EMATCO b.v.b.a. Houtheide 34 3150 Haacht
MER Bouw en exploitatie van een pyrolytische metaal- en energierecuperatie-eenheid te Oostende voor de verwerking van maximaal 125.000ton hoogcalorisch afval per jaar - Deel 3 Niet-technische samenvatting Referentie: pn 2009.187 Datum: 12 december 2013
BOVA ENVIRONMENTAL CONSULTING N.V.
WELLINGSTRAAT 102 BE-9070 HEUSDEN - DESTELBERGEN
GREENBRIDGE PLASSENDALE I WETENSCHAPSPARK 1 BE- 8400 OOSTENDE
Tel.: +32 9 328 11 40 Fax: +32 9 328 11 50
Tel.: + 32 59 33 92 51 Fax: + 32 59 33 92 59
[email protected] – www.ecobova.be
MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
blz 1 van 36
Inhoud 1.
INLEIDING ....................................................................................................................................... 5
2.
DOELSTELLING .............................................................................................................................. 5
3.
SITUERING ...................................................................................................................................... 6
4.
PROJECTBESCHRIJVING ............................................................................................................ 10 4.1.
Verantwoording...................................................................................................................... 10
4.2.
Beschrijving van de installatie ............................................................................................... 10
4.2.1.
Afbraak gebouwen Proviron en bouw PMER-eenheid .................................................. 12
4.2.2.
Technische beschrijving PMER-eenheid ....................................................................... 14
4.3.
5.
6.
Transporten ........................................................................................................................... 18
4.3.1.
Aanvoerstromen ............................................................................................................ 18
4.3.2.
Afvoerstromen ............................................................................................................... 19
4.3.3.
Optimalisatie transport ................................................................................................... 19
4.3.4.
Transport personeel....................................................................................................... 19
4.3.5.
Parkings ......................................................................................................................... 20
ALTERNATIEVEN .......................................................................................................................... 21 5.1.
Nulalternatief.......................................................................................................................... 21
5.2.
Locatiealternatieven .............................................................................................................. 21
5.3.
Beleidsalternatieven .............................................................................................................. 21
5.4.
Uitvoeringsalternatieven ........................................................................................................ 21
EVALUATIE VAN DE MILIEUEFFECTEN EN MILDERENDE MAATREGELEN .......................... 23 6.1.
Lucht ...................................................................................................................................... 23
6.1.1.
Huidige toestand – bestaande luchtkwaliteit in omgeving ............................................. 23
6.1.2.
Effecten en milderende maatregelen tijdens aanlegfase .............................................. 23
6.1.3.
Effecten en milderende maatregelen tijdens exploitatiefase ......................................... 23
6.1.4.
Geleide emissie ............................................................................................................. 23
6.2.
Geluid en trillingen ................................................................................................................. 24
6.2.1.
Huidige toestand ............................................................................................................ 24
6.2.2.
Effecten en milderende maatregelen tijdens aanlegfase .............................................. 26
6.2.3.
Effecten en milderende maatregelen tijdens exploitatiefase ......................................... 26
6.3.
Mens-toxicologie .................................................................................................................... 27
6.4.
Oppervlaktewater................................................................................................................... 27
6.5.
Bodem en grondwater ........................................................................................................... 28
6.5.1.
Bodem- en grondwaterklwaiteit ..................................................................................... 28
6.5.2.
Effecten en milderende maatregelen............................................................................. 29
6.6.
Overige aspecten................................................................................................................... 30
6.6.1.
Mobiliteit ......................................................................................................................... 30
6.6.2.
Fauna en flora ................................................................................................................ 30
6.6.3.
Landschappen en bouwkundig erfgoed......................................................................... 30
7.
MONITORING EN EVALUATIE ..................................................................................................... 32
8.
SYNTHESE EN EINDBESPREKING ............................................................................................. 33
MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
blz 3 van 36
Lijst van figuren Figuur 1 Figuur 2 Figuur 3 Figuur 5 Figuur 7 Figuur 8
Luchtfoto bestaande toestand ............................................................................................. 6 Huidige en toekomstige eigendomssituatie ......................................................................... 7 Gewestplan .......................................................................................................................... 9 Nummers gebouwen Proviron ........................................................................................... 12 Ligging van de meetpunten ............................................................................................... 25 Aanduiding verontreinigingskernen, waarvoor een bodemsaneringsproject werd opgesteld 28
Lijst van tabellen Tabel 1 Verdeling gebouwen en verhardingen van toekomstige PMER-eenheid ......................................... 13 Tabel 2 Verhouding van de aan te voeren afvalstromen .............................................................................. 15 Tabel 3 Overzicht van de transporten van en naar de site met optimalisatie ................................................ 19 Tabel 4 Samenvatting van het gemeten omgevingsgeluid in 2007 en de vergelijking met de richtwaarden uit Vlarem II (alle waarden in dB(A)) ........................................................................................................................... 25 Tabel 5 Synthese van de milieueffecten en milderende maatregelen per discipline ..................................... 34
MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
blz 4 van 36
1. INLEIDING Dit is de niet-technische samenvatting van een milieueffectrapport, m.a.w. een beknopte samenvatting van het eigenlijke milieueffectrapport bestemd voor publiek en belanghebbenden. Een milieueffectrapport is een openbaar document waarin de milieueffecten van een planproces of project en de eventuele alternatieven voor dat planproces of project, worden onderzocht. Het milieueffectrapport beslist niet of het project een vergunning krijgt. Dit wordt beslist door de vergunningverlener die hierbij rekening houdt met milieueffectrapport. De niet-technische samenvatting heeft als doel om aan publiek en belanghebbenden de relevante informatie uit het milieueffectrapport van het project of plan te communiceren en hiermee de publieke participatie in het vergunningsproces te bevorderen. Voor de uitgebreide technische informatie moet u het eigenlijke milieueffectrapport raadplegen.
2. DOELSTELLING Ematco nv wenst op een afgebakend deelterrein van het chemisch bedrijf Proviron, gelegen in de Stationsstraat 123 te 8400 Zandvoorde (Oostende), een pyrolytische metaal- en energierecuperatieeenheid (verder PMER-eenheid) te bouwen en te exploiteren voor het verwerken van maximaal 125.000ton hoogcalorisch afval met restfracties aan ferro- en non-ferrometalen per jaar Het doel van een dergelijke eenheid is om uit hoog calorisch afval - welke nog restfracties aan ferro- en nonferrometalen omvat - via pyrolyse metaal en energie te recupereren. De gerecupereerde energie zou enerzijds gebruikt worden om de PMER-eenheid verder te exploiteren en anderzijds om het naburig chemisch bedrijf te voorzien van stroom en stoom. De overschot aan stroom welke het chemisch bedrijf niet kan afnemen wordt doorverkocht aan een producent van elektriciteit. De nieuwe milieuvergunningsaanvraag (dossier in voorbereiding) waarop het MER van toepassing is, heeft tot doel het bouwen en exploiteren van een PMER-eenheid. Bij de milieuvergunningsaanvraag voor de PMER-eenheid zal een totale capaciteit worden aangevraagd van ca. 125.000ton per jaar te verwerken hoogcalorisch afval. Hierbij zou per uur ca. 19,22MW aan elektriciteit geproduceerd worden. Volgende hoeveelheden aan reststromen worden voorzien: 1 - 135GWh jaarlijkse elektriciteitsproductie of 177GWh/jaar bij de optie ”reheat”stoomcyclus - 4.000ton/jaar metaalrecuperatie - 12.000ton/jaar synthetische cokes Deze installatie zal bij de milieuvergunningsaanvraag geklasseerd worden als een afvalverbrandingsinstallatie in combinatie met metaalrecyclage en zal ingedeeld worden volgens rubriek 2.3.4.1.
1
De basis oplossing bestaat uit een eenvoudige thermodynamische stoomcyclus waarbij de stoom slechts eenmaal opgewarmd wordt. Bij de “reheat” turbine wordt dezelfde stoomcyclus tweemaal verhit. Een eerste maal voordat de stoom in de turbine wordt geïnjecteerd en een tweede maal nadat de stoom de eerste trap van de expansieturbine heeft doorlopen alvorens de tweede trap te doorlopen. Dergelijke stoomcyclussen hebben een groter thermodynamisch rendement wat leidt tot een groter elektrisch rendement. De definitieve keuze zal gemaakt worden tijdens de engineeringsfase daar dit een complex ontwerp betreft welke tot nu toe enkel bij grote elektrische centrales of zeer grote afvalverbrandingsovens wordt toegepast. Dergelijke cyclus gecombineerd met een kleine bijstook aan aardgas zal de elektriciteit productie met 31 % verhogen. De finale beslissing zal een functie zijn van de investeringsprijs, subsidiemogelijkheden, niveau van de grijze stroomprijs en gasprijs op een termijn van 10 jaar op dat tijdstip. Milieutechnisch is de impact tussen een gewone en “reheat” zeer minimaal, enkel is er een kleine toename van het rookgasvolume zonder toename van de polluent concentraties aan zware metalen of andere toxische componenten. MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
blz 5 van 36
3. SITUERING Het projectgebied is gelegen in het industriegebied Plassendale te Zandvoorde (Oostende - WestVlaanderen). Meer bepaald bevindt het projectgebied zich op een afgebakend deelterrein van Proviron. Dit deelterrein heeft een oppervlakte van ca. 58.687m² en is gelegen op de huidige kadastrale percelen: Oostende, afdeling 12, sectie A, nummers 162 R 3 en deels 162 P 3. Figuur 1
Luchtfoto bestaande toestand
Zoals op onderstaande figuur aangeduid, bevindt het projectgebied zich deels op het huidige terrein van Proviron Basic Chemicals en deels op het huidige terrein van Proviron Functional Chemicals. Beiden vormen momenteel één milieutechnische eenheid. Gezien de PMER-eenheid een andere milieutechnische eenheid zal zijn, dient bij overdracht en milieuvergunningsaanvraag een opsplitsitng van kadastrale percelen aangevraagd te worden zodat het perceel van het projectgebied uit de vergunning van Proviron kan geschrapt worden. Tevens wordt op deze figuur aangegeven waar de 2 toekomstige asfaltcentrale vermoedelijk zal komen te liggen.
2 2
Op 25/07/2013 werd door de Bestendige Deputatie vergunning verleend aan AC West voor het exploiteren van een asfaltcentrale naast het projectgebied, eveneens op een deelterrein van Proviron.
MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
blz 6 van 36
Figuur 2
Huidige en toekomstige eigendomssituatie
Volgende belangrijke infrastructuren kunnen onderscheiden worden in de omgeving van het projectgebied: Kanaal Oostende - Gent: ca. 100m ten noorden Spoorweg Gent - Oostende: ten zuiden palend aan het terrein van het chemisch bedrijf E40/A10 met op- en afrit: ca. 700m ten zuiden van het terrein van het chemisch bedrijf. Het terrein van het chemisch bedrijf waarop het projectgebied zich bevindt, wordt ten noorden omsloten door de Oudenburgsesteenweg (N358) en ten oosten door de Stationsstraat. De dichtste woningen zijn gelegen op ca. 400m ten zuidoosten langs de Stationsstraat. Het studiegebied behelst volgende woonkernen: Oostende, Bredene, Bredene-aan-zee, Klemskerke, Stene, Zandvoorde, Snaaskerke, Oudenburg en Ettelgem. Volgens het gewestplan is de site gelegen in een industriegebied voor belastende industrieën. (zie
MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
blz 7 van 36
Figuur 3) Het wordt tevens omringd door zones met eenzelfde gewestplanbestemming. Ten zuiden van het terrein van het chemisch bedrijf bevindt zich een gebied voor gemeenschapsvoorziening en openbaar nut (spoorweg). In het studiegebied is BPA 4Z/1 “Stationstraat deelplan 1”, goedgekeurd dd. 03 maart 1987, van toepassing. In dit BPA werd binnen het bestaand industriegebied een woonzone gecreëerd, welke woningen omvatten langsheen Stationsstraat, Zandvoordestraat, Klokhofstraat, Panneputstraat en Putstraat.
MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
blz 8 van 36
Figuur 3
Gewestplan
MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
blz 9 van 36
4. PROJECTBESCHRIJVING 4.1. Verantwoording In Vlaanderen komen er jaarlijks alleen al ongeveer 190.000ton shredder residu’s vrij en in hoofdzaak is dit afkomstig van het verschroten van auto’s. Autoshredder residu’s bevatten vaak verhoogde concentratie aan kwik, cadmium en PCB waardoor het afvalmateriaal niet toegepast kan worden als secundaire brandstof in cementovens. De enige toegelaten verwerkingsmogelijkheden van autoshredder residu’s (ASR) in Vlaanderen, België en Europa zijn dan ook het co-verbranden of het storten van de residu’s op aangepaste stortplaatsen. Gezien dit materiaal juridisch en technisch/economisch moeilijk kan toegepast worden in de cement industrie als secundaire brandstof en de wettelijke verwerkingscapaciteit te klein is in België wordt nog voorlopig een groot deel gestort. De PMER-eenheid is een techniek die in vele studies aanbevolen wordt om dergelijke afvalstromen te verwerken en welke nog niet geïmplementeerd is in België in tegenstelling tot de klassieke verbrandingsovens. Anderzijds is men vandaag op zoek naar alternatieve energiebronnen en is er een noodzaak aan primaire grondstoffen zoals metalen. De PMER-eenheid biedt hier tevens een oplossing. Deze nieuwe installatie zal niet tot overcapaciteit op de Vlaamse afvalverbrandingsmarkt leiden daar de PMER-eenheid zich concentreert op zeer moeilijk te verwerken hoogcalorische verontreinigde afvalstromen, welke niet in aanmerking komt voor klassieke bestaande installaties. Gezien tevens het toekomstig stortverbod voor hoger calorische afvalstoffen in België en in Europa, is het aangewezen om een dergelijke verwerkingseenheid op te stellen voor de productie van elektriciteit uit alternatieve energiebronnen en metaalrecuperatie.
4.2. Beschrijving van de installatie Het onderliggend project betreft het bouwen en exploitatie van een PMER-eenheid. Een dergelijke installatie verwerkt hoogcalorisch afval met restfracties aan ferro- en non-ferro metalen via pyrolyse of zuurstofloze verbranding. Pyrolyse is het zuurstofloos verwarmen van afvalstoffen en/of grondstoffen bij een temperatuur van 200 tot 800°C. De daarbij vrijkomende reststromen zijn pyrolyse gas of syngas, pyrolyse olie/teer en pyrolyse cokes. Voor het verwerken van ASR-materiaal werd geopteerd voor de klassieke pyrolyse. Een schets van het verloop van het proces is in volgende figuur weergegeven.
MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
blz 10 van 36
Figuur 4
Schets van het verloop van het proces
MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
blz 11 van 36
Vanuit bovenstaande beschrijving kunnen volgende reststromen van de PMER-eenheid weergegeven worden: - pyrolysegas / syngas - in mindere mate pyrolyse cokes of synthetische cokes die ter plaatse als een secundaire brandstof in een CRU (carbon recovery unit) zullen geexploiteerd worden - Assen afkomstig van het verbranden van de pyrolyse cokes. - ferro- en nonferrometalen (primaire grondstof) - restanten stoffilter en droge alkalische gasscrubber (zie verder), welke gestort zullen worden. Gezien de syngassen in het thermisch proces niet zullen gecondenseerd worden, zal in deze eenheid geen pyrolyse olie/teer gevormd worden. Het pyrolyse gas wordt vervolgens gebruikt om: - het proces op te warmen; - elektrische stroom en stoom aan te leveren aan de productieplant van Proviron; - alternatieve energie aan te leveren aan een elektriciteitsproducent.. Het betreft hier bijgevolg een autotherm systeem. 4.2.1. Afbraak gebouwen Proviron en bouw PMER-eenheid 4.2.1.1.
Gebouwen
Het terrein van Proviron zal in twee fasen overgedragen worden aan Ematco. De ingebruikname van de site zal dan ook in twee fasen gebeuren. De totale oppervlakte, die zal overgedragen worden, bedraagt ca. 58 687m². In de eerste fase wordt ca. 54 418m³ overgedragen. Na de opstart zal de overige ca. 4.269m² overgedragen worden. De afbraakwerken zullen uitgevoerd worden door Proviron zelf. Proviron zal eveneens instaan voor de aanvraag van de nodige sloopvergunningen. M.a.w. zal de sloop van de bestaande gebouwen en verhardingen niet meegenomen worden bij de vergunningsaanvraag van Ematco. Figuur 5
Nummers gebouwen Proviron
Overdracht deel 1 (roos gedeelte – blauw gedeelte op Figuur 5): Vooraleer het eerste gedeelte van de grond wordt overgedragen, zal Proviron het gebouw met kenmerk C250-C260 afbreken alsook de inrichtingszone C360. Daarna worden de lege tanks B114, B115, B116, R 391 en B123 volledig verwijderd. Vanaf dan is het terrein bouwrijp en kan na uitvoering van een oriënterend bodemonderzoek de overdracht doorgaan. Na de overdracht kan de PMEReenheid gebouwd worden. MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
blz 12 van 36
Overdracht deel 2 (volledig roos gedeelte): Het deelterrein waar zich de gebouwen C210, C220 en B220 bevinden, zal pas in een latere fase overgedragen worden, met name van zodra de PMER-eenheid operationeel zal zijn. Op dat ogenblik zal de PMER-eenheid kunnen instaan voor de levering van stoom aan Proviron en zal Proviron de oude stoomcentrale niet langer nodig hebben. Proviron zal vervolgens een sloopvergunning aanvragen voor deze gebouwen. Zodra dit laatste deel bouwrijp is, wordt dit perceel overgedragen. Het gebouw B220 (oude elektriciteitscentrale) is opgenomen in de inventaris “vastgesteld bouwkundig erfgoed”. Omdat het gebouw geen enkel functioneel nut heeft voor de PMER-eenheid en niet gebruikt kan worden, wordt het gebouw B220 niet opgenomen in het projectgebied. De uitbreidingszone zal gebruikt worden als bijkomende parkeerzone voor vrachtwagens en auto’s. Op het terrein van de PMER-eenheid zijn 26 parkeerplaatsen voor personenwagens voorzien, een fietsstalling voor 15 fietsen en 12 parkeerplaatsen voor vrachtwagens. 4.2.1.2. Verhardingen Verhardingen worden verwijderd waar gebouwen en componenten van de installatie zullen komen om de nodige funderingen te kunnen maken. De zones waar reeds verharding aanwezig is en waar eveneens verharding voorzien is, zullen grondig gerenoveerd worden en getest naar draagkracht. De inclinatie zal gecontroleerd worden en zo nodig aangepast ten behoeve van de afwatering en de opvang van hemelwater. Conform het inrichtingsplan zal enerzijds op bepaalde plaatsen bijkomend verharding voorzien worden en anderzijds verharding verwijderd worden om plaats te maken voor groenzones. Voor de toekomstige groenzones, zal bestaande verharding opgebroken, alias uitgegraven worden en vervangen worden door teelaarde, en indien nodig ingezaaid met gras. In volgende tabel is de verdeling inzake verhardingen en gebouwen voor het toekomstig terrein van PMER-eenheid weergegeven. Tabel 1 Verdeling gebouwen en verhardingen van toekomstige PMER-eenheid Totale oppervlakte terrein PMER-eenheid Aantal
Oppervlakte per object in m²
58.687,39 m² totale oppervlakte in m²
Loods
1
8.050,00
8.050,00
Wegen
1
8.270,46
8.270,46
Condensoren
1
498,83
498,83
Turbine gebouw
1
480,00
480,00
Schoorsteen
1
216,00
216,00
DeNOx
2
96,00
192,00
Stoffilterfilters + reactor
2
308,80
617,60
Verbrandingskamer en boiler
2
141,60
283,20
Pyrolyse draaitrommel
2
234,00
468,00
Carbon Recovery Unit
2
157,20
314,40
Regenwateropvangtank
1
97,40
97,40
Neutralisatie silo’s
2
9,00
18,00
Afvalstof silo’s
2
64,00
128,00
Kantoor
1
200,00
200,00
Weegbruggen
2
60,00
120,00
Verharding rond weegbruggen en kantoor
1
7.197,97
7.197,97
Parkeerplaatsen auto’s
26
12,50
325,00
Parkeerplaatsen vrachtwagens
12
67,50
810,00
Object Verhardingen:
Totaal verharde oppervlakte:
MER PMER-eenheid Oostende
28.286,86
12/12/2013
blz 13 van 36
Onverharde oppervlakten: Groenaanleg vooraan
1
1.395,64
1.395,64
Rest onverharde zone
1
29.004,89
29.004,89
Totaal onverharde oppervlakte:
30.400,53
4.2.2. Technische beschrijving PMER-eenheid 4.2.2.1. Input materialen De totale hoeveelheid te verwerken afvalstoffen is gelimiteerd tot 125.000 ton op jaarbasis. Als input materiaal zal hoofdzakelijk ASR afval, aangevuld met afgekeurde loten RDF afval, afkomstig van recyclage of andere werkingscentra verwerkt worden. ASR of Automotive Shredder Residue (Euralcodes: 19.10.03, 19.10.04, 19.10.05, 19.10.06, 20.01.23*, 20.01.35* en 20.01.36) is voornamelijk afkomstig van het verschroten van auto’s. Een beperkte hoeveelheid is afkomstig van koelkasten en andere elektrische en elektronische gebruiksgoederen, zoals AEEA-schroot (afgedankte elektrische en eletronische apparaten). Vaak is het zo dat het niet steeds meer mogelijk is om na het shredderen de juiste oorsprong toe te wijzen aan het afval.Vandaar dat de Euralcodes 20.01.23*, 20.01.35* en 20.01.36 ook aangevraagd worden. Daarnaast zal er ook oa. CD en DVD-afval verwerkt worden. De ASR-fractie bestaat hoofdzakelijk uit de niet verder recycleerbare, onzuivere metallische fractie van auto’s en koelkasten, zoals polypropyleen, plastiek, kunststoffen, schuim, textiel, banden, hout, rubber, kabels,… . Deze onzuivere metallische fractie kan niet door de huidige mechanische processen verder uitgesorteerd worden, maar bevat nog een restverontreiniging aan recupereerbare metalen (ca. 3%). Refuse Derived Fuel of RDF (Euralcode: 19.12.10) omvat de energetisch rijke, uitgesorteerde fractie van MSW-afval (municipal solid waste of huishoudelijk afval) en bedrijfsafval die wegens haar hoge calorische waarde niet kan verwerkt worden in klassieke verbrandingsovens maar hierdoor wel kan dienen als brandstof. Momenteel wordt RDF-afval als brandstof in België gebruikt in de cement industrie. Op jaarbasis komt er ongeveer 35.000ton medisch afval vrij. Dergelijk afval bevat veel kunststoffen, o.a. plastics, papier, rubber, watten, alsook besmette metalen. Het materiaal dient thermisch vernietigd te worden. Bij een vergassingstemperatuur van 500°C worden alle micro-organismen volledig vernietigd, zodat er geen schadelijke kiemen meer kunnen vrijkomen. Indien men gevaarlijk medisch afval zou aanvaarden, dient men conform VLAREMA deze via een afzonderlijke toegangssluis in de pyrolyse oven te brengen. Het construeren van een dergelijke afzonderlijke toegangssluis naast de hoofdtoegangssluis is mechanisch – technisch vrij complex waardoor het financieel-economisch niet interessant is een dergelijke sluis te bouwen, m.a.w. gevaarlijk medisch afval wordt niet aanvaard in PMER-eenheid. Het medisch niet-gevaarlijk afval is daarentegen perfect geschikt om behandeld te worden in onderstaande PMER-eenheid. Tenslotte worden nog een aantal andere afvalstoffen verwerkt (zie onderstaande tabel). Op basis van de EURAL-codes zullen die afvalstoffen geselecteerd worden die met 100% zekerheid kunnen behandeld worden. De PMER-eenheid voorziet per jaar maximaal 125.000ton hoogcalorisch afval te verwerken, wat overeenkomt met de theoretische maximale capaciteit van de installatie, indien deze gedurende 365 dagen, 24 uur per dag zou werken.
MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
blz 14 van 36
Tabel 2 Verhouding van de aan te voeren afvalstromen Afvalsoort
Euralcodes
Gemiddeld (ton/jaar)
Minimaal (ton /jaar)
Maximaal (ton/jaar)
ASR**
19.10.03*, 19.10.04, 19.10.05*, 19.10.06
95.000
60.000
117.500
RDF
19.12.10
13.000
5.000
30.000
Medisch afval
18.01.04
3.000
0
6.000
Andere substantiële nevenstromen
19.02.09*, 19.02.10, 19.12.04, 19.12.06*, 19.12.11*, 16.01.19
10.000
2.500
35.000
4.000
0
10.000
Kleine nevenstromen
03.01.04*, 15.01.02, 15.01.10*, 15.02.02*, 16.01.03, 16.01.07*, 16.01.09*, 17.02.04*, 17.03.01*, 17.03.03*, 17.04.10*, 17.09.02* 18.01.01
*: gevaarlijk afval **: Er wordt gemiddeld per jaar 125.000ton aanvoer van materialen verwacht, waarbij het zou kunnen dat er een jaar maximaal 117.500ton ASR zal aangeleverd worden. Daarnaast wordt per jaar een maximum aan 40.000ton aanvoer van andere substantiële nevenstromen verwacht, inclusief RDF (minimaal 5.000ton per jaar) en medisch afval en een maximum aan 10.000ton per jaar aan kleine nevenstromen.
4.2.2.2. Aanvoer materialen De aanvoer van het afval zal grotendeels via schip langs aangevoerd daar de meeste ASR producenten langs het water per vrachtwagen naar het projectgebied gebracht. Daarnaast aangevoerd langs de wegen. Het afval kan van maandag tot worden.
het Kanaal Gent-Oostende worden zijn gelegen. Na het lossen wordt het wordt een kleinere stroom van afval vrijdag tussen 7 en 19 uur geleverd
Bij de eerste aanbieding van een nieuwe stroom wordt steeds een uitgebreide analyse uitgevoerd. Voor de grotere volumes (gekende stromen) kan de analysefrequentie afgebouwd worden indien de concentraties vrij constant blijken te zijn. De kleinere volumes (éénmalige aanvoer) worden steeds geanalyseerd. Acceptatiecriteria Na aankomst wordt een monster gecontroleerd op de acceptatievoorwaarden. Voor bepaalde stoffen worden grenswaarden opgelegd. Het is o.m. zeer belangrijk te weten wat het chloor-, fluor- en zwavelgehalte is omdat deze parameters de luchtzuivering beïnvloeden. De zuivering wordt bijgevolg bijgestuurd aan de hand van deze gegevens. Overige parameters die met betrekking tot de acceptatie dienen te worden geanalyseerd zijn zware metalen, o.a. kwik en cadmium. 4.2.2.3. Opslagloods afvalstoffen De inkomende afvalstoffen zullen droog gestockeerd worden in een gesloten loods. Daar er tevens gewerkt wordt met voornamelijk ASR materiaal waar metaalfracties in kunnen voorkomen, wordt er in de loods preventief een detector voor opsporen van radioactief materiaal geplaatst teneinde dergelijke materiaalstromen te voorkomen in de behandelingseenheid. Gezien de aard van de producten is er weinig kans op geur of vluchtige emissies. Wel wordt preventief de loods voorzien van een luchtafzuigsysteem door middel van ventilatiekanalen welke verbonden zijn met de ventilator van de verbrandingskamer van de PMER-eenheid. Bij “shut downs“ is er een alternatieve luchtzuivering door middel van een luchtzijdige actiefkool filtratie systeem.
MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
blz 15 van 36
4.2.2.4. Verwerking – pyrolyse draaitrommel In de loods zijn twee voedingsbunkers voorzien om de twee onafhankelijke pyrolyse lijnen te voeden door middel van een wiellader en één shredder om bepaalde afvalstoffen op de juiste maximale afmetingen te prepareren. Met een grote wiellader zullen de twee aanwezige voedingsbunkers in de loods à rato van 14 ton/u regelmatig aangevuld worden. Onderaan de bunker is een enkelvoudige transport schroef voorzien, die het materiaal op een transportband zal laten vallen. De transportband brengt het materiaal naar de quasi luchtdichte voedingssluis van de pyrolyse draaitrommel. Eénmaal in de roterende pyrolyse draaitrommel wordt het afval zuurstofloos verhit bij 500°C gedurende 1uur. In tegenstelling tot de aanvoer van de afvalstromen, zal het pyrolyseproces continu in werking zijn. Door het pyroliseren van de afvalstoffen wordt het materiaal vergast en ontbindt het afval zich in componenten met een lager molecuulmassa. Uit het afvalmateriaal ontstaat zo enerzijds pyrolysegas of syngas (gasfase) en anderzijds pyrolysecokes met zware metalen (vaste fase). 4.2.2.5. Pyrolyse gas behandelingseenheid en energierecuperatie Voordat de pyrolyse gassen worden verbrand in de verbrandingskamer, wordt een groot deel van het stof afgescheiden door een warme pyrolyse gas cycloon, welke geïnstalleerd is voor de verbrandingskamer.. Het verbrandingssysteem bestaat uit een verticale verbrandingskamer met opstart brander om het pyrolyseproces te kunnen initiëren. De hoofdinput stromen in de verbrandingskamer zijn : - pyrolyse gas, afkomstig van de pyrolyse draaitrommel - verbrandingslucht, d.i. onrechtstreekse zuurstofrijke buitenlucht ingenomen via afzuiging in de loods - recirculatie gassen, met name gedeeltelijk terugkomende rookgassen van de boilerkamer - stoom of waterdampen, afkomstig van de koeler na de pyrolyse trommel - in mindere mate rookgas, afkomstig van CRU. In de verbrandingskamer wordt er zuurstofrijke voorverwarmde buitenlucht aan de ontstofte gassen toegevoegd zodat dit brandbaar gasmengsel kan verbranden. Het syngas verblijft gedurende 2 seconden op temperatuur van 1.200°C in de verbrandingskamer waardoor alle organische gasverbindingen zullen vernietigd worden. T.g.v. de verbranding van het syngas ontstaan er warme rookgassen, welke deels gebruikt worden om de pyrolyse draaitrommel op temperatuur te houden en welke deels naar de boilerkamer gaan om de stoomturbine (zie verder) aan te drijven. De warme verbrandingsgassen, afkomstig van de verbrandingskamer, worden over de boiler of buizenwarmtewisselaar geleid. De geproduceerde stoom in de buizenwarmtewisselaar wordt afgeleid 3 naar één stoomturbine die elektrische generatoren aandrijft. Het is de bedoeling om zoveel mogelijk restwarmte uit de stoomcyclus af te voeren naar het toekomstig lokale warmtenetwerk of de glastuinbouw in de omgeving. Via condensoren kan de geëxpandeerde stoom afkomstig van de turbine bij een lage druk gaan condenseren waardoor dit water opnieuw kan gebruikt worden in de stoomcyclus. Optie “Reheat” stoomcyclus: Indien na verder onderzoek geopteerd wordt voor een “reheat” stoomcyclus, wordt er een externe oververhitter voorzien om enerzijds de stoom, welke afkomstig is van de boiler, verder op te warmen van 400°C naar 425°C bij 70bar en anderzijds de stoom, welke afkomstig is van de “reheat” stoomturbine (i.p.v. boven voorgestelde enkelvoudige stoomturbine) terug op te warmen naar 425°C bij 30bar. Om de juiste temperatuur te krijgen gebeurt deze opwarming via een kleine afzonderlijke 3 3
In de kennisgevings-/ontwerp-MER-tekst was sprake van 2 stoomturbines. Om zuiver economische redenen is er in het uiteindelijke ontwerp gekozen voor 1 stoomturbine (besparing op investeringsbedrag). MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
blz 16 van 36
gasgestookte boiler juist onder de boiler, Door deze techniek toe te passen stijgt het elektrisch rendement tot ca. 4% in vergelijking met een enkelvoudige stoomturbine. 4.2.2.6. Luchtzuiveringseenheid De verbrandingsgassen worden zeer snel gekoeld in de economiser van de boiler tot een 200°C om zoveel mogelijk thermische corrosie tegen te gaan. De luchtzuiveringseenheid bestaat uit 2 hoofdonderdelen, met name de droge alkalische gasscrubber en de DeNOx (lage temperatuur SCR). De droge alkalische gasscrubber bestaat uit een fijnstoffilter, een neutralisatie reactor en neutralisatie/absorptiestoffilter. De verbrandingsgassen worden eerst geleid over de fijnstoffilter. Vervolgens worden er neutraliserende toeslagstoffen geïnjecteerd samen met actief koolpoeder. Na deze intensieve scrubbing wordt de rookgas ontstoft in de neutralisatie/adsorptiestoffilter zodat de gasstroom nu volledige geneutraliseerd is en quasi vrij is van vluchtige zware metalen en fijn stof. Nadat de rookgassen gefilterd werden door de actief koolfilter, worden ze door een SCR (Selective Catalytic Reduction) geleid. Klassiek wordt de reductie uitgevoerd door de NOx te laten reageren met een bron van ammoniak. Voor onderhavig project wordt uit milieu- en veiligheidsoverwegingen geopteerd voor ureum als bron van ammoniak te gebruiken. Aangezien de voorgestelde pyrolyse draaitrommel zelf reeds 7 keer minder stikstofoxiden produceert dan klassieke verbrandingsovens en de SCR daarbij nog eens 90% van de NOx kan verwijderen, zal de uitstoot zeer laag zijn in vergelijking met bestaande verbrandingsovens. De gezuiverde verbrandingsgassen worden daarna met een totaal debiet van 110.000Nm³/u (d.i. 2 x 4 55.000Nm³/u) via één schoorsteen (met diameter 1,4m) in de buitenomgeving geëmitteerd. Indien blijkt dat een “reheat” stoomcyclus mogelijk is zullen de gezuiverde verbrandingsgassen met een totaal debiet van 118.000Nm³/u (d.i. 2 x 59.000Nm³/u) via één schoorsteen (met diameter 1,44m) geëmitteerd worden. Er wordt een continue emissie meting voorzien van de volgende parameters zijnde CO 2, CO, SOx, NOx, HCl, HF, TOC, dioxines (2-wekelijks) en stof. Er wordt een discontinue meting voorzien voor volgende parameters: zware metalen, Cd+Tl en Hg. Er mag besloten worden dat de keuze voor de pyrolyse techniek ten behoeve van de thermische behandeling van oa. shredderresidu in plaats van de klassieke verbrandingstechniek voor hoog calorische afvalstoffen, naast de recuperatie van de metallische restfractie, ook enorme voordelen oplevert in kader van de beheersing van luchtemissies, met name: - totale vernietiging van gevaarlijke toxische stoffen - veel minder kans op vorming van dioxines - minder NOx productie tijdens de verbranding in vergelijking met een traditionele wervelbed, rooster- en trommelovens - minder fijn stof doordat de afgassen achtereenvolgens 3 stofverwijderingsmechanismen dienen te passeren, met name de hete luchtcycloon, de natte gaswasser en de stoffilter. In veel klassieke verbrandingsinstallatie is enkel een droge stoffilter aanwezig. 4.2.2.7. Behandeling vast output materiaal Nadat het afvalmateriaal in de pyrolyse draaitrommel zuurstofloos verhit geweest is op 500°C verlaten de pyrolysecokes samen met de metaalfracties als vaste output de pyrolyse trommel, zijnde een luchtsluis en waterkoeler. Het koelwater is afkomstig van de regenwateropvang van de opslagloods voor afval en van de nieuw aan te leggen parking en wegenis. Bij een tekort aan regenwater kan oppervlaktewater van het kanaal Gent – Oostende aangewend worden. Indien het koelwater te brak is, wordt er industrieel gedemineraliseerd kanaalwater aangekocht bij Proviron om het chloor gehalte van het koelwater te 4
Op het moment van de kennisgeving was voorzien dat de verbrandingsgassen van de parallelle lijnen elke via een aparte schoorsteen geloosd zouden worden. Omwille van economische redenen werd een concept met één gemeenschappelijke schoorsteen eveneens geëvalueerd. Op basis van de immissiemodellering in discipline lucht is gebleken dat één gemeenschappelijke schoorsteen een gunstiger immissiebeeld geeft (zie verder: discipline lucht). MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
blz 17 van 36
conditioneren. Het regenwater wordt hiertoe permanent gecontroleerd op geleidbaarheid. Wanneer de geleidbaarheid te hoog is, wordt het automatisch aangevuld met gedemineraliseerd water. Er wordt een permanente leiding voorzien tussen de PMER-eenheid en de demineralisatie-installatie van Proviron. De verdere verwerkingseenheid van het vast output materiaal bestaat uit een hamermolen, transportband met daarboven een magnetische overband separator en een non-ferro afscheider. Vervolgens is er een zeef voorzien om het cokes poeder af te scheiden van de grove inerte materialen. Gezien de eigenschappen van de pyrolyse cokes, afkomstig van de PMER-eenheid, zeer benaderend zullen gelijken op deze van huishoudelijk pyrolysecokes, kan de energie ter plaatse gevaloriseerd worden door ze te verbranden in de Carbon Recovery Unit (CRU). Hierdoor wordt de elektriciteitsproductie verhoogd met 13%. Gezien het feit dat de PMER-eenheid voornamelijk zal werken met ASR-afval, wordt verwacht dat de hoeveelheid geproduceerde pyrolyse cokes van synthetische oorsprong ca. gemiddeld 10% van de inputstroom aan afval op jaarbasis bedraagt. Hierbij dient opgemerkt te worden dat hoe meer hout en steenkool producten men pyrolyseert, hoe meer cokes men produceert. Dit komt overeen met maximaal 12.500ton pyrolyse cokes op jaarbasis. Dit materiaal heeft een gemiddelde calorische waarde van 13,42GJ/ton wat correspondeert met 167.750GJ energie, welke ter plaatse gevaloriseerd zal worden ten behoeve van de electriciteits- en stoomproductie. Er wordt verwacht dat in het aangevoerde afval er ca. 3% metalen aanwezig zullen zijn, m.a.w. ca. 3.750ton per jaar. Hierbij wordt verwacht dat d.m.v. PMER-eenheid 90% van de input stroom terug kan gevaloriseerd worden. Deze 3.375ton aan metalen zal als grondstof terug herbruikt kunnen worden in o.a. de metaalindustrie na aanvraag van een grondstoffenverklaring. Daar de input stromen reeds voor geselecteerd zijn, wordt de hoeveelheid geproduceerd inert materiaal op maximaal 1% van het input materiaal geschat. Dit correspondeert met ca. 1.250ton inert materiaal op jaarbasis. Hiernaast ontstaat in de droge alkalische gasscrubber ook neutralisatie en absorptiestof als residu. De hoeveelheid te storten neutralisatie- en absorptiestof wordt geraamd op maximaal 1.474kg per uur.
