professie en praktijk TEKST JAN B. KUNÉ 1
B E VO L K I N G S V E R O U D E R I N G I N N E D E R L A N D : E E N Z E G E N O F E E N V LO E K ?
Er wordt in dit land naar goed calvinistisch gebruik wat afgetobt als we het hebben over de gevolgen van de aanstaande bevolkingsveroudering voor onze toekomstige welvaart. Het is een verademing wanneer ook eens de zonnige kant van vergrijzing getoond wordt. De REA (Raad van Economisch Adviseurs ten dienste van de Tweede Kamer) heeft in haar advies van oktober 2006, ‘Vergrijzing is een verborgen zegen’, z’n pijlen gericht op de verouderingsstudies van het Centraal Planbureau (CPB) en de Studiegroep Begrotingsruimte van het Ministerie van Financiën. Zij zouden aan zwaarmoedigheid ten onder gaan.
1 De auteur is als deeltijdhoogleraar Pensioenwetenschap verbonden aan de Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde van de Universiteit van Amsterdam 2 Twaalfde rapport Studiegroep
Geen slecht woord over het CPB en de Studiegroep, maar de REA heeft wel degelijk een punt te pakken. De omstandigheid dat een zo omvangrijke groep ouderen in zo’n grote welvaart leeft is historisch gezien ongeëvenaard en meer dan een verworvenheid, een economische en maatschappelijke triomf. Bedenk dat gedurende de gehele geschiedenis van de mensheid tot ná het midden van de 20e eeuw ouderdom en armoede synonieme begrippen waren. Het is maar al te gemakkelijk te vergeten dat gedurende de afgelopen 20e eeuw de welvaart per hoofd van de bevolking ongeveer zevenvoudig is gestegen. In de 21e eeuw zal de welvaartsontwikkeling waarschijnlijk minder onstuimig zijn, maar naar verwachting toch nog wel een verviervoudiging. En deze welvaartsgroei komt geheel voort uit productiviteitsstijging. Niet alleen basisgoederen, maar ook zogenaamde luxe-goederen, waarvan we in de eerste helft van de 20e eeuw slechts konden dromen of die alleen bestonden in science fiction, zijn binnen het bereik van zeer velen gekomen. Zij hebben dikwijls zelfs het stadium van verzadiging bereikt. Of, met andere woorden, de westerse samenlevingen zijn rijk genoeg om ouder te worden én comfortabel verder te kunnen leven. En deze prestatie is geen verborgen, maar een heel openlijke zegen. De meeste regio’s in de wereld verouderen, maar vele daarvan zullen oud zijn vóórdat ze rijk zijn. Zij zijn niet erg gezegend.
Begrotingsruimte, Vergrijzing en houdbaarheid, Den Haag, juli 2006. 3 CPB, Ageing and the sustainability of Dutch public finances (Ruud de Mooij), CPB, Den Haag, maart 2006.
20
DE ACTUARIS JANUARI 2007
HOUDBAARHEID OVERHEIDSFINANCIEN
Dit alles neemt niet weg dat de economen van CPB en bedoelde studiegroep zich toch niet zonder reden zorgen maken over de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. De oorzaak hiervan is behalve bij de nakende bevolkingsveroudering ook gelegen bij de afnemende
aardgasbaten. Inkomsten en uitgaven van de overheid lopen vanaf 2011 weer in de pas als het komende kabinet zo’n € 15 mrd zou bezuinigen. Dit is 2,6% van het bruto nationaal product. Naderhand afgezwakt tot € 12 miljard. Een meer geleidelijke aanpassing is ook mogelijk 2. Deze zou bereikt kunnen worden door bijvoorbeeld een: • Verhoging van de AOW-leeftijd naar 67 jaar (in 20 jaar); • Geleidelijke afschaffing van het ouderentarief in de inkomstenbelasting; • Pakketverkleining in de gezondheidszorg of het vergroten van de eigen bijdrage; • Individualisering van de algemene heffingskorting. Evenwichtige overheidsfinanciën zijn van belang om huidige en toekomstige generaties een gelijk nettoprofijt te doen hebben van publieke voorzieningen 3.
