) 96,7 350 (g) Stof 200 (vl) 50 (PM10) 6,7 50 (g) CO 250 (vl) 10 mg/m³ 6,9 250 (g) NH3 D6500A – Vloeibare en gasvormige brandstoffen – 98 MWth – 1992 SO2 100-350 (vl) 200 (vl) 1700 (vl) 125 2,1 5-20 (g) 35 (g) 35 (g) NOx 150-450 (vl) 150 (vl) 300 (vl) 200 (uurGW) 207,6 50-100 (g) 100 (g) 300 (g) Stof 5-30 (vl) 50 (vl) 50 (PM10) 4,5 < 5 (g) 5 (g) CO 30-50 (vl) 175 (vl) 10 mg/m³ 0,9 30-100 (g) 100 (g) NH3 < 5 (vl) D6500B – Gasvormige brandstoffen – 60 MWth – 2003 SO2 5-20 (g) 35 (g) 35 (g) 125 NOx 50-100 (g) 100 (g) 200 (g) 200 (uurGW) 99,2 -
9 / 23
MLAV1/1000000350 nv BASF Antwerpen
parameter
BREF (range) (mg/Nm³)
Stof CO NH3
< 5 (g) 30-100 (g) -
Vlaamse BBT-studie
VLAREM (mg/Nm³) 5 (g) 100 (g) -
milieukwaliteitsnorm (µg/m³) 50 (PM10) 10 mg/m³
Jaargem 2009 BASF (mg/Nm³) 1,4
vl = vloeibare brandstoffen; g = gasvormige brandstoffen (voor de Vlarem-emissiegrenswaarden zijn de grenswaarden vermeld voor andere gassen)
De emissiegrenswaarde die van toepassing is, is afhankelijk van de gestookte brandstof. Wanneer meerdere brandstoffen tegelijk gestookt worden, wordt de emissiegrenswaarde berekend op basis van de verhouding tussen beide brandstoffen in overeenstemming met de bepalingen van art. 5.43.2.1.1 §3 van Vlarem II. - De vuur- en stralingskamers zijn zo ontworpen en gebouwd dat een volledige verbranding gegarandeerd wordt. - De SOx-emissies worden beperkt door het gebruik van laagzwavelige brandstoffen. De emissies van SOx en stof zijn zeer beperkt, waardoor het toepassen van bijkomende secundaire reinigingstechnieken geen BBT is. - De NOx-emissies worden gereduceerd door het toepassen van ‘lage NOx‘-branders op verschillende ketels. De emissies van de stookketels liggen in de range van de BBTgerelateerde emissiewaarden. De emissiegrenswaarde voor NOx voor de ketel D6500B werd via het besluit van de deputatie van de provincieraad van Antwerpen MLAV1/03-135 d.d. 31 juli 2003 waarin vergunning verleend werd tot het exploiteren van deze stoomketel, vastgelegd op 100 mg/Nm³. Deze emissiegrenswaarde is in overeenstemming met de BBT-gerelateerde emissiewaarden zoals bepaald in de BREF LCP en de Vlaamse BBT-studie. De ketel is bovendien ontworpen om deze norm te halen. AMV stelt bijgevolg voor om deze emissiegrenswaarde opnieuw op te leggen. De emissies van stoomketel D6300 worden continu gemeten. De emissies van de overige stoomketels worden periodiek gemeten. d) Geluid en trillingen: Geluid en trillingen worden vaak geproduceerd bij de werking van stookinstallaties. De belangrijkste bronnen van geluid zijn het transport en de behandeling van brandstof, resten en bijproducten, het gebruik van grote pompen en kleppen, koeltechnieken en natuurlijk de ketels, de stoom- en gasturbine of stationaire motor. - De luchtcompressoren worden uitsluitend gebruikt bij problemen met de stroomvoorziening voor de Energiecentrale. In normale bedrijfsomstandigheden zijn ze niet operationeel. Bovendien staan de compressoren opgesteld in een gesloten gebouw. - Bij het ontwerp van de reduceerstations werden de nodige preventieve maatregelen toegepast zoals geluidsdempers op de afblaas en op de reduceerventielen. - Het emissierelevant geluidsvermogenniveau van de installatie bedraagt 114 dB(A). Op basis hiervan werden de geluidsimmissies berekend naar de immissiepunten op 200 m ten westen, noorden en oosten van het industriegebied. De berekende immissieniveaus liggen meer dan 10 dB(A) lager dan het gemeten LA95,1h-niveau van het omgevingsgeluid tijdens de nachtperiode en bij meewind. Dit betekent dat ze niet in belangrijke mate bijdragen tot het omgevingsgeluid. e) Energie (energieverbruik, thermisch, elektrisch, beperking, …): - Via toepassing van maximale energierecuperatie en een uitgebreid netwerk voor het transport van thermische energie, kan BASF ca. 85% van haar thermische energiebehoefte invullen met gerecupereerde energie. Ongeveer 60% van de resterende 15% energiebehoefte wordt gedekt via verbranding van een aantal eigen productstromen met een hoge verbrandingswaarde. Op deze manier wordt gebruik van fossiele brandstoffen beperkt tot slechts 6% van de totale thermische energiebehoefte. - In 2003 trad BASF toe tot het benchmarkingconvenant. Wereldwijde studies toonden aan dat BASF tot de wereldtop behoort. Een energieplan van BASF is in 2004 aan het -
10 / 23
MLAV1/1000000350 nv BASF Antwerpen
Verificatiebureau Benchmarking voorgelegd en goedgekeurd. Dit plan garandeert het verder zetten van inspanningen in verband met een duurzaam gebruik van energie zodat BASF ook in de toekomst tot de wereldtop zal blijven behoren. - Volgende energierecuperatietechnieken worden specifiek toegepast op ketels D6500A, D6500B en D6400: De warmte die ontstaat in de verbrandingskamer wordt ingezet om water in de verdampingsbuizen naar stoom om te zetten en om in de oververhitter deze stoom boven de verzadigingstemperatuur te brengen. De warmte die nog aanwezig is in de rookgassen wordt benut om het voedingswater naar de ketel op te warmen in een economiser. Na deze economiser verlaten de rookgassen via de schouw de ketel. - In ketel D6300 wordt de warmte die ontstaat in de verbrandingskamer ingezet om water in de verdampingsbuizen naar stoom om te zetten en om in de oververhitter deze stoom boven de verzadigingstemperatuur te brengen. De warmte die nog aanwezig is in de rookgassen wordt benut om de verse verbrandingslucht op te warmen in een luchtvoorverwarmer (LUVO). Na deze LUVO verlaten de rookgassen via de schouw de ketel. f) Grondstoffenverbruik: De belangrijkste grondstoffen in het energiebedrijf zijn de brandstoffen voor voeding van de boilers. Door verbranding van een aantal eigen productstromen, wordt het aardgasverbruik beperkt tot gemiddeld 20% van de aangewende brandstoffen. g) Water: - Verbruik Het waterverbruik wordt geraamd op ca. 767 m³/uur vers leidingwater en ca. 426 m³/uur gerecupereerd condensaat. Het condensaat wordt in de bedrijven opgevangen en teruggepompt langs een verzamelleiding naar D550. Daar dit condensaat lichte verontreinigingen, zoals ijzer en ammoniak, bevat, wordt het eerst gezuiverd alvorens het terug ingezet wordt als gedemineraliseerd water. Vanaf 2011 zal BASF Antwerpen voor proceswater en gedemineraliseerd water niet langer gebruik maken van drinkwater maar van oppervlaktewater afkomstig uit de Biesbosch. Water dat gebruikt