DOSSIER
DE NIEUWE REGERING:
EEN ZEGEN OF EEN VLOEK VOOR UW FINANCIEEL PLAN? De discussies omtrent fiscaliteit en pensioenen laaiden zelden zo hoog op als na de vorming van de nieuwe federale en Vlaamse regering. Termen zoals taxshift, woonbonus, vermogenswinstbelasting en verhoging van de pensioenleeftijd, haalden regelmatig de voorpagina’s van de kranten. Maar wat betekent dat nu voor uw financieel toekomstplan? Optima-specialisten stelden een overzicht samen van de genomen maatregelen. We zochten uit of de kracht van verandering werkelijk plaatsgevonden heeft, of het slechts bleef bij wat gemorrel in de marge. TEKST DIETER BOSSUYT, EXPERT TAX & ESTATE PLANNING – CONSULTING SERVICES, SVEN HUBRECHT, EXPERT INHERITANCE TAX PLANNING, NATALIE VANDERSTAPPEN, TAX ADVISOR , TOM GOOSSENS, TAX ADVISOR XAVIER PIQUEUR, SENIOR TAX ADVISOR EN EVELINE DE VRIESE, TAX ADVISOR FOTO’S LIEVEN VAN ASSCHE
DIETER BOSSUYT | SVEN HUBRECHT | NATALIE VANDERSTAPPEN | TOM GOOSSENS | XAVIER PIQUEUR | EVELINE DE VRIESE
MEER LOON NAAR WERKEN VOOR WIE Z’N WERKELIJKE KOSTEN NIET BEWIJST Hoe het was Iedereen die werkt heeft het recht om z’n werkelijke beroepskosten te bewijzen. Die worden dan bij de berekening van de personenbelasting in mindering gebracht van de belastbare inkomsten. Dus: hoe hoger de beroepskosten, hoe lager de belasting. Werknemers, bedrijfsleiders, vrije beroepen en meewerkende echtgenoten kunnen er ook voor kiezen om de werke-
lijk gemaakte kosten niet stuk voor stuk te bewijzen. Ze hebben dan recht op een forfaitair bedrag aan beroepskosten. De hoogte van dat forfait hangt af van het belastbaar inkomen van de belastingplichtige.
Wat verandert er? Onder het motto “wie werkt moet beloond worden”, heeft de federale regering beslist om vanaf 1 januari 2015 de inkomensschijven en percentages die bij de berekening van het forfait worden gehanteerd, te wijzigen. De aanpassing, die enkel geldt voor werknemers, zou er toe moeten leiden dat de werknemer die kiest
[ CAPITAL 24 ]
32
voor het kostenforfait, netto meer in het loonzakje overhoudt. Om budgettaire redenen vindt de verhoging van het kostenforfait in twee fases plaats. In 2015 wordt de helft van het beoogde voordeel toegekend, terwijl vanaf 2016 de maatregel ten volle speelt. Wij namen alvast de proef op de som, en berekenden de impact van de maatregel voor een werknemer met een belastbaar inkomen (dus na aftrek van de RSZbijdragen) van 35.000 euro. Om tot een correcte vergelijking te komen, hielden we steeds rekening met de indexatie coëfficiënt voor het inkomstenjaar 2014.
DOSSIER
Goed of slecht nieuws? De cijfers spreken voor zich: het extra fiscaal voordeel voor de werknemer uit ons voorbeeld die kiest voor het kostenforfait, loopt op tot 155,24 euro over 2015 en zelfs 323,99 euro over 2016. Daarmee lijkt de maatregel van de regering zijn doel te bereiken, al herhalen we graag dat hij enkel geldt voor werknemers en dus niet voor ondernemers en uitoefenaars van een vrij beroep.
FISCALE UITGAVEN WORDEN NIET GEINDEXEERD: EEN VERDOKEN BELASTINGVERHOGING? Er valt echter ook minder goed nieuws te rapen. Verschillende bedragen voor belastingverminderingen worden voor de aanslagjaren 2015 tot 2018 niet geïndexeerd en blijven behouden op het niveau voor het aanslagjaar 2014 (inkomstenjaar 2013). Het gaat hierbij onder meer om volgende, vaak gebruikte belastingverminderingen: •
de vermindering voor pensioenen en vervangingsinkomsten • de vrijgestelde eerste schijf van inkomsten uit spaardeposito’s • de fiscale korf voor de belasting vermindering voor het langetermijn sparen • de belastingvermindering voor pensioensparen • de belastingvermindering voor giften.
REALISME ZEGEVIERT OP DE MONSTERBOETE VAN 309 PROCENT Eén van de onderwerpen die de voorbije jaren tot heel wat controverse hebben geleid, is zonder twijfel de ‘monster boete’, ofwel de bijzondere aanslag van
INKOMSTENJAAR
2014
2015
2016
Belastbaar inkomen
€ 35.000,00
€ 35.000,00
€ 35.000,00
€ 3.062,37
€ 3.383,29
€ 3.732,12
Verschil met 2014
€ 320,92
€ 669,75
Extra belastingvoordeel (*)
€ 155,24
€ 323,99
Forfaitaire beroepskosten
(*) berekend tegen een marginaal tarief van 45 procent + 7,5 procent gemeentebelasting
309 procent in de vennootschapsbelasting op niet-verantwoorde voordelen die een vennootschap aan haar personeel of bedrijfs-leiding geeft. Kreeg u een vergoeding (zoals een loon) en voordelen van alle aard die door een vennootschap werden toegekend, maar die niet op een fiscale fiche werden vermeld (en aldus werden bestempeld als ‘geheime commissielonen’), dan dreigden die tot eind 2014 belast te worden tegen een monstertarief van liefst 309 procent. Eenzelfde sanctie gold ingeval van verdoken meerwinsten (zwarte omzet).
‘Humanisering’ Het verhaal van de monsterboetes was de voorbije jaren steeds gehuld in een waas van onduidelijkheid voor de belastingplichtige. Een wetswijziging en enkele administratieve beslissingen, waarin de fiscale administratie herhaaldelijk haar standpunt leek te wijzigen, maakten het er niet beter op.
