Meerdere wetscholen: Zegen of vloek? Anne Dijk & Kamel Essabane De islamitische traditie kenmerkt zich door eenheid in verscheidenheid. Zo is Allah absoluut één en ondeelbaar, maar heeft Hij (meer dan) 99 attributen. De godsdienst is bij God één, maar er zijn vele profeten, boodschappers en geopenbaarde boeken. De Qur’an, het laatste woord van God, is één, maar er zijn meerdere uitleggen. Er is één laatste Profeet (vrede zij met hem), maar er zijn verschillende biografieën en hadithverzamelingen. Pluriformiteit zien we ook in de verschillende klassieke islamitische wetenschappen: de systema-‐ tische theologie (kalam) kent verschillende scholen, in de mystiek is sprake van verschillende broederschappen en als het gaat om het islamitisch recht (shari’a) en de jurisprudentie (fiqh) ken-‐ nen we een aantal wetscholen, die elkaar erkennen en respecteren ondanks hun verschillen. Hoe is de diversiteit van wetscholen ontstaan? En is die diversiteit een zegen of een vloek? De islam kent diverse bronnen van autoriteit. Op basis van de systematisering van de invloedrijke soennitische geleerde uit de vroege islam, imam Shafi’i, zijn de meeste moslims het erover eens geworden dat er in het islamitisch recht vier bronnen van autoriteit zijn. Gerangschikt in volgorde van belangrijkheid zijn dit: Qur’an, sunnah, ijma’ en qiyaas (hieronder uitgelegd). Daarnaast zijn er nog bronnen die per wetschool verschillen. De rangschikking in autoriteit om tot interpretaties en regels of wetten te komen is van belang, omdat deze de wortels (usul) vormen van de verschillen tussen de wetscholen of madhahib. De eerste en meest gezaghebbende bron is het geopenbaarde woord van Allah s.w.t., de Qur’an. Vrijwel alle moslims zijn het erover eens dat deze woorden letterlijk van Allah komen. De tweede bron is meestal de sunnah, de ‘geleefde’ praktijken en gewoonten van de Profeet Mohammed óf de ahadith (e.v. hadith), de letterlijk opgeschreven woorden, daden of stilzwijgende toestemmin-‐ gen van de Profeet, overgeleverd door zijn metgezellen (sahaba). Feitelijk gezien zijn sunnah en hadith twee verschillende concepten. Sunnah betekent letterlijk een gewoonte of een gebruik. Zo kennen we dus ook sunnah van metgezellen of khaliefen. Een hadith betekent letterlijk een vertel-‐ ling (van het werkwoord hadatha, wat onder andere vertellen of rapporteren betekent). In de vroege islam waren dit twee aparte concepten, maar omdat wij kennis verkrijgen over de sunnah door middel van ahadith die doorverteld en uiteindelijk opgeschreven zijn, zijn deze twee erg nauw met elkaar verbonden geraakt. In onze tijd gebruikt men ze vaak als synoniemen. Een derde bron is ijma’, consensus of overeenstemming, gebaseerd op een hadith die zegt dat deze ummah (moslimgemeenschap) geen consensus zal hebben over een dwaling.1 De vraag is hoe je bepaalt of de hele ummah het eens is over een zaak en of dat überhaupt wel mogelijk is. Consensus interpreteert men daarom vaak als de overeenstemming van geleerden in een bepaalde tijd over een bepaald onderwerp. Er is echter discussie over wanneer er nou eigenlijk consensus over een zaak is. Moeten alle moslimgeleerden het ergens over eens zijn? En wie bepaalt wanneer iemand een geleerde is? Een vierde bron is qiyaas; analogie of analogisch redeneren. Een analogie (een afgeleide wet) moet afgeleid zijn van één van de eerder genoemde bronnen. Dit kan volgens de traditie alleen door mensen gebeuren die hiervoor een studie hebben gedaan. Er is onder moslims overeenstemming dat deze vier bronnen de basis vormen van de usul ul-‐fiqh (bronnen van de islamitische jurisprudentie). Maar daarnaast bestaan er volgens geleerden of wet-‐ scholen nog meer bronnen die geraadpleegd dienen te worden, als de eerste vier bronnen geen uitkomst bieden.