4.3. Transporten 4.3.1. Aanvoerstromen De jaarlijkse hoeveelheid te verwerken afval bedraagt ongeveer 125.000ton per jaar bedragen. De aanleveringen zullen tijdens de reguliere werkdagen gebeuren wat correspondeert met ongeveer 220dagen. Rekenkundig betekent dit dat er dagelijks ca. 568ton afval wordt aangeleverd. Hiernaast wordt er jaarlijks 6.450 ton toeslagstoffen zoals kalk en actieve kool aangeleverd. In het slechtste scenario zullen alle transporten over de weg / land gebeuren. De toeslagstoffen zullen aangevoerd met silovrachtwagens terwijl het afval met volume vrachtwagens zal aangevoerd worden. De totale theoretische maximale aanvoer bedraagt 131.450 ton. Deze hoeveelheden worden aangeleverd over 220 werkdagen met vrachtwagens met een netto gewicht van ca. 28ton. De aanvoer voor een dergelijke installatie is zeer continue. Er kan geconcludeerd worden dat er maximaal 22 vrachtwagens per dag of ca. 4.695 vrachtwagens per jaar extra gebruik zullen maken van zowel opals afrit van Zandvoorde. Gezien echter de ligging van de meeste ASR producenten naast een kanaal of waterweg gelegen zijn en ook de PMER-eenheid dicht tegen het kanaal Gent-Oostende gelegen is, verwacht men dat ca. 50% van de aanvoerstromen kan gebeuren over de waterwegen. Per schip kan ca. 1.350ton afval aangevoerd worden. Voor het lossen van het afval zal gebruik gemaakt worden van kade 715, die op ongeveer 1.230m gelegen is van de inplant van de PMEReenheid. Het transport van het afval vanaf de kade tot aan de site van de PMER-eenheid zal met vrachtwagens gebeuren langs de Oudenburgsesteenweg en de Stationsstraat tot aan de ingang van MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
blz 18 van 36
de PMER-eenheid. Vanuit bovenstaande kan verwacht worden dat ca. 46 boten per jaar of 1 boot per week input materiaal zal aanvoeren. Het lossen van het schip zal gebeuren met 5 vrachtwagens die heen en weer pendelen tussen de loskade en de PMER-eenheid. Hierdoor zullen maximaal één dag per week bijkomend 48 pendeltransporten plaatsgrijpen, Naast de aanvoer per schip zal 50% van de aanvoer gebeuren via het land. Dit betekent dat er bijkomend ca. 2.463 vrachtwagens per jaar of ca. 12 vrachtwagens per dag afval zullen aanvoeren van over het land. 4.3.2. Afvoerstromen 1) Op jaarbasis wordt verwacht dat ca. 12.500ton pyrolysecokes zullen geproduceerd worden. Na verbranding van deze cokes op de site bekomt men assen, waarbij het volume nog ca. 10à20% gereduceerd wordt. Deze ca. 11.250ton assen zullen naar gespecialiseerde centra afgevoerd worden voor het verwerken van bodemassen. Gezien deze centra ook naast waterwegen gelegen zijn, zullen deze assen met maximaal 9 boten per jaar (en met 402 pendeltransporten per jaar) van het terrein verwijderd worden. 2) De 3.375ton per jaar gerecupereerde ferro en non-ferro metalen zullen via ca. 120 vrachtwagens per jaar over het land weggevoerd worden. 3) Het 1.250ton/jaar gevormde inert materiaal dient naar een klasse 3 stortplaats voor inert materiaal gebracht worden. Dit zal gebeuren via 45 vrachtwagens per jaar over het land. 4) Tenslotte zal op jaarbasis ca. 12.912ton neutralisatie- en absorptiestof en verzadigde kool vrijkomen, dat evenwel dient gestort te worden. Hiervoor zullen per jaar 461 vrachtwagens deze stoffen naar een erkende stortplaats dienen te brengen. 4.3.3. Optimalisatie transport In het allerslechtste geval zullen alle aanvoer- en afvoerstromen gebeuren over het land en zullen alle vrachtwagens ofwel leeg toekomen ofwel leeg vertrekken. In dit geval zullen er per jaar 5.723 vrachtwagens of 26 vrachtwagens per dag bijkomen. Bij optimalisatie zullen er aanvoer- en afvoerstromen over het water gebeuren en kan er een combinatie gebeuren waarbij bepaalde vrachtwagens zowel vol toekomen als vol van de site vertrekken. In onderstaande tabel is deze optimalisatie doorgevoerd. Tabel 3 Overzicht van de transporten van en naar de site met optimalisatie Transportmedium
Totale aanvoer (ton/jaar)
Totale afvoer (ton/jaar)
Aantal Tranasporteenheden Per jaar
Aantal transporteenheden per week
Aantal transporteenheden per dag
Waterweg
62.500
11.250
46
1
0à1
Pendel
62.500
11.250
2.634
48 à 96
0 à 48
Land
68.950
17.537
2.968
67 à 68
13 à 14
TOTAAL
131.450
28.787
Bijgevolg kan gesteld worden dat er globaal gezien ongeveer 1 dag per week een sterke toename van zeer lokaal verkeer door het pendeltransport aanwezig zal zijn en ongeveer om de 5 weken zal dit 2 dagen per werkweek zijn. Deze toename van lokaal verkeer beperkt zich enkel tussen de loskade 715 langs de Oudenburgsesteenweg en de Stationsstraat over een afstand van 1.350 meter. Daarnaast zal er een continue toename zijn van ongeveer 13 à 14 vrachtwagens per dag welke over land verlopen. 4.3.4. Transport personeel In de PMER-eenheid zouden er ca. 35 personen tewerkgesteld worden. Hiervan werken 20 personen in een 5 ploegenstelsel van 4 personen en 15 personen in de vaste dag shift. In het slechts denkbare scenario komt er niemand met het openbaar vervoer, de fiets of te voet en wordt er niet aan carpooling gedaan. Per dag zullen er maximaal 23 personen tezamen op de site aanwezig zijn. Dit impliceert dat er tussen 7u en 9 u een 15-tal personen per auto’s naar de PMER-eenheid zullen rijden en tussen 16u en 18u zullen dezelfde personenwagens de eenheid verlaten. Dit zal maximaal aanleiding geven tot een 15-tal extra auto’s per uur tijdens de ochtend- en avondspits. MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
blz 19 van 36
Anderzijds gebeurt de aflossing van de ploegen om 6u, 14u en 22u. Tijdens de ploegenwissels zouden er telkens 4 personeelswagens naar de site komen en 4 wagens de site verlaten. 4.3.5. Parkings Op het terrein van de PMER-eenheid zijn 26 parkeerplaatsen voor personenwagens voorzien, een fietsstalling voor 15 fietsen en 12 parkeerplaatsen voor vrachtwagens. Naast de voorziene parkeerplaatsen, is er in noodgevallen ook nog steeds parkeerruimte op de verharding tussen de loods en het kantoorgebouw. Er zullen m.a.w. nooit vrachtwagens langs de weg hoeven te parkeren. Globaal kunnen we stellen dat PMER-eenheid over voldoende eigen parkeermogelijkheden beschikt om geen overlast te generen in de Stationsstraat of de nabije omgeving. De PMER-eenheid bezit eveneens een afzonderlijke in- en uitgang op de Stationsstraat zodat er geen gebruik dient gemaakt te worden van de ingang van Proviron. Bovendien zal het terrein van PMEReenheid voorzien zijn van een dubbele weegbrug zodat er geen interferentie kan optreden met de transporten voor Proviron zelf. Bijgevolg kunnen we concluderen dat door de aanleg van een afzonderlijke op- en afrit, weegbruggen en vrachtwagenparkings er geen congestie zal onstaan bij een toenemende verkeersintensiteit.
MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
blz 20 van 36
5. ALTERNATIEVEN 5.1. Nulalternatief Het nulalternatief, zijnde het niet verlenen van de gevraagde vergunning, zou als consequentie hebben dat: men de jaarlijks vrijkomende hoeveelheid shredder residu’s (ca. 190.000ton in België), in hoofdzaak afkomstig van verschroten van auto’s, nog verder dient te storten, alhoewel er een stortverbod is door het verstrengen van de Europese richtlijnen; Proviron geen alternatieve bijkomende energiebron voor zijn stroomlevering zou bezitten er geen hergebruik van metalen uit shredder residu mogelijk is. er geen alternatieve energieproductie zou zijn wegens de afwezigheid van gespecialiseerde thermische verwerkingsinstallaties Het is dan ook niet zinvol om het nulalternatief verder in beschouwing te nemen.
5.2. Locatiealternatieven De belangrijkste redenen voor de keuze van deze locatie waren: - de mogelijkheid voor elektrische stroom- en stoomlevering aan de productieplant van Proviron; - het creëren van synergieën, waardoor bepaalde exploitatiekosten gedrukt kunnen worden; - de zeer gunstige ligging aan de waterweg (kanaal Gent – Oostende), de spoorweg (lijn Oostende – Brugge) en snelweg (A10 - E40) - de classificatie van het industrieterrein voor klasse I bedrijven; - de historiek van het industrieterrein (zie Hoofdstuk Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.): - “Energy Valley” – aanwezigheid van Power-Link ter ondersteuning van ontwikkeling van nieuwe energietechnieken Daarnaast wensen beiden bedrijven verder onderzoek te verrichten betreffende het synthetiseren van nieuwe brandstoffen uit pyrolysegassen, wat in de toekomst eventueel een nieuwe industriële activiteit kan opleveren.