Maar kijk, de aanslag wordt nu fors ‘gehumaniseerd’. Het tarief wordt immers verlaagd tot 103 procent wanneer de verkrijger van de vergoedingen of voordelen een natuurlijk persoon is, en tot 51,5 procent wanneer de verkrijger een rechtspersoon is. Op die manier vergoedt de aanslag enkel nog het verlies aan belastinginkomsten voor de schatkist. Het tariefverschil tussen natuurlijke en rechtspersonen valt te verklaren doordat ze allebei aan een ander belastingregime onderworpen zijn. Een vennootschap wordt immers gunstiger belast dan een natuurlijk persoon, zodat het verlies aan belastingen dat moet worden gecompenseerd, ook een stuk lager ligt.
Afwijkingen Er zijn 2 wettelijke afwijkingen. Vooreerst wordt de bijzondere aanslag niet toegepast wanneer het bedrag spontaan wordt aangegeven door de genieter in zijn eigen belastingaangifte. Daarnaast wordt zij evenmin toegepast wanneer de verkrijger
“EEN VENNOOTSCHAP WORDT GUNSTIGER BELAST DAN EEN NATUURLIJK PERSOON, ZODAT HET VERLIES AAN BELASTINGEN DAT MOET WORDEN GECOMPENSEERD, OOK EEN STUK LAGER LIGT.”
[ CAPITAL 24 ]
33
DOSSIER
uiterlijk binnen de 2 jaar en 6 maanden, te rekenen vanaf 1 januari van het aanslagjaar waarin de kosten of voordelen worden toegekend, geïdentificeerd wordt. Na die identificatie kan de fiscus de belasting bij de verkrijger nog vestigen. Bovendien blijven in beide uitzonderingen de betaalde bedragen zelfs aftrekbaar als beroepskosten. Als de bijzondere aanslag toch wordt toegepast, vormen in principe zowel de bijzondere aanslag als het geheim commissieloon zelf, aftrekbare beroepskosten. Dit is echter minder eenvoudig dan het lijkt. De minister van financiën heeft immers reeds verklaard dat wanneer de identiteit van de begunstigde niet kan worden achterhaald (bv. bij in het zwart uitbetaalde lonen), het geheim commissieloon niet aftrekbaar is. Mocht dit wel het geval zijn, dan zou het verschil in fiscale behandeling tussen een wit en een zwart loon nauwelijks verschillen, wat uiteraard niet de bedoeling kan zijn.
Spontaan Ook voor verdoken meerwinsten bedraagt het tarief nu 103 procent. Worden zij echter spontaan terug opgenomen in de boekhouding, dan blijft de sanctie beperkt tot 51,5 procent. Hoe dan ook kunnen de meerwinsten zelf niet meer als beroepskosten worden aangemerkt, dit in tegenstelling tot onder het oude regime.
Concluderend kunnen we stellen dat het monster van Loch Ness van de bewuste ‘309 procent’ nu definitief van de baan lijkt. De nieuwe aanpak is in ieder geval meer pragmatisch en schept meer duidelijkheid voor de belastingplichtige.
DE LIQUIDATIERESERVE: EEN NIEUW BEGRIP OM UW VOORDEEL MEE TE DOEN!
liquidatiereserve is weliswaar een belasting van 10 procent van het gereserveerde bedrag verschuldigd, maar daar staat tegenover dat bij latere vereffening van de vennootschap de aandeelhouders niet meer belast worden op de uitgekeerde liquidatiereserve. De heffing van 10 procent bij aanleg van de reserve maakt met andere woorden onmiddellijk de eindheffing uit.
De verhoging van de roerende voorheffing op de liquidatiebonus van 10 naar 25 procent, zorgde vorig jaar voor een storm van protest onder zelfstandigen. Niet onbegrijpelijk, want voor veel ondernemers is de vennootschap niet meer of minder dan hun spaarpot voor later. De reacties waren zo hevig dat vennootschappen op grote schaal werden vereffend om de inwerkingtreding van de belastingverhoging (op 1 oktober 2014) voor te zijn. De regering voerde daarom enkele overgangsmaatregelen in. Maar met de liquidatiereserve zorgt ze nu ook op lange termijn voor een fiscaal interessante manier om de drastisch verhoogde liquidatietaks verteerbaar te maken. Ook wanneer de vennootschap (nog) niet vereffend wordt.
Het aanleggen van een liquidatiereserve verloopt in de praktijk vrij eenvoudig. In tegenstelling tot de toepassing van de alom bekende tijdelijke overgangsmaatregel van de regering Di Rupo (de zgn. ‘interne liquidatie’), gaat het immers niet om een kapitaalverhoging, zodat u geen notaris of bedrijfsrevisor hoeft in te schakelen. De algemene vergadering dient enkel jaarlijks te beslissen of zij de winst van het boekjaar (deels of volledig) wenst onder te brengen in de nieuwe liquidatiereserve. Het is belangrijk om aan te stippen dat enkel de winst van het boekjaar zelf kan worden toegewezen aan de liquidatiereserve. Overgedragen of gereserveerde winsten uit voorgaande jaren komen dus niet in aanmerking. Belangrijk is verder dat de nieuwe maatregel enkel openstaat voor kmo-vennootschappen.
Hoe werkt het precies?
Moet ik zolang wachten?
Vennootschappen kunnen voortaan jaarlijks hun winst (na vennootschapsbelasting) deels of volledig toewijzen aan een liquidatiereserve. Bij de aanleg van zo’n
Wie niet kan wachten tot de vereffening van de vennootschap en de aangelegde liquidatiereserve dus vroegtijdig uitkeert onder de vorm van een dividend, betaalt daarvoor een fiscale prijs: bij een uitkering ervan binnen de 5 jaar na het aanleggen, is een roerende voorheffing verschuldigd van 15 procent (waardoor de belastingdruk in totaal 25 procent bedraagt: 10+15); bij een uitkering ervan ná 5 jaar, is een roerende voorheffing verschuldigd van 5 procent (waardoor de belastingdruk in totaal 15 procent bedraagt: 10+5). Die roerende voorheffing van 5 procent is nog altijd meer dan bij een vereffening (0 procent), maar wel een mooie besparing tegenover de voorhef-
“VENNOOTSCHAPPEN KUNNEN VOORTAAN JAARLIJKS HUN WINST (NA VENNOOTSCHAPSBELASTING) DEELS OF VOLLEDIG TOEWIJZEN AAN EEN LIQUIDATIERESERVE.”
