Faculteit Letteren & Wijsbegeerte
Bartel Kestemont
Zeilen vol Zilver
De zilverstromen van de Generale Indische Compagnie richting Kanton
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de geschiedenis
2014
Promotor
Prof. dr. Michael Limberger Vakgroep Geschiedenis
Faculteit Letteren & Wijsbegeerte
Bartel Kestemont
Zeilen vol Zilver De zilverstromen van de Generale Indische Compagnie richting Kanton
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de geschiedenis
2014
Promotor
Prof. dr. Michael Limberger Vakgroep Geschiedenis
Universiteit Gent Examencommissie Geschiedenis Academiejaar 2013-2014
Verklaring in verband met de toegankelijkheid van de scriptie
Ondergetekende, Bartel Kestemont afgestudeerd als master in de Geschiedenis aan Universiteit Gent in het academiejaar 20132014 en auteur van de scriptie met als titel: Zeilen vol Zilver De zilverstromen van de Generale Indische Compagnie richting Kanton verklaart hierbij dat zij/hij geopteerd heeft voor de hierna aangestipte mogelijkheid in verband met de consultatie van haar/zijn scriptie: X de scriptie mag steeds ter beschikking worden gesteld van elke aanvrager; o de scriptie mag enkel ter beschikking worden gesteld met uitdrukkelijke, schriftelijke goedkeuring van de auteur (maximumduur van deze beperking: 10 jaar); o de scriptie mag ter beschikking worden gesteld van een aanvrager na een wachttijd van … . . jaar (maximum 10 jaar); o de scriptie mag nooit ter beschikking worden gesteld van een aanvrager (maximumduur van het verbod: 10 jaar). Elke gebruiker is te allen tijde verplicht om, wanneer van deze scriptie gebruik wordt gemaakt in het kader van wetenschappelijke en andere publicaties, een correcte en volledige bronverwijzing in de tekst op te nemen.
Gent, 6 Augustus 2014
1
Inhoudsopgave Inleiding ............................................................................................................................................... 4 Deel 1: De Generale Indische compagnie ............................................................................................... 7 1.1. Korte geschiedenis en politieke situatieschets van de GIC en de Oostenrijkse Nederlanden ..... 7 1.2. De particuliere vooruitredingen en pogingen tot het oprichten van een compagnie ................. 9 1.2.1. Inleiding ................................................................................................................................. 9 1.2.2. De Particuliere vooruitredingen ............................................................................................ 9 1.2.3. Verwachtingen en het eerste armement ............................................................................ 14 1.2.4. Vier expedities, 15 schepen (1724-1727) ........................................................................... 14 1.2.5. Het einde van de GIC ........................................................................................................... 17 Deel 2: Mondiale zilverstromen naar China .......................................................................................... 22 2.1. Inleiding ...................................................................................................................................... 22 2.2. Historiografie van de mondiale zilverstromen ........................................................................... 23 2.3. Zilver in China, een korte geschiedenis ...................................................................................... 25 2.4. Zilverstromen via de intra-country-trade ................................................................................... 29 2.5. Zilverstromen via de Acapulco-Manilla route ............................................................................ 32 2.6. Zilverstromen via de Kaap de Goede Hoop ................................................................................ 35 2.7. Tussentijds besluit ...................................................................................................................... 40 Deel 3: Europese zilverstromen naar China in het eerste deel van de 18de eeuw ................................ 43 3.1. Inleiding ...................................................................................................................................... 43 3.2. Geschiedenis van de Europese compagnieën in China .............................................................. 44 3.3. Kanton, een complex handelssysteem gebaseerd op controle en traditie ................................ 46 3.4. Handel in Kanton tijdens de eerste deel van de 18de eeuw ....................................................... 49 3.5. Zilverimporten in China .............................................................................................................. 52 3.6. Zilverimporten van de EIC richting China ................................................................................... 55 Deel 4: Oostends zilver naar China........................................................................................................ 58 4.1. De Oostendse zilverlading .......................................................................................................... 58 4.2. Methodologie ............................................................................................................................. 58 4.3. Het Armement ............................................................................................................................ 59 4.4. De Heenlading, zilverlading ........................................................................................................ 61 4.5. De zilverlading van de GIC .......................................................................................................... 62 4.5.1. Methodologie ...................................................................................................................... 62 4.5.2. Analyse van het silverboeck voor de uitreding van 1724 .................................................... 65 4.5.3. Analyse van het silverboeck voor de uitreding van 1725 .................................................... 67
2
4.5.3. Analyse van het silverboeck voor de uitreding van 1726 .................................................... 69 4.5.4. Analyse van het silverboeck voor de uitreding van 1727 .................................................... 70 4.5.5. Analyse van het silverboeck voor de smokkelschepen en permissieschepen..................... 72 4.5.6. Tussentijds besluit ............................................................................................................... 73 4.6. Oostends zilver in mondiaal perspectief .................................................................................... 74 4.7. Besluit ......................................................................................................................................... 78 Bibliografie ............................................................................................................................................ 80 Archiefbronnen ................................................................................................................................. 80 Archiefinventarissen.......................................................................................................................... 81 Uitgegeven bronnen .......................................................................................................................... 81 Literatuur ............................................................................................................................................... 81 Websites ............................................................................................................................................ 87 Bijlage .................................................................................................................................................... 88
3
Inleiding De inspiratie voor dit onderzoek ontstond een paar jaar geleden. Tijdens het schrijven van de bachlorpaper werd mijn aandacht gevestigd op de handelscompagnieën van de 17e eeuw. De interactie en de invloed die handelscompagnieën op hun handelsgebieden hebben gehad bleek groot. De bewondering en interesse naar deze compagnieën en de vele commerciële risico’s die door de handelaars en ondernemers genomen werden steeg. Mijn bachlorpaper spitste zich toe op de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Een compagnie die bijna 200 jaar onophoudelijk schepen naar Azië stuurde. Het was tijdens dit onderzoek dat de Generale Indische Compagnie (GIC), ook wel de Oostendse Compagnie genoemd, mijn aandacht trok. Ook in onze streken waren er pogingen geweest om een bloeiende handelsonderneming op te richten. Na een eerste raadpleging rond de literatuur over de GIC bleek dat deze compagnie een veelbelovende onderneming was die enorm rijke ladingen Oosterse waren naar de haven van Oostende meebracht. Ondanks het korte bestaan van de GIC bleek dit een commercieel succes te zijn geweest. De GIC is een onderzoeksdomein waar reeds vele historici zich in verdiept hebben. Via de literatuur kunnen we ons een goed beeld vormen van de werking van de GIC. Ook het bronnenmateriaal van de compagnie is uitgebreid en in goede staat bewaard gebleven. Voornamelijk in het Felixpakhuis1, waar Floris Prims in het begin van vorige eeuw een overzichtelijke inventaris heeft opgesteld van het aanwezige bronnenmateriaal. In deze verhandeling zullen we ons toespitsen op de zilverstromen van Oostende naar het Oosten. De Oostendse compagnie voerde immers enorme ladingen zilver uit om hun Oosterse producten te kunnen kopen. We zullen deze zilverstromen kaderen binnen het actuele debat rond de mondiale zilverstromen naar China. Vanaf de ontdekking van Amerika en het Amerikaans zilver worden er jaarlijks enorme hoeveelheden zilver getransporteerd. Een groot deel van dat zilver kwam terecht in Azië, voornamelijk China. Het onderzoek en het debat naar deze zilverstromen en het belang dat deze zilverstromen hadden op vlak van de wereldhandel en de mondialisering van de handel is sinds de jaren '80 bijzonder actueel. Er zal onderzocht worden wat het belang was van de Oostendse compagnie op deze zilverhandel. Aangezien we uit een eerste lezing van de literatuur kunnen vaststellen dat de Oostendse compagnie tussen 1724 en 1728 de grootste Europese invoerder was van Chinese thee in Europa, ontstond het vermoeden dat de Oostendse schepen dan ook één van de grootste Europese exporteurs van zilver naar China was.2 Opvallend is dat in de literatuur over de mondiale zilverstromen naar China, de Oostendse compagnie maar een heel bescheiden rol krijgt toebedeeld . Dit heeft wellicht te maken met het korte bestaan van de compagnie en de beperkte bekendheid. Dit opende echter een prachtig onderzoeksveld voor deze thesis.
1
Felixpakhuis: Stadsarchief Antwerpen, S.A. J. Parmentier,. Thee van overzee. Maritieme en handelsrelaties tussen Vlaanderen en China tijdens de 18de eeuw, Ludion, 1996, pp 117-119. 2
4
Deze verhandeling is opgedeeld in enkele grote delen. Alvorens we het kunnen hebben over het Oostends zilver zal er een korte inleidende geschiedenis volgen over het ontstaan en het verloop en het einde van de GIC. Hiervoor kunnen we ons baseren op de uitgebreide literatuur die reeds te vinden is over de GIC. Het klassieke werk van Michel Huisman uit 1902 blijft ook voor dit onderzoek actueel, er is dan ook dankbaar gebruik van gemaakt.3 Dit standaard werk komt in elk onderzoek naar de GIC tot op de dag van vandaag nog steeds uitvoerig aan bod. Michel Huisman kreeg navolging door Floris Prims die schreef over Banquibazar4 en deed prosopografisch onderzoek5 naar de bemanningsleden op de diverse GIC schepen. Na WOII zal N. Laude proberen aanvullend onderzoek te doen op het bestaande werk van Huisman.6 In het begin van de jaren '70 zal er een nieuwe wind waaien in het onderzoek naar de GIC. Karel Degryse zal zich in het onderzoek naar de Oostendse compagnie specialiseren in het commercieel en maritiem beleid van de directeuren op de China vaart.7 Dit werk wordt aangevuld door Jan Parmentier die eind jaren '70 begin jaren '80 zijn onderzoek zal toespitsen op het Indische en Bengaalse luik van de compagnie.8 Later vormen Degryse en Parmentier een complementair duo dat zich verder zal specialiseren in de Oostendse compagnie.9 De laatste jaren zijn er nieuwe onderzoeken gevoerd naar aspecten binnen de GIC. Zo heeft W. Serruys de effecten van de GIC op de stad Oostende opgemeten.10 Het onderzoek van J. Baguet focust op het politieke aspect en de communicatie tussen de compagnie directeuren en de overheid.11 Ook vanuit Leuven zijn er nieuwe onderzoeken gestart.12 Deze gaan zich wel niet meer specifiek op de Oostendse compagnie toeleggen maar zullen hiermee wel onrechtstreek in aanraking komen. 3
M.Huisman,. La Belgique commerciale sous l'Empereur Charles VI. La compagnie d'Ostende. Etude historique de politique commerciale et coloniale, Bruxelles-Paris, Henri Lamertin-Picard, 1902, p 566. 4 F.Prims,. De stichting Banquibazar, onze eerste colonie (1724-1727), Antwerpen, Leestlust, 1930, p 160. en F.Prims,. Banquibazar, onze eerste colonie, Antverpiensia, IV, 1930, pp 107-119. en F.Prims,. Les rapports entre coloniaux français et belges au temps de la Compagnie d'Ostende, spécialement entre la direction française de Chaudernagar et les "Ostendais" à Danemarnagar et Banquibazar (1724-1730), Revue d'histoire des colonies, Paris, 1932, pp 515-525. 5 F.Prims,. De oorlog van Mijnheer Cobbé; geschiedenis van de reis van Cobbé, van zijn onderhandelingen met den Nabab en van zijn oorlog tegen de Mooren (1722-1724), Antwerpen, Leeslust, 1927, p 353. en F.Prims,. De reis van den Sint-Carolus 1724, Kap. Coyphas; Uit den tijd der Oostendsche Compagnie op de oorspronkelijke stukken bewerkt, Antwerpen, Leeslust, 1926, p 190. 6 N.Laude,. La Compagnie d'Ostende et son activité coloniale au Bengale (1725-1730), Brussel, 1944, p 240. 7 K. Degryse,. De Oostendse Chinahandel (1718-1735), Gent, RUG, 1972. 8 J. Parmentier,. De Oostendse handel op de Arabische zee en Voor-Indië (1714-1735), Gent, RUG, 1979. 9 K. Degryse, J. Parmentier,. Kooplieden en kapiteins; Een prosopografische studie van de kooplieden, supercargo's en scheepsofficieren van de Oostendse handel op Oost-Indië en Guinea, In: C. Koninckx, Vlamingen overzee, Collectanea Maritima, VI, 1995, pp 119-241. en K. Degryse, J. Parmentier,. Maritime aspects of the Ostend trade to Mocha, India and China (1715-1732), In: Ships, Sailors and Spices: East India Companies and their Shipping in the 16th, 17th and 18the centuries, Amsterdam, Neha, 1993, pp 139-175. 10 W.M. Serruys,. Oostende en de Oostendse compagnie : het economisch effect van koloniale zeehandel op een Zuid-Nederlandse havenstad tussen de Spaanse en de Oostenrijkse successieoorlog (1713-1745), Leuven, KUL, 1999, p 346. 11 J. Baguet, De Oostendse Compagnie, haar directeurs en de Oostenrijkse Bewindvoerders. Een casuïstische analyse van hun onderlinge interactie (1722-1731) Gent, RUG, 2013, p 150. 12 W. De Winter, J. Parmentier, I. Goddeeris,. Factorijen en forten: Zuid-Nederlanders in achttiende-eeuws India, Leuven, 2013.
5
Vanaf het tweede deel zal zullen we ons concentreren op het zilver. In deel 2 komt de aanwezige literatuur omtrent de mondiale zilverstromen en de uitvoer van zilver aan China aan bod. Hierin gaan we specifiek in op de geschiedenis van de zilverstromen naar China alsook het belang van die Europese zilverstromen. We kaderen het belang van deze zilverstromen uitvoerig binnen het actuele historiografische debat. We lichten alsook kort de verschillende scheepsroutes toe. Hiervoor werd dankbaar gebruikt gemaakt van de bibliografie die Simon Dedoncker in 2009 opgesteld heeft.13 Deze geeft ons een bondig overzicht van de aanwezige literatuur in verband met de mondiale zilverstromen. Voorts komen ook de klassieke werken aan bod van D. Flynn, A. Giralder, Von Ghaln en T. Chung. Dit hoofdstuk biedt ons de kans om een breed kader te schetsen over de zilverstromen in China en geeft ons de mogelijkheid om een inzicht te geven over de eventuele impact die de Oostendse zilverhandel gehad heeft. In deel drie leggen we ons toe op de handel met China en specifiek de havenstad Kanton. Dit hoofdstuk geeft de geschiedenis weer van de handel tussen de Europese landen met de havenstad Kanton. We proberen hierin een beeld te geven van de evoluties in de handel in Oosterse producten. Dit alles wordt gekaderd binnen de periode waarin de GIC actief was in Kanton. Vervolgens kunnen we in deel 4 de literatuurstudie van de voorgaande hoofdstukken toepassen op het kwantitatief onderzoek dat we gevoerd hebben naar de zilverladingen van de GIC. In dit onderzoek, dat gebeurd is aan de hand van de archiefstukken die geraadpleegd werden in het stadsarchief van Antwerpen, zal een gedetailleerd beeld worden gegeven van de zilverstromen die vanuit Oostende China bereiken. Via onderzoek van de zilverregisters en de journaalboeken van de verschillende GIC schepen geven we een inzicht op de hoeveelheden, prijzen en evoluties van de Oostendse zilverstromen naar het oosten. Tenslotte zullen de cijfers uit het archiefonderzoek van de GIC zal vergeleken worden met andere belangrijke zilverimporteurs zoals de EIC. Zeer belangrijk in dit hoofdstuk zal de vraag zijn of Oostende ooit de marktleider zal geweest zijn op de Chinese zilvermarkten en welke effecten dit gehad heeft voor de Chinese zilvermarkt. Zo kunnen we aan de hand van een intensieve literatuurstudie en het kwantitatief onderzoek van het Oostendse zilver conclusies maken over de functie en de waarde die het Oostends zilver heeft gehad binnen het brede debat van de mondiale zilverstromen. We zullen met andere woorden trachten een antwoord te bieden op de vragen of de Oostendse compagnie van groot belang is geweest als zilverleveranciers voor China?
13
S. Dedoncker, De draak heeft honger; Zilverstromen naar China in de 16de en 17de eeuw, Gent, RUG, 2009, p 35.
6
Deel 1: De Generale Indische compagnie 1.1. Korte geschiedenis en politieke situatieschets van de GIC en de Oostenrijkse Nederlanden Vooraleer we dieper kunnen ingaan op de zilverstromen van de Oostendse compagnie moeten we de aandacht vestigen op het politieke klimaat waarin de GIC tot stand is gekomen. Het is namelijk in een zeer complexe diplomatieke wereld dat de GIC is ontstaan. Die specifieke situatie zal mee aan de basis liggen van de richting en het lot van de compagnie. Nog meer dan de invloed en inspanningen die afkomstig waren van de directeuren, aandeelhouders of supercargo’s. De start van de Oostendse reizen naar het oosten valt samen met een nieuw bewind dat aan het hoofd komt van de Zuidelijke Nederlanden. In 1702 breekt de Spaanse successieoorlog uit. Dit was een direct gevolg van het overlijden van Karel II. De Spaanse koning sterft kinderloos waardoor onder andere Lodewijk XIV de Spaanse troon in handen probeert te krijgen. Dit stuit op verzet van de andere Europese mogendheden die de Franse eis maar niets vinden. Hierdoor nemen Engeland, het Habsburgse rijk en de Republiek der verenigde provinciën samen de handdoek op tegen Lodewijk XIV en zijn coalitie. Met de vrede van Utrecht in 1713 eindigt de Spaanse Successieoorlog. In deze officiële vrede wordt bepaald dat de zuidelijke Nederlanden onder hoede komen van de Oostenrijkse kroon. Deze overdracht moet ervoor zorgen dat de zuidelijke Nederlanden een stevige buffer zullen vormen tegenover het expansieve Frankrijk. Mede door dit Barrièretraktaat worden ook nog 12 garnizoenssteden opgericht door de Verenigde Provinciën in de Oostenrijkse Nederlanden. Deze moeten bij een eventuele nieuwe aanval van de Fransen de Verenigde Provinciën beter beschermen. De Oostenrijkse keizer Karel VI benoemt prins Eugeen van Savoye tot gouverneur-generaal van de Oostenrijkse Nederlanden. Het is echter markies de Prié die vanaf 1716 de titel van gevolmachtigde minister zal uitoefenen aangezien Prins Eugeen van Savoye nooit in de Nederlanden geresideerd heeft. Het is markies de Prié die de regering in Brussel in naam van het Weense hof zal leiden. Hij zal ook een vooraanstaande rol krijgen in de onderhandelingen die plaatsvinden bij de oprichting van de GIC. 14 De Oostenrijkse Nederlanden worden bestuurd als een autonoom gebied binnen het Habsburgse rijk. Zo heeft de vorst wel de leiding over de orde handhaving, economische en buitenlandse politiek en bezat hij rechterlijke macht. Al deze belangen worden door een strak gereguleerde administratie te Brussel in naam van de vorst geregeld. De Oostenrijkse keizer mag echter geen belastingen heffen (buiten douanerechten). Er wordt wel gebruik gemaakt van een jaarlijkse bede aan de 9 provinciale staten. Naast deze belemmeringen is de Oostenrijkse keizer ook gebonden aan de eisen van de zeemogendheden. Hij zal steeds rekening moeten houden met de grillen van de Engelsen en Hollanders. Zo wordt de handel en in/uitvoer(taksen) strikt in de gaten gehouden door deze twee landen. Dit maakt van de Oostenrijkse Nederlanden in zekere zin een satellietstaat van deze 2 zeemogendheden.15 14
R. DeSchryver,. Oostenrijks België 1713-1794 De Oostenrijkse aanspraken op de Spaans-Habsburgse erfenis, pp11-30. 15 P. Lenders,. Oostenrijks België 1713-1794, Wenen en Brussel: bevoogding die een eigenheid aanvaardt, pp3748.
7
De Italiaan Hercules Turinetti ofwel Marquis de Prié zal de eerste Oostenrijke regering in Brussel leiden. Deze eerste regeerperiode wordt beheerst door een economische malaise waar de Nederlanden zich op dat moment in bevinden. Samen met de absolutistische elementen die Marquis de Prié aan de dag legde ontstaat er al snel een klimaat van onrust in de steden. Het ongenoegen neemt steeds toe waarop de keizer hem in 1726 terug naar Wenen roept. Na hem komen er ministers van een ander kaliber aan het hoofd van de regering te staan. Graaf Julio Visconti (1725-1732) en Frederik von Harrach (1732-1743) worden beschouwd als krachtdadige leiders die de banden terug zullen aanhalen met de provinciale en de lokale besturen. Hierdoor verbetert de situatie aanzienlijk tussen het volk en de centrale overheid. Dit komt ook ten goede aan de bede die de centrale administratie ontvangt van de provinciale staten. Waardoor de financiële situatie er beter zal uitzien.16 Karel VI was namelijk aan het hoofd gekomen van een regio die door de jarenlange oorlogen economisch aan de grond zat. Die oorlogen hebben handen vol geld gekost. Zo werden er schulden aangegaan op naam van de Zuidelijke Nederlanden door de Spaanse koning Karel II en later door de Anglo-Bataafse geallieerden. Dit resulteerde in een totale schuld van 15 miljoen gulden. Reken hierbij nog eens de jaarlijkse uitkering aan de Verenigde Provinciën van 1,4 miljoen gulden voor het onderhoud van de garnizoenen in de barrièresteden. Dit maakt dat de toestand er aan het begin van de Oostenrijkse overheersing heel slecht uit zag. Al snel breken er opstanden uit tegen het Oostenrijks bewind. Marquis de Prié slaagt er uiteindelijk in deze opstanden de kop in te drukken. Het voornaamste slachtoffer hiervan is Frans Anneesens die in Brussel wordt terechtgesteld.17 De ommekeer komt er vanaf de jaren ’20 van de 18e eeuw. We zien een geleidelijke stijging van de overheidsinkomsten en ook de economie in de Oostenrijkse Nederlanden lijkt aan te trekken.18 Een belangrijke factor hierin volgens Hasquin zijn de particuliere vooruitredingen die vanaf 1715 vanuit Oostende naar Azië trokken. In de meeste gevallen kwamen deze schepen rijk beladen terug. Deze ladingen waren onderhevig aan invoertaksen die rechtstreeks naar de kas van de centrale overheid in Brussel ging. Aanvankelijk bedroeg deze invoertaks 6% van de ingevoerde waarde. Tijdens de GIC zal deze taks omlaag gebracht worden tot 4%.19 Marquis de Prié loopt aanvankelijk niet warm van de particuliere vooruitredingen maar zal, eens het commercieel succes duidelijk wordt, snel bijdraaien. Vooral omdat hij zich persoonlijk weet te verrijken aan de reizen. Zo krijgt hij van Cloots20 een percentage van de winst toegestopt. Marquis de Prié ziet ook in dat door de belastingen op de ingevoerde goederen de staatskas aangevuld wordt en de economie in de Oostenrijkse Nederlanden begint te herleven. Hierdoor zullen er vanaf 1719 zeer snel de nodige paspoorten en zeebrieven worden toegekend aan verschillende particuliere uitredingen naar het Oosten. Door het succes van deze eerste particuliere vooruitredingen zullen steeds meer schepen vanuit Oostende naar het Oosten vertrekken. Dit creëert dan echter weer nieuwe problemen.21 16
P. Lenders,. Oostenrijks België 1713-1794, Wenen en Brussel: bevoogding die een eigenheid aanvaardt, pp4954. 17 H.Hasquin,. Oostenrijks België 1713-1794, De periode van de saneringen (1715-1740), pp71-81. 18 H.Hasquin,. Oostenrijks België 1713-1794, De periode van de saneringen (1715-1740), p88. 19 M.Huisman,. La Belgique commerciale sous l'Empereur Charles VI, p 221. 20 Eén van de initiatiefnemers tijdens de Particuliere uitredingen en later ook één van de 7 GIC directeuren. 21 M.Huisman,.La Belgique commerciale, p 151.
8
1.2. De particuliere vooruitredingen en pogingen tot het oprichten van een compagnie 1.2.1. Inleiding Alvorens de eerste GIC schepen vertrokken in 1724 waren er al 32 schepen naar het oosten gezonden vanuit Oostende. Deze schepen werden uitgerust door diverse particuliere kooplieden en handelaars. Elk had een eigen achtergrond, maar allemaal hadden ze 1 doel, een graantje meepikken van de rijkdom die de handel met het oosten opbracht. Hieronder volgt een overzicht van deze particuliere vooruitredingen. Deze initiatieven zijn voor de GIC zeer belangrijk geweest omdat via deze reizen de eerste contacten met het Oosten werden gelegd maar ook omdat er veel ervaring werd opgedaan door kapiteins, supercargo’s, investeerders die later rijkelijk zal gebruikt worden. De geschiedenis van de particuliere vooruitredingen zijn reeds uitvoerig besproken in de literatuur. Huisman, Baels, Degryse en Parmentier hebben hier reeds onderzoek naar gedaan. In dit hoofdstuk is dan ook dankbaar gebruikt gemaakt van het werk van deze auteurs. Er wordt in dit hoofdstuk een korte schets gegeven van de verschillende vooruitredingen en de pogingen van diverse ondernemers om een handelscompagnie op te starten. Dit zal overigens een eerste kennismaking zijn met enkele directeuren, kapiteins en supercargo’s die later in dit werk nog meermaals zullen weerkeren. Hierin wordt ook de woelige geschiedenis blootgelegd van de conflicten tussen de politici in Brussel en Wenen alsook de handelaars en investeerders van de GIC.
1.2.2. De Particuliere vooruitredingen22 Op de vraag of er een verband is tussen de opkomende handel en de nieuwe Oostenrijkse overheersing moeten we positief antwoorden. Nog beter is te zeggen dat, door het wegvallen van de Spaanse link met de Zuidelijke Nederlanden handelaren en kooplieden nieuwe horizonten moesten/konden opzoeken. Met de overdracht van de Zuidelijke Nederlanden aan Wenen kwam de bevoorrechte handelspositie, die onze gewesten tot op dat moment hadden met Spanje en de Spaanse domeinen, onder druk te staan. Vooral de Vlaamse en Brabantse textielproducten, maar ook andere luxeproducten die bedoeld waren voor de Atlantische havens op het Iberische schiereiland kregen klappen te verwerken. Met het wegvallen van de Spaanse partner en de slechts beperkte exportmogelijkheden naar de Oostenrijkse haven van Triëste zat er voor de Zuid-Nederlanders niets anders op dan nieuwe handelspartners te gaan zoeken. 23
22
Voor een uitgebreid overzicht van de Oostendse schepen richting Azië , zie bijlage: Samenvatting Oostendse schepen richting Azië (1715-1732). 23 J.Parmentier,. Oostende & Co: Het verhaal van de Zuid-Nederlandse Oost-Indiëvaart 1715-1735, Lubion, 2002, pp 4-5.
9
Deze nieuwe handelsmogelijkheden waren voor de hand liggend. Voor de Amerikaanse markt waren de Vlaamse handelaars enkele eeuwen te laat. Wat ze echter wel opmerkten waren de grote winsten en de rijk beladen schepen die in de omliggende landen aanmeerden uit het Oosten. Zo was er de EIC en de VOC die al meer dan 100 jaar handel dreven met het Oosten. Ook de Franse staat had met diverse uitredingen successen weten te boeken. De uitredingen die plaatsvonden vanuit Saint-Malo zullen zelfs een extra impuls geven aan de Oostendse handelsuitredingen. In het voorjaar van 1715 zien we de eerste ideeën ontstaan bij verschillende groepen investeerders, avonturiers en handelaars om schepen uit te rusten naar het Oosten. De Oostendse tandem Pieter De Potter en Thomas Ray zijn 2 belangrijke figuren die vanuit Oostende een voortrekkersrol zullen spelen in de handel naar het Oosten. Vanuit Brussel krijgen ze in 1715 een positief antwoord van het Oostenrijkse bestuur op hun vraag naar een zeebrief en de nodige paspoorten voor een afvaart naar India. Thomas Ray was een Ierse Jacobijn en had veel ervaring opgedaan in de handel van Ierse producten, zoals huiden en boter. Deze vorige ervaringen leveren hem een uitgebreid handelsnetwerk op waarop hij kan terugvallen. In 1700 vestigt hij zich in Oostende waar hij onder meer de Oostendse handelaar Pieter de Potter leert kennen. Aangezien deze twee ondernemers niet kapitaalkrachtig zijn moeten ze een beroep doen op investeerders om de eerste uitreding te kunnen financieren. Via Ray’s connecties konden ze een klein schip op de kop tikken in Engeland. De SintMattheus met aan het roer kapitien Sarsfield, die eveneens ook investeerde, is het eerste schip dat vanuit Oostende koers zal zetten naar de westkust van India om daar, zo hoopten men, rijk beladen te worden met peper, katoenen en zijden stoffen.24 Met een textiellading vertrok de Sint-Mattheus uit Oostende op 16 januari 1715 om een paar weken later toe te komen in Cádiz waar ze de textiellading verkochten en inruilden voor zilver. Ze hadden deze omweg genomen omdat ze op deze manier ze zonder medeweten van de Engelsen en Hollanders genoeg zilver konden inslaan voor hun reis naar het Oosten.25 In datzelfde jaar vertrok er nog een tweede schip naar Surate, de Charles Galleye. Dit schip werd uitgerust door Gentse handelaars, de gebroeders Maelcamp en Jacobus Gheselle. Ook zij bereiden een relatief klein schip voor dat naar de west kust van India moest varen. Ook dit schip voer eerst langs Cádiz voor een zilverlading. De 2 uitgezonden schepen kwamen terug in 1716. Hun rijke ladingen zorgden voor een enorme opflakkering van de Oostendse handel met het Oosten. De winst van de 2 schepen bedroeg meer dan 100%. De prachtige resultaten van deze schepen en de verhalen van Gollet de La Merveille ervoor dat er een enorme vraag naar paspoorten en zeebrieven kwam. Gollet de La Merveille was een Fransman in dienst van de compagnie van Saint-Malo. Deze kreeg echter ruzie in Frankrijk en vluchtte in 1714 met zijn schepen, die niet mochten uitladen in Saint-Malo aan de verwachte voorwaarde, naar Oostende waar hij zich definitief vestigde. Met de hulp van Thomas Ray verkocht hij daar zijn Oosterse waren. Deze twee heren vonden elkaar snel in hun plannen. Door de ervaring en financiële mogelijkheden van de La Merveille kon Ray rekenen op een betrouwbare partner. De twee vroegen een monopolie aan op de handel naar het Oosten. 24
E.J. Baels,. De Generale Keizerlijke en Koninklijke Indische Compagnie gevestigd in de Oostenrijkse Nederlanden: genaamd de Oostendse Compagnie, pp 20-23. 25 J.Parmentier,. Oostende & Co, p 8.
