8 maart 2009
Discussie paper Participatie van vrouwen met een islamitische achtergrond Factoren die een rol spelen bij de participatie van vrouwen met een islamitische achtergrond.
Inleiding De participatie van vrouwen met een islamitische achtergrond blijft achter vergeleken bij de participatie van autochtone vrouwen. Om hier verbetering in aan te kunnen brengen is het belangrijk om te weten welke factoren deze participatie beïnvloeden. Is het inderdaad religie die de participatie van deze vrouwen sterk beïnvloed? Er wordt veel onderzoek verricht naar de positie van zwarte migranten- en vluchtelingen (zmv) vrouwen. Wat nog onvoldoende gebeurt, is dat de vrouwen zelf het woord voeren over hun ervaringen. Daarom zullen er in verschillende steden bijeenkomsten worden gehouden, waarin met vrouwen met een islamitische achtergrond zal worden gesproken over de vraag hoe zij succesvoller kunnen participeren in de samenleving. Wat zou je kunnen doen om hun participatie te bevorderen? Het is immers van groot belang dat aan deze vrouwen de kansen worden geboden om hun talenten te benutten net zoals het kabinet heeft aangegeven. (2007/2008a afkomstig uit Emancipatiemonitor pagina 284) In deze discussie paper zal op een aantal factoren worden ingegaan, die het participatieproces van deze vrouwen zouden kunnen beïnvloeden. Daaraan voorafgaand zullen feiten en cijfers op een rij worden gezet. De bedoeling is om met ondersteuning van de informatie uit deze discussie paper het gesprek aan te gaan met vrouwen met een islamitische achtergrond en om hen de mogelijkheid te bieden om op basis van hun ervaring een goed beeld te vormen over