Fontys Hogescholen, Saxion Hogescholen, Hogeschool Zeeland, Hogeschool Rotterdam Toets Nieuwe Opleiding HBO-Master Industriële Innovatie
© Netherlands Quality Agency (NQA) Utrecht, april 2010
2/53
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
Managementsamenvatting Dit rapport is het verslag van het auditteam dat in opdracht van Netherlands Quality Agency (NQA) een nieuwe hbo-masteropleiding heeft beoordeeld. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van Toets Nieuwe Opleiding in hogere beroepsopleidingen. Het beschrijft de bevindingen, overwegingen en conclusies. Het rapport is conform het NQA Protocol 2010 TNO hbo-masteropleiding opgesteld. De rapportage heeft betrekking op: Instelling Opleiding(en) Variant(en) Croho-nummer Locatie(s) Auditdatum/-data Auditteam
Fontys Hogescholen, Saxion Hogescholen, Hogeschool Zeeland, Hogeschool Rotterdam Master Industriële Innovatie Deeltijd n.v.t. Venlo, Zwolle, Vlissingen, Rotterdam, Driebergen 5 februari 2010 de heer ir. H. Wagter (vakdeskundige en dagvoorzitter) de heer prof.dr. C.J.P.M. de Bont (vakdeskundige) mevrouw ir. I.F. Oskam (vakdeskundige) de heer ing. S.P.A.B. van der Wiel (studentlid auditteam) Mevrouw ir. M. Dekker-Joziasse (NQA-auditor)
Door de betrokken hogescholen is een dossier ingediend bij NQA voor de beoordeling van de nieuwe hbo-masteropleiding Master Industriële Innovatie. De Fontys Hogeschool trad daarbij op als centrale contactpersoon. Bij de aanvraag werd door de instelling een kritische reflectie aangeboden die naar vorm en inhoud voldeed aan de eisen die NQA in het NQA Protocol 2010 TNO hbo-masteropleiding stelt. Voor de beoordeling van de kwaliteit en het niveau van de nieuwe opleiding heeft NQA een auditteam samengesteld, dat voldoet aan de eisen van de NVAO. Het team heeft de kritische reflectie bestudeerd en een bezoek aan de opleiding gebracht. De kritische reflectie en alle overige (mondeling en schriftelijk) verstrekte informatie hebben het auditteam in staat gesteld om tot een weloverwogen oordeel te komen. In overleg met de NVAO is besloten om, na het uitvallen van een ander lid van het auditteam kort voor bezoekdatum, mevrouw Oskam via deskresearch te laten deelnemen. Zij heeft beschikking gekregen over alle documentatie en de rapportage van het auditteam dat op bezoek is geweest. Waar nodig heeft zij een aantal vraagpunten nader besproken met de contactpersonen van de opleiding en met het auditteam. Tijdens het auditbezoek is gebleken dat de opleiding duidelijk aansluit bij de vraag vanuit het werkveld naar hbo’ers op masterniveau met een multidisciplinaire aanpak van technische innovatieprojecten. Het beroepsprofiel, de kerntaken en de competenties zijn opgesteld in nauwe samenwerking met een brede vertegenwoordiging uit het werkveld, met name de beroepsvereniging SIC (Stichting voor Industriebeleid en Communicatie). De benchmark met Nederlandse, Belgische en overige buitenlandse opleidingen geeft inzicht in de positionering van de opleiding. Door betrokkenen wordt bevestigd dat de opleiding duidelijk aansluit bij de
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
3/53
eisen die door het werkveld en de beroepspraktijk worden gesteld. Daarbij wordt aangesloten bij de Dublin Descriptoren voor het masterniveau. Het beroepsbeeld is duidelijk beroepsgericht zoals een professionele master betaamd. Het auditteam constateert dat de doelstellingen op hoofdlijnen zijn doorvertaald naar het onderwijsprogramma en de structuur voor de modulen en bijbehorende vakken. Het auditteam ziet in de gepresenteerde programmaopzet, de literatuurlijst en de lijst met beoogde docenten een bevestiging van de uitgangspunten van de opleiding qua kennisontwikkeling, praktijkgericht onderzoek, de aansluiting bij actualiteit en de gerichtheid op de ontwikkeling van professionele vaardigheden in wisselwerking met de beroepspraktijk. Het programma heeft een heldere opbouw, gebaseerd op de fundamentele structuur van het innovatieproces. Deze samenhang is goed herkenbaar in de blauwdruk voor de modulen. De wisselwerking tussen werkomgeving en de studietijd geven samenhang tussen theorie en praktijk. De samenwerking tussen de hogescholen en de lectoraten is gunstig voor de dekking van de breedte van de kennisgebieden en voor de inbreng van de noodzakelijke expertise. De inhoudelijke samenhang wordt geborgd vanuit de werkgroep van lectoren. Uit de documentatie en de gesprekken met lectoren/docenten concludeert het auditteam dat er veel aandacht is voor de begeleiding van de studenten en voor de studeerbaarheid van het programma. Door de bedrijfsopdrachten in samenwerking met de werkomgeving uit te voeren, wordt een efficiëntie bereikt tussen leren en werken. Het auditteam is van mening dat de instroomeisen passen bij de doelstellingen van de opleidingen en goede mogelijkheden bieden tot selectie van de meest geschikte kandidaten. Het auditteam constateert dat er vanuit de vier hogescholen en de netwerken van de vijf betrokken lectoraten kwalitatief en kwantitatief voldoende docentpotentieel aanwezig is. Er wordt een mix gezocht tussen docenten georiënteerd op kennis en docenten met ervaring in de beroepspraktijk. De becalculeerde docent-studentratio is gunstig voor een deeltijdprogramma. Met de vijf lectoren in de werkgroep, die aan de basis staat van het programma, is er ruim voldoende aandacht voor de onderzoeksgerichtheid. De organisatorische aspecten worden grotendeels behartigd door de programmamanager. De opleiding beschikt door combinatie van voorzieningen van de vier hogescholen en de centrale locatie Landgoed de Horst over voldoende voorzieningen. Het auditteam vindt de studiebegeleiding, met coaching en intervisie, passend bij het zelfstandigheidsniveau dat men van masterstudenten mag verwachten. Uit het gesprek met de werkgroep blijkt een grote betrokkenheid van de lectoren/docenten wat positief bijdraag aan de studiebegeleiding. Het kwaliteitszorgsysteem is gebaseerd op de kwaliteitzorgsystemen van de hogescholen en afgestemd op het NVAO-kader voor accreditatie. Het Handboek Kwaliteitszorg bevat de hoofdlijnen wat betreft instrumenten en betrokkenen. Doordat de opleiding niet aan één hogeschool of lectoraat is gekoppeld, maar aan vier hogescholen en vijf lectoraten, is er sprake van spreiding van financiële en organisatorische risico’s. De structuur voor de samenwerking zijn vastgelegd in een door alle besturen ondertekend samenwerkingsverband, met benoeming van verantwoordelijkheden en onderlinge aansprakelijkheden. Alles overziend komt het auditteam van NQA tot de conclusie dat de kwaliteit en het niveau van de nieuwe hbo-masteropleiding Master Industriële Innovatie van de vier hogescholen aan de vereiste basiskwaliteit voldoet. Een onderbouwing van deze conclusie is opgenomen in hoofdstuk 2.
4/53
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
1
Basisgegevens
7
2
Beoordeling
9
3
2.1
Doelstellingen van de opleiding
2.2
Programma
14
2.3
Inzet van personeel
25
2.4
Voorzieningen
28
2.5
Interne kwaliteitszorg
30
2.6
Condities voor continuïteit
32
Bijlagen
9
35
Bijlage 1
Deskundigheden auditteam
37
Bijlage 2
Onafhankelijkheidsverklaring auditteam
42
Bijlage 3
Bezoekprogramma
43
Bijlage 4
Bijlagen zelfevaluatie en ter inzage gelegd materiaal
49
Bijlage 5
Domeinspecifieke referentiekader en opleidingscompetenties
52
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
5/53
6/53
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
1
Basisgegevens
De basisgegevens van de nieuwe hbo-opleiding Master Industriële Innovatie zijn in onderstaande tabel weergeven. 1. Naam instelling
2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
Status instelling Naam opleiding in CROHO Registratienummer in CROHO Oriëntatie en niveau Aantal studiepunten Afstudeerrichting(en) Locatie(s) Code of conduct Variant(en) Inhoudelijk profiel opleiding
12. Beoogd werkveld alumni
13. Plaats opleiding in organisatiestructuur hogeschool
14. Jaar vorige visitatie en datum besluit NVAO 15. Belangrijkste wijzigingen in opleiding sinds vorige visitatie
Fontys Hogescholen, locatie Venlo (penvoerder voor de visitatie); Saxion Hogescholen, Hogeschool Zeeland en Hogeschool Rotterdam Bekostigd Master Industriële Innovatie TNO, nog aan te vragen hbo; master 70 Venlo, Zwolle, Vlissingen, Rotterdam, Driebergen Getekend door alle vier de participerende hogescholen deeltijd De masteropleiding Industriële Innovatie leidt ingenieurs op die complexe innovatietrajecten binnen de industrie initiëren, uitvoeren, beheren en regisseren. Dit doen zijn op basis van analyse en onderzoek binnen projecten met een complexe context waarbij meerdere vakdisciplines zijn betrokken. De kern van het beroep is het managen van complexe (technische) innovatieprojecten. De innovatiemanager moet in staat zijn: 1. complexe innovatietrajecten te initiëren, uitvoeren en regisseren, 2. projectmanagementvaardigheden bewust toe te passen binnen industriële innovatietrajecten, 3. marktbehoeften en strategische ontwikkelingen te vertalen naar producten die passend zijn voor de organisatie (helicopterview), 4. de mogelijkheden en onmogelijkheden voor innovatie te analyseren. Innovatiemanager, projectleider innovatie, projectengineer of innovation-engineer, hoofd research and development of hoofd ontwikkeling bij bijvoorbeeld certificeringsinstituten (zoals KEMA, Tüv, octrooicentrum en TNO), ingenieursbureaus, marktonderzoeksbureaus, octrooibureaus, kennisinstituten en internationale instituten zoals het Frauenhof Instituut. De opleiding maakt deel uit van een samenwerkingsverband van vier hogescholen, te weten Fontys Hogescholen, Saxion Hogescholen, Hogeschool Zeeland en Hogeschool Rotterdam. n.v.t. TNO Nvt TNO
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
7/53
16. Schema opbouw programma: Op de horizontale as staat benoemd de inhoudelijke ordening volgens de module-indeling. Op de verticale as staan benoemd de verschillende soorten professionele vaardigheden die gedurende het programma worden ontwikkeld en bij iedere module aan de orde komen.
Analyse
Strategie
Operationeel
Persoonlijk Leiderschap
Onderzoek
Kick Off
Externe kansen
Innovatieproces, zelf analyse (testen)
Trends Marktanalyse Klantanalyse
Vertalen sterktes/zwaktes naar leerplan
Innovatieproces
BtoB Marketing Trends vertalen
Samenwerken
Interne uitdagingen
Innovatie
Thesis
Sigarenkistje Cashflow/finaciering Visie vorming Risicoanalyse
Risicomananagem.. doelmiddelont werp
Analyse markt, klant bedrijf en technologie
Ketenmanangement klantwaardemix Road maps Assortiment Verandermanagm.
Productstrategie Innovatiestrat egie
Projectdefinitie waardeketen/privaat
Proces R&D, TRiZ, Proces verbetering, techn implementatie, bedrijfsprocessen Duurzametechn.
Creatieve sprong Balanslezen/ Financiele sturing
Modellen innovatie PO proces, organiseren proces taken PL, Contactvorm, briefing
Techn trends, Patent search, Fusion, inno. Vermog., Techn. beleid, Sterkte&zwakteana.
Kennis-making Opstellen leerplan
Basiscommunicatie Lateral denken
Omgaan met weerstand Overtuigen
Onderzoeksmeth.
Onderzoeksmeth.
Kennismanagement
Module opdracht 1
Module opdracht 2
Strategie & organisatie
Presenteren stijlen leidinggeven, Time man., beslis vaardigheid
Visualisatietechn. Motiveren, groepsdyn. Leiding-geven, samenw. teams, Onderhandelinstechniek
Instructie Thesis Module opdracht 3
Module opdracht 4
Bepalen innovatiestrat egie en innovatietraject
Uit voeren innovatietraject
Omgaan met werstand, leiden team, communicatie
Opstellen onderzoeksplan, uit voeren onderzoek
Verdeling modulen over studieduur:
8/53
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
2
Beoordeling
Het auditteam komt samenvattend tot het volgende oordeel over de opleiding: Onderwerp 1 Doelstellingen
Oordeel P
2 Programma
P
3 Inzet personeel
P
4 Voorzieningen
P
5 Interne kwaliteitszorg
P
6 Condities voor continuïteit
P
Facet 1.1 Domeinspecifieke eisen 1.2 Niveau 1.3 Oriëntatie hbo 2.1 Eisen hbo 2.2 Relatie doelstellingen – programma 2.3 Samenhang programma 2.4 Studielast 2.5 Instroom 2.6 Duur 3.1 Eisen hbo 3.2 Kwantiteit 3.3 Kwaliteit 4.1 Materiële voorzieningen 4.2 Studiebegeleiding 5.1 Systematische aanpak 5.2 Betrokkenheid 6.1 Afstudeergarantie 6.2 Investeringen 6.3 Financiële voorzieningen
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldaan Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Het auditteam stelt vast dat de kwaliteit en het niveau van de nieuwe hbo-opleiding Master Industriële Innovatie van Fontys Hogescholen, Saxion Hogescholen, Hogeschool Rotterdam en Hogeschool Zeeland aan de vereiste basiskwaliteit voldoet en adviseert de NVAO positief ten aanzien van de accreditatie van deze opleiding. Het auditteam beschrijft in de volgende paragrafen per onderwerp en per facet van het NVAO beoordelingskader de bevindingen, overwegingen en conclusies. Elke paragraaf sluit af met een samenvattend oordeel op onderwerpniveau.