10
Deze werd echter door Marquis de Prié geweigerd nadat Engeland en Frankrijk hadden gepleit voor het opschorten van de Oostendse handel aan het Oostenrijkse hof.26 In 1717 worden er door Marquis de Prié 3 zeebrieven afgeleverd, slechts 1 onderneming krijgt zijn financiering rond en vertrekt nog datzelfde jaar. De Prins Eugenius, met aan boord kapitein Joseph Gheselle zette koers richting de kust van Malabar. Dit was een samenwerking tussen de Oostende reders Thomas Ray en de gebroers Maelcamp. Het schip kwam beladen met peper en katoen terug aan in Oostende. 27 Op 19 december van dat jaar wordt een venditie gehouden van de goederen die aan boord van de grand Dauphin uit India naar Europa gebracht werden. Het schip dat eigendom is van de La Merveille laat opnieuw de haven van Saint-malo links liggen. Beladen met peper en katoen vaart het terug Oostende binnen. Daar bracht de verkoop 900 000f op. 28 In het jaar 1718 vertrekken er 3 schepen naar het oosten. Het eerste schip, de Prins Eugenius II, zal voor de eerste keer richting China varen. Het is ook voor de eerste keer dat een schip wordt uitgerust door Antwerpse bankiers, die ook het potentieel van deze reizen hadden ingezien. De bankier Paulo Jacomo Cloots had een breed netwerk uitgebouwd in Antwerpen, Amsterdam, Londen en Parijs. Zo was een van zijn contacten Antoine Crozart, een rijke Franse handelaar, die de Chinareizen vanuit Saint-Malo mee had georganiseerd. Mede door deze ervaring en zijn financiële steun werd deze particuliere vooruitreding naar Kanton in 1718 de meest winstgevendste van alle particuliere uitredingen. De theelading leverde op de veiling van 4 juli 1719 meer dan 1 000 000 f op. Het geïnvesteerde bedrag werd hierdoor bijna verdubbeld. 29 De bemanning van de Prins Eugenius II had met de Chinese administratie in Whampoa, de voorhaven van Kanton, akkoorden afgesloten om in de toekomst nog reizen te organiseren. Dit zou gebeuren tegen dezelfde voorwaarden als de andere Europese zeemogendheden die actief waren in China. Dit kwam de compagnie goed uit aangezien Frankrijk op dat moment nog maar weinig investeerde in de handel met China. Ook de VOC werd al enige tijd uitgesloten van de China handel en ook de Engelse China handel zat in een dipje. De Ierse kapitein Jacque Tobin zal een belangrijke rol vervullen in deze onderhandelingen. Met zijn ervaring die hij opdeed bij de EIC was hij de juiste man om de onderhandelingen met de Chinezen in goede banen te leiden.30 Vervolgens zal het consortium rond Cloots het volgende jaar 3 soortgelijke ondernemingen naar Kanton zenden. Telkens werden de schepen vanuit Londen voorbereid en kwamen ze in Oostende toe voor de zeebrieven, een deel van de heenlading en de bemanning.31
26
E.J.Baels,. De Oostendse compagnie, pp 23-24. M.Huisman,. La Belgique commerciale, p104. 28 M.Huisman,. La Belgique commerciale, p107. 29 E.J. Baels,. De Oostendse Compagnie, p35. 30 M. Huisman,. La Belgique commerciale, pp 141-143. 31 J. Parmentier,. Oostende & Co, p13. 27
11
In 1718 vetrok een tweede schip naar China. De Keyser Carolus VI werd gefinancierd door de Oostendse reders Ray en de Potter. Opmerkelijk was dat de La Merveille kapitein van dit schip was. Hij was aan boord gegaan met veel ambitie. Op 3mei 1719 komt het schip aan op de Coromandelkust, 3 maanden later kan de La Merveille na onderhandelingen een Paravanah32 bekomen op de vrije handel met de Oostkust van India en mag hij een factorij oprichten in Cabelon33. Deze onderhandelingen hebben de La Merveille echter veel van zijn zilverlading gekost aan steekpenningen. Hij stak ook te weinig energie in het afsluiten van goede handelscontracten waardoor hij slechts met een kleine cargo Oostende binnenkwam op 17 juni 1720. Hierop brak er een conflict uit met de twee mede-uitreders Ray en De Poter die maar niets zagen in de plannen tot het oprichten van een factorij van de La Merveille.34 Vanaf 1719 werden er steeds meer zeebrieven toegekend dit zorgde ervoor dat een toename was van schepen die naar het Oosten trokken. In 1719 vertrokken 8 schepen, 4 naar Kanton en 4 naar India. In 1720 vertrokken er maar liefst 9 schepen. Evenredig met het stijgend aantal schepen was de daling van de winst die men puurde per onderneming. De opbrengsten op de veilingen daalden spectaculair door de overvloed aan Oosterse producten die te vinden waren op de Oostendse markt. Steeds meer ondernemers gingen de handen in elkaar slaan en samenwerken.35 Het groeiend succes van de particuliere uitredingen aan de ene kant en de toenemende concurrentiestrijd aan de andere kant zorgde ervoor dat de vraag naar een handelscompagnie toeneemt. Sinds 1715 zijn er verschillende handelaars en consortiums die aanvragen doen bij prins Eugeen van Savoye en Marquis de Prié om zo een monopolie te bekomen op de handel met het Oosten. Het gaat om zeer uiteenlopende plannen. Van een kleine compagnie opgericht door de stad Oostende tot grootse plannen van Marsaut en Du Péray omtrend het oprichten van een compagnie met een kapitaal van 50 miljoen gulden. Deze plannen tot oprichting van een handelscompagnie in Oostende werden uitvoerig besproken door Baels36 en Huisman37. In 1721 start Marquis de Prié de onderhandelingen die moeten leiden tot het oprichten van een compagnie. Via bevragingen aan de Antwerpse en Gentse handelshuizen. Maar ook de verschillende steden wilden hun zegje doen en al snel kwamen er onderlinge conflicten boven water. Hierop werd de staatsecretaris van de Marquis, Patrice Mac Neny in het veld gestuurd. Hij zal een bundel aanbevelingen samenstellen en aan het Weense hof overmaken. Het is door zijn diplomatische aanpak en vakkundigheid dat er zich in Oostende een compagnie zal vormen. Heel dit proces en de nodige correspondentie tussen Mac Neny en de betrokken partijen is uitvoerig beschreven in Huisman. 38
32
Handelsovereenkomst tussen Europese handelaars en lokale heersers. Cabelon, het huidige Covelong, bevindt zich in het midden van de Coromandelkust. 34 M. Huisman,. La Belgique Commerciale, pp 148-151. 35 J. Parmentier,. Oostende & Co,p 36 E.J. Baels,. De Oostendse compagnie, pp37-41. 37 M.Huisman,. La Belgique commerciale, pp172-190. 38 M.Huisman,. La Belgique commerciale, pp196-210. 33
12
Op 19 december 1722 keurt de Oostenrijkse keizer Karel VI het octrooi goed die moet leiden tot het octrooi voor de oprichting. Hierdoor wordt de Generale Indische Compagnie officieel opgestart. Het zal echter nog tot januari 1724 duren eer er schepen van de GIC de Oostendse haven verlaten. Dit komt omdat het octrooi te laat werd goedgekeurd om de schepen in 1723 nog onder de GIC vlag te laten vertrekken. Marquis de Prié zal echter toch zeebrieven toekennen aan drie schepen, dit om te voorkomen dat buitenlandse mogendheden zouden profiteren van het overgangsjaar dat de Oostendse Aziëhandel doormaakte. Voorts worden ook twee ervaren supercargo’s meegestuurd naar Bengalen met de Carolus Sextus. De Engelse handelaars Harrison en Hume kregen de opdracht mee om, naast nieuwe handelscontracten te sluiten, ook plaatsen te zoeken waar de compagnie factorijen kon oprichten. 39 Voorts lag de vertraging vooral bij de benoeming van de directeuren van de compagnie. Marquis de Prié had een lijst van 26 namen opgesteld. Dit waren allemaal personen waarvan hij vond dat ze de compagnie konden leiden. Hieruit maakte de Keizer een selectie van zeven directeurs. Jacomo de Pret die samen met Cloots al vele schepen voor China had uitgerust kreeg de titel als eerste directeur samen met 6 andere, Pietro Proli, Louis François de Coninck, Paulo de Kimpe, Jacomo Maelcamp, Jacobus Baut en Thomas Ray. Deze 7 directeuren zouden het dagelijks bestuur van de compagnie op zich moeten nemen. Ware het niet dat ze de eerste versie van het octrooi verwierpen. Ze eisten de mogelijkheid om enkele aanpassingen door te voeren. De aanpassingen gingen onder andere over de regio waarin er handel mocht worden gedreven door de compagnie. De directeuren wilden dat er enkel handel zou mogelijk zijn met het Aziatische continent. In het oorspronkelijk octrooi was echter ook opgenomen dat de Amerika’s en Afrika tot die gebieden zouden behoren. Voorts haalden ze ook het in te zamelen kapitaal van 10 miljoen naar beneden tot 6 miljoen en eisten ze een verlaging van het invoertarief van 6 naar 4%. Na maanden van diplomatiek overleg stemt Wenen in met de eisen van de directeuren. 40 Op 11 augustus start de beursgang van de GIC. Dit wordt een groot succes, tegen het einde van de eerste dag werd er reeds 4 miljoen gulden ingezameld. Tegen het einde van de 2e dag zijn alle aandelen verkocht en is het nodige startkapitaal gevonden.41 De aandeelhouders moeten in schijven het gepaste bedrag aan de compagnie overmaken. 1 aandeel kost 1000f. De directeuren zullen echter nooit de volledige som van de aandeelhouders eisen. Het opgevraagde kapitaal van de compagnie zal nooit meer dan 4,5 miljoen zijn. Dit terwijl de dividenden wel worden uitbetaald op basis van een volledig betaald aandeel.42
39
M.Huisman,. La Belgique commerciale, pp212-213. M.Huisman,. La Belgique commerciale, pp218-221. 41 M.Huisman,. La Belgique commerciale, pp240-241. 42 M.Huisman,. La Belgique commerciale, p258. 40
13
1.2.3. Verwachtingen en het eerste armement Na de geslaagde beursgang moesten de plannen in uitvoering gebracht worden. Men had natuurlijk al de nodige ervaringen opgedaan waarop men kon terugvallen. Maar aangezien er nu voor meerdere jaren een commercieel plan moest uitgedacht worden werd dit heel omzichtig aangepakt in samenspraak met de aandeelhouders. De directeuren hadden berekend dat ze per schip een uitredingskost zouden hebben van ongeveer 300.000 gulden. Daarnaast hoopten ze op een winst van 600.000 gulden per jaar. Dit zou neerkomen op een rendement van 10% op het startkapitaal.43 Dit cijfer wordt als zeer lucratief beschouwt voor de 18e eeuw. Aangezien klassieke beleggingen in onroerend goed op dat moment een verwachtte winst van 2-3% hadden.44 Op de eerste algemene aandeelhoudersvergadering van 6 oktober 1723 werd beslist om de drie schepen Arent, Sint-Elizabeth en de Sint-Carolus op te kopen en klaar te maken voor vertrek in 1724. Men zou factorijen oprichten in Kanton en Cabelon. Plannen om ook schepen te sturen naar Mokka en de Oostkust van Afrika werden niet ingewilligd. De risico op kaping en piraterij in die regio’s was te groot. Voorts wilden de GIC zich niet inmengen in de koffiehandel die stevig in handen was van de engelse EIC. De GIC heeft mede daardoor geen enkel schip naar Mokka of Afrika gezonden, in tegenstelling tot de particuliere vooruitredingen.45 Op 10 februari 1724 konden de schepen uiteindelijk na een maand te hebben gewacht op gunstige wind hun reis aanvangen. 1.2.4. Vier expedities, 15 schepen (1724-1727) 46 Tussen 1724 en 1727 vond er elk jaar een uitreding plaats, daarna werd deze frequentie, door de diplomatieke moeilijkheden, niet meer mogelijk. Deze 4 expedities zijn zeer goed gedocumenteerd gebleven. De GIC hield er een zeer efficiënte en nauwkeurige administratie op na. Hierdoor kunnen we zeer gedetailleerd nagaan hoe elke reis verlopen is. Elk schip heeft zijn eigen Cassa boeck, Journaelboeck en Grootboeck. Hieruit kunnen we leren wie en wat er aan boord gegaan is bij de inscheping in Oostende. Het geeft ons ook een gedetailleerd overzicht van alle goederen die aanwezig waren in de scheepsruimen voor afvaart. Doordat alle kostprijzen gedetailleerd werden bijgehouden hebben we een zeer goed beeld over de kostenstructuur van de voorbereidingen, reizen, onkosten ter plaatse en aankoopkosten van Oosterse producten. We kunnen analyseren welke goederen werden verhandeld op de plaats van aankomst en bij de terugkomst in Oostende. Met deze gegevens kunnen we een gedetailleerde analyse maken van de opbrengst en verliesposten van elke reizen.
43
M. Huisman,. La Belgique commerciale, p 221. K. Degryse, J. Parmentier,. “Agiotage en verkoop “op tijdt”.” In: G. De Clercq, ed. Ter beurze: geschiedenis van de aandelenhandel in België 1300-1990, Antwerpen, Tijd, 1992, p 120. 45 E.J. Baels,. De Oostendse compagnie, pp 67-68. 46 Voor een uitgebreid overzicht van de Oostendse schepen richting Azië , zie bijlage: Samenvatting Oostendse schepen richting Azië (1715-1732). 44
14
Over de vier jaar waarin de GIC actief was en de vier expedities naar het Oosten die ze hebben uitgevoerd is al veel onderzoek gevoerd. In de literatuur is duidelijk beschreven wat deze expedities hebben betekend voor de compagnie. Zo zijn er in de loop der jaren publicaties verschenen over verschillende aspecten van deze compagnie. In de literatuur vinden we informatie terug over de politieke, economische en socio-culturele aspecten van de GIC. In dit hoofdstuk zal een kort overzicht volgen van deze 4 expedities onder GIC vlag. Dit schept ons een goede context waarop dit onderzoek later kan terugvallen. In het volgend hoofdstuk maken we hiervoor gebruik van de standaardwerken van Huisman, Degryse en Parmentier. Het laatste en zeer uitgebreide werk van Baguet geeft ons een goed overzicht van de literatuur over de GIC. In 1724 vertrokken er drie schepen uit de haven van Oostende. De Sint-Carolus trok naar de factorijen in Bengalen, de Arent en de Sint-Elizabeth vertrekken op 10 februari richting China. De schepen waren eigenlijk al een maand klaar voor vertrek maar ongunstige winden hielden ze tegen in de haven van Oostende.47 Deze schepen waren geen nieuwe schepen het waren alle drie schepen die de compagnie had overgekocht van de private vooruitredingen.48 Na een tocht van zeven maanden varen bereikten de Arent en de Sint-Elizabeth in september de voorhaven van Kanton.49 Daar zullen beide schepen vier maanden de tijd nemen om hun retourcargo samen te stellen. Per maand wordt in de Cassa en journaelboecken van de schepen steeds bijgehouden hoeveel vaeties50 zilver er van boord gaan en welke producten er mee worden gekocht.51 Door het oponthoud in januari waren de schepen relatief laat toegekomen in Kanton. Dit is bijzonder jammer want door deze vertraging staan de 2 GIC schepen niet genoteerd in de brief aan de Chinese keizer Yung-Cheng die we teruggevonden hebben in Fu’s vertalingen van brieven aan het Chinese hof in verband met buitenlandse handel.52 Op 19 december zijn de twee Oostendse schepen volgeladen en klaar om naar huis te vertrekken. December en januari waren de laatste maanden van de wintermoesson. De noordenwinden die in deze periode het Aziatische continent in zijn greep hadden waren ideaal voor de schepen van de compagnie om terug te varen richting de Kaap de Goede Hoop.53 Na net geen acht maanden, op 7 augustus 1725 varen komen de eerste compagnieschepen uit Kanton toe in Oostende. Op het moment dat deze compagnieschepen Oostende binnenvaren is net de tweede assemblee generale begonnen. De berichten over een geslaagde reis en retourcargo worden met veel enthousiasme onthaald. Ook de aandelen van de GIC zullen stijgen tot een niveau van 1200f. Het goede nieuws van de twee Chinaschepen stond in fel contrast met de tocht van de Sint-Carolus.
47
M. Huisman,. La Belgique commerciale, p 282. M. Huisman,. La Belgique commerciale, p 280. 49 Europese schepen mochten niet doorvaren tot Kanton zelf, hierover later meer in hoofdstuk 3.3. 50 Vaeties is de naamgeving die door de GIC gebruikt wordt in het silverboeck voor een vat/ton waarin het zilver getransporteerd werd richting het oosten. 48
51
S.A.A./G.I.C.#5682 Cassaboeck-Journaelboeck en Grootboeck van de factorij in Kanton 1714.
52
L. Fu,. A documentary chronicle of Sino-Western relations (1644-1820), The University of Arizona Press, Tucson, 1966, pp 141-142. Voor de brief letterlijke brief aan de keizer zie hoofdstuk 3.5. 53 Parmentier J., Oostende & Co, p 104.
15
Dit schip was namelijk in de monding van de Ganges rivier gestrand en gezonken. De aandeelhouders kregen ook de wilde verhalen te horen van Cobbé’s54 militaire acties.55 In 1725 trokken opnieuw drie schepen richting het oosten, één naar Bengalen, de Carolus Sextus56, en twee naar Kanton, de Keyserinne en de Marquis de Prié. De resultaten van de Carolus Sextus hadden niet het gewenste resultaat opgeleverd slechts 50% winst wat in vergelijking met de twee Chinaschepen van dat jaar een enorm verschil was. De Keyserinne en de Marquis de Prié hadden een opbrengst van 149%.57 Maar nog was het hoogtepunt van de GIC niet bereikt. Het 3de armendement, dat in de winter van 1726 vertrok richting China bracht een rendement op van meer dan 200%.58 De Tijger, Leeuw en de Arent keerden terug naar Oostende op 16 januari 1727 met ongekende hoeveelheden thee die op de vendities tegen enorme prijzen verkocht werden. Van 1728 en 1729 zijn de theeprijzen in Europa van een hoog niveau.59 Wederom waren de schepen (de Peys en de Hope) die terug uit Bengalen kwamen veel minder succesvol met slechts een winstpercentage van 7,6%.60 Elf dagen nadat de schepen van het succesvolle derde armendement in Oostende waren toegekomen vertrok de laatste officiële GIC expeditie richting het oosten. De Carolus Sextus en de Aertshertogine richting Bengalen en de Concordia zet, samen met de Marquis de Prié, koers naar Kanton. Het vierde armendement richting Bengalen zal voor de GIC de meest succesvolle reis zijn geweest naar India. Met een rendement van meer dan 70% kwamen de Bengaalse schepen wel weer niet in de buurt van de Concordia en de Marquis de Prié die in Oostende toekwamen op 12 juli 1728. De reis was zo succesvol geweest dat de schepen de haven van Oostende niet konden binnenvaren wegens te zwaar beladen. Doordat de haven van Oostende maar een beperkte diepgang had moest een deel van de lading op volle zee worden overgeladen. Om een idee te geven van het succes van deze laatste reis citeren we enkele cijfers van deze laatste reis. De uitreding van de Concordia en de Marquis de Prié had de compagnie 966.137f gekost (de heen lading koste 747.195f). De ontvangsten van de vendities brachten maar liefst 3.096.598f op. Dit betekend dat de laatste China reis goed was voor een winstpercentage van 217,72%.61
54
Voor Cobbé’s avonturen in Bengalen zie: F.Prims,. De oorlog van Mijnheer Cobbé : geschiedenis van de reis van luitenant-generaal Cobbé, van zijn onderhandelingen met den Nabab en van zijn oorlog tegen de Mooren, 1722-1724, Antwerpen, Leeslust, 1927, 352 p. 55 M. Huisman,. La Belgique commerciale, pp 356-358. 56 Ook wel geschreven als Carolus VI 57 Zie bijlage: Samenvatting Oostendse schepen richting Azië (1715-1732). 58 Zie bijlage: Samenvatting Oostendse schepen richting Azië (1715-1732). 59 K. Degryse,. De oostendse Chinahandel, p 341. Voor de theeprijzen zie K. Degryse,. De oostendse Chinahandel, p 331. 60 Zie bijlage: Samenvatting Oostendse schepen richting Azië (1715-1732). 61 Zie bijlage: Samenvatting Oostendse schepen richting Azië (1715-1732) ; K. Degryse,. De oostendse Chinahandel, p 341 ; M. Huisman,. La Belgique commerciale, pp 377-378.
16
Vanaf 1728 worden er geen officiële GIC schepen meer richting Azië gestuurd. Het einde van de GIC wordt uitvoerig besproken in het volgende hoofdstuk.62 In 1728 en 1730 zullen telkens twee schepen, onder Poolse vlag richting Azië proberen varen. Deze uitredingen moesten steeds in het geniep gebeuren en in 1728 liepen deze zelfs niet goed af.63 Ook de twee permissie schepen die in 1732 vertrokken, waren minder succesvol dan de voorgaande armendementen. De Hertog van lorreynen, die in 1733 terugkeerde uit Kanton bracht iets meer dan 80% op terwijl de Concordia zelf een verlies optekende.64 Als we een totaal opmaken van al de winsten van de GIC komen we uit aan een totaal van bijna 7,5 miljoen gulden wisselgeld. In de jaren waarin de GIC actief is geweest heeft het dus zijn investering van 6 miljoen gulden meer dan terugverdiend en kan gesteld worden dat commercieel gezien de GIC een succes mag genoemd worden.65 Vooral de handel met China heeft de GIC enorme winsten opgeleverd. Met de nodige afrondingen kunnen we zeggen dat van de totale winst van de GIC, het aandeel van de Chinahandel hierin meer dan 90% bedroeg.66 Het verschil tussen de Bengalen en Kanton reizen heeft verschillende oorzaken, eerst en vooral was het duurder om handel te drijven in Bengalen. Je moest beroep doen op factorijen, die je moest bemannen en beschermen. De plaatselijke leiders moesten omgekocht worden voor gunstige handelscontracten en er was meer concurrentie van de andere handelsorganisaties. De netto verkopen brachten ook minder geld op dan de schepen die vanuit Kanton kwamen. Dit komt vooral doordat in Bengalen geen thee te vinden was. Het zijn de thee inkomsten die ervoor gezorgd hebben dat de Chinareizen zo succesvol waren.67 1.2.5. Het einde van de GIC De GIC was een bloeiende onderneming. Zowel de schepen uit India als die richting China brachten enorme winsten met zich mee. Dit was voor de EIC en de VOC al langer een doren in het oog. Onder hevige diplomatieke druk van deze 2 landen zal het Oostenrijkse hof genoodzaakt zijn om de handel vanaf 1728 te staken. Na de daaropvolgende onderhandelingen met de Hollanders en Engelsen zal in het 2de traktaat van Wenen ( 16 maart 1731) de GIC definitief worden opgeschort.68 De vraag werd door verschillende historici gesteld, waarom twee grote zeemogendheden zoveel probleem hadden met de eerder kleine GIC. In dit hoofdstuk zullen we een korte beschrijving geven van de oorzaken die in de literatuur te vinden zijn over het einde van de GIC.
62
Hoofdstuk 1.2.4.
63
Toen werden twee schepen (Neptunus, Seepeerd) geconfisqueerd door de Engelsen.
64
Zie bijlage: Samenvatting Oostendse schepen richting Azië (1715-1732) ; K. Degryse,. De oostendse Chinahandel, p 341. 65 K. Degryse,. De oostendse Chinahandel, p 343. 66 K. Degryse,. De oostendse Chinahandel, pp 342-343. De nettowinst van de Bengalenhandel bedroeg iets meer dan 500.000 gulden, terwijl de nettowisnt van de Chinahandel net geen 700.000.000 gulden bedroeg. 67 M. Huisman,. La Belgique commerciale, p 372. En K. Degryse,. De oostendse Chinahandel, p 346. Op de thee verdienden de GIC brutto tussen de 261%-507%. K. Degryse,. De oostendse Chinahandel, p 340. 68 V. Enthoven,. Dan maar oorlog! De reactie van de Republiek op de Oostendse Compagnie, 1715-1732. In: J. Parmentier (ed.) Noord-Zuid in Oost-Indisch perspectief, Walburg Pers, Zutphen, 2005, p 131.
17
Het protest tegen de GIC was niet nieuw, sinds het vertrek van de private uitredingen zullen de Engelsen en Hollanders er alles aan doen om deze handel aan banden te leggen. Ook vlak na het oprichten van de GIC zal dit protest blijven bestaan.69 De VOC kreeg al op 30 november 1716 berichten vanuit Surat dat er een schip was gearriveerd vanuit de Bourgondische Nederlanden. Het gaat hier over de Charles Galleye die in 1715 vanuit Oostende voor het eerst India had bereikt. De Heren XVII zullen meteen op hun hoede zijn. Ze starten een onderzoekscommissie en sturen bij de Staten-Generaal aan om het plakaat uit 1698, dat de Hollanders verbood om zich in dienst te stellen bij buitenlandse compagnieën, te hernieuwen.70 Dit zal slechts weinig succesvol zijn, aangezien gedurende heel de levensduur van de private uitredingen en de periode van de compagnie een groot deel van de bemanning uit het buitenland kwam. Zo werden er al heel snel Ierse, Engelse, Franse of Hollandse supercargo’s en kapiteins aangesteld. Het was voor buitenlanders aantrekkelijk werken in de Oostendse compagnie vanwege de relatief hoge lonen die betaald werden aan de officiers. Ook de paccotilles71 waren nergens anders zo hoog als bij de GIC.72 De onenigheid tussen de GIC en de Engelse en Nederlandse compagnieën groeiden verder uit tot een heuse diplomatieke rel. De WIC73 had in 1718 het Oostendse schip Markies de Prié onderschept in de Atlantische oceaan. Als reactie hierop hadden de Oostendenaars dan weer een schip van de WIC, de Commany, in beslag genomen. Ook de Engelsen zullen in 1721 het Oostends schip De Flandria onderscheppen. Deze pesterijen zullen leiden tot een algemene boycot van de Oostendse schepen door de Engelsen en Nederlanders. Zo zal de GIC gedurende heel de route tussen Oostende en het Oosten niet meer welkom zijn op de Engelse en Hollandse ravitailleringsplaatsen.74 Ze zullen genoodzaakt zijn om op Portugees grondgebied75 nieuwe voorraden in te slaan. Dit ligt waarschijnlijk mee aan de basis van het feit dat de overtochten van de Oostendse schepen relatief weinig tijd in beslag nam in vergelijking met de andere Europese schepen.76 Het gebeurt vaak dat de schepen van de EIC reeds opgewacht werden door Oostendse schepen in de haven van Kanton. 77 Ondanks deze pesterijen en verzoekschriften aan het Weense hof voeren in 1724 de eerste compagnie schepen richting het Oosten. De VOC zond terstond nogmaals een brief richting Brussel met de mededeling dat deze compagnie in strijd was met het barrière traktaat en de oprichtingsakte 69
J. Baguet,. De Oostendse Compagnie, haar directeurs en de Oostenrijkse Bewindvoerders, p 26. V. Enthoven,. Dan maar oorlog!, p 136. 71 Paccotille wijst op de ruimte in het ruim die officieren mochten innemen om eigen landing te vervoeren. Vaak ging het om 1 of enkele kisten, al naar gelang de functie, waarin Oosterse producten zaten die ze voor eigen rekening mochten verkopen in het thuisland. 72 J. Parmentier,. Vriend en Vijand. De Zuid-Nederlanders en de VOC tijdens de achtiende eeuw. In: J. Parmentier (ed.) Noord-Zuid in Oost-Indisch perspectief, Walburg Pers, Zutphen, 2005, p 151. En K.Degryse, De Oostendse Chinahandel (1718-35), pp 44-50. 73 West-Indische Compagnie 74 V. Enthoven,. Dan maar oorlog!, p 137. 75 De GIC zal water, fruit en andere noodzakelijke producten inslaan op onder andere de Kaapverdische eilanden, Azoren of Brazilië. S.A. GIC#5659 correspondentie, briefwisseling Indië. 76 K.Degryse, De Oostendse Chinahandel (1718-35), p 39. 77 H.B. Morse,. The Chronicles of the East India Company Trading to China. In: P. Tuck (ed.) Britain and the China Trade 1635-1842, Volume I, London and New York, Routledge, 2000, p 172. 70
18
van de VOC. Ook hierop kwam er uit Brussel geen positief antwoord waarop de Staten-Generaal hardere taal ging spreken. Uit orders richting Batavia werd het duidelijk dat vanaf nu de Oostendse schepen met geweld onthaald mochten worden in Azië.78 De diplomatie in Europa begon in de jaren na de GIC op volle toeren te draaien. In de jaren na het ontstaan van de GIC hadden zich in Europa 2 grote machtsblokken gevormd. Aan de ene kant had je de Liga van Wenen die een samenwerkingsverband was tussen de Oostenrijkers en de Spanjaarden. In dit akkoord was overeen gekomen dat Spanje en Oostenrijk de strijdbijl zouden begraven. Spanje zou de Oostenrijkse gebieden in Italië niet langer betwisten, het zou GIC schepen toegang verlenen in Spaanse havens en Spanje zou na de dood van Karel VI, Maria-Theresia accepteren als rechtmatige troonopvolger van de Oostenrijkse gebieden. De Oostenrijkers zullen dan weer de Spanjaarden steunen in de herovering van Gibraltar en de Spaanse Don Carlos de toestemming geven voor een huwelijk met Maria-Theresia.79 Op deze sterke alliantie tussen Oostenrijk en Spanje kwam een stevig signaal uit Engelse, Franse, Pruisische80 en Nederlandse hoek. Op 9 augustus 1726 zullen zij in de Liga van Hanover elkaars bezittingen, handelsrechten en monopolies respecteren en verdedigen. Dit komt erop neer dat ze, onder andere de GIC niet langer zullen tolereren.81 Als Hollandse en Franse troepen aan de grenzen van de Oostenrijkse Nederlanden beginnen te mobiliseren beseft de Oostenrijkse keizer dat hij verloren had. De Oostenrijkse Nederlanden waren onmogelijk te verdedigen en de GIC was voor de Oostenrijkse keizer niets meer dan een prestige project. Bij een eventuele afschaffing zou hij weinig verliezen dacht hij.82 Om een Europese oorlog te vermijden werd in Parijs een vredescongres bijeengeroepen. Hier kon de Oostenrijkse keizer een inval voorkomen, hij moest hiervoor wel veel toegevingen doen. De Oostendse handel werd voor een periode van 7 jaar opgeschort. In de daaropvolgende jaren zag Karel VI zijn kans schoon om voor eens en voor altijd af te rekenen met de Pragmatieke sanctie. In ruil voor de definitieve ontbinding van de GIC zouden de Europese mogendheden Maria-Theresia aanvaarden als rechtmatige troonopvolgster van Karel VI. Op 16 maart 1731 werd in het tweede traktaat van Wenen officieel het einde van de GIC afgekondigd. Oostende kreeg nog toestemming om in het volgende jaar twee permissieschepen naar haar factorijen te sturen om daarna de handelsactiviteiten definitief te beëindigen.83
78
V. Enthoven,. Dan maar oorlog!, p 139. J. Baguet,. De Oostendse Compagnie, haar directeurs en de Oostenrijkse Bewindvoerders, p 26.; Dit huwelijk zou nooit plaatsvinden aangezien er in de jaren na de opheffing van de GIC andere diplomatieke belangen gingen spelen in Europa. Hierdoor verbrokkelde de Liga van Wenen, V. Enthoven,. Dan maar oorlog!, pp 143144. 80 Pruisen zal na het verdrag van Berlijn in 1728 van kamp wisselen en zich aansluiten bij de Oostenrijkse keizer. 81 V. Enthoven,. Dan maar oorlog!, p 141. 82 V. Enthoven,. Dan maar oorlog!, p 142. 83 J. Baguet,. De Oostendse Compagnie, haar directeurs en de Oostenrijkse Bewindvoerders, pp 27-28. 79
19
Uit de acties die de VOC ondernam tegen de Oostendse compagnie is duidelijk te verstaan dat ze de GIC zag als een grote bedreiging voor hun eigen compagnie. De verschillende diplomatieke pogingen en later militair optreden tonen duidelijk dat de VOC niet klaar was of het niet aandurfden de concurrentie aan te gaan met de GIC.84 Maar niet alleen de VOC had problemen geuit in verband met de GIC. Ook de Engelsen zullen talloze pogingen ondernemen om de handel vanuit Oostende tot een abrupt einde te laten komen. In hun pogingen om de GIC het zwijgen op te leggen zullen ze meer dan eens proberen om samen te werken met de VOC. Er worden geheime vergaderingen belegd tussen beide partijen in de hoop zo genoeg druk te leggen bij de Oostenrijkse bestuurders in Brussel. Van een goede samenwerking tussen deze beide compagnieën kwam er in eerste instantie echter weinig resultaat.85 De VOC zal alle middelen inzetten om de Engelsen te overtuigen van de kwade bedoelingen van de Oostendse compagnie. Zo stellen ze een Engels rapport van 55 pagina’s dik op dat verscheen in 1726 “the importance of the Ostend Company”.86 Hierin wordt in harde woorden de concurrentie gekaderd tussen de EIC en de Oostendse compagnie. In een vijandige toon wordt voortdurend gewezen op de ronduit negatieve gevolgen die de GIC heeft voor Engeland. “But the damage the Ostends Compagny doth, us and the Dutch, will yearly become greater en greater, as their trade encreaseth”87 Maar ook elders in de literatuur zijn verschillende elementen bekend die duiden op de slechte verhoudingen tussen de Engelse en de Oostendse compagnie. Volgens de Britse historicus Gerald B.Hertz was het Engeland en niet de Verenigde provinciën die verantwoordelijk is voor het einde van de GIC.88 Zo beschreef hij dat de administratie binnen de GIC strakker gereguleerd was, de directeuren hadden een vast en hoger loon en het was een transparanter bestuur dan de EIC.89 De bitterheid in Londen steeg nog door de slechte verkoopresultaten van 1724 en 1725. In een brief naar de voorzitter van de EIC door een aandeelhouder van de EIC in 1727 staat “When the Ostenders can do so much to undermine the wealth and grandeur of the kingdom”.90 Ondanks de felle tegenkantingen van Engeland en de Nederlandse Republiek hebben ook de VOC en de EIC vruchten kunnen plukken uit deze trafiek. Zo was de Oostendse vloot bijna helemaal afhankelijk van Engelse of Hollandse schepen. Een kwart van de schepen waren van Hollandse makelij. Het merendeel van de schepen werd via stromannen gekocht in Londen. De rest kwam uit Hamburg en één werd in Oostende zelf gebouwd.91
84
V. Enthoven,. Dan maar oorlog!, p 139. V. Enthoven,. Dan maar oorlog!, p 137. 86 The Importance of the Ostend-Company Consider'd, Londen ,1726, p 55. ; Waarschijnlijk is dit werk van de hand van R. Westerveen (advocaat van de VOC) en Barbeyrac (professor recht in Groningen). 87 The Importance of the Ostend-Company Consider'd, p 34. 88 G. B. Hertz., England and the Ostend Company. In The English Historical Review, Vol XXII, n°86, April 1907, London, p 271. 89 G. B. Hertz., England and the Ostend Company, p 266. 90 G. B. Hertz., England and the Ostend Company, p 267. 91 J. Parmentier,. Vriend en Vijand, pp 152-153. En K.Degryse, De Oostendse Chinahandel (1718-35), pp 3-10. 85
20
De Oostendse compagnie was slecht een kort bestaan gegund. In deze korte periode hebben ze hoge winsten vergaard en werden ze een geduchte concurrent vaan de andere handelscompagnieën. De GIC was jammer genoeg het slachtoffer van de monopolies waaraan de VOC en EIC krampachtig vasthielden. Samen met de pragmatieke sanctie betekende dit het definitieve eindpunt van de Oostendse compagnie.
21
Deel 2: Mondiale zilverstromen naar China 2.1. Inleiding Sinds de ontdekking van Amerika door de Spanjaarden heeft zilver een enorme rol gespeeld in de continentale handel. Ook de GIC heeft hieraan meegewerkt door vanaf 1715 tot 1732 schepen naar het Oosten te sturen met voornamelijk zilver aan boord. Alvorens we de Oostendse zilverstromen in kaart brengen zullen we in dit hoofdstuk een overzicht geven van de grote mondiale zilverstromen in de vroegmoderne tijd. Beginnen doen we met een overzicht van de beschikbare literatuur over de zilverstromen naar China. Hierdoor komen we onmiskenbaar in contact met het debat rond the great divergence. Om dit debat te kaderen hebben we onder andere gebruik gemaakt van de literatuurstudie van Simon Dedoncker.92 Hierna zullen we de drie grote handelsroutes analyseren waarlangs zilver China bereikte. Alvorens we de import van zilver bespreken zullen we een kort overzicht geven van de schattingen en veronderstellingen die in de historiografie aan bod komen in verband met de Chinese binnenlandse zilverproductie. De eerste mondiale zilverstroom die aan bod komt is die van de intra-country-trade. Deze handelsroute bestaat uit een netwerk van handelscontacten over heel het Oosten en Zuiden van Azië. In dit hoofdstuk wordt ook speciale aandacht gegeven aan de contacten tussen China en Japan. De tweede zilverstroom is de Acapulco-Manilla route. In dit deel wordt de focus gelegd op de hoeveelheid zilver die rechtstreeks vanuit Amerika, via Manilla, China bereikt. Tenslotte komen we bij de derde, en voor dit onderzoek de belangrijkste, zilverstroom. De route vanuit Europa richting Azië rond de Kaap de Goede Hoop. Deze drie routes hadden elk hun eigen specifieke karakteristieken, piekmomenten, middelen, organisatie en periode waarin ze actief waren. Al deze elementen komen uitgebreid aan bod in dit hoofdstuk. Nadat we een overzicht hebben gegeven van de mondiale zilverstromen kunnen we dat vergelijken met de microstudie die we gevoerd hebben van het Oostends zilver richting Kanton.
92
S. Dedoncker,. De Draak heeft honger, pp 31-34. Dit werk gaat hoofdzakelijk over de 16e en 17e eeuw, maar de literatuurlijst en de situering van het debat rond de zilverstromen zijn natuurlijk wel van toepassing op deze verhandeling.
22
2.2. Historiografie van de mondiale zilverstromen De hele historiografie rond de Europese expansie en handelscontacten is een fenomeen dat afstamt uit het populaire debat rond de longue durée. Hierbij zijn Fernand Braudel en andere historici binnen de Annales-school natuurlijk van enorm belang geweest. Zo kan er door deze longue durée gepraat worden over een lange periode in de tijd en kan men evoluties waarnemen die soms decennia, eeuwen duren eer ze zich volledig ontplooien. Hierdoor gingen de historici zich onder andere toespitsen op de Europese expansie gedurende de 15de - 19de eeuw.93 De nationalistische historiografie maakt plaats voor een ruimer wereldbeeld. Zo verschijnen er werken over de invloedsfeer van de Middellandse zee, de Islam, de Indische oceaan, de Amerika’s,… .94 Deze nieuwe manier van denken gaat voor een bijzondere evolutie zorgen in het debat van de Europese ontdekkingen. Er komen nieuwe ruimere onderzoeken naar de invloed van de Europeanen op de nieuwe wereld. Vooral het onderzoek naar de veranderende economie in deze landen wordt populair. Zo zal er veel onderzoek gevoerd worden naar de handel in grondstoffen en producten. Vooral de koloniale waren lijken het onderzoeken waard geweest te zijn in deze periode.95 Binnen deze nieuwe manier van geschiedschrijving verschijnen er werken over China en de interactie tussen China en Europa. Het eerste beeld dat ontstaat vanuit Europa over China is kort samengevat, dat van de grootmacht China die het al snel moet afleggen tegenover het superieure Europese kapitalistische systeem. Symbolisch hierin waren de Opium oorlogen waarbij China politiek-militair verslagen werd door het westen.96 In de jaren ’80 gevolgd door de jaren ’90 van de 10de eeuw komt hierin verandering. Mede door het debat rond de zilverstromen in de mondiale handel zal er binnen de historiografie een ander beeld gecreëerd worden van deze Eurocentrische visies. Auteurs zoals Atwell, Flynn, Giraldez en Von Glahn zullen aan de basis liggen van het debat dat nauw samenhangt met het debat rond the great divergence. In deze discussie zullen de hierboven genoemde auteurs beweren dat het juist door de Chinese vraag naar zilver is dat er een grote globalisatie golf tot stand kon komen. Sommige auteurs97 gaan nog verder en zullen beweren dat China altijd de motor en het middelpunt van de mondiale economie geweest is en dit tot lang in de 19de eeuw zal blijven.98
93
K.N. Chaudhuri,. Politics, Trade, and the world economy in the age of European Expansion: Themes for Debate. In: H. Pohl (ed.),. The European Discovery of the World and its Economic effects on Pre-Industrial Society, 1500-1800, Papers of the tenth international economic history congress, Stuttgart, 1990, pp 1-2. 94 K.N. Chaudhuri,. Politics, Trade, and the world economy in the age of European Expansion, p 3. 95 N. Steensgaard,. Commodities, Bullion and Services in Intercontinental Transactions before 1750. In: H. Pohl (ed.),. The European Discovery of the World and its Economic effects on Pre-Industrial Society, 1500-1800, Papers of the tenth international economic history congress, Stuttgart, 1990, pp 9-10. 96 R. von Glahn,. Cycles of siver in Chinese monetary history. In: B.K.L. So (ed.),. The Economy of Lower Yangzi Delta in Late Imperial China, New York, 2013, p 17. 97 Andre Gunder Frank, 1998. 98 R. von Glahn,. Cycles of siver in Chinese monetary history, pp 17-18.