wordt voor de regeneraties van de ionenuitwisselaars en waarvan de kwaliteit niet of weinig afwijkt van het gebruikte fabricatiewater, wordt opgevangen en terug gebruikt in de productieketen. Voor het koelwater wordt gebruik gemaakt van ca. 160 m³/uur brak kanaalwater. - Lozing BASF Antwerpen beschikt voor de volledige site over een gescheiden opvang- en afvoersysteem voor verontreinigd en niet-verontreinigd hemelwater. Verontreinigd hemelwater wordt afgevoerd naar de bedrijfseigen waterzuivering waar het wordt gereinigd vóór het in de Schelde geloosd wordt. Niet-verontreinigd hemelwater wordt afgeleid naar het koelwatersysteem en wordt zoveel mogelijk ingezet als koelwater. Na gebruik wordt dit hemelwater, samen met de rest van het koelwater, afgevoerd naar de lozingspunten (kanaaldok B3 of Schelde-Rijnkanaal). Het restwater van de installatie omvat de ketelspui van de stoomcentrale (ca. 140 liter/uur), regeneratiewater van de ionenwisselaars in de demineralisatie-eenheid (ca. 90 m³/u) en het potentieel verontreinigd hemelwater dat terecht komt in de inkuiping van de loog-, pekel- en zoutzuurtanks. Het geneutraliseerd regeneratiewater bestaat hoofdzakelijk uit zouten welke afgescheiden worden tijdens de demineralisatie. Deze zouten bevatten mineralen van natuurlijke oorsprong en zijn alom aanwezig in oppervlaktewater dat onderhevig is aan getijden. Andere verontreinigingen komen onder normale omstandigheden niet voor in het regeneratiewater. Het afleiden van de regeneratiestroom naar de biologische waterzuivering is niet opportuun aangezien enerzijds de inerte zoutfractie niet biologisch afbreekbaar is en anderzijds een te hoog zoutgehalte de werking van de biologische zuivering ondermijnt. Gezien de aard, de samenstelling en de hoeveelheden wordt deze stroom bij voorkeur afgeleid naar het koelwatersysteem dat oppervlaktewater met hoge gehalten aan gelijkaardige zouten bevat. Rekening houdend met het grote verschil in gemiddeld debiet (regeneratiewater 90 m³/uur versus koelwater BASF 19.000 m³/uur) is
11 / 23
MLAV1/1000000350 nv BASF Antwerpen
8.
de bijdrage van het regeneratiewater tot de zoutvracht van het koelwater verwaarloosbaar. De samenstelling van het regeneratiewater wordt zowel online (o.a. temperatuur en pH) als via periodieke staalname opgevolgd. De ketelspui van de stoomcentrale en het potentieel verontreinigd hemelwater van de inkuiping wordt rechtstreeks afgevoerd naar de restwaterput van het energiebedrijf. Op deze afloop wordt de pH bewaakt. Het water in de restwaterput wordt in de centrale WZI behandeld. h) Bodem: - De productie-eenheden zijn gebouwd op vloeistofdichte bodemplaten. - Apparaten of leidingen die een mogelijk risico voor de verontreiniging van de omgeving inhouden, worden daarenboven in een aparte inkuiping geplaatst. Op deze wijze kunnen eventuele verontreinigingen (productlekkage, olie, ed.) selectief behandeld worden. - Naast bovenstaande preventieve maatregelen om calamiteiten te vermijden met mogelijke effecten op bodem en grondwater, heeft BASF Antwerpen een periodieke onderzoeksplicht waarbij de kwaliteit van bodem en grondwater wordt gecontroleerd via gerichte staalname en analyses en een evaluatie gebeurt van eventuele calamiteiten, mochten deze zich hebben voorgedaan sedert het vorige onderzoek. Het eventueel vaststellen van een nieuwe bodemverontreiniging is aanleiding tot onmiddellijke sanering. i) Preventieve maatregelen tegen ongevallen: - In het kader van de Seveso-regelgeving beschikt BASF Antwerpen nv over een uitgebreid veiligheidsrapport voor de volledige site. Dit rapport bestaat uit verschillende boekdelen en behandelt achtereenvolgens een algemene beschrijving van de onderneming, de risicoanalyse en het voorkomingbeleid zware ongevallen en noodplanning. - Via het systeem van periodieke audits (zowel interne audits in het kader van het kwaliteit-welzijn-milieu-zorgsysteem, audits vanuit de BASF-groep als audits door de bevoegde overheidsdiensten) wordt de toepassing van het voorkomingbeleid permanent opgevolgd. j) Preventieve maatregelen tegen verontreiniging: - Hiervoor wordt verwezen naar de specifieke maatregelen die vermeld worden in ieder milieucompartiment. - Buiten de algemene en sectorale voorwaarden inzake preventieve maatregelen, die in Vlarem opgelegd zijn, staat in Vlarem I artikel 43ter vermeld dat “alle passende preventieve maatregelen tegen verontreiniging worden getroffen, met name door toepassing van de beste beschikbare technieken”. k) Maatregelen bij abnormale bedrijfsomstandigheden: Artikel 5.4.1.6 van Vlarem II legt ondermeer de volgende maatregelen op: in de inrichting moeten de nodige interventiemiddelen, zoals absorptiemateriaal, overmaatse vaten, beschermingsmiddelen, enz., aanwezig zijn om in geval van lekkages, ondeugdelijke verpakking, morsen, en andere incidenten dadelijk te kunnen ingrijpen om de mogelijke schadelijke gevolgen maximaal te beperken. l) Maatregelen bij stopzetting: - Bij definitieve stillegging van installaties worden deze afgebroken. De bij de afbraak ontstane afvalstromen worden conform de regelgeving terzake afgevoerd naar erkende verwerkers. - De bodem wordt onderworpen aan een oriënterend onderzoek. BASF Antwerpen liet een overkoepelend MER voor haar site opmaken waarin enerzijds in een overkoepelend kadergedeelte het geheel van de effecten van alle BASF-inrichtingen wordt bekeken, en waarin anderzijds ook een verzameling van aparte project-hoofdstukken werd opgenomen voor projecten die in de nabije toekomst dienen uitgebreid en/of hervergund te worden. De energie- en stoomcentrale worden hierin onder module 6 behandeld. Het MER werd op 12 februari 2009 goedgekeurd door de dienst MER. a) Kadergedeelte:
12 / 23
MLAV1/1000000350 nv BASF Antwerpen
-
-
-
-
-