ZONDER VEROUDERING HAD D E W E LVA A R T P E R H O O F D GROTER KUNNEN ZIJN WA A R G A AT H E T O V E R ?
In deze bijdrage bespreek ik enige aantal macro-economische gezichtspunten van de ouder wordende Nederlandse samenleving. Ik laat het vraagstuk van de evenwichtige overheidsfinanciën hier verder buiten beschouwing, temeer daar hierover tamelijk grote onzekerheden bestaan en ook methodologisch een en ander niet onomstreden is. Hét fundamentele aspect van de bevolkingsveroudering in Nederland is dat geleidelijk aan een situatie ontstaat gekenmerkt door een wat geringer aantal werkenden en een ruim twee maal zo
professie en praktijk
DE WESTERSE SAMENLEVINGEN ZIJN RIJK GENOEG OM OUDER T E W O R D E N É N C O M FO R TA B E L V E R D E R T E K U N N E N L E V E N
groot aantal wél consumerende maar niet langer producerende ouderen. Het verdelingsvraagstuk verandert hierdoor niet onbelangrijk. Het niveau van de toekomstige welvaart wordt bepaald door de omvang van de productie per hoofd. Het veranderende verdelingsvraagstuk staat een optimistische toekomstvisie echter niet in de weg. Het CPB, de bekende Tilburgse economen D.B.J. Schouten en A.H.J. Kolnaar en ikzelf presenteerden eerder tamelijk optimistische toekomstscenario's 4. Een twee maal zo groot aantal ouderen over enkele decennia betekent ceteris paribus simpelweg een twee maal zo grote claim op de beschikbare middelen, die moeten worden voortgebracht door een kleiner aantal werkenden. Er wordt wel eens opgemerkt dat vanwege de koopkrachtige vraag van het oudere bevolkingsdeel, het 50-plussegment één van de drijvers van de toekomstige economie gaat worden. Deze signalering betreft alleen de vraagzijde van de economie en miskent de aanbodzijde: alles wat we willen consumeren moet ook nog een keer geproduceerd worden.
4 CPB, Four futures of Europe (Ruud de Mooij en Paul Tang), CPB, Den Haag, october 2003; Vier vergezichten op Nederland, productie, arbeid en sectorstructuur in vier scenario's tot 2040 (Free Huizinga en Bert Smid), CPB, Den Haag, november 2004; Schouten, D.B.J. en A.H.J Kolnaar in o.m. Vergrijzing en Staatsschuld, Maandschrift Economie, 66, 2002, pp
We kijken daarom nu naar de omvang van het toekomstig nationaal inkomen, het BBP. Want duidelijk is dat een groter productievolume, in casu een groter BBP per hoofd, ons in staat stelt het verdelingsprobleem dat ontstaat door de demografische transitie soepeler en gemakkelijker tot een oplossing te brengen. Want waar meer is, is makkelijker te verdelen. Waar hangt de omvang van de toekomstige productie en het toekomstige welvaartsniveau van af? Die relatie ligt vrij eenvoudig, de toekomstige welvaart per hoofd hangt af van de: • Arbeidsparticipatie; • Ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit.
122-145, De macro-economische betekenis van een kapitaal-
PROJECTIES
dekkingsstelsel, Maandschrift
Wanneer we veronderstellen dat de arbeidsparticipatie met zo'n 5 à 6%-punt toeneemt en de jaarlijkse toene3 ming van de arbeidsproductiviteit 1 /4% – beslist geen geringe prestatie – bedraagt, dan kan over de periode 2006-2023 een welvaartstoeneming per hoofd gerealiseerd worden van zo'n 37 à 38%. Dit is zo'n 1,9% per jaar. Gedurende bepaalde perioden in de tweede helft van de 20e eeuw hebben we weliswaar hogere groeicijfers gekend, maar het cijfer van 1,9% stelt zeker niet teleur. Kortom, so far, so good.
Economie, 67, 2003, pp 89-112 en De toekomst is rooskleuriger dan de Nederlandse regering denkt!, Kwartaalschrift Economie, 1, 2004, pp 476-81; J.B. Kuné, On Global Aging, old-age income systems in the EU and other major parts of the world, Physica/Springer Verlag, Heidelberg, 2003.