[ CAPITAL 24 ]
34
DOSSIER
fing van 25 procent op een normaal dividend! De termijn van 5 jaar wordt berekend vanaf het einde van het boekjaar waarin de liquidatiereserve is aangelegd. Een voorbeeld maakt veel duidelijk: een kmo-vennootschap, die haar boekhouding voert per kalenderjaar, realiseert voor het inkomstenjaar 2014 (aanslagjaar 2015), na de ‘normale’ vennootschapsbelasting, een winst van 2.000 euro. De algemene vergadering beslist in juni 2015 hiervan 1.000 euro toe te wijzen aan een liquidatiereserve. Dus is er een afzonderlijke belasting van 100 euro (10 procent van het gereserveerde bedrag) verschuldigd. Technisch gezien betreft deze 100 euro een afzonderlijke aanslag in de vennootschapsbelasting, ten laste van de vennootschap (en dus niet van de aandeelhouders). Het is dan ook de volledige 1.000 euro die onder de liquidatiereserve wordt opgenomen, en bv. niet 900 euro. Bij latere vereffening van de vennootschap kan de liquidatiereserve van 1.000 euro belastingvrij worden uitgekeerd aan de aandeelhouders. Een eerdere dividenduitkering is ook mogelijk, maar dan is een roerende voorheffing van 15 procent verschuldigd als de uitkering vóór 1 januari 2020 (31/12/2014 + 5 jaar) plaatsvindt. Pas vanaf 1 januari 2020 bedraagt de roerende voorheffing dan 5 procent.
Onze visie Het hoeft geen betoog dat de liquidatie reserve fiscaal interessant kan zijn voor heel wat vennootschappen. Toch maken we ook twee kanttekeningen: 1. Vermits de heffing van 10 procent bij aanleg van de liquidatiereserve on middellijk verschuldigd is, zal de vennootschap niet meer over dit geld kunnen beschikken en zal zij hier geen rendement meer op behalen. Ook het eigen vermogen van de vennootschap daalt met eenzelfde bedrag, met
“DE MAATREGEL TREEDT IN WERKING VANAF HET AANSLAGJAAR 2015. DE WINST VAN HET BOEKJAAR DAT AFGESLOTEN WERD OP 31 DECEMBER 2014 KOMT DUS MOGELIJK AL IN AANMERKING OM OVERGEBOEKT TE WORDEN NAAR EEN LIQUIDATIERESERVE.”
onder meer een negatieve impact op de notionele intrestaftrek tot gevolg! 2. Het invoeren van de liquidatiereserve komt naast de bestaande gunstmaatregel waarbij aandelen uit gegeven door kmo-vennoot schappen vanaf 1 juli 2013 onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor een roerende voorheffing van 15 procent bij dividenduitkeringen (de zgn. VVPRbis regeling). Deze beide op het eerste zicht vrij gelijkaardige gunstmaatregelen in gedachte, wordt het uitzetten van een weldoordachte en fiscaal optimale dividendpolitiek voor de kleine kmo’er zo waar een heus karwei. U goed laten bijstaan is dan ook de boodschap! Met dat laatste wacht u best niet te lang. De maatregel treedt immers al in werking vanaf het aanslagjaar 2015. De winst van het boekjaar dat afgesloten werd op 31 december 2014 komt dus mogelijk al in aanmerking om overgeboekt te worden naar een liquidatiereserve.
[ CAPITAL 24 ]
35
HERVORMING VAN HET ERFRECHT: WETSVOORSTEL WIL TEGEMOET KOMEN AAN DE NODEN VAN ONZE HUIDIGE SAMENLEVING Om het erfrecht aan te passen aan de moderne maatschappij met meer diversiteit in familiale situaties, denk maar aan mensen met een nieuwe partner of stiefkinderen die men begunstigen, dringt een modernisering zich op. Tijdens de vorige legislatuur werden reeds een aantal kleinere hervormingen doorgevoerd, onder meer op het vlak van erfonwaardigheid, de erfenissprong en schenkingen via levensverzekeringen. Maar het wetsvoorstel dat op 3 december 2014 in de Kamer werd ingediend, gaat een stuk verder. Het is gemaakt om tegemoet te komen aan de hedendaagse behoeften, maatschappelijke evoluties en nieuwe samenlevingsvormen. Dit wetsvoorstel herneemt een voorstel dat in de vorige legislatuur al werd ingediend in de Senaat maar nog niet werd omgezet in wetgeving. In wat volgt zoomen we in op een aantal voorstellen die op tafel liggen.
Discriminatie van de langstlevende echtgenoot wordt weggewerkt Hoe is het vandaag? Als de overleden echtgenoot geen kinderen nalaat, maar wel gehuwd is, bevat de actuele regel in een gedifferentieerd erfrecht. Dat wil zeggen dat de omvang bepaald wordt door het huwelijksstelsel van de overleden echtgenoot. Was hij of zij gehuwd onder een gemeenschapsstelsel, dan erft de langstlevende echtgenoot zowel de volle eigendom van het aandeel van de overleden echtgenoot in de gemeenschap, als het vruchtgebruik van diens eigen goederen. Was hij of zij gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen, dan erft de langstlevende enkel
DOSSIER
lijn (ouders, grootouders) en de langst levende echtgenoot.