Voor BASF komen volgende rubrieken uit bijlage I bij het besluit van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage in aanmerking: → 2a Thermische centrales en andere verbrandingsinstallaties met een warmtevermogen van ten minste 300 MW → 6 Geïntegreerde chemische installaties → 25 Installaties voor de opslag van aardolie, petrochemische of chemische producten met een capaciteit van 200.000 ton of meer. Volgende rubrieken uit bijlage II komen in aanmerking: → 6a Chemische industrie voor de behandeling van tussenproducten en vervaardiging van chemicaliën → 6d Petrochemische installaties of vervolgfabrieken voor het kraken of vergassen van nafta, gasolie, LPG of andere aardoliefracties met een verwerkingscapaciteit van 500.000 ton per jaar of meer. Lucht: → De bijdrage van BASF aan de jaargemiddelde immissieconcentratie van stikstofdioxide en zwaveldioxide is enkel boven de woonzone Zandvliet belangrijk. Voor beide parameters worden de kwaliteitsdoelstellingen in de omgeving van het bedrijf gerespecteerd. → De bijdrage aan de jaargemiddelde immissieconcentratie van fijn stof is beperkt tot verwaarloosbaar in de omliggende gemeenten. → De bijdrage van BASF is ter hoogte van de woonzones verwaarloosbaar voor CO, ammoniak, benzeen, acrylonitrile, styreen, methanol, isopropanol, cyclohexanon en kobalt. → De bijdrage van BASF aan de verzurende depositie in de omliggende natuurreservaten is t.o.v. de referentiewaarden van het Vlarem II verwaarloosbaar. De bijdrage aan de eutrofiërende depositie is beoordeeld als relevant in het Groot Buitenschoor, De Ruige Heide en het Verdronken Land van Saeftinghe. → De vastgestelde effecten betreffen een vergunde situatie en er wordt voldaan aan alle kwaliteitsdoelstellingen. Naast alle reeds genomen maatregelen worden geen bijkomende maatregelen voorzien. Water: → Gezuiverd afvalwater wordt geloosd in de Schelde. Koelwater wordt onttrokken uit het havendok B3 en voor het grootste deel terug gepompt naar het havendok B3 en het Schelde-Rijn-kanaal. Deze grote hoeveelheden water hebben geen meetbaar effect op het afvoerdebiet van de Schelde of op het waterpeil van deze stroom. Voor het Schelde-Rijnkanaal betekent het nettoverlies van water via de atmosfeer, dat minder zoet water vanuit Nederland moet verpompt worden om verzilting van de Oosterschelde tegen te gaan. → Berekening van de globale bijdrage van de BASF emissies toont aan dat er enkel een beperkte bijdrage is voor fluoriden. De basismilieukwaliteitsnorm voor fluoriden in de Schelde wordt echter ruimschoots gerespecteerd. → Er zijn geen bijkomende milderende maatregelen nodig. Bodem en grondwater: → Effecten op de pedologie en de geologie als gevolg van een aantal potentiële ingrepen zijn alle op schaal van de BASF-site verwaarloosbaar. Op schaal van de BASF-site blijft het bestaande kwaliteitsniveau behouden. Er zijn geen effecten op het milieu die niet onder controle zijn. → Er zijn geen milderende maatregelen nodig. Geluid: De geluidsmetingen en -berekeningen wijzen op een niet-tonaal en regelmatig achtergrondgeluid waar BASF zeker een bijdrage levert maar waar deze bijdrage moeilijk
13 / 23
MLAV1/1000000350 nv BASF Antwerpen
kan geïsoleerd worden van andere belangrijke bronnen voor geluid (verkeer, de rest van de haven, scheepvaart). - Verkeer: BASF blijkt zowel op vlak van personenverkeer als op vlak van goederen vanuit mobiliteitsoogpunt duurzaam. Naar de toekomst wenst BASF een nog duurzamere modal shift te verwezenlijken door uitbouw van een nieuwe kombiterminal waardoor het aandeel vrachtverkeer over de weg nog zal dalen. - Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie: BASF sluit als complex aan bij de rest van de Antwerpse haven en maakt reeds geruime tijd deel uit van het landschap. De voorzien hervergunningen en beperkte uitbreiding van de capaciteit zullen geen significant negatief effect uitoefenen op het landschap, het bouwkundig erfgoed en archeologisch patrimonium. Er zijn geen milderende maatregelen van toepassing. - Licht: → De verlichting die zichtbaar is in Zandvliet, heeft geen relevante hinder of effecten. → Op het terrein zijn verschillende fakkels aanwezig. De meeste zijn beperkt in hoogte en zodanig geconstrueerd dat bij normale werking geen vlam zichtbaar is. Bij een beperkt aantal fakkels is in geval van storingen en opstart- of stillegsituaties wel een duidelijke vlam waarneembaar. Vooral de fakkel van de steamcracker kan aanleiding geven tot licht- en geluidshinder in de omgeving. De fakkel is echter een belangrijk sluitstuk van het veiligheidsconcept van de steamcracker. → De algemene verlichting is noodzakelijk vanuit veiligheidsoogpunt en kan niet verder verminderd worden. - Afval: → Bij de werking van de diverse installaties op het BASF-terrein ontstaan diverse nevenproducten. Een aantal van de nevenproducten wordt op het bedrijfsterrein ingezet of verbruikt zodat zij het bedrijf niet verlaten als een afvalstof. → Voor nieuwe installaties wordt gezocht naar een minimale productie van nevenstromen. Voor onvermijdelijke stromen wordt tijdens de planningsfase van nieuwe installaties naar een verwerkingswijze gezocht die zo verantwoord mogelijk is, zowel op het ecologische als op het economische vlak. Daarbij wordt onderzocht of de nevenstroom kan gerecycleerd worden in de productie-installatie zelf, of eventueel kan ingezet worden in andere installaties op het bedrijfsterrein of daarbuiten. b) Energie- en stoomcentrale: Voor de energie- en stoomcentrale is categorie 2a uit de lijst van bijlage I bij het besluit van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage van toepassing, met name “Thermische centrales en andere verbrandingsinstallaties met een warmtevermogen van ten minste 300 MW”. - Lucht: → De installatie omvat vier relevante, geleide emissiepunten. De gemeten waarden voor de emissiepunten van de inrichting beantwoorden, na verrekening van de volgens de sectorale voorwaarden vereiste nauwkeurigheid, aan de door Vlarem II of door de milieuvergunning voorgeschreven emissiegrenswaarden. → Uit de verspreidingsberekeningen in het kadergedeelte blijkt dat de parameters NO2, SO2 en fijn stof een relevante en/of belangrijke bijdrage in de omgeving veroorzaken. Volgens de methodologie vastgelegd in het kadergedeelte, wordt voor deze parameters onderzocht of dit project een betekenisvolle bijdrage levert tot deze milieu-impact. Voor stof en SO2 worden de emissies als niet relevant beschouwd voor de uitvoering van verspreidingsberekeningen. De parameter NO2 werd geselecteerd als een relevante parameter voor bijkomende analyse. Voor NO2 is de bijdrage van het bedrijf in geen enkele receptor groter dan de kwaliteitsdoelstelling, is de bijdrage van het bedrijf in alle beschouwde woonzones verwaarloosbaar voor de jaargemiddelde concentratie en beperkt tot verwaarloosbaar voor de 99,8ste percentiel
14 / 23
MLAV1/1000000350 nv BASF Antwerpen
9.