Vanzelfsprekend is er wel een verouderingseffect uit hoofde van de omstandigheid dat het aantal niet-werkenden inmiddels aanzienlijk is toegenomen en de omvang van de leeftijdsgroep van 20-64 jarigen enigszins is afgenomen. Zonder veroudering had de welvaart per hoofd groter kunnen zijn. Dan zou de welvaart per hoofd in 2022 ten opzichte van 2005 niet met 37 à 38%, maar met liefst 48 á 50% zijn toegenomen. Zulks komt neer op een verschil van zo'n 11 à 12%-punt. Een merkbaar verschil: in relatieve zin leveren de werkenden in, maar dit is verre van dramatisch, lijkt me. In deze exercitie is het economisch effect van de aanstaande bevolkingsveroudering alleszins dragelijk en al helemaal niet dramatisch. De wat achterblijvende welvaartsontwikkeling van de beroepsbevolking ten opzichte van de situatie-van-geen-veroudering manifesteert zich in hogere belasting- en premietarieven. Uit de hogere belastingen premietarieven worden tal van voorzieningen voor ouderen gefinancierd. Een minder optimistische zienswijze leidt vanzelfsprekend tot minder rooskleurige uitkomsten. Op Europees niveau heeft men al langer onderkend dat de economische ontwikkeling in Europa stagneert en dat vormt tegen de achtergrond van de bevolkingsveroudering een bedreiging voor de toekomstige welvaart. De Europese Commissie heeft in 2000 in het verdrag van Lissabon het plechtige voornemen uitgesproken dat Europa in het jaar 2010 de meest dynamische en meest competitieve economie van de wereld zou zijn. Van het af te leggen traject zou dus nu begin 2007 al 60 procent moeten zijn gerealiseerd. Dit blijkt niet het geval te zijn; de doelstellingen van Lissabon zijn inmiddels ook afgezwakt. Ik wil op deze plaats attenderen op drie omstandigheden – zij liggen alle op het terrein van de arbeid en de 3 arbeidsmarkt – die een soepel groeiproces van 1 /4% per jaar danig kunnen/zullen verstoren en afremmen. Deze verstoringen zullen tegen de achtergrond van een ouder wordende samenleving leiden tot economische stagnatie en kunnen conflicten van diverse aard teweeg brengen: tussen generaties, tussen etnische groepen, tussen arm en rijk. DRIEËRLEI VERSTORING
In de eerste plaats veroudert de beroepsbevolking. En hoe je het ook wendt of keert, een oudere werkende is DE ACTUARIS JANUARI 2007
21
professie en praktijk
HET OVERGROTE DEEL VAN DE KOSTEN VAN DE VERGRIJZING K A N W O R D E N B E TA A L D U I T D E E X T R A B E L A S T I N G O P B R E N G S T E N DIE DE GEPENSIONEERDEN ZELF GENEREREN
dikwijls minder productief dan een wat jongere werkende: veel ouderen zijn minder innovatief, veranderingsbereid en veranderingsgericht alsook in mindere mate bereid en in staat nieuwe technieken te leren. En al helemaal in mindere mate in staat en bereid zich te schikken in de zoveelste reorganisatie. Die heeft hij tenslotte al zo vaak en zo veel meegemaakt. Kortom, hij is enigszins cynisch geworden. Daar komt bij dat grote groepen vijftigers de komende periode flinke erfenissen tegemoet kunnen zien. Een groot gedeelte van dit erfgeld zullen deze vijftigers, die alles al hebben, gebruiken voor de aanschaf van meer vrije tijd, met name om hun prepensionering te financieren. In de tweede plaats is de kwaliteit van de nieuw instromende arbeid in het geding. In het Maandblad van NRC-
22
DE ACTUARIS JANUARI 2007
Handelsblad van september 2005 wordt op dit onderwerp verder ingegaan. Ik citeer, ' … Europa heeft te veel laag- en ongeschoolden en te weinig goed opgeleide werknemers voor de banen van de toekomst, zo heeft de Europese Commissie doen berekenen. Ten minste 80 miljoen Europeanen, op een beroepsbevolking van 200 miljoen, zijn laag opgeleid. Ze zijn werkloos of hebben conjunctuurgevoelig en slecht betaald werk. Dit is maar liefst 40%. In Nederland is 32,4% van de beroepsbevolking laag- of ongeschoold. In de Verenigde Staten is dat 13% en de werkloosheid in de VS is maar een fractie van die in Europese Unie (tegen de 10%). Toegespitst op de groep van 20-24 jarigen in Nederland blijkt 25% geen goede startkwalificatie te hebben. Onder Turkse en Marokkaanse jongeren is dat percentage belangrijk hoger, te weten zo'n 55% en 65%.'