Vier wetscholen We kunnen ons afvragen waarom er tijdens het leven van de Profeet geen wetscholen zijn ont-‐ staan. Daar is een simpele verklaring voor: er was geen behoefte aan. In de tijd van de Profeet kon namelijk iedereen direct op hem afstappen met vragen. Na zijn dood hadden de khaliefen de functie van raadsman van de ummah overgenomen. Er waren toen ook nog veel metgezellen in leven die de Profeet van dichtbij hadden gekend en veel van hem hadden geleerd, waardoor men ook aan hen vragen kon stellen. Maar hoe meer tijd er verstreek, des te meer de islam groeide en verspreid werd, en des te minder toegang er tot deze mensen was. Daardoor ging men ook meer vastleggen en opschrijven. Omdat de afstand tussen moslims ook groter werd, ging men brieven naar elkaar sturen om vragen te stellen en zo ontstond er een schriftelijke traditie. In diverse regio’s ontwikkelden zich vervolgens islamgeleerden. Er ontstonden diverse lesinstituten met lesgroepen, vaak meerderen per stad. En zoals we dat in onze tijd ook kennen, werden be-‐ paalde geleerden en lesgroepen populairder dan anderen en kregen deze meer gezag en aanhang. In de eerste vier eeuwen van de islam werden sommige wetscholen populairder en groeiden, terwijl andere wetscholen zich opsplitsten of uitstierven. Op het ‘hoogtepunt’ bestonden er ongeveer 130 verschillende wetscholen! Door diverse sociale en politieke omstandigheden zijn in de soennitische islam uiteindelijk vier wetscholen overgebleven en twee binnen de sji’itische islam. Hieronder rich-‐ ten we ons op de vier soennitische wetscholen, omdat daar ons specialisme ligt. Hoe zijn deze vier wetscholen ontstaan en wat onderscheidt hen van elkaar? Hanifitische wetschool Imam Abu Hanifa is de oudste van de vier grote soennitische imams die een wetschool stichtte.2 Hij was geboren in 80 AH/699AD en stierf in 150H/767AD. Belangrijk om te weten is dat hij in Kufa, in het huidige Irak, geboren en getogen was. Ver van de mensen van Mekka en Medina kon Abu Ha-‐ nifa minder gemakkelijk dan bijvoorbeeld imam Malik de metgezellen of hun directe nakomelingen raadplegen, en moesten er andere oplossingen gevonden worden. Hierdoor zien we dat de rede een grotere positie heeft ingenomen in de wetschool van Abu Hanifa dan in andere wetscholen. Een bekende hadith luidt: “Elke mujtahid heeft gelijk”. En een bekende uitspraak van Abu Hanifa is: “Ik geloof dat mijn meningen correct zijn, maar ik ben me bewust van het feit dat mijn mening misschien fout is. Ik geloof ook dat de meningen van mijn tegenstanders fout zijn, maar ik ben me bewust van het feit dat zij misschien wel correct zijn”.3 De Haniftische wetschool gaat na de Qur’an uit van de sunnah, maar specificeert die als bevestiging van de Qur’an, als uitleg van de Qur’an (zoals in het geval van het gebed) en ook als opheffing (abrogatie) van Qur’anverzen. Een derde bron zijn de fatwa’s van de metgezellen, maar het is niet verplicht deze te volgen. Op de vierde plaats is er ijma: de consensus van de meerderheid van de mujtahid van de gemeen-‐ schap, over elke zaak in elke tijd. Verder gebruikte Abu Hanifa soms ijtihad (intensieve inspanning door middel van de rede om teksten te begrijpen), soms analogie (afleiding) en soms istihsan (uit-‐ gaan van het goede) als eerdere bronnen geen duidelijke uitkomst boden. In het kader van ijtihad hechtte hij veel waarde aan de achterliggende gedachte achter teksten: dus wat was de reden (‘illa)/omstandigheid waarin een vers werd geopenbaard? Wat was de onderliggende intentie ach-‐ ter een hadith? In zijn tijd en gebied waren er nog weinig overleveringen bekend, waardoor hij ook genoodzaakt was vaker ijtihad te gebruiken dan bijvoorbeeld Imam Malik, die in Medina woonde. Als er geen analogie of istihsan is, dan werd er naar het gedrag van mensen (‘urf) gekeken. Maar als een mufti dit als bron voor zijn wetgeving gebruikte, is de voorwaarde dat hij veel kennis heeft van de lokale gebruiken en omstandigheden en weet of het gebruik algemeen of specifiek is. Abu Hanifa ging sterk uit van het individu, zolang deze volledig bij zinnen is. Zo mag een volwassen vrouw volgens Abu Hanifa autonoom, zonder goedkeuring van een wali (mannelijke voogd), met haar huwelijk instemmen.