“WIJ HOPEN IN IEDER GEVAL DAT DE GEPLANDE HERVORMING TIJDENS DEZE LEGISLATUUR ZAL WORDEN GECONCRETISEERD, OMDAT EEN AANPASSING VAN HET ERFRECHT AAN DE MAATSCHAPPIJ ANNO 2015 ZEKER GEEN OVERBODIGE LUXE IS.”
het vruchtgebruik op het vermogen van de erflater. Een voorbeeld maakt veel duidelijk: kopen echtgenoten, zonder kinderen, die gehuwd zijn onder een gemeenschapsstelsel tijdens het huwelijk bijvoorbeeld samen de gezinswoning, dan zal bij het overlijden van één echtgenoot de andere echtgenoot de volle eigendom verkrijgen over deze gezinswoning. Indien de echtgenoten daarentegen gehuwd waren onder scheiding van goederen en de gezins woning aankochten in onverdeeldheid, zal de langstlevende zijn helft in volle eigendom behouden en het vruchtgebruik erven over de andere helft (dus de helft van de eerstoverleden echtgenoot). De blote eigendom van de helft van de woning wordt in dit geval door de bloedverwanten van de overleden echtgenoot geërfd. Voor een gezin zonder kinderen maakt het dus een enorm verschil uit of men al dan niet gehuwd is met ‘gemeenschap van goederen’.
Wat is het nieuwe voorstel? Deze discriminatie wenst men weg te werken. Het relevante criterium voor het bepalen van de omvang van het erfrecht moet volgens het nieuwe wetsvoorstel niet zijn of er een gemeenschap is. Het relevante criterium hoort te zijn dat er aanwinsten (gezinsvermogen opgebouwd tijdens het huwelijk) zijn. Er wordt dan ook voorgesteld om te bepalen dat bij een overlijden zonder kinderen de aan-
De reserve van de ouders wordt afgeschaft Indien men overlijdt zonder afstammelingen na te laten heeft elke ouder een reserve van ¼. Deze reserve zou worden afgeschaft. Wel wordt de regel uitgebreid dat ouders een onderhoudsvordering krijgen ten laste van de nalatenschap voor het geval dat nodig zou zijn.
winsten in volle eigendom toekomen aan de langstlevende en de niet- De reserve van de kinderen wordt aan w insten (voorhuwelijkse goederen afgezwakt en familievermogen verkregen via Een belangrijke wijziging is dat ouders schenking of erfenis) slechts in vrucht voortaan meer vrijheid krijgen wie ze gebruik. Toegepast op het voorbeeld van begunstigen. Daartoe wordt het beschikhier boven zou dit betekenen dat de baar deel voor de kinderen beperkt. Het gezinswoning ook in geval van schei vrij beschikbaar deel (waarover de overding van goederen zou toekomen aan de ledene bijvoorbeeld via testament kan langst levende echtgenoot. beschikken in het voordeel van wie hij wenst zonder dat dit kan worden aangevochten) zou steeds 50 procent bedragen. Een enig kind zou dan (zoals nu) een reRegel behouden voor langstlevende serve hebben van 1/2. Indien er twee kinwettelijk samenwonende deren zijn zouden ze elk een reserve hebDe vandaag geldende regel dat de langst- ben van 1/4 (thans is dit 1/3); indien er levende wettelijk samenwonende partner 3 kinderen zijn een reserve van elk 1/6 het vruchtgebruik erft over gezinswoning (thans 1/4); als er vier kinderen zijn elk en huisraad (tenzij anders bepaald), een reserve van 1/8 (i.p.v. elk 3/16). wordt behouden. Dit erfrecht zal echter enkel nog gelden indien er sprake is van Indien de begunstigde geen erfgerechtigde een koppel met een intieme relatie. is (niet-familielid), zou nog steeds inkorBovendien worden enkele verduidelijkin- ting in natura mogelijk zijn (het kortwiegen aangebracht, onder meer inzake het ken van de schenking aan een derde voor zover die de reserves aantast van bvb de begrip gezinswoning in deze context. kinderen als reservataire erfgenamen) teneinde (een deel van) de goederen in de familie te houden. Indien de begunstigde De reserve: het deel dat bepaalde reeds een erfgerechtigde is, zou inkorting erfgenamen nooit kan ontnomen nog slechts mogelijk zijn in waarde. Het worden argument dat de goederen in de familie Er zijn in het actuele erfrecht drie catego- moeten blijven gaat dan immers niet op. rieën erfgenamen die over een beschermd minimumerfdeel (reserve) van de nala- De reserve van de langstlevende tenschap beschikken: de bloedverwanten echtgenoot wordt aangepast in nederdalende lijn (kinderen, kleinkin- De reserve van de langstlevende echt deren), de bloedverwanten in opgaande genote bestaat vandaag uit een concrete
[ CAPITAL 24 ]
36
DOSSIER
reserve (het levenslang vruchtgebruik op de gezinswoning en de huisraad) en een abstracte reserve (het levenslang vruchtgebruik op de helft van de nalatenschap). De concrete reserve blijft onverminderd behouden. Deze reserve dient er immers voor om de langstlevende echtgeno(o)t(e) het recht te verlenen in zijn of haar vertrouwde kader te blijven wonen na het overlijden van de eerststervende. De abstracte reserve wenst men evenwel te wijzigen. Vruchtgebruik op de helft van de nalatenschap heeft immers als nadeel dat er wederom geen onderscheid gemaakt wordt naargelang de samenstelling van de nalatenschap, met andere woorden tussen het eigen vermogen van de twee partijen enerzijds, en wat de twee partners tijdens het huwelijk samen opbouwden anderzijds (aanwinsten). Concreet wenst men opnieuw een onderscheid te maken tussen aanwinsten en eigen goederen: de langstlevende zou minstens recht hebben op het vruchtgebruik van het aandeel van de overledene in de aanwinsten. Het eigen vermogen van de erflater kan aan bloedverwanten worden gelegateerd, zonder dat dit vermogen met een levenslang vruchtgebruik ten voordele van de langstlevende wordt bezwaard.