23
Deze veranderende visie komt niet zomaar tot stand. Binnen het debat van The great divergence hebben de mondiale zilverstromen een prominente rol gespeeld. Een belangrijke vraag die in deze discussie naar voor komt (en van belang is in dit onderzoek) is de vraag over het belang van Europese zilverstromen naar het Oosten. Waren het de Europeanen die de bovenhand namen, kwam er meer zilver in China toe vanuit Japan of rechtstreeks via de Amerika’s? Voorts werd er ook gedebatteerd over het belang van deze zilverstromen voor de Chinese economie. Dit actuele debat heeft gedurende de jaren 80-90 en 2000 de historiografie in verband met wereldgeschiedenis bepaald. Deze historici hebben dankbaar gebruik gemaakt van de vele studies en onderzoeken die decennia daarvoor gevoerd zijn naar alle mogelijke aspecten rond de zilverstromen. Van groot belang zijn de onderzoeken naar alle Europese handelscompagnieën, de zilvermijnen in Amerika, de zilvermijnen in Japan, de handelsroutes,… Uit al deze kwantitatieve studies probeerden auteurs zoals Atwell, Flynn, Giraldez en Von Glahn algemene conclusies te trekken over de mondiale zilverstromen richting Azië. Ook over de GIC is tijdens de 20ste eeuw veel kwantitatief onderzoek gedaan naar het commerciële en financiële aspect van de compagnie en het Oostends zilver. Zo weten we onder meer via Huisman, Degryse, Everaert en Parmentier perfect wat de kostprijs, aankoopprijs, verkoopprijs, winst/verlies is van elk schip dat vetrokken is naar het Oosten. Wat nieuw is aan dit onderzoek is dat we ons concentreren op de waarde van het zilver. Geen enkele historicus heeft zich afgevraagd hoe die waarde gepercipieerd wordt in China en wat het belang is geweest van het Oostends zilver op de Chinese markt. Maar al te vaak is gefocust op het grote belang van de theehandel en het feit dat de GIC op een bepaald moment een Europees importaandeel van 58% had.99 In dit onderzoek wordt echter de nadruk gelegd op het eerste deel van deze handel en gaat de focus op het exportproduct van de GIC, zilver. In die zin proberen we in deze studie dezelfde methode toe te passen als deze die klassieke historici gebruikt hebben in hun debat over the great divergence. We gaan aan de hand van kwantitatieve studies van de GIC onderzoeken welke rol deze handelscompagnie gespeeld heeft binnen de context van de mondiale zilverstromen naar China. Doordat de GIC slechts een korte periode actief was en handel dreef met één bepaalde stad in China kunnen we hier spreken van een gedetailleerde microstudie in tijd en ruimte. Deze afbakening in tijd en ruimte heeft ook andere voordelen waar we later in dit werk nog op terugkomen. Het debat van de zilverstromen start binnen de talrijke studies naar de oorsprong van de globalisatie. In de jaren ’70 verschenen daarover de standaardwerken van Wallerstein en Braudel. Flynn en Giraldez zullen in 1995 in hun werk “Born with a silver spoon” China centraal plaatsen in het debat rond de mondiale zilverstromen. Ze stellen dat indien er geen vraag naar zilver was vanuit China het Spaanse rijk nooit zo groot zou zijn geweest. Met andere woorden het is dankzij de vraag vanuit China dat de Europeanen hun handelssysteem hebben kunnen uitbouwen. Het waren namelijk de Europeanen die Chinese goederen wilden invoeren terwijl de Chinezen maar niets zagen in de Europese producten.
99
J. Parmentier,. Oostende & Co, p 118.
24
Een ander nieuw element dat deze twee auteurs naar voor brengen is het idee dat men het getransporteerde zilver vanuit Europa naar China niet moet gezien worden als geld, maar als product zilver. Dit zal uitgroeien tot hun bekendste commodity-these. In deze verhandeling zal ook zoveel mogelijk getracht worden te werken met gewichtsmaten om de hoeveelheid zilver aan te duiden en in mindere mate met de oorspronkelijke waarde. Voorts gingen Flynn en Giraldez verder aandacht besteden aan de andere zilverstromen richting China.100 Richard von Glahn zal de bevindingen van Flynn en Giraldez in zijn werk “Fountain of Fortune”, dat een jaar later verschijnt (1996), bevestigen. Hierin zal hij op basis van Chinese bronnen en niet langer met Europese bronnen de zilverstromen in China beschrijven. Ook in China zelf werd het belang van het ingevoerde zilver nooit onderschat. Al in de jaren ’30 van de vorige eeuw Momose Hiromu en Liang Fangzhong schrijven over de massaal geïmporteerde hoeveelheid zilver en de effecten die dat zilver gehad hebben op hun economie.101 Ook recenter Chinees en Taiwanees onderzoek duidt erop dat de zilverstromen nog steeds populair zijn binnen de Chinese Historiografie.102
2.3. Zilver in China, een korte geschiedenis Alvorens we ons concreet toespitsen op Kanton en de GIC zal in de volgende hoofdstukken de nadruk gelegd worden op het ontstaan, de evolutie en het belang van de zilverstormen voor Azië en in het bijzonder China. Om te verklaren waarom zilver zo een belangrijke rol gespeeld heeft voor China beginnen we dit hoofdstuk met een terugblik naar de monetaire geschiedenis van China. Aangezien China slechts enkele zilvermijnen bezat in de provincie Yunnan, was zilver er maar beperkt voorhanden in de periode voor de komst van de Europese compagnieën. De weinige zilvermijnen in China zullen in de loop van de Ming dynastie uitgeput geraken en bij de aankomst van de Europese compagnieën maar van weinig belang zijn. Ook in het grensgebied tussen China en Birma zijn er zilvermijnen die de Chinezen zullen proberen te controleren.103 Met de schattingen en de tekst van Lin moet wel omzichtig omgesprongen worden. Hij is een auteur die het belang van de binnenlandse productie als de import van zilver tijdens de Ming dynastie minimaliseert.104
100
S. Dedoncker,. De Draak heeft honger, pp 5-7. R. von Glahn,. Cycles of siver in Chinese monetary history, p 17. 102 In de jaren ’90 verschijnen er werken van Lin Man-houng en Zhuang Guotu. Zij geven beide schattingen over de zilverstromen richting China. Deze auterus komen later in dit werk nog aan bod. De Taiwanese student Li Longsheng lijkt in zijn vernieuwend werk (2005) rond de zilverstromen richting China de discussie over de hoeveelheden zilver die richting China vloeiden terug aan te wakkeren. Het laatst verschenen werk vanuit het Oosten in verband met de mondiale zilverstromen richting China is dat van K.G. Deng (2008) 103 M. Lin., From potato to silver: the new world and eighteenth-century China as reflected in Wang Hui-Tsu’s passageabout the grain prices. In: H. Pohl (ED.),. The European discovery of the world and its economic efects on pre-industrial society, 1500-1800, Stuttgard, 1990, p 312. 104 Zie hiervoor figuur 4, in 2.7. tussentijdsbesluit 101
25
In de 19de eeuw wordt door een Chinese intellectueel Wei Yuan echter gesuggereerd dat het gebruikt zilver in China 30-40% afkomstig was vanuit Chinese zilvermijnen.105 Deze gegevens zijn waarschijnlijk overdreven, want Deng komt op een veel lager cijfer uit. Hij zegt dat er in China tot 3.750 ton zilver is gedolven. Als we dit dan vergelijken met de totale hoeveelheid zilver aanwezig in China op het einde van de 19de eeuw (19.750-22.500 ton) komen we aan 17-19%.106 Uit het lijvige werk van Xinwei leren we wel dat er in de 15de eeuw nieuwe zilvermijnen werden opgestart die verantwoordelijk waren voor een totale inlandse productie van 320.297 ounces107 per jaar. De provincie Yunnan leverde met 100.000 ounces108 zilver per jaar het grootste aantal zilver in China.109 Naast de binnenlandse productie kreeg China tijdens de Ming dynastie (1368–1644) reeds grote zilverhoeveelheden vanuit de buurlanden Korea en Japan. Dit kwam omdat de goud-zilver ratio in Korea en China verschillend was en er dus door de Koreanen winst kon gemaakt worden door met zilver goud te kopen in China.110 De eerste metalen munten in China werden geslagen van koper. In de Tang dynastie (620-907) werden enkel koperen munten gemaakt. Dit wilt niet zeggen dat er alleen maar met koper betaald werd, de Chinezen kenden reeds het papieren geld en er zijn sporen terug gevonden dat er al vanaf 500 betalingen in zilver en goud gebeurden in de regio rond Kanton. Dit zilver en goud kwam vooral voort uit de handel met Arabieren volgens Williams.111 Het moet gezegd dat Williams weinig tot geen rekening gehouden heeft met de binnenlandse productie, die we hierboven beschreven hebben. Recenter historisch onderzoek wijst uit dat specifiek voor de zuidelijke provincies van China zilver niet zeldzaam was en geaccepteerd werd als betaalmiddel. Het grootste deel van dit zilver was afkomstig van de binnenlandse productie. 112
105
M. Lin,. From potato to silver. in: p 313. K.G. Deng,. Miracle or Mirage? Foreign Silver, China’s economy and globalization from the sixteenth to the nineteenth centuries. In: Pacific Economic Review, 2008, pp 320-358. 107 9.962,35 kg. 108 3.110,35 kg. 109 P. Xinwei,. A monetary history of China, Washington, 1994, pp 602-603. 110 In 1432 was het Koreaanse goud-zilver ratio 1:11-1/11,7 in China was dit 1:6. P. Xinwei,. A monetary history of China, p 603. 111 T. Williams,. Silver in China: and its relation to Chinese copper coinage, Philadelphia, 1897, pp 45-47. 112 R. von Glahn,. Cycles of siver in Chinese monetary history, p 29. 106
26
De grote doorbraak van de zilveren betaalmunt in de rest van China kwam er tijdens de zogenaamde “silver century” (1550-1650). Dit is niet toevallig de periode waarin de Chinese handelaars voor het eerst overspoeld werden door zilver uit Amerika en Japan.113 De oorzaak van deze omschakeling van papiergeld en bronzen munten naar zilver is al geruime tijd stof voor een debat binnen de historiografie. Eén mogelijke piste is dat de waarde van de biljetten daalden en men stilaan het vertrouwen verloor in het papieren geld, waardoor er naar een alternatief moest gezocht worden. Een andere reden was dat tijdens de Ming Dynastie (1368-1644) men bij de centrale overheid in Beijing stopte met het aanvaarden van papiergeld. Vanaf dit moment mochten belastingen enkel en alleen nog maar betaald worden in zilver.114 Dit fenomeen, dat in de literatuur bekend staat als de Single-Whip hervorming115, kwam er enkele decennia nadat er in Japan grote hoeveelheden zilver ontdekt werden. Japan zal dan ook, veel meer nog dan de Nieuwe Wereld en Europa een belangrijke rol spelen bij de Chinese zilverinvoer tijdens de 16e en 17e eeuw.116 Volgens Xinwei is het simpel, de omschakeling van koperen en papier geld naar zilver geld vond plaats omdat het koper geld schaars werd en het papier geld verminderde in waarde. Normaal gezien zou de depreciatie van het papieren geld geen probleem geweest zijn. Er zou eventueel makkelijk overgestapt kunnen worden op een volledig systeem dat gebaseerd is op koperen munten. Maar door de groeiende economie en de toegenomen transacties aan de ene kant (stijgende vraag naar koperen munten) en het feit dat er in de Ming periode maar weinig koperen munten geslagen werden zorgde ervoor dat de bevolking op zoek ging naar een nieuw betaalsysteem.117 In die zin sluit Xinwei zich aan bij von Glahn die beweert dat de politieke argumenten van de SingleWhip niet de voornaamste reden waren voor de omschakeling, maar slechts een gevolg zijn van processen die al vroeger gestart waren.118 Al in 1225 zal, onder bewind van keizer Ai Tsung, zilver stilaan aan belang winnen als betaalmiddel in China.119 En reeds vroeg in de 14de eeuw zal zilver gepromoot en gebruikt worden bij tal van commerciële activiteiten. In de jaren 30 van de 15 de eeuw zal over de belastingen al gecommuniceerd worden in de zilverwaarden. Volgens von Ghaln is de opkomst van het zilver toe te schrijven aan de vraag die er kwam vanuit de private markt (handelaars, kooplieden,…) en niet vanuit de publieke sector.120
113
R. von Glahn,. Money use in China and Changing patterns of global trade in monetary metals, 1500-1800. In: D.O. Flynn, A. Giràldez, R. Von Glahn,. Global connections and monetary history, 1470-1800, 2003, p 187. Zie ook; P. Xinwei,. A monetary history of China, Washington, 1994, p 566. Zeker de regio rond Kanton, FujianGuangdong, zal in de periode tussen 1573-1620 volledig overschakelen op zilvermunten. P. Xinwei,. A monetary history of China, p 568. 114 R. von Glahn,. Money use in China and Changing patterns of global trade in monetary metals, p 188. 115 Single-Whip taks system kwam tot stand in 1580 onder leiding van Zhang Juzheng. 116 S. Dedoncker,. De Draak heeft honger, p 8. 117 P. Xinwei,. A monetary history of China, p 564. 118 R. von Glahn,. Money use in China and Changing patterns of global trade in monetary metals, p188. 119 T. Williams,. Silver in China, p 48. 120 R. von Glahn,. Money use in China and Changing patterns of global trade in monetary metals, p188.
27
Vanaf het moment dat zilver komende uit de nieuwe wereld China zal bereiken zal het niet lang duren voor China hier gebruik van zal maken. Zo zal de Spaanse real zal aan het einde van de 16de eeuw de meest gebruikte betaalmunt worden in het zuiden van China.121 Zoals we in de volgende hoofdstukken zullen zien is het berekenen van de zilverstromen richting China een delicate opdracht. Schattingen lopen, al naar gelang route en auteur, sterk uiteen. Zo kunnen we ook concluderen dat dit voor de Chinese binnenlandse zilverproductie geen eenvoudige taak is. Het probleem bij deze binnenlandse productiecijfers is dat ze afhankelijk zijn van bronnenmateriaal dat slechts zeer fragmentarisch beschikbaar is. Hierdoor moet er gebruik gemaakt worden van schattingen. Dit heeft als gevolg dat we in de literatuur cijfers terugvinden die spreken van een Chinese binnenlandse zilverproductie van 15 000 ton122, tot de al eerder vermelde schattingen van Deng123. Wat wel zeker is, is dat voor de komst van de Europese handelaars China al duchtig op zoek was naar buitenlands zilver. Zo kon de binnenlandse productie voldoende munten slaan voor de zuidelijke Chinese provincies. Maar ook in het westen en Noorden van China groeide de vraag naar zilver sterk. Dit komt mede door het aanwakkeren van de economie en de toegenomen handelscontacten. Dit proces zal versterkt worden na de invallen van Mongoolse stammen in het midden van de 13de eeuw.124 Zoals duidelijk gebleken is hangt er nog steeds een onzekerheid over verschillende aspecten van dit thema. Wat heeft ervoor gezorgd dat China overschakelde van koper naar zilver? Was het de devaluatie van het papieren geld, de Single-Whip hervorming, politieke spanningen, een tekort aan koper, of waren het lokale veranderingen aan de Chinese economie en handel met het buitenland die aan de basis lagen? Ook de onzekerheid over de hoeveelheid zilver blijft stof voor speculaties. Met al deze aspecten in het achterhoofd zal er in de 3 volgende hoofdstukken geprobeerd worden om een beeld te geven van de 3 grootste buitenlandse zilverstromen richting China. We zullen hierin steeds kort een historische context schetsen en de diverse actoren bespreken alvorens we de vele kwantitatieve studies aanhalen in de hoop zo een beter beeld te kunnen schetsen over de zilverstromen richting China.
121
M. Miyamoto, Y. Shikano,. The emergence of the Tokugawa monetary system in East Asian international perspective. In: D.O. Flynn, A. Giràldez, R. Von Glahn,. Global connections and monetary history, 1470-1800, 2003, p 173. 122 R. von Glahn,. Cycles of siver in Chinese monetary history, p 30. 123 3750 ton zilver 124 R. von Glahn,. Cycles of siver in Chinese monetary history, pp 30-31.
28
2.4. Zilverstromen via de intra-country-trade De eerste route waarover gepraat wordt is de zilverstoom die China bereikt vanuit andere Aziatische landen, met speciale aandacht voor Japan. In de 16de en de eerste helft van de 17de eeuw zijn het handelaars uit Zuid-Oost-Azië en Japan die de bevoorrechte handelspartner zijn van China. De geïmporteerde waarde van die handel wordt geschat op een jaarlijks equivalent van 6 - 14 miljoen tael. Dit betekend niet dat er alleen maar zilver werd geïmporteerd. In tegendeel, vanuit Zuid-OostAzië wordt de handel gedomineerd door specerijen en zijde.125 Japan daarentegen is een handelspartner die veel meer betekend heeft voor de Chinese zilvermarkt. Japan zal namelijk gedurende de 16de en 17de eeuw de grootste importeur van zilver zijn voor de Chinese markt.126 De Chinese zilverproductie zal vanaf de jaren ’30 van de 15de eeuw sterk verminderen. Dit ondanks het feit dat de vraag naar zilver In China sterk toeneemt. China moest dus op zoek naar nieuwe zilverbronnen om aan zijn groeiende vraag te kunnen voldoen.127 Japan bezat van naturen veel zilvermijnen. Vanaf de 15de eeuw werden die versneld ontgonnen In Japan heerst er op dat moment een politieke rust die een positief handelsklimaat creëert. Een ander element dat de productie beïnvloed heeft is de ontwikkeling van een nieuw procedé dat de winning van zilver veel eenvoudiger en efficiënter maakt. De Haibukiho was een techniek die via Korea in het zuiden van Japan geïntroduceerd werd. Deze bestond erin dat het lood versmolten werd met zilvererts. Daarna voegde men as toe aan het mengsel waardoor het lood opnieuw kon verwijderd worden samen met alle andere onzuiverheden. Hierdoor bleef er een zuiverder zilvergehalte over en steeg de productie in de Japanse zilvermijnen sterk.128 De schattingen over het Japans zilver zijn veel moeilijker te becijferen dan de hoeveelheid ingevoerd zilver vanuit Europa. Het Europees archief in verband met zilveruitvoer is iets uitgebreider en vollediger. De schattingen die circuleren binnen de gespecialiseerde literatuur variëren zeer sterk. Zo geven Miyamoto en Shikano cijfers waaruit blijkt dat bij het begin van de 17de eeuw de zilverexport van Japan richting China ongeveer 30% bedraagt van de totale wereldproductie.129 Andere Japanse historici spreken zelf over cijfers van 7.350-9.450 ton zilver in de periode tussen 1550-1645. Yamamura en Kamiki komen zo in 1983 uit op een jaarlijkse hoeveelheid getransporteerd zilver richting China van 73,5 - 94,5 ton per jaar.130 Dit terwijl von Glahn zijn cijfers in 1996 veel gematigder zijn met een jaarlijkse export van 59,3 ton per jaar in de periode tussen 1600-1650. De schatting van von Glahn worden later bevestigd door Atwell en Frank.
125
R. von Glahn,. Money use in China and Changing patterns of global trade in monetary metals, p194. R. von Glahn,. Money use in China and Changing patterns of global trade in monetary metals, p194. 127 R. von Glahn,. Cycles of siver in Chinese monetary history, p 31. 128 S. Dedoncker,. De draak heeft honger, p 10. 129 M. Miyamoto, Y. Shikano,. The emergence of the Tokugawa monetary system in East Asian international perspective. p 172. 130 K. Yamamura, T. Kamiki,. Silver mines and Sung coins. A monetary history of Medieval and Modern Japan in international perspective.. In: J.F. Richards (ed.),. Precious Metals in the Later Medieval and Early Modern Worlds, Durham, Carolina Academic Press, 1983, pp 351-353. 126
29
Ook Deng zal in een artikel in de Pacific Economic Review uit 2008 de cijfers van von Glahn herbevestigen. Deng’s manier van werken is enigszins anders. Hij zal via Chinese bronnen de totale hoeveelheid geëxporteerde goederen berekenen. Deng gaat er vervolgens van uit dat de waarde van de export gelijk moet zijn aan de waarde van het ingevoerd zilver. Hieruit volgt dat Japan tussen de 7.000–8.000 ton zilver moet hebben geëxporteerd naar China.131 Deze cijfers worden ook min of meer bevestigd door Xinwei, die wel wijst op de grote onenigheid in de historiografie. Hij komt uit op ongeveer 2.800 ton zilver voor de periode tussen 1601-1646.132 Tijdens dit hoogtepunt binnen de Japanse geschiedenis zijn het onder andere Europese handelaars die vanuit Japan zilver vervoerden naar China. Portugese schepen zullen vanaf 1522 actief deelnemen aan de zilver-zijde handel tussen Nagasaki en de Chinese kust.133 Later zullen ook Hollandse schepen deelnemen in deze intra-country-trade.134 In de jaren ’30 van de 17de eeuw raakt Japan in een soort isolationisme betrokken. Zo werd het Christendom verboden en mochten japanners geen handel meer drijven met overzeese gebieden. Ook in China kwam er onder de Qing dynastie een isolationistisch bestuur aan de macht dat de buitenlandse handel sterke regels ging opleggen.135 Vanaf de jaren ’30 van de 17de eeuw zijn er hierdoor enkele grote veranderingen in de Japanse en Oost-Aziatische sfeer op te tekenen. Een eerste element is de daling van de productie van Japans zilver. Dit is te verklaren door de massale export (en dus uitputting) van Japans zilver en het opdrogen van enkele grote zilvermijnen. Dit tekort aan zilver zorgde voor grote economische problemen in Japan. De Japanse overheid zal hierdoor de uitvoer van zilver via Nagasaki in 1668 verbieden, deze maatregel was echter weinig effectief. Zo start er meteen een grote smokkelvaart. Vanaf 1685 vertroebelen de handelsrelaties met Japan nog meer. Er worden uitvoerquota vastgelegd waardoor vanaf 1695 koper, en niet langer zilver, het voornaamste exportproduct van Nagasaki geworden was. Mede door het wegvallen van het Japans zilver zullen de Hollanders zich uit Taiwan terugtrekken.136
131
S. Dedoncker,. De draak heeft honger, p 19. P. Xinwei,. A monetary history of China, p 605. 133 R. von Glahn,. Cycles of siver in Chinese monetary history, p 31. 134 M. Miyamoto, Y. Shikano,. The emergence of the Tokugawa monetary system in East Asian international perspective, p 175. 135 M. Miyamoto, Y. Shikano,. The emergence of the Tokugawa monetary system in East Asian international perspective, p 175. 136 M. Miyamoto, Y. Shikano,. The emergence of the Tokugawa monetary system in East Asian international perspective, pp 176-177. 132
30
De daling van de Japanse zilveruitvoer ging niet gelijkmatig. Von Glahn beschrijft dat de Japanse zilverimporten zelf tijdelijk terug stijgen op het einde van de jaren ’50. Vanaf 1768 verdwijnen de zilverimporten vanuit Japan vrijwel helemaal. De reden hiervoor is nog steeds stof voor discussie. Zo twijfelt men aan het feit of de dalende zilverimporten het gevolg, dan wel de oorzaak was van de economische depressie137 in China vanaf de jaren ’60.138
Figuur 1: Zilverexport vanuit Japan (1648-1672) Bron: R. von Glahn,. Cycles of silver, p 40.
Het verbod op de uitvoer van Japans zilver vanuit Nagasaki betekent echter niet dat er geen zilver meer vanuit Japan China bereikt. Er zijn bronnen die spreken over een bloeiende smokkelvaart tussen China en Japan tot 1710. Vanaf 1715 ontstaat er vanuit Japan een nieuwe handelsroute (via Korea) waaruit zilver de Chinese markt bereikt. Zo schat de Japanse historicus Tashiro Kazui dat in de periode tussen 1715-1735 de totaal ingevoerde hoeveelheid zilver dat China bereikt via de JapanKorea-route niet minder dan 112 ton is. Na 1735 stijgt de invoer van Japans zilver weer gestaag.139 Dat Japan een grote rol heeft gehad in de omschakeling van het Chinese koperen betaalsysteem naar een op zilver gebaseerde economie daar twijfelen we niet aan. De ontdekking van het Amerikaans zilver, dat relatief veel koste in vergelijking met de lage productiekosten van het Japans zilver heeft de Japanse economie in de 16de eeuw geen windeieren gelegd. Hoeveel Japans zilver juist China bereikt blijft moeilijk te zeggen.140 Gelukkig zijn deze gegevens voor dit onderzoek minder belangrijk omdat we vooral de importgegevens van de Europese handelscompagnieën via de doorvaart rond de Kaap de Goede Hoop naar Kanton willen bestuderen. Desalniettemin moeten we beseffen dat er naast de Europa-China handel ook een prominente rol is weggelegd voor Japan in deze periode.
137
Deze economische crisis is in de literatuur beter bekend als de “Kangxi Depression” die vanaf de jaren ’60 tot de jaren ’90 van de 17de eeuw China in zijn greep had. 138 R. von Glahn,. Cycles of siver in Chinese monetary history, pp 39-40. 139 R. von Glahn,. Money use in China and Changing patterns of global trade in monetary metals, pp 194-195. 140 M. Miyamoto, Y. Shikano,. The emergence of the Tokugawa monetary system in East Asian international perspective. P 174. Volgens Iwahashi, een Japanse historicus ligt de uitvoer van Japans zilver rond de 3 750 ton (75 % van de zilverproductie in Japan tussen 1601-1708). Maar andere historici zoals Yamamura en Kamiki spreken van 9 450 ton zilver dat uitgevoerd is tussen 1560 en 1640.
31
2.5. Zilverstromen via de Acapulco-Manilla route Een tweede belangrijke zilverstroom richting China vinden we in de Acapulco-Manilla route. Deze handelsweg wordt gedomineerd door het transport van Amerikaans zilver richting Manilla . Vanuit Manilla kwam het via de Intra-country-trade in China terecht. Deze handelsroute is lange tijd onderschat geweest in de historiografie. Dit komt omdat de officiële handelscijfers relatief laag zijn in vergelijking met de andere zilverstromen. Maar auteurs zoals Atwell, Flynn en Giraldez beschrijven dat er een grote smokkelvaart was van zilver richting Manilla.141 Waardoor deze route toch significante hoeveelheden zilver richting Azië verscheept heeft. Het waren de Spanjaarden die deze route gestart zijn en bijna 200 jaar in stand gehouden hebben. Sinds de verovering van Manilla in 1571 controleerden de Spanjaarden de Filipijnen. Deze eilandengroep zal een belangrijke rol spelen in de verdeling van het Amerikaans zilver over het Aziatische continent. Op de Filipijnen, en meer bepaald in Manilla, waren er veel Aziatische en Europese handelaars actief die het Spaans zilver gebruikten in hun handel met China en India.142 De eerste jaren na de vestiging van de Spanjaarden op Manilla betekende dit een grote expansie voor de handel met China. Doordat er geen sprake was van regulering op de handel kwamen elk jaar meer Chinese jonken toe in de haven van Manilla. Hierdoor vertrokken op hun beurt veel rijk beladen schepen richting Amerika waar ze hun goedkope producten makkelijk kwijt konden. Deze ongelimiteerde vrijhandel bleef niet lang bestaan. Vanaf 1582 zal de Spaanse koning Filips II, onder druk van de koopliedengilden in Sevilla en Cadiz, de handel tussen Manilla en Acapulco reglementeren. Zo mochten er geen private handelsschepen meer varen tussen Manilla en Peru en mochten er geen oosterse producten meer verkocht worden in Peru. Al deze maatregelen waren noodzakelijk om de handel tussen Amerika en Spanje niet te hypothekeren. In 1593 kwamen er zelf een quotum op de tonnenmaat, zo werd vastgesteld dat er per jaar slechts 600 ton, verdeeld over 2 schepen naar Amerika mocht varen. Deze werden waarschijnlijk niet altijd nauwkeurig opgevolgd. Dit maakt de schattingen over het ingevoerd zilver moeilijk.143 Dat Spanje de mogelijkheid had om massale hoeveelheden zilver te transporteren naar Europa en Azië had het te danken aan de rijke zilvermijnen in Zuid en Midden-Amerika. De grootste zilvermijnen in Amerika waren Antioquia in Colombia, Zacatecas en Guanajuato in Mexico en Potosi in Bolivië. Daarnaast waren de Spanjaarden bijzonder efficiënt in het ophalen en verwerken van het Amerikaans zilver. Door de kwikamalgaam methode waren ze in staat om uit ertsen van lage kwaliteit zuiver zilver te halen. Ook het systeem van dwangarbeid dat de Spanjaarden toepasten zorgde ervoor dat ze konden beschikken over goedkope arbeidskrachten, waardoor de winst maximaal was.144 Met deze grote hoeveelheid zilver in de Amerikaanse mijnen waren de Spanjaarden in staat om in de eerste helft van de 17de eeuw 368 ton zilver per jaar te produceren.145
141
S. Dedoncker,. De Draak heeft honger, pp 18-19. M-H. Lin,. From potato to silver, p 313. 143 P. Decelle,. Spaanse galjoenen en Chinese jonken: Beschouwingen over de directe interactie tussen het Amerikaanse en het Aziatische continent langs de trans-Pacifische route in de vroegmoderne tijd, Gent, pp 9-10. 144 S. Dedoncker,. De Draak heeft honger, p 11. 145 J. de Vries,. Connecting Europe and Asia: A quantitative analysis of the Cape-route trade, 1497-1795. In: D.O. Flynn, A. Giràldez, R. Von Glahn,. Global connections and monetary history, 1470-1800, 2003, p 80. Jan de Vries 142
32
Hierdoor zou volgens Harry E. Cross in de 17de eeuw 84,4% van de wereldproductie afkomstig zijn uit Amerikaanse zilvermijnen.146 Zoals hierboven al eerder gezegd is het moeilijk te becijferen hoeveel zilver er juist van Amerika naar Manilla is getransporteerd. Schattingen lopen sterk uiteen, daarom ook dat de Vries zowel de laagste als de hoogste schattingen opneemt in zijn artikel. Deze schattingen gaan van 17 ton per jaar 147 tot 51,2 ton per jaar 148 gedurende de eerste helft van de 17de eeuw. Door de invoering van quota op de handel tussen de Filipijnen en Amerika is het handelsvolume gedurende de rest van de 17de eeuw en later in de 18de eeuw waarschijnlijk niet toegenomen. Er zijn zelf auteurs, zoals de Franse historicus Pierre Chaunu, die in de jaren ‘60 beweren dat vanaf 1640 de handel met Manilla instort en van geen betekenis meer zal zijn op wereldniveau. Op de schattingen van Chaunu worden bemerkingen gemaakt door Flynn en Giraldez in verband met het uitblijven van cijfers in verband met smokkel, fraude en corruptie. 149 Ook von Glahn haalt de datum van 1640 aan in zijn werk als een belangrijk scharniermoment. In dit jaar stopt namelijk de alliantie tussen Spanje en Portugal waardoor de handel tussen Manilla en Macao in het gedrang komt. Hierdoor zal ook de zilverhandel tussen deze twee steden bemoeilijkt worden.150 Andere historici zeggen dan weer dat de handel in de 17de eeuw constanter blijft. De eerder geciteerde Chinese historicus Han-Sheng Ch’üan zegt in 1969 al dat de ingevoerde hoeveelheid zilver in Manilla gedurende de 17de eeuw op hetzelfde niveau blijft, dit in tegenstelling tot wat Chaunu beweert. Zo zegt hij dat er gedurende de 17de eeuw ongeveer twee miljoen peso’s per jaar ofwel 51,6 ton zilver vanuit Acapulco naar Manilla getransporteerd werd.151 Chaunu is helemaal niet alleen in zijn eerder lage schattingen wat de Manilla handel betreft. Ook recentere historici vermoeden dat de handel helemaal niet zo uitgebreid geweest is als Ch’üan, Flynn en Giraldez beweren. Zo zal John TePaske, die zich baseert op de officiële bronnen, uitkomen op een zilverimport van slechts 15 ton per jaar in de periode tussen 1725-1750. Hij komt iets hoger uit in zijn schattingen in vergelijking met Chaunu omdat TePaske wel rekening houdt met de smokkel.152 TePaske komt uit op een schatting van 17 ton zilver per jaar gedurende de periode van 1600 tot 1650. Vanaf de 2de helft van de 17de eeuw doet er zich een lichte daling voor in deze zilverhandel wegens de toegenomen reglementering, die we hierboven al besproken hebben. Hierdoor daalt volgens TePaske de handel naar 15 ton zilver per jaar in de periode tussen 1725-1750. 153
heeft zich voor de cijfers i.v.m. Amerika gebaseerd op W. Barrett,. World Bullion Flows 1450-1800. In: Tracey (ed.),. Rise of Merchant Empires. 146 H.E. Cross,. South American bullion production and export 1550-1750. In: J.F. Richards (ed.),. Precious Metals in the Later Medieval and Early Modern Worlds, Durham, Carolina Academic Press, 1983, p. 403. 147 J. TePaske, New World Silver, Castile and the Philippines, 1590-1800. In: J.F. Richards (ed.),. Precious metals in the Later Medieval and Early Modern Worlds, Durham, 1983, pp 444-445. 148 D. Flynn, A. Giraldez,. Born with a silver spoon, p 204. 149 P. Decelle,. Spaanse galjoenen en Chinese jonken, pp 17-18. 150 R. von Glahn,. Cycles of siver in Chinese monetary history, p 32. 151 J. de Vries, Analysis of the Cape-route Trade, 1497-1795, pp 80-81. 152 P. Decelle,. Spaanse galjoenen en Chinese jonken, p 19. 153 J. de Vries, Analysis of the Cape-route Trade, 1497-1795, pp 80-81.