Malikitische wetschool Imam Malik ibn Anas werd geboren in 93H/712AD en stierf in 179H/795AD. Hij was een student van imam Abu Hanifa. Beiden worden gerekend tot de directe volgers (tabi’ien) van de metgezellen. Een bekende uitspraak van Malik is: “Niets is moeilijker voor mij dan wanneer mij gevraagd wordt over wat halal en haram is, want alleen Allah oordeelt hierover”. Een andere mooie uitspraak komt voort uit de volgende gebeurtenis: De tweede Abbasidische khalif, abu Ja’far al Mansur, vroeg aan Malik of hij naar het Paleis wilde komen om daar de kinderen te komen onderwijzen. Dit weigerde imam Malik door te zeggen: “Kennis wordt opgezocht, het komt niet naar je toe”. Van de Malikiti-‐ sche wetschool weten we dat deze in Medina ontstaan is. Dit is een belangrijk feit, want in Medina waren er nog veel volgelingen van de sahaba en de Profeet had natuurlijk ook in Medina geleefd, dus hier had men heel goede toegang tot de geleefde sunnah. Een bekende uitspraak in de Maliki werken is dan ook: “Dit is wat de mensen van Medina gewend zijn om te doen”. Qua bronnen van autoriteit zie je dan ook dat deze wetschool zich erg op de kennis van Medina richt: men gaat eerst uit van de Qur’an en daarna van de sunnah van de Profeet, en de sunnah en fatwa’s van de metgezellen. De derde bron is ijma, maar alleen de consensus van de mensen van Medina. Een zwakke hadith kan hier nooit grond zijn voor de wet als de praktijk van de mensen in Medina anders bleek. Als vierde mogelijke bron is er qiyaas, maar alleen als het ten goede komt van de mensen. Hierna kent deze wetschool nog vijf bronnen: ‘urf, ‘adat (algemeen gebruik, sadd adh-‐ dhara’i (middelen), istishab, (gezelschap zoeken) en istihsan. Shafi’itische wetschool Imam Shafi‘i werd geboren in 150H/767AD en stierf in 204H/820AD. Hij was een student van imam Malik. In deze vroege tijd van de islam waren er nog veel wetscholen en veel uitwisselingen van ideeën. Er waren grote verschillen tussen de mensen die meer van de rede waren (ahl al ra’y) en de mensen die heel strikt van teksten en dan met name overleveringen waren (ahl al-‐hadith). Aan beide kanten kenden extreme posities. Shafi’i heeft hierin eigenlijk een tussenpositie ingenomen. Door zijn uitgebreide en zeer verfijnde methode is de fiqh meer een geheel geworden, wat uitein-‐ delijk heeft geleid tot de grote verzoening tussen die twee uitersten. Shafi’i was zelf een verre nazaat van de Profeet en werd geboren in Gaza, in het jaar dat Abu Hanifa overleed (150AH). Belangrijk in Shafi’i’s werk was dat hij alleen een sunnah of hadith accepteerde die volledig terug te leiden was naar de Profeet Mohammed. Een sunnah die inging tegen de Qur’an was ook onacceptabel, maar sunnah zou vooral bedoeld zijn als uitleg van de Qur’an. Shafi’i keurde bijvoorbeeld het Hanafitische principe van de persoonlijke voorkeur (istihsan) af. Daarnaast ver-‐ wierp hij de gebruiken van de mensen uit Medina als doorslaggevende bron, zoals voor de Maliki’s gold. Opmerkelijk is wel het respect dat Shafi’i had voor Malik bij wie hij negen jaar lang een student was. Hij zei: “Als er geleerden genoemd worden, dan is Malik de ster!”4 Als bronnen komen bij Shafi’i op de eerste plaats de Qur’an, de sunnah en betrouwbare ahadith. Shafi’i is meer op tekst gericht dan Abu Hanifa en Malik; volgens Shafi’i legt de sunnah vaak de Qur’an uit en is daardoor onmisbaar. De reden waarom Shafi’i zo’n hoge status aan duidelijke sun-‐ nah en betrouwbare ahadith geeft, is omdat de Qur’an zelf hiervoor diverse bewijzen geeft, zoals: “Als jullie ergens over twijfelen, leg het dan voor aan Allah en Zijn