Zorgenkinderen: een voorstel in het belang van het kind De ouders van zorgenkinderen1 zouden volgens het nieuwe voorstel meer mogelijkheden moeten krijgen om een aan gepaste structuur op te zetten voor het beheer van het vermogen van hun kind. Het wetsvoorstel stelt dat ouders het erfdeel van dit kind met een ‘last’, een soort beperking, mogen bezwaren, voor zover deze last ertoe gericht is het kind tegen ondoordacht beheer van zijn eigen erfdeel te beschermen. Deze last kan er onder meer in bestaan zijn erfdeel tot het vruchtgebruik te beperken, voor zover de waarde daarvan met deze van het erfdeel in volle eigendom overeenstemt. De last kan er ook in bestaan dat de waarde van het erfdeel op termijn, in schijven, of onder vorm van een lijfrente wordt toegekend. Daarnaast moet deze ‘last’ gepaard gaan met de aanwijzing, via testament, van een persoon die na het overlijden van de beschikker aan de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel zal vragen. De aan te stellen bewindvoerder kan dan waken over de goede uitvoering van de opgelegde lasten in het belang van het kind. 1 Zorgenkinderen zijn kinderen van wie kan worden gevreesd dat zij na hun meerderjarigheid niet in staat zullen zijn om hun persoonlijke of patrimoniale belangen zelf en zelfstandig adequaat te behartigen, wegens fysieke, psychische of sociale functiebeperkingen, of een combinatie daarvan.
“EEN BELANGRIJKE WIJZIGING IS DAT OUDERS VOORTAAN MEER VRIJHEID KRIJGEN WIE ZE BEGUNSTIGEN.”
expliciet toelaten dat er familiepacten ten bijzondere titel gesloten worden. Daarnaast wordt ook één erfovereenkomst uitdrukkelijk toegelaten en wettelijk geregeld. Vader of moeder (dan wel beiden samen) zouden via notariële akte een erfovereenkomst kunnen sluiten met (sommige van) hun (al dan niet gemeenschappelijke) kinderen. Zo zou men een bestaand evenwicht kunnen vastleggen en worden geschillen hieromtrent in de toekomst vermeden, bijvoorbeeld door af te spreken welke waarde gegeven wordt aan schenkingen die reeds werden gedaan of wie nog wat moet krijgen om het evenwicht te bereiken. Een overeenkomst over de gehele nalatenschap of een evenredig deel ervan blijft evenwel verboden.
Naar een erfrecht anno 2015? De huidige wetgeving inzake erfrecht is sterk verouderd. Er is dan ook een sterke maatschappelijke vraag naar de modernisering hiervan. Door de (her)indiening van het hier besproken wetsvoorstel wil men de minister van Justitie opjagen. Wij hopen in ieder geval dat de geplande hervorming tijdens deze legislatuur zal worden geconcretiseerd, omdat een aanpassing van het erfrecht aan de maatschappij anno 2015 zeker geen over bodige luxe is. Wellicht is niet de volledige inhoud van het voorstel morgen al in een wet gegoten: over bepaalde punten zullen wellicht nog de nodige debatten gevoerd worden.
Erfovereenkomsten worden toegestaan
HET PENSIOENLANDSCHAP GRONDIG HERTEKEND
Onder het huidig geldende recht is het verboden om overeenkomsten te sluiten over een toekomstige nalatenschap. Onder invloed van rechtspraak is dit verbod weliswaar al wat afgezwakt, maar in het voorstel dat nu op tafel ligt, wil men
Weinig onderwerpen zijn zo gevoelig in elk debat als de toekomst van ons pensioen. Wanneer mogen we met pensioen? Hoe hoog, of hoe laag, is ons pensioen? En hoe zit het fiscaal? We zoomen even in op de hervormingen die reeds in 2015
[ CAPITAL 24 ]
37
DOSSIER
van kracht zullen zijn. En we blikken vooruit op het heuse zevengangendiner dat ons nog te wachten staat aan pensioenhervormingen.
Bevriezing fiscale plafonds
Onbeperkt bijverdienen vanaf 65 Een andere maatregel die reeds vanaf dit jaar zal gelden, is de versoepeling van de toegelaten arbeid na uw pensioen. Tot voor 2015 kon u onbeperkt bijverdienen vanaf uw 65ste, indien u minstens 42 loopbaanjaren kon voorleggen. Een mission impossible voor zij die een iets langer studietraject doorlopen hebben, denk bijvoorbeeld aan een arts. Kon u deze voorwaarde niet vervullen, dan moest u zich aan bepaalde grenzen houden, of u verloor (deels) uw pensioen.
Het menu oogt erg ambitieus, maar wat we effectief op ons bord gaan krijgen, en hoe dit zal smaken, is nog niet geheel duidelijk.
Pensioenleeftijd
Zoals hiervoor reeds werd vermeld, heeft Het ingrediënt dat in de nieuwsberichten de regering beslist om enkele fiscale afhet meest naar voren is gekomen, is de trek- en vrijstellingsplafonds te bevriewettelijke pensioenleeftijd. Deze wenst zen. Ook het pensioensparen en lange men, in navolging van de buurlanden, termijnsparen ontsnapt niet aan deze tegen 2025 op te trekken naar 66 jaar, en verdoken belastingverhoging. De komennaar 67 jaar tegen 2030. Op vandaag wordt de jaren zal u telkens een maximale deze wettelijke pensioenleeftijd echter zelbijdrage van 940 euro voor het pensioenden gehaald, en zwaait men veel vroeger sparen, en 2.260 euro voor het lange- De regering Michel werkt deze “discrimi- af. In België eindigt de professionele looptermijnsparen fiscaal in mindering kun- natie” nu weg. Vanaf 2015 zal u onbe- baan immers gemiddeld rond 59 jaar. perkt kunnen bijverdienen vanaf het De verstrenging van de regelgeving rond nen brengen. bereiken van de leeftijd van 65 jaar. het vervroegd pensioen zal bijgevolg een Indien u 45 loopbaanjaren kan voorleg- veel grotere impact hebben dan de wetteLagere kapitaalbelasting pensioen gen, kan het zelfs vroeger. lijke pensioenleeftijd. Tegen 2019 zal men sparen Ondanks deze bevriezing van het maximaal aftrekbaar bedrag, wenst men de opbouw van een eigen pensioenpotje “HET MENU OOGT ERG AMBITIEUS, MAAR WAT verder te stimuleren. Hiertoe verlaagt de WE EFFECTIEF OP ONS BORD GAAN KRIJGEN, regering de taxatie op het opgebouwde EN HOE MEN DIT ZAL SMAKEN, IS NOG NIET GEHEEL kapitaal van 10 procent naar 8 procent. Dit verlaagd tarief zal wel enkel gelden DUIDELIJK.” voor het pensioensparen, en dus niet voor het lange termijnsparen. In principe wordt deze eindtaxatie ingehouden op de 60ste verjaardag van de betrokkene. Om de staatskas nu reeds te spijzen, zal men de komende 5 jaar telkens 1 procent “anticipatief” inhouden. Hiervoor heeft men de mosterd gehaald bij de regering Di Rupo, die een soort gelijk trucje heeft toegepast. Op de 60ste verjaardag volgt dan in principe de ultieme afrekening.