professie en praktijk
We kunnen ons voorstellen wat zulks betekent voor de economische dynamiek van de grote steden en meer in het algemeen voor het potentieel van de Nederlandse economie. Verschillende waarnemers voorspellen dan ook een langdurige neergang van de gehele Europese Unie. In het ergste geval wordt alsnog de marxistische 'Verelendung' werkelijkheid. Zij het dat het nu niet gaat om de klassieke tegenstelling arbeid en kapitaal, maar de maatschappelijke tegenstellingen lopen met name langs etnische lijnen. Het lijkt in ieder geval waarschijnlijk dat in een heterogener wordende samenleving de mate van sociale cohesie geringer wordt. Vrij algemeen wordt onderkend dat juist hiér een enorm en hardnekkig probleem ligt en er worden tal van voorstellen gedaan om tot verbetering te komen.
EEN MERKBAAR VERSCHIL: I N R E L AT I E V E Z I N L E V E R E N DE WERKENDEN IN In de derde plaats zal er op een vrij korte termijn van 15 à 20 jaar een immense herallocatie van arbeid en kapitaal moeten plaatsvinden richting productie van goederen en diensten, die juist door de (tamelijk koopkrachtige) ouderen gevraagd worden. Dit betreft in belangrijke mate allerlei zorgdiensten, waarvan de productie doorgaans zeer arbeidsintensief is en waarvan de mate van productiviteitsgroei dikwijls maar betrekkelijk gering is, zie de wet van Baumol (1967) 5. Ook valt te denken aan op ouderen toegesneden woningbouw/huisvesting, faciliteiten van verkeer en vervoer en niet in de laatste plaats veiligheid(sdiensten).
5 Wet van Baumol (1967), zie bijvoorbeeld het ESB nr. 4442, Redactioneel 17-9-2004: “In de dienstensector gaat de loonstijging niet gepaard met een stijging van de arbeidsproductiviteit en nemen de kosten dus toe. Dat leidt overeenkomstig de wet van Baumol
Bedoelde herallocatie zal zeker niet als vanzelf verlopen, maar welhaast onvermijdelijk met tal van efficiencyverliezen gepaard gaan. Op verschillende plaatsen zal absolute schaarste aan gekwalificeerde arbeid ontstaan. De voortekenen zijn er reeds, bijvoorbeeld in de bouwnijverheid en in het onderwijs. Meer in het algemeen dreigt vooral een tekort te ontstaan aan hoger opgeleiden. Meer concreet betekent dit dat de nog maar net begonnen economische groei al weer spoedig zal worden afgebroken vanwege het niet voldoende beschikbaar zijn van de productiefactor (gekwalificeerde) arbeid.
(1967) - tot een relatieve prijsstijging in de dienstensector.” 6 W.W. Boonstra, Nederlands externe vermogen, …, Maandschrift Economie, 2003, pp 498-517.