2.1
Doelstellingen van de opleiding
Domeinspecifieke eisen (facet 1.1) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
9/53
Bevindingen • De masteropleiding Industriële Innovatie leidt ingenieurs op tot innovatiemanagers die complexe innovatietrajecten binnen de industrie initiëren, uitvoeren, beheren en regisseren. Dit doen zij op basis van analyse en onderzoek binnen projecten met een complexe context, waarbij meerdere vakdisciplines betrokken zijn. Het innovatieproces staat hierbij centraal. De nadruk van het beroepsdomein industriële innovatie ligt bij de techniek en technische omgeving. • Het initiatief tot het oprichten van de opleiding is afkomstig van het SIC (Stichting voor Industriebeleid en Communicatie). In samenwerking met de hogescholen zijn de actuele ontwikkelingen in het werkveld door marktonderzoek vastgesteld en vastgelegd in een beroepsprofiel. Dit profiel is gebaseerd op interviews gehouden met vertegenwoordigers uit het werkveld in verschillende regio’s. De opleiding heeft een nauwe samenwerking met het SIC en daarmee een platform in het werkveld. • Er bestaat geen landelijk erkend beroepsprofiel voor de innovatiemanager. Het competentieprofiel is tot stand gekomen door de behoeften uit het bedrijfsleven en de ontwikkelingen in de beroepspraktijk door te vertalen naar de kerntaken, deeltaken en de competenties waar de innovatiemanager aan werkt. Deze zijn, met het beroepsprofiel, vastgelegd in het Opleidingsprofiel master Industriële Innovatie, november 2009. De activiteiten van de innovatiemanager: ‘het managen van complexe (technische) innovatietrajecten’ zijn door de opleiding onderverdeeld in vier hoofdcompetenties: 1. Identificatie van kansen in de omgeving (externe kansen); 2. Inventarisatie van de mogelijkheden en de beperkingen van de eigen organisatie en de technologie (interne uitdagingen); 3. De kansen en uitdagingen sublimeren tot een passende strategie voor de organisatie en tot succesvolle innovaties (strategie en organisatie); 4. Opzetten, succesvol uitvoeren en implementeren van een innovatiertraject (innovatie). Deze vier hoofdcompetenties zijn elk onderverdeeld in twee of drie deelcompetenties (zie bijlage 5). De beroepscompetenties worden toegepast binnen kerntaken die binnen de beroepsuitoefening van de innovatiemanager voorkomen: initiëren, uitvoeren, regisseren en het toepassen van projectmanagement binnen complexe innovatietrajecten, vertalen van marktbehoeften en strategische ontwikkelingen naar producten en analyseren van mogelijkheden en onmogelijkheden voor innovatie. • Er is een beroepenveldcommissie samengesteld met daarin leden van het bestuur en de adviescommissie van het SIC en industriële ondernemers. Deze beroepenveldcommissie komt twee keer per jaar bijeen om te beoordelen of de opleiding qua inhoud en vormgeving aansluit op de actuele beroepspraktijk. • Er zijn in Nederland meerdere masteropleidingen met het thema innovatie. In het zelfevaluatierapport meldt de opleiding dat de Master Industriële Innovatie zich onderscheidt doordat het de techniek als uitgangspunt neemt en de opleiding speciaal is opgezet voor medewerkers uit technisch georiënteerde bedrijven. De opleiding heeft onderzoek gedaan naar opleidingen in Nederland en België met het thema innovatie en uit een analyse blijkt dat er geen opleiding is met hetzelfde doel. Ook is een vergelijking gemaakt met een viertal buitenlandse opleidingen gericht op technische innovaties
10/53
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
•
(Noorwegen, USA, UK en Australië). Bij deze opleidingen ligt de nadruk snel bij specialisatie in hightech onderwerpen zoals biotechnologie of aerospace of leidinggevende functies. Er zijn duidelijk overeenkomsten in de innovatiemanagement gerichte vakken. Deze nieuwe master Industriële Innovatie richt zich met name op de initiatie, de uitvoering, het beheer en de regie van innovatieve processen in de technische maakindustrie. De opleiding richt zich sterk op de Nederlandse markt met nationaal en internationaal opererende bedrijven. Dit kunnen zowel grotere bedrijven als bedrijven in het MKB betreffen. De beroepssituatie is te kenmerken als multidisciplinair, transnationaal en internationaal.
Overwegingen Het auditteam is van mening dat de opleiding duidelijk is ontstaan vanuit en daarmee aansluit bij een vraag in het werkveld. Het beroepsprofiel, de kerntaken en de competenties zijn opgesteld in samenspraak en nauwe samenwerking met een brede vertegenwoordiging uit het werkveld. Uit gesprekken met management en werkveldvertegenwoordigers blijkt een groot enthousiasme en commitment vanuit het werkveld aan de opleiding. Door betrokkenen wordt bevestigd dat de opleiding duidelijk aansluit bij de eisen die door het werkveld en de beroepspraktijk worden gesteld. De opleiding heeft dit via interviews en uitwerking van het opleidingsprofiel helder vastgelegd. Ook de benchmark met Nederlandse, Belgische en overige buitenlandse opleidingen geeft inzicht in de positionering van de opleiding. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande tot het oordeel voldoende.
Niveau master (facet 1.2) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een master. Bevindingen • De opleiding is gericht op verdieping van analytische, communicatieve en leidinggevende competenties van ingenieurs en ook op de verbreding van deze competenties in de richting van financieel inzicht en regisseurscompetenties. De opleiding hanteert de Dublin descriptoren voor het vaststellen van het hbo-masterniveau. In het Opleidingsprofiel geeft de opleiding in matrices weer enerzijds de relatie tussen de vakken/onderwerpen en de competenties en anderzijds de relatie tussen de vakken/onderwerpen en de Dublin descriptoren. In een derde, opgevraagde, matrix wordt de relatie getoond tussen de competenties en de Dublin descriptoren. Daarmee is de driehoek tussen Dublin descriptoren, competenties en modulen/onderwerpen in kaart gebracht. • De opleiding ziet de beschreven beroepscompetenties als een specificatie van de Dublin descriptoren; als de student de beroepscompetenties beheerst, voldoet hij hiermee ook aan de niveau-indicatoren die afgeleid zijn van de Dublin descriptoren. Kennis en inzicht komt bij alle competenties aan de orde. Dublin descriptor Communicatie is met name
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
11/53
•
•
•
sterk gekoppeld aan de competenties ‘Analyse bedrijf en communicatie’, ‘Innovatie trajecten leiden’ en ‘Proces & samenwerken’. In het Opleidingsprofiel en in de zelfevaluatie heeft de opleiding per Dublin descriptor de niveau-indicatoren uitgewerkt naar vereisten voor het programma. Voor Kennis en Inzicht wordt vereist dat dit het bachelorniveau overtreft en/of verdiept. De master moet een originele bijdrage kunnen leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, ook in onderzoeksverband. De studenten leren actuele ontwikkelingen, wetenschappelijke notities, concepten en theorieën te hanteren afkomstig uit nationale en internationale vakliteratuur, gespecialiseerde handboeken en actueel praktijkgericht onderzoek. Studenten leren complexe vraagstukken uit de beroepspraktijk op te lossen en een bijdragen te leveren aan beroepsrelevant onderzoek. De student moet deze kennis kunnen toepassen in reële complexe vraagstukken in nieuwe of onbekende omstandigheden uit de beroepspraktijk en dit methodisch, oplossingsgericht en vernieuwend aanpakken. Studenten leren te werken in een multidisciplinaire context met een interdisciplinaire aanpak en daarbij over de grenzen van het eigen beroep heen te kijken en relaties te leggen met aangrenzende disciplines. Het thesisonderzoek wordt gericht op het identificeren van een gedeeld strategisch innovatietraject, met toepassing van onderzoeksmethoden die recht doen aan de multidimensionaliteit van het object van onderzoek, de verschillende schaalniveaus, de rationaliteiten die een rol spelen (financieel, bestuurlijk en sociaal) en de belangen van stakeholders. De student leert empirische onderzoeksgegevens te hanteren bij de analyse van alternatieve scenario’s en schakelt tussen het onderzoeken, het uitvoeren, het ondernemen en regievoeren in een iteratief innovatieproces. De master is in staat om daarbij oordelen te vormen op grond van onvolledige of beperkte informatie. De master kan zelfstandig en methodologisch verantwoord beroepsrelevant onderzoek op zetten en het professioneel denken en handelen verantwoorden vanuit praktijkresultaten, theoriekennis en beroepsrelevant (wetenschappelijk) onderzoek. De master moet eenduidig en correct kunnen communiceren over conclusies, toepassing van kennis en inzichten, probleemaanpak en verantwoording daarvan (onderbouwing keuzes) en bevindingen kunnen vertalen naar de referentiekaders van de stakeholders. De master leert zijn leerproces zelfstandig te sturen met het stellen eigen leerdoelen en visieontwikkeling, reflectie, het stellen van nieuwe onderzoeksvragen en gerichtheid op blijvende ontwikkeling. De opleiding borgt de niveaus van de nagestreefde competenties door bespreking in de beroepenveldcommissie en met de betrokken lectoraten.
Overwegingen Het auditteam is van oordeel dat de opleiding overtuigend heeft aangetoond dat de nagestreefde competenties aansluiten bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een master, i.c. de Dublin Descriptoren. Het auditteam is van mening dat de opleiding het masterniveau op adequate wijze wil borgen met het werkveld en met hbo-master actoren in de hogescholen.
12/53
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
Conclusie Op grond van bovenstaande overwegingen komt het auditteam op dit facet tot het oordeel voldoende. Oriëntatie hbo master (facet 1.3) De beoogde eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van zelfstandig en/of leidinggevend beroepsbeoefenaar in een beroep of spectrum van beroepen, dan wel het niveau van het functioneren in een multidisciplinaire omgeving waarvoor een hbo-opleiding vereist of dienstig is. Bevindingen • Bij facet 1.1 is reeds aangegeven dat de competenties die de opleiding hanteert zijn voortgekomen uit intensief overleg met vertegenwoordigers van het relevante beroepenveld. In het Opleidingsprofiel is een beroepsprofiel opgenomen met daarin de afbakening van het beroepsdomein, benoeming van ontwikkelingen in het beroepsdomein en de functies en rollen die de masters kunnen gaan vervullen. • De master Industriële Innovatie is verantwoordelijk voor innovatietrajecten binnen de industriële bedrijven. Mogelijke functies zijn: innovatiemanager, projectleider innovatie, projectengineer of innovation-engineer. Ook kan de opleiding leiden tot een functie als hoofd Research and Development of Hoofd Ontwikkeling. De masters kunnen werkzaam zijn in de diverse werkvelden van de maakindustrie. Het auditteam constateert uit gesprekken met management en werkveld dat de masters moeten kunnen functioneren op de snijvlakken van marketing&sales, techniek en diensten. • De opleiding richt zich op hbo’ers met een technische opleiding met ongeveer 4-5 jaar werkervaring, werkzaam als projectleider, productieleider, engineer of manager R&D, die zich meer willen richten op innovaties binnen hun bedrijf. • De opleiding heeft een professionele oriëntatie, gericht op de ontwikkelingen in het werkveld. De praktijkgerichte onderzoeksopdrachten worden uitgevoerd in opdracht van de werkgever van de student en zijn gericht op concrete innovatietrajecten in het bedrijfsleven en het onderbouwen van deze vernieuwingen door de toepassing van resultaten vanuit wetenschappelijk onderzoek. De opleiding is niet gericht op het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. • De beroepenveldcommissie wordt betrokken bij de validering van de competenties en kerntaken. Deze commissie beoordeelt twee keer per jaar of de vorm en inhoud van de opleiding en competenties aangepast moeten worden aan actuele ontwikkelingen. Overwegingen Het auditteam constateert dat het werkveld nauw is betrokken bij het vaststellen van de competenties en de inkadering van de hbo-oriëntatie. Het beroepsbeeld is duidelijk beroepsgericht zoals een professionele master betaamd, met bijpassende beroepen/functies.
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
13/53
Conclusie Op basis van bovenstaande overwegingen komt het auditteam tot het oordeel voldoende. Samenvattend oordeel Doelstellingen opleiding Alle facetten zijn tenminste met een voldoende beoordeeld en daarmee is het onderwerp ‘Doelstelling opleiding’ positief.