Voldoet u niet aan deze voorwaarden, dan blijft u gebonden aan bepaalde cumu latiegrenzen. Indien deze grenzen over schreden worden, wordt het pensioen ver houdingsgewijs verminderd. Stel dat u nog niet onbeperkt mag bijverdienen en u over schrijdt de toegelaten grens met 30 procent, dan zal voor dat jaar ook uw pensioen met 30 procent verminderd worden!
En op langere termijn? Stel, u doet reeds meerdere jaren aan pensioensparen, en wenst uw pensioenkapitaal op uw 65ste op te vragen. De komende 5 jaar houdt men telkens 1 procent in op het pensioenspaarpotje wat u tot eind 2014 heeft opgebouwd. Op uw 60ste volgt er een afrekening. Vervolgens verkrijgt u op uw 65ste het kapitaal op uw rekening, zonder verdere taxatie.
Deze eerste concrete maatregelen van 2015 zijn echter slechts twee amuses voorafgaand aan een heel zevengangendiner. Dat is logisch, want het regeer akkoord omvat een drastische hervorming van ons pensioensysteem zoals we dat vandaag kennen. Die hervorming moet tegen 2030 voltooid zijn. Het rapport van de Pensioencommissie 2020-2040, dient hierbij als grootste inspiratiebron.
[ CAPITAL 24 ]
38
pas vanaf 63 jaar met vervroegd pensioen kunnen gaan, mits men dan 42 jaar gewerkt heeft. Zoals steeds wordt er voorzien in overgangsperiodes en uitzonderingen voor zeer lange loopbanen.
Pensioenberekening Ook de pensioenberekening zou worden hervormd. De omschakeling naar een puntensysteem werd hierbij naar voren geschoven. Gedurende de carrière bouwt men punten op, die bij pensionering worden vermenigvuldigd met de waarde van een punt. Deze waarde is een variabele die kan variëren in de tijd, en is ook afhankelijk van het stelsel waarin men werkte: ambtenaar, zelfstandige of werknemer. Toch is het ook de bedoeling om de verschillen tussen die drie stelsels weg te
DOSSIER
werken, of althans in de mate van het mogelijke te harmoniseren. Hierbij zouden uiteraard enkele heilige huisjes moeten sneuvelen, zoals bijvoorbeeld het automatisch meenemen van de studiejaren in de pensioenberekening voor ambtenaren. Verder worden er nieuwe concepten onderzocht, zoals bijvoorbeeld een deeltijds pensioen, en tracht men het pensioen systeem aan te passen aan nieuwe gezinsdimensies en samenlevingsvormen. Modernisering, betaalbaarheid en flexibiliteit zijn hierbij sleutelwoorden.
Aanvullend pensioen Deze flexibiliteit wenst men ook voor uw aanvullend pensioen door te trekken. Werknemers kunnen, via inhoudingen op het loon, een bijkomend aanvullend pensioen opbouwen. Zelfstandigen die werken zonder vennootschap zouden dezelfde mogelijkheden krijgen om een aanvullend pensioen te verwerven, als zelfstandigen met een vennootschap.
BEURSTAKS VOOR BELEGGERS Belegt u in aandelen of beleggingsfondsen? Zet u dan schrap, want de taks op beursverrichtingen voor die producten kent andermaal een verhoging. De beurstaks wordt u aangerekend wanneer u beleggingsproducten aankoopt of verkoopt en wordt berekend als een percentage van de prijs. Bij aan- en verkoop van aandelen was men tot nu toe een beurstaks verschuldigd van 0,25 procent met een maximum van 740 euro. Sinds 1 januari 2015 bedraagt de beurstaks 0,27 procent en het plafond wordt eveneens opgetrokken tot 800 euro.
Om dit alles binnen de perken te houden, zal ook de zogenaamde 80 procentgrens gemoderniseerd worden. Deze 80 procent- grens regelt de aftrekbaarheid van pen sioenpremies in de vennootschap. Doel is om de aanvullende pensioenopbouw te evalueren over de gehele carrière. Ook de vorige regering wenste dit concept aan te pakken, al is een grondige hervorming tot op heden dode letter gebleven.
Ook voor beleggingsfondsen neemt de beurstaks toe. Voortaan zal bij een verkoop van een ‘kapitaliserend fonds’ (dit zijn fondsen die hun winsten herinvesteren en waar dus alleen een meerwaarde kan worden geboekt) een beurstaks verschuldigd zijn van 1,32 procent met een maximale overstap – of uitstaptaks van 2.000 euro. In 2012 verhoogde de beurstaks tot tweemaal toe. Een eerste keer van 0,50 procent naar 0,65 procent en een tweede keer van 0,65 procent naar 1 procent. Deze werd nu nogmaals verhoogd tot 1,32 procent. Dit betekent dat de beurstaks op dit type verrichtingen de afgelopen jaren met 264 procent toenam.
Bent u het overzicht kwijt? (Hopelijk) geen nood. Uw volledige pensioenopbouw, zowel wettelijk als aanvullend, wordt stelselmatig ondergebracht in een databank. Deze databank moet de transparantie voor u, én de fiscus, vergroten.