33
Doordat de bronnen over de zilverhandel via de Acapulco-Manilla-route niet altijd te betrouwen zijn hebben sommige auteurs gekozen voor een alternatieve aanpak. Zo ook Ward Barret, die aan de hand van de productie uit de Amerikaanse zilvermijnen en de uitvoer van dit zilver richting Europa het verschil trachtte te berekenen. Dit verschil tussen de productie en het uitgevoerd zilver richting Europa zou volgens Barret het zilver geweest zijn dat uit Amerika rechtstreeks richting Azië vertrok. Volgens Barret, en later ook Flynn en Giraldez, was er namelijk geen reden waarom het zilver in Amerika zelf zou blijven. Daardoor concluderen ze dat het wel moest getransporteerd zijn uit Amerika, richting de Filipijnen. Het verschil tussen de productie en de getransporteerde hoeveelheid richting Europa was immens. Barret komt uit op een verschil van 5,5 miljoen peso’s per jaar. Er is echter geen enkele historicus die in de literatuur beweert dat deze 5,5 miljoen peso’s ofwel 141 ton jaarlijks naar Manilla getransporteerd werden.154 William Atwell sloot zich in de jaren ’80 aan bij de eerder beschreven schattingen van Ch’üan, Flynn en Giraldez die rond de 2 miljoen peso’s ofwel 51,2 ton zilver per jaar schommelden.155 Richard Von Glahn zal vanuit zijn welbekend Chinees perspectief Ook geconfronteerd worden met de zilverstromen uit Manilla. Hij schat dat gedurende China’s zilveren eeuw (1550-1645) de zilverimporten vanuit de Filipijnen meer dan 2.309 ton moet geweest zijn, dit komt overeen met een jaarlijkse import van meer dan 24 ton zilver.156 Gedurende de tweede helft van de 17de eeuw vallen deze zilverimporten vanuit de Filipijnen terug tot 960,4 ton wat dus minder dan 20 ton zilver per jaar zou geweest zijn.157 Door dit eerder lage cijfer van zilverimporten in China via Manilla vermoedt hij dat ook de zilverimporten naar Manilla niet zo hoog moeten zijn geweest. Von Glahn schat deze op 1,5 miljoen peso’s per jaar of 38,5 ton per jaar.158 XinWei schat de handel via de Accapulco-Manilla route dan weer wel hoog in. “The main source from which silver flowed into China was, howerver, America.” Hij zegt wel dat het bijzonder moeilijk is om ook hierover goede schattingen te doen wegens het uitblijven van voldoende statistische en betrouwbare informatie. Er zijn echter indicatoren die ons kunnen wijzen op de hoeveelheid zilver die werd geïmporteerd. In 1586 stuurt Pedro de Rojas van Manilla een brief naar Koning Filips II waarin hij zegt dat er jaarlijks 300.000 pesos zilver richting China wordt verscheept en dat dit zelf op het einde van dat jaar was opgelopen tot 500.000 pesos. In 1598 zouden er tot 1 miljoen zilveren munten ingevoerd zijn. Zo komt hij tot de berekening dat vanaf 1571 tot het einde van de Ming dynastie het mogelijk om meer dan 60 miljoen pesos, ofwel 40 miljoen ounces159 gaat.160
154
P. Decelle,. Spaanse galjoenen en Chinese jonken, pp 19-20. P. Decelle,. Spaanse galjoenen en Chinese jonken, p 20. 156 R. Von Glahn,. Fountain of fortune: money and monetary policy in China, 1000-1700. Berkley, University of California press, 1996, p 140. 157 R. Von Glahn,. Fountain of fortune, p 232. 158 R. Von Glahn,. Fountain of fortune, p 138. 159 1.244,140 ton 160 P. Xinwei,. A monetary history of China, p 605. 155
34
De Acapulco-Manilla-route heeft de voorbije decennia duidelijk veel aandacht gekregen in de historiografie. Omdat er weinig betrouwbare bronnen zijn is het voor de historici wel vrij moeilijk om een exact beeld te geven van deze route. De Vries houdt het in zijn analyse van de zilverstromen op een in de historiografie algemeen aanvaard cijfer dat ligt tussen de 2 miljoen peso’s (51,2 ton) en 517.000 peso’s (15 ton) zilver per jaar in de periode (1725-1750). Deze schattingen liggen evenwel zo ver uit elkaar dat ze zeer moeilijk te interpreteren zijn. De Spanjaarden hebben deze handelsrelatie tot 1815 in stand weten te houden. Vanaf dan verloren hun zilvergaljoenen aan invloed tegenover de Verenigde Staten van Amerika.161
2.6. Zilverstromen via de Kaap de Goede Hoop Tenslotte komt de route rond de Kaap de Goede Hoop aan bod. Dit is uiteraard voor ons onderzoek de belangrijkste omdat de GIC enkel en alleen gebruik gemaakt heeft van deze route. Ook de andere grote Europese handelscompagnieën hebben uitsluitend gebruik gemaakt van deze route voor de handel tussen Azië en Europa (uitgezonderd de intra-country-trade van de EIC en VOC en de Spaanse galjoenen). Wat voor dit onderzoek van groot belang is, is de grote beschikbaarheid aan informatie, onderzoek, literatuur, bronnen en archieven die zijn achtergebleven over alle mogelijke aspecten van de handel via de Kaap de Goede Hoop. Dit komt omdat er slechts enkele handelscompagnieën actief waren in de handel met het Oosten. Deze handelsorganisaties uit de 17de en 18de eeuw waren vaak logge bureaucratische organisaties.162 Van deze papier verslindende organisaties plukken wij vandaag de vruchten. Doordat de administratie relatief goed werd bijgehouden zijn we over de handel tussen Europa en Azië zeer goed gedocumenteerd. Hierdoor is het mogelijk om diepgaan en volledig kwantitatief onderzoek te doen. Dat is dan ook door historici over heel de wereld massaal gedaan. Deze gegevens zijn in het debat rond the great divergence en de mondiale zilverstromen dan ook dankbaar gebruikt. Ook in dit onderzoek zijn ze van enorm belang. Toen Vasco da Gama in 1497 voor het eerst India bereikte via de Kaap-route werd er voor de Europeanen een nieuwe weg gecreëerd naar de reeds gekende Oosterse producten. In de 16de eeuw waren het vooral de Portugezen en hun Estado da India die de handel tussen de Indische oceaan en Europa domineerden. Het zullen dan ook de Portugezen zijn die de eerste zilvertransporten vanuit Europa richting China organiseren. Zeker tussen 1580-1640 zal Portugal een hoeveelheid zilver getransporteerd hebben. Portugal maakte toen voor 60 jaar deel uit van Spanje en kon dus relatief gemakkelijk aan goedkoop zilver geraken.163
161
P. Decelle,. Spaanse galjoenen en Chinese jonken, p 8. J. de Vries,. Connecting Europe and Asia, p 38. 163 P. Xinwei,. A monetary history of China, p 569. 162
35
Vanaf de 17de eeuw moesten de Portugezen plaats ruimen voor andere Europese handelscompagnieën die maar al te graag ook hun deel van de koek wilden. De EIC die werd opgericht in 1600 en de VOC in 1602 werden al snel 2 grootmachten in de Indische oceaan.164 Deze twee grote compagnieën kregen later het gezelschap van iets kleinere Europese handelaars. De Deense Oost-Indische compagnie (1616-1650 en 1670-1729) en vanaf 1732-1807 de DeensAziatische Compagnie, de Franse Oost-Indische compagnie (1664-1719) later de Compagnie des Indes (1719-1769), de ons bekende GIC (1723-1732) en ten slotte de Zweedse Oost-Indische compagnie 1731.165 De ontdekking van deze handelsroute en de ontdekking van het Amerikaans zilver waren 2 gebeurtenissen die verstrekkende gevolgen gaan hebben voor deze bovenstaande compagnieën en de Aziatische handelsruimte. Binnen de historiografie zijn er over deze handelscompagnieën, handelsorganisaties en mondiale handel al veel debatten gevoerd. Theoretische discussies waarbij verschillende vragen gesteld worden. Was dit een eerste golf van globalisatie of een zoveelste vorm van kolonisatie? Waren de Aziatische landen wel geïnteresseerd in de Europeanen? Hebben de Europese handelsbetrekkingen enig effect gehad op de inlandse economie van de Aziatische landen... In dit hoofdstuk is het echter niet de bedoeling in te gaan op deze interessante theoretische discussie maar wel om het reeds gevoerde kwantitatief te werk te gaan analyseren. Aangezien het onmogelijk is om al het kwantitatief onderzoek afzonderlijk en individueel te gaan nalezen, is er in dit werk dankbaar gebruikt gemaakt van enkele standaardwerken en analyses die voorhanden zijn in de literatuur. Zo geeft Jan de Vries in zijn essay (Connecting Europe and Asia, 2003) een overzicht van de evoluties en bevindingen van de Europa-Azië handel via de Kaap route. Ook de standaardwerken van Louis Demigny (La Chine et l’occident, 1964) en Niels Steensgaard (European shipping to Asia, 1970) hebben voor dit werk veel betekend. De essay van de Vries geeft ons meteen een goed overzicht van het aantal schepen dat vanuit Europa naar Azië is gevaren. We zien dat deze groei spectaculair is. In de 16de eeuw vertrokken er vanuit Europa (voornamelijk Portugal) 815 schepen richting Azië. Een eeuw later lag dit al op 3187 schepen en in de 18de eeuw waren dit er 6779.166 Deze cijfers zeggen tegelijkertijd alles en niets. We kunnen afleiden dat deze route aan belang wint maar over de cargo, grote en bestemming van de schepen weten we hiermee niets. We weten ook dat slechts 72 % van de schepen niet terugkwam uit Azië. Dit heeft meerdere oorzaken zoals schipbreuk, inbeslagneming, lokaal gebruik, intra-country-trade,… .167
164
J. de Vries,. Connecting Europe and Asia, p 35. J. de Vries,. Connecting Europe and Asia, p 36. 166 J. de Vries,. Connecting Europe and Asia, pp 40-41 . 167 J. de Vries,. Connecting Europe and Asia, p 55. 165
36
Deze cijfers zeggen ons ook niets over de hoeveelheid ingevoerd zilver. De Vries bevestigt wel in zijn artikel dat de heen lading voor alle Europese schepen grotendeels bestond uit edelmetaal en ballast. De Europese schepen voeren met relatief lege ruimen richting Azië. Het is vooral tijdens de terugweg dat volgens de Vries de schepen volgepakt waren. “ the ships sailed low in the water, every cubic inch stuffed with commodities for sale in Europe”.168 Gedurende de hele 16de en een groot deel van de 17de eeuw zullen het vooral peper en kruiden zijn die de scheepsruimen vullen. Het is dan ook hierin dat de grootste winsten werden geboekt. Naarmate er meer schepen naar Azië voeren kwam er steeds meer peper op de Europese markt terecht. In de 17de eeuw echter was er een overaanbod aan peper door de eerder inelastische vraag naar peper in Europa.169 De Europese compagnieën moesten op zoek naar nieuwe producten. Dit vonden de Engelsen al snel in textiel. Kruiden zullen in de 17de eeuw dan ook snel plaatsmaken voor het nieuwe goud, zijde en katoen. Door de toenemende bevolking bleef de vraag naar katoen evenredig stijgen met de ingevoerde hoeveelheid textiel waardoor de prijs op een constant niveau bleef. Toch bereikte deze handel in Europa ook snel zijn limieten. Wegens de protectionistische maatregelen en de overbescherming van de eigen textielindustrie verzadigde ook de textielmarkt.170 Gelukkig kwam er vanaf de 18de eeuw een nieuwe modetrend vanuit Azië overgewaaid naar Europa. De thee en koffiehuizen zorgden ervoor dat mensen deze exotische drankjes leerden kennen. Hierdoor kon de handel verder groeien. Koffie viel er echter al snel van tussen doordat de VOC de koffieplant meebracht naar de Caraïben waar deze een enorm succes was. Met thee was dit niet mogelijk, de enige grote leverancier van thee was en bleef China. Doordat de VOC en EIC geen geprivilegieerde handelsvoordelen kregen van de Chinese keizer waren de thee inkomsten van deze twee compagnieën in het begin bescheiden. De thee inkomsten maakten slechts 2% uit van hun inkomsten in de eerste jaren van de 18de eeuw. Hierdoor zagen andere kleine compagnieën hun kans om zich te gaan specialiseren in deze handel. Dat is dan ook wat onder andere de GIC heeft gedaan. De thee inkomsten van de GIC waren goed voor 76% van de opbrengsten uit de Chinahandel. Door deze successen zullen de EIC en VOC hun aandacht meer op de theehandel gaan vestigen en groeit de Kaap-route nog verder uit.171
168
J. de Vries,. Connecting Europe and Asia, p 44. J. de Vries,. Connecting Europe and Asia, p 64. 170 J. de Vries,. Connecting Europe and Asia, p 65. 171 J. de Vries,. Connecting Europe and Asia, p 66. 169
37
Uit deze analyse van de stijgende handel tussen Europa en Azië moet ook blijken dat er een enorme stijging moet zijn van de getransporteerde hoeveelheid zilver langs de Kaap-route. Deze zilverstromen komen traag op gang. Zo zullen de zilverimporten van de Kaap-route op wereldniveau bij het begin van de 17de eeuw maar van klein belang zijn, zoals we kunnen zien op onderstaande schets van de Vries. De zilverstromen naar de Baltische-staten, centraal Azië en de Levant zijn net zoals de Acapulco-Manilla route duidelijk groter. Ook de export van Japans zilver is in de 17de eeuw, zoals we eerder al beschreven hebben, vier keer groter dan de Kaap-route.172
Figuur 2: Jaarlijkse zilverstromen in kg (1600-1650) Bron: J. de Vries,. Connecting Europe and Asia, p 80.
100 jaar later ziet het er al helemaal anders uit. In deze periode komen de Euro-Aziatische betrekkingen via de Kaap-route tot een hoogtepunt en wordt de Kaap-route dan ook veruit de belangrijkste zilverstroom richting Azië. Van de 500 ton zilver die elk jaar in Europa toekomt wordt er jaarlijks 160 ton verscheept door de Europese handelscompagnieën via de Kaap-route richting Azië. Deze afbeelding kent wel enige gebreken en veel veronderstellingen. Daar is de Vries zich ook van bewust. Zo hebben we hierboven zelf gezien dat de Japanse zilverstromen nooit helemaal stilvallen maar hernemen en vanaf de jaren ’30 van de 18de eeuw weer toenemen via de Korea-route.173
Figuur 3: Jaarlijkse zilverstromen in kg (1725-1750) Bron: J. de Vries,. Connecting Europe and Asia, p 80.
172 173
J. de Vries,. Connecting Europe and Asia, pp 77-80. J. de Vries,. Connecting Europe and Asia, pp 81-82.
38
Deze cijfers van de Vries tonen ons ook niet hoeveel zilver er nu juist in China terecht komt. Hiervoor moeten we ons beroepen op het standaardwerk van Dermigny. Het spijtige voor ons onderzoek is dat hij zijn resultaten in verband met de hoeveelheid geïmporteerd zilver niet gedetailleerder per jaar weergeeft.174 Hij houdt er ook een vreemde telling op na, zo groepeert hij sommige resultaten per zeven jaar, andere dan weer per acht jaar.175 Hier is dit vooral jammer omdat de GIC net tussen de eerste twee periodes valt. Waardoor de compagnie gegevens moeilijk vergeleken kunnen worden met die van andere compagnieën want de Oostendenaars hebben bijvoorbeeld geen handel gedreven in 1728,’29,’31,’33). Een tweede element waarmee we rekening moeten houden in deze verhandeling is dat voor de Engelse gegevens Dermigny ook de zilverstromen naar India heeft opgenomen. Hierdoor is zijn berekening van 256 miljoen piasters176 over een periode van 1719-1833 niet de correcte weergave van de zilverhoeveelheden richting Kanton. Dermigny haalt nog twee andere auteurs aan die een poging hebben ondernomen om de zilverstromen naar Kanton via de Kaap-route te berekenen. Tot 1762 zijn er van de EIC geen betrouwbare gegevens over de zilverimporten richting Kanton.177 Minn zal in 1904 al proberen een schatting te bekomen van de zilverhoeveelheden die de EIC richting Kanton rechtstreeks transporteerde vanuit Europa. Minn schat deze zilverstroom op een totaal geïmporteerde hoeveelheid zilver van 1.374,6 ton zilver tussen 1708-1801, voor een periode tussen 1719-1801 betekend dit 1.307 ton. Dermigny ziet hier heel wat onjuistheden en fouten in. Hij komt aan 1.225 ton waarin zelfs ook de zilverstromen richting India verwerkt zijn. 178 Een tweede geciteerde auteur in Dermigny is Yu Hsi-Kiong die in 1940 berekent dat over de periode van 1700 tot 1751 176 Engelse schepen de haven van Kanton hebben aangedaan. Met een totaal bedrag van 27.214.872 piasters, dit is een equivalent van 740,3 ton zilver. Vanaf de 2de helft van de 18de eeuw veranderdt het handelssysteem. De focus zal verschuiven van de handelscompagnieën naar het creëren van kolonies. Dit zorgt ervoor dat het zilveraandeel in de schepen naar Azië zal dalen, doordat de kolonies verplicht zullen worden (meer) Europese producten af te nemen.179
174
Zoals hij eerderin zijn werk wel doet voor het aantal schepen richting Kanton L. Dermigny, La Chine et l’occident, p 735. Vb van resultaten per 7 jaar (1719-1725), (1734-1740), (17491755),… en van resultaten gegroepeerd per 8 jaar (1726-1733), (1741-1748),… 176 6.964 ton 177 De aparte opdeling van de EIC zilverimporten richting Kanton beginnen pas vanaf het jaar 1762. 178 L. Dermigny, La Chine et l’occident, pp 736-737. Exacte cijfers zijn 12.127.967 pond of een equivalent van 1.374.583.779,78 gram zilver. 179 J. de Vries,. Connecting Europe and Asia, p 91. 175
39
2.7. Tussentijds besluit Het zilver waarover in deze verhandeling gepraat wordt heeft China op vier verschillende manieren bereikt. Van de 3 grote zilverstromen is die van de Europa naar Azië via de Kaap de Goede Hoop de best gedocumenteerde en meest besproken. Al moet gezegd dat sinds de jaren ’90 de AccapulcoManilla route en intra-country-trade aan belang gewonnen hebben. Door de veelheid aan archief en literatuur over de Kaap-route kunnen we een goed beeld schetsen van hoeveel zilver er juist via deze manier naar Azië is gevloeid. Veel moeilijker is dit voor de Accapulco-Manilla route en de Intracountry-trade tussen Japan en China waar men veelal op basis van schattingen en veronderstellingen moet werken. Ook al omdat hier de smokkelvaart van veel groter belang was. Schattingen over de binnenlandse zilverproductie werden lange tijd als minderwaardig beschouwd. Na deze grondige literatuurstudie weten we toch dat dit geen onbelangrijk aandeel was in de totale zilverhoeveelheid die in China aanwezig was.180 We kunnen concluderen dat de binnenlandse zilverproductie tot de 14de eeuw, vermoedelijk begin 15de eeuw het merendeel van het Chinees zilver zal vertegenwoordigd hebben.181 Waarover wel zekerheid bestaat in de literatuur is dat in de 16de en 17de eeuw de grootste zilverleverancier voor China, Japan was. Hoeveel zilver er juist geëxporteerd werd vanuit Japan kunnen we tot vandaag niet exact zeggen, de schattingen lopen te sterk uiteen. We kunnen ook vaststellen dat in de eerste helft van de 18de eeuw de Kaap-route veruit de grootste zilverstroom was richting Azië. Belangrijk is dit omdat ook de GIC hiervan deel heeft uitgemaakt. In deel vier zullen we bepalen welk belang de GIC had in deze zilverstroom rond de Kaap de Goede Hoop. De vraag naar zilver vanuit Azië en vooral China in de 15de en 16de eeuw bleef maar stijgen. De belangrijkste oorzaken hiervan waren de “Single-whip” hervorming en anderzijds de commercialisering en het “verzilveringsproces” van de handel in Zuid-China met als voornaamste stad, Kanton. Hierdoor zagen de Chinezen, de compagnieën maar al te graag komen. De Europese compagnieën werden ook vooruit gestuwd door enkele pushfactoren. Een paar van die factoren waren de drang naar Oosterse producten, de hoeveelheid aan goedkoop zilver in Europa en de drang naar winst. Deze relatie tussen Europa en Azië zorgt ervoor dat er een ruimte gecreëerd wordt in de vroegmoderne tijd, waarin het mogelijk is het Amerikaans (en Japans) zilver te verhandelen voor Oosterse producten.
180 181
Net geen 20% van de totale hoeveelheid, zie hoofdstuk 2.3. 3.750 ton.
40
In de historiografie is er een algemene consensus bereikt dat gedurende 1550-1645 tussen de 7.000 en 10.000 ton buitenlands zilver geïmporteerd is in China.182
Figuur 4: Schattingen van jaarlijks geïmporteerde hoeveelheden zilver in China (1550-1645) in ton. Bron: R. von Glahn,. Cycles of silver, p 32.
In de jaren ’40 van de 17de eeuw zullen lokale en internationale politieke en economische fenomenen ervoor zorgen dat de grote bestaande zilverstromen tussen China, vanuit Japan en Manilla, fel verminderen en zelf tijdelijk afnemen. Von Glahn tekent een daling op van een jaarlijkse zilverimport van 115 ton in de periode van 1636 tot 1640 naar een jaarlijkse zilverimport van 50 ton in de periode tussen 1641 en 1645.183 In 2005 zal een student184 uit Taiwan nieuw cijfermateriaal en kwantitatief onderzoek uitbrengen. Hierin zal hij de vermoedens van een daling van de zilverimporten vanaf de jaren ‘40 bevestigen. Maar zijn schattingen liggen wel veel hoger dan die van von Glahn.185 We kunnen onmogelijk rond het feit heen dat tijdens de vroegmoderne periode de monetaire geschiedenis van China veranderd is. Als we al de verschillende schattingen bij elkaar tellen en we respecteren het cijfer van Deng, dat er op het einde van de 19de eeuw 19.750-22.500 ton zilver aanwezig is in de Chinese economie, kunnen we de volgende conclusie maken. We weten dat China in de silver century tussen de 7.000 en 10.000 ton zilver heeft geïmporteerd en dat de binnenlandse productie van China moet gelegen hebben op ongeveer 3.750 ton.186 Dit komt erop neer dat er in 1645 tussen 10.750 -13.750 ton zilver aanwezig was in China. Dit betekent dat er na 1645 nog 8.750-9.000 ton zilver werd ingevoerd. Deze berekening komt overeen met de cijfers van Dermigny die de totale zilverinvoer richting China tussen 1719-1833 (een kortere periode dan die van Deng) schat op 6.912ton zilver.187
182
R. von Glahn,. Cycles of siver in Chinese monetary history, p 31. R. von Glahn,. Cycles of siver in Chinese monetary history, pp 32-33. 184 Li Longsheng 185 R. von Glahn,. Cycles of siver in Chinese monetary history, p 39. 186 Zie hoofdstuk 2.3. en R. Findlay, K.H. O’Rourke,. Power and Plenty. Trade, War, and the World Economy in the Second Millennium, Princeton, 2007, p 215. 187 Equivalent van 256.131.014 pesos, L. Dermigny,. La Chine et l’occident, p 735. 183
41
Zoals al vaak gezegd zijn schattingen over de hoeveelheid zilver in China delicaat. Dit bewijst Xinwei nog maar eens. Hij vermeldt een Chinese historicus188 die op het einde van de Ming dynastie (1644) op een hoeveelheid zilver van 250 miljoen ounces189 uitkomt. Volgens Xinwei is dit veel te weinig. Hij vermoedt dat er ongeveer een 100-200 miljoen zilver ounces wel degelijk in circulatie was maar dat er nog een groot deel bij de mensen thuis opgepot lag en dus niet in circulatie was. Hij schat het totaal op 334 miljoen ounces190 zilver. Dit ligt veel meer in de lijn van onze berekening hierboven.191 Het interessante aan deze cijfers is, dat er in de 2de helft van de 17de eeuw iets verandert in de mondiale zilverstromen richting China. De tot dan toe grootste zilverstromen naar China verminderen of drogen op. Vanuit Japan bereiken er, door diverse redenen, steeds minder zilverschepen de Chinese kust. Ook vanuit Manilla kunnen we een tijdelijke daling optekenen. Als we deze fenomenen in het achterhoofd houden en naast het feit leggen dat de zilverstromen rond de Kaap-route in het eerste deel van de 18de eeuw vertienvoudigen, wordt dit heel interessant voor deze verhandeling. Dit wilt namelijk zeggen dat op het moment dat de GIC actief wordt in de handel met China het mee aan de basis zal liggen van de verschuiving van de mondiale zilverstromen richting China. Of niet-Eurocentrisch gezegd, door het verminderen van de Intra-country-trade route en de Manilla-Accapulco route werden er nieuwe opportuniteiten gecreëerd in de Aziatische sfeer voor de ontwikkeling en uitbreiding van de Kaap-route. Een ontwikkeling waar Europese compagnieën de vruchten van konden plukken.
Nu blijft natuurlijk de vraag of deze veronderstelling klopt en in hoeverre de GIC hierin een belangrijke rol heeft gespeeld. De GIC was namelijk niet alleen in de handel met China. De Kaaproute was ook niet de enigste manier voor de Chinezen om aan zilver te raken in de 18de eeuw. Om dit te kaderen zal in de volgende hoofdstukken een overzicht gegeven worden van de handelsactiviteiten van de Europese compagnieën in Kanton tijdens de periode waarin de GIC actief was.
188
Jiang Chen 7.775, 875 ton 190 10.388, 569 ton 191 P. Xinwei,. A monetary history of China, p 605. 189
42
Deel 3: Europese zilverstromen naar China in het eerste deel van de 18de eeuw 3.1. Inleiding We hebben in het vorige deel het belang van de mondiale zilverstromen richting Azië aangekaart. Dit schets een goed beeld van de hoeveelheden zilver die getransporteerd werden richting Azië. In dit onderzoek willen we ons natuurlijk toespitsen op China en meer bepaald Kanton. Het is dus belangrijk dat we de mondiale zilverstromen gaan verfijnen tot China en Kanton in een specifieke tijdsperiode, namelijk de periode waarin de GIC en andere Europese handelscompagnieën actief handel dreven met Kanton. Hiervoor wordt er eerst een korte geschiedenis geschetst van de Europese aanwezigheid in China. Alvorens we een overzicht geven van de hoeveelheden zilver die getransporteerd werden naar Kanton, zullen we eerst de werking bespreken en een kwantitatief overzicht geven van de handel in Kanton. Cijfers over deze periode zijn in verschillende bronnen en literatuur terug te vinden. Vervolgens zullen we proberen een beeld te scheppen van de hoeveelheden geïmporteerd zilver in Kanton via de Europese compagnieën. We vernauwen ons onderzoek bewust op een vergelijkende studie tussen de GIC en de andere handelscompagnieën in Kanton omdat we over deze zilverstromen veel beter en exacter gedocumenteerd zijn dan de twee andere mondiale zilverstromen richting Azië, zoals eerder reeds is aangehaald.
43
3.2. Geschiedenis van de Europese compagnieën in China Omdat ons onderzoek zich toespitst op de Europese handelscompagnieën is het niet onbelangrijk om te weten hoe deze Europese handelaars terechtkomen in China. Ook zal dit overzicht ons veel leren over de onderlinge relaties tussen de Chinezen en de verschillende Europese handelaars. Dit zal ons een beter inzicht geven over bepaalde tradities die door de Europeanen gevolgd moeten worden in Kanton. De maritieme en/of koloniale aanwezigheid van de Europeanen in de Chinese ruimte start bij de Portugezen. In het begin van de 16e eeuw komen de Portugezen toe in de monding van de Parelrivier. In eerste instantie zullen de Portugezen zich toeleggen op de intra-country-trade tussen Japan en China. Hierdoor kunnen ze goede handelscontacten leggen met Chinese handelaars en het vertrouwen inwinnen van de Chinese overheid. Later zullen de Portugezen ook directe verbindingen inleggen tussen China en hun thuisland. Dit zal de eerste keer zijn dat er vanuit Europa zilver richting China komt.192 Vanaf 1555193 krijgen ze van de Chinese overheid de toegang om een factorij te stichten in Macao, gelegen aan de monding van de Parelrivier in de Zuid-Chinese zee.194 De Portugezen gaan in mindere mate actief zijn in de rechtstreekse handel tussen Macao en het thuisland maar eerder in de Intra-country-trade tussen China, Mallaca, Macau en Japan. De handel tussen China en Japan kent een enorme bloei in de 16e en 17e eeuw. Zo zal de Ming dynastie in 1567 de handelsbelemmeringen voor private ondernemingen en handel opschorten. Dit wordt het startsein voor de handel met China. Vanaf dit moment zullen er grote hoeveelheden zilver China bereiken vanuit Japan, Amerika volgt snel.195 Met name tot 1639 zijn de Portugezen de grootste tussenhandelaar van Chinees zijde en Japans zilver. Door de Portugese Katholieke missionarissen verliezen deze hun bevoorrechte handelspositie met de Japanners in 1639. De VOC schepen zullen later deze intra-country-trade overnemen.196 Het zal niet de laatste klap zijn die de Portugezen te verwerken krijgen die periode. Zo worden ze in 1640 geweerd uit Kanton en zijn ze vanaf 1641 niet meer welkom in Manilla. Nadat ze Malacca verliezen aan de Nederlanders is het duidelijk dat de Portugese macht stilaan verdwijnt. Enkel in Macao kunnen ze stand houden.197
Een tweede Europese mogendheid die al vroeg zijn intrede maakt in de Aziatische wateren is Spanje. Zij zullen, dit overigens niet in overeenstemming met het verdrag van Zaragossa uit 1529, in de 192
P. Xinwei,. A monetary history of China, p 569. Over dit jaartal is er geen eensgezindheid. R. von Glahn spreekt over 1557, Parmentier over 1555. 194 J. Parmentier,. Thee van overzee, p 75. 195 R. von Glahn,. Cycles of siver in Chinese monetary history, p 31. 196 J. Parmentier,. Thee van overzee, p 77. 197 W.G. Cheong,. Hong Merchants of Canton. Chinese Merchants in Sino-Western Trade. Curzon, 1997, pp 6-8. 193
44
tweede helft van de 16de eeuw de Filipijnen inlijven. Vandaaruit zullen ze een bloeiende handel opstarten tussen Amerika en Azië. Vanuit Manilla onderhielden ze aanvankelijk goede contacten met China. Deze handelscontacten zullen, mede door het slecht ontvangen van de Chinese delegatie in Manilla, verslappen tegen het einde van de 16de eeuw. In 1593 komt er in China zelf een tijdelijk verbod op handel met de Spanjaarden. Omdat de productie van zilver in Potosi vanaf de tweede helft van de 17de eeuw achteruitgaat en door gewelduitbarstingen tegen Chinese handelaars in Manilla zullen de handelsrelaties tussen China en Spanje nooit optimaal verlopen in de 17de en 18de eeuw. Hierdoor zullen de Spanjaarden nog meer genoodzaakt zijn om een beroep te doen op tussenhandelaars in hun handel vanuit Manilla met China.198 De Nederlanders zijn de derde Europese pion die verschijnt in de Zuid-Chinese zee. Relatief snel na het oprichten van de VOC in 1602 komen de eerste schepen toe in de regio van Macao. De Portugezen verwelkomen hen echter niet hartelijk. De verstandhouding tussen de VOC en de Estado da India zal steeds slechter worden totdat de VOC in 1622 een aanval inzet op de Portugese veste in Macao. Deze mislukt en de VOC beslist dan maar om zich op Taiwan te vestigen.199 De handelsnederzetting op Taiwan lijkt aanvankelijk een bloeiende onderneming te worden. Taiwan wordt de schakel in de handel tussen Chinese handelaars en de hoofdzetel in Batavia. Gedurende een korte periode kwam er een interessante Intra-country-trade op gang. Vooral nadat de Japanners de Portugezen verdrijven in 1639 uit Nagasaki breekt een bloeiperiode aan voor de handelsnederzetting op Taiwan. De VOC zal actief de zilverhandel tussen Japan en China op zich nemen.200 Door de burgeroorlog die China teisterde in de jaren ’40-’50 van de 17de eeuw verslechterde het handelsklimaat in de regio snel. In 1668 trekt de VOC zich terug uit Taiwan en de Zuid-Chinese zee regio. Het zal meer dan 40 jaar duren alvorens de VOC opnieuw rechtstreeks handel gaat drijven met China. Tijdens deze periode zullen Chinese jonken en andere particuliere handelaars de zijde en theetoevoer vanuit China naar Batavia blijven onderhouden. Ook via de smokkelvaart bereiken nog steeds heel wat Chinese producten Batavia.201 Met het wegvallen van de VOC en de verzwakte positie van de Portugezen was er plaats voor een andere handelscompagnie. De EIC zal na de Chinese regimewissel zijn opwachting maken voor de Chinese kust. Na de machtswissel breekt er met de Qing dynastie een periode aan waarin de intercontinentale handel enorm zal toenemen. Dit heeft enkele redenen, onder andere het feit dat er een soort van Pax Manchurica heerste op het Chinese continent. De Qing dynastie slaagt erin enorme gebiedsuitbreidingen te boeken en een binnenlandse stabiliteit te bekomen die ook in de Zuid-Chinese zee een belangrijke rust bracht.202 Vanaf de jaren ‘70 van de 17de eeuw komen de eerste schepen van de EIC toe in de Chinese-Zuid-zee en zijn er in 1685 de eerste directe handelscontacten met Kanton.