2.2
Programma
De opleiding heeft een nominale studieduur van 70 EC verdeeld over twee jaar. De algemene opzet van het programma is dat in de eerste anderhalf jaar kennis wordt aangeboden op verschillende vlakken, speciale vaardigheden worden aangeleerd en dat de deelnemers zich bewust worden van hun eigen gedrag en het effect daarvan op het innovatieproces. In de eerste anderhalf jaar moeten ook een aantal opdrachten binnen het bedrijf worden uitgevoerd. Het tweede deel van het tweede jaar bestaat uit het uitvoeren van een innovatieproject binnen het eigen bedrijf, de masterthesis. Het programma is als deeltijdopleiding ontwikkeld; de student heeft een baan in de beroepspraktijk van de (maak)industrie in het MKB of bij een groot bedrijf.
Eisen hbo (facet 2.1) Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline. Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Bevindingen Kennisontwikkeling: • De kennisontwikkeling wordt aangestuurd in interactie met de praktijkervaring van de student. De opleiding is een ontmoetings-, onderzoeks- en leerwerkplaats voor toekomstige innovatiemanagers. Studenten brengen praktijkervaring en situaties in, leren daar op te reflecteren vanuit actuele wetenschappelijke en praktijkkennis en zo hun werkmethoden en persoonlijke effectiviteit verder te ontwikkelen. Dit vereist een actieve leerhouding, innovatief denken en reflectief handelen. • De opleiding geeft in het zelfevaluatierapport aan dat kennisontwikkeling onder andere plaatsvindt via gebruik van wetenschappelijke bronnen en studiemateriaal afkomstig van kennisinstituten, praktijkcasussen en ander studiemateriaal dat aan de beroepspraktijk ontleend is. De opleiding stimuleert de studenten om ook gebruik te maken van op de eigen werkplek aanwezige naslagwerken, handboeken en actuele vakliteratuur, van de mogelijkheden van internet en van de mediatheken en elektronische leeromgeving van
14/53
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
•
•
•
•
•
de opleiding. De opleiding stimuleert een basisattitude waarin studenten hun overtuigingen steeds toetsen aan beschikbare actuele kennis(bronnen). De opleiding borgt actualiteit en diepgang van het programma door de inbreng van de betrokken lectoraten van de deelnemende hogescholen en beroepspraktijk. Verbonden lectoraten zijn: Ondernemen en Innoveren (Hogeschool Zeeland), lnnovation and Entrepeneurship (Hogeschool Rotterdam), Innovatiemanagement in Internationaal perspectief (Fontys Hogeschool), Industrial Design (Saxion Hogescholen) en Proces & Production Innovation (Saxion Hogescholen). De concrete invulling en uitvoering van het programma staat onder supervisie van de werkgroep die bestaat uit een vast team van lectoren en coördinatoren/docenten. Deze werkgroep heeft het opleidingsprogramma in samenspraak met het beroepenveld ontwikkeld. Ieder lectoraat/hogeschool is inhoudelijk verantwoordelijk voor één van de modulen in het programma. De lectoraten voegen de kennis verkregen uit praktijkonderzoek in in het opleidingsprogramma. De aandacht voor kennisontwikkeling zal verder worden geborgd vanuit het aannamebeleid van docenten. Deze zullen nog gedeeltelijk werkzaam zijn in bedrijven en van daaruit hun expertise en kennisvelden inbrengen in het onderwijs. Het auditteam ziet dit bevestigd in de lijst met name van beoogde docenten. Het auditteam heeft de basisliteratuur met standaardwerken ingezien en vindt deze actueel en van passend niveau voor een masteropleiding. Een paar voorbeelden zijn: Managing Innovation (2005) Joe Tidd en John Bessant; Strategic Management of Technology and Innovation (2008), Robert Burgelman, Clayton Christensen & Steven Wheelwright; McGraw-Hill Education – Europe; Integrale productontwikkeling (2005), Buijs, Valkenburg, LEMMA. Deze standaardwerken zullen in de modulen gericht worden aangevuld met artikelen uit vakbladen en wetenschappelijke tijdschriften. Specifieke invulling zal plaatsvinden met de verdere uitwerking van de modulen en mede afhankelijk zijn van actuele ontwikkelingen. Vanuit moduleopdrachten gaan de studenten ook zelf op zoek gaan naar geschikte literatuur om hun projecten en onderzoeken te onderbouwen. Het auditteam is van mening dat de hoofdlijnen in de literatuurkeuze goed zijn opgezet. Verdere verfijning zal moeten plaatsvinden in de samenspraak met de beoogde docenten. De onderzoeksbenadering van de opleiding is praktijkgericht en action based. Het primaire doel is het tot stand brengen van innovaties en niet het uitvoeren van onderzoek naar innovaties. De wetenschappelijke methoden variëren van statistisch onderzoek naar markteigenschappen, tot methodes die meer gericht zijn op het hanteren van logica en die verwantschap vertonen met systematisch en technisch ontwerpen. In de opleiding komen diverse manieren van onderzoek en onderzoeksmethoden aan bod: - Het interpreteren van resultaten van wetenschappelijk onderzoek en inschatten van de relevantie voor de beroepspraktijk (of het eigen werk); - Het methodisch definiëren, opzetten en uitvoeren van bijvoorbeeld extern kansenonderzoek, technische haalbaarheid en experimenteel onderzoek tot validatie; - het definiëren, implementeren en in stand houden van processen voor interne reflectie en benchmarking, evenals het systematisch verbeteren van die processen op basis van nieuwe inzichten voorkomend uit wetenschappelijk onderzoek.
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
15/53
Verbanden met actuele ontwikkelingen: • Vanuit onderzoeken van de lectoraten, de expertise van de (gast)docenten en niet in de laatste plaats vanuit de werkomgeving van de student zelf worden de verbanden met de actuele ontwikkelingen in het beroepenveld en vanuit onderzoeksomgeving direct gelegd. Zo zullen er verbanden worden gelegd in onderwijs en moduleopdrachten met ontwikkelingen rond duurzaamheid, milieuaspecten, outsourcing en maatschappelijke ontwikkelingen. • Om de kwaliteit en actualiteit van het programma te waarborgen vergadert de beroepenveldcommissie tweemaal per jaar over de actualiteit van de competenties en de opzet, inhoud en actualiteit van het programma. Deze inbreng wordt besproken in de werkgroep van lectoren en krijgt doorwerking naar docentenoverleg, curriculumcommissie en toetscommissie. • De beroepenveldcommissie waarborgt mede de kwaliteit en actualiteit van het programma. De actualiteit van het competentieprofiel en het programma is een vast terugkerend onderwerp op de agenda. Het programma kan op advies van de beroepenveldcommissie worden aangepast. De opleiding onderhoudt daartoe ook contacten met lokale en landelijke koepelorganisaties, zoals metaalunie, SIC en MVO, met industriële bedrijven, innovatiebureaus en gemeenten. Beroepsvaardigheden, verbanden met actuele beroepspraktijk: • In de vakken maakt de opleiding gebruik van reële casussen (praktijkgericht) en ordent deze zodanig dat een beroepsgerichte opbouw van kennis en vaardigheden is gewaarborgd. De studenten kunnen leervragen die ontstaan bij de uitvoering van de opdrachten in de werksituatie inbrengen in de opleiding en vice versa. De student kan de ontwikkelde expertise direct toepassen in de werkpraktijk, doordat de onderwijsopdrachten zijn ingericht als bedrijfsopdrachten. Alle studenten zijn werkzaam in de industrie of een relevant adviesbureau en integreren daardoor studie en werk en brengen praktijkervaringen in. De masterthesis bestaat uit het uitvoeren van een innovatieproject in hun eigen bedrijf. Daarnaast brengen zij bezoeken aan bedrijven van medestudenten. • De ontwikkeling van beroepsvaardigheden wordt geborgd vanuit het competentiegericht onderwijsconcept en de thematische opbouw van het programma aan de hand van de onderwerpen uit het innovatieproces. De praktijkgerichte casussen vormen de ruggengraat van de opleiding en garanderen de beroepsgerichte opbouw. Het auditteam constateert dat door de duidelijker gerichtheid op de beroepspraktijk en de wisselwerking tussen het onderwijs en de werkpraktijk van de student er zeer ruime mogelijkheden zijn om de vereiste beroepsvaardigheden te ontwikkelen. De voortgang wordt gemonitord via het POP in overleg met de studiebegeleider. Overwegingen Het auditteam ziet in de gepresenteerde programmaopzet, de literatuurlijst en de lijst met beoogde docenten een bevestiging van de uitgangspunten van de opleiding qua kennisontwikkeling, aansluiting bij actualiteit en gerichtheid op de ontwikkeling van professionele vaardigheden in wisselwerking met de beroepspraktijk. Dit moet in een prospectus met uitgewerkt moduleomschrijvingen nog nadere invulling krijgen, in
16/53
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
samenspraak met de uiteindelijke docenten. Het auditteam is van mening dat een goede basis is gelegd. Conclusie Op basis van bovenstaande overwegingen komt het auditteam tot het oordeel voldoende.
Relatie doelstellingen en inhoud programma (facet 2.2) Het beoogde programma, het didactisch concept, de werkvormen en de wijze van toetsing weerspiegelen de te bereiken eindkwalificaties van de opleiding. De te bereiken eindkwalificaties zijn aantoonbaar vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het beoogde programma. Bevindingen • De relatie tussen de doelstellingen/competenties en de inhoud van het programma is in een schema weergegeven. Per onderwerp dat aanbod komt in de module-onderdelen aangeven aan welke competentie en aan welke Dublin Descriptor een bijdrage wordt geleverd. In de studiegids is dit per module-onderdeel op hoofdlijne uitgewerkt naar inhoud en leerdoelen, werkvorm en toetsvorm. • Het opleidingsprogramma bestaat uit vier modulen met de inhoudelijke onderwerpen: externe kansen, interne uitdagingen, strategie en organisatie en innovatieproces. In de eerste module ‘externe kansen’ werkt de student aan de eerste twee competenties die gericht zijn op het identificeren van kansen in de omgeving. De tweede module ‘interne uitdagingen’ richt zich op de inventarisatie van mogelijkheden en beperkingen van de eigen organisatie en technologie. In dit moduul werkt de student aan competentie drie tot en met vijf. Binnen de derde module ‘strategie en organisatie’ werkt de studenten aan competenties zes en zeven, gericht op het sublimeren van kansen en uitdagingen tot een passende strategie voor de organisatie en tot succesvolle innovaties. De vierde module ‘innovatie’ richt zich op het opzetten, succesvol uitvoeren en implementeren van een innovatietraject, waarin de competenties acht tot tien centraal staan. Iedere module is onderverdeeld in gedeelten: analyse, strategie, operationeel, persoonlijk leiderschap en onderzoek. • De opleiding geeft in het zelfevaluatierapport aan dat de student tijdens de opleiding visie, kennis, houding en vaardigheden ontwikkelt, waarmee de student na de opleiding zelfstandig kan inspelen op de maatschappelijke actuele ontwikkelingen en zich nieuwe kennis eigen kan maken. De opleiding kiest daarom voor het competentiegericht onderwijsconcept en een thematische opbouw van het onderwijsprogramma aan de hand van de onderwerpen uit het innovatieproces. Het opleidingsprogramma is gebaseerd op persoonlijke competentieontwikkeling in een constructivistische leeromgeving, waarin de actuele beroepspraktijk centraal staat. De student moet een werkplek hebben die de ontwikkeling van de studie ondersteunt, zodat de student opdrachten vanuit de opleiding kan combineren met vraagstukken uit de praktijk. • De opleiding werkt met een kennisgestuurde leerlijn, een praktijkgestuurde leerlijn en een studentgestuurde leerlijn. Bij de kennisgestuurde leerlijn gaat het om de complexe beroepspraktijk die bekwaamheden verlangt op het gebied van nieuwe technologieën,
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
17/53
•
•
•
•
•
•
het innovatieproces, financieel management en projectmanagement. De modulen worden opgebouwd vanuit een aantal vakken. Binnen de vakken zoals bijvoorbeeld Business to businessmarketing, Procesverbetering, Bedrijfsprocessen, Financieel management en contractvorming, kunnen studenten zich deze kennis eigen maken. In de kickoff en in de vierde module, ‘innovatie’ worden actuele theorievorming en methodieken over innovatiemanagement gedoceerd. In workshops oefenen studenten aan de hand van casussen uit de eigen werkpraktijk. De praktijkgestuurde leerlijn bestaat uit werkcolleges waaraan de student werkt aan praktijkgerichte opdrachten in het domein van innovatiemanagement. De projectopdrachten worden uitgevoerd voor één of een aantal vakken. Actuele ontwerpopgaven komen van de werkgever van de student. Daarnaast spelen betrokken lectoren een rol bij het binnenhalen van opdrachten uit de beroepspraktijk. Elke module wordt afgesloten met een moduleopdracht waarbij het geleerde in de module moet worden toegepast. De moduleopdracht kan voortbouwen op de resultaten van de verschillende projectopdrachten, waarbij alle onderwerpen geïntegreerd moeten worden toegepast. Deze opdrachten lopen als een rode draad door de opleiding heen. De studentgestuurde leerlijn bestaat uit begeleiding en coaching gedurende de opleiding, (vergelijk facet 4.2). Het persoonlijke ontwikkelingsplan en de competentieontwikkeling bij de student staan daarin centraal. De opleiding maakt gebruik van diverse werkvormen zoals colleges, werkcolleges, bedrijfsopdrachten bij werkcolleges, groepsopdrachten, moduleopdrachten, intervisie, zelfstudie, coaching en onderzoek. De keuze van werkvormen is mede afhankelijk van de inbreng van de betreffende docenten, de vragen uit de beroepspraktijk en vanuit de deelnemersgroep. In het Opleidingsprofiel is de beoogde verdeling in uren per module tussen groepsopdrachten, zelfstudie en bedrijfsopdrachten weergegeven. In de Studiegids 2010-2011 en in de Schematische weergave programma is de centrale werkvorm weergegeven bij ieder vak. Het toetsbeleid, het kader voor een toetsplan is vastgelegd in Toetsing master Industriële innovatie, concept januari 2010. De kwaliteit van toetsen wordt geborgd via een toetscommissie. De taken en verantwoordelijkheden van de toetscommissie zijn beschreven. De onderwijs- en examenregeling is voor de opleiding specifiek opgesteld. Daarin zijn de regels omtrent toetsing opgenomen, bijvoorbeeld toetsvorm, herkansing, geldigheids- en bewaringstermijnen, beoordelingsvormen en de puntentoekenning. Per hogeschool vindt een koppeling plaats aan de instellingsspecifieke delen van de OER’s. De studenten krijgen allen dezelfde toetsen op hetzelfde moment, op dezelfde plaats met identieke toetscriteria. In de Studiegids 2010 – 2011 heeft de opleiding de wijze van toetsing per vak opgenomen. De toetsing bestaat uit formatieve en summatieve toetsing. De project- of praktijkopdrachten per vak worden formatief getoetst. De student krijgt feedback van de betreffende docent en mededocenten gericht op de aspecten die nog verdere aanvulling behoeven of waar extra op moet worden gelet. Door middel van de, nog te ontwikkelen, digitale leeromgeving, houdt de docent inzicht in de werkwijze en vorderingen van de student. De docent kan hierdoor aanwijzingen geven over de leerstrategie van de student.