Boodschapper zodat hij ertussen kan oordelen” (24:46). Toch blijft de Qur’an altijd boven de sunnah en ahadith staan: het Woord van Allah kun je niet ontkennen. Een volgende bron, ijma, is volgens Shafi’i de consensus van alle wetgeleerden uit een bepaalde tijd over zaken in teksten. Hierna komen de uitspraken van de metgezellen. Als de metgezellen het ergens niet over eens waren, dan kan een rechtsgeleerde een mening kiezen die hij op grond van zijn eigen kennis het dichtst bij de Qur’an en sunnah vindt passen. Analogie, op basis van wat be-‐ kend is uit alle hiervoor genoemde bronnen, staat voor Shafi’i gelijk aan ijtihad. Shafi’i heeft istihsan
verworpen, omdat dit volgens hem eerder gebaseerd is op de geest van de rechtsgeleerde dan op die van de shari’a. Hieruit blijkt nogmaals de tekstgerichtheid van Shafi’i in vergelijking met de Ha-‐ nifitische en Malikitische wetschool. Hanbalitische wetschool Imam Ahmed ibn Hanbal (164/780-‐241/855) staat bekend om zijn uitgebreide studie van de overle-‐ veringen. Hij studeerde eerst onder bekende Hanafigeleerden. Daarna reisde hij door Irak, Syrië en andere Arabische landen om overleveringen te verzamelen. Er wordt gezegd dat hij 414 hadith-‐ docenten heeft gehad, waaronder ook vrouwen. Niet gek dus dat hij ‘de man van de ahadith’ werd. Uiteindelijk ging hij terug naar Bagdad waar hij fiqh bij imam Shafi’i studeerde. Het is ook niet verbazingwekkend dat ibn Hanbal nog meer tekstgericht werd dan Shafi’i. De Han-‐ bali wetschool verwerpt elke vorm van hypothetisch denken (denkbeeldige situaties en ‘wat als’-‐ denken). Ibn Hanbal was met betrekking tot wereldse zaken erg op zijn hoede om iets haram te verklaren of iets als zonde te bestempelen, als er geen duidelijke tekst daarover was. Hij be-‐ schouwde het dan als toegestaan. Wel zien we dat er wel fatwa’s (juridische uitspraken) van hem zijn waar hij zich op masalih (publiek belang) heeft gebaseerd, omdat “het algemene goed de basis en intentie is achter de meeste juridische regels”.5 Wat we bij hem wel weer zien, en niet bij Shafi’i, is dat hij net als Malik ook het principe van de ‘middelen’ hanteert voor wetgeving: dus wat in zich-‐ zelf niet haram is maar wel kan leiden tot haram, kan toch verboden worden. We zien dat in dit principe toch veel ruimte voor interpretatie binnen de Hanbaliwetschool te vinden is. Relatief meer dan in de wetschool van Imam Shafi’i. In de Hanbaliwetschool gaat men in eerste instantie uit van de Qur’an en de sunnah. Daarna komen de onbetwiste uitspraken van de metgezellen, zwakkere overleveringen en qiyaas, maar alleen als er echt niets in de teksten te vinden is. Hiervoor citeerde Hanbal de volgende uitspraak van al-‐ Shafi’i: “Neem je toevlucht tot qiyaas als dat nodig is”.6 Opmerkelijk genoeg ontbreekt consensus. De grote Hanbaligeleerde ibn Qayyim zei dat dit geen bron voor fiqh bij de Hanbali was. Ibn Hanbal zou het niet genoemd hebben en hij zou zelfs gezegd hebben: “Wie het bestaan van consensus claimt, is een leugenaar”.7 Dit zou hij gezegd hebben om-‐ dat hij bekend stond als ‘pragmatist’ en hij het praktisch gezien onmogelijk achtte dat werkelijk iedereen het met elkaar eens zou kunnen zijn. Ibn Hanbal kent wel consensus in de vorm van de ijma’ onder de metgezellen, zijn tweede bron van autoriteit. Meningsverschil De verschillende wetscholen hoeven we niet als een bron van verdeeldheid te zien. Zo was Ibn Hanbal een student van Shafi’i die een student was van Malik Ibn Anas die een student was van Abu Hanifa. Abu Hanifa had op zijn beurt in Medina les van Ja’far al-‐Sadiq, die weer de oprichter van de sji’itische