198
S. Dedoncker,. De Draak heeft honger, pp 13-14. J. Parmentier,. Thee van overzee, p 77. 200 S. Dedoncker,. De Draak heeft honger, p 15. 201 J. Everaert, Western shipping-trade to China during the isolationism (ca.1520-1842). In: China and the west, Proceedings of the international colloquim Brussels, 1987, pp 50-54. 202 J.Parmentier., Thee van overzee, p 78. 199
45
In 1713 verkrijgt de EIC het recht om handel te drijven vanuit Kanton.203 Dit recht was bekomen mede dankzij de Macclesfield een Brits schip dat in 1699 een bijzonder succesvolle vaart zal ondernemen naar Kanton. Dit opent de ogen van de directie, volgens Morse zal dit schip het officiële startpunt zijn van de Britse handel met Kanton.204 Het wegvallen van de VOC in de Zuid-Chinese-zee regio betekent wel niet dat de EIC nog nooit eerder in China was geweest. In 1637 hadden de Engelsen een eerste schip de Catherine koers laten zetten richting China. Maar door de onrusten in Engeland en de concurrentie van andere Europese compagnieën zijn er nooit regelmatige handelscontacten geweest in de daaropvolgende jaren.205 De Fransen zullen vanaf 1698 voor het eerst handel drijven met Kanton.206 Deze handel is nooit op regelmatige basis. Ook in het eerste deel van de 18de eeuw zijn de Fransen niet in staat om meer dan één of twee schepen per jaar naar Kanton te sturen. 207 Kort na dit handelsverdrag komen, zoals eerder al beschreven, in 1718 de eerste Oostendse schepen toe in Kanton. Deze schepen worden in de haven van Kanton meteen opgemerkt, zo rapporteren de Chinese handelaars rapporteren de komst van deze nieuwe schepen.208
3.3. Kanton, een complex handelssysteem gebaseerd op controle en traditie In de 16de en 17de eeuw waren er zoals reeds beschreven handelscontacten geweest tussen Europese schepen en China. Vaak waren deze Europese schepen vertrokken uit een andere locatie in Azië . Slechts een beperkt aantal schepen zullen rechtstreeks uit Europa komen aanvaren.209 Het is dan ook bijzonder interessant om te zien dat gedurende de 18de eeuw de havenstad Kanton er in zal slagen om steeds meer en steeds grotere Europese schepen aan te trekken. Alle handelscontacten in de 18de eeuw met Europa en China verlopen via de havenstad Kanton in het zuiden van China. Dit is niet altijd zo geweest. Net nadat de Qing dynastie aan de macht komt zullen er in 1683 vier havens open gesteld worden voor de handel met het buitenland (Kanton, Amoy210, Ningpo en Yun Tai Shan). 211 Tussen deze vier Chinese vrijhavens zal in de daaropvolgende jaren een grote concurrentie ontstaan. Van 1699 tot 1705 bereiken er 7 Europese schepen Amoy, 12 Ningpo en 8 Kanton. De havenstad van Kanton zal veel inspanningen leveren om de haveninfrastructuur en hun fiscaal systeem voordeliger te maken voor buitenlanders.212 Dit werpt dan ook snel zijn vruchten af, tegen 1703 beslist de EIC om enkel nog handel te drijven via Kanton. Hier waren voor de EIC de beste handelsvoorwaarden te verkrijgen. Tussen 1699-1715 had de EIC 43 schepen en de Franse compagnie 23 schepen naar Kanton gestuurd. 203
J. Everaert, Western shipping-trade to China during the isolationism (ca.1520-1842), p 55. H.B. Morse,. The Chronicles of the East India Company Trading to China, p 147. 205 P. Xinwei,. A monetary history of China, p 605. 206 H.B.Morse,. The Chronicles of the East India Company Trading to China, p 181. 207 L.Dermigny,. La Chine et l’Occident, p 521. 208 H.B.Morse,. The Chronicles of the East India Company Trading to China, p 163. 209 P. Xinwei,. A monetary history of China, p 605. 210 Huidige Xiamen 211 W.G. Cheong,. Hong Merchants of Canton, p 8. 212 W.G. Cheong,. Hong Merchants of Canton, p 28. 204
46
Deze cijfers bevatten ook schepen die niet rechtstreeks naar Europa terugvoeren en werden ingezet in de intra-country-trade. Tussen 1716 en 1720 zullen de Fransen geen enkel schip meer sturen en zal de EIC slechts 2 schepen per jaar naar Kanton sturen. We kunnen dus zeggen dat aan de vooravond van de GIC de handel tussen Kanton en Europa niet uitgebreid was. 213 Van deze vier havens zal Kanton aan het langst eind trekken in de 17de eeuw en een monopolie krijgen op de buitenlandse handel. De Europeaanse supercargo’s zullen wel contacten blijven onderhouden met de andere Chinese havens. Zo zullen ze vragen aan de handelaars van Amoy om richting Kanton te trekken. Hierdoor ontstaan er samenwerkingsakkoorden tussen de rijke families van handelaren uit beide steden.214 In Kanton was de controle op de handel in handen van een oude en rijke familie, de Fukienese. De handelaars uit deze familie zullen decennia lang alle belangrijke bestuursmandaten in Kanton bemannen. Van 1700-1720 was Linqua, een handelaar met veel ervaring die vlot Portugees sprak, de Chief Merchant in Kanton. Deze zeer aanzienlijke positie als hoogste vertegenwoordiger van de handelaars was regelmatig in handen van de Fukienese familie.215 De andere Chief merchants waren Suqua (1720-1725), Cudgin (1725-1728) die veel zaken deed met de Oostendse handelaars216 en terug Suqua (1728-1740).217 Technisch gezien voeren de Europese schepen helemaal niet tot in de haven van Kanton. Er was namelijk een lokale wet die de buitenlandse schepen verbood om aan te meren in de haven van Kanton. 218 Op het moment dat de Europese schepen aan komen in de Zuid-Chinese-Zee zal hun eerste stop Macao worden. Hier zullen ze voor het eerst nieuwe voorraden innemen na een maandenlange tocht op zee. Maar nog belangrijker zijn de inlichtingen die ze daar vernemen over Kanton. Zo wordt er gevraagd naar de politieke en economische toestand in Kanton. Nadat er inlichtingen ingewonnen zijn vertrekken de supercargo’s alvast in kleine sloepen de Parelrivier op richting Kanton. Van Macao was het 2-3 dagen varen tot de eindplaats voor de Europese schepen. 219 In Macao namen de schepen een lokale loods aan boord. Deze toonden hen de weg op de parelrivier tot bij Bocca Tigris, waar de Parelrivier uitmondt in de zee.220 Verder langs de Parelrivier werden de schepen nauwlettend in de gaten gehouden door talloze Chinese ambtenaren die het handelsverkeer controleerden vanuit forten die gelegen waren op de hoge kliffen langs de rivier. In Macao reeds werd er een lijst opgemaakt van alle schepen die toekwamen samen met hun cargo, bemanning en wapenarsenaal. In Bocca Tigris aangekomen werd dit opnieuw gecontroleerd. In Bocca Tigris kwamen Chinese ambtenaren aan boord die de schepen tot hun eindplaats vergezelden.
213
W.G. Cheong,. Hong Merchants of Canton, p 34. W.G. Cheong,. Hong Merchants of Canton, p 34. 215 W.G. Cheong,. Hong Merchants of Canton, p 32. 216 W.G. Cheong,. Hong Merchants of Canton, p 145. 217 W.G. Cheong,. Hong Merchants of Canton, p 130. 218 P. Van Dyk,. The Canton Trade. Life and Enterprise on the Chinese coast, 1700-1845. Hong-Kong University Press, 2005, 8. 219 P. Van Dyk,. The Canton Trade, p 11. 220 P. Van Dyk,. The Canton Trade, p 19. 214
47
Al deze maatregelen dienden om smokkel of verkoop van buitenlandse goederen langs de Parelrivier te beletten.221 Vanuit Macao was het 100 kilometer varen tot de eindplaats van de Europese schepen. Het eiland Whampoa, zal de ankerplaats voor de Europese compagnieën worden. Vanaf daar was het verboden voor buitenlandse schepen om verder te varen. Whampoa lag op ongeveer 20 kilometer van Kanton. Vanuit Whampoa had je ook geen zicht op Kanton, wat een enorm voordeel was voor de Chinezen. Zo lag hun haven buiten het bereik van de Europese scheepskanonnen. Een ander voordeel was dat het contact tussen de Europeanen en de lokale Chinezen hierdoor tot een minimum herleid werd.222 Eens de schepen werden ontvangen in Whampoa, dit gebeurde vaak door een heuse optocht van Chinese jonken, werd de lading van de schepen geanalyseerd, gewogen en geïnventariseerd door ambtenaren uit de handelshuizen van Kanton. Kanton was namelijk telkens enkele dagen voordien al geïnformeerd over de aanwezigheid van Europese handelsschepen in de Parelrivier. Elk buitenlands schip werd ontvangen door de Hoppo223 van Kanton. Deze politieke leider gaf de officiële toestemming tot de handel met Kanton. De Buitenlandse compagnieën trachten steeds deze Hoppo met veel pracht en praal te ontvangen aan boord van hun schepen. Zo werden onder andere in de logboeken van het GIC schip de St. Elizabeth gewag gemaakt van een feestelijk onthaal van de Hoppo.224 Vanaf Whampoa werd heel de lading op kleine scheepjes geladen richting Kanton. Langsheen dit laatste stukje rivier waren er talloze wachthuisjes die de schepen controleerden. Ook moest elk schip tussen Whampoa en Kanton 3 tolhuizen passeren. Voor Europese supercargo’s en officieren werd een uitzondering gemaakt. Zij mochten met behulp van hun eigen sloep, met eigen vlag, naar Kanton varen. Anders zou de dagelijkse heen en terugweg een kostelijke zaak worden. Het laatste tolhuis was dit op de kade van Kanton, hier moest de belangrijke invoertaks betaald worden. 225 In Kanton hadden de supercargo’s reeds een hong gehuurd. De hong was een aanlegplaats en loods waar men de goederen stockeerde alvorens die naar een handelaar over te brengen of terug naar hun schip te brengen. De hongs voor de Europese handelaars lagen gegroepeerd in een voorstad van Kanton. Er werd gezegd aan de Europese matrozen om deze hong niet te verlaten, om zo het contact met de lokale bevolking te vermijden.226
221
P. Van Dyk,. The Canton Trade, pp 20-21. P. Van Dyk,. The Canton Trade, p 17. 223 Persoon die al het handelsverkeer controleerde in de haven en provincie van Kanton. In: H.B. Morse,. The gilds of China. With an account of the gild merchant or Co-Hong of Canton, Longmans, Green and Co, p 65. 224 P. Van Dyk,. The Canton Trade, p 24. 225 P. Van Dyk,. The Canton Trade, p 22-23. 226 J. Parmentier,. Thee van overzee, p 98. 222
48
Het zijn de Europese supercargo’s die de onderhandelingen voerden met lokale handelaars. Over de hoeveelheden en maximumprijzen die ze voor Oosterse goederen betaalden in Kanton hadden ze niet de volledige controle. Vanuit Europa kregen de supercargo’s een lijst mee met instructies227 van hoeveelheden, kwaliteit en prijsbepalingen. Deze werden evenwel niet altijd gevolgd aangezien de marktsituaties of oogsten op een jaar tijd fel konden veranderen. 228 Het duurde vaak enkele weken alvorens het schip was uitgeladen. De lading die vanuit Whampoa vertrok werd meestal meteen naar de Chinese handelaars gestuurd waar deze werd geruild voor de retourlading. Onderaan het schip kwam de ballast, meestal was dit touteonage229. Daarna mocht het porselein komen. Vanaf november december kwam de theeladingen vanuit het binnenland toe in Kanton, zodat ook deze kon worden opgeladen. De rest van het ruim werd opgevuld met zijde en andere Oosterse producten.230 De theelading werd zeer vakkundig ingepakt. Zo werd alle thee in kistjes gedaan die voorzien waren van een laagje lood. Dit zorgde ervoor dat de thee veel droger en dus veel kwaliteitsvoller bewaard bleef. De VOC deed dit niet, zij zullen hun thee uitvoeren gewikkeld in bamboebladeren.231 Het is dan ook niet onlogisch dat op de veilingen van de GIC kwaliteitsvollere thee werd verkocht dan in Amsterdam.232 De haven van Kanton zal tijdens de 18de eeuw zeer snel een grote aantrekkingskracht krijgen bij de verschillende Europese mogendheden. De haven van Kanton zal de rode loper worden voor het Europees zilver richting China in de 18de eeuw.
3.4. Handel in Kanton tijdens de eerste deel van de 18de eeuw In dit hoofdstuk zullen we het hebben over de in en uitgaande handelsschepen in Kanton in de periode tussen 1700-1740. Deze periode geeft ons een goed beeld van de situatie in Kanton vooraleer de GIC actief was en biedt ons de kans om te kijken hoe de handel in Kanton verloopt na het verdwijnen van de GIC.
227
S.A.A./G.I.C. 5781. Instructies aan supercargo’s van de Leeuw tijger en Arent (1726) en S.A.A./G.I.C. 5922. Instructies aan supercargo’s van Duc de Lorraine. 228
J. Parmentier,. Thee van overzee, p 100. Waarschijnlijk een legering van zink en ijzer. 230 P. Van Dyk,. The Canton Trade, pp 30-31. 231 J. Parmentier,. Thee van overzee, p 101. 232 J. Parmentier,. Thee van overzee, p 115. 229
49
De vraag hier is waarom de Europese schepen richting China trokken? De Amerika’s hadden hun zilver, India en de Molukken hadden hun peper, specerijen en katoen. China daarentegen had een ander product dat in de 18de eeuw een spectaculaire opmars kende op het Europese continent, namelijk thee. De handel in thee zal vanaf het begin van de 18de eeuw aan belang winnen in de handel met het oosten. Het zal zo sterk stijgen dat vanaf het midden van de 18de eeuw, thee 25% van de bedrijfsopbrengsten zal bepalen. 233 Het exportproduct bij uitstek voor de Europese compagnieën, dit geldt zeker voor de GIC, was thee. Je had twee soorten thee groene en zwarte. Groene thee ontstaat wanneer je de theebladeren verwarmt waardoor ze verdrogen en verschrompelen. Bij zwarte thee laat je de theebladen drogen in de zon en dan pas branden. Tussen de groene en zwarte thee bestaan nog verschillende onderverdelingen, al naar gelang de kwaliteit. Dit heeft te maken met de periode waarin de bladeren geplukt zijn. De beste kwaliteitsthee wordt geplukt in April, de minste in de herfst.234 De laagste kwaliteit groene thee was singlo vervolgens had je, heysan thee en de groene thee van de beste kwaliteit was keysers thee. De laagste kwaliteit zwarte thee was eerst anquay, vervolgens had je nog boui235, congo, chauchon en de beste zwarte thee was pecko. De GIC kocht vooral veel Boui, omdat deze langer kon conserveren. Een andere reden waarom er vooral Boui thee gekocht werd is omdat dit zwarte thee is. Deze theesoort conserveert beter en neemt minder plaats in dan groene thee, aangezien zwarte thee veel langer gedroogd is zit er minder vocht in de bladeren.236 Dat deze Chinese thee een magneet was voor de Europese compagnieën is een feit, om dat te duiden in cijfers grijpen we dankbaar naar het cijfermateriaal dat is weergegeven door Louis Dermigny. Deze Franse historicus zal in zijn standaardwerk een uitgebreid overzicht geven van de handelscontacten tussen China, in het bijzonder Kanton, en de Europese compagnieën. Aan de hand van deze cijfers van Louis Dermigny, die zijn onderzoek start in 1719 net voor de komst van de Oostendse schepen, kunnen we een goede inleiding geven over het verloop van de handel in Kanton. In totaal werd er in Europa 16 869 577 Oostendse pond ingevoerd tijdens de periode van 1719 tot 1728. Dit is de periode waarin ook de vendities van enkele particuliere Oostendse schepen vielen. 41,8% van de thee werd ingevoerd in Londen, 41,78% werd ingevoerd via Oostende en Brugge, slechts 13 % in Amsterdam. De overige 3,4% werd in Frankrijk ingevoerd. Als we ons concentreren op de topjaren, dit waren de jaren waarin de GIC actief was komen we uit op 3 662 990 lb. thee of omgerekend 58,23% van de totale Europese thee import werd verscheept via Oostendse schepen.237 Dat de haven van Kanton steeds meer aantrek kreeg bij de Europese compagnieën leert Dermigny ons. In zijn studie naar de scheepvaart in de voorhaven van Kanton, namelijk Whampoa geeft hij een tabel met alle inkomende Europese schepen.
233
N. Steensgaard,. Commodities, Bullion and Services in Intercontinental Transactions before 1750, p11. En zoals eerder al volgens J. de Vires beschreven in de tekst in Hoofdstuk 2.4. zilverstromen via de Kaap de Goede Hoop route. 234 K. Degryse,. De Oostendse Chinahandel (1718-35), Gent, 1972, p 75. 235 Boui, of Bouvy of Bouy (deze thee soort werd teruggevonden onder verschillende schrijfwijze) 236 K. Degryse,. De Oostendse Chinahandel (1718-35), p 75. 237 J. Parmentier,. Vriend en Vijand, p 159. En K. Degryse,. De Oostendse Chinahandel, p 320.
50
Jaar
EIC Aantal 1719 1720 1721 1722 1723 1724 1725 1726 1727 1728 1729 1730 1731 1732 1733 1734 1735
ton 2 4 4 3 5 1 3 1 1 4 4 5 4 4 2 2 3
660 1 504 1 697 1 301 2 154 457 1 250 376 503 1 778 1 930 2 129 1 839 1 880 925 823 1 438
Oostende Aantal ton 4 3 2 2 2 2 2 3 2
CDI Aantal 1400 1100 800 1260 1500 1520 1460 2100 1540
1
400
1
750
VOC Aantal
ton 3 1
896 558
1
600
1 1 2 2 2 2 1 1
500 550 1150 1110 1150 1150 600 600
Andere* Aantal ton
ton
1 1 2 2 2 1 1
300 400 700 890 990 450 550
TOTAAL Aantal
1 2
550 700
1 1
600 500
6 10 7 5 7 3 6 4 3 5 6 10 10 9 6 5 6
Oostends aandeel Aantal ton 2 060 67% 68% 3499,749 30% 31% 3054,798 29% 26% 2560,54 40% 49% 3654,019 29% 41% 1977,221 67% 77% 3309,738 33% 44% 2475,937 75% 85% 2042,943 67% 75% 2278,082 2780,489 4628,618 10% 9% 4349,045 4669,687 11% 16% 3064,603 2472,998 3087,706
ton
Aanwezigheid van Europese compagnie schepen in de haven van Whampoa. Bron: L.Dermigny, La Chine et l’occident, p521. Herwerkt door B.Kestemont
Als we deze tabel interpreteren dan kunnen we vaststellen dat Oostende een vooraanstaande rol had wat betreft de directe handel tussen Kanton en Oostende in het begin van de 18de eeuw. Tijdens de hoogdagen van de GIC is de compagnie ruim marktleider in Kanton. Deze cijfers ondersteunen de stelling van Degryse, dat de GIC marktleider was op de theemarkt in Europa. Enkel de EIC kon enigszins tippen aan de Oostendse compagnie. Het is dus geen toeval dat er 70% in 1727 en 65% in 1728 van de Europese theemarkt afhankelijk is van Oostendse schepen. Ook na het verdwijnen van de GIC blijven verschillende Europese compagnieën richting Kanton trekken. Van een plotse toename aan Europese schepen is in het begin van de 18de eeuw wel geen sprake. Het zal tot eind de jaren ’40, begin jaren ’50 duren alvorens er jaarlijks 20 Europese schepen aanleggen in Kanton. Vanaf dan gaat het wel in stijgende lijn in de jaren ’60 zijn het jaarlijks 25 schepen, 10jaar later zijn er jaarlijks meer dan 30 schepen in Kanton. Op het einde van de 18 de eeuw meren er zelf jaarlijks meer dan 50 Europese schepen aan. 1787 wordt het topjaar met maar liefst 82 schepen.238 Zeggen dat de Oostendse compagnie het startsein heeft gegeven aan de Europese schepen om richting Kanton te varen is te snel door de bocht. Het einde van de compagnie heeft geen spectaculaire gevolgen voor Kanton noch voor de Europese handel in Oosterse producten. In tegendeel de thee importen stijgen elk jaar ook na de GIC.239 Een tweede element van relativering is dat de cijfers die hier in deze verhandeling getoond worden een herwerking zijn van die van Dermigny. Dit wil zeggen dat er bewust informatie niet vertoond werd. Zo maakt Dermigny een onderscheid tussen compagnie schepen die rechtstreeks handel drijven met Europa en compagnieschepen die actief zijn binnen de intra-country-trade. In de gegevens die hierboven zijn afgebeeld zijn dus alleen Europese schepen opgenomen die als bestemming Europa hadden. Dit is echter perfect te verklaren door het feit dat we ons in dit onderzoek juist concentreren op de directe handelscontacten tussen Kanton en Europa. Dit omdat de GIC zelf niet actief was in deze intracountry-trade. Blijft wel het gegeven dat zelf voor de periode tussen 1725 en 1727 enkel het Europees intra-country schip actief was in de haven van Kanton.
238
L.Dermigny,. La Chine et l’occident, pp 521-525.
239
K.Degryse,. De Oostendse Chinahandel, p 320.
51
Dit brengt ons bij een derde bemerking die we moeten maken. In de bovenstaande tabel is nog één reeks gegevens niet verwerkt. Dermigny geeft in zijn tabel ter illustratie ook de schepen in Whampoa die vanuit Nagasaki aankomen. In de eerste 30-40 jaar van de 18de eeuw kunnen de Europeanen helemaal niet op tegen deze hoge cijfers. Om een voorbeeld te geven, in het jaar dat de GIC drie Chinavaarders uitstuurt, 1726, zullen er vier Europese schepen de haven van Kanton aandoen tegenover 42 vanuit Nagasaki.240 Dit kadert zeer goed de context waarin de GIC schepen zich bevinden. In de haven van Kanton zijn de Oostendse maar één van de vele. Als we enkel naar de aanwezigheid van Europese schepen kijken kunnen we zeggen dat de GIC toch aardig vertegenwoordigd is en op gebied van de directe EuropaKanton vaart zijn ze jaren marktleider.
3.5. Zilverimporten in China China zal zich in de loop van de 18de eeuw verder ontwikkelen, de economie en de handel nemen toe. De vraag naar zilver in China neemt niet af, in tegendeel. China zal tijdens de 18 de eeuw meer Europese handelsschepen ontvangen dan de voorbije eeuwen samen. Zilver zal hierin lange tijd het belangrijkste importproduct zijn. In dit hoofdstuk zullen we proberen een overzicht te geven van het cijfermateriaal dat is teruggevonden in de literatuur wat betreft de zilverimporten in China. We concentreren ons hierbij, zoals eerder al gezegd, op de handel met Kanton tijdens de eerste 30-40 jaar van de 18de eeuw. Omdat het in deze periode was dat de GIC actief was in Kanton. Er moet wel meteen gezegd worden dat het enorm moeilijk is om te zeggen hoeveel zilver exact is getransporteerd naar Kanton, hieronder citeren we verschillende auteurs die dit geprobeerd hebben. Sommige doen dit, gelukkig voor ons, per jaar, per compagnie. Andere bekijken dit veel algemener en berekenen het over een periode van enkele jaren en maken geen onderscheid tussen de verschillende compagnieën. Andere auteurs zullen lokale Chinese bronnen gebruiken, die jammer genoeg maar zeer gefragmenteerd zijn overgebleven.
240
L.Dermigny,. La Chine et l’occident, p 521.
52
Zo hebben we het werk gevonden van Fu Lo-shu, die originele Chinese brieven aan de keizer vertaald heeft. Deze brieven tonen ons meteen de moeilijkheid en onzekerheid waarin dit onderzoek zich bevindt. Zo schrijft de Vicekoning van Liang-Kwang241 aan de keizer van China (Keizer Yung-cheng) op 5 september 1725 dat er 10 buitenlandse schepen zijn toegekomen in de haven van Kanton. “Op de 4de,5de en 15de dag van Juni zijn er 3 Engelse schepen toegekomen in de haven van Kanton met munten, wol producten, long ells.242. Op de 4de dag van Juli komt er een Frans schip toe, met munten, Dutch Camlets243,en long ells. Op de 17de dag van juli een Engels schip, vervolgens een schip van Ka-Sha en één van Batavia. Op de 18de dag een schip van La-pa-ssu en op de 28ste dag 2 handelsschepen van Engeland geladen met peper, sandalhout, lood, buitenlandse munten,…” 244 Deze brief is vreemd omdat ze niet klopt met de Europese archiefgegevens die wij ter beschikking hebben. Ook Fu merkt dit op en zegt dat er volgens de Europese bronnen maar drie schepen van de EIC actief waren in Kanton, terwijl het volgens deze brief zeker 6 zijn geweest.245 Aan de lading kunnen we wel zien dat de 3 eerste Engelse schepen afkomstig waren uit Europa, aangezien ze enkel munten en wolproducten meehadden. Ook het Franse schip komt voor in de gegevens die Dermigny ons geeft.246 Maar over de 3 andere Engelse schepen zijn er geen gegevens terug te vinden. Twee hiervan zijn waarschijnlijk intra-country-trade schepen aangezien er peper en sandalhout aanwezig was. Dit wijst nog maar eens op de moeilijkheden en de onvolledigheden die er in dit onderzoek zijn. Ook Xinwei zal zich wagen aan het berekenen van de zilverstromen van de Europese compagnieën. Volgens hem is in de periode waarin de compagnieën aanwezig zijn de totale hoeveelheid geïmporteerd zilver gelijk aan 2.274 ton. Xinwei is wel duidelijk dat deze gegevens niet compleet zijn. Aangezien er voor de EIC, 20 jaar archief (1754-1774) verloren zijn gegaan. 247
jaren 1691-1700 1701-1710 1711-1720 1721-1730 1731-1740 1681-1833
Zilver (ounce troy) 140 840 775 206 6 358 250 2 304 147 646 622 70741088
Zilver (kg) 4 528 24 923 204 422 74 080 20 789 2 274 379
Jaarlijkse zilverstromen (kg) 453 2 492 20 442 7 408 2 079 14 963
Zilverstromen van de Europese compagnieën richting Kanton. Herwerking van de gegevens van Xinwei. Bron: P. Xinwei,. A monetary history of China, pp 756-757. 241
Gebied in het zuidoosten van China dat de provincies Guangdong en Guangxi bevat. Gebied waar ook Kanton deel van uit maakt. 242 De betekenis van long ells. is niet meteen duidelijk, Volgens, D. Lysons, L Lysons,. Manufactures, Magna Britannia: volume 6: Devonshire (1822), pp. CCXCVIIICCCVI. URL: http://www.british-history.ac.uk/report.aspx?compid=50560, geraadpleegd op: 24 Juli 2014. heeft het iets te maken met de wolindustrie. En zou het een soort wollenstof zijn. 243 Vermoedelijk een stuk stof of kussen van pels of bont. 244 Eigen vertaling van deel van een brief van 5 september 1725 naar Keizer Yung-cheng die verschenen is in: L. Fu,. A documentary chronicle of Sino-Western relations (1644-1820), The University of Arizona Press, Tucson, 1966, pp 141-142. 245 L. Fu,. A documentary chronicle of Sino-Western relations, p 506. 246 L. Dermigny,. La chine et l’occident, p 521. 247 P. Xinwei,. A monetary history of China, pp 756-757.
53
Xinwei zal het ook ruimer bekijken en de totale zilverstroom richting China bereken en zo vermoedt hij dat er in China 8.323–8.976ton zilver ingevoerd wordt in de periode tussen 1719-1823. Hij bekomt dit cijfer door zowel de Europese compagnieën, pacotilles, Intra-country-trade en de handel via het Portugese Macao en Batavia te bekijken.248 Naast Xinwei zijn er nog auteurs die zich aan een schatting gewaagd hebben. Vooral de ontbrekende gegevens van de EIC veroorzaken onenigheid. Volgens Minn249, geciteerd in Dermigny, heeft de EIC voor 150 miljoen piasters vervoert naar het oosten, 50% kwam volgens hem terecht in China. In de 103 jaar waarin hij dit situeert zou de EIC jaarlijks voor meer dan 20 ton zilver rechtstreeks vanuit Engeland getransporteerd hebben. Minn berekent enkel de directe zilverstromen vanuit Engeland naar Kanton.250 Dermigny is niet akkoord met het percentage dat Minn gebruikt. Hij zal de gegevens van Minn herwerken. Zo berekent Dermigny dat de EIC gemiddeld 32,38% van zijn zilver naar China verscheept. Hierdoor komt Dermigny uit op een getransporteerde hoeveelheid zilver van meer dan 46 miljoen piasters of 1.307 ton. Doordat de jaartallen van Minn en Dermigny niet overeenstemmen heeft Dermigny zijn gegevens moeten herwerken, hierdoor zijn we te weten gekomen dat de EIC volgens Minn tussen 1708-1719 voor 5,6 ton zilver importeert.251 Ondanks de gemaakte aanpassingen zijn de schattingen van Minn volgens Dermigny te groot en incorrect. Dermigny komt na enkele correcties op de cijfers van Minn uit op een rechtstreekse zilverstroom vanuit Engeland naar China van 1.461ton. Een verschil van meer dan 600ton.252 Zilverstromen naar CHINA door de EIC Minn (1719-1823) EIC naar Azië Minn (1719-1823) EIC enkel naar China Minn, Dermigny (1708-1801) zonder intra-country-trade Minn, Dermigny (1719-1801) zonder intra-country-trade Minn, Dermigny (1708-1719) zonder intra-country-trade Dermigny (1708-1801) met intra-country-trade Dermigny (1708-1801) zonder intra-country-trade Bron: L. Dermigny,. Chine et l’Occident, pp 736-737. Zilverstromen naarLaChina Yu (1700-1827) alle zilverstromen Yu (1700-1751) alle zilverstromen Dermigny (1700-1827) alle zilverstromen Dermigny (1700-1751) alle zilverstromen
248
piasters 150 000 000 75 000 000 48 511 868 46 138 576 2 373 292 58 306 846 51 573 460
£ Tael kg kg/jaar 37 500 000 112 500 000 4 250 250 41 265 18 750 000 56 250 000 2 125 125 20 632 12 127 967 36 383 901 1 374 584 14 623 11 534 644 34 603 932 1 307 337 15 751 593 323 1 779 969 67 247 5 604 14 576 712 43 730 135 1 652 124 17 576 12 893 365 38 680 095 1 461 334 15 546
247 507 878 68 037 281 250 932 016 40 621 766
61 876 970 185 630 909 7 013 136 17 009 320 51 027 961 1 927 836 62 733 004 188 199 012 7 110 159 10 155 442 30 466 325 1 151 018
54 790 37 074 55 548 22 135
P. Xinwei,. A monetary history of China, pp 756-757.
249
Het werk van Minn werd niet geraadpleegd; C.Minn.,Indian Trade and Bullion Import in the 18th Century,Calcutta, 1904. 250 L. Dermigny,. La Chine et l’Occident, p 736. 251 L. Dermigny,. La Chine et l’Occident, pp 736-737. 252 L. Dermigny,. La Chine et l’Occident, p 737.
54
Dermigny citeert nog een tweede auteur, Yu Xi-Kiong. Zij zal een volledige schatting maken van de zilverstromen richting China. Dit betekend dat ze naast de EIC ook andere Europese compagnieën alsook de intra-Country-trade,in haar resultaten opneemt. Yu splitst haar schattingen op in drie periodes, in deze verhandeling is enkel de eerste periode en het totaal opgenomen. De totale geïmporteerde hoeveelheid zilver in de schattingen van Yu (7.013ton) ligt niet zo ver van de schattingen van Dermigny (7.110ton). Maar er zijn wel zeer grote verschillen tussen de beide auteurs in de drie periodes die Yu vooropstelt. Vooral de eerste periode die Yu behandelt, interesseert ons. Tussen 1700-1751 schat Yu de geïmporteerde hoeveelheid zilver op 1.927ton, terwijl de schattingen van Dermigny veel lager zijn met 1.151ton. Zilverstromen naar China Yu (1700-1827) alle zilverstromen Yu (1700-1751) alle zilverstromen Dermigny (1700-1827) alle zilverstromen Dermigny (1700-1751) alle zilverstromen Bron: L. Dermigny,. La Chine et l’Occident, p737.
piasters 247 507 878 68 037 281 250 932 016 40 621 766
£ Tael kg kg/jaar 61 876 970 185 630 909 7 013 136 54 790 17 009 320 51 027 961 1 927 836 37 074 62 733 004 188 199 012 7 110 159 55 548 10 155 442 30 466 325 1 151 018 22 135
3.6. Zilverimporten van de EIC richting China Uit de gegevens van Dermigny blijkt ook dat naast de GIC ook de EIC actief was in de eerste twee decenia van de 18de eeuw. Het lijkt ons dus nuttig om ook de Engelse zilverimporten eens in detail te gaan bekijken. Dit is echter geen evidentie, zoals gebleken is uit bovenstaand hoofdstuk zijn het vooral de zilverstromen van de EIC die voor discussie zorgen binnen de historiografie. We zullen een poging ondernemen aan de hand van het werk van de reeds eerder Morse, die jaar per jaar een inventaris probeert op te maken van de EIC schepen richting het Oosten. Deze informatie is niet volledig maar geeft ons een beeld van de EIC schepen richting Kanton. Ook neemt hij de contacten op die de EIC schepen hadden met andere Europese schepen in de haven van Kanton. In 1722 meldt de EIC zo dat er een klein Oostends en Frans schip in de haven van Kanton liggen.253 Hieronder proberen we een overzicht te geven van de EIC schepen en hun ingevoerd zilver in Kanton. In 1723 komen vier schepen vanuit Engeland aan in Kanton, met een totale cargo van 129.974 pond. Volgens Morse is 90% hiervan zilver. Dit maakt dus een zilver lading van 350.930 tael ofwel meer dan 13 ton aan zilver. Op het moment dat deze schepen de haven van Kanton binnenvaren zijn er al 2 Oostendse schepen aanwezig met een cargo van ongeveer 100.000 pond, of een equivalent van meer dan 11 ton zilver.254
253 254
H.B. Morse,. The Chronicles of the East India Company Trading to China, p 174. H.B. Morse,. The Chronicles of the East India Company Trading to China, pp 176-178.
55
Het werk van Morse kampt jammer genoeg met dezelfde problemen als Dermigny en Xinwei. De gegevens voor bepaalde periodes van de EIC zijn onvolledig, spijtig is dit ook het geval voor de periode tussen 1724-1728. Morse probeert elke keer het aantal schepen en hun cargo te schetsen maar voor 1725,’26 en ’28 beschikt hij over weinig bronnenmateriaal. Toch proberen we op de weinige gegevens die we gekregen hebben een schatting te maken van het ingevoerde zilver van de EIC.255 In de periode tussen 1724-1727 zijn er zes EIC schepen richting Kanton gevaren. Dit zijn enkel de schepen die een directe vaart hadden naar Engeland.256 Deze schepen hadden een tonnage van in totaal 2465 ton. We zijn zeker dat er 9,1 ton zilver getransporteerd is in het jaar 1725. Over de overige drie jaar hebben we geen zekerheid. Hierbij moeten we gebruik maken van alternatieve gegevens en schattingen. We weten dat in het jaar 1724 de Macclesfield, een schip van 450 ton, bij de verkoop van zijn lading 124.969 tael heeft opgebracht.257 Als we dit omrekenen komen we uit op 4,7 ton zilver. Dit is waarschijnlijk een te grote hoeveelheid. We zien dat er in de EIC schepen uit 1725 van gelijkaardige grote van ongeveer 4 ton zilver zit. De overige 0,7 ton zou te verantwoorden zijn door de verkopen van andere cargo in Kanton. De EIC stuurde namelijk niet alleen zilver naar Kanton.258 Volgens Morse bezat ook de Townshend in 1726 voor ongeveer het zelfde bedrag aan zilver.259 Als we ook aan de Prince August, die iets groter is, een zilverlading van 4 ton toeschrijven komen we uit op een totaal van meer dan 21 ton. Jaar
Schip
Capacitait (ton) Zilver lading (tael) Zilver kg 450 4 000 Macclesfield 450 4 000 1725 3 1230 241 746 9 133 Princess Emilia 350 29 709 1 122 Caesar 430 105 930 4 002 Houghton 450 106 107 4 009 1726 1 370 4 000 Townshend 370 4 000 1727 1 495 4 000 Prince August 495 4 000 Totaal 2 545 21 133 Bron: B. Kestemont, schattingen van de ingevoerde hoeveelheid zilver van de EIC. Herwerkte gegevens van H.B.Morse., The Chronicles of the East India Company Trading to China, p 308. 1724
1
255
H.B. Morse,. The Chronicles of the East India Company Trading to China, pp 176-185. Zie bijlage 6: De zilverstromen van de EIC richting Kanton volgens H.B. Morse 257 H.B. Morse,. The Chronicles of the East India Company Trading to China, p 178. 258 Zie Bijlage6 , schip de Walpole uit 1723, deze heeft een scheepslading van 36 888 pond, het zilver vertegenwoordigd hier 34 000pond van. 259 H.B. Morse,. The Chronicles of the East India Company Trading to China, pp 182-183. 256
56
Een verdere analyse van de cijfers van Morse leert ons dat het jaar na de opschorting van de GIC de Engelse compagnie meteen alles zal inzetten op de Chinahandel. Na de vier eerder rustige jaren tussen 1724-1727 zal de EIC in 1728, 1729, 1731, 1732 elke keer vier schepen richting Kanton sturen, in 1730 zijn het er zelf vijf.260 Hiermee heeft de Engelse compagnie het aandeel dat de GIC bekomen had meteen overgenomen. De EIC moest vanaf 1728 wel rekening houden met de Franse en de Nederlandse compagnie die jaarlijks gemiddeld twee schepen richting Kanton stuurden op het einde van de jaren ’20. Na de opschorting van de GIC lijkt het erop dat naast de EIC en de twee andere grote Europese compagnieën de interesse in China terug is. Ze moeten hierbij maar in mindere mate rekening houden met de Deense en Zweedse compagnie, die in de jaren ’30 van de 18de eeuw hun opwachting maken in de Parelrivier. 261
260 261
H.B. Morse,. The Chronicles of the East India Company Trading to China, p 308. L.dermigny,.La Chine et l’Occident, p 521.
57
Deel 4: Oostends zilver naar China 4.1. De Oostendse zilverlading In dit hoofdstuk zal een overzicht gegeven worden van de hoeveelheid zilver die verscheept werd vanuit Oostende naar Kanton. Om dit goed te begrijpen zullen we eerst het uitredingsproces bespreken. We volgen het proces die de compagniedirecteuren namen van de aankoop van het schip tot vertrek. In deze verhandeling concentreren we ons niet op wat terug komt naar Oostende maar wel op de lading die daar vertrekt. We weten al uit deel één dat dit voornamelijk zilver is. Hoe dat zilver in de Oostendse schepen terechtkwam en hoeveel zilver er juist verscheept werd wordt in de volgende hoofdstukken besproken. De voorbereidingen van de reizen gebeurden elke keer met veel zorg en bedachtzaamheid. Men wist uit ervaring hoeveel cargo, voedsel, drank, manschappen er nodig waren voor reizen naar China of Bengalen. We zullen dan ook deze punten behandelen met een diepere focus op de zilverladingen die de GIC aankocht en naar het oosten verscheepte. Hierbij zullen we nauwgezet de waarde van het zilver in het oog houden.