Op fondsen die wel hun opbrengsten uitkeren, zogenaamde distributiefondsen, werd reeds een beurstaks geheven van 0,09 procent, behalve voor nietbeursgenoteerde distributiefondsen. Dit bleef ongewijzigd.
“UW VOLLEDIGE PENSIOENOPBOUW, ZOWEL WETTELIJK ALS AANVULLEND, WORDT STELSELMATIG ONDERGEBRACHT IN EEN DATABANK. DEZE DATABANK MOET DE TRANSPARANTIE VOOR U, EN DE FISCUS, VERGROTEN.”
[ CAPITAL 24 ]
39
Voor wie belegt in obligaties en kasbons verandert er evenmin iets. De beurstaks bij het verhandelen van obligaties op de secundaire markt, blijft ongewijzigd en bedraagt 0,09 procent. Het plafond blijft 650 euro. Koopt u aandelen of obligaties op het ogenblik dat ze uitgegeven worden, dan betaalt u geen beurstaks.
INTRESTEN OP SPAARREKENINGEN Intresten op spaarrekeningen blijven principieel onderhevig aan een roerende voorheffing van 15 procent. Op dit vlak wijzigt er niets. Binnen bepaalde grenzen genieten intresten op gereglementeerde spaarrekeningen een vrijstelling. Begin 2014 werd traditioneel de grens geïndexeerd tot 1.900 euro. Echter eind 2014 kondigde de regering Michel al een index terugsprong aan naar het niveau van 2013. Bovendien wordt het bedrag bevroren tot 2017. Concreet betekent dit een vrijstelling van roerende voorheffing tot 1.880,00 euro aan intresten op spaarrekeningen. Ontvangt u meer, dan betaalt u hierop 15 procent roerende voorheffing. Merk op dat deze vrijstelling niet geldt per bank, maar per persoon. De praktijk leert ons dat dit wel eens wordt ‘vergeten’.
DOORKIJKBELASTING VOOR BUITENLANDSE STRUCTUREN Een van de veelbesproken maatregelen in het regeerakkoord is de doorkijkbelas ting, bijgenaamd de kaaimantaks. Hiermee zouden inkomsten van trusts en andere juridische constructies in het buitenland worden belast. De regering Michel borduurt hiermee verder op de ambitie om tegoeden van Belgische rijksinwoners die ondergebracht zijn in buitenlandse structuren, in kaart te brengen en eventueel te belasten. Volgend op de aangifteplicht sinds 2014 van juridische constructies in het buitenland
DOSSIER
(waarvan men oprichter, begunstigde of potentieel begunstigde is) wordt nu gewerkt aan deze zogenaamde doorkijk belasting die dergelijke structuren viseert.
De regeling moet toelaten om belastingen te heffen in de gevallen waar door een juridische constructie een normale belastingheffing niet mogelijk is.
Tot op heden is er nog geen wet goed gekeurd, waardoor er onduidelijkheid heerst over de inhoud van het belastingstelsel en de effectieve inwerkingtreding van de kaaimantaks. Hoewel dit dus nog niet verder werd toegelicht, vermoeden we dat het hier gaat over:
Buitenlandse levensverzekeringen, beleg gings fondsen en Nederlandse BV’s of Luxemburgse Soparfi’s worden niet gevi seerd. Dit zijn immers structuren die ofwel aan normale belastingregimes onderworpen zijn ofwel geen voordeliger statuut genieten dan vergelijkbare structuren in ons land (er is geen fiscaal voordeel van een Luxemburgse levensverzekering ten opzichte van de Belgische variant).
• allerlei
trustsystemen waarbij vermogens onder de macht van een beheerder worden gebracht om ze te besturen ten behoeve van een begunstigde of voor een bepaald doel • niet of laag belaste buitenlandse entiteiten met of zonder rechtspersoonlijkheid die zijn opgelijst bij KB van 19 maart 2014 (69 vehikels worden in deze lijst opgenomen). Pas op: het betreft hier entiteiten die duidelijk een fiscaal gunstregime genieten (in vergelijking met België). De doorkijkbelasting kan van toepassing zijn op de oprichter en/of de derde begunstigde die een voordeel of een uitkering ontvangen vanuit dergelijke vehikels. De belasting hierop zou 25 procent zijn. De constructies die worden geviseerd zijn in hoofdzaak vehikels die zich buiten de EU bevinden (vandaar de naam “kaaimanbelasting” naar de Kaai man eilanden), met uitzondering van de Luxemburgse Société de Gestion de Patrimoine Familial (de SPF). Ook een aantal structuren uit Liechtenstein, Zwitserland en Monaco worden geviseerd. Voor alle duidelijkheid: deze constructies zijn niet verboden, maar ze worden transparant gemaakt (via de aangifte) en hun opbrengsten worden mogelijk belast (via de doorkijkbelasting). De concrete modaliteiten moeten nog verder worden uitgewerkt.
“VAST STAAT IMMERS DAT ER ZOWEL IN HET REGEER AKKOORD ALS IN DE BELEIDS NOTA VAN DE MINISTER VAN FINANCIEN, SPRAKE IS VAN EEN VERSCHUIVING VAN DE LASTEN OP ARBEID NAAR VERMOGEN, CONSUMPTIE EN MILIEU.”
VERMOGENS(WINST)BELASTING OF MEERWAARDEBELASTING? Een ander ‘hot topic’ in de debatten van de jongste maanden is de vermogens (winst)belasting. Het is voorlopig echter nog koffiedik kijken of een vermogenswinstbelasting of een meerwaardebelasting het levenslicht zal zien. Sommigen suggereren dat de deur nog op een kier staat, in het kader van de beoogde “tax shift”. Vast staat immers dat er zowel in het regeerakkoord als in de beleidsnota van de minister van Financiën, sprake is van een verschuiving van de lasten op arbeid naar vermogen, consumptie en milieu. We vrezen echter dat een even tuele vermogenswinstbelasting eerder een symboolmaatregel zou zijn. Kapitaal is immers zeer mobiel in een interna tionale context. Dat laatste valt af te leiden uit voorbeelden uit het niet zo verre buitenland. Bij onze zuiderburen werd de rijkentaks met groot tromgeroffel aangekondigd. Het was dé symboolmaatregel in de Franse presidentscampagne van François Hollande. De grootverdieners moesten hun steentje bijdragen, om het land uit de economische crisis te helpen. De rijkentaks die in maart 2013 een feit werd, werd echter rond de jaarwisseling alweer discreet ten grave gedragen. Men kan zich de vraag stellen of een dergelijke symboolmaatregel het beoogde doel bereikt. Bovendien kent ons land reeds een hoge belastingdruk, ook voor vermogen.