5.3. Beleidsalternatieven De huidige Europese richtlijn Afvalstoffen is gericht op de ladder van Lansink, waarbij wordt geopteerd om aanwezig afval zoveel als mogelijk te recycleren en dus niet te storten. Dit wordt tevens toegepast in het huidige materialendecreet met zijn uitvoeringsbesluit Vlarema. Huidig project kadert volledig in deze beleidsvisie waarbij uit het bovenvermeld afval enerzijds ferro- en nonferro metalen kunnen gerecycleerd worden alsook cokes. Anderzijds zal de vrijgekomen energie terug kunnen hergebruikt worden. Tevens kadert dit project perfect in de beleidsvisie van het voormalig sectoraal uitvoeringsplan hoogcalorisch afval. Hieruit blijkt dat er momenteel geen verwerkingsalternatieven zijn voor dergelijk afval.
5.4. Uitvoeringsalternatieven Op basis van de inputstroom, waarvan de fysische eigenschappen sterk kunnen variëren zoals densiteit en grootte, kan een wervelbedoven uitgesloten worden. Vervolgens werd voor de keuze van type van oven nagegaan hoe men de vorming van NOx zoveel mogelijk kan voorkomen of reduceren. Ten opzichte van klassieke verbrandingsovens produceert de voorgestelde pyrolyse draaitrommel vermoedelijk 7 keer minder NOx. Voor het verwerken van ASR-materiaal werd er geopteerd voor de klassieke pyrolyse daar dit systeem reeds zijn deugdelijkheid bewezen heeft in het verleden. Het langzame pyrolyseproces is niet van toepassing op dit soort materiaal terwijl het flash pyrolyseproces theoretisch wel gebruikt zou kunnen
MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
blz 21 van 36
worden. Dit laatste biedt enkele voordelen tot compactheid van de installatie maar anderzijds zijn er technische onzekerheden zoals slijtage van de wervelende zandmassa en het scheiden van de kool uit de zandmassa. Bijgevolg kunnen we stellen dat de optie voor de klassieke pyrolyse de enige mogelijke procesvoering zal zijn. Voor de DeNOx installatie wordt geopteerd om de lage temperatuur SCR te implementeren als techniek gezien het veel betere verwijderingsrendement en het gunstigere verbruik van chemische additieven, niet tegenstaande de veel goedkopere SNCR methode. Hierbij werd geopteerd om een duurzame oplossing welke rekening houdt met mens, milieu en omgeving. Er wordt geopteerd om ureum als bron van ammoniak te gebruiken uit milieu en veiligheidsoverwegingen. Hierbij werd geopteerd voor de meest kwalitatieve, duurzame, energiezuinige, veilige en milieuvriendelijke technologie ondanks de veel goedkopere SCNR methode met een vloeibare ammoniak houder. Omwille van economische en milieukundige redenen werd gekozen voor één gemeenschappelijke schoorsteen. Één gemeenschappelijke schouw geeft immers een gunstiger immissiebeeld en drukt de investerings- en analysekosten. Algemeen kan vanuit een gedetailleerde energie optimalisatie studie besloten worden dat de pyrolyse draaitrommel met een Carbon Recuperatie Unit met een enkelvoudige stoomcyclys bij 400°C en 40bar met condenswarmte afgifte aan de lucht via de condensoren in zijn soort (installaties met hoge thermisch corrosieve gassen) de meest energetisch optimale installatie is, wat onder andere ook bevestigd wordt door de hoge waarden bekomen voor Vlaamse energie prestatie maat en het Europese R1 energie efficiëntie toetsingsgetal. Indien het warmtenetwerk wordt gerealiseerd kan men op een later tijdstip de condensoren ontkoppelen, en de condenswarmte nuttig gebruiken en injecteren als laagwaardige warmte op het warmtenetwerk. Uit de eerste eenvoudige exploitatie rekeningen zou een “reheat“ stoomcyclus potentieel interessant kunnen zijn. Vandaar wordt dit als een optie weerhouden. Indien zou blijken dat het economisch haalbaar zou zijn, behoudt men de mogelijkheid van een dergelijk systeem te implementeren tijdens het verder verloop van het project. Vandaar wordt deze optie meegenomen naast de economisch zekere basisoplossing. Hiernaast werd nagekeken of de koeling van de stoomcyclus eventueel met kanaalwater kan i.p.v. met de voorgestelde luchtkoeling. Dit is echter niet mogelijk t.g.v. het brakke karakter van het kanaalwater (corrosie van warmtewisselaars) en t.g.v. risico op algengroei in de zomerperioden. Eveneens worden de diverse mogelijke transporthoeveelheden, welke in deze samenvatting reeds vermeld staan in hoofdstuk 4.3 hier in de MER uitvoerig behandeld.
MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
blz 22 van 36
6. EVALUATIE VAN DE MILIEUEFFECTEN EN MILDERENDE MAATREGELEN 6.1. Lucht 6.1.1. Huidige toestand – bestaande luchtkwaliteit in omgeving Per polluent kan vanuit de bestaande grafische interpolatiekaarten met jaargemiddelde waarden van de website VMM en de gekende achtergrondwaarden van bepaalde stoffen in de lucht uit de metingen opgenomen in het VMM-boek en bijlagen “Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest” het volgende besloten worden: - de jaargemiddelde achtergrondwaarde voor PM10 in het studiegebied bedraagt ca. 10 à 35µg/m³; - de daggemiddelde achtergrondwaarde voor PM10 in het studiegebied bedraagt ca. 26 à 32µg/m³; - de jaargemiddelde achtergrondwaarde voor SO2 in het studiegebied bedraagt 0 à 6µg/m³; - de daggemiddelde achtergrondwaarde voor SO2 in het studiegebied bedraagt 2 à 4 µg/m³; - de jaargemiddelde achtergrondwaarde voor NO2 in het studiegebied bedraagt ca. 10 à 35µg/m³; - de daggemiddelde achtergrondwaarde voor NO2 in het studiegebied bedraagt ca. 19 à 28µg/m³; - de jaargemiddelde achtergrondwaarde voor dioxines nabij het studiegebied ligt rond de 7,5 pg TEQ/m².dag; 6.1.2. Effecten en milderende maatregelen tijdens aanlegfase De te verwachten emissies zijn voornamelijk terug te brengen tot stof en fijn stof en de uitlaatgassen van werftransport en machines. De emissies tijdens de bouw van de PMER-eenheid wijken niet af van deze bij normale bouwactiviteiten. Een aantal milderende maatregelen kunnen desalniettemin genomen worden om de tijdelijke impact te beperken. Dit betreft onder andere de door de deskundige voorgestelde maatregelen: Aanpassen snelheid werfverkeer Frequente reiniging van wegen en werfwegen als bronmaatregel Natspuiten wegen en werfwegen bij droog en winderig weer Reiniging van wielen bij verlaten van de werven Indien grondwerken bij droog en winderig weer dienen uitgevoerd te worden kunnen sproeiinstallaties verstuiving voorkomen Algemeen toepassen van goed vakmanschap 6.1.3. Effecten en milderende maatregelen tijdens exploitatiefase 6.1.3.1. Niet-geleide emissie Met betrekking tot de PMER-eenheid worden geen relevante niet-geleide emissies, noch geurhinder, verwacht tijdens de exploitatie onder normale omstandigheden. Het extra luchtafzuigsysteem zorgt ervoor dat alle geur en andere vluchtige emissies onder controle blijven in de stockage en voorbehandelingsruimte. Bij het verlaten van de pyrolyse draaitrommel worden de pyrolysecokes samen met de metaalfractie door een luchtsluis en een koeler gestuurd. Het pyrolyse cokes wordt bevochtigd waardoor stofhinder vermeden wordt. De rookgasreinigingsresidu’s (neutralisatie- en absorptie stof) worden opgeslagen in stofdichte silo’s en afgevoerd in stofdichte containerssilovrachtwagens... Bij ‘shut downs’ (oven niet in werking) blijft de afzuiging gegarandeerd via een luchtzijdige actiefkool filter die in bypass wordt geschakeld. 6.1.4. Geleide emissie De PMER-eenheid bestaat uit 2 identieke lijnen. Aan het einde van elke lijn worden de rookgassen geloosd via een gemeenschappelijke schouw. Uit de modellering van de immissie is gebleken dat één MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
blz 23 van 36
gemeenschappelijke schouw een betere spreiding van de immissie geeft en aldus tot lagere concentraties op grondniveau leidt dan 2 aparte schouwen per lijn.
De immissie van verschillende parameters werd gemodelleerd bij verschillende schouwhoogtes. Hieruit bleek dat de immissie van NOx in het punt van maximale impact de bepalende factor is voor de schouwhoogte. Omwille van de reeds verhoogde achtergrondwaarde voor NOx, dient de bijdrage van deze parameter streng getoetst te worden. Als milderende maatregel wordt daarom een schouwhoogte van 45m voorgesteld. De impact van de immissie van alle andere parameters (PM10, Cd, Tl, Pb, HCl, HF) is niet significant of beperkt bij een schouwhoogte van 45m. Indien deze schouwhoogte gerespecteerd wordt, en de emissiegrenswaarden (125 mgN/m³ jaargemiddeld, 150 mg/Nm³ daggemiddeld) bovendien niet overschreden worden, zijn geen bijkomende milderende maatregelen noodzakelijk. Wanneer gekozen wordt voor het alternatief ‘reheat stoomcyclus’, kan er een beperkte toename van de NOx-immissie verwacht worden door de bijstook van aardgas. De bijdrage is echter verwaarloosbaar. De depositie werd telkens berekend bij een schouwhoogte van 45m. In het punt van maximale impact is de jaargemiddelde depositie van stof, zware metalen en Cd niet significant, de depositie van Tl is beperkt. Ter hoogte van de dichtstbijgelegen woonzone is de depositie van stof, zware metalen en Cd niet signifcant. De bijdrage van Tl tot de depositie is beperkt. De impact van de depositie van dioxines is beperkt ter hoogte van de dichtstbijgelegen woonzone. De modellering werd zeer conservatief uitgevoerd, er kan verondersteld worden dat de werkelijke bijdrage lager zal zijn. Indien de emissiegrenswaarden niet overschreden worden, zijn geen bijkomende milderende maatregelen noodzakelijk. Bovenvermelde immissieberekeningen zijn gebaseerd op de veronderstelling dat de emissiegrenswaarden niet overschreden worden. Voor wat betreft de invoerconcentratie aan kwik en cadmium dient tenminste gedurende het eerste jaar van de exploitatie een veiligheidsmarge ingebouwd te worden. Een maximale invoerconcentratie (na opmenging) voor Hg van 6 mg/kg en voor Cd van 30 mg/kg moet gerespecteerd worden. Indien afvalstromen met een hogere concentratie worden aanvaard, mogen deze in de opstartfase nooit de maximale technische invoerconcentratie overschrijden (respectievelijk 18 mg/kg voor Hg en 75 mg/kg voor Cd). Een goede opmenging dient te garanderen dat de maximale invoerconcentratie steeds gerespecteerd blijft. Het belang van het opvolgen van de emissies na opstart dient aangestipt te worden. De wettelijk verplichte metingen dienen uitgevoerd te worden. Rekening houdend met de inputmaterialen (hoofdzakelijk metaalhoudende stromen) dient de emissie van zware metalen, Cd, Tl, en Hg na de opstart nauwgezet opgevolgd worden. Als basismeetfrequentie wordt daarom een 2-wekelijkse analyse voorgesteld. Deze analysefrequentie kan nadien geminderd worden aan de hand van het controlemeetprogramma vermeld in bijlage 4.4.4 bij Vlarem II. De minimale meetfrequentie dient evenwel steeds 1 maal per 3 maanden te zijn. Dioxinemetingen dienen in het begin continu te gebeuren (t.t.z. continue meting met 2-wekelijkse analyse). De analysefrequentie van de monsters voor dioxines kan na 1 jaar worden verminderd naar 4-wekelijks volgens het schema, vermeld in Vlarem II, bijlage 5.2.3bis.1. Het controlemeetprogramma dient in functie te staan van de inputstromen.
6.2. Geluid en trillingen 6.2.1. Huidige toestand In het MER werd niet dieper ingegaan op het deelaspect trillingen daar er noch tijdens de bouwfase, noch tijdens de exploitatie fase trillingen verwacht worden die relevant zijn voor de (woon)omgeving. Gezien de activiteiten van het bedrijf wordt het aspect trillingen als niet relevant beschouwd, met uitzondering eventueel voor het transport via de weg.
MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
blz 24 van 36
Wat de geluidsmetingen betreft, werd het aantal en de plaats van de meetpunten zodanig gekozen dat een representatief beeld van de bestaande geluidshinder verkregen wordt. De ligging van de meetpunten worden weergegeven op onderstaande figuur. Figuur 6
Ligging van de meetpunten
µ In het kader van het MER voor de hervergunning Chemische site Proviron FC te Oostende werden in 2007 in deze meetpunten het omgevingsgeluid gemeten en vergeleken met de richtwaarden uit het Vlarem II (zie onderstaande tabel) Tabel 4 Samenvatting van het gemeten omgevingsgeluid in 2007 en de vergelijking met de richtwaarden uit Vlarem II (alle waarden in dB(A)) Punt
1
Periode
Ligging
Dag Avond
Industriegebied
Nacht 2
LA95,1h
LA95,1h
RW
Week
Weekend
56
55
60
55
53
55
54
51
55
Dag
Gebied op minder
52
50
50
Avond
dan 500 m van
48
49
45
Nacht
industriegebied
45
47
45
In het evaluatiepunt in het gebied op minder dan 500m van een industriegebied (aan de overzijde van het kanaal) kan opgemerkt worden dat er bijna steeds overschrijdingen zijn van de milieukwaliteitsnorm. Deze overschrijdingen zijn het gevolg van de cumul van de activiteiten van het
MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
blz 25 van 36
industie en wegverkeer. In het evaluatiepunt kan ook duidelijker de invloed van de windrichting opgemerkt worden. De invloed van stoorgeluid van de autosnelweg A10 komt het best tot uiting in meetpunt 2, ondanks het feit dat meetpunt 2 verder van de A10 gelegen is dan meetpunt 1. De oorzaak hiervan is te vinden in het feit dat meetpunt 2 open zicht heeft op omgeving, terwijl meetpunt 1 door gebouwen afgeschermd wordt ten opzichte van de autosnelweg. Door een wijziging van het gewestplan via BPA 4Z/1 “Stationsstraat deelplan 1”, goedgekeurd op 3/03/1987 en welke nog steeds van toepassing is, werd binnen het bestaande industriegebied een woonzone gecreëerd welke de woningen omvat langsheen de Stationsstraat, de Zandvoordestraat, de Klokhofstraat, de Panneputstraat en de Putstraat. Dit houdt in dat de milieukwaliteit in meetpunt 1 deze voor woongebied dient te worden en bijgevolg 10dB strenger is. Een vergelijking naar deze geluidskwaliteit geeft aan dat tijdens alle perioden van de dag er een overschrijding is. Tijdens de nacht bedraagt de overschrijding 6 (weekend) tot 9 (week) dB(A). 6.2.2. Effecten en milderende maatregelen tijdens aanlegfase De werkzaamheden zullen enkel plaatsvinden tijdens de dagfase. Gedurende de bouwfase kunnen er een aantal werkzaamheden uitgevoerd worden waarbij belangrijke geluidsproducties en trillingen kunnen worden opgewekt. Het betreft hier voornamelijk afbraak- en funderingswerkzaamheden. Wanneer geheid wordt met funderingspalen, kan dit aanleiding geven tot hoge geluidsdrukniveaus en dan vnl. in die gevallen waar impacten zich voordoen. Voor dit project zal met schroefpalen gewerkt worden en is de geluidsimpact veel kleiner. De impact van de bouwactiviteiten kan als niet-significant beschouwd worden indien enkel activiteiten tijdens de dagperiode plaatsvinden. 6.2.3. Effecten en milderende maatregelen tijdens exploitatiefase De installatie heeft slechts een beperkt aantal geluidsbronnen. Bijna alle bronnen worden binnen in een gebouw opgesteld en van de meeste geluidsbronnen kan verwacht worden dat deze weinig geluid zullen produceren (ventilatoren met een klein vermogen). Uitgaande van meetgegevens aan een vergelijkbare reeds bestaande installatie (A&S Energie in Oostrozebeke) blijkt dat er steeds conformiteit aan de grenswaarden van Vlarem II zal zijn. De belangrijkste geluidsbronnen zijn de (buiten opgestelde) koeltorens/luchtcondensors. Uit de geluidsmetingen aan een vergelijkbare installatie en de computersimulatie is gebleken dat in alle evaluatiepunten het specifieke geluid veroorzaakt door de nieuwe installatie steeds de grenswaarden (voor nieuwe inrichtingen) zal zijn. Een geluidsarm ontwerp dient steeds te worden overwogen bij eventuele investeringen waarbij installaties of delen van installaties uitgebreid, aangepast of vernieuwd moeten worden. Hierbij kan vaak tegen een redelijke meerkost voor een alternatieve uitvoering gekozen worden met een lagere geluidsimpact. Er kan dan ook rekening gehouden worden met de inplanting van machines en apparaten, waarbij de bronnen met de grootste geluidsdrukniveaus zo ver mogelijk van de bedrijfsgrens verwijderd gehouden worden en/of met geluidsafstraling weg van de omgeving. Dit principe werd reeds toegepast voor deze investering. Als milderende maatregel wordt voorgesteld om duidelijke lastenboeken op te stellen waarin maximaal toelaatbare geluidsvermogenniveaus worden opgegeven en deze nauwgezet op te volgen. Er kan steeds geëist worden dat de installatie aan de grenswaarden van Vlarem II dient te voldoen. Om de geluidsuitstraling te beperken gaat de opdrachtgever reeds criteria inbouwen betreffende geluidseisen in het bestek voor zijn constructeur/leveranciers. Onder andere zal de opdrachtgever vragen om maximaal 85dB(A) te hebben in de gebouwen en maximaal 80dB(A) per individuele geluidsbron. Voor enkele uitzonderlijke geluidsbronnen (zoals bijvoorbeeld de turbine generator set) kan een hogere technisch realistische waarde gesteld worden, van bijvoorbeeld 90dB(A) voor een turbine generator set. Indien na meting zou blijken dat bepaalde bronnen storend zijn en welke om een technische reden niet aan de 80dB(A) voldoen, dan zal voor deze individuele storende bronnen een oplossing gezocht worden (bijvoorbeeld een geluidwerende omkasting of wordt er een aparte ruimte gecreëerd in het gebouw).
MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
blz 26 van 36
Onder deze condities wordt verwacht dat de bijdrage van de nieuwe installatie verwaarloosbaar zal zijn ten opzichte van de actuele geluidsbelasting. De impact van het verkeer is te verwaarlozen. Het blijft echter wel een bestendiging van een reeds belaste toestand. Teneinde klachten met betrekking tot trillingshinder te vermijden, dient de toestand van het wegdek op de transportroutes opgevolgd te worden.
6.3. Mens-toxicologie De installatie is gelegen in industriegebied. De dichtstbijzijnde woonkern, Zandvoorde, bevindt zich op een afstand van ca. 1km ten zuiden van het projectgebied. De dichtstbijzijnde scholen bevinden zich in de woonkernen Zandvoorde en Sas-Slijkens. Dichter bij het projectgebied zijn woningen aanwezig langs de Stationsstraat (dichtste op 400m) en de Zandvoordestraat en de Klokhofstraat ten zuiden, en de Brugsesteenweg ten noorden. Aangezien uit de effectbeschrijving blijkt dat de bijdrage van het project tot de luchtkwaliteit niet significant is en geen toxicologische effecten met zich meebrengt, worden geen specifieke maatregelen vooropgesteld. Alhoewel er voor kwik geen gezondheidseffecten te verwachten zijn stelt de deskundige uit voorzorgprincipe het volgende: ‘Het aannemen van kwikhoudende onderdelen dient tot een strikt minimum beperkt te worden’. Ketenbewaking is hierin een belangrijk element met inbegrip van het afval geproduceerd na de pyrolyse. Kwik dient in eerste instantie upstream afgescheiden te worden. In het kader van het opsporen van nucleaire weesbronnen moet een meetpoort geïnstalleerd worden die alle ingaande stromen systematisch screent. Inzake hindereffecten zijn geen milderende maatregelen noodzakelijk uitgezonderd dient er voldoende zorg aan de kwaliteit van het wegdek van de aanvoerroutes besteed te worden. Wat betreft klimatologische aspecten in een enge context kunnen we stellen dat dit project een te verwaarlozen impact heeft naar CO2 en de daar bijhorende klimaatverandering gezien de vraag naar energie van de naburige industrie en projecten In een grotere context zal het project zich dienen in te schrijven in de van toepassing zijnde regelgeving wat betreft emissies en emissierechten. Het opmaken van een gedetailleerde CO2 balans en bijhorende monitoring dienen opgenomen en uitgevoerd te worden.
6.4. Oppervlaktewater Op de site van Proviron FC, waar de PMER-eenheid ingepland zal worden, is een rioleringsstelsel aanwezig van Proviron. Er zal echter geen gebruik gemaakt worden van de bestaande riolering. Er wordt een volledig apart rioleringsstelsel voorzien, t.t.z. voor de afvoer van hemelwater (naar de opvangputten) en voor de afvoer van sanitair afvalwater. Het spuiwater van de stoomketels wordt intern hergebruikt. Het projectgebied is gelegen in individueel te optimaliseren buitengebied Het hemelwater dat terechtkomt op de gebouwen (kantoor, turbinegebouw, loods), de parking en de wegenis wordt maximaal opgevangen en hergebruikt voor de koeling van de cokes. Het (nietverontreinigde) hemelwater, dat terechtkomt op de overige installatie-onderdelen, zal afstromen naar de verharding en zo eveneens opgevangen worden via de regenwaterputten. Rekening houdend met een gemiddelde jaarlijkse neerslag in Vlaanderen van 0,8m³/m² kan op jaarbasis potentieel ca. 11.624m³ hemelwater opgevangen worden, ofwel ca. 32m³/d of 1,3m³/u. Rekening houdend met een leegstand van maximaal 5%, dient een opvangcapaciteit van 1610m³ voorzien te worden. Er zal aldus een opvang van 1600 m³ voorzien worden. Hiermee wordt voldaan aan de Gewestelijke stedenbouwkundige verordening hemelwater (5/07/2013). Daarnaast is nog ca. 30.400m² van het terrein onverhard. Op deze oppervlakte kan het hemelwater infiltreren.
MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
blz 27 van 36
Er zal enkel sanitair afvalwater overeenkomstig 16 IE geloosd worden, via een IBA op de regenweerafvoer (RWA) in de Stationsstraat. Het deminwater voor de stoomproductie wordt aangeleverd door Proviron. Er is dus geen lozing afkomstig van de productie van het deminwater. Het spuiwater afkomstig van de stoomketels (inclusief leeglaten bij onderhoud) zal opgevangen worden herbruikt voor het koelen van de cokes. De impact van het project met betrekking tot het compartiment oppervlaktewater is bijgevolg te verwaarlozen. Er dienen dan ook geen verdere maatregelen genomen te worden.