CONCLUDEREND
Het meest waarschijnlijke scenario is, denk ik zelf, niet het zojuist geschetste optimistische scenario van 1% jaarlijkse productiviteitsgroei. De voorwaarden daarvoor worden vermoedelijk niet vervuld. Een scenario dat
rekening houdt met de geschetste knelpunten bij de arbeidsinput en de noodzakelijke herallocatie van arbeid lijkt meer waarschijnlijk. Het zou al heel mooi zijn als een jaarlijkse groei van tegen de 1% wordt gerealiseerd. Maar met een slechter resultaat moet ook rekening worden gehouden. De aanmerkelijk grotere claim van de ouderen op de schaarse middelen kan mogelijk een generatieconflict doen ontstaan. De signalen van irritatie bij de jongeren klinken steeds luider en er is de alternatieve vakbond AVV opgericht. Voor de wat meer pessimistisch gestemden onder ons staat al zo ongeveer vast dat alleen een wonder ons nog kan verhoeden voor een generatieconflict. Dit alles laat onverlet dat de westerse samenlevingen welvarender zijn dan ooit. Daarmee is aan de belangrijkste voorwaarde voldaan om ook in een ouder wordende samenleving prettig verder te kunnen leven. De westerse landen zijn rijk op het moment waarop zij gaan verouderen. Bijna alle ontwikkelingslanden zullen over zo’n 50 jaar verouderen en zullen dan vermoedelijk lang zo rijk niet zijn als wij nu.
IN HET ERGSTE GEVAL WORDT ALSNOG DE MARXISTISCHE 'VERELENDUNG' WERKELIJKHEID ENIGE VERDERE OPMERKINGEN
Tot slot nog een opmerking over Nederland als 'statische renteniersnatie', over het 'best bewaarde geheim van Den Haag' (Bert de Vries ) en het nieuwe toezichtregime van pensioenfondsen, ook wel FTK genoemd. Met enig dédain wordt wel eens gesproken over Nederland als renteniersnatie. Maar degenen die zo denken kunnen worden gerust gesteld: het concept renteniersnatie is simpelweg niet aan de orde. Hoewel men het tegendeel zou verwachten op grond van al zo vele jaren zulke grote overschotten op de lopende rekening van de betalingsbalans, blijkt uit de statistieken van DNB dat de externe vermogenspositie van Nederland negatief is. Wim Boonstra (Rabobankorganisatie) merkte eerder op dat Nederland sedert 1968 meer dan € 335 miljard is 'kwijt geraakt' in het buitenland 6. Helaas is het dus niet mogelijk dat Nederland gedurende een zekere aanpassingsperiode naar een ouder wordende samenleving meer consumeert dan produceert en daarmee inteert op zijn tegoeden in het buitenland. Die tegoeden zijn er eenvoudigweg niet.
DE ACTUARIS JANUARI 2007
23
professie en praktijk
Het beste bewaarde geheim van Den Haag gaat over het volgende. Bert de Vries7 heeft een uitgesproken optimistische visie met betrekking tot de betaalbaarheid van de stelsels van pensioen- en zorgvoorzieningen in het licht van de aanstaande bevolkingsveroudering: het overgrote deel van de kosten van de vergrijzing – namelijk voorzover die te maken hebben met de AOW en de gezondheidszorg – kan worden betaald uit de extra belastingopbrengsten die de gepensioneerden zelf genereren. Deze opmerking is correct, zij het belangrijk afgezwakt door recente CPB-berekeningen 8. Maar deze constatering laat onverlet dat over enige decennia een nieuwe situatie ontstaat waarin we te maken hebben met een geringer aantal werkenden en een ruim twee maal zo groot aantal wél consumerende maar niet meer producerende ouderen. Vanuit mijn 'pensioenachtergrond' het hartstochtelijke pleidooi dat het nieuwe toezicht van DNB op de pensioenfondsen er niet toe zal leiden dat de fondsen genoodzaakt worden een financieel beleid te voeren, dat procyclisch uitwerkt op de nationale economie, zoals de laatste jaren het geval was. Evenmin mag het beleggen in aandelen worden ontmoedigd opdat het daarbij behorende rendementspotentieel – de zogenaamde equity premium, waarvan de schattingen voor de toekomst 1 variëren van een magere /2% tot zo’n 4% – wél kan worden gerealiseerd.