4.2. Methodologie Door het rijke GIC archief zijn we zeer goed op de hoogte van de zilverladingen en de cargo waarmee de schepen naar het oosten vertrokken. Dit komt omdat er gedetailleerde zilverregisters werden bijgehouden. In deze registers kan je kopieën terugvinden van de oorspronkelijke rekeningen en facturen van de aankopers in Antwerpen, Londen en Amsterdam, alsook van de gedetailleerde zilverladingen per schip.262 Met behulp van deze bronnen kan er een goed overzicht gemaakt worden van de zilverlading aan boord van elk schip. Daarin is in detail te zien hoeveel zilver en welke muntsoorten er precies in elk GIC schip aanwezig was en dus ook vervoerd werden door de compagnie. Het is niet de eerste keer dat het zilverregister en journaelboecken in historisch onderzoek als bron gebruikt worden. In de literatuur is al meermaals gebruik gemaakt van deze documenten. Maar de manier en het doel van de studie van het zilverregister was wel elke keer anders. Het zilver was nog nooit het studieobject op zich. Telken het zilver bestudeert werd in historisch onderzoek was dit als onderdeel om de kostenstructuur van de compagnie in kaart te brengen. Hierdoor kon men de bedrijfswinsten of rendementen berekenen. Iets wat uitvoerig gedaan is door Huisman, Parmentier, Degryse,…
262
S.A.A./GIC#5720 Silverboeck. Rekenboek van de vaatjes zilver op de schepen geladen.
58
Omdat we ons in dit onderzoek focussen op het Oostends zilver zullen we dit zilverregister intens bewerken en gebruiken. Zo was het mogelijk om een duidelijk beeld te gegeven van de Oostendse zilverstromen. Dit zal ons de mogelijkheid geven om evoluties te zien binnen de GIC zilverstromen. Is er een verschil tussen de zilverstromen richting China en Bengalen? Welke soorten zilvermunten zijn aan boord van de Oostendse schepen?
4.3. Het Armement Voor we ons specifiek toeleggen op het zilver geven we een algemeen overzicht van de voorbereidingen die elk jaar opnieuw nodig waren om een schip uit te rusten vooraleer het de reis naar het Oosten. Het armement, zoals het bij de GIC genoemd werd, ofwel de fase waarin het schip reisvaardig werd gemaakt, gebeurde niet door de directeurs. Hiervoor werd al tijdens de private uitredingen gebruik gemaakt van Oostendse of buitenlandse reders. Dit waren commissarissen263 die in naam van de investeerders zorgden dat het schip op tijd klaar was om de reis aan te vangen. Voor deze belangrijke taak neemt de compagnie in 1723 hiervoor twee commissarissen in dienst. Jan Albert van Cotthem en Louis Bernaert krijgen uitgebreide bevoegdheden van de directeuren.264 Deze uitgebreide bevoegdheid komt al snel bij Bernaert alleen te liggen aangezien Van Cotthem na de eerste uitreding van 1724 sterft. Zijn functie zal echter nooit opnieuw worden ingevuld, waardoor Bernaert een zeer machtige positie weet op te bouwen binnen de GIC.265 Hij zal die machtspositie bevestigen door nauwe banden met directeur J. De Pret aan te halen. Bernaert vormt zo de ogen en oren van directeur De Pret in Oostende. Tot 1730 blijft de relatie tussen de directeuren en Bernaert goed. Daarna zien we meer correspondentie verschijnen die de integriteit van Bernaert in vraag stelt. Uiteindelijk komt het tot een proces tussen Bernaert en de compagnie over een betwisting van te hoge onkostennota’s van Bernaert.266 Een grote bekommernis voor de commissarissen was het vinden van een goede bemanning. De commissarissen stonden in voor het aanstellen van officieren, onderofficieren, ambachtslieden, matrozen en ander personeel. De kapiteins en de supercargo’s werden met iets meer zorgvuldigheid aangetrokken en werden door de directeurs voorgesteld. Uit deze vooropgestelde lijst moesten van Cotthem en Bernaert de mensen aanstellen die zij geschikt achtten voor deze job. Per schip gingen er een 90 tal mensen mee aan boord, afhankelijk van de grootte van het schip. Al de bemanningsleden werden opgelijst in een register267, deze waardevolle bronnenreeksen bevatten veel informatie over de herkomst, leeftijd, functie en het loon van de bemanning. Over de bemanning is uitvoerig onderzoek gevoerd, onder meer door Degryse en Parmentier die in het verzamelwerk “Vlamingen overzee” van Koninckx een bijdrage geschreven hebben over de kooplieden, supercargo’s en kapiteins aan boord van GIC schepen. Via de bestaande literatuur en het bronnenmateriaal dat voor handen is in het archief van de universiteit Gent en het stadsarchief van Antwerpen kan er een gedetailleerde beschrijving gemaakt worden van de bemanning. 263
Soort boekhouders, secretarissen Zij kunnen in de naam van de compagnie orders plaatsen, facturen opstellen, betalingen doen,… . 265 J.Parmentier,. De Oostendse handel op de Arabische zee en Voor-Indië(1714-1735), p 38. 266 F.Thielemans,. Louis Bernaert: Een gemiste fortuin-kans in dienst van de Oostendse compagnie (1718-1741), Gent, pp 55-59. 267 A.U.G./Ms 2008 Livre des equipage de tous les vaisseaux equipés par la compagnie générale des Indes. 264
59
Uit deze cijfers kunnen we afleiden dat de loonmassa in absolute waarde bijna verdubbelde op vier jaar tijd. Deze stijging is eenvoudig te verklaren doordat er steeds meer bemanningsleden werden aangetrokken. Een logisch gevolg is dat er in 1724 drie schepen naar het oosten werden gestuurd en vijf schepen in 1726.268 Een andere oorzaak is dat ook de tonnenmaat van de Oostendse schepen toenam.269 De Aertshertoginne en de Concordia die alle twee in 1727 voor het eerst werden ingezet, zijn op vraag van de compagnie gebouwd in Hamburg en hadden een laadvermogen van 600-650 ton. Terwijl de gemiddelde GIC vaarders een tonnage van 400 ton hadden.270 Voor de bemanningsleden inscheepten kregen ze al een deel van hun loon, het handgelt. Dit was een bedrag dat overeen kwam met 2 maanden loon. Hierna kregen ze om de 6 maand een volgende uitbetaling van hun loon tot terugkomst in Oostende. De lonen die werden uitbetaald waren opvallend hoger dan de lonen van andere handelscompagnieën.271 De compagnie directeuren hadden snel door dat de kwaliteit van de supercargo’s evenredig was met het commercieel succes van de uitreding. Er werd dus druk gemonsterd naar supercargo’s en kapiteins die reeds ervaring hadden op de vaart naar het Oosten. Omdat ervaren personen in buitenlandse handelscompagnieën in dienst waren moest men dus hogere lonen bieden om deze daar weg te krijgen. Zo was tijdens de GIC periode 57% van de bemanning van vreemde origine, fransman.272 De betrekkingen tussen Oostende en Duinkerke waren zeer goed waardoor de commissarissen vaak daar hun bemanning gingen monsteren. Ook voor het eten en drinken tijdens de overtocht waren de commissarissen verantwoordelijk. Deze rantsoenen werden met de grootste precisie aangelegd. In elk contract van de bemanningsleden stond perfect genoteerd hoeveel vlees, wijn en vis de bemanning kreeg per week.273 Het was dus belangrijk voor Bernaert dat hij geen fouten maakte in deze berekening. De gedroogde vis kwam voornamelijk uit Oostende zelf, de wijn uit Frankrijk en het vlees uit Gent, Brussel, Ierland en NoordFrankrijk. Tijdens de overtocht werden er nog tussenstops gehouden voor het inslaan van vers water en fruit, vooral citrusvruchten. Zo werd er tijdens de heenreis steeds voor enkele dagen haltgehouden op Sint Iago274 of op één van de Canarische eilanden alvorens door te varen naar het oosten. Dit was ook de plaats waar supercargo’s en kapiteins hun eerste verslagen achterlieten die door het brigantijn de Postillion naar Oostende werden gebracht.275
268
K.Degryse, J.Parmentier,. Kooplieden en Kapiteins: Een prosopografische studie van de kooplieden, supercargo’s en scheepsofficieren van de Oostendse handel op Oost-Indië en Guinea. In: C.Koninckx,. Vlamingen overzee, Collectanea Maritima, VI, 1995, pp 119-241. 269 Zie bijlage: Samenvatting Oostendse schepen richting Azië (1715-1732) 270 J.Parmentier,. Oostende & Co: Het verhaal van de Zuid-Nederlandse Oost-Indiëvaart 1715-1735, Lubion, 2002, pp. 140-141. 271 J.Parmentier,. Oostende & Co, p 30. 272 De 56% fransen maakten deel uit van 32,9% van de bemanning op de GIC schepen met een vreemde origine. uit: J.Parmentier,. Oostende & Co, p 29. 273 F. Thielemans,. Louis Bernaert: Een gemiste fortuin-kans in dienst van de Oostendse-Compagnie (17181741), p64. 274 Santiago, Kaapverdië 275 S.A.A./GIC#5659 correspondentie, briefwisseling Indië
60
Bernaert was een zeer toegewijd commissaris, hij hield alles zeer nauwkeurig bij. Hij stond er op dat hij persoonlijk heel de lading controleerde als die in de schepen werd geladen. Zodat eventuele fraude meteen kon opgemerkt worden. Zijn precisie zorgde vaak voor conflicten met de kapiteins en de laders die op deze manier veel tijd verloren zagen gaan. Bernaerts moest hierdoor soms onder escorte naar huis begeleid worden.276
4.4. De Heenlading, zilverlading In dit hoofdstuk zullen we ons specifiek toeleggen op de lading die vanuit Oostende richting het oosten vertrok. Zoals reeds gezegd speelt het zilver hierin een belangrijke rol. De GIC is namelijk de compagnie die het hoogste percentage zilver aan boord had in vergelijking met andere handelscompagnieën die in deze periode actief waren. Het aandeel zilver van de totale exportwaarde bedroeg bij de GIC 98,5%. In de particuliere vooruitredingen was dit iets minder, namelijk 91,7 %. Dit is vooral te wijten aan het feit dat er tijdens deze vooruitredingen meer Vlaamse exportproducten aanwezig waren. Zo consulteerden de particuliere uitreders de lokale markten en lieten hun supercargo’s ook Vlaams laken meenemen.277 Tijdens de periode van de GIC is dit niet meer gebruikelijk en zullen er naast zilver niet veel andere producten in het ruim te vinden zijn. Het enige andere product dat elk Oostends schip aan boord had was lood. Niet omdat er grote winsten mee te rapen vielen, maar als ballast. De scheepsruimen van de compagnie waren bij vertrek zo leeg dat er gevaar was op kapseizen. Om meer gewicht aan boord te laden en dus dieper in het water te liggen werd extra gewicht toegevoegd in de vorm van lood. Indien er onvoldoende vraag was naar lood in het oosten, wat vooral in Bengalen het geval was, werd dit gewoon terug meegenomen op de retourvaart. In China echter was er een markt voor lood en kon deze dan ook vlot verkocht worden. In totaal werden er door de compagnie 2513 loodslakken uitgevoerd naar Kanton, hiervan werden er 550 niet verkocht. Men kon rekenen op een gemiddelde winst van 31,75%.278 Indien het lood verkocht werd moest men op zoek naar ander ballast. Het gewicht van het lood werd in China vervangen door andere ballastgoederen. In de eerste plaats was dat porselein, dit had een zeker gewicht en was bovendien ook reukloos. Dat was dan weer belangrijk voor de theelading. Het porselein werd op de bodem van het schip gelegd en vormde zo een reukloze en stevige bodem, hier bovenop kwam de delicate theelading. Het porselein werd door de directeurs, supercargo’s en kapiteins beschouwt als ballast en veel minder als handelswaar. Er werd liever meer thee aan boord gebracht dan porselein, maar vaak drongen de kapiteins aan op de aankoop van extra porselein zodat de zeewaardigheid van het schip niet in het gedrang kwam. 279 Naast porselein werd er ook Toutonage aangekocht in Kanton, dit was een zinklegering die te verkrijgen was in China.280
276
F. Thielemans,. Louis Bernaert: Een gemiste fortuin-kans in dienst van de Oostendse-Compagnie (17181741), p66. 277 K.Degryse,. De Oostendse Chinahandel (1718-1735), p 315. 278 K.Degryse,. De Oostendse Chinahandel (1718-1735), p 315. 279 K.Degryse,. De Oostendse Chinahandel (1718-1735), p 318. 280 K.Degryse,.De oostendse Chinahandel (1718-1735), p 328.
61
Om een idee te geven over de belangrijkheid van de zilverlading die de GIC aan boord hadden, worden hier enkele cijfers van andere compagnieën uit dezelfde periode gegeven om het verschil te illustreren. Bij de EIC had het zilver een waarde van 80,94% van de totale export, de VOC 89,83% en de Franse compagnie 87,35%. Dus niet alleen bij de GIC was de zilverlading belangrijk maar ook bij verschillende andere handelscompagnieën was zilver het exportproduct bij uitstek. Al ging dit bij de GIC nog een stap verder met 98,5% van de exportwaarde. De overige 1,5% exportwaarde aan boord bestond vooral uit, de hierboven vernoemde, ballast, giften voor de plaatselijke leiders en overschotjes van de scheepsvoorraden281 die verkocht werden282. Het is dus opmerkelijk dat de GIC in vergelijking met andere handelscompagnieën geen markt zag in het oosten voor lokale producten. Het kan niet anders dan dat ruimen van de GIC schepen relatief leeg waren op de heenreis. Het is dan ook interessant om te kijken tegen welke voorwaarden de compagnie dit zilver inkocht.
4.5. De zilverlading van de GIC We weten dat zilver een enorm belangrijke rol heeft gespeeld in de mondiale handel met China. De wereldwijde zilverstromen, die beschreven staan in deel twee, evenals het duizelingwekkende cijfer van 98,5% zilverwaarde in de heenlading van de Oostendse schepen bewijzen dit. In dit hoofdstuk gaan we een gedetailleerde analyse maken van deze Oostendse zilverstromen. 4.5.1. Methodologie
Om de waarde en hoeveelheid zilver te berekenen hebben we gebruik gemaakt van het silverboeck. Dit document bevat alle facturen die zijn overgebleven in verband met de aankoop van zilver. Deze facturen zijn ook afzonderlijk te raadplegen in de Journael en Cassa boecken van elk schip. Maar in dit onderzoek is gekozen om enkel te werken met het Silverboeck aangezien dit om letterlijke kopieën gaat van de originele facturen. Eventuele onduidelijkheden werden aangevuld met extra onderzoek in de Journaelboeken283. Dit was echter niet vaak nodig, behalve dan voor het controleren van enkele gegevens en schrijfwijzes.
281
De wijnen en oliën die verkocht werden waren niets meer dan overschotjes die overgebleven waren tijdens de heenreis. Voorts zijn er nog de paccotilles van de bemanning maar die zijn slechts zeer gefragmenteerd overgebleven. 282 J.Parmentier,. De oostendse handel op de Arabische zee en Voor-Indië(1714-1735), p 81. 283 S.A.A./GIC # 5527 terugvaart per uitreding en besteming. Le Marquis de Prié - Concordia (China) 21/07/1728 - 21/07/1728 ; S.A.A./ GIC # 5528 Peys - Hope (Bengalen); S.A.A./ GIC # 5530 Keyzerinne - Marquis de Prié Carolus Sextus S.A.A./ GIC # 5531 Arent - Sint-Elisabeth; S.A.A./ GIC # 5534 Leeuw - Tijger - Arent (China); S.A.A./ GIC # 5535 Carolus Sextus – Aertshertoginne.
62
Een eerste probleem dat zich voordoet bij de zilverfacturen is de veelheid aan maatstaven en meeteenheden. Ook de verschillende muntsoorten, met elk hun eigen waarde, maakten de verwerking van dit zilverregister niet evident. Het zilver werd al naar gelang de oorsprong van het factuur of de muntsoort uitgedrukt in gulden (courant of wisselgeld), Engelse ponden, Vlaamse groten, gewicht, marken,… De eerste stap in dit onderzoek vond plaats door het silverboeck systematisch te digitaliseren. Hiervoor werd gebruik gemaakt van het rekenprogramma Excel. Dit betekent dat we per factuur al de gegevens die erop vermeld waren hebben ingevuld in een groot en algemeen werkblad.284 Een tweede moeilijkheid waarmee we geconfronteerd werden is dat elke factuur anders is. Al naar gelang de opsteller van het factuur vinden we veel of weinig informatie over de zilveraankoop terug. Dit betekent dat er op sommige facturen bijna niets terug te vinden is over de afkomst, datum, gewicht en soms zelf waarde van het zilver. Zo komen we in 1726 op folio 37, factuurnummer 33 een uitgebreide aankoop van 28 zilvervaeties tegen van onder andere kronen, navaras en carambols. Deze 28 vaeties worden verdeeld over drie schepen Leeuw, Peys en Tijger. Op de factuur staat niet vermeld welke hoeveelheden zilver in welke schepen terechtkomen. Voor ons onderzoek was dit onderscheid wel belangrijk. De Peys is namelijk een schip dat is uitgerust voor Bengalen terwijl de Leeuw en de Tijger voor Kanton bestemd waren. Door gebruik te maken van overzichtspagina’s die in het zilverregister zijn overgenomen werd ook deze moeilijkheid opgelost. Hierin staat vermeld, wel veel minder gedetailleerd, hoeveel vaeties in bepaalde schepen terecht kwamen. Het is ook aan de hand van deze pagina’s dat voorgaande auteurs de kostprijs van het zilver konden berekenen.285 Een derde probleem is de onvolledigheid van de facturen na de vierde uitreding. Na de opschorting van de compagnie worden de facturen niet meer systematisch bijgehouden. Hierdoor zullen we van de schepen onder Poolse vlag en de twee permissieschepen geen gedetailleerde beschrijving kunnen geven. We kennen hier enkel de totale hoeveelheid zilver aan boord.286 Nadat we de informatie uit het silverboeck gedigitaliseerd hadden konden we ermee aan de slag. Dit document was echter te onoverzichtelijk om verder mee te werken. Ook hadden we het probleem dat de resultaten voor sommige kolommen, zoals opdrachtgever en gewicht vaak te beperkt waren. Ook de waarde van het zilver zullen we maar op één manier weergeven in deze verhandeling, terwijl dit in het silverboeck via verschillende valuta’s gebeurde. We hebben gekozen om de gegevens uit het silverboeck per jaar, en dus per uitreding te bundelen.
284
Dit excel document was zo groot en onoverzichtelijk dat we gekozen hebben om slechts samenvattingen van dit document toe te voegen als bijlagen in deze verhandeling. 285 S.A.A./GIC#5720 Zilverboeck, folio 37. 286 S.A.A./GIC#5720 Zilverboeck, folio 75-105.
63
Een volgend probleem ontstond tijdens de verwerking van de muntsoorten en de waardebepaling van het zilver. In de facturen die opgenomen zijn in het zilverregister worden ook onkosten, commissielonen en taksen verrekend. Waar mogelijk, hebben we dit soort onkosten uit onze gegevens gehouden. Het doel was namelijk om de waarde van het zilver te berekenen en niet de totale kostprijs van het zilver. Dit heeft als gevolg dat onze gegevens voor sommige jaren (17251726-1727) afwijken van de gegevens die in de literatuur en zelfs in het silverboeck zijn opgenomen. Dit komt omdat in de jaarlijkse uitredingsoverzichten van het silverboeck er steeds de totale kostprijs van het zilver beschreven staat (inclusief alle kosten die hierbij komen). Hierdoor komen de gegevens uit de twee “totaalkollomen” onderaan elke samenvatting uit het silverboeck287 soms niet helemaal overeen. Er is voor gekozen om de waarde van het zilver op twee manieren weer te geven. De eerste manier is een optelling te maken van alle totaalbedragen per factuur, min alle onkosten. Een tweede manier die we gebruikt hebben was om de waarde te berekenen per muntsoort. Hiervoor hebben we gebruik gemaakt van de vaste wisselkoersen of in geval van de koloniale en de munten uitgedrukt in marken de variabele wisselkoersen vermeld op de facturen.288 Een tweede element die het verschil tussen de beide totalen kan veroorzaken zijn afwijkingen die veroorzaakt worden door het werken met kommagetallen, afrondingen en omzettingen van wissel naar courantgeld. We hebben hier, in de mate van het mogelijke steeds proberen rekening mee te houden. Zo hebben we schellingen en penningen steeds opgenomen in onze berekeningen. Voor de verwerking hiervan is echter gekozen om deze cijfers af te ronden. Als er sprake was van courantgeld hebben we dit steeds omgezet volgens de koers 1/1,0225. Desalniettemin zijn er totalen die niet overeenkomen. Het verschil tussen deze totalen is wel nooit groter dan 0,5% en kan dus worden toegeschreven aan de hierboven vernoemde elementen en niet aan een onnauwkeurig binnen het onderzoek. Nadat de eerste selectie van informatie gebeurd is, hebben we een algemeen overzicht gemaakt per schip per jaar. Eens dit op punt stond hebben we in het licht van de commodity-these van Flynn en Giraldez de waarde van het Oostends zilver omgezet in gewicht. We gebruiken hier in eerste instantie de Tael als maatstaf, die kunnen we dan weer op zijn beurt omzetten naar killogram. Dit omdat zilverhoeveelheden in de historiografie meestal in killogram worden uitgedrukt. Dit biedt ons ook de mogelijkheid om het Oostends zilver te vergelijken met de mondiale zilvertsromen.
287
Zie bijlage 2-5 Wisselkoers in functie van gulden wisselgeld. Ducatons: 1/3 ; Franse kronen: 1/2,80 Carambols: 1/1,60; Navarras 1/2,20 288
64
4.5.2. Analyse van het silverboeck voor de uitreding van 1724 De zilveraankopen voor de expeditie van 1724 staan in het silverboeck genoteerd op Folio 1-9. 289 We vermelden wel dat de uitredingen die in het jaar 1724 allemaal zilverfacturen bevatten van het jaar 1723. Dit is logisch aangezien de schepen vertrokken in januari en februari. Het armement van de schepen vond elke keer plaats in de herfst en winter van het vorige jaar. Opmerkelijk is dat de leveringen zilver bijna allemaal dateren van de maand december. De periode dat het zilver dus effectief in Oostende lag werd tot een strikt minimum herleid. Er werd ook nooit een buffer zilver aangelegd in de haven of zilver achtergelaten. Slechts één keer is er zilver teruggestuurd.290 Vaeties
ducatons kleyne france Franse Kronen
Carambols Pilaren colonarios fijn zilver Waarde zilver (1)
SCHIP '24
36 32 31
Si nt-Ca rol us Arent Si nt-El i za beth
10666,6 150
10000 30000 30000
7500
21823,5 246
12500 14000
66,75
553 376 381 377 418 000
10666,6 70000 7500 34569,5 1 352 753 0 150 60000 7500 26500 246 66,75 799 377 Bron: B. Kestemont, samenvatting van de gegevens die geconsulteerd werden in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck en in bijlage 2 van deze verhandeling zijn terug te vinden. De munten worden uitgedrukt per stuk of uitgedrukt in marken zoals in bijlage 2. (1)Het zilver wordt uitgedrukt in gulden wisselgeld TOTAAL 1724
TOTAAL Chi na 1724
63
Als we de zilverlading van de drie schepen analyseren die de haven van Oostende verlaten hebben zien we duidelijk dat het zilver niet gelijk verdeeld werd. De Sint-Carolus heeft de grootste hoeveelheid zilver aan boord, het was ook het grootste schip van de drie.291 Dit is waarschijnlijk niet de hoofdreden waarom hij het meeste zilver aan boord had. Zoals gezegd waren de scheepsruimen helemaal niet vol bij vertrek, dus plaatsgebrek kan niet aan de basis liggen van dit verschil. De hoofdreden is dat de Sint-Carolus de enige Bengalenvaarder was dat jaar. De directeuren vertrouwden er op dat één groot schip voldoende Indische producten zou meebrengen voor de Vlaamse vendities. Het zal overigens een trend zijn dat de Bengalenvaarders meer zilver per schip aan boord hebben. Zoals reeds beschreven in een voorgaand hoofdstuk waren de kosten voor de uitredingen naar Bengalen hoger en was er dus meer zilver nodig om de schepen gevuld te krijgen.292 Het zilver wordt getransporteerd in vaeties elk vaetie is genummerd met letters en een nummer. Meestal worden de vaeties vermeld op de facturen wat de traceerbaarheid van de vaeties in de schepen vergemakkelijkt. Meestal bevind zich per vaetie slechts 1 zilvermunt. Al is dat geen zekerheid de kleine hoeveelheden zilver worden in verschillende zakken in één vaetie getransporteerd.293 ducatons
kleyne france Franse kronen
Carambols
Pilaren
colonarios
fijn zilver
2%
0%
1%
45%
37%
0%
14%
Percentage zilvermunten aan boord van de uitreding van 1724. Het zilver wordt uitgedrukt in percenten op basis van hun waarde uitgedrukt in gulden wisselgeld. Bron: B. Kestemont, samenvatting van de gegevens die geconsulteerd werden in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck en in bijlage 2 van deze verhandeling zijn terug te vinden.
289
Zie bijlage 2 : Zilverboeck voor de uitreding van 1724 Zie hoofdstuk 4.5.4. Analyse van het zilverboeck 1726. 291 Zie bijlage 1: Samenvatting Oostendse schepen richting Azië (1715-1732) 292 1.2.4. Vier expedities, 15 schepen (1724-1727) 293 S.A.A./GIC#5720 Zilverboeck, folio 7.Vaetie C. n°39 is een vaetie waar in een sack enkele baren fijn zilver liggen in een andere sack zit voor 250 mark kleine franscen en 246 mark colonarios. 290
65
Voor het jaar 1724 wordt er maar liefst 1,3 miljoen gulden wisselgeld aan zilver richting China verscheept. Bijna 800.000 gulden zilver komt in Kanton terecht. Van de hoeveelheid getransporteerd zilver zijn de pilaren met 45% het best vertegenwoordigd. pilaren zijn 2 soorten Amerikaanse munten. Je hebt piasters ofwel Spaanse matten en mexicanen. Piasters zijn munten afkomstig van de zilvermijnen in Potosi en Lima. De tweede Amerikaanse zilverenmunt wordt zoals de naam al doet vermoeden geproduceerd in Mexico. Via de jaarlijkse zilvervloten worden deze munten massaal verspreid op het Europese continent. Vanuit de havens van Sevilla en Cadiz gaat het onder andere richting de zilverbeurzen van Londen en Amsterdam. Hier zal ook de GIC het grootste deel van zijn zilver bestellen. 294 Dit is door de onvolledigheid van het silverboeck echter moeilijk te verifiëren. Enkel voor het de uitredingen van 1727 kunnen we een volledig overzicht geven van waar de aankopen gebeurd zijn.295 Nederland 397 535
Londen 228 604
onbekend 726 614
Bron: B. Kestemont, samenvatting van de gegevens die geconsulteerd werden in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck en in bijlage 2 van deze verhandeling zijn terug te vinden. (1)Het zilver wordt uitgedrukt in gulden wisselgeld
De tweede meest populaire munt voor de GIC om te exporteren in het jaar 1724 is de Colonarios. Over deze munt hebben we weinig informatie gevonden. Zoals de naam doet vermoeden is het ook een munt uit de Spaanse Amerika’s. Waarschijnlijk zijn de Colonarios gelijkwaardig aan de Pilaren. Degryse verkiest om de pilaren, Mexicanen en Colonarios niet apart te benoemen. Dit komt voornamelijk omdat hij zich gebaseerd heeft op de minder uitgebreide samenvattingen die in het silverboeck genoteerd staan. In de facturen wordt wel een onderscheid gemaakt tussen pilaren en Colonarios. Piasters en Mexicanen worden maar af en toe specifiek benoemt. Toch is het zeker het vermelden waard. De administratie van de GIC vindt het nodig om te vermelden dat in 1724 enkel colonarios worden getransporteerd naar Bengalen en niet naar Kanton. Naar China worden maar een beperkt aantal Colonarios verscheept, de Pilaren zijn hier veel prominenter aanwezig. Uit deze resultaten blijkt duidelijk dat de Spaans-Amerikaanse munten ruim de bovenhand halen in het transport van zilver. Dit is niet onlogisch, zeker niet als we weten dat de Oostenrijkse overheid de GIC verbood om inlandse munten te transporteren.296 In vergelijking met de koloniale munten zijn de Franse kronen, met een aandeel van 14%, al veel minder belangrijk. Ook de zilveren ducatons vertegenwoordigen nooit een grote hoeveelheid in de zilverstromen richting het oosten maar zullen wel vaak terugkomen op de schepen met bestemming Bengalen. In 1724 en 1725 wordt praktisch dezelfde hoeveelheid ducatons meegenomen. Aangezien we ons niet verdiept hebben in de handel met Bengalen en de literatuur weinig aandacht besteedt aan de studie van de munten kunnen we niet met zekerheid zeggen waarom dit is. We weten wel dat de Bengalenvaarders steeds moesten onderhandelen met lokale overheden. Het vermoeden bestaat dat deze mooi versierde en gedecoreerde munt gebruikt werd voor het bekomen van deze paravanahs of als geschenk aan plaatselijke leiders.
294
J. Parmentier,. Thee van overzee, pp 92-93. Zie hiervoor hoofdstuk 4.5.5. analyse van het zilverboeck voor de uitreding van 1727. 296 J. Parmentier,. Thee van overzee, p 92. 295
66
Voorts zijn er nog twee kleine bedragen kleyne France en fijn zilver die mee gaan met de Arent richting Kanton en als de carambols die de Sint-Elisabeth transporteert. Ook hier is het raden naar de oorzaak, werden hiermee taksen of geschenken betaald in Kanton? Nergens in de Journaelen van de schepen of factorijen noch in de literatuur wordt duidelijk het nut van deze sommen geld verklaard.
4.5.3. Analyse van het silverboeck voor de uitreding van 1725 De zilveraankopen voor de uitreding van het jaar 1725 staan in het silverboeck op folio 15-25. 297 Net zoals in 1724 vertrekken ook in 1725 drie schepen naar het Oosten. De Carolus Sextus naar Bengalen, de Keyserinne en de Marquis de Prié varen richting Kanton. Het bedrag zilver dat meegenomen wordt is lichtjes hoger dan 1724. Het verschil van ongeveer 40.000f is volledig toe te schrijven aan de Bengalenvaarder Carolus Sextus. Het vermoeden bestaat dat de grotere hoeveelheid zilver aanwezig in de Carolus Sextus gewoon te verklaren is doordat dit schip veel groter was dan de in 1724 vertrokken Sint-Carolus. Het schip was dus in staat om meer goederen te transporten, vandaar dat er ook meer zilver aan boord was. Deze veronderstelling gaat echter niet op voor de twee Chinaschepen. De Keyserinne en de Marquis de Prié waren in staat om 125 ton meer te transporteren dan de Arent en de Sint-Elisabeth die een jaar eerder vertrokken zijn, toch hadden ze bijna evenveel zilver aan boord.298 Vaeties ducatons SCHIP '25 Carolus Sextus De Keyserinne Marquis de prié TOTAAL 1725 TOTAAL China 1725
52 31 28
10000
111 59
10000 0
kleyne france Franse Kronen
Pilaren Mexicanen Waarde zilver (1)
2485 6494
17300 30000 5802,05 81000 1000
7700 6000
592 491 399 150 401 223
8979 8979
111000 24102,1 111000 6802,05
13700 6000
1 392 864 800 373
K. dg 801152
Bron: B. Kestemont, samenvatting van de gegevens die geconsulteerd werden in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck en in bijlage 3 van deze verhandeling zijn terug te vinden. De munten worden uitgedrukt per stuk of uitgedrukt in marken zoals in bijlage 3. (1)Het zilver wordt uitgedrukt in gulden wisselgeld
Toch zullen de scheepsruimen van de vier Chinavaarders goed gevuld zijn bij hun terugkeer in Oostende. Dit kunnen we concluderen nadat we de cijfers van Degryse geconsulteerd hebben over de Oostendse aankopen in Kanton. In 1724 bestond de lading uit Kanton voor 32% uit thee en 60% zijde.299 In 1725 was het ingevoerde bedrag zilver gelijk, maar de retourlading zag er helemaal anders uit. Zo werd er in Kanton met het zelfde bedrag zilver voor 54% thee aangekocht en 36% zijde. 300 De compagniedirecteuren kozen er duidelijk voor om meer thee aan te kopen. De gemiddelde theeprijs per picul301 was dan wel duurder dan die van zijde maar thee neemt veel meer plaats in dan zijde.302
297
Zie bijlage 3 : Silverboeck voor de uitreding van 1725 Voor de tonnenmaat van de schepen zie bijlage 1: Samenvatting Oostendse schepen richting Azië (17151732) 299 De overige lading was porcelein 8% en varia 0,4%. 300 De overige lading was porcelein 9% en varia 0,6%. 301 Chinese gewichtsmaat; 1 picul = 60,47 kg 302 Gem. theeprijs: 17,7 tael per picul; Gem. zijdeprijs: 4,7 tael per picul. 298
67
De twee kleinere schepen van het jaar voordien, de Arent en de Sint-Elisabeth, waren door plaatsgebrek genoodzaakt om meer zijde aan te kopen in plaats van thee. Hierdoor voeren zowel de twee schepen van de uitreding van 1724 als de twee grotere schepen van de uitreding van 1725 terug vanuit Kanton met volle scheepsruimen aan Oosterse goederen voor dezelfde hoeveelheid zilver.303 ducatons
kleyne france
Franse kronen
Piasters
Mexicanen
2%
14%
22%
39%
22%
Percentage zilvermunten aan boord van de uitreding van 1725. Het zilver wordt uitgedrukt in percenten op basis van hun waarde uitgedrukt in gulden wisselgeld. Bron: B. Kestemont, samenvatting van de gegevens die geconsulteerd werden in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck en in bijlage 2 van deze verhandeling zijn terug te vinden.
Het bedrag van het uitgevoerde zilver in 1724 en 1725 was hetzelfde, de samenstelling van de zilverlading daarentegen was anders. Zo vertegenwoordigen de koloniale munten de zilverlading in 1725 voor 60% , het jaar daarvoor was dit nog 82%. Het verschil wordt goed gemaakt doordat de Chinaschepen voor meer dan 200.000 Kleyne Fance speciën vervoeren. Een ander opmerkelijk gegeven is dat Degryse in zijn verhandeling de zilverlading van 1725 iets hoger inschat. Het verschil tussen ons bedrag van 800.373f en dat van Degryse 801.152 is echter miniem. De kloof van 700f is eenvoudig te verklaren. In deze verhandeling is ervoor gekozen om de onkosten en commissielonen die op de facturen vermeld staan voor het transport en aankoop niet op te nemen als zilverwaarden. Hieruit blijkt nogmaals dat Degryse gebruik gemaakt heeft van de algemene overzichten en niet van de aparte facturen.304 Het was dan ook niet de bedoeling van Degryse om de waarde van het zilver te achterhalen maar de uitredingskosten te bepalen. Dit is één van de redenen waarom in deze verhandeling gebruik is gemaakt van eigen onderzoek naar de Oostendse zilverladingen. Doordat Degryse weinig aandacht besteedt aan het zilveronderzoek hebben we een vergissing in zijn verhandeling kunnen vaststellen. Degryse meent dat er in 1725 121.000 Franse kronen naar China getransporteerd werden. In ons onderzoek komen we maar op 111.000 Kronen. We hebben echter nergens in de facturen noch in de jaaroverzichten de overige 10.000 Kronen teruggevonden. Doordat Degryse de waarde van deze Kronen niet berekend heeft, zoals wij wel gedaan hebben, heeft hij deze vergissing niet opgemerkt.305 Waarschijnlijk is dit dus een vergissing bij het overnemen van de gegevens uit het silverboeck.