18/53
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
•
•
•
•
Na elke module wordt er summatief getoetst of de deelnemer de competenties bezit om de taken bij deze onderwijseenheid te kunnen uitvoeren. Bij de beoordeling van de moduleopdracht wordt ook gekeken naar de onderzoekskwaliteiten en de analysemethodieken. Bij de moduleopdracht wordt kritisch gekeken naar de integratie van alle informatie, de gevonden aanvullende informatie, de kwaliteit van de analyse en de validiteit en aanpak van het onderzoek. Het geheel wordt na een schouw voor een auditteam beoordeeld. In het auditteam nemen in elk geval een docent en iemand uit de directie van het bedrijf van de student deel. Er wordt geen gebruik gemaakt van externe deskundigen als gecommitteerden. De beoordeling wordt altijd uitgevoerd in overleg met minimaal één docent van de opleiding. De beoordelaar uit het bedrijf ontvangt een handboek met richtlijnen voor de beoordeling. De beoordelingscriteria zijn ook vastgelegd op een standaard beoordelingsformulier. De opleiding hanteert geen vrijstellingen of compensatieregelingen. Elke onderwijseenheid wordt afgesloten met een bedrijfsopdracht en een toets. Bij voldoende resultaat worden de betreffende studiepunten toegekend. Een student heeft per onderwijseenheid één herkansingsmogelijkheid. Als de student alle (bedrijfs)opdrachten en de vier presentaties met een voldoende heeft afgesloten en de schriftelijke tentamens zijn behaald, kan de student beginnen met de masterthesis. Deze bestaat uit het uitvoeren van een innovatieproject binnen het eigen bedrijf en wordt beoordeeld door de Thesiscommissie van drie leden: de thesisbegeleider, de direct leidinggevende van het bedrijf waar de student werkzaam is en een lector. Bij de beoordeling van de masterthesis is er wel de mogelijkheid van een tweede beoordelaar. In de beoordeling wordt de presentatie naar de thesiscommissie meegenomen. Het Masterdiploma is behaald als alle bedrijfsopdrachten, schriftelijke examens, de vier schouwen en de Masterthesis met een positief cijfer worden afgesloten. Er is geen mogelijkheid tot vrijstellingen of compensatie. Er zijn drie afstudeermomenten per jaar. Het auditteam constateert dat de samenwerking tussen de hogescholen nuttig is voor de dekking van de breedte van de kennisgebieden en voor de inbreng van de noodzakelijke expertise. In alle modulen zijn medewerkers van de vier hogescholen betrokken bij de uitvoering. Per module is één lector de centrale coördinator.
Overwegingen Het auditteam constateert dat de doelstellingen zijn doorvertaald naar het onderwijsprogramma en de structuur voor de modulen en bijbehorende vakken. Dit biedt op hoofdlijnen een interessant programma. De beschrijving van de inhoud en leerdoelen per module-onderdeel geeft op hoofdlijnen vertrouwen dat met het programma de benodigde beroepsvaardigheden en verbanden met actuele beroepspraktijk kunnen worden behaald. Het panel heeft op hoofdlijnen inzicht gekregen in de module-inhouden, leerdoelen, vereiste kennis, behandelde theorieën en modellen etcetera. Op diverse niveaus worden studenten bekend gemaakt met vormen van praktijkgericht onderzoek, onderzoeksopzet en validatie van onderzoek (vergelijk facet 2.3). Het panel is van mening dat de verwijzing naar de te hanteren literatuur duidelijker kan worden weergegeven. Conclusie Op basis van bovenstaande overwegingen komt het auditteam tot het oordeel voldoende.
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
19/53
Samenhang in opleidingsprogramma (facet 2.3) Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Bevindingen • Verticale samenhang in het opleidingsprogramma is georganiseerd rond de onderwerpen binnen het innovatieproces die bepalend zijn voor de inhoud van de vier modulen van het opleidingsprogramma. De vier modulen binnen de opleiding nemen toe in mate van complexiteit. In de eerste module staan de externe kansen centraal. In de tweede module wordt aandacht geschonken aan de interne organisatie met de nadruk op techniek. Met de kennis, vaardigheden en attitude opgedaan in de eerste twee modulen, kunnen studenten op een hoger niveau analyses en strategiebepalingen uitvoeren op basis van gedegen argumentaties, onderwerp van de derde module. De opgedane competenties uit de eerste drie modulen worden gebundeld in de vierde module, waarin het integrale thema innovatie centraal staat. Een groot deel van de studietijd in het vierde moduul wordt gebruikt voor het ontwikkelen van competenties op het gebied van het innovatieproces en projectmanagement van complexe innovatietrajecten. • Horizontale samenhang in het programma is geborgd door de verschillende soorten professionele vaardigheden. Naast de inhoudelijke kant van de onderwerpen, maakt de opleiding een onderscheid in vakken die meer het analytisch vermogen ontwikkelen, het strategisch vermogen ontwikkelen, zich meer richten op het praktisch handelen, het ontwikkelen van persoonlijk leiderschap of zich richten op onderzoeksvaardigheden. • Binnen de modulen moet de student gebruik maken van gedegen onderzoek. De opleiding ziet dit als een ondersteunende competentie omdat onderzoek volgens de opleiding de basis is voor een goede analyse. Binnen iedere module moet de student een moduleopdracht uitwerken waarbij verschillende onderzoeksvaardigheden aangesproken worden. In de kick off wordt een start gemaakt met praktijkgericht onderzoek, waarin de basiselementen van onderzoek (zoals methodologie, wetenschappelijk denken, wetenschapsleer en –filosofie, statistische basiskennis) zijn opgenomen. In de volgende semesters wordt hier op voortgebouwd. • De opleiding heeft in het zelfevaluatierapport een schema opgenomen waarin de onderwerpen zijn vertaald in een opzet van het curriculum. In een kickoff bijeenkomst (3 dagen) krijgen studenten een introductie in de studie, modulen, bijbehorende vakken en kennisgebieden en wordt een start gemaakt met het praktijkgericht onderzoek. Vervolgens werken studenten aan de opdrachten uit in vier tweedaagse bijeenkomsten en houden zij onderling nog vier studiedagen per module. Voor de derde module zijn die drie tweedaagse bijeenkomsten en drie studiedagen. Tijdens de thesis periode zijn er vier contactdagen. • Door de continue wisselwerking tussen opleiding en werkomgeving vindt er een sterke afstemming plaats tussen theorie en praktijk. Dit wordt bevorderd door de thematisch opbouw van de opleiding en de aansluiting bij de vier stappen van het innovatieproces. Hetgeen in de theorie is behandeld kan direct worden toegepast in de werkomgeving. Overwegingen Het auditteam is van mening dat het programma met een opzet conform de rode draad, fundamentele structuur van het innovatieproces een heldere opbouw heeft. Het programma
20/53
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
sluit daarmee goed aan bij de doelgroep. Deze samenhang is goed herkenbaar in de modulen. De samenhang tussen theorie en praktijk is helder door de wisselwerking tussen werkomgeving en de reflectie in de studiedagen. De inhoudelijke samenhang wordt geborgd vanuit de werkgroep van lectoren. Conclusie Het auditteam vindt het programma logisch opgesteld en komt tot het oordeel voldoende.
Studielast (facet 2.4) Het beoogde programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Bevindingen • De opleiding benoemt in haar zelfevaluatierapport drie factoren die de studeerbaarheid van het programma helpen bevorderen: de thematisch opbouw van het programma conform de vier stappen van het innovatieproces, de spreiding van de studieactiviteiten met behulp van het persoonlijk ontwikkelingsplan van de student, en de bereikbaarheid van de docenten. • De thematische opzet van het programma (zie ook eerdere facetten onderwerp 2) en de eisen die het programma aan de studenten stelt, worden besproken bij de ‘kick off’ bijeenkomst. In deze bijeenkomst wordt ook met iedere student een nulmeting uitgevoerd gericht op het in kaart brengen van de affiniteiten en de ontwikkelpunten van de student in relatie tot de te ontwikkelen competenties. Dit vormt de basis voor het persoonlijk ontwikkelingsplan dat de leidraad is voor de student en zijn coach. Ook wordt tijdens de kick-off aandacht besteed aan onderzoeksmethodologie, -vaardigheden en innovatiemodellen, die van toepassing binnen alle modulen. • De studiebelasting staat vermeld in de Studiegids 2010-2011. De studiebelasting bedraagt per maand een tweedaagse seminar (vrijdag en zaterdag) en een studiedag met daarin coaching en praktijkopdrachten in groepsverband. De studiedag wordt door de studenten in overleg met hun coach bepaald. Studenten werken daarnaast zelfstandig aan opdrachten en de voorbereiding van de seminars, bijvoorbeeld via literatuurstudie en projectwerk. In het zelfevaluatierapport is een overzicht opgenomen van de contacturen (seminars), studiedagen, zelfstudie en uren voor bedrijfsopdrachten per themablok. • Tijdens de opleiding begeleidt een studieloopbaanbegeleider de student bij de competentieontwikkeling. De begeleiding is gericht op het stellen van haalbare en realistische doelen en welke faciliteiten daarbij nodig zijn (vergelijk facet 4.2). • De bereikbaarheid van docenten (intern en extern) speelt een grote rol. De digitale leeromgeving (PB-wikipedia) speelt een centrale rol in de communicatie, informatievoorziening en contacten van studenten onderling en met de docenten. Door de verschillen in locatie zal dit uiterst efficiënt moeten werken. De leeromgeving moet nog worden ontwikkeld. Fontys Hogeschool heeft daarvoor de expertise in huis. Het auditteam heeft een programma van eisen voor de leeromgeving ingezien en vindt deze nog zeer globaal. De hoofdlijnen voor communicatiemogelijkheden zijn beschreven en voornamelijk gericht op de communicatiemogelijkheden en inzicht in de studievoortgang.
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
21/53
•
De werkelijke inhoud is nog niet zichtbaar. De implmentatie van de leeromgeving zal nog de nodige inspanning vergen. Het panel is verbaasd over het feit dat de student zijn/haar cijferlijst niet centraal kan inzien, maar dat via de administratie per hogeschool moet regelen. Dit lijkt het panel onnodig omslachtig. Zij vraagt daarvoor aandacht. De rechten en plichten van de student en de opleiding worden beschreven in een OER. Het opleidingsspecifieke deel is identiek voor de vier locaties van waaruit de opleiding wordt verzorgd. Dit opleidingsspecifieke deel wordt per hogeschool gekoppeld aan een instituutsspecifiek deel per hogeschool. Het auditteam heeft dit tijdens het visitatiebezoek geverifieerd.