6.5. Bodem en grondwater 6.5.1. Bodem- en grondwaterklwaiteit Op het terrein werden door Proviron reeds diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Hieruit bleek dat in het verleden (ongeveer 60 à 80 jaar geleden) diverse verontreinigingen op het terrein van Proviron ontstaan zijn, die op termijn mogelijks een risico zouden vormen naar mens en leefmilieu toe. Hierbij werd op het terrein van Proviron enerzijds nabij de voormalige meststoffenmagazijnen een belangrijke arseen verontreiniging vastgesteld en werd nabij de cokesfabriek diverse verontreinigingen waargenomen. Voor deze verontreiniging, maar ook voor de verontreiniging nabij de cokesfabriek werd een bodemsaneringsproject opgesteld door ESA dd. 7/11/2003, welke op dd. 4/02/2004 conform werd verklaard door OVAM. Op onderstaande figuur worden beide verontreinigingskernen aangeduid. Figuur 7 opgesteld
Aanduiding verontreinigingskernen, waarvoor een bodemsaneringsproject werd
Ten gevolge van deze verontreinigingen werd op 6 juni 2009 een brownfieldconvenant ondertekend tussen de Vlaamse Regering en de Actoren bij het Brownfieldproject: "Plassendale Chemie Oostende”, met name Maatschappij voor Industriële Ontwikkeling in Oostende nv, Proviron FC nv, Immo FC nv en de stad Oostende, de provincie West-Vlaanderen en OVAM. Dit convenant zorgt er voor dat de reeds gestelde hypotheken tussen OVAM en Proviron kunnen gelicht worden. De vrijgave MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
blz 28 van 36
van deze hypotheken zal ertoe bijdragen dat investeerders gemakkelijker hun weg zullen vinden naar de site van Proviron zodat deze site van 74 ha opnieuw kan uitgroeien tot een duurzame cluster van kleine en middelgrote bedrijven actief in de chemie of aanverwanten en kan zorgen voor tewerkstellingsgroei. In ruil verbindt Proviron er zich toe om de bodemsanering, die reeds jaren lopende is, verder te zetten met het oog op de herontwikkeling van de site. Bij overdracht dient Proviron een oriënterend bodemonderzoek uit te voeren. 6.5.2. Effecten en milderende maatregelen Voorafgaandelijk aan de bouw van de PMER-eenheid zullen de bestaande verhardingen en gebouwen van het terrein verwijderd en indien mogelijk gerecycleerd of verwerkt worden. Hierbij treedt tijdelijk een significant positief effect op inzake afstromingsregime, infiltratie- en overstromingsmogelijkheden. Na de afbraak zullen de verhardingen en de gebouwen voor de PMER-eenheid op het terrein worden aangebracht. Deze structuren worden bovengronds voorzien, zonder kelders. De funderingspalen voor deze bovengrondse constructies zullen in de bodem trillingsvrij worden geschroefd zodat er geen beschadiging kan optreden aan het bestaande chemische bedrijf. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de funderingspalen dienen uitgevoerd te worden in zoutbestendige materialen t.g.v. de aanwezige natuurlijke verzilting van het dieper gelegen grondwater. Ten gevolge van het feit dat er meer verhardingen en gebouwen zullen aangebracht worden dan oorspronkelijk op het terrein aanwezig waren, zal tijdens de aanlegfase tijdelijk een significant negatief effect optreden op het afstromingsregime en op de infiltratie- en overstromingsmogelijkheden totdat op het moment van exploitatie van de PMER-eenheid het regenwater dat op de gebouwen, installaties en wegenis valt, opgevangen zal worden. Ten gevolge van de regenwateropvang tijdens de exploitatie valt het significant negatief effect van de bijkomende verhardingen en gebouwen op het afstromingsregime, infiltratie- en overstromingsmogelijkheden weg. Alvorens het water van de wegenis en parkings in de opvangtank terechtkomt, passeert deze in eerste instantie een zand en koolwaterstoffen afscheider. Eveneens bezit deze opvangtank een overloop, waarbij het water via een rioleringstelsel in het kanaal Gent-Oostende terechtkomt. T.g.v. deze captatie en hergebruik van het regenwater kan de aanwezigheid van de bijkomende gebouwen, installaties en verhardingen t.o.v. de oorspronkelijke bestaande verhardingen, gebouwen en installaties als verwaarloosbaar beschouwd worden inzake wijziging afstromingsregime, infiltratiemogelijkheid en overstromingsmogelijkheid. Eenmaal de bouwplannen concreet zijn en het duidelijk is waar en hoeveel verharde oppervlakte er verdwijnt of bijkomt, zal concreet bekeken worden welke voorzieningen (infiltratie, buffering) getroffen moeten worden inzake de gewestelijke stedenbouwkundige verordening hemelwater (1/10/2004). De aanstiplijst voor de controle van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening hemelwater zal bij de stedenbouwkundige vergunning gevoegd worden. Ten gevolge van het feit dat: - de exploitatie volledig gebeurt op verharde oppervlakte - de loods voor opslag van de inkomende afvalstoffen gesloten is en de vloer bestaat uit een vloeistofdichte vloer (betonnen vloer met een vloeistofdichte folie eronder) - de neutralisatie silo’s en afvalstoffensilo’s integraal van het terrein worden verwijderd; - er een beredeneerd inrichtings-, werk- en noodplan aanwezig is ter preventie van eventuele calamiteiten; - er een regelmatig onderhoud aan de installatie en machines wordt voorzien - het opgevangen water; afkomstig van wegenis en parkings, eerst een zand en koolwaterstofafscheider passeert alvorens deze in een opvangtank terechtkomt; Deze zanden koolwaterafscheider volgens de vigerende wetgeving zal gebouwd worden; worden calamiteiten naar de bodem en het grondwater toe zoveel mogelijk vermeden. Mochten er zich echter toch calamiteiten voordoen, zal de aanwezige polderklei op 1,5 à 2,5m-mv verdere verticale verspreiding verhinderen bij spoedige ontgraving van de verontreinigde bodem. Deze verontreinigde bodem zal dan afgevoerd worden naar een erkend verwerker. Eveneens dient de kwaliteit van de bodem en het grondwater op periodieke basis, overeenkomend met de aanwezige Vlarem rubrieken, onderzocht te worden via een oriënterend bodemonderzoek. Een eerste oriënterend bodemonderzoek zal gebeuren door Proviron i.k.v. overdracht. MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
blz 29 van 36
Voor de rest worden er geen effecten verwacht op bodem en grondwater tijdens aanlegfase en tijdens de exploitatiefase van de PMER-eenheid. Vandaar dienen naast nodige opvang van hemelwater volgens de gewestelijke stedenbouwkundige verordening en bovenstaande maatregelen geen bijkomende milderende maatregelen voorzien te worden voor bodem en grondwater. Echter dient wel de aandacht gevestigd te worden op volgende zaken opdat de effecten van de exploitatie op bodem en grondwater niet zouden veranderen: - Indien tijdens de aanlegfase mocht blijken dat er toch grond dien afgegraven te worden, dient voldaan te worden aan vigerende wetgeving inzake grondverzet. - Lossen van de aangevoerde afvalstoffen in gesloten vrachtwagens gebeurt in de Loods. Deze handelingen gebeuren steeds binnen in het gebouw op de vloeistofdichte betonnenvloer. - De verdere exploitatie van de PMER-eenheid dient onderworpen te zijn aan een verder evoluerend milieukwaliteitsplan. - Bij calamiteiten dienen direct de bevoegde instanties verwittigd worden zodat urgent opgetreden kan worden en de eventuele verontreiniging van bodem en grondwater tot een minimum kan beperkt worden. - Periodieke bodemonderzoeken zullen de kwaliteit van de bodem en het grondwater periodiek in kaart brengen, na uitvoeren van het eerste oriënterend bodemonderzoek door Proviron i.k.v. overdracht. - De milieujuridische principes voor kwaliteitsbewaking van de aangebrachte afvalstoffen zullen gehanteerd worden.
6.6. Overige aspecten 6.6.1. Mobiliteit In het slechtste geval zullen alle aanvoer- en afvoerstromen over het land gebeuren. Indien men de huidige verkeersintensiteit bekijkt van de Stationsstraat en A10, dan is de grootste te verwachten toename van het verkeer voor de Stationsstraat t.o.v. de verkeersintensiteit 3,5% en voor de A10 ca. 0,5%. Gezien de huidige bezetting van de Stationsstraat en A10 dient het effect als verwaarloosbaar (0) tot weinig negatief (-1) beschouwd te worden. De aanvoer van afvalstoffen zal echter in het realistische scenario zowel via de weg (ca. 50%) als over het water (ca. 50%) gebeuren. Hierbij dienen zowel de pendeltransporten van de loskade naar de site als de transporten over het land mits optimalisatie in rekening gebracht worden. Bij berekening van de toenemende verkeersintensiteit blijkt dat voor de pendeltransporten, welke 1 à 2 keer per week plaatsgrijpen, een verkeerstoename is van maximaal 5,4% voor de Oudenburgsesteenweg en van ca. 6,5% voor de Stationsstraat en dat voor de algemene transporten een maximale toename van 1,9% in de Stationsstraat aanwezig is t.g.v. exploitatie van de PMER-eenheid. Rekening houdende met de huidige verkeersintensteit van de bovenvermelde wegen kan besloten worden dat het effect van het project op het aspect wegverkeer als verwaarloosbaar (effect 0) kan beschouwd worden. 6.6.2. Fauna en flora De site is niet gelegen in de nabijheid van speciale beschermingszones, zoals VEN-gebied, habitatrichtlijngebied, vogelrichtlijngebied, erkend natuurreservaat … Ten gevolge van het feit dat hiernaast geen of een verwaarloosbaar effect optreedt ten gevolge van rustverstoring door geluid en trillingen en door verzuring van lucht, bodem en water, dienen er geen milderende maatregelen genomen te worden voor deze discipline. 6.6.3. Landschappen en bouwkundig erfgoed Het behoud van het onroerend erfgoed in Vlaanderen wordt juridisch mogelijk gemaakt door diverse decreten en besluiten, waarbij beschermingsmaatregelen uitgevaardigd of goederen ruimtelijk verankerd kunnen worden. Het gebouw B220 (oude elektriciteitscentrale) is opgenomen in de inventaris “vastgesteld bouwkundig erfgoed”. Omdat het gebouw geen enkel functioneel nut heeft voor de PMER-eenheid en niet gebruikt kan worden, werd dit gebouw door initiatiefnemer niet opgenomen in het projectgebied.
MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
blz 30 van 36
Binnen het studiegebied bevindt zich geen beschermd landschap of dorps- of stadsgezicht. Naast gebouw B220 bevinden zich wel relicten van bouwkundig erfgoed in de nabije omgeving van het projectgebied: andere industriële gebouwen van het voormalige UCB binnen de locatie 'Proviron' en een bunker uit de Tweede Wereldoorlog ten zuiden van het projectgebied. Ook de visuele impact van de schouw in het bijzonder (schouwhoogte 45m, zie discipline lucht) is wegens de industriële ligging verwaarloosbaar. Binnen de site van Proviron alleen al bevinden zich twee schouwen met schouwhoogte van meer dan 50m. Daarnaast staan er ook nog verschillende andere schouwen binnen het industriegebied Plassendale. Er kan besloten worden dat er enkel verwaarloosbare effecten ten gevolge van het project optreden met betrekking tot het aspect landschap (effect 0). Tevens dient opgemerkt te worden dat de groenzones en de andere onverharde zones een weinig positief effect zullen hebben in het kader van visuele impact. Immers zal de groenzone vooraan het terrein nabij de Stationsstraat, beplant worden met inheemse struiken en bomen. Zo wordt vanaf de Stationsstraat de PMER-eenheid deels aan het zicht onttrokken. Het gebouw B220 behoort tot industrieel bouwkundig erfgoed. T.g.v. het feit dat dit gebouw niet tot het projectgebied behoort en t.g.v. het feit dat dit gebouw in industriële omgeving gelegen blijft, kan algemeen gesteld worden dat de industriële waarde van het gebouw blijft bestaan. T.g.v. het feit dat het gebouw in de toekomst echter ingesloten zal worden tussen diverse industriën (PMER-eenheid, AC West en Huber) is het ons inziens aanbevolen dat de industriëen die dit gebouw omsluiten, samen nagaan of ze aan dit gebouw geen andere functie zouden kunnen geven zodat dit gebouw niet leeg zal komen te staan en eveneens hierdoor niet zal verwaarloosd worden.
MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
blz 31 van 36
7. MONITORING EN EVALUATIE Voor wat betreft de invoerconcentratie aan kwik en cadmium dient tenminste gedurende het eerste jaar van de exploitatie een veiligheidsmarge ingebouwd te worden. Een maximale invoerconcentratie (na opmenging) voor Hg van 6 mg/kg en voor Cd van 30 mg/kg moet gerespecteerd worden. Indien afvalstromen met een hogere concentratie worden aanvaard, mogen deze in de opstartfase nooit de maximale technische invoerconcentratie overschrijden (respectievelijk 18 mg/kg voor Hg en 75 mg/kg voor Cd). Een goede opmenging dient te garanderen dat de maximale invoerconcentratie steeds gerespecteerd blijft. Het belang van het opvolgen van de emissies na opstart dient hier aangestipt te worden. Immers, alle immissieberekeningen zijn gebaseerd op de veronderstelling dat de emissiegrenswaarden (of een vooropgesteld percentage van de emissiegrenswaarden) niet overschreden worden. Enkel een goede monitoring van de emissies kan garanderen dat de immissies in de praktijk overeenstemmen met het theoretische model. Volgende wettelijk verplichte metingen dienen uitgevoerd te worden (art. 5.2.3.bis.1.26): • een continue emissie meting voorzien van de volgende parameters zijnde CO 2, CO, SOx, NOx, HCl, HF, TOC, dioxines (2-wekelijks) en stof • een discontinue meting voorzien voor volgende parameters: zware metalen, Cd+Tl en Hg. Rekening houdend met de inputmaterialen (hoofdzakelijk metaalhoudende stromen) dient de emissie van zware metalen, Cd, Tl, en Hg na de opstart nauwgezet opgevolgd worden. Als basismeetfrequentie wordt daarom een 2-wekelijkse analyse voorgesteld. Deze analysefrequentie kan nadien geminderd worden aan de hand van het controlemeetprogramma vermeld in bijlage 4.4.4 bij Vlarem II. De minimale meetfrequentie dient evenwel steeds 1 maal per 3 maanden te zijn. Dioxinemetingen dienen in het begin continu te gebeuren (t.t.z. continue meting met 2-wekelijkse analyse). De analysefrequentie van de monsters voor dioxines kan na 1 jaar worden verminderd naar 4-wekelijks volgens het schema, vermeld in Vlarem II, bijlage 5.2.3bis.1. Het controlemeetprogramma dient in functie te staan van de inputstromen. Indien de inkomende fluxen zouden wijzigen, dan kan het eventuele effect op de emissie op die manier teruggekoppeld worden naar de gebruikte inputstromen. Desgevallend dienen maatregelen getroffen te worden. Eveneens is een goede monitoring van de rookgastemperatuur belangrijk. Om tevens de kwaliteit van de bodem en het grondwater blijvend te garanderen, is het uitvoeren van bodemonderzoeken op periodieke basis (perdiodiciteit afhankelijk van de aanwezige Vlarem rubrieken op de site) noodzakelijk. Op het moment van overdracht zal een eerste oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd worden i.o.v. Proviron. Bepaalde afvalstromen die aanvaard zullen worden, worden op basis van de EURAL-codes ingedeeld als gevaarlijk. Deze stromen zijn echter momenteel niet ingedeeld volgens de Seveso-richtlijn en vallen dus niet onder het toepassingsgebied van de Seveso-richtlijn. Aangezien dit een aandachtspunt blijft, zal de hoeveelheid en de soort gevaarlijke afvalstoffen continu getoetst worden aan de vergunde hoeveelheid. De aftoetsing aan de Seveso-richtlijn (recent werd de Seveso III-richtlijn gepubliceerd) zal op regelmatige basis herhaald worden. De PMER-eenheid wordt op de site van Proviron gebouwd, welke wel een Seveso-bedrijf is. De -7 -5 PMER-eenheid valt binnen de isoveiligheidscontouren (IRC) 10 tot 10 /jaar. Dit heeft dan ook gevolgen naar de hinderrisico’s en rapportages voor beide bedrijven. In geval van overschrijding van -5 de IRC van 10 /jaar dient de Seveso-inrichting een veiligheidsinformatieplan op te stellen met de -5 bedrijven waarop de IRC van 10 /jaar zich uitstrekt. Een veiligheidsinformatieplan is het geheel van afspraken en informatie-uitwisseling aangaande risico’s van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Het veiligheidsinformatieplan zal opgesteld en afgewerkt worden in overleg met de exploitant, vooraleer de installatie opgestart zal worden. In het kader van de informatieverplichtingen zal jaarlijks en technisch en niet-technisch rapport opgesteld worden waarin de werking van de installatie en de emissieresultaten van het afgelopen jaar worden toegelicht. Er zal een kopie aan het gemeentebestuur bezorgd worden ter publieke inzage. MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
blz 32 van 36
Jaarlijks zal een informatiemoment gehouden worden waarop het niet-technisch verslag wordt voorgesteld.
8. SYNTHESE EN EINDBESPREKING Het project betreft de bouw en exploitatie van een PMER-eenheid op een braakliggend en afgebakend deelterrein van het chemisch bedrijf Proviron gelegen in de Stationsstraat 123 te 8400 Zandvoorde (Oostende). Bij de milieuvergunningsaanvraag voor de PMER-eenheid zal een totale capaciteit worden aangevraagd van ca. 125.000ton per jaar te verwerken hoogcalorisch afval. Hierbij zou per uur ca. 19,22MW aan elektriciteit geproduceerd worden. Volgende hoeveelheden aan reststromen worden voorzien: - 135GWh jaarlijkse elektriciteitsproductie of 177GWh/jaar bij de optie ”reheat”stoomcyclus - 4.000ton/jaar metaalrecuperatie - 12.000ton/jaar synthetische cokes In het MER werden de volgende disciplines behandeld: a) Diepgaand: - Discipline lucht - Discipline geluid en trillingen - Discipline mens – toxicologie - Discipline oppervlaktewater - Discipline boden en grondwater b) Summier: - Discipline fauna en flora - Discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie - Discipline mens – mobiliteit Uit de bespreking per discipline is gebleken dat het project milieueffecten met zich mee brengt, welke een impact hebben op de kwaliteit van het leefmilieu en het landschap. Deze effecten variëren van significant negatief (-3) tot verwaarloosbaar (0). De beoordeling van de effecten gebeurt op basis van expert-judgement en is – waar mogelijk – gebaseerd op cijfermatige gegevens. Bij het voorstellen van maatregelen wordt aangegeven of deze al dan niet als dwingend dienen te worden beschouwd (D). Hieronder worden per discipline de voornaamste milieueffecten en de corresponderende milderende maatregelen samengevat. Rekening houdend met de milderende maatregelen, worden in de meeste gevallen geen noemenswaardige milieueffecten verwacht.
MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
blz 33 van 36
Tabel 5 Synthese van de milieueffecten en milderende maatregelen per discipline Discipline
Effect
Lucht
De emissies tijdens de bouw wijken niet af van deze bij normale bouwactiviteiten.
Beoordeling effect 0/-1
Geen relevante niet-geleide emissie of geur verwacht onder normale omstandigheden. Bij calamiteiten dienen maatregelen getroffen te worden.
0/-1
Emissie en immissie van NOx: effect afhankelijk van schouwhoogte.
0/-1
Emissie en immissie van PM10, zware metalen, HCl en HF: niet significant bij vooropgestelde schouwhoogte.
0
Depositie van zware metalen en dioxines: niet significant tot beperkt bij vooropgestelde schouwhoogte
0/-1
MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
Maatregelen en suggesties -
Aanpassen snelheid werfverkeer Frequente reiniging van wegen en werfwegen als bronmaatregel Natspuiten wegen en werfwegen bij droog en winderig weer Reiniging van wielen bij verlaten van de werven Indien grondwerken bij droog en winderig weer dienen uitgevoerd te worden kunnen sproeiinstallaties verstuiving voorkomen Algemeen toepassen van goed vakmanschap Installatie in prima conditie houden om stofhinder afkomstig van transportorganen te vermijden. Bij verstopping van de transportorganen de nodige voorzieningen treffen om het product vooraf stofvrij te verwijderen en op te vangen in gesloten containers of recipiënten. Schouwhoogte van minimaal 45m (D). Emissiegrenswaarden respecteren. (D) Continumeting van NOx. (D) Emissiegrenswaarden respecteren. (D) Tenminste gedurende het eerste jaar van de exploitatie een maximale invoerconcentratie (na opmenging) voor Hg van 6 mg/kg en voor Cd van 30 mg/kg respecteren. (D) Controlemeetprogramma Vlarem II, bijlage 4.4.4 strikt toepassen. (D)
Rekening houdend met de inputmaterialen (hoofdzakelijk metaalhoudende stromen) dient de emissie van zware metalen, Cd, Tl, en Hg na de opstart nauwgezet opgevolgd worden. Als basismeetfrequentie wordt daarom een 2wekelijkse analyse voorgesteld. Deze analysefrequentie kan nadien geminderd worden aan de hand van het controlemeetprogramma vermeld in bijlage 4.4.4 bij Vlarem II. De minimale meetfrequentie dient evenwel steeds 1 maal per 3 maanden te zijn. (D)
Beoordeling resterend effect 0
0
0
0
0
blz 34 van 36
Dioxinemetingen dienen in het begin continu te gebeuren (t.t.z. continue meting met 2wekelijkse analyse). De analysefrequentie van de monsters voor dioxines kan na 1 jaar worden verminderd naar 4-wekelijks volgens het schema, vermeld in Vlarem II, bijlage 5.2.3bis.1. (D) Het controlemeetprogramma dient in functie te staan van de inputstromen (D) Geluid trillingen
en
Mens-toxicologie
Geen significante effecten tijdens bouwfase (gewerkt met schroefpalen + enkel activiteiten overdag). Geen significante effecten met betrekking tot de geluidsbronnen.
0
-
0
0
Duidelijke lastenboeken opstellen met maximaal toelaatbare geluidsvermogen-niveau’s.
0
Er kan steeds geëisd worden dat de installatie aan de grenswaarden van Vlarem II dient te voldoen. Voor enkele geluidsbronnen, bv de turbine generator set, zal de eis van 80 dB(A) niet haalbaar zijn. Realistisch is een waarde van 90 dB(A).
0/-1
Geen relevante verandering aan verkeersbelasting. Wel bestendiging van reeds belaste toestand. Bijdrage tot de luchtkwaliteit zorgt niet voor significante toxicologische effecten. Geen gezondheidseffecten mbt kwik verwacht.
0/-1
Beperkte effecten mbt dioxines. Radioactiviteit Inzake hinder worden geen relevante effecten verwacht. Eventueel klachten/hinder mogelijk mbt trillingshinder omwillle van de toestand van het wegdek op de transportroutes
0/-1 0 0/-1
MER PMER-eenheid Oostende
0 0
12/12/2013
Geluidsarm ontwerp bij aanpassingen of vernieuwingen. Criteria inbouwen in het bestek voor constructeurs/leveranciers: maximaal 85 dB(A) in de gebouwen en maximaal 80 dB(A) per individuele geluidsbron. (D) Voor enkele uitzonderlijke geluidsbronnen (zoals de turbine generator set) kan een hogere technisch realistische waarde gesteld worden, 90 dB(A). Indien na meting zou blijken dat bepaalde bronnen storend zijn en welke om een technische reden niet aan de 80 dB(A) voldoen, dan dient voor deze individuele storende bronnen een oplossing gezocht worden (bijvoorbeeld een geluidwerende omkasting of een aparte ruimte in het gebouw). (D) Toestand van het wegdek langs de transportroutes opvolgen (trillingshinder). Randvoorwaarden discipline lucht respecteren (o.a. monitoring emissies). Voorzorgprincipe: ‘Het aannemen van kwikhoudende onderdelen dient tot een strikt minimum beperkt te worden’. (D) Monitoring emissie: zie discipline lucht Meetpoort installeren. Idem geluid: Toestand wegdek opvolgend
0
0/-1 0 0
0 0 0/-1
blz 35 van 36
Discipline
Bodem grondwater
Effect
en
Oppervlaktewater Fauna en flora Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie
Mens-mobiliteit
Maatregelen en suggesties
Veiligheid
Beoordeli ng effect 0
Klimatologische aspecten: geen significante effecten
0
In een grotere context zal het project zich dienen in te schrijven in de van toepassing zijnde regelgeving wat betreft emissies en emissierechten. Het opmaken van een gedetailleerde CO2 balans en bijhorende monitoring dienen opgenomen en uitgevoerd te worden.
0
Significante negatief effect van de extra verharding wordt gecompenseerd door het voorzien van een regenwateropvangtank en lozing niet-verontreinigd regenwater op het kanaal Gent-Oostende. Netto: geen effect Geen significante effecten
0
Periodieke bodemonderzoeken uitvoeren. (D) Paalfunderingen uitvoeren in zuur- en zoutbestendige materialen. (D)
0
0
-
0
Geen significante effeten Geen significante effecten
0 0
-
0 0
Weinig negatief effect op gebouw B220
-1
0
Impact op huidige verkeersstroom is verwaarloosbaar.
0
Het is aanbevolen dat de omsluitende industriën van dit gebouw tezamen nagaan of er een andere functie kan gegeven worden aan dit gebouw -
MER PMER-eenheid Oostende
12/12/2013
Aangewezen om: - met de naburige site (Proviron) een veiligheidsinformatieplan op te stellen. - regelmatig een Seveso-toetsing uit te voeren de algemene voorwaarden van Vlarem II na te leven
Beoordeling resterend effect 0
0
blz 36 van 36