heid, misschien zelfs van beschaving, om de voorkeur te geven aan vrije tijd – te besteden aan meditatie, contemplatie en schone kunsten – boven aardse goederen. Andere, breed gedragen, maar niet zonder nuanceverschillen, beleidsaanbevelingen van de zijde van economen et al. betreffen, kort geformuleerd: • Selectieve immigratie (economisch profijtelijk voor het ontvangende land); • Wél reductie, maar geen geforceerde afbouw van de staatsschuld; • Fiscalisering van de AOW (de AOW is geen verzekering, maar een algemene voorziening; daarnaast verbreding van het draagvlak); • Aanmerkelijke uitbreiding van de investeringen in onderwijs en kinderopvang (vergroting en verbetering van de kwaliteit van het arbeidsaanbod); • De levensloopregeling niet oneigenlijk gebruiken voor vervroegde pensionering; • Vermindering van de hypotheekrenteaftrek en vermindering van de fiscale subsidie op pensioensparen (deze subsidies stimuleren het vervroegde uittreden in plaats van het investeren in het eigen menselijk kapitaal); • De al eerder genoemde evenwichtige overheidsfinanciën (gelijk netto-profijt van de overheid van huidige en toekomstige generaties).
' PA K K E N W AT J E PA K K E N K A N , B E L E I D S I M P L I C AT I E S
7 B. de Vries, Overmoed en Onbehagen: het hervormingskabinetBalkenende II, Uitg. Bert Bakker, Amsterdam, october 2005. 8 CPB, Ageing and the sustainability of Dutch public finances (Ruud de Mooij), CPB, Den Haag, maart 2006. 9 J.P.C.M. van Zijl, Jongeren en ouderen hebben elkaar hard nodig, in: De vergrijzing leeft; kansen en
Tal van economen et al. beklemtonen in het licht van de aanstaande bevolkingsveroudering dat 'alle hens aan dek' moet. Of, anders gezegd, alle vermijdbare niet-participatie moet worden beëindigd. Maar bovenal gaat het om een proces van continue toeneming van de arbeidsproductiviteit, de enig duurzame bron van economische groei. Jan van Zijl (voorzitter RWI) windt er geen doekjes om wanneer hij opmerkt dat er stevige maatregelen genomen moeten worden 9: '… de kabinetsmaatregelen (van 2004 en 2005) die tot zo veel onrust hebben geleid, zijn hooguit een grimmige voorbode van wat echt nodig is om de gevolgen van de vergrijzing effectief aan te pakken.' De ironie wil dat het uitgangspunt van de verhoogde participatie door een ieder wordt onderschreven, maar tegelijkertijd acht ook bijna een ieder dat niet op zichzelf van toepassing. Het uitstromen van 55-plussers gaat vooralsnog onverminderd door. Zulks op grond van allerlei overgangsregelingen en gedachtig 'pakken wat je pakken kan, nu het nog kan'.
keuzen in een verouderende samenleving (D. van de Brink en F. Heemskerk, redactie), Uitg. Bert Bakker, Amsterdam, april 2006.
24
DE ACTUARIS JANUARI 2007
Maar ook hier is een relativerende opmerking op z'n plaats. Materiële welvaart en vrije tijd zijn tot op zekere hoogte uitwisselbaar. En het getuigt wellicht van wijs-
NU HET NOG KAN' Tot slot, wat moeten actuarissen hier nu mee? In de eerste plaats dienen actuarissen weet te hebben van wat in de wereld om hun heen allemaal gebeurt. Toegespitst op hun eigen aandachtsterrein zal de aanstaande bevolkingsveroudering bij pensioeninstellingen leiden tot een toeneming van de verhouding aanwezig vermogen en premieplichtig inkomen tot waarden van zo’n 5 à 7, waarmede het premie-instrument praktisch gesproken niet of nauwelijks meer toepasbaar is. Het schaarser worden van de factor arbeid ten opzichte van het kapitaal geeft aanleiding tot een stijging van de beloning van arbeid en relatief lage kapitaalrendementen. Goed nieuws voor ondernemers die willen investeren, maar slecht nieuws voor pensioeninstellingen. Het zal steeds meer noodzakelijk zijn in het zogenaamde pensioencontract afspraken te maken hoe tegenslagen (maar ook meevallers) worden opgevangen door de stakeholders, werkgevers, actieve deelnemers en gepensioneerden. Actuarissen kunnen in dit lastige proces hun goede diensten aanbieden.