Overwegingen Uit de documentatie en de gesprekken met lectoren/docenten concludeert het auditteam dat er veel aandacht is voor de begeleiding van de studenten en voor de studeerbaarheid van het programma. Met de thematische opzet en de roostering van de contactmomenten wordt rekening gehouden met de combinatie met de werkomgeving van de student. Daarnaast kunnen studenten de studiedagen naar eigen inzicht plannen. Door de combinatie met de werkomgeving voor de bedrijfsopdrachten wordt een efficiëntie bereikt tussen leren en werken. De backoffice organisatie wordt zo goed mogelijk georganiseerd op een wijze dat de student zo min mogelijk merkt dat de organisatie gedeeld wordt georganiseerd. De Fontys Hogeschool neemt het voortouw in de registratie en financiële afhandelingen en de studievoortgangsregistratie. Ook qua evaluatie worden werkwijzen en formulieren op elkaar afgestemd (vergelijk onderwerp 5). Uit het gesprek met management en docenten/lectoren constateert het auditteam dat alle partijen het belang van de student duidelijk voor ogen hebben en dat men intensief overlegt en samenwerkt om de eventuele studiebelemmeringen voor studenten zoveel mogelijk te beperken. Voor studenten is er een entiteit met dezelfde rechten en plichten voor alle locaties. De programmamanager is het centrale aanspreekpunt; de stuurgroep neemt bestuurlijke besluiten en de werkgroep bepaald de inhoudelijke context van het studieprogramma. De gezamenlijke uitgangspunten en verantwoordelijkheden zijn in een contract tussen de hogescholen vastgelegd. De ontwikkeling van de leeromgeving is duidelijk nog in de planfase en dient snel te worden opgepakt opdat studenten bij aanvang kunnen beschikken over een goed functionerende digitale leeromgeving. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande overwegingen tot het oordeel voldoende. Er is aandacht voor het perspectief van de student en de studeerbaarheid van het programma. De digitale leeromgeving moet snel worden geïmplementeerd.
22/53
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
Instroom (facet 2.5) Het beoogde programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectiecriteria. Bevindingen • De toelatingseisen heeft de opleiding beschreven in de Studiegids 2010-2011, Opleidingsprofiel november 2009 en op de website. Studenten zijn toelaatbaar tot de opleiding wanneer zij beschikken over een afgeronde ingenieursdiploma of bacheloropleiding op hbo- of wo-niveau met technische richting. De opleiding stelt als aanvullende eisen aan aankomende studenten: minimaal 4 jaar werkervaring in de industrie of bij een relevant adviesbureau; enige ervaring in of kennis van innovatietrajecten; een functie als projectleider, productieleider, engineer of manager Research en Development binnen de (maak)industrie (MKB of Groot Bedrijf); de mogelijkheid om in het tweede studiejaar de verantwoordelijkheid te krijgen over een nieuw innovatietraject binnen het bedrijf van de werkgever; voldoende beheersing van de Nederlandse en Engelse taal; gemotiveerd zijn en steun vanuit het bedrijf en leidinggevende voor het volgen van de studie. • Een werkgroep van de opleiding houdt intakegesprekken met aspirant-studenten waarbij de geschiktheid wordt bepaald aan de hand van de toelatingseisen. Basis hiervoor is een curriculum vitae dat studenten moeten aanleveren met het aanmeldformulier. In het aanmeldformulier moeten studenten informatie geven over aansluiting bij de instroomcriteria, hun motivatie voor de studie, hun omgang met de studiebelasting, het bijhouden van vakontwikkelingen (seminars, literatuur etc.), het standpunt van de werkgever en mogelijkheden tot participatie in innovatietraject binnen het bedrijf en mogelijkheden voor onderzoek binnen het eigen bedrijf. Na het intakegesprek, volgt een advies over de geschiktheid van de aspirant-student voor de opleiding. • De opleiding start met een kick-off bijeenkomst in de vorm van een driedaagse seminar, waarbij de studenten kennis maken met elkaar, met docenten en met de opleiding. Tijdens deze driedaagse voeren studenten een nulmeting uit en stellen een leerplan op. Daarnaast zal de opleiding een inleiding geven in het innovatieproces met als doel om de logica van de onderwerpen van de modulen duidelijk te maken. Ook zal aandacht worden besteed aan onderzoeksmethodologie, -vaardigheden en innovatiemodellen die van toepassing zijn binnen alle modulen. Per module krijgen studenten de gelegenheid om de invulling van de opdrachten af te stemmen op hun eigen werkomgeving. De breed geformuleerd moduleopdrachten bieden daartoe de ruimte. • De hogescholen koersen op een jaarlijkse instroom van circa 20 studenten, verdeeld over de vier hogescholen. Per kwartaal zullen inzet en kosten worden verrekend per hogeschool. Studenten betalen aan de eigen hogeschool van inschrijving. Overwegingen Het auditteam is van mening dat de instroomeisen passen bij de doelstellingen van de opleiding. Een technische vooropleiding op minimaal bachelorniveau, gecombineerd met werkervaring en een goede toets van de motivatie biedt goede mogelijkheden tot selectie van de meest geschikte kandidaten.
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
23/53
Bij instroom en tijdens de kickoff bijeenkomsten ontvangen studenten gerichte informatie over de vorm en inhoud van het studieprogramma. Uit de gesprekken met de werkgroep en vertegenwoordigers uit het werkveld blijkt dat er een breed draagvlak is voor deze nieuwe opleiding. De vraag in het werkveld is evident en de jaarlijkse instroom moet haalbaar zijn met de nauwe contacten die er zijn met koepelorganisaties en bedrijven en via de lectoratennetwerken. Het auditteam constateert dat er gedegen instroomeisen worden gesteld en dat studenten worden voorbereid op de vorm en inhoud van de opleiding. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande beschouwing tot het oordeel voldoende.
Duur (facet 2.6) De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: hbo-master: minimaal 60 studiepunten/european credit points. Bevindingen • De totale formele studieduur van de opleiding bedraagt 70 EC, verdeeld over twee studiejaren waarbij van de student wordt verwacht dat in de zomermaanden, als er geen seminars worden aangeboden, de student tijd besteedt aan zelfstudie, bedrijfsopdrachten of de masterthesis. • De verdeling van studiepunten over de modulen is opgenomen in de Studiegids 20102011. In de Schematische weergave programma is per moduleonderdeel aangeven hoeveel uren gerelateerd zijn aan contacturen en hoeveel uren aan ‘zelfstudie-uren. Daarmee wordt ook helder gemaakt hoeveel uren studenten besteden aan de projectopdrachten in het eigen bedrijf. Overwegingen Het auditteam constateert dat de studie-uren helder zijn verantwoord in het programmaschema en dat daarmee de 70 EC wordt verantwoord; meer dan de minimale vereiste 60 EC voor een masteropleiding. Conclusie Op basis van bovenstaande komt het auditteam tot het oordeel voldaan. Samenvattend oordeel Programma Alle facetten zijn tenminste met een voldoende beoordeeld en daarmee is het onderwerp ‘Programma’ positief.
24/53
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
2.3
Inzet van personeel
Eisen hbo (facet 3.1) Het onderwijs zal voor een belangrijk deel worden verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Bevindingen • Het docententeam wordt gevormd door: o Docenten van de vier hogescholen; o Gastdocenten; o Lectoren. • De vaste bezetting van personeel zal bestaan uit: een werkgroep van de vijf lectoren van de vier hogescholen, de programmamanager, een kerngroep van zes docenten, kwaliteitszorgmedewerkers, hoofdadministratrice bij Fontys Hogescholen, per hogeschool een administratrice voor de studentadministratie en een cohortcoördinator. Verder zal de opleiding gebruik maken van docenten uit de beroepspraktijk en vanuit de vier hogescholen die incidenteel en voor korte perioden aan de opleiding verbonden zijn voor het verzorgen van onderwijsonderdelen. De opleiding kiest voor het kortdurend inzetten van docenten vanwege de snelle technische en sociale ontwikkelingen in de wereld van industriële innovatie. De opleiding borgt hiermee de actualiteit in het onderwijsprogramma. De lectoren van de vier hogescholen en de programmamanager zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het onderwijs per module. • Het auditteam heeft de cv’s van docenten ingezien. Daaruit blijkt dat docenten een diverse achtergrond hebben en er een goede balans is tussen de docenten met kennis van het domein en de ‘leading practitioners’ met verbindingen met de beroepspraktijk. • Verbinding met de beroepspraktijk komt tot stand doordat een groot deel van de docenten en de lectoren zelf gedeeltelijk werkzaam zijn of onderzoek verrichten in de beroepspraktijk. Zij brengen deze ervaring in in de inhoud van de modulen, de projectopdrachten en casuïstiek in het onderwijsprogramma. De opleiding zal ook gebruik maken van gastdocenten uit de beroepspraktijk, bijvoorbeeld ondernemers in het MKB en innovatiemanagers uit grote bedrijven. Gastdocenten hebben geen vast dienstverband met de opleiding, zij factureren hun inzet bij de opleiding. • De contacten met het werkveld worden onderhouden via de beroepenveldcommissie en de deelname van het SIC aan de stuurgroep, het netwerk van de docenten en de contacten met bedrijven. Overwegingen Uit gesprekken blijkt dat de lijst met docentnamen een lijst van potentiële docenten bevat, waarvan het merendeel is benaderd voor deelname. De inzet van de docenten is nog niet definitief. Wel hebben 49 docenten toegezegd om zich in te zetten voor de opleiding, van 5 docenten is nog geen definitieve toezegging bekend. Het auditteam constateert dat er voldoende inhoudelijk potentieel aanwezig is in de lijst met docenten en dat er daarbij een goede balans is tussen docenten georiënteerd op kennis en docenten georiënteerd op de beroepspraktijk.
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
25/53
Conclusie Op basis van bovenstaande bevindingen en beschouwing komt het auditteam tot het oordeel voldoende.
Kwantiteit personeel (facet 3.2) Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de opleiding te kunnen starten. Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de opleiding te kunnen continueren. Bevindingen • De streefnorm docent-studentratio is tussen 1:17 – 1:21. De opleiding geeft in haar zelfevaluatierapport aan dat dit afhankelijk is van het aantal studenten. • Bij de start van de opleiding zal het docententeam bestaan uit 1,46 fte bij een verwachte instroom van 20 studenten. Dit geeft een docent-studentratio van 1:13,7. Indien er meer studenten instromen, maakt de opleiding gebruik van het netwerk van docenten binnen de vier hogescholen en de beroepspraktijk (SIC1) om de docentinzet te vergroten. • De opleiding wordt gestart vanuit de werkgroep met de vijf lectoren en een programmamanager. Vanuit de docententeams van de hogescholen en vanuit de beroepspraktijk wordt dit aangevuld naar behoefte en expertisegebied. Overwegingen Het auditteam constateert dat de docent-studentratio bij de start gunstiger ligt dan de streefnorm. Het auditteam vindt de ratio zeer gunstig voor een deeltijdprogramma. De hogescholen en lectoraten bieden met hun brede netwerken voldoende achtervang voor eventuele vervanging of verhoging van het aantal docent-fte. Conclusie Op basis van bovenstaande gegevens komt het auditteam tot het oordeel voldoende.
Kwaliteit personeel (facet 3.3) Het in te zetten personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Bevindingen • De opleiding let bij het inzetten van docenten nadrukkelijk op vakinhoudelijke kennis en daarnaast op de expertise, de mate van onderscheiden in het vakgebied, de professionele attitude, het internationale perspectief en de pedagogische en didactische kwaliteiten. De lectoren en programmamanager (werkgroep) spelen een belangrijke rol in de selectie van de docenten.
1
Stichting Industriebeleid en Communicatie
26/53
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
•
•
•
•
Het auditteam heeft de curricula vitae van de beoogde docenten ingekeken en constateert daaruit dat er een goed mix is tussen personen met een meer inhoudelijke kijk op het vakgebied en personen met didactische en/of organisatorische achtergrond. Van de circa 25 beoogde docenten zijn er vier gepromoveerd en is er één bezig met promotie. 22 van de 25 personen zijn wo-opgeleid. Aanvulling op onderwijskundige kwaliteiten van de docenten wordt verzorgd door de programmamanager in samenwerking met de lectoren. Docenten worden begeleid in de didactische opbouw en uitvoering van hun onderwijs en met vakdidactiek en toetsing. Scholing wordt gefaciliteerd vanuit de hogeschool waar de desbetreffende docent zijn dienstverband heeft. Jaarlijks wordt er een specifieke bijeenkomst voor alle betrokken docenten gehouden, met veel aandacht voor didactiek, toetsing en beoordeling en de opbouw van het programma. De hogescholen hanteren de eigen systematiek voor het borgen van de kwaliteit van medewerkers. Jaarlijks vinden er minimaal twee gesprekken met de docent plaats; het plannings- en POP-gesprek, en een beoordelingsgesprek. In het eerste gesprek worden afspraken gemaakt over activiteiten en professionalisering. In het beoordelingsgesprek vindt de beoordeling van de realisatie van de afspraken plaats. De opleiding monitort de kwaliteit van docenten door middel van de gesprekscyclus (door middel van systematiek eigen hogeschool), module-evaluaties en het deelnemersoverleg. Bij gebleken geschiktheid, wordt de docent het jaar erop weer ingezet. Docenten kunnen ook participeren in de kenniskring van lectoraten en zo hun actuele kennis en onderzoeksgerichtheid op peil houden.