van de dagwaarden. Ter hoogte van het pluimmaximum is de bijdrage van het bedrijf beperkt voor de jaargemiddelde concentratie en relevant voor de 99,8ste percentiel van de dagwaarden. → De emissies vanuit de verschillende vergunde installaties voldoen aan de geldende kwaliteitsnormen en behoeven dus geen bijkomende milderende maatregelen, naast de reeds bestaande zuiveringstechnische of preventieve maatregelen. - Water: Het restwater van de stoomcentrale/demineralisatie wordt via de restwaterput naar de WZI geleid (ongeveer 74 m³/uur). De bijdrage van de restwaters uit deze productieeenheid aan het totaal van de behandelde afvalwaters bedraagt 5,4%. De belangrijkste componenten in de restwaters vanuit de productie-eenheid zijn metalen, afkomstig van de demineralisatie van drinkwater (extern aangeleverd) en oppervlaktewater (ontnomen uit kanaaldok B3). - Bodem- en grondwater: Alle installatieonderdelen die bodembedreigende stoffen bevatten zijn gebouw op een vloeistofdichte bodem, die afvoert naar een restwaterput. Er zijn een ganse reeks van bodembeschermende maatregelen van kracht. Bijkomende milderende maatregelen zijn niet nodig. - Geluid: Het emissierelevant geluidsvermogenniveau van de installatie bedraagt 114 dB(A). Op basis hiervan werden de geluidsimmissies berekend naar de immissiepunten op 200 m ten westen, noorden en oosten van het industriegebied. De berekende immissieniveaus liggen meer dan 10 dB(A) lager dan het gemeten LA95,1h-niveau van het omgevingsgeluid tijdens de nachtperiode en bij meewind. Dit betekent dat ze niet in belangrijke mate bijdragen tot het omgevingsgeluid. Rekening houdend met de effecten naar de omgeving zijn milderende maatregelen niet zinvol in de huidige situatie. Bovendien worden de geluidsemissies niet door één enkele individuele bron met beperkte afmetingen bepaald maar door het geheel van installaties. Dit maakt een betekenisvolle en haalbare reductie van de geluidsemissies zeker niet evident. De inrichting ligt is gelegen op een afstand van ongeveer 1.050 m van het VEN-gebied “De Slikken en schorren langsheen de Schelde”, op een afstand van ongeveer 900 m van het Habitatrichtlijngebied “Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent” en op een afstand van ongeveer 700 m van het Vogelrichtlijngebied “Schorren en polders van de Beneden-Schelde. Er is geen subadvies door het Agentschap Natuur en Bos uitgebracht. Het advies wordt geacht gunstig te zijn;
Gelet op het gunstig advies d.d. 1 december 2010 van de afdeling van de Vlaamse Milieumaatschappij, bevoegd voor het lozen van afvalwater en de emissie van afvalgassen in de atmosfeer (VMM) (kenmerk BH/ih/AELT/34735/436); op volgende elementen uit dit advies: 1. De stoomcentrale bestaat uit zes stoomketels: 3x 55 MW, 28 MW, 98 MW en 60 MW. Het betreffen bestaande (155 MW) en nieuwe (98 MW, 60 MW) grote installaties en bestaande middelgrote installatie (28 MW). De branders worden gestookt met aardgas en met diverse uit de productieprocessen gerecupereerde nevenstromen. De uit de productieprocessen gerecupereerde stromen kunnen vloeibaar of gasvormig zijn. De processtromen zijn vrij van zwavel. Zware stookolie wordt niet meer ingezet. 2. De thermische energiebehoefte in het bedrijf word grotendeels (85%) gerecupereerd uit exotherme productieprocessen. Daarnaast kunnen productstromen met een hoge verbrandingswarmte ingezet in de eigen energieproductie (9%) en dient dus slechts 6% van de stoom- en energieproductie gerealiseerd te worden met fossiele brandstoffen (aardgas). 3. In het MER gevoegd bij de milieuvergunningsaanvraag worden de emissies van de stoom- en energiecentrale berekend en wordt via modellering (dispersieberekening) de impact ervan op de luchtkwaliteit in de omgeving en in de omliggende woongebieden ingeschat.
15 / 23
MLAV1/1000000350 nv BASF Antwerpen
4.
5.
6.
7.