303
Voor de thee en zijde prijzen zie: K.Degryse,. De Oostendse Chinahandel (1718-1735), pp 316-317; Voor de geïmporteerde hoeveelheid oosterse goederen zie : K.Degryse,. De Oostendse Chinahandel (1718-1735), p 315. 304 In het Silverboeck staan per uitreding algemene overzichten opgenomen van de hoeveelheid zilver aan boord, deze zijn echter veel minder gedetailleerd. Voor 1724 zie in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck folio 11-14. Voor 1725 zie in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck folio 27-30. Voor 1726 zie in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck folio 77-78. Voor 1727 zie in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck folio 83-84. 305 De wisselkoers voor Franse kronen is 2,8. Dus 10.000 Franse kronen hebben een waarde van 28.000f.
68
4.5.3. Analyse van het silverboeck voor de uitreding van 1726 De zilveraankopen voor de uitreding van het jaar 1726 staan in het silverboeck op folio 31-40. 306 Alvorens we verder kunnen gaan met de analyse van de zilverlading uit 1726 moeten we enkele elementen uit bijlage 4 verklaren. Zo is er in de bijlage een gekleurde en ongenummerde rij opgenomen, na factuur 26. Dit komt omdat deze hoeveelheid zilver 4.000 marken pilaren en Mexicanen in eerste instantie niet opgeteld staan in de som van deze factuur. Tijdens het transport op zee is er iets misgelopen met de vaeties waarin dit zilver zat. Hierdoor hebben ze deze 4.000 mark moeten herverdelen over enkele andere vaeties. Door deze aparte behandeling in het silverboeck vonden we het nodig deze gegevens apart te vermelden.307 Een tweede element dat om verduidelijking vraagt is de laatste factuur voor de uitreding van 1726. Vlak voor de afvaart van de schepen werd er voor 20.490 Franse kronen teruggestuurd naar de leverancier. Dit wijst erop dat in de haven van Oostende Bernaert oordeelde dat er genoeg zilver aan boord van de schepen was. Vaeties Kleyne france Engelse spec Kronen Carambols Pilaren Navaras Mexicanen Waarde zilver (1) SCHIP '26 Peys 24 99000 1000 11000 546 117 Hoop 26 10575,5 8700 442 492 Tijger 19 435,5 37500 60000 2976 23336 905,5 335 409 Leeuw 15 138 1097 40500 3400 4000 328 703 Arent 18 8000 4505,2 285 600 TOTAAL 1726 102 573,5 1097 177000 60000 25951,5 23336 29110,7 1 938 322 TOTAAL China 1726 52 574 1 097 78 000 60 000 14 376 23 336 9 411 949 712 Bron: B. Kestemont, samenvatting van de gegevens die geconsulteerd werden in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck en in bijlage 4 van deze verhandeling zijn terug te vinden. De munten worden uitgedrukt per stuk of uitgedrukt in marken zoals in bijlage 4. (1)Het zilver wordt uitgedrukt in gulden wisselgeld
Dat er meer dan genoeg zilver aan boord van de schepen lag blijkt uit bovenstaande gegevens. Nooit zal de compagnie zoveel zilver richting het oosten gestuurd hebben als in de winter van 1726. Bijna twee miljoen gulden aan zilver moeten de compagnieschepen van de rijkste lading ooit in zijn geschiedenis voorzien. De grote van de zilverlading is te verklaren doordat in het jaar 1726 twee schepen vertrekken richting Bengalen en drie schepen uitvaren naar Kanton. Hierdoor stijgt de zilverlading met 600.000f van 1,4 miljoen gulden in 1725 naar bijna 2 miljoen gulden in 1726. Toch was maar 150.000f van die 600.000f bestemd voor China. Het overgrote deel werd verscheept met het tweede schip naar Bengalen. Hierdoor wordt duidelijk waarom de Arent maar zo een beperkte zilverlading aan boord heeft.
306 307
Zie bijlage 4 : Silverboeck voor de uitreding van 1726 Voor de verwijzing naar deze 4000marken zie S.A.A./GIC#5720 Silverboeck folio 89-90.
69
Als we de zilverlading in detail bestuderen zien we dat de compagnie geen ducaten meer transporteert richting Bengalen. Wel zal de compagnie voor de eerste keer navaras aan boord halen. Deze Spaanse zilvermunt heeft een hoog zilvergehalte en zal zeer geapprecieerd worden door de Chinezen.308 Deze muntsoorten vormen samen met de kleyne Franse en Engelse speciën wel maar 10% van de zilverlading. Het percentage koloniale munten is net als de Franse kronen ongeveer van dezelfde orde als het jaar voordien. kleyne france
Engelse spec.
1%
Franse Kronen Carambols
1%
26%
Pilaren
5%
Navaras
30%
Mexicanen
3%
34%
Percentage zilvermunten aan boord van de uitreding van 1726. Het zilver wordt uitgedrukt in percenten op basis van hun waarde uitgedrukt in gulden wisselgeld. Bron: B. Kestemont, samenvatting van de gegevens die geconsulteerd werden in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck en in bijlage 4 van deze verhandeling zijn terug te vinden.
4.5.4. Analyse van het silverboeck voor de uitreding van 1727 De zilveraankopen voor de uitreding van het jaar 1727 staan in het silverboeck op folio 41-73.309 De zilverfacturen voor deze uitreding zijn de meest uitgebreide. De gegevens zijn zo goed als compleet. In dit jaar werd duidelijk op een andere manier gewerkt. Deze keer werden de facturen opgemaakt per schip. Enkel factuurnummer 61 bevat nog zilver voor meer dan één schip. Vaeties Kronen Carambols Pilaren Navaras Mexicanen Waarde zilver (1) SCHIP '27 Carolus Sextus 23 8 920 10 897 464 681 Aertshertogine 41 128 392 9 867 18 000 628 209 Concordia 23 52 821 3 000 933 9 000 429 867 Marquis de Prié 18 24 185 3 300 4 059 12 000 5 098 312 645 Totaal 1727 105 206 313 3 300 15 679 30 933 23 048 1 835 402 TOTAAL China 1727 41 77 006 3 300 7 059 12 933 14 098 742 512 Bron: B. Kestemont, samenvatting van de gegevens die geconsulteerd werden in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck en in bijlage 5 van deze verhandeling zijn terug te vinden. De munten worden uitgedrukt per stuk of uitgedrukt in marken zoals in bijlage 5. (1)Het zilver wordt uitgedrukt in gulden wisselgeld.
De zilverhoeveelheid van 1727 is 100.000f minder dan het vorige jaar. Dit verlies komt helemaal op de rekening van de Chinavaarders terecht. De schepen naar China verliezen verder terrein in vergelijking met de Bengalenvaarders. De Carolus Sextus en de Aertshertogine hebben een zilverlading ter waarde van bijna 1,1 miljoen gulden. Terwijl de twee Chinavaarders slechts 742.512f zilver verschepen. Het lijkt een vreemde beslissing te zijn geweest van de directeuren om steeds minder zilver naar China te sturen, zeker omdat de winsten jaar na jaar stegen. Waren ze bang voor een oververzadigde markt? Het blijft een open vraag, ook de literatuur kon hieromtrent geen uitsluitsel geven.
308 309
K.Degryse,. De Oostendse Chinahandel (1718-1735), p 71. Zie bijlage 5 : Silverboeck voor de uitreding van 1727
70
Waar we wel zekerheid over kunnen geven is dat de Franse kronen steeds aan belang lijken te winnen. Het aandeel van de Franse munt komt in 1727 op gelijke hoogte als de 2 koloniale muntsoorten. Vooral in de handel naar Bengalen winnen ze aan belang. Ook nu zijn er weer carambols bij de zilverlading naar Kanton. Ze spelen van geen belang voor de zilverlading maar moeten toch een bepaald nut gehad hebben in Kanton. Franse kronen
Carambols (St)
Pilaren (4)
Navaras (st)
Mexicanen (4)
31%
0%
33%
4%
32%
Percentage zilvermunten aan boord van de uitreding van 1727. Het zilver wordt uitgedrukt in percenten op basis van hun waarde uitgedrukt in gulden wisselgeld. Bron: B. Kestemont, samenvatting van de gegevens die geconsulteerd werden in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck en in bijlage 5 van deze verhandeling zijn terug te vinden.
Door de volledigheid van de facturen die zijn opgesteld voor de uitreding van 1727, beschikken we over een bijna complete lijst van de locaties waar het zilver vandaan kwam alsook bij welke zilverhandelaars ze hun bestellingen gingen plaatsen. Zo is hieronder te zien dat veel van het zilver in België310 besteld werd. De reden hiervoor kan wel eens de strenge winter van 1726 zijn. Huismans beschrijft in zijn werk dat door de vrieskou het bestelde zilver niet tijdig in Oostende zou geraken. Hierop werd voor 300.000f-400.000f zilver vanuit het achterland aangevoerd richting Oostende. Deze bewering van Huisman werd ook overgenomen door Degryse, al wijst die erop dat hierover nergens briefwisseling is teruggevonden. Aan de andere kant lijkt de bewering van Huisman overeen te komen met de data waarop de facturen in België zijn gemaakt. De schepen zijn dat jaar vertrokken op 23 januari en pas op 2 en 8 januari wordt er door de compagnie nog gezocht naar extra zilver. Zo wordt op 2 januari nog iets meer dan 100.000f aan zilver gezocht in Gent. Zes dagen later, twee weken voor de afvaart wordt een bedrag gefactureerd van 150.000f te Luik. In de laatste weken voor de afvaart wordt er voor 250.000f aan voornamelijk kronen en navarren aangekocht. Heel dit bedrag was bestemd voor de Chinavaarders. Maar deze vermoedens kunnen niet bevestigd worden.311 Nederland 758 258
Londen 245 884
België
onbekend 804 105
27 155
Bron: B. Kestemont, samenvatting van de gegevens die geconsulteerd werden in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck en in bijlage 5 van deze verhandeling zijn terug te vinden. (1)Het zilver wordt uitgedrukt in gulden wisselgeld
Dat veel van het Oostendse zilver vanop de zilvermarkten van Amsterdam zijn weg vond richting Oostende is duidelijk. Londen zal een veel bescheidener rol krijgen. Vanuit Londen wordt er vooral zilver verhandeld via George Filsgard-Woodwards. Als er handel wordt gedreven via Amsterdam wordt er bijna steevast gebruik gemaakt van het wisselkantoor van Jean Cossart & Bouwer.
310 311
Er is gekozen voor België als naamgeving in deze tabel in plaats van de Zuidelijke-Nederlanden. M.Huisman,. La Belgique comerciale, p 376-377; K.Degryse, De Oostendse Chinahandel (1718-35),pp 71-72.
71
4.5.5. Analyse van het silverboeck voor de smokkelschepen en permissieschepen Vanaf de uitreding van 1727 verliest het silverboeck zijn betrouwbaarheid en volledigheid. Er worden geen volledige scheepsladingen meer opgegeven en ook de facturen worden te gefragmenteerd waardoor een betrouwbare analyse niet mogelijk is. Voor de smokkelschepen onder Poolse en Pruisische vlag is dit logisch aangezien er een zekere geheimhouding in stand moest gehouden worden.312 Voor de twee permissieschepen beschikken we over iets meer cijfermateriaal in het Silverboeck maar nog steeds geen volledige cijfers. Voor het berekenen van de zilverwaarde voor deze twee schepen hebben we ons moeten beroepen op de journaelboecken.313 Aangezien de twee schepen uit 1728 geconfisqueerd werden voor ze in Bengalen toekwamen kunnen we deze buiten beschouwing laten voor de verhandeling. Ook over de twee andere smokkelschepen in 1730, die in Cadiz voorbereid werden voor de vaart richting het Oosten is veel onzekerheid. Degryse heeft aan de hand van de verkopen een schatting proberen te maken en komt zo uit op een zilverlading van 294.232f, wat relatief weinig is voor een schip van 400 ton maar wel binnen dezelfde orde valt als de Arent in 1726.314 Voor de twee permissieschepen hebben we via het silverboeck en de Journaeboecken een poging ondernomen om de zilverlading samen te stellen. Er zijn maar weinig details overgebleven maar toch lijkt onze poging geslaagd. Degryse komt uit bij een bedrag van 416.097f zilver richting Kanton. Als we echter de berekening willen verifiëren met de muntsoorten die Degryse opgeeft klopt dit bedrag niet. Het bedrag dat gegeven werd door Degryse is duidelijk het bedrag dat ook vermeld staat in de Journaelboecken. Wij komen met onze alternatieve berekeningen aan een totaal van 417.146f. Dit bedrag is berekend aan de hand van het pilaren/gulden ratio van 1/23 wat vrij hoog is. Als we dit berekenen aan een ratio van 1/22,75 krijgen we een bedrag van 416 146f. Wat wijst op de correctheid van ons aantal munten. Franse Kronen SCHIP '32 Concordia Hertog van Lorreynen Totaal 1732 Totaal China 1732 totaal China 1732*
15750 107250 123000 107250 300300
Carambols Navaras Pilaren Mexicanen Waarde zilver (1) 45000 14062,5 1066,6 59062,5 1066,6 14062,5 1066,6 22500 2346,52
3789 4000 7789 4000 92000
374 374 0
533 745 416 097 949 843 416 097 417 146,52
Bron: B. Kestemont, samenvatting van de gegevens die geconsulteerd werden in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck; S.A.A./ GIC # 5523; GIC # 5550; K.Degryse De Oostendse Chinahandel (1718-35),pp 73. (1)Het zilver wordt uitgedrukt in gulden wisselgeld. (*) 2de berekening uitgevoerd via de zilvermunt ratio’s in functie van gulden wisselgeld.
312
In 1728 vertrekken er 2 schepen richting Bengalen: De Neptunus en het Seepeerd, beide worden geconfisceerd. In 1730 vertrekt er 1 schip richting China: de Apollo, de Phoenix richting Bengalen In 1732 de Concordia richting Bengalen en de laatste Chinavaarder was de Hertog van Lorreynen. 313 S.A.A./ GIC # 5523: Concordia (Bengalen) - Hertogh van Lorreynen (China) 01/01/1732 - 31/12/1732; S.A.A./ GIC # 5550: Concordia (Bengalen) - Duc de Lorraine (China) 01/01/1732 - 31/12/1732 314 K. Degryse, De Oostendse Chinahandel (1718-35),pp 73.
72
4.5.6. Tussentijds besluit Zilver was voor de Oostendse compagnie het middel bij uitstek om handel mee te drijven met het oosten. De GIC verspilden geen tijd door binnenlandse producten mee te nemen en daar in het oosten kopers voor te zoeken. 98,5% van hun ladingen bestond uit zilver. 15 schepen over vier jaar hebben deze zilverstroom richting het oosten onderhouden. Zes schepen zullen later nog een poging wagen dit succes te herhalen waarvan twee het thuisland nooit meer zullen terug zien. Maar ook voor de vier andere waren de hoogdagen achter de rug. Als we al de zilvergegevens samenleggen en combineren komen we tot het besluit dat de GIC in de vier jaar dat het actief was voor 6.519.340f aan zilver richting het oosten heeft geëxporteerd. 50% van het zilver was bestemd voor de haven van Kanton. In de beginjaren van de GIC werd er opvallend meer zilver naar Kanton gestuurd dan naar Bengalen. Vanaf 1726 kantelde dit. Waarom? Dat is een vraag waarop we geen eenduidig antwoord kunnen geven. We weten dat de uitredingen naar Bengalen duurder waren en dat er veel meer concurrentie was. China 1724 1725 1726 1727 1730 1732 Totaal ('24-'27) Totaal
Schepen Arent, Sint-Elizabeth Keyserinne, Marquis de Prié Tijger, Arent, Leeuw Marquis de Prié, Concordia Apollo Hertog van Lorreynen
Zilver (f) 799 377 800 373 949 712 742 512 294 232 417 146 3 291 974 4 003 352
Bengalen 1724 1725 1726 1727 1730 1732 Totaal ('24-'27) Totaal
Schepen Sint-Carolus Carolus Sextus Hope, Peys Aertshertoginne, Carolus Sextus Phoenix Concordia
Zilver(f) 553 376 592 491 988 609 1 092 890 198 837 533 745 3 227 366 3 959 949
Zilver totaal 1 352 753 1 392 864 1 938 321 1 835 402 493 069 950 891 6 519 340 7 963 301
Bron: B. Kestemont, samenvatting van de gegevens die geconsulteerd werden in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck; S.A.A./ GIC # 5523; GIC # 5550; Voor gegevens China 1730: K.Degryse De Oostendse Chinahandel (1718-35),pp 73. Voor gegevens Bengalen 1730: E.J. Baels,. De Generale Keizerlijke en Koninklijke Indische Compagnie gevestigd in de Oostenrijkse Nederlanden: genaamd de Oostendse Compagnie, p106.
In 1726 werd de grootste hoeveelheid zilver naar het Oosten vervoerd. Niet toevallig is dit ook het jaar waarin de winsten van de GIC het hoogst lagen. Na de opschorting van de compagnie in 1727 heeft de compagnie nog twee expedities naar het oosten gezonden. Deze expedities hadden niet meer de middelen voor handen die de GIC enkele jaren geleden hadden. De winsten waren dan ook zeer gering. Als we al deze gegevens samenvoegen heeft de GIC voor bijna 8 miljoen gulden richting het Oosten verscheept. Van het getransporteerde zilver zijn de koloniale munten ongetwijfeld de populairste geweest. De pilaren, mexicanen en colonarios waren de drie populairste munten richting het oosten. Al moet gezegd dat de Franse kronen steeds populairder werden. Zo zullen ze voor 75% zilver vertegenwoordigen van de Hertog van Lorreynen in 1732. Een ander opvallend element is dat de schepen richting Bengalen en China meestal een kleine hoeveelheid ducaten, carambols, navaras meenamen. Deze bedragen hadden nooit meer dan 5% van de zilverwaarde maar toch werden ze aangekocht.
73
4.6. Oostends zilver in mondiaal perspectief Nu we weten wat de waarde is van het Oostends zilver kunnen we ons afvragen welke invloed deze zilverstroom heeft teweeg gebracht. De vraag is mogen we spreken van een stroom of is het eerder een kabbelend beekje? Met de gegevens die we in dit onderzoek verzameld hebben gaan we proberen een beeld te geven van het belang van het Oostends zilver in mondiaal perspectief. In het licht van de commodity-these is de eerste uitdaging om het gewicht te bepalen van het Oostends zilver. Aangezien we een goed idee hebben van de zilverwaarde was dit niet moeilijk. Voor de omzetting maken we gebruik van de volgende ratio’s. Eén Tael is gelijk aan 3,60 gulden wisselgeld. Eén tael heeft een equivalent van 37,78 gram zilver. Als we deze ratio’s toepassen op onze gegevens merken we op dat sinds 1724 vanuit Oostende meer dan 82 ton zilver richting het Oosten is gegaan. Tijdens 1724-1727 heeft de compagnie 67,8 ton zilver verscheept ofwel 4,5 ton per schip. Dit brengt ons op een jaarlijks equivalent van bijna 17 ton. China
Schepen
Waarde Zilver f (1)
1724 Arent, Sint-Elizabeth 1725 Keyserinne, Marquis de Prié 1726 Tijger, Arent, Leeuw 1727 Marquis de Prié, Concordia 1730 Apollo 1732 Hertog van Lorreynen China '24-'27 Totaal China
waarde zilver in Tael zilver in kg 1 0,275 0,01040 799 377 220 012 8 312,1 800 373 220 286 8 322,4 949 712 261 389 9 875,3 742 512 204 361 7 720,8 294 232 80 981 3 059,5 417 146 114 811 4 337,6 3 291 974 906 048 34 230,5 4 003 352 1 101 840 41 627,5
Bengalen 1724 Sint-Carolus 1725 Carolus Sextus 1726 Hope, Peys 1727 Aertshertoginne, Carolus Sextus 1730 Phoenix 1732 Concordia Bengalen '24-27 Totaal Bengalen
553 376 592 491 988 609 1 092 890 198 837 533 745 3 227 366 3 959 949
Totaal '24-'27 china + Bengalen Totaal china + Bengalen
6 519 340 7 963 301
152 305 163 071 272 094 300 795 54 726 146 902 888 266 1 089 894
5 754,1 6 160,8 10 279,7 11 364,1 2 067,5 5 550,0 33 558,7 41 176,2 67 789,2 82 803,7
Bron: B. Kestemont, samenvatting van de gegevens die geconsulteerd werden in S.A.A./GIC#5720 Silverboeck; S.A.A./ GIC # 5523; GIC # 5550; Voor gegevens China 1730: K.Degryse De Oostendse Chinahandel (1718-35),pp 73. Voor gegevens Bengalen 1730: E.J. Baels,. De Generale Keizerlijke en Koninklijke Indische Compagnie gevestigd in de Oostenrijkse Nederlanden: genaamd de Oostendse Compagnie, p106.
Deze cijfers zijn natuurlijk niet volledig. Er zijn namelijk meer schepen vanuit Oostende vertrokken voor het ontstaan van de GIC dan tijdens de GIC. Aangezien hier geen duidelijke gegevens over bestaan moeten we ons behelpen met schattingen. We hebben berekend, dat voor de Chinaschepen in de GIC periode per ton scheepsruim ongeveer 817f zilver aan boord was. Dit cijfer is een gemiddelde van de ingevoerde zilverwaarde op de totale tonnenmaat van de Chinavaarders tussen 1724 en 1732. Als er met gemiddelde cijfers gewerkt wordt begeven we ons op onzeker terrein. Ook deze schattingen zijn zeker niet volledig maar ze geven ons een richtcijfer dat te verdedigen is.
74
We hebben ervoor gekozen om de schepen die voor 1724 richting het oosten zijn vertrokken een zilverwaarde per ton van 800f te geven. Dit cijfer is minder dan wat de schepen transporteerden tijdens de GIC, dit is te verklaren doordat de schepen van de vooruitredingen procentueel minder zilver aan boord hadden.315 Schattingen zilverwaarde China Jaar aantal schepen Tonnenmaat waarde zilver (f) waarde zilver per schip waarde zilver per ton waarde zilver (t) Zilver (kg) (1715-1723) 14 5 105 4 084 000 291 714 800 1 124 037 42 466 (1724-1732) 11 4 900 4 003 352 363 941 817 1 101 840 41 628 TOTAAL 84 094
Bron: B.Kestemont, Cijfers voor de periode tussen 1715-1723 zijn schattingen. Cijfers voor de periode tussen 1724-1732 komen uit eigen onderzoek na het consulteren van S.A.A./GIC#5720 Silverboeck
Als we het cijfer van 800f per ton respecteren en toepassen op de tonnenmaat van de 14 Chinavaarders van de vooruitredingen komen we uit op een waarde van iets meer dan 4 miljoen gulden zilver die geëxporteerd werden naar Kanton. Als we dit omzetten naar gewicht bekomen we een totale export van 42 ton zilver tijdens de vooruitredingen. Samen met de 41,5 ton zilver die geëxporteerd is tijdens de GIC periode, komen we op een totale zilverexport vanuit Oostende richting China van 84 ton zilver in de periode tussen 1715-1732. Als we dit cijfer vergelijken met eerder geciteerde gegevens betreffende de zilverstromen richting kunnen we een goed beeld geven van het belang van het Oostends zilver. De eerste cijfers die we gaan terug ophalen zijn die van Deng. Hij zal een totale schatting maken van het ingevoerde zilver in China. In totaal is er in China 19.750-22.500 ton zilver aanwezig. Dit kwam zowel door binnenlandse productie als invoer vanuit het buitenland. Hierin betekent het Oostends zilver niets. Ook als we het cijfer verfijnen naar de totale invoer in China na 1645 van 8.750-9.000 ton blijft het aandeel van Oostende zeer miniem. Oostendse zilverstromen vertegenwoordigen voor net geen 1% van het ingevoerde zilver in China na 1645. 316 Als we de Oostende zilverstromen vergelijken met deze van Yu en Dermigny neemt dit percentage toe. Zo schat Yu de totale zilverstromen richting China tussen 1700-1751 op 1.927 ton. Als we dit vergelijken met de Oostendse zilverstromen naar China is dit een equivalent van 4%. Natuurlijk waren de Oostendse schepen nog niet de helft van de tijd actief in de periode waarover Yu spreekt. Hetzelfde geldt voor Dermigny die de geïmporteerde hoeveelheid zilver voor dezelfde periode op 1.151 ton schat. Ofwel een Oostends aandeel van iets meer dan 7%.317 De periode waarover Yu en Dermigny spreken is echter te groot om een correct percentage te bekomen. De zilverstromen die Xinwei bespreekt zijn daarvoor beter van toepassing. Volgens Xinwei wordt er in China voor 278,5ton zilver geïmporteerd in de periode tussen 1711-1730. Voor de berekening van het Oostends percentage werden de gegevens van de Hertog van Lorreynen uit 1732 niet meegerekend. We komen hierdoor uit op een geïmporteerde hoeveelheid zilver door Oostendse schepen tussen 1718-1730 van 80 ton zilver. Dit is een equivalent van meer dan 26% van de totale ingevoerde hoeveelheid zilver in de periode tussen 1711-1730.318
315
Zie hoofdstuk: 4.4. De Heenlading, zilverlading K.G. Deng,. Miracle or Mirage? pp 320-358. 317 L. Dermigny,. La Chine et l’Occident, pp 736-737. 318 P. Xinwei,. A monetary history of China, pp 756-757. 316
75
Als we de gegevens van Xinwei nog verder verfijnen en enkel de periode 1721-1730 bestuderen waarin hij de zilverimporten schat op 74 ton is Oostende plots marktleider. Aangezien de compagnie in deze periode voor 56,5 ton zilver geïmporteerd heeft is de Oostendse compagnie verantwoordelijk voor 76% van het zilver. Met in het achterhoofd te onthouden dat er in 1728 en 1729 geen Oostends schip de haven van Kanton is binnengevaren. De cijfers van Xinwei voor deze periode zijn echter niet correct.319 Uit onze eigen studie hebben we berekend dat de GIC voor 56,5 ton zilver geïmporteerd heeft tussen 1721-1730. Uit het werk van Morse leren we dat de EIC in de periode tussen 1724-1727 voor 21 ton zilver geïmporteerd heeft. Voor en na deze periode weten we ook dat de EIC veel actiever was in Kanton dan tijdens deze vier jaar. Het wijst er dus op dat de EIC veel meer zilver zal importeren tijdens het 2de decennium van de 18de eeuw dan 21 ton.
Jaar
Zilver kg 1721 1722 1723 1724 1725
Jaar 12 354 10 881 13 000 4 000 9 133
Zilver kg 1726 1727 1728 1729 1730
Totaal
4 000 4 000 11 351 18 134 22 668 109 521
Zilverstromen van de GIC Engeland-Kanton. Bron: B.kestemont, schattingen en gegevens verzamelt uit H.B.Morse,. The Chronicles of the East India Company Trading to China, pp 307-109.
Als onze schattingen en de gegevens van Morse kloppen importeert de EIC vanuit Londen 109,5 ton tussen 1721-1730. Als we de gegevens van de EIC en die van de Oostendse compagnie optellen hebben we een totale zilverimport in het tweede decennium van 157 ton en een Oostendse aandeel van 36%. Met als bemerking dat tijdens de GIC periode (1724-1727) de Oostendse compagnie de EIC ver achter zich liet wat betreft de directe zilverimporten richting Kanton. Tussen die periode transporteerde de EIC slechts 21 ton tegenover 34 ton zilver door de GIC. We moeten aan deze gegevens wel nog toevoegen dat volgens Dermigny nog één Frans schip de haven van Kanton direct vanuit Europa aandoet. Naar de lading van dit Franse schip is het raden. We hebben, wegens te weinig studie naar de Franse compagnie ook geen schatting voor dit schip opgenomen in deze verhandeling. Ter afsluiting hebben we getracht de totale zilverstromen van de Oostendse schepen in kaart te brengen. Dit behoort niet echt tot het onderwerp van dit onderzoek maar we vinden het toch interessant dit toe te voegen aan deze verhandeling. We kennen de totale hoeveelheid getransporteerd zilver tijdens de uitredingen van de GIC gedetailleerd. Dit komt overeen met 82,8 ton zilver. Wat de vooruitredingen betreft hebben we, net zoals bij de Chinavaarders, gekozen voor een zilverwaarde van 800f per tonnenmaat. schattingen zilverwaarde totaal Jaar aantal schepen Tonnenmaat waarde zilver (f) waarde zilver per schip waarde zilver per ton waarde zilver (t) Zilver (kg) (1715-1723) 34 11 960 9 568 000 281 412 800 2 633 395 99 490 (1724-1732) 20 8 450 7 963 260 398 163 942 2 191 723 82 803 TOTAAL 182 293
Bron: B.Kestemont, Cijfers voor de periode tussen (1715-1723) zijn schattingen. Cijfers voor de periode tussen 1724-1732 komen uit eigen onderzoek na het consuleteren van S.A.A./GIC#5720 Silverboeck
319
P. Xinwei,. A monetary history of China, pp 756-757.
76
Dit cijfer is waarschijnlijk een te lage schatting aangezien de schepen richting Bengalen vaak een grotere zilverlading aan boord hadden, wegens hogere kosten daar. Met dit gegeven in het achterhoofd komen we uit voor een totaal geëxporteerde hoeveelheid van 182 ton zilver ofwel een jaarlijkse zilverstroom van 18 ton richting het oosten. Als we dit vergelijken met de gegevens van de Vries die spreekt over een jaarlijkse zilverstroom van 160 ton rond de Kaap-route in de periode tussen 1725-1750 kunnen we stellen dat de GIC een aardig deel van de zilverstromen richting het Oosten vanuit Europa voor zijn rekening nam. Zeker omdat de cijfers van de Vries gebaseerd zijn op een periode waarin de handel met het oosten steeds maar toenam. De GIC heeft hierin tijdelijk een grote rol gespeeld, zeker wat betreft de zilver en theestromen met Kanton. Ze stond hierdoor mee aan de vooravond van een nieuwe en grote globalisatie golf die zich in de 18 de eeuw gaat ontwikkelen tussen Azië en Europa.
77
4.7. Besluit Volgend jaar in 2015, zal het 300 jaar geleden zijn dat het eerste schip de haven van Oostende heeft verlaat met als bestemming Azië. In de daaropvolgende jaren zal er vanuit de Oostenrijkse Nederlanden een korte maar bloeiende handel met het oosten ontstaan. In deze handel zullen de Oostendse schepen van de GIC zich op enkele vlakken weten te onderscheiden van de andere handelscompagnieën die in deze periode actief waren in de handel met Azië. De handelsactiviteiten en het commerciële succes van de compagnie kent nog maar weinig geheimen. Dankzij het uitgebreide aanbod in de literatuur zijn we in staat een goed beeld te schetsen van de waarde die de compagnie heeft gehad in de wereldgeschiedenis. De Oostendse compagnie was een commercieel succes, daarover zijn bijna alle studies het eens. Het grootste deel van dit succes heeft de compagnie te danken aan haar zeer winstgevende theehandel met Kanton. Doordat de GIC korte tijd de belangrijkste positie als Europese thee importeur op zich weet te nemen stijgen de winsten enorm. In de paar jaar dat de compagnie bestaan heeft was de investering van 6 miljoen gulden al terugverdiend, een ongekende prestatie. De reden voor dit thee succes is veelzijdig. Doordat de import van de GIC sterk vermindert in de periode tussen 1724-1727, steeg de prijs van thee in Europa sterk. Hierdoor kon de GIC zijn thee verkopen tegen hoge prijzen waardoor de al winstgevende theehandel nog meer geld opbracht dan gehoopt. Een tweede element voor het goede rendement van de Chinavaarders is dat deze reizen relatief goedkoop waren in vergelijking met een expeditie naar Bengalen. De eerste jaren van de compagnie waren zo succesvol dat de toekomst van de GIC voor een lange periode verzekerd leek. Ook andere Europese compagnieën zagen deze Oostendse tijger groeien. De EIC en VOC directeuren zullen een grote lobby opstarten tegen de GIC. Met succes zo blijkt, na herhaaldelijke protesten aan het Weense hof en dreigende militaire taal beslist de Weense monarch de GIC op te doeken. Twee oostendse permissieschepen kregen nog één maal de gratie van de Europese grootmachten. Het verhaal van de Oostendse compagnie en zijn commercieel succes is zoals reeds gezegd uitvoerig besproken in al zijn facetten. Maar één element werd steeds onderbelicht, tot nu. Het zilver was voor de compagnie van minsten even groot belang als de geïmporteerde thee. Dit onderzoek heeft getracht de grote van deze Oostendse zilverstromen in kaart te brengen. We zijn begonnen met een overzicht te geven van de grote zilverstromen in mondiaal perspectief. Hierbij hebben we ons snel toegespitst op de zilverstromen richting China. De Chinese zilverstromen bieden ons een groot voordeel in vergelijking met de zilverstromen richting India. De zilverstromen richting China gaan, door politieke en economische factoren, zich al snel concentreren op een Chinese stad, de haven van Kanton. Kanton wordt zo China’s toegangspoort voor de zilverstromen in de 18de eeuw. Het is in deze haven dat de Oostendse compagnie zijn zilver gaat ruilen voor oosterse producten.
De Oostendse compagnie maakt hierbij gebruik van de handelsroute rond de Kaap de Goede Hoop. Deze verbinding tussen Azië en Europa zal in de 18de eeuw de rol als grootste zilverstroom
78
overnemen van intra-country-trade, waarin vooral Japan belangrijk blijkt te zijn. De derde route waarlangs grote zilverhoeveelheden China zullen bereiken is de Manilla-Acapulco route. Deze route is de laatste decennia aan een heropwaardering bezig maar zal desondanks niet kunnen concurreren met de zilverstromen vanuit Europa in de 18de eeuw. Met een cijfer van meer dan 10% zal de GIC voor een korte periode een niet onbelangrijk deel van deze zilverstoom op zich nemen. Het zilver aan boord van deze Oostendse schepen bestaat vooral uit koloniale muntsoorten en Franse kronen. Daarnaast transporteert de compagnie ook steeds een zeer klein aandeel grote zilveren munten. De reden daarvoor is ons jammer genoeg niet helemaal duidelijk geworden. Al wijst het kleine bedrag dat deze munten vertegenwoordigen op schenkingen om lokale heersers goed gezind te houden. Op de vraag welke invloed dit Oostends zilver nu moet gehad hebben op de Chinese markt is het antwoord niet eenduidig. Was het zilver geïmporteerd door de Oostendse schepen van cruciaal belang voor China en zijn economie? Dit is duidelijk neen. Met een aandeel van nog geen 1% was de Oostendse compagnie met een te beperkt aantal schepen voor een te korte periode aanwezig op de Chinese markt. Het wegvallen van de GIC heeft op geen enkel moment iets teweeg gebracht in de haven van Kanton. Het is duidelijk dat de Oostendse handel veel meer invloed moet gehad hebben op de economie van de Zuidelijke Nederlanden dan op die China. Dit wilt niet zeggen dat de Oostendse zilverimporten onbelangrijk zijn geweest in het debat van de zilverstromen. De GIC was namelijk aanwezig in China op een kantelmoment binnen de mondiale zilverstromen. China had enkele jaren daarvoor zijn grootste zilverimporteur verloren en zal in de 18de eeuw honderden Europese schepen verwelkomen in zijn haven. De GIC zal via zijn rijk beladen schepen en zijn groeiende reputatie ongetwijfeld één van de vele oorzaken zijn van dit fenomeen. Andere handelscompagnieën gaan na de opschorting van de GIC een groter aantal schepen richting Kanton sturen in de hoop de winsten van de GIC te evenaren. Van een heuse handelsexplosie is er echter nog niet meteen sprake. Pas decennia later zullen er per handelscompagnie tientallen schepen de parelrivier opvaren. Naarmate we ons onderzoek verfijnden in tijd en ruimte groeide het aandeel van het Oostends zilver natuurlijk logischerwijze. Met deze misschien chauvinistische blik op de historiografie is echter niets mis. We mogen gerust stellen dat de GIC gedurende vier jaar de grootste invoerder van zilver, rechtstreeks komende uit Europa, zal zijn in de haven van Kanton. Daarnaast moeten we steeds beseffen dat het gebruikte cijfermateriaal in dit onderzoek op bepaalde momenten zijn gebreken en tekortkomingen kende en dus geen exacte wetenschap was. Hierdoor blijft het mysterie rond het Oostends zilver nog een beetje bewaard. Desondanks stonden de Oostendse schepen bijna 300 jaar geleden voor een ongelofelijk avontuur richting het oosten. De heenreis die ze maakten, met aan boord een product waarvan ze wisten dat ze er in het oosten commerciële successen mee konden halen, moet een fascinerende tocht geweest zijn. Het is een boeiend onderdeel van de wereldgeschiedenis waarin de Oostendse zeilen vol zilver zeker een belangrijke rol in hebben gespeeld.