Overwegingen Het auditteam constateert uit de curriculum vitae en de gesprekken met de werkgroepleden dat er gerichte aandacht is voor het afdekken van de gewenste docentcapaciteiten op inhoudelijk, onderwijskundig en organisatorisch vlak. Door een mix van praktijkgerichte en docerenden te kiezen, wordt daar duidelijk op gericht. Met een vijftal lectoren is de werkgroep, die aan de basis staat van het programma, is er ruim voldoende aandacht voor de onderzoeksgerichtheid. De organisatorische aspecten worden behartigd door de programmamanager en de daarvan afgeleid de werkgroep. Bij knelpunten is er de stuurgroep die vanuit de hogeschoolbesturen die beslissen ten aanzien van de knelpunten op zakelijk en organisatorisch vlak. Voor administratieve zaken wordt gerichte ondersteuning geboden op de locatie Eindhoven. Conclusie Op basis van bovenstaande gegevens komt het auditteam tot het oordeel voldoende. Samenvattend oordeel Programma Alle facetten zijn met een voldoende beoordeeld en daarmee is het onderwerp ‘Inzet van personeel’ positief.
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
27/53
2.4
Voorzieningen
Materiële voorzieningen (facet 4.1) De beoogde huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Bevindingen • De opleiding wordt verzorgd door vier hogescholen, vijf lectoraten. Iedere hogeschool verzorgt één module. De masteropleiding maakt gebruik van de huisvesting en de infrastructuur van de vier betrokken hogescholen. Daarnaast wordt de helft van de tweedaagse seminars verzorgd in conferentieoord Landgoed de Horst in Driebergen. De andere helft bij een bedrijf of bij de desbetreffende hogeschool; mede afhankelijk van de afspraken die studenten onderling maken. De hogeschool c.q. lector is verantwoordelijk voor de organisatie en inhoud van het seminar bij het conferentieoord, de bedrijfslocatie en de locatie van de hogeschool. Tijdens de masterthesis komen studenten één dag per maand samen in het conferentieoord. Voor de studiedag hebben de coachingsgroepen de beschikking over een lokaal bij één van de hogescholen. Studenten kunnen ook zelf organiseren dat zij op hun eigen bedrijf, bij toerbeurt, bij elkaar komen. • De hogescholen beschikken over goed geoutilleerde werkplekken voor docenten en medewerkers en voldoende onderwijsruimten met de gebruikelijke voorzieningen, zoals computers, randapparatuur, audiovisuele middelen, printmogelijkheden en werkplekken. • De locaties van de verschillende hogescholen beschikken allen over een eigen mediatheek met nationale en internationale boeken, tijdschriften, naslagwerken, readers, afstudeerverslagen, video’s en cd-rom’s op het gebied van Innovatie, Strategieontwikkeling, Techniek, Bedrijfskunde, Projectmanagement en Management en landelijke dag- en opiniebladen. Conferentieoord Landgoed de Horst in Driebergen is opgezet als kennisdorp en beschikt over verschillende lesruimten voor zowel klassikale lessen als hoor- en werkcolleges en over kleinere zalen die gebruikt kunnen worden voor het werken in kleinere groepen tijdens de werkcolleges. Studenten kunnen bij het conferentieoord gebruik maken van de aanwezige computers met toegang tot internet. Landgoed de Horst heeft geen eigen bibliotheek, maar een verbondenheid met de Baakopleidingen. Studenten en docenten hebben hierdoor de mogelijkheid om studieboeken per onderwerp te lenen en te laten bezorgen in de lesruimte. • Belangrijk voor de studenten wordt de digitale leeromgeving. Ten tijde van de visitatie was deze nog niet gereed. Het auditteam heeft een programma van eisen kunnen bekijken waaraan de digitale leeromgeving moet voldoen. Binnen Fontys Hogescholen is gespecialiseerde kennis over deze leeromgeving voorhanden voor de opbouw en uitbouw van de digitale leeromgeving. Overwegingen • Het auditteam heeft tijdens haar visitatiebezoek op de locatie Landgoed de Horst een rondleiding kunnen vaststellen dat de opleiding over sobere, doch adequate voorzieningen beschikt. De hogescholen bieden ieder voor zich en gezamenlijk ruime voorzieningen; zeker gezien het feit dat het kleine studentgroepen betreft. Via de digitale
28/53
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
leeromgeving wordt toegang tot databases en collecties met wetenschappelijke literatuur verzorgd. Conclusie Op basis van bovenstaande gegevens komt het auditteam tot het oordeel voldoende.
Studiebegeleiding (facet 4.2) Er is voorzien in personele capaciteit voor studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten, die adequaat zijn met het oog op de studievoortgang. Bevindingen • De studiebegeleiding van de studenten is gericht op coaching en competentieontwikkeling. Iedere student krijgt bij aanvang van de studie een coach toegewezen die gedurende de studietijd vast aanspreekpunt is voor de student. Begeleiding vindt met name plaats binnen coachingsgroepen (intervisiebijeenkomsten). De groepen bestaan uit vijf deelnemers en komen eens per maand, tijdens de studiedag bij elkaar. Doel van de coaching is de relatie tussen theorie en praktijk actueel te houden. Het eerste half jaar is de coach een halve dag per studiedag aanwezig. Het jaar daarna 2 à 3 uur per studiedag. Bij de masterthesis wordt de student begeleid door de thesisbegeleider. • Intervisiebijeenkomsten staan in het teken van: intervisie, reflectie, in groepsverband opdrachten bespreken, in groepsverband opdrachten uitwerken, hulp bij individuele opdrachten, uitwisselen van ervaringen die tijdens de studie is opgedaan, uitwisselen van ervaring en kennis die studenten al eerder hebben opgedaan. Studenten komen gemiddeld per module drie tot vier dagen bijeen voor coaching. • Naast de intervisiebijeenkomsten, heeft de student op studiedagen de mogelijkheid om individueel met de coach het persoonlijk leerplan, de vorderingen, de belemmeringen, de moeilijkheden en de keuzes te bespreken. Studenten hebben de mogelijkheid om coaches en docenten ook buiten de studiedagen te benaderen via de digitale leeromgeving. • Op de website van de opleiding vindt de (aspirant) student informatie over de opleiding, organisatie en docenten. Studenten hebben hier de mogelijkheid om gerealiseerd werk te laten zien. • Studenten kunnen bij de programmamanager en masteradministratrice terecht voor vragen over studievoortgang, het rooster en beoordelingen. In het OER zijn de rechten en plichten opgenomen voor de studenten. Overwegingen Het auditteam constateert uit gesprekken met de werkgroep van lectoren dat er aandacht is voor de gerichte begeleiding van de student. De begeleiding krijgt het karakter van ondersteuning bij het door de student uitgezette studieloopbaantraject. Het auditteam vindt een dergelijke opzet, met coaching en intervisie, passend bij het zelfstandigheidsniveau dat men van masterstudenten mag verwachten. Uit het gesprek met de werkgroep blijkt een grote betrokkenheid van de lectoren/docenten wat zeker positief zal bijdragen aan de studiebegeleiding. Voor organisatorische zaken is de programmamager aanspreekpunt.
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
29/53
Conclusie Op basis van bovenstaande gegevens komt het auditteam tot het oordeel voldoende. Samenvattend oordeel Voorzieningen Beide facetten zijn een voldoende beoordeeld en daarmee is het onderwerp ‘Voorzieningen’ positief.
2.5
Interne kwaliteitszorg
Systematische aanpak (facet 5.1) Er is voorzien in een systeem van interne kwaliteitszorg, waarbij mede aan de hand van toetsbare streefdoelen en periodieke evaluaties verbetermaatregelen worden getroffen. Bevindingen • Het interne kwaliteitsbeleid is beschreven in Handboek Kwaliteitszorg, november 2009. In het Handboek Kwaliteitszorg zijn de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden opgenomen. Het kwaliteitszorgsysteem is opgezet op basis van de pdca-cyclus. • De coördinatoren vanuit de hogescholen zijn verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken en het monitoren en verbeteren van de onderwijskwaliteit van hun eigen cohort. De werkgroep is onder leiding van de programmamanager verantwoordelijk voor het in stand houden en verbeteren van het kwaliteitszorgsysteem. De programmamanager is eindverantwoordelijk voor de kwaliteitszorg van de opleiding. • De streefdoelen zijn opgenomen in een aanvullende nota voor Handboek voor kwaliteitszorg van de masteropleiding Industriële Innovatie. Voor tevredenheid hanteerd men de streefwaarde 3,5 (vijfpuntsschaal) bij studententevredenheidsonderzoek. Metingen voor medewerkerstevredenheid worden gerelateerd aan de systematiek en streefdoelen per hogeschool. Voor rendementen hanteert men de streefdoelen: maximaal 1-% uitval na 1 jaar, na 1 jaar heeft maximaal 25% studenten studievertraging, in het tweede studiejaar maximaal 5% uitval, na 2 jaar minimaal 60% geslaagd, na 3 jaar minimaal 75% geslaagd. • De vier hogescholen hanteren de eigen bezwaar- en beroepsprocedure en klachtenprocedure. Studenten kunnen voor de verschillende modulen de bezwaar- en beroepsprocedure en de klachtenprocedure van de betreffende hogeschool raadplegen. Hiervoor kan de student terecht bij de opleidingscoördinator van de eigen hogeschool en bij de hoofdadministratrice. • De opleiding benoemt in het Handboek Kwaliteitszorg verschillende instrumenten die worden ingezet om gericht feedback te verzamelen op de kwaliteit van de opleiding. De instrumenten zijn divers: evaluaties van modulen, overleg met het beroepenveld, gesprekken met de alumniraad, schriftelijke enquête onder alle studenten, tevredenheidonderzoek docenten, uitstroomonderzoek bij werkgevers, studentenoverleg, docentenoverleg, bijeenkomsten met de opleidingscommissie en een interne audit tussen de accreditaties. In het Handboek Kwaliteitszorg, november 2009 is de frequentie van afname enquêtes en overlegbijeenkomsten opgenomen. Modulen zullen eens per vier
30/53
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
•
jaar uitgebreid worden geëvalueerd en waar nodig vindt tussentijdse bijstelling plaats op basis van actualiteit of opmerkingen vanuit het werkveld of de studentgroepen. De opleiding zal tevens gebruik maken van externe evaluatiegegevens zoals bijvoorbeeld de uitkomst van de Nationale Studenten Enquête.
Overwegingen Uit gesprekken en documentatie is het auditteam gebleken dat het framework voor de interne kwaliteitszorg aanwezig is. Daarbij kan worden geteerd op de kwaliteitszorgsystemen van de hogescholen. Voor evaluatie van het onderwijs wordt door alle hogescholen voor deze masteropleiding eenzelfde evaluatieformulier gehanteerd. Dit om de eenduidigheid naar studenten te bewaken. Het auditteam is van oordeel dat de basis voor kwaliteitszorgsysteem aanwezig is, met aandacht voor periodieke evaluatie en verbetering op basis van uitkomsten van evaluaties. Conclusie Op basis van bovenstaande gegevens komt het auditteam tot het oordeel voldoende.
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld (facet 5.2) Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Bevindingen • In het zelfevaluatierapport en het Handboek Kwaliteitszorg, november 2009 geeft de opleiding aan welke stakeholders betrokken zijn bij de kwaliteitszorg van de opleiding. De opleiding onderscheidt verschillende stakeholders: studenten, docenten, alumni en het beroepenveld. • De opleidingscommissie adviseert de opleiding over het Onderwijs en Examenreglement en de uitvoering daarvan. De commissie brengt advies uit over alle aangelegenheden betreffende de kwaliteit van het onderwijs van de opleiding. Besluiten van de curriculumcommissie (teamoverleg) ten aanzien van veranderingen worden in de vergaderingen besproken. De opleidingscommissie rapporteert aan de programmamanager. In de opleidingscommissie nemen drie studenten en twee docenten deel. • Studenten worden bij de interne kwaliteitszorg betrokken via evaluaties. Daarnaast zorgt de kleine schaal van de opleiding voor sturing op basis van signalen verkregen via de gangbare onderwijs en meer informele tussentijdse contacten. • Docenten kunnen via de coördinatoren en programmamanagers hun inbreng geven. Daarnaast zijn er de docentbijeenkomsten bij de start van het schooljaar en zijn er uitwisselingsmogelijkheden bij het gezamenlijk uitvoeren van de modulen. Medewerkers hebben zitting in de examencommissie. • Het beroepenveld wordt twee keer per jaar uitgenodigd voor een bijeenkomst met de beroepenveldcommissie. De beroepenveldcommissie heeft als doel te bevorderen dat het opleidingsprofiel en het programma van de opleiding zo goed mogelijk aansluiten op het betreffende beroepsprofiel qua inhoud en niveau. Ook zal er een driejaarlijks
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
31/53
•
uitstroom onderzoek worden opgezet bij werkgevers om de mening over afgestudeerden te peilen. Ervaringen van alumni worden via gesprekken met de alumniraad ingebed in het verbeterproces van de opleiding. Doel van het jaarlijkse gesprek met de alumniraad is het onderzoeken van de aansluiting van de opleiding op het beroepenveld, zicht houden op het oordeel van afgestudeerden over de opleiding en op de ontwikkelingen in het beroepenveld waarvoor wordt opgeleid en contacten onderhouden met het beroepenveld, waarin de alumni werkzaam zijn. De opleiding vormt na het afstuderen van de eerste leergang een alumnivereniging. De vereniging zal worden gefaciliteerd via de digitale leeromgeving van de opleiding.