Op basis van de gebruikte brandstoffen (aardgas, zwavelvrij vloeibare en gasvormige procesnevenstromen) en de resultaten van emissiemetingen kan gesteld dat enkel NOx, als relevante parameter dient te worden weerhouden. Op jaarbasis bedraagt de NOx-uitstoot van de stoom- en energiecentrale grootteorde 135 ton (cfr MER). In het Milieujaarverslag 2008 werd voor de Energiecentrale een NOx-emissie grootteorde 185 ton vermeld. De NOx-uitstoot van de totale BASF-vestiging bedroeg gemiddeld ca. 2.000 ton per jaar in de periode 2005-2009. Het aandeel van de Energiecentrale kan dus op minder dan 10% geschat worden. De in het MER vermelde emissieconcentraties tonen aan dat de toepasselijke emissiegrenswaarden voor middelgrote en grote stookinstallaties kunnen gerespecteerd worden. De berekende jaargemiddelde immissiebijdragen in de omliggende woongebieden kunnen als verwaarloosbaar (< 1% van de luchtkwaliteitsdoelstelling) beoordeeld worden. De piekimmissies (99,8 pecentiel) kunnen als aanvaardbaar geëvalueerd worden. De immissiebijdragen in de woonzones bedragen minder dan 5 mg/m3 en zullen bezwaarlijk aanleiding geven tot een overschrijding van de overeenkomstige immissiegrenswaarde (220 mg/m3 als 99,8 percentiel). Gelet op enerzijds de aanwezigheid van ‘low NOx‘-branders en het gebruik van aardgas en andere zwavelvrije vloeibare en gasvormige processtromen en anderzijds de hoogte – nl. 30, 35 en 80 meter – van de schoorstenen van de stoomketels mag gesteld worden dat de best beschikbare technieken worden aangewend om de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen, i.h.b. NOx, maximaal te beperken respectievelijk een goede verspreiding van de rookgassen te verzekeren;
Gelet op het gunstig advies d.d. 24 november 2010 van de afdeling van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE), bevoegd voor Luchtverontreiniging (ALHRMG) (kenmerk LNE/LHRMG/JVD/ 514); op volgende elementen uit dit advies: 1. Overeenkomstig artikel 5, §9 van Titel I van het VLAREM heeft de exploitant bij de vergunningsaanvraag een door het Verificatiebureau Benchmarking Vlaanderen (VBBV) geverifieerd en door de afdeling bevoegd voor luchtverontreiniging (in concreto betekent dit onze afdeling) op 4 februari 2010 goedgekeurd initieel monitoringplan 2010 toegevoegd; Gelet op het gunstig advies d.d. 24 november 2010 van het Vlaams Energieagentschap (VEA); op volgende elementen uit dit advies: 1. Nv BASF Antwerpen valt onder het toepassingsgebied van het Besluit Energieplanning, dat de omzetting inhoudt van de bepalingen van de Europese IPPC-richtlijn m.b.t. de energieefficiëntie. Wij gaan er dan ook van uit dat de nv BASF Antwerpen op doelmatige wijze energie gebruikt indien het voldoet aan de bepalingen van het Besluit Energieplanning. 2. Nv BASF Antwerpen is toegetreden tot het Benchmarkingconvenant en beschikt over een goedgekeurd energieplan. De veranderingen die met deze milieuvergunningsaanvraag worden aangevraagd, zijn niet relevant voor het energiegebruik. Een energiestudie is dus niet vereist; Gelet op het feit dat in het kader van eventuele grensoverschrijdende hinder aan de provincie Noord-Brabant (Nederland) en aan de provincie Zeeland (Nederland) een aanvraagdossier werd overgemaakt; dat de provincie Noord-Brabant met hun schrijven van 18 november 2010 meedeelt dat er geen opmerkingen zijn; dat vanwege de provincie Zeeland geen reactie werd ontvangen; Gelet op het horen van mevrouw E. Paredis, hoofd van de milieudienst van BASF, en de heer G. De Cock, asset manager door de Provinciale Milieuvergunningscommissie d.d. 14 december 2010; Gelet op het gunstig advies d.d. 14 december 2010 van de Provinciale Milieuvergunningscommissie (PMVC); op volgende elementen uit dit advies: 1. Horen van partijen – Mevrouw E. Paredis, hoofd van de milieudienst van BASF, en de heer G. De Cock, asset manager, worden gehoord namens de exploitant.
16 / 23
MLAV1/1000000350 nv BASF Antwerpen
De voorzitter vraagt of de omschrijving en rubrieken, zoals geformuleerd in het advies van de AMV, overgenomen kan worden. • Mevrouw Paredis verklaart zich hiermee akkoord, mits rubriek 43.4 ook vermeld wordt bij de noodstroomdiesel. Mevrouw Paredis merkt op dat het voor de exploitant belangrijk is dat er in het voorwerp van de aanvraag vermeld wordt dat D6300A, D6300B en D6300C samen één bestaande stookinstallatie vormen. Deze vermelding werd door de AMV opgenomen in haar advies. – De voorzitter deelt mee dat de adviezen gunstig zijn en overloopt de bijzondere voorwaarde. • Mevrouw Paredis bevestigt dat de bijzondere voorwaarde uit het advies van de AMV opgenomen is in de huidige vergunning. Ze merkt hierbij het volgende op: stoomketel D6500B werkt als back-up van de STEG-centrale en heeft dus een beperkt aantal bedrijfsuren (gemiddeld een 2.000-tal uren per jaar). Deze stoomketel werkte vroeger enkel op aardgas, maar is nu ook aangesloten op het stookgasnet. Hierdoor liggen de emissies iets hoger en is een emissiegrenswaarde van 100 mg/Nm³ voor de parameter NOx maar nipt haalbaar. Dit blijkt ook uit de bijgevoegde tabellen uit het advies van de AMV. Op jaarbasis is er wel maar een kleine NOx-vracht (4 ton/jaar). Omwille van de gewijzigde situatie, vraagt de exploitant om de Vlaremnorm van 200 mg/Nm³ te hanteren en de bijzondere voorwaarde niet op te leggen. • Op vraag van de AMV licht mevrouw Paredis toe dat er nog geen meldingsplichtige overschrijdingen geweest zijn en dat de analyseresultaten schommelen rond 100 mg/Nm³. De overschrijdingen vallen nog binnen de 30% meetfout. • Een deskundige vraagt of het stookgas een hogere calorische waarde heeft dan aardgas. • De heer De Cock antwoordt dat de calorische waarde vergelijkbaar is. Het stookgas bevat een grotere fractie waterstof en geen stikstofhoudende componenten. • Mevrouw Paredis haalt aan dat dit zich uit in de Vlaremregelgeving waarin een verschil gemaakt wordt tussen aardgas en stookgas. • De AMV merkt op dat een norm van 100 mg/Nm³ in overeenstemming is met de BREF. • Mevrouw Paredis bevestigt dat dit inderdaad de bovenste BREF range is, maar dat er ook rekening gehouden dient te worden met gemiddelde waarden. Het betreft een back-up ketel die vaak moet opstarten. • Een deskundige vraagt waarom de betreffende bijzondere voorwaarde destijds opgelegd is. • Mevrouw Paredis antwoordt dat het destijds de bedoeling was om enkel met aardgas te stoken. – Een deskundige vraagt of de inrichting over voldoende CO2-emissierechten beschikt. • Mevrouw Paredis antwoordt dat het bedrijf momenteel over voldoende