ja’fari wetschool is. Ja’far was de schoonvader van Sayidda Nafisa (gest. 208), een afstam-‐ melinge van de Profeet. Nafisa verhuisde naar Cairo, kende de Qur’an en commentaren uit haar hoofd en Imam Shafi’i volgde weer les bij haar! Imam Shafi’i zou tegen Imam Hanbal gezegd hebben: Is het niet zo dat, ook al hebben wij een me-‐ ningsverschil, wij nog steeds broeders zijn? Er is een bekende hadith volgens welke iedere mujtahid beloond wordt: “Als de mujtahid correct is met betrekking tot zijn ijtihad ontvangt hij een dubbele beloning, en als hij fout is, ontvangt hij een enkele beloning”.8 Dit omdat de inspanning zelf al be-‐ loningswaardig is. Veel klassieke geleerden gingen er ook vanuit dat meningsverschil binnen de ummah een zegen of een teken van Goddelijke barmhartigheid is. De hedendaagse Abou el Fadl zegt hierover: “Dit toont dat de mogelijkheid en zelfs het verwachten van meningsverschil duidelijk onderbouwd wordt in de klassieke islamitische bronnen”.9
Toch zijn er zeker verschillen, en dat wordt voor bijvoorbeeld vrouwen vooral duidelijk als het gaat om zaken als trouwen, scheiden, maar bijvoorbeeld ook leiderschap in het gebed. De Hanbalischool lijkt bijvoorbeeld streng in veel zaken, en de Hanafischool lijkt door de “rede” soms liberaal, maar het ligt echt aan het specifieke geval. Zo kent de Hanbalitische wetschool de meeste ruimte voor vrouwelijk leiderschap in het gebed, maar kan een vrouw in de Hanafitische wetschool zonder toe-‐ stemming van een mahram trouwen. Een interessante ontwikkeling in onze tijd met betrekking tot erkenning van diversiteit en verschil-‐ lende wetscholen, is de verschijning van de ‘Aman Message’. In 2004 ondertekenden 200 moslim-‐ geleerden een overeenkomst waarin ze acht wetscholen erkennen: soennitische, shi’itische en ibadhi islam, soefisme, salafisme en asharisme. De overeenkomst is later ook door veel geleerden in Mekka ondertekend.10 De Aman Message lijkt helemaal in de geest van onderstaand Qur’anvers te staan, dat niet alleen de erkenning van diversiteit onder moslims maar diversiteit van de gehele mensheid positief waardeert: “O mensen, Wij hebben jullie uit een man en een vrouw geschapen en Wij hebben jullie tot volkeren en stammen gemaakt opdat jullie elkaar zouden kennen. De voortreffelijkste van jullie is bij God de god-‐ vrezendste. God is wetend en welingelicht.” (Qur’an, 49:13)11 Dit artikel werd eerder gepubliceerd in: Al Nisa, Islamitische magazine, okt-‐nov 2015, no.6, 33e jaargang, p. 5-‐12 Noten 1
Jami‘ al-‐Tirmidhi. Riyadh, Darussalam, 1999, hadith no. 2167. Om precies en correct te zijn: Imam Abu Hanifa en later ook Imam ibn Hanbal hebben in hun tijd geen eigen wetschool opgericht, maar hun leerlingen hebben hun ideeën verder uitgewerkt en de systematische wording van die wetscholen is pas na hun dood vormgegeven, maar dat vergt teveel uitweiding voor dit artikel. 3 Beide citaten staan in Khaled Abou el Fadl: Speaking in God’s name, Islamic Law, Authority and Women. Oxford, One-‐ world publications, 2003, p. 10 Een vergelijkbaar citaat wordt toegeschreven aan Imam Shafi’i. 4 http://www.islaam.com/Article.aspx?id=530 5 Zie: Muhammad abu Zahra: The Four Imams, their lives, works and their schools of thought. Dar al Taqwa, 2005, London, p. 472. 6 Abu Zahra (2005), p. 492-‐498. 7 Abue Zahra (2005), p. 490. 8 Al-‐Bukhari, Muslim, Abu Dawud, al Nasa’I, Ibn Majah, Ahmad b. Hanbal e.a. Zie: Al-‐Shawkani: al-‐Qawl al-‐Mufid fi adillat, p. 89-‐91. 9 Abou el Fadl (2003), Inleiding. 10 Zie http://ammanmessage.com/ 11 De vertaling van de Qur’anverzen in dit artikel is van Fred Leemhuis. 2