Overwegingen Het auditteam concludeert uit de gesprekken met management, docenten en werkveldvertegenwoordigers dat de gangbare kanalen worden ingezet om de diverse belanghouders te betrekken bij het opleidingsprogramma. Vanuit het werkveld en de lectoren ziet het auditteam een groot enthousiasme voor en grote betrokkenheid bij de start van de masteropleiding Industriële Innovatie. Het werkveld is zeer betrokken bij het ontstaan van de opleiding. Conclusie Op basis van bovenstaande gegevens komt het auditteam tot het oordeel voldoende. Samenvattend oordeel Interne kwaliteitszorg Alle facetten zijn met een voldoende beoordeeld en daarmee is het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ positief.
2.6
Condities voor continuïteit
Afstudeergarantie (facet 6.1) De instelling geeft aan studenten de garantie dat het programma volledig kan worden doorlopen. Bevindingen • In het zelfevaluatierapport van de opleiding schrijft de opleiding dat de vier hogescholen, Fontys Hogescholen, Saxion Hogescholen, Hogeschool Zeeland en Hogeschool Rotterdam, studenten garandeert dat zij het volledige programma kunnen doorlopen. In het gesprek met de stuurgroep, de vier instituutsdirecteuren van de betrokken hogescholen, heeft het bevoegd gezag van de opleiding dit nog eens bevestigd. De vier hogescholen stellen zich garant voor de uitvoering van het programma. Ook bij geringe deelnemersaantallen worden de deelnemers in de gelegenheid gesteld de opleiding te volgen en af te ronden. De afspraken tussen de hogescholen zijn vastgelegd in het samenwerkingscontract. Het auditteam heeft tijdens het visitatiebezoek een formeel ondertekend exemplaar van deze samenwerkingsovereenkomst ingezien. Daarin zijn
32/53
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
•
afspraken vastgelegd over zakelijke afhandeling en de verantwoordelijkheden van de vier participerende hogescholen. Daarbij zijn een aantal groeiscenario’s geschetst. Deelnemers die met de tweejarige opleiding beginnen, kunnen het programma doorlopen mits ze dit binnen de nominale tijd doen. Wanneer zij een vertraging van een halfjaar of meer oplopen, kunnen zich wijzigingen voordoen in de inhoud en opzet van het programma, dit omdat de opleiding het programma actueel wil houden.
Overwegingen Het auditteam heeft de opleiding er op gewezen dat het niet redelijk is om van alle studenten te verwachten dat zij exact in de nominale studieduur zullen studeren. Ervaring met soortgelijke opleidingen leert dat de combinatie werk, studie en privé bij een deel van de studenten zal leiden tot vertragingen. De stuurgroep heeft het panel geïnformeerd dat in het samenwerkingscontract de afstudeergarantie wordt gewijzigd van 2 jaar (nominale afstudeerduur) naar 3 jaar. Conclusie Op basis van bovenstaande gegevens komt het auditteam tot het oordeel voldoende.
Investeringen (facet 6.2) De voorziene investeringen zijn toereikend om de opleiding (inclusief voorzieningen) tot stand te brengen. Bevindingen • De investeringen in de opleiding zijn in kaart gebracht in de begroting, als bijlage B bijgevoegd in het zelfevaluatierapport. Het auditteam heeft inzage gehad in het investeringsoverzicht van de opleiding over de komende vier cohorten (startperiode september 2010 – januari 2012). Doelstelling van de opleiding is een instroom van minstens 20 studenten in september 2010. Overwegingen Het auditteam constateert uit de gesprekken dat niet alle investeringen inzichtelijk in de begroting zijn opgenomen. Uit gesprek met de stuurgroep en de werkgroep blijkt dat diverse posten (gebruik accommodatie hogeschool, faciliteiten vanuit het lectoraat) onderling zullen worden doorberekend en dat deze niet in de begroting zijn benoemd. Het auditteam vindt dit niet inzichtelijk. Het panel is van mening dat een meer inzichtelijke begroting meer vertrouwen kan geven voor de continuïteit. Tegelijkertijd ziet het auditteam een grote bereidheid bij de vier hogescholen en de betrokken lectoraten om in de opleiding te investeren. Dit is ook vastgelegd in het door de vier hogescholen ondertekende samenwerkingscontract, waarin diverse scenario’s met gevolgen en de verdeling van de verantwoordelijkheden, aansprakelijkheden en risico’s zijn weergegeven. Door de inspanningen en risico’s te spreiden over de vier hogescholen worden de investeringen per hogeschool draagbaar en de risico’s verdeeld. Dit is een groot voordeel van het in gezamenlijkheid opzetten van deze masteropleiding.
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
33/53
Het auditteam is van mening dat de vier hogescholen gezamenlijk voldoende voorzieningen en investeringen beschikbaar hebben om de masteropleiding op te zetten. Het panel laat de laatste twee argumenten zwaarder wegen, mede gezien het oordeel bij facet 6.3 en 6.1, en de vastlegging in het samenwerkingscontract. Conclusie Op basis van bovenstaande gegevens komt het auditteam tot het oordeel voldoende.
Financiële voorzieningen (facet 6.3) De financiële voorzieningen voor de gecalculeerde negatieve resultaten zijn voldoende voor dekking van de aanloopverliezen. Bevindingen • Het ontwikkelen en starten van de opleiding wordt gesteund door de Stichting Industriebeleid en Communicatie en de participerende hogescholen; Fontys Hogescholen, Saxion Hogescholen, Hogeschool Zeeland en Hogeschool Rotterdam. • De opleiding heeft voor de ontwikkelkosten een beroep gedaan op gelden vanuit de vier betrokken hogescholen. Doordat zij gezamenlijk de ontwikkelkosten voor hun rekening nemen zijn er nauwelijks aanloopverliezen, aldus de opleiding in het zelfevaluatierapport. • De opleiding wordt gepositioneerd binnen de organisatie van de vier participerende hogescholen en is daarmee geen zelfstandige financiële eenheid. De afhandeling van eventuele risico’s is vastgelegd in het door de vier hogescholen ondertekende samenwerkingscontract. Overwegingen Het auditteam is van mening dat de vier hogescholen gezamenlijk voldoende financiële voorzieningen/reserves hebben om eventuele aanloopverliezen te dekken. Conclusie Op basis van bovenstaande gegevens komt het auditteam tot het oordeel voldoende.
Samenvattend oordeel Condities voor continuïteit Alle facetten zijn met een voldoende beoordeeld en daarmee is het onderwerp ‘Condities voor continuïteit’ positief.
34/53
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
3
Bijlagen
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
35/53
36/53
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
Bijlage 1
Deskundigheden auditteam
Toets Nieuwe Opleiding master Industriële Innovatie, Fontys Hogescholen, Saxion Hogescholen, Hogeschool Rotterdam en Hogeschool Zeeland
X
X
Vakdeskundigheid: Vertrouwd met meest recente ontwikkelingen
X
X
X
Vakdeskundigheid: Vertrouwd met lesgeven en beoordeling en toetsing minstens op niveau/oriëntatie te beoordelen opleiding
X
Onderwijsdeskundigheid
X
X
X
X
X X
Studentgebonden deskundigheid X
Internationale deskundigheid Visitatie- of auditdeskundigheid
NQA-lid auditteam: Mevouw ir. M. Dekker-Joziasse
X
Studentlid auditeam: de heer ing. S.P.A.B. van der Wiel
Lid auditteam, via deskresearch: Mevrouw Ir. I.F. Oskam
Relevante werkvelddeskundigheid
Lid aduitteam en dagvoorzitter: de heer ir. H. Wagter
Lid auditteam : de heer prof.dr. C.J.P.M. de Bont
Deskundigheid conform Protocol VBI’s
X
X
X
X
X
Nadere informatie over de achtergronden van de auditteamleden:
De heer ir. H. Wagter: De heer Wagter is ingezet als domeindeskundige. Hij heeft specifiek deskundigheid op het gebied van Informatietechnologie, Bedrijfskunde en toegepaste informatica. De heer Wagter is internationaal opgeleid en heeft cursussen gevolgd in Duitsland, de Verenigde Staten en Australië. Na zijn studie bouwkunde heeft hij zich vooral beziggehouden met programmeren en grafische systemen. In zijn werk hebben innovatie en automatisering altijd de hoofdrol gespeeld, onder andere in projectmatig ontwerpen en toepassen van CAD en grafische interfaces in zakelijke processen inclusief het daarbij behorende proces van verandermanagement. De heer Wagter heeft dertien jaar lesgegeven in CAD als professor aan de Technische Universiteit Eindhoven. Door zijn werkervaring in internationale projecten in onderwijs en bedrijfsleven, door zijn deelname aan talloze internationale congressen en door zijn lidmaatschap van tal van (internationale) brancheorganisaties en commissies beschikt de
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
37/53
heer Wagter over een ruime internationale ervaring. Verder heeft hij door zijn werkervaring kennis van de accreditatiesystematiek, aanvullend is hij voor deze visitatie individueel geïnstrueerd over het proces van accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1965 – 1970 1970 – 1975 1977 1978 1981 1982 1983 1986 1987 1992
HTS Den Bosch Bouwkunde TU Eindhoven, Bouwkunde Eindige Elementen Methode Modulair Programmeren Tekenkamer automatisering (VDI-Duitsland) Numerieke besturing (VDI-Duitsland) Siggraph GKS seminar, USA Klantgericht denken (Door) Expert Systems, Universiteit Sydney Executive Program, Cambridge, USA
Werkervaring: 1970 – 1971 1974 – 1975 1975 – 1979 1979 – 1982 1982 – 1987 1985 – 1999 1987 – 1988 1988 – 1991 1991 – 1993 1993 – 1995 1995 – 1997 1997 – heden
Militaire dienst Student assistent TUE, computerafdeling Adviesbureau Arnhem, Heidemij CIAD Zoetermeer I3P Raadgevend Ingenieursbureau Maarheeze Deeltijdhoogleraar TUE, Bouwkunde CAD KPMG Utrecht, industriële automatisering BSO-AT Eindhoven, senior consultant Directeur BSO Advies Utrecht Partner BSO Management Consultants, Utrecht Group vice President Origin, IPS, Internationale projecten Mede-oprichter en partner BrightHouse Management BV
Diversen: • Indertijd zeer actief met de oprichting van de toenmalige HTS-unie, het HTS-corps dat toen nog bestond en studenten liaison richting HBO Raad in relatie tot HTS Nieuwe Stijl. • Mede-vormgever van de opleiding CAD en informatica HTS Heerlen • Acht jaar lid van en voorzitter van de raad Advies van EXIN. Opleidingen op het HBO niveau zijn het belangrijkste aandachtspunt van EXIN als Examen Instituut Nederland. • Lid geweest van diverse werkgroepen die opleidingen specificeerden op het gebied van Informatica, CAD en Flexibele Productie Automatisering voor HBO instellingen (opdrachtgever ministerie van EZ) • Medeorganisator van NIOC 94 en 97 (Nederlands Informatica en Onderwijs Congres), dagvoorzitter en presentaties • Presentaties op Fontys Eindhoven, HTS ’s Hertogenbosch (diverse) en HTS Heerlen. • Actief deelgenomen aan ongeveer 30 HBO-visitaties, zowel indertijd via de HBO Raad als meer recent via NQA • Lid van de beroepenadviescommissie Informatica van LOI
38/53
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
Persoonlijk ervaring met Werkvormen: • Geven van colleges (HTS en TU niveau) • Presenteren met behulp van diverse media (diverse projecties, op afstand, via Teleac) • Mede schrijven van collegedictaten • Opzetten en begeleiden van werkcolleges modelleren • Begeleiden van projectwerk • Begeleiden en coachen van studenten in afstudeerfases (zowel HBO als TU niveau) • Opzetten interactieve cursussen Bouwkunde • Tot voor kort gecertificeerd mediator, groepsdiscussies en conflictbeheersing en –hantering • Begeleiden studiegroepen in diverse studiefasen (van startende studenten tot promovendi) • Begeleiden stagiaires, zowel aan de opdrachtgevers zijde als aan de onderwijszijde • Diverse malen opzetten, formuleren en begeleiden van grote en kleine groepsopdrachten (projectonderwijs) • Begeleiden van meerdere onderzoeksprojecten (in het bijzonder CAD, Virtual Reality, 3D Modeleren, simulatie, expert systems, kunstmatige intelligentie, etc) • Creatieve sessies gefaciliteerd als A4-Strategy, Mind Map, Brown paper sessies, brainstorm.
De heer prof.dr. C.J.P.M. de Bont De heer De Bont is ingezet vanwege zijn onderwijsdeskundigheid en zijn domeindeskundigheid in het werkveld van de economische psychologie en marketing en van de commerciële economie. Hij heeft ervaring in het onderwijs als promovendus (4 jaar), als universitair docent (2 jaar) en als deeltijd hoogleraar (3 jaar). De heer De Bont is daarbij verantwoordelijk geweest voor het verzorgen van vakken en het begeleiden van afstudeerprojecten. Daarnaast heeft hij veelvuldig opgetreden als gastdocent op HBO-opleidingen en universiteiten. De heer De Bont is voor deze visitatie individueel geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1982 – 1987
Psychologie (economische psychologie) aan de universiteit van Tilburg.