79
Bibliografie
Archiefbronnen SAA Antwerpen (Stadsarchief Antwerpen) Fonds: Generale Indische Compagnie S.A.A./GIC # 5523: Concordia (Bengalen) - Hertogh van Lorreynen (China) 01/01/1732 - 31/12/1732; S.A.A./GIC # 5527 terugvaart per uitreding en besteming. Le Marquis de Prié - Concordia (China) 21/07/1728 - 21/07/1728 S.A.A./GIC # 5528 Peys - Hope (Bengalen) S.A.A./GIC # 5530 Keyzerinne - Marquis de Prié - Carolus Sextus S.A.A./GIC # 5531 Arent - Sint-Elisabeth S.A.A./ GIC # 5534 Leeuw - Tijger - Arent (China) S.A.A./ GIC # 5535 Carolus Sextus – Aertshertoginne. S.A.A./ GIC # 5550: Concordia (Bengalen) - Duc de Lorraine (China) 01/01/1732 31/12/1732 S.A.A./GIC#5659 correspondentie, briefwisseling Indië S.A.A./G.I.C.#5682 Cassaboeck-Journaelboeck en Grootboeck van de factorij in Kanton 1714 S.A.A./GIC#5720 Silverboeck S.A.A./G.I.C. 5781. Instructies aan supercargo’s van de Leeuw tijger en Arent (1726) S.A.A./G.I.C. 5922. Instructies aan supercargo’s van Duc de Lorraine.
80
UBG Gent (Universiteitsbibliotheek Gent) Fonds Hye-Hoys A.U.G./Ms 1913 Reflexions dur le commerce de la China. A.U.G./Ms 2008 Livre des equipage de tous les vaisseaux equipés par la compagnie générale des Indes.
Archiefinventarissen PRIMS (F.). Inventaris op het archief der Generale Indische Compagnie (Compagnie d’Ostende) 1723-1777,omvattende het archief van het Comptoir Generaal te Antwerpen, de scheepskapiteins, de Indische factorijen. Veritas (Antwerpen), 1925, 48 p. SINE NOMINE. Manuscrits du Fonds Hye-Hoys de la Compagnie des Indes à Ostende. Inventaire, index etcatalogue. Eind 19e eeuw – begin 20ste eeuw, 167 f.
Uitgegeven bronnen The Importance of the Ostend Company Consider’d. E. Say Printing (London), 1726, 54 p.
Literatuur BAGUET (J.). De Oostendse Compagnie, haar directeurs en de Oostenrijkse Bewindvoerders. Een casuïstische analyse van hun onderlinge interactie (1722-1731). RUG, (Gent) 2013, p 150. BAELS (E.). De Generale Keizerlijke en Koninklijke Indische Compagnie gevestigd in de Oostenrijkse Nederlanden, genaamd De Oostendse Compagnie. Erel, (Oostende)1972, 160 p. BAETENS (R.). Investering en rendement bij de Generale Indische Compagnie: de handel op Bengalen vergeleken met de Chinahandel. Album aangeboden aan Charles Verlinden ter gelegenheid van zijn dertig jaar Professoraat. (Gent) 1975, pp. 17-42. CHEONG (W.E.). The Hong Merchants of Canton. Chinese Merchants in Sino-Western Trade. Curzon Press (Richmond), 1997, 376 p. CHAUDHURI (K.N.). The English East India Company. The Study of an Early Joint-Stock Company 1600-1640. Frank Cass & Co. Ltd. (Londen), 1965, ix + 245 p.
81
CHAUDHURI (K.N.). “The English East India Company in the 17th and 18th Centuries: a Pre-modern Multinational Organization”. In: BLUSSÉ (L.) & GAASTRA (F.S.), eds. Companies and Trade. Leiden University Press (Leiden), 1981, pp. 29-46 CHAUDHURI (K.N.). "Politics, Trade, and the world economy in the age of European Expansion: Themes for Debate". In: POHL (H.) ed. The European Discovery of the World and its Economic effects on Pre-Industrial Society, 1500-1800, Papers of the tenth international economic history congress, (Stuttgart) 1990, 330 p. CONRAD (G.). Merchants and Mariners of the 18th Century. London, Edward Arnold (Publisher) LTD, 1961, 176 p. CROSS (H.E.)" South American bullion production and export 1550-1750. In: RICHARDS (J.F.) ed. Precious Metals in the Later Medieval and Early Modern Worlds, Carolina Academic Press, (Durham) 1983, 403 p. DECELLE (P.). Spaanse galjoenen en Chinese jonken: Beschouwingen over de directe interactie tussen het Amerikaanse en het Aziatische continent langs de trans-Pacifische route in de vroegmoderne tijd. RUG, (Gent), 41 p. DEDONCKER (S.). De draak heeft honger; Zilverstromen naar China in de 16de en 17de eeuw. RUG, (Gent) 2009, 35 p. DEGRYSE (K.). De Oostendse Chinahandel (1718-1735). RU Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1972, xv + 194 p. (promotor: EVERAERT (J.)) DEGRYSE (K.). “De Oostendse Chinahandel”. In: Revue belge de philologie et d’histoire (vol. 52 nr. 2). Société pour le progrès des études philologiques et historiques (Brussel), 1974, pp. 306-347 DEGRYSE (K.). “De maritieme organisatie van de Oostendse Chinahandel”. In: Marine academie Antwerpen. Mededelingen (XXIV). Marine Academie (Antwerpen), 1977, pp. 1957 DEGRYSE (K.). De Antwerpse fortuinen. Kapitaalsaccumulatie, -investering en rendement te Antwerpen in de 18de eeuw. RU Gent (doctoraatsverhandeling), 1985, 5 vol. (promotor: EVERAERT (J.)) DEGRYSE (K.) & PARMENTIER (J.). “Kooplieden en kapiteins. Een prosopografische studie van de kooplieden, supercargo’s en scheepsofficieren van de Oostendse handel op Oost-Indië en Guinea (1716-1732)”. In: KONINCKX (E.), ed. Vlamingen Overzee. Koninklijke Academie voor wetenschappen, letteren en schone kunsten van België (Brussel), 1995, pp. 119 - 241
82
DEGRYSE (K.) & PARMENTIER (J.). “Agiotage en verkoop “op tijdt”.” In: DE CLERCQ (G.), ed. Ter beurze: geschiedenis van de aandelenhandel in België 1300-1990. Tijd, (Antwerpen) 1992, p 120. DENG (K.G.) "Miracle or Mirage? Foreign Silver, China’s economy and globalization from the sixteenth to the nineteenth centurie"s. In: Pacific Economic Review, (2008) pp 320358. DERMIGNY (L.). La Chine et l’Occident. Le commerce a Canton au XVIIIe Siècle, 1719-1833, S.E.V.P.E.N. (Paris), 1964, p 1625. DESCHRYVER (R.). " De Oostenrijkse aanspraken op de Spaans-Habsburgse erfenis". In: HASQUIN (H.), ed. Oostenrijks België, 1713-1794. De Zuidelijke Nederlanden onder de Oostenrijkse Habsburgers. Gemeentekrediet (Brussel), 1987 , pp11-30. DE VRIES (J.) „Connecting Europe and Asia: A quantitative Analysis of the Cape-route Trade, 1497-1795.” In: FLYNN (D.O.), GIRALDEZ (A.) & VON GLAHN (R.), ed. Global Connections and Monetary History, 1470-1800, MPG Books Ltd (Cornwall), 2003, pp. 35106. DE WINTER (W.), PRAMENTIER (J.) & GODDEERIS (I.). Factorijen en forten: ZuidNederlanders in achttiende-eeuws India. (Leuven) 2013. DUMONT (G.-H.). Banquibazar. La Colonisation belge au Bengale au temps de la Compagnie d’Ostende. Les Ecrirs (Bruxelles), 1942, 222 p. ENTHOVEN (V.). „Dan maar oorlog! De reactie van de Republiek op de Oostendse Compagnie, 1715-1732.” In PARMENTIER (J.). Noord-Zuid in Oost-Indisch perspectief, Walburg Pers, (Zutphen) 2005, 192 p. EVERAERT (J.). Western shipping-trade to China during the isolationism (ca.1520-1842). (Brussel) 1987. FINDLAY (R.) & O’ROURKE (K.). Power and Plenty. Trade, War and the World Economy in the Second Millenium. Princeton University Press (Princeton, CA), 2007, xxvi + 619 p. FLYNN (D.O.), GIRALDEZ (A.) "Born with a silver spoon: the origin of World Trade in 1571". In: Journal of World History, 1996, 6, 2, pp 201-221. FRANK (A.G.). ReOrient. Global Economy in the Asian Age. University of California Press (Berkeley, CA),1998, xxix + 416 p. FU (L.). A documentary chronicle of Sino-Western relations (1644-1820), The University of Arizona Press, (Tucson) 1966, pp 141-142.
83
GAASTRA (F.S.), Bewind en beleid bij de VOC. De financiële en commerciële politiek van de bewindhebbers, 1672-1702, De Walburg Pers (Zutphen), 1989, 343 p. GAASTRA (F.S.). De geschiedenis van de VOC. Walburg Pers (Zutphen), 2002, 192 p. GONZALEZ (G.-B.). „Amercian Gold and Silver in the Eighteenth-Century Spanish America .” In: FLYNN (D.O.), GIRALDEZ (A.) & VON GLAHN (R.), ed. Global Connections and Monetary History, 1470-1800, 209, (Cornwall) MPG Books Ltd, 2003, pp. 35-106. HASQUIN (H.), ed. Oostenrijks België, 1713-1794. De Zuidelijke Nederlanden onder de Oostenrijkse Habsburgers. Gemeentekrediet (Brussel), 1987, 539 p. HERTZ (G.B.). “England and the Ostend Company”. In: The English Historical Review (vol. 22 nr. 86). Longmans, Green and Co. (Londen), 1907, pp. 255-279 HUISMAN (M.). La Belgique commerciale sous l'Empereur Charles VI. La compagnie d'Ostende. Etude historique de politique commerciale et coloniale. Henri Lamertin (Brussel), 1902, xii + 556 p. LAUDE (N.). La Compagnie d’Ostende et son activité coloniale au Bengale (1725-1730). Van Campenhout (Bruxelles), 1944, 257 p. LENDERS (P.).Wenen en Brussel: bevoogding die een eigenheid aanvaardt,. In: HASQUIN (H.), ed. Oostenrijks België, 1713-1794. De Zuidelijke Nederlanden onder de Oostenrijkse Habsburgers. Gemeentekrediet (Brussel), 1987 , pp37-48. LIN (M.-H.). „From Sweet Potato to Silver: The New World and Eigtheenth-Century China as Reflected in Wang Hui-Tsu’s Passage About the Grain Prices.” In The European Discovery of the world and its Economic Effects on Pre-Industrial Society, 1500-1800, door Hans Pohl, 304-327. (Stuttgard) Franz Steiner verslag, 1990, 330 p. MIYAMOTO (M.) & SHIKANO (Y.)"The emergence of the Tokugawa monetary system in East Asian international perspective". In: FLYNN (D.O.), GIRALDEZ (A.) & VON GLAHN (R.), ed. Global Connections and Monetary History, 1470-1800, (Cornwall) MPG Books Ltd, 2003, 209 p. MIYAMOTO (M.) & SHIKANO (Y.)"Silver mines and Sung coins. A monetary history of Medieval and Modern Japan in international perspective.". In: RICHARDS (J.F.) ed. Precious Metals in the Later Medieval and Early Modern Worlds, Carolina Academic Press, (Durham) 1983, pp 351-353. MORSE (H.B.). "The Chronicles of the East India Company Trading to China". In: TUCK (P.) ed. Britain and the China Trade 1635-1842, Volume I, Routledge, (London and New York) 2000, p 172. PARMENTIER (J.). De Oostendse handel op de Arabische Zee en Voor-Indië (1714-1735). RU Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1979, xviii + 190 p. (promotor EVERAERT (J.))
84
PARMENTIER (J.). “De handelaars en supercargo’s in de Oostendse Moka- en Indiahandel (1714-1735)”. In: Handelingen van het genootschap voor geschiedenis (vol. 122 nr. 3/4). Genootschap voor Geschiedenis (Brugge), 1985, pp. 181-208 PARMENTIER (J.)? De holle compagnie. Smokkel en legale handel onder Zuidnederlandse vlag in Bengalen, ca.1720-1744. Uitgeverij Verloren (Hilversum), 1992, 95 p. PARMENTIER (J.). Thee van overzee. Maritieme en handelsrelaties tussen Vlaanderen en China tijdens de 18de eeuw. Die Keure (Brugge), 1996, 141 p. PARMENTIER (J). De martieme handel en visserij in Oostende tijdens de achttiende eeuw. Een prosopografische analyse van de internationale Oostendse handelwereld, 1700-1794. Universiteit Gent (doctoraatsverhandeling), 2001, 4 vol. (promotor: VANDENBROEKE (C.)) PARMENTIER (J.). Oostende en Co. Het verhaal van de Zuid-Nederlandse Oost-Indiëvaart (1715-1735). Ludion (Gent), 2002, 143 p. PARMENTIER (J.). “Vriend en vijand. De Zuid-Nederlanders en de VOC tijdens de achttiende eeuw”. In: PARMENTIER (J.), ed. Noord-Zuid in Oost-Indische perspectief. Walburg Pers (Zutphen), 2005, pp. 149-166 PRAHASH (O.). „The Portugese and the Dutch in Asian maritime trade: a comparative analysis.” In Merchants, Companies and Trade. Europe and Asia in the Early Modern Era, door Sushil Chaudhury en Morineau Michel, (Cambridge) Cambridge University Press, 1999, p 300. PRIMS (F.),. De stichting Banquibazar, onze eerste colonie (1724-1727), Leestlust, (Antwerpen) 1930, 160 p. PRIMS (F.),. Banquibazar, onze eerste colonie, Antverpiensia, IV, 1930, pp 107-119. PRIMS (F.),. Les rapports entre coloniaux français et belges au temps de la Compagnie d'Ostende, spécialement entre la direction française de Chaudernagar et les "Ostendais" à Danemarnagar et Banquibazar (1724-1730), Revue d'histoire des colonies, (Paris) 1932, pp 515-525. PRIMS (F.),. De oorlog van Mijnheer Cobbé; geschiedenis van de reis van Cobbé, van zijn onderhandelingen met den Nabab en van zijn oorlog tegen de Mooren (1722-1724), Leeslust, (Antwerpen) 1927, 353 p. PRIMS (F.),. De reis van den Sint-Carolus 1724, Kap. Coyphas; Uit den tijd der Oostendsche Compagnie op de oorspronkelijke stukken bewerkt, Leeslust, (Antwerpen) 1926, p 190. SERRUYS (M.W.). Oostende en de Oostendse Compagnie. Het economisch effect van koloniale zeehandel op een Zuid-Nederlandse havenstad tussen de Spaanse en de Oostenrijkse Successieoorlog (1713-1745). KU Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1999, xxxiii + 346 p. (promotor: BUYST (E.))
85
SO (B.K.L). The economy of Lower Yangzi Delta in Late Imperial China. Connecting money, Markets, and Institutions. (Taiwan) Academia Sinica, 309 p. STEENSGAARD (N.). „Commodities, Bulion and services in international transactions before 1750.” In The European Discovery of the world and its Economic Effects on PreIndustrial Society, 1500-1800, door Hans Pohl, 9-23. Stuttgard: Franz Steiner verslag, 1990, 330 p. TEPASKE (J.)" New World Silver, Castile and the Philippines, 1590-1800". In: RICHARDS (J.F.) ed. Precious Metals in the Later Medieval and Early Modern Worlds, Carolina Academic Press, (Durham) 1983, pp 444-445. THIELEMANS (F.). Louis Bernaert. Een gemiste fortuin-kans in dienst van de Oostendse Compagnie (1718-1741). RU Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), Universiteit Gent, 1990-1991, xxiii + 225 p. (promotor: EVERAERT (J.)) VAN DER MYNSBRUGGE (K.). De pamflettenoorlog rond de Oostendse Compagnie. RU Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling), 2000, xii + 186 p. (promotor: EVERAERT (J.)) VAN DYCK (P.) The Canton Trade. Life and Enterprise on the Chinese coast, 1700-1845. Hong-Kong University Press, (Hong-Kong) 2005, 328 p. VON GLAHN (R.)." Cycles of siver in Chinese monetary history". In: SO (B.K.L.). ed. The Economy of Lower Yangzi Delta in Late Imperial China (New York) 2013, 309 p. VON GLAHN (R.). Fountain of fortune: money and monetary policy in China, 1000-1700. University of California press (Berkley) 1996, 338 p. VON GLAHN (R.)." Money use in China and Changing patterns of global trade in monetary metals, 1500-1800". In: FLYNN (D.O.), GIRALDEZ (A.) & VON GLAHN (R.), ed. Global Connections and Monetary History, 1470-1800 (Cornwall) MPG Books Ltd, 2003, 209 p. WILLIAMS (T.). Silver in China: and its relation to Chinese copper coinage, University of Michigan Library (Philadelphia) 1897,63 p. XINWEI (P.). A monetary history of China. Western Washington University, (Washington) 1994, p 930.
86
Websites GEORDIS (K.). "Rethinking the rise of the West: Global Commodities", in; laatst geraadpleegd op 16.07.2014 OOSTENDE ARCHIEF, “4. De Oostendse Compagnie”,in: , laatst geraadpleegd op 05.05.2013
87
Bijlage Bijlage 1: Samenvatting Oostendse schepen richting Azië (1715-1732) Bijlage 2 : Silverboeck voor de uitreding van 1724 Bijlage 3 : Silverboeck voor de uitreding van 1725 Bijlage 4 : Silverboeck voor de uitreding van 1726 Bijlage 5 : Silverboeck voor de uitreding van 1727 Bijlage 6 : De zilverstromen van de EIC richting Kanton volgens H.B. Morse
88
Bijlage 1 : Samenvatting Oostendse schepen richting Azië (1715-1732) 320 waarde Zuid Jaar schip Tonnenmaat guld 1 1715 Charles Galleye 200 2 1715 Sint-Mattheus 250 36500 Tot 3 Tot 4 5 6 Tot 7 8 9 10 11 12 13 14
2
450
36500
1717
Prins Eugenius
200
36000
1718 1718 1718
1 Prins Eugenius Keyser Carolus VI Keyzerinne Elizabeth
200 400 450 350
36000 25000 23485
1719 1719 1719 1719 1719 1719 1719 1719
3 St. Joseph Wirtemberg Huys van Oostenryck Brusselse Galleye Prins Eugenius Marquis de Campo Concordia Stahremberg
1200 400 350 425 230 200 250 400 220
48485 78593 32025 23485 8571 6000 12000 17633 -
2475
178307
1720 1720 1720 1720 1720 1720 1720
8 Sint-FranciscusXaverius Meerminne Prins Eugenius Stadt Oostende Keyzerinne Stadt Weenen Flandria
400 250 400 400 350 430 450
26000 20000 10941 13350 -
Tot 15 16 17 18 19 20 21 320
ned Bestemming Malabar-surate Surate Malabar
reisduur 579 508
winst (%) 100 100
Rendement ton*
100
146
370
per
146 180 180
Kanton Malabar-Coromandel Mocha, Malabar Kanton Kanton Kanton Kanton Malabar-Mozambique Malabar-surate Malabar-surate Malabar-surate
Kanton Kanton Kanton Coromandel Kanton Coromandel-Bengalen Borneo-Surate-Bengalen
528 775 534 485 546 512 498 Geconfisqueerd 650 700 670
551 440 440 Geconfisqueerd 464 528 Geconfisqueerd
189 -50 87,3 75,43 75 55 84 -100 -60 1,75 -30,1
56 67 61 196 92 55 37 30 48 44
3,66
79
-19,75 4,8 5,7 -67,6
65
56,6 -47
31
50 27
J.Parmentier,.Oostende & Co, pp 138-139.
89
22 23
1720 1720
Keyzerinne Elisabeth Stadt Gendt
350 400
20000 53760
Tot 24 25 26 27 28
1721 1721 1721 1721 1721
9 Flandria Huys van Oostenryck St. Joseph Sint-Pieter Graaf van Lalaing
3430 370 425 400 350 375
144051 24533 37600 34000 34800
29
1721
Stadt Brugghe
350
78945
1722 1722
6 Keyzerinne Keyzerinne Elisabeth
2270 230 430
209878 10100 10000
1723 1723 1723
2 Carolus Sextus St. Joseph Marquis de Prié
660 450 400 425
20100 18050 25714
1724 1724 1724
3 Arent Sint-Elisabeth Sint-Carolus
1275 375 375 400
43764 10300 25788 16550
1725 1725 1725
3 Carolus Sextus Keyzerinne Marquis de Prié
1150 450 400 475
52638 39000 57009 18000
1726 1726 1726 1726
3 Arent Leeuw Tijger Peys
1325 375 425 450 400
114009 8000 57397 54331 39047
Tot 30 31 Tot 32 33 34 Tot 35 36 37 Tot 38 39 40 Tot 41 42 43 44
Mocha Mocha-Surate Kanton Kanton Kanton Malabar-surate Mocha-Surate-Malabar Maladiven-SurateMalabar Kanton Mocha Coromandel-Bengalen Kanton Kanton Kanton Kanton Bengalen Bengalen Kanton Kanton Kanton Kanton Kanton Bengalen
Schipbreuk 575
-16,3 28,6
57 134
Geconfisqueerd 467 502 475 725
-6,87 -100 85,5 52,3 12,7 17,4
61 66
-
-55,2
226
499 Gekaapt
2,12 80 -100
114 44 23 30
563 533 533
-10 104,4 83 104
545 545 Schipbreuk
97,13 137,5 137,5 -39,9
53 27 69 41
535 518 518
78,37 50,4 139,5 139,5
46 87 143 38
682 682 682 682
109,8 201,4 201,4 201,4 7,5
86 21 135 121 98
94 97 93
45 61
90
45 Tot 46 47 48 49 Tot 50 51 Tot 52 53 Tot 54 55
1726
Hope
350
25460
1727 1727 1727 1727
5 Aertshertoginne Carolus Sextus Concordia Marquis de Prié
2000 625 450 625 425
184235 80381 24000 80000 12000
1729 1729
4 Neptunus Seepeerd
2125 400 200
196381 9000 7854
1730 1730
2 Apollo Phoenix
600 400 250
16854 28500 7000
1732 1732
2 650 Hertogh van Lorreynen 575 Concordia 625
35500 112849 53586
Bengalen Bengalen Bengalen Kanton Kanton Bengalen Bengalen Kanton Bengalen-Coromandel Kanton Bengalen
Tot 2 1200 166435 * Waarde/Tonnenmaat in %, in het jaartotaal zijn de onvoledige gegevens niet opgenomen.
676
7,5
73
651 664 546 546
123,84 74,5 74,5 217,7 217,7
92 129 53 128 28
Geconfisqueerd Geconfisqueerd
146,10 92 7,8 23 7,8 39
530 816
7,8 93,5 7,8
28 71 28
533 868
50,65 83,1 -2,8
55 196 86
40,15
139
91
Bijlage 2 : Silverboeck voor de uitreding van 1724 321 Data (2)
Folio (1) Folio 1
Plaats (3)
Vaeties
ducatons kleyne france Kronen
2
10666,6
1
29/dec
2
29/dec
Amsterdam
8
3
31/dec
Holland
2
folio 3
4
31/dec
Londen
19
folio 5
5
31/dec
6
31/dec
7
31/dec
Amsterdam
7
31/dec
Amsterdam
8
31/dec
Holland
9
19/nov
Folio 7
Folio 9
Carambols
Pilaren
Navaras
colonarios (4) waarde zilver (5) schip (6) 32480
St-C.
179275
St-C.
28000
St-C.
10109,35
228604
St-C.
2
1306,9
29797,3
St-C.
1
407,25
9220,45
St-C.
1600,5
Ar.
3000
Ar.
180000
Ar:84 000f St-E.96 000 f
239199
Ar.
28/dec
70242
St-E .
31/dec
5658
St-C.
31/dec
311557
St-E.
31/dec
34117,0
St-C.
TOTAAL 1724
8000 10000
150 11
60000
7500
54
99
168000
12000
84000
10666,6
150
70000
7500
19823,5
1352752
(1) paginanummer van het silverboeck (2) datum die op de factuur vermeld staat (3) locatie waar het zilver aangekocht wordt (4) uitgedrukt in Marken (5) uitgedrukt in gulden wisselgeld (6) schip waarvoor het zilver bestemd is Factuur 7 en 9 hebben we opgesplitst voor een betere overzicht St-C. : Sint Carolus Ar. : Arent St-E.:Sint-Elisabeth 321
S.A.A./GIC#5720 Zilverboeck
92
Bijlage 3 : Silverboeck voor de uitreding van 1725 322 Fol i o (1)
folio 15 Folio 17 Folio 19 Folio 21 Folio 23
Folio 25
Da ta Pl a a ts (2)
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
Va eties duca tons
Amsterdam Amsterdam Amsterdam Amsterdam
TOTAAL 1725 TOTAAL 1725 i n Gul den wi s s el gel t
16 2 10 16 9 11 10 1 3 14 8 6 5 111
kl eyne fra nce Fra ns e Kronen Pi a s ters (3)
Mexi ca nen (3) wa a rde zi l ver (4) s chi p (5)
1300
6700
4000 8000 100 27,75
1000
1000 4000 3032,3 2640
6000
10000
2485 6196,5
30000 60000
297,6 18000
3000 10 000
8 979
111 000
30 000
200 694
310 800
24 100 539 585
13 700 307 341
179 430 30 000 112 627 179 675 141 495 139 437 168 840 6 667 50 400 157 424 90 759 68 037 68 075
Ca.VI Ca.VI Ca.VI Ca.VI Key M. de P. M. de P. M. de P. M. de P. Key (mex 134935,2), M. de P.(pil 22489,8 Ca.VI Key key, M. de p.
1 392 865 1 388 420
(1) paginanummer van het zilverboeck (2) locatie waar het zilver aangekocht wordt (3) uitgedrukt in Marken (4) uitgedrukt in gulden wisselgeld (5) schip waarvoor het zilver bestemd is Ca. VI : Carolus Sextus Key: Keyserinne M. de P. : Marquis de Prié
322
S.A.A./GIC#5720 Zilverboeck
93
Bijlage 4 : Silverboeck voor de uitreding van 1726 323 Fol i o (1)
Folio 31 Folio 33
Folio 35
Folio 37
Folio 39
Da ta (2) Pl a a ts (3)
23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35
Va eties
7 1 11 15
Londen Sept Rotterdam
5/jan
3 21 9 1 1
Rotterdam
kl eyne fra nce (4) Engel s e s pec. (4) Fra ns e Kronen
Ca ra mbol s (s t.)
Pi l a ren (4)
Na va ra s (s t.)
Mexi ca nen (4)
wa a rde zi l ver (5)
7000 435,5 9800 8739,375 2900
4300 1100 138
1097 13250 6975,6 103 671 223
28 5 1
30/jan
TOTAAL 1726 TOTAAL 1726 in Gulden wisselgelt
102
139500 37500 5357,5
574 13 504
1 097 26 163
177 000 496 407
60000
23336 242
60 000 96 000
25 952 585 766
23 336 51 448
29 110 660 584
s chi p (6)
154000 P. 10212,5 T. 224175 Ar.: 4000 mex, P.: 4000mex, H.: 1800mex 299474,3 L.:2000 pil + 1100mex, T.:300pil + 739,4mex , H.: 2000pil+6900mex * 91875,1 L.: 3600pil , T.: 400pil 28936,6 L. 302681 Ar.: 8000pil, T.:1250pil, P.:1000pil, H.:3000pil 160625,85 H.:5575,6pil , L.:1400pil 2317,5 T 15083 T.:166,1pil, Ar.:505,2pil 5102,4 T. 539160 L.:40500 kr, P.:9900kr, T. :60000 Ca + 23336 nav 105000 T. 20490 teruggestuurd naar Baut
299474
1 938 643 1 929 873
(1) paginanummer van het zilverboeck (2) datum die op de factuur vermeld staat (3) locatie waar het zilver aangekocht wordt (4) uitgedrukt in Marken (5) uitgedrukt in gulden wisselgeld (6) schip waarvoor het zilver bestemd is P. : Peys T. : Tijger Ar. : Arent H. : Hope L. : Leeuw In factuur 26 wordt er 1100 pil + 2900mex van schip verwisselt, de oorspronkelijke vaeties waren stuk gegaan
323
S.A.A./GIC#5720 Zilverboeck
94
Bijlage 5 : Silverboeck voor de uitreding van 1727 324 Fol i o (1) fol i o 41 Fol i o 43
Da ta (2) Va e ti e s 36 17/s e p 9 37 29/a ug 1 38 5/s e p 1 Fol i o 45 39 12/s e p 1 40 13/s e p 1 Fol i o 47 41 4/okt 1 42 13/a ug 1 Fol i o 49 43 29/a ug 2 44 22/a ug 2 Fol i o 51 45 5/s e p 2 46 4/okt 1 Fol i o 53 47 28/nov 1 48 12/nov 1 Fol i o 55 49 12/s e p 1 50 24/okt 1 Fol i o 57 51 9/okt 2 52 15/a ug 4 Fol i o 59 53 16/s e p 2 54 23/s e p 3 Fol i o 61 55 17/okt 1 56 24/okt 1 Fol i o 63 57 Nov 30 Fol i o 65 58 5/de c 1 59 8/ja n 10 Fol i o 67 60 2/ja n 6 Fol i o 69 61 11 Fol i o 71 62 3 63 1 Fol i o 73 64 1 65 2 66 1 Tota a l 1727 105 Tota a l 1727 i n Gul de n wi s s e l ge l t
Pl a a ts (3) Antwe rpe n Ams te rda m Ams te rda m Ams te rda m Ams te rda m Ams te rda m Ams te rda m Ams te rda m Ams te rda m Ams te rda m Ams te rda m Ams te rda m Ams te rda m Rotte rda m Londe n Londe n Londe n Londe n Londe n Ams te rda m Ams te rda m Ge nt Ams te rda m Li è ge Ge nt Ams te rda m Ams te rda m
Ca ra mbol s (St)
Pi l a re n (4) 1 832 800 1 000
Na va ra s (s t)
Me xi ca ne n (4) 4697,2 200 1000 1000 1000
915 2000 1000
1 000 2 000 1 000
500
2 3 2 2
600 1000 759 277 036 024 530 1000
1 000 128392
18000
52821 24185
933 12069
500 3 300
12000 1000
1 000 373 700 2 000
Ams te rda m
(1) paginanummer van het zilverboeck (2) datum die op de factuur vermeld staat (3) locatie waar het zilver aangekocht wordt (4) uitgedrukt in Marken (5) uitgedrukt in gulden wisselgeld (6) schip waarvoor het zilver bestemd is
324
Fra ns e Krone n
98 205 398 575 114
3 300 5 280
25 846 599 119
31 002 68 204
25 995 584 081
wa a rde zi l ve r (5) 154 095 23 310 23 359 23 237 23 300 23 313 21 743 46 626 46 728 46 831 23 415 11 657 14 016 22 830 17 675 52 712 70 155 46 769 58 573 22 855 22 940 400 000 11 400 150 000 100 010 259 239 45 560 8 724 16 123 45 900 2 308 1 835 402 1 831 799
s chi p (6) Ca . VI . Ca . VI . Ca . VI . Ca . VI . Ca . VI . Ca . VI . Ca . VI . Ca . VI . Ca . VI . Ca . VI . Ca . VI . M. de P. M. de P. Co. M. de P. Ae . Ae . Ae . Ae . M. de P. Co. Ae . M. de P. Co. M. de P. Co.: 8000me x, M.de P.:3000me x Co. Ca . VI . M. de P. M. de P. M. de P.
Ca. VI. : Carolus Sextus M. de P. : Marquis de Prié Co. : Concordia Ae.: Aertshertoghinne
S.A.A./GIC#5720 Zilverboeck
95
Bijlage 6 : De zilverstromen van de EIC richting Kanton volgens H.B. Morse
verkocht lading in Engeland Zilver ladin (t) Zilver kg Tael Zilver kg
pg (1) Jaar Schip Capacitait (2) Lading pond Zilver lading (£) 176 1723 5 2120 166 862 Walpole 490 36 888 34 000 102 000 3 854 Duke of Cambridge 430 36 133 Mountague 380 31 707 Hartford 440 33 223 Princess Ann 380 28 911 178 1724 1 450 124 969 Macclesfield 450 50 369 124 969 182 1725 3 1230 80 582 241 746 9 133 Princess Emilia 350 9 903 9 903 29 709 1 122 Caesar 430 35 310 35 310 105 930 4 002 Houghton 450 35 369 106 107 4 009 182 1726 1 370 Townshend 370 183 1727 1 495 Prince August 495 185 1728 4 1750 100 148 300 444 11 351 Macclesfield 450 Caesar 430 Sunderland 410 Harrison 460 1729 4 1900 160 000 480 000 18 134 Houghton 460 Monmouth 490 Enfield 470 Lynn 480 Bron: H.B. Morse., The Chronicles of the East India Company Trading to China 1835-1834, p 308.) ; L. Dermigny., La Chine et l’occident, p521. (1) pagina verwijzing naar werk Morse waar de gegevens van dat jaar gevonden werden. (2) scheepscapaciteit in ton, combinatie van gegevens gevonden in Morse en Dermigny
4 721 4 721
96
Bijlage 6 : De zilverstromen van de EIC richting Kanton volgens H.B. Morse pg (1) Jaar Schip Capacitait (2) Lading pond Zilver lading (£) Zilver lading (t) Zilver kg 200 1730 5 2095 200 000 600 000 22 668 Princess of Wales 460 50 740 152 220 5 751 Lyell 470 49 622 148 866 5 624 Devonshire 470 49 755 149 265 5 639 Prince August 495 50 605 151 815 5 736 King George 200 309 1731 1810 219 000 657 000 24 821 Hartford 460 56 061 168 183 6 354 Macclesfield 450 55 032 165 096 6 237 Caesar 440 57 165 171 495 6 479 Harrison 460 55 253 165 759 6 262 309 1732 1850 219 000 657 000 24 821 Compton 440 56 061 168 183 6 354 Lynn 480 55 032 165 096 6 237 Wyndham 470 57 165 171 495 6 479 Richmond 460 55 253 165 759 6 262 Bron: H.B. Morse., The Chronicles of the East India Company Trading to China 1835-1834, p 308.) ; L. Dermigny., La Chine et l’occident, p521. (1) pagina verwijzing naar werk Morse waar de gegevens van dat jaar gevonden werden. (2) scheepscapaciteit in ton, combinatie van gegevens gevonden in Morse en Dermigny
97