UW ONROEREND VERMOGEN Als gevolg van de zesde staatshervorming zijn sinds 1 januari 2014 de gewesten bevoegd voor de ‘eigen woning’. Het overige vastgoed blijft een federale materie. Dit alles heeft zo zijn gevolgen voor de woningfiscaliteit, die er bepaald niet eenvoudiger op wordt …
[ CAPITAL 24 ]
40
DOSSIER
De eigen woning: gewestelijke materie De gewesten zijn nu bevoegd voor de fiscale behandeling van uitgaven voor het verwerven of behouden van een ‘eigen woning’. Dit impliceert dat de gewesten dit een eigen fiscale invulling kunnen geven. Een overzicht …
de hoofdstad vestigen. Voorlopig blijven de basiskorf en de verhogingen ongewijzigd. Bovendien is het tarief van 45 procent nu al het hoogste van de drie gewesten. De Brusselse regering geeft zichzelf de tijd tot 2017 om dit definitief te hervormen.
“LOUTER VANUIT FISCAAL OOGPUNT KAN U DUS BETER EEN RENOVATIE VAN UW TWEEDE VERBLIJF OF EEN BELEGGING IN VASTGOED BELENEN, DAN EEN RENOVATIE AAN DE EIGEN WONING.”
De gewone intrestaftrek
Vlaanderen De contouren van de Vlaamse woonbonus voor leningen afgesloten vanaf 1 januari 2015 zijn stilaan bekend. De basiskorf verlaagt van 2.280 tot 1.520 euro. De verhogingen van 760 euro de eerste 10 jaar en 80 euro voor minstens drie kinderen ten laste blijven ongewijzigd. Merk op dat ook deze grensbedragen niet langer jaarlijks geïndexeerd zullen worden. De belastingvermindering wordt ten slotte berekend tegen een eenvormig tarief van 40 procent. Tevens wenst Vlaanderen van de gelegenheid gebruik te maken om de registratierechten te vereenvoudigen. Men overweegt het afschaffen van enkele voordeelstelsels om tot een lager algemeen tarief te komen. Voorlopig is nog niets concreet.
Wallonië Het tarief van de Waalse woonbonus is sinds 1 januari 2015 gedaald naar 40 procent. Verder zou er voorlopig weinig wijzigen in Wallonië. De basiskorf van 2.290 euro (voor inkomstenjaar 2015) en de verhogingen blijven aldus van toepassing. Waarschijnlijk volgt tegen 2017 een definitieve hervorming.
Brussel Volgens de laatste berichten wenst de Brusselse regering de vastgoedinvesteerder in Brussel meer te laten betalen. Zo bestaat het plan om de onroerende voorheffing in Brussel te verhogen. Daarentegen wenst Brussel door een combinatie van lagere registratierechten en een hervormde Brusselse woonbonus meer gezinnen aan te trekken die zich in
Principe: Neutraliseren onroerend inkomen Intresten van leningen die aangegaan zijn om een woning te kopen, bouwen of verbouwen, kan u in aftrek brengen van uw belastbare onroerende inkomsten. U kan hierdoor uw onroerend inkomen neutraliseren. In tegenstelling tot de andere belastingverminderingen zoals de woonbonus of het langetermijnsparen, hoeft de lening aan weinig voorwaarden te voldoen. We schetsen dit met een voorbeeld: U heeft, naast uw eigen woning, een tweede verblijf aan de kust. Aan de hand van het kadastraal inkomen (1.000 euro) wordt het belastbaar inkomen op dit tweede verblijf berekend op 2.380 euro 2. U plant een renovatie van de woonkamer van de eigen woning en leent hiervoor 20.000 euro op 5 jaar. De intresten die u betaalt voor de renovatie zijn aftrekbaar van de 2.380 euro onroerende inkomsten. Het saldo wordt belast tegen de progressieve tarieven tot 50 procent.
Is dit eenvoudig principe gewijzigd sedert 2015? De eigen woning is nu een gewestelijke bevoegdheid. Het tweede verblijf blijft een federale bevoegdheid. Dit heeft tot gevolg dat intresten van leningen voor de renovatie van de eigen woning niet langer af trekbaar zijn van uw onroerend inkomen uit het tweede verblijf. Indien de lening werd afgesloten vóór 2015 zal u, in het kader van een over
[ CAPITAL 24 ]
41
gangsmaatregel, wel kunnen genieten van een gewestelijke belastingvermindering tegen het marginale tarief (Dit is het tarief van de hoogste schijf met een minimum van 30 procent). Is de lening voor de renovatie op de eigen woning afgesloten vanaf 1 januari 2015, dan zal u in Wallonië en Brussel hiervoor geen belastingvermindering meer krijgen. Deze intresten leveren met andere woorden geen fiscaal voordeel meer op. In Vlaanderen zal u daarentegen wel nog een belastingvermindering van 40 procent genieten voor intresten van leningen afgesloten vanaf 1 januari 2015 op de eigen woning die niet in aanmerking komen voor de woonbonus. Echter: het belastingvoordeel kan lager zijn dan de federale gewone intrestaftrek. Federaal is er immers een belastingvoordeel tegen het marginaal tarief. Louter vanuit fiscaal oogpunt kan u dus beter een renovatie van uw tweede verblijf of een belegging in vastgoed belenen, dan een renovatie aan de eigen woning.
= € 1.000 X 1,7 (indexatiecoëfficiënt) X 1,4
2