Werkervaring: 1987 – 1991 Promovendus bij de afdeling Bedrijfskunde van de productontwikkeling van de faculteit Industrieel Ontwerpen van de TU Delft 1992 Militaire Dienst aan KMA 1993 – 1994 Universitair Docent Economische Psychologie aan Universiteit van Tilburg 1995 – 1997 Manager Human Behaviour Research Centre van Philips Design 1997 – 2005 Hoofd Marktonderzoek en Strategie van Philips Domestic Appliances 2002 – 2005 Hoogleraar Marketing VU 2005 – heden Decaan faculteit Industrieel Ontwerpen TU Delft
Mevrouw ir. I.F. Oskam Mevrouw Oskam is ingezet vanwege haar werkvelddeskundigheid op het gebied van innovatiemanagement, technische product- en procesinnovatie, visie- en strategieontwikkeling en de ontwikkeling van tools en methoden voor innovatiemanagement. Bovendien heeft mevrouw Oskam onderwijservaring als freelance docent en door het regelmatig geven van gastcolleges en trainingen. Mevrouw Oskam heeft voor deze visitatie een individuele instructie ontvangen.
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
39/53
Opleiding: 2004 – 2006 2003 2001 - 2002 1988 – 1994 Werkervaring 2007 – heden
2002 – heden
2003 – 2006
2001 – 2002
1995 – 2000
Opleiding organisatie- en veranderkunde - Sioo Deskundigheidsopleiding Creatief Denken – COCD Antwerpen R&D management – Vlerick Gent Leuven Management School Master Industrieel Ontwerpen – Technische Universiteit Delft
Hogeschool van Amsterdam, domein Techniek, te Amsterdam lector Technisch Innoveren & Ondernemen thema’s: Technisch Innoveren, Innovatiemanagement, Technisch Ondernemerschap Buro IO voor Strategie, Innovatie en Organisatie, te Utrecht eigenaar / organisatieadviseur: advies en begeleiding van technisch georiënteerde organisaties bij visie- en strategieontwikkeling en bij management en organisatie van innovatie Freelance docent, o.m. bij de postacademische cursus Industriële Vormgeving aan de Koninklijke Academie voor de Beeldende Kunsten te Den Haag en bij postacademische opleidingscentra als Mikrocentrum TNO Industrie te Eindhoven: groepsleider tools & methoden voor productinnovatie en projectleider/adviseur op het vlak van innovatie management TNO Produktcentrum/TNO Industrie te Delft: projectleider van multidisciplinaire innovatietrajecten
Bestuursfuncties: • lid van Strategische Adviescommissie van de Stichting Industriebeleid en Communicatie • lid van Onderwijs Advies Commissie van de faculteit Industrieel Ontwerpen van de Technische Universiteit Delft
De heer ing. S.P.A.B. van der Wiel De heer Van der Wiel is ingezet als studentlid van het auditteam. Hij heeft in december 2009 de Master Engineering & Policy Analysis aan de Technische Universiteit Delft succesvol afgerond. Vanuit zijn opleiding beschikt hij over kennis van het werkveld. De heer Van der Wiel beschikt over studentgebonden deskundigheid met betrekking tot studielast, onderwijsaanpak, voorzieningen en kwaliteitszorg bij opleidingen in het domein. Hij heeft ervaring met visitatietrajecten en is voor deze visitatie aanvullend individueel geïnstrueerd. Opleiding: 09/96 – 06/01 HAVO, profiel Natuur & Techniek, keuzevak informatica, Scholengemeenschap Durendael, Oisterwijk 09/01 – 01/06 Technische Natuurkunde, afstudeerrichting Medische Technologie, Fontys Hogescholen Eindhoven 09/06 – 12/09 Master Engineering & Policy Analysis (EPA), Faculteit Techniek, Bestuur en Management, Technische Universiteit Delft
40/53
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
Werkervaring: 08/04 – 01/05 Albany Nanotech – College for Nanoscale Science and Economics, Albany (N.Y.), Verenigde Staten, mede-ontwikkelen van een productieproces waarmee een multilaags microstructuur van kanalen in SU-8 kan worden gemaakt voor de fabricage van biochips 08/05 – 01/06 Philips Medical Systems Nederland B.V., Best; Analyse van de beweging van supergeleidende spoelen in een MRI magneet (afstudeerstage) 02/06 – 08/06 Philips Medical Systems Nederland B.V., Best, Magnet Engineer
Mevrouw ir. M. Dekker-Joziasse Mevrouw Dekker is ingezet als NQA-auditor. Zij heeft ruim dertien jaar ervaring met visitaties in alle sectoren van het hbo en in het wo. Zij bezit auditorkwaliteiten vanwege jarenlange visitatie-ervaring en cursussen gevolgd bij Lloyd’s, daarnaast verzorgt zij trainingen over het visitatie- en accreditatiestelsel voor auditoren hoger onderwijs. Haar kennis van het hoger onderwijs is ondermeer ontstaan door docentschap WU en onderwijskundige cursussen. Opleiding: 1977 – 1983 1983 – 1989
VWO, Christelijke Scholengemeenschap Walcheren te Middelburg Opleiding Tuinbouwplantenteelt, Wageningen Universiteit
Werkervaring: 1990 – 1991 Adviseur bij Tuinbouwkundig Adviesbureau 1991 – 1995 Toegevoegd docent Wageningen Universiteit, vakgroep Tuinbouwplantenteelt, belast met onderwijsontwikkeling 1995 – 2004 Beleidsmedewerker afdeling Kwaliteitszorg, HBO-raad, 7 visitatietrajecten in diverse sectoren/domeinen van het hbo. 2004 – heden NQA: senior auditor, adviseur en accountmanager Cursussen: Training Auditor Hoger Onderwijs, oktober 2003, NQA i.s.m. Lloyd’s Register Tweedaagse cursus Interne Kwaliteitsaudits, december 2002, Lloyd’s Register
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
41/53
Bijlage 2
42/53
Onafhankelijkheidsverklaring auditteam
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
43/53
44/53
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
45/53
46/53
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
47/53
48/53
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
Bijlage 3
Bezoekprogramma
Tijdstip
Programmaonderdeel Deelnemers
09.00 –11.30
Ontvangst Rondleiding Materiaalbestudering
11.30 – 12.30 uur
Gesprek met Opleidingsmanagement/stuurgroep: opleidingsmanagement Ing. O.L.M. Bes, Hogeschool Rotterdam. Directeur opleidingen, Instituut voor Engineering and Applied Science Drs. J.J. Dekker, Hogeschool Zeeland. Plaatsvervangend directeur Academie voor Economie Drs. J.J. Grouls, Fontys hogeschool. Directeur Fontys Internationale Hogeschool Economie Ir. P.L.A. van Dam, Saxion hogescholen. Directeur opleidingen, Academie Life science, Engineering & Design Werklunch (auditteam)
12.30 – 13.30 uur 13.30 – 14.30 uur
14.30 - 14.45 uur 14.45 – 15.45 uur
15.45 – 16.30 uur 16.30 – 17.30
(auditteam)
Gesprek met docenten Representatieve groep docenten: betrokken bij ontwikkeling en uitvoering/werkgroep: M. Nieuwenhuijse, projectleider Ir. K.M.M. van Beurden, Saxion Hogescholen. Lectoraat Product Design Ing. W. Brouwer, Hogeschool Zeeland. Lectoraat Ondernemen en Innoveren Ir. A. L. Cordia, Hogeschool Rotterdam. Lectoraat Innovation and Entrepeneurship Dr. ir. B.R. Meijer, Saxion Hogescholen. Lectoraat Proces & Production Innovation Dr. ir. S. van Stroe, Fontys Hogeschool. Lectoraat Innovatiemanagement in Internationaal perspectief Pauze (auditteam) Gesprek met werkveld Leden werkveldcie en werkgevers van potentiële studenten: Dhr. Y. Hoekstra, DSM, manager Communication Dhr. F. Dolk , Euroequipement, directeur Dhr. A. de Hoogh, De Hoop, directeur Dhr. T. Tetteroo, Fokker Elmo, Head of Innovation and IT Dhr. P. Verdurmen, Feyter, directeur Dhr. J. Dumoulin, Lapimus, directeur Dhr. M. Clumpkes, vh. Smurfit Kappa, directeur Dhr. H. Loozen, Océ, directeur Afsluitend (auditteam) auditteamoverleg Tweede gesprek met Opleidingsmanagement: opleidingsmanagement en afronding
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
49/53
50/53
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
Bijlage 4
Bijlagen overzicht ter inzage gelegd materiaal
Zelfevaluatierapport en bijlagen Literatuurlijst en boekenlijst + selectie van boeken Samenwerkingscontract hogescholen Toetsbeleid: Toetsing master Industriële Innovatie Onderwijsbeleid: Concept Onderwijs- en Examenregeling master Industriële Innovatie De documenten waar de opleiding in het zelfevaluatierapport naar verwijst.
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
51/53
Bijlage 5
Opleidingscompetenties
Competenties externe kansen: Identificatie van kansen in de omgeving - C1. De innovatiemanager beschikt over het vermogen om op basis van onderzoek en houding behoeftes van klantgroepen, klanten en de markt te identificeren, waarbij hij gebruik maakt van markt-, klant- en gebruiksonderzoek, literatuuronderzoek en eigen observaties; - C2. de innovatiemanager kan trends herkennen en erkennen door onderzoek en het identificeren van latente behoeftes van klanten. Daarbij heeft hij continu oog voor trends. En beschikt over het vermogen deze ‘kansen in de markt’ door te vertalen naar innovatiemogelijkheden voor het eigen bedrijf of voor opdrachtgevers. Daarvoor moet de innovatiemanager kunnen samenwerken met de (internationale) actoren in de omgeving van het bedrijf (klanten, leveranciers en concurrenten). Competenties interne kansen: Inventarisatie van de mogelijkheden en beperkingen van de eigen organisatie en de technologie - C3. De innovatiemanager beschikt over kennis, inzicht en vaardigheden om de mogelijkheden en beperkingen van een bedrijf te analyseren in de waardeketen en is in staat om de uitkomsten overtuigend te communiceren en presenteren aan (eigen) directieleden, opdrachtgevers en vakgenoten, en kan deze waar nodig verdedigen, rekening houdend met, eventuele, weerstand; - C4. de innovatiemanager beschikt over kennis, inzicht en vaardigheden om de (on)mogelijkheden van technologie te analyseren en kan op basis van deze kennis procesverbeteringen toepassen; - C5. de innovatiemanager gaat actief op zoek naar recente en toekomstige ontwikkelingen en inzichten binnen de technologie (fusion technologie, duurzame technologie, octrooien, certificering) en is in staat om deze kennis en inzichten onderling te verbinden en te gebruiken binnen innovatieprocessen en kan daarbij technologische roadmaps opstellen. Competenties Strategie en organisatie: kansen en uitdagingen sublimeren tot een passende strategie voor de organisatie en tot succesvolle innovaties - C6. De innovatiemanager beschikt over het vermogen om vanuit interne- en externe kansen en “out of the box” denken, een visie en een innovatie- en productstrategie te ontwikkelen voor het eigen bedrijf. Waarbij de innovatiemanager in staat is om op te treden als adviseur of sparringpartner voor directeuren/eigenaren in het midden en kleinbedrijf en managementteams van grote bedrijven. En kan acteren als mogelijk toekomstig lid van een Management Team; - C7. De innovatiemanager beschikt over een goed ontwikkeld zakelijk inzicht en financieel gevoel, is zich sterk bewust van de bedrijfsvoering van het eigen bedrijf en expliciteert de noodzaak en de financiële haalbaarheid voor innovatie. Dit vraagt niet alleen om creativiteit (out of the box denken) maar ook om efficiency, (financieel) inzicht, risicomanagement, en de vertaling naar innovatieprocessen.
52/53
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
Competentie Innovatie: opzetten, succesvol uitvoeren en implementeren van een innovatietraject - C8. De innovatiemanager beschikt over het vermogen om binnen de kaders van budget en tijd een planning op te stellen voor innovatietrajecten met een goede balans tussen strakke planning en organisatie enerzijds en de noodzaak voor ‘professionele ruimte’ anderzijds. Hij moet hierbij in onderlinge relatie omgaan met functionaliteit, budget en planning; - C9. de innovatiemanager is in staat om projectmanagementvaardigheden toe te passen binnen complexe industriële innovatietrajecten, dit betekent het op juiste wijze opzetten, beheersen en regisseren van een innovatietraject; - C10. de innovatiemanager beschikt naast kennis van het proces van innovatietrajecten (innovatiesystemen) over het vermogen om met professionals vanuit meerdere disciplines samen te werken en om hen aan te sturen. Daarbinnen is hij in staat om gefundeerde keuzes te maken tussen zelf ontwikkelen, samenwerken en/of uitbesteden.
© NQA – audit TNO hbo Master Industriële Innovatie
53/53