CO2emissierechten beschikt. Na 2012 dient dit mogelijk uitgebreid te worden. Dit wordt eerst bekeken binnen de BASF-groep. • De VMM vraagt of de totale CO2-balans van het bedrijf daalt. • Mevrouw Paredis antwoordt dat BASF permanent inspanningen doet om de broeikasgassen zoveel mogelijk te reduceren. De productie van broeikasgassen daalt ten gevolge van een daling van de lachgasemissie. Op het vlak van CO2 blijft de emissie eerder constant. – Mevrouw Paredis heeft nog een aantal opmerkingen bij het advies van de AMV: • In het advies van de AMV werden verkeerde perceelnummers opgenomen. De correcte perceelnummers zijn op afdeling 20, sectie D, perceelnummers 14x2 en 14y2. • In de bespreking van het MER wordt onder het puntje ‘lucht’ gesteld dat de bijdrage aan de eutrofiërende depositie is beoordeeld als relevant in het Groot Buitenschoor, De Ruige Heide en het Verdronken Land van Saeftinghe. Dit is volgens mevrouw Paredis niet correct. Zij heeft teruggevonden in het MER dat de bijdrage van BASF verwaarloosbaar is. De AMV antwoordt dat zij dit zal nakijken. 2. Omschrijving en rubrieken –
17 / 23
MLAV1/1000000350 nv BASF Antwerpen
De PMVC stelt voor om de omschrijving en rubrieken over te nemen uit het advies van de AMV. De vertegenwoordiger van de exploitant heeft hier geen bezwaar tegen. – De PMVC vestigt er de aandacht op dat in het besluit de correcte kadasterpercelen dienen opgenomen te worden, nl. afdeling 20, sectie D, perceelnummers 14x2 en 14y2. Stedenbouwkundige verenigbaarheid – De inrichting is volgens het gewestplan Antwerpen gelegen in een industriegebied. De aanvraag is in overeenstemming met de bestemming en de voorschriften van het gewestplan. De exploitatie gebeurt in bestaande vergunde gebouwen en constructies. Het advies van de stedenbouwkundig ambtenaar van de stad Antwerpen is bijgevolg gunstig. De PMVC stelt vast dat de aanvraag stedenbouwkundig verenigbaar is. Openbaar onderzoek – bezwaren – Er werden geen bezwaren ingediend. – De informatievergadering werd gehouden op 25 oktober 2010. Milieutechnische evaluatie – Het advies van de provincie Zeeland werd niet ontvangen. – De overige adviezen zijn gunstig. – De PMVC volgt de gunstige adviezen. Watertoets – Uit de toepassing van de beoordelingsschema’s m.b.t. de watertoets blijkt dat de gevraagde activiteiten van die aard zijn dat ze niet relevant zijn voor wat betreft de invloed op het watersysteem, zodanig dat geen bijkomend wateradvies vereist is, en dat derhalve de aanvraag voldoet aan de in artikel 5 opgesomde doelstellingen van het decreet integraal waterbeleid. Termijn – De vergunning kan verleend worden voor een termijn van 20 jaar vanaf beslissingsdatum met een termijn voor ingebruikname van 3 jaar. – Er kan akte genomen worden van de gemelde klasse 3–inrichtingen. – De lopende vergunningen dienen opgeheven te worden vanaf de datum van de realisatie van de veranderingen. Voorwaarden a. Algemene voorwaarden - Algemeen: hoofdstukken 4.1 (algemene voorschriften), 4.6 (licht), 4.7 (beheersing van asbest) en 4.9 (energieplanning) - Lucht: hoofdstukken 4.4 (beheersing van luchtverontreiniging) en 4.10 (emissies van broeikasgassen) - Geluid: hoofdstuk 4.5 (beheersing van geluidshinder) b. Sectorale voorwaarden - Elektriciteit: hoofdstuk 5.12 - Gassen – gemeenschappelijke bepalingen: afdeling 5.16.1 - Installaties voor het fysisch behandelen van gassen: afdeling 5.16.3 - Gassen – opslagplaatsen in verplaatsbare recipiënten: afdeling 5.16.5 - Opslag van gevaarlijke producten – algemene bepalingen: afdeling 5.17.1 - Opslag van gevaarlijke vloeistoffen in bovengrondse houders: afdeling 5.17.3 - Metalen: hoofdstuk 5.29 - Motoren met inwendige verbranding: hoofdstuk 5.31 - Stoomtoestellen: hoofdstuk 5.39 - Niet in rubriek 2 en 28 begrepen verbrandingsinrichtingen – algemene bepalingen en immissiecontroleprocedures: afdelingen 5.43.1 en 5.43.4 - Grote stookinstallaties: subafdeling 5.43.2.1 - Middelgrote stookinstallaties: subafdeling 5.43.2.2 - Gasturbines en stoom- en gasturbineinstallaties: afdeling 5.43.3 c. Bijzondere voorwaarden Volgende bijzondere voorwaarde wordt voorgesteld door de AMV: –
3.
4. 5.
6.
7.
8.
18 / 23
MLAV1/1000000350 nv BASF Antwerpen
In afwijking van de algemene en sectorale voorwaarden van Vlarem II geldt voor de stoomketel D6500B een emissiegrenswaarde van 100 mg/Nm³ voor de parameter NOx. Gelet op het feit dat stookketel D6500B als back-up van de STEG-centrale dient en dus een beperkt aantal bedrijfsuren heeft en gelet op het feit dat deze stoomketel niet enkel meer op aardgas draait, maar ook aangesloten is op het stookgasnet, waardoor de emissies iets hoger liggen, stelt de PMVC voor om voor de parameter NOx een norm toe te staan van 120 mg/Nm³. De bijzondere voorwaarde kan dan als volgt opgelegd worden: - In afwijking van de algemene en sectorale voorwaarden van Vlarem II geldt voor de stoomketel D6500B een emissiegrenswaarde van 120 mg/Nm³ voor de parameter NOx. De PMVC stelt voor om bovenstaande motivering voor de emissiegrenswaarde voor de parameter NOx op te nemen in de overwegingen van het besluit; -
Gelet op de ligging van de inrichting in een industriegebied van het gewestplan Antwerpen; Overwegende dat gesteld kan worden dat de exploitatie van de inrichting, die het voorwerp van de voormelde milieuvergunningsaanvraag uitmaakt, verenigbaar is met voormelde ruimtelijke en stedenbouwkundige voorschriften; Overwegende dat voor de evaluatie van de elementen die de aanvrager heeft aangebracht tijdens het horen door de PMVC, kan verwezen worden naar het advies van de PMVC; Overwegende dat de gunstige adviezen in aanmerking worden genomen; Overwegende dat stookketel D6500B als back-up van de STEG-centrale dient en dus een beperkt aantal bedrijfsuren heeft; dat deze stoomketel niet enkel meer op aardgas draait, maar ook aangesloten is op het stookgasnet, waardoor de emissies iets hoger liggen; dat daarom voor parameter NOx een norm toegestaan wordt van 120 mg/Nm³; Overwegende dat uit de toepassing van de in artikel 3 §1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006 vermelde beoordelingsschema’s blijkt dat de gevraagde activiteiten van die aard zijn dat ze niet relevant zijn voor wat betreft invloed op het watersysteem; dat derhalve de aanvraag voldoet aan de in artikel 5 opgesomde doelstellingen van het decreet integraal waterbeleid van 18 juli 2003; Overwegende dat gesteld kan worden dat de risico’s voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens buiten de inrichting veroorzaakt door de gevraagde exploitatie mits naleving van de in onderhavig besluit opgelegde milieuvergunningsvoorwaarden tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt; Overwegende dat er bijgevolg aanleiding toe bestaat de gevraagde vergunning volledig toe te staan voor een termijn verstrijkend op 13 januari 2031; B E S L U I T: ARTIKEL 1 - Voorwerp §1 Aan de nv BASF Antwerpen, gevestigd Scheldelaan 600 te 2040 Antwerpen wordt onder de voorwaarden bepaald in onderhavig besluit vergunning verleend om een energie- en stoomcentrale (incl. demineralisatie) horende bij een chemisch bedrijf (blokveld D500), gelegen te 2040 Antwerpen, Scheldelaan 600 Haven 725, kadastergegevens (afdeling-sectie-perceelnummer) 20-D-14x2, 20-D-14y2 verder te exploiteren na veranderen zodat ze thans zou omvatten:
19 / 23
MLAV1/1000000350 nv BASF Antwerpen
‒
‒
‒
een stoomcentrale, toegerust met: • 6 stoomketels, waarvoor de toelating tot emissie van CO2 wordt verleend (39.1.3 – 43.1.3 – 43.4): - D6300A met een waterinhoud van 60 m³ en een nominaal thermisch vermogen van 55 MW (tevens 43.3); - D6300B met een waterinhoud van 60 m³ en een nominaal thermisch vermogen van 55 MW (tevens 43.3); - D6300C met een waterinhoud van 60 m³ en een nominaal thermisch vermogen van 55 MW (tevens 43.3); D6300A, D6300B en D6300C vormen samen één bestaande stookinstallatie. - D6400 met een waterinhoud van 20 m³ en een nominaal thermisch vermogen van 28 MW; - D6500A met een waterinhoud van 125 m³ en een nominaal thermisch vermogen van 98 MW (tevens 43.3); - D6500B met een waterinhoud van 35,6 m³ en een nominaal thermisch vermogen van 60 MW (tevens 43.3); • een stoomturbine met een alternator met een geïnstalleerd elektrisch vermogen van 3 MW (12.1.2 – 39.5.1); • een noodstroomdiesel met generator met een elektrisch vermogen van 1,8 MW en een nominaal vermogen van 663 kW (50%) (12.1.2 - 31.1.3 – 43.4); • 2 luchtcompressoren met een totaal geïnstalleerde drijfkracht van 320 kW en 7 airco’s met een totaal geïnstalleerde drijfkracht van 38,55 kW (16.3.1.2); • 2 aardgasreduceerstations met een maximum debiet van 35.000 Nm³/h elk en 1 aardgasontspanningsstation D502 met een maximum debiet van 50.000 Nm³/h (16.5); • 3 voedingswatervoorverwarmers met een waterinhoud van 750 liter elk bij de stoomketels D6300A, D6300B en D6300C en diverse stoomvaten met een totale waterinhoud van 54.000 liter (39.2.2); een demineralisatie-eenheid D550 met: • 4 airco’s van totaal 25,61 kW (16.3.1.2); • opslag van 313.750 kg corrosieve stoffen (17.3.3.3): - zoutzuur in tank B1620A en B1620B met een inhoud van 50 m³ elk; - natronloog in tank B1640 met een inhoud van 50 m³; - pekel in tank B1660 met een inhoud van 100 m³; • stoomvaten (39.2.2): - een voorverwarmer voor het verdunningswater met een waterinhoud van 492 liter; - 2 condensaatkoelers met een waterinhoud van 897 liter elk; werkplaats D530 met opslagplaats D534 met: • de opslag van - 2.000 liter gassen (zuurstof, propaan, acetyleen, CO2 en argon) in flessen en 250 liter spuitbussen (16.7.2); - 1.000 kg schadelijke producten in verplaatsbare recipiënten (17.3.3.3 waarvan 400 liter tevens 17.3.6.1.b en 600 liter tevens 17.3.7.1)
Akte wordt genomen van volgende klasse 3-inrichtingen: ‒ voor de stoomcentrale: • een gasolietank B6010 van 2.000 liter t.b.v. de noodstroomdiesel (17.3.6.1.b); ‒ een labo (24.4); ‒ voor de werkplaats: • de opslag van 400 liter schadelijke P3-solventen in verplaatsbare recipiënten (17.3.6.1.b – ook ingedeeld in 17.3.3.3); • de opslag van 600 liter schadelijk P4-antivriesmiddel en 7.400 liter P4-oliën in verplaatsbare recipiënten en (17.3.7. waarvan 600 liter tevens 17.3.3.3);
20 / 23
MLAV1/1000000350 nv BASF Antwerpen
• •
de opslag van 2.500 liter diverse gevaarlijke stoffen in kleine verpakkingen waarvan 250 liter in spuitbussen (17.4); metaalbewerkingmachines met een totaal geïnstalleerde drijfkracht van 9,52 kW (29.5.2.1.a);
Vlaremrubricering: 12.1.2 – 16.3.1.2 – 16.5 – 16.7.2 - 17.3.3.3 – 17.3.6.1.b – 17.3.7.1 – 17.4 24.4 – 29.5.2.1.a - 31.1.3 - 39.1.3 – 39.2.2 - 39.5.1 - 43.1.3 – 43.3 - 43.4 De eenheid omvat in totaal: ‒ inrichtingen voor elektriciteitsproductie met een geïnstalleerd totaal elektrisch vermogen van 4,8 MW (12.1.2); ‒ luchtcompressoren en airco’s met een totale geïnstalleerde drijfkracht van 384,16 kW (16.3.1.2); ‒ gasontspanningsstations met een maximum debiet van 120.000 Nm³/h (16.5); ‒ de opslag van maximum • 2.250 liter gassen in verplaatsbare recipiënten (16.7.2); • 314.750 kg schadelijke, corrosieve en irriterende stoffen (17.3.3.3); • 2.400 liter P3-vloeistoffen (17.3.6.1.b); • 8.000 liter P4-vloeistoffen (17.3.7.1); • 2.500 kg of liter gevaarlijke stoffen in kleine verpakking (17.4); ‒ een labo (24.4); ‒ metaalbewerkingmachines met een totaal geïnstalleerde drijfkracht van 9,52 kW (29.5.2.1.a); ‒ een noodstroomdiesel met een nominaal vermogen van 663 kW (50%) (31.1.3); ‒ stoomgeneratoren met een totale waterinhoud van 360.600 liter (39.1.3); ‒ stoomvaten, met inbegrip van warmtewisselaars waarvan de primaire ruimte als stoomvat wordt beschouwd, met een totale waterinhoud van 58.536 liter (39.2.2); ‒ een turbine met een vermogen van 3 MW (39.5.1); ‒ verbrandingsinrichtingen zonder elektriciteitsproductie met een totaal warmtevermogen van 351 MW (43.1.3); ‒ stookinstallaties met een hoeveelheid vrijkomende warmte > 50 MW: totaal 323 MW (43.3); ‒ verbrandingsinstallaties met een totaal thermisch ingangsvermogen van 352,3 MW waarvoor toelating wordt verleend tot de emissie van CO2 (43.4); §2 De lopende vergunningen worden opgeheven vanaf de datum van de realisatie van de veranderingen. ARTIKEL 2 – Koppeling aan de stedenbouwkundige vergunning §1 Deze milieuvergunning is geschorst indien voor de verandering die er het voorwerp van uitmaakt ook een stedenbouwkundige vergunning als bedoeld in art. 4.2.1 e.v. van de Vlaamse Codex RO, vereist is en deze stedenbouwkundige vergunning niet definitief is verleend. Deze schorsing duurt tot de stedenbouwkundige vergunning definitief is verleend of is geweigerd in laatste aanleg. De vergunninghouder dient het definitief verkrijgen van de stedenbouwkundige vergunning te melden aan de deputatie bij ter post aangetekende zending. §2 De geschorste milieuvergunning vervalt van rechtswege op de dag waarop de stedenbouwkundige vergunning in laatste aanleg definitief zou geweigerd worden. §3 De stedenbouwkundige vergunning die verkregen is voor de verandering die het voorwerp is van de voormelde milieuvergunningsaanvraag wordt geschorst zolang de milieuvergunning niet definitief is verleend.
21 / 23
MLAV1/1000000350 nv BASF Antwerpen
§4 Deze geschorste stedenbouwkundige vergunning vervalt van rechtswege op de dag waarop de milieuvergunning in laatste aanleg definitief zou geweigerd worden. ARTIKEL 3 – Voorwaarden De in artikel 1 bedoelde vergunning is afhankelijk van de strikte naleving van de volgende voorwaarden: §1. Algemene: ‒ Algemeen: hoofdstukken 4.1 (algemene voorschriften), 4.6 (licht), 4.7 (beheersing van asbest) en 4.9 (energieplanning) ‒ Lucht: hoofdstukken 4.4 (beheersing van luchtverontreiniging) en 4.10 (emissies van broeikasgassen) ‒ Geluid: hoofdstuk 4.5 (beheersing van geluidshinder) §2. Sectorale: ‒ Elektriciteit: hoofdstuk 5.12 ‒ Gassen – gemeenschappelijke bepalingen: afdeling 5.16.1 ‒ Installaties voor het fysisch behandelen van gassen: afdeling 5.16.3 ‒ Gassen – opslagplaatsen in verplaatsbare recipiënten: afdeling 5.16.5 ‒ Opslag van gevaarlijke producten – algemene bepalingen: afdeling 5.17.1 ‒ Opslag van gevaarlijke vloeistoffen in bovengrondse houders: afdeling 5.17.3 ‒ Metalen: hoofdstuk 5.29 ‒ Motoren met inwendige verbranding: hoofdstuk 5.31 ‒ Stoomtoestellen: hoofdstuk 5.39 ‒ Niet in rubriek 2 en 28 begrepen verbrandingsinrichtingen – algemene bepalingen en immissiecontroleprocedures: afdelingen 5.43.1 en 5.43.4 ‒ Grote stookinstallaties: subafdeling 5.43.2.1 ‒ Middelgrote stookinstallaties: subafdeling 5.43.2.2 ‒ Gasturbines en stoom- en gasturbineinstallaties: afdeling 5.43.3 §3. Bijzondere: ‒ In afwijking van de algemene en sectorale voorwaarden van Vlarem II geldt voor de stoomketel D6500B een emissiegrenswaarde van 120 mg/Nm³ voor de parameter NOx. De opgesomde algemene en sectorale milieuvoorwaarden kunnen teruggevonden worden in Vlarem II. Deze zijn evenwel louter indicatief; bij wijzigingen van Vlarem II wordt de exploitant immers steeds geacht de meest actuele versie van de van toepassing zijnde bepalingen na te leven. De integrale en geconsolideerde tekst van Vlarem II is te raadplegen op de website van de provincie Antwerpen, via onderstaande link: http://www.provant.be/leefomgeving/milieu/milieuvergunningen/ reglementering/milieuvergunningende/recente_wijzigingen ARTIKEL 4 - Termijn voorafgaand aan ingebruikname De in artikel 1 vergunde verandering dient in gebruik genomen te worden binnen de 3 jaar vanaf de datum van deze vergunning, zoniet vervalt deze vergunning van rechtswege voor wat de verandering betreft. ARTIKEL 5 - Vergunningstermijn De in artikel 1 bedoelde vergunning wordt verleend voor een termijn: 1. die aanvangt op de datum van dit besluit, behoudens wanneer:
22 / 23
MLAV1/1000000350 nv BASF Antwerpen
a) Deze milieuvergunning is geschorst omdat de stedenbouwkundige vergunning voor de verandering op datum van deze milieuvergunning niet definitief is verleend; in dat geval vangt de vergunningstermijn aan op de datum waarop de stedenbouwkundige vergunning definitief is verleend; de exploitant dient deze datum bij aangetekende brief te melden aan de deputatie; b) Onderhavige milieuvergunning overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, §2 van rechtswege vervalt; in dat geval is geen enkele vergunningstermijn toegestaan. 2. die eindigt op 13 januari 2031. ARTIKEL 6 - Onderhavige vergunning doet geen afbreuk aan de rechten van derden. ARTIKEL 7 §1. Voor elke verandering van de vergunde inrichting gelden de bepalingen van hoofdstuk III-bis van titel I van het Vlarem. §2. Elke overname van de inrichting door een andere exploitant dient vóór de datum van inwerkingtreding van de overname gemeld aan de vergunningsverlenende overheid, overeenkomstig de bepalingen van artikel 42 van het Vlarem. §3. Een hernieuwing van de vergunning moet worden aangevraagd overeenkomstig de bepalingen van het Vlarem uiterlijk tussen de 18de en de 12de maand vóór het verstrijken van de vergunningstermijn van de lopende vergunning. ARTIKEL 8 Tegen de beslissing m.b.t. de vergunningsaanvraag kan beroep worden aangetekend bij de Vlaamse minister van Leefmilieu, Graaf de Ferraris-gebouw, Koning Albert II-laan 20 bus 8, 1000 Brussel, overeenkomstig artikel 51 van het Vlarem. Tot staving van de ontvankelijkheid van het eventuele beroep dient bij het beroepschrift het hierbij gevoegde attest van betekening evenals het bewijs van betaling van de voorgeschreven dossiertaks gevoegd te worden. Antwerpen, in zitting van 13 januari 2011. Aanwezig: mevrouw Cathy Berx, Gouverneur-Voorzitter, de heren L. Helsen, R. Röttger, K. Helsen, M. Wellens, mevrouw I. Verhaert, de heer B. De Nijn, leden en de heer D. Toelen, Provinciegriffier. Verslaggever: Rik Röttger In opdracht: De Provinciegriffier,
De Voorzitter,
D. Toelen
Cathy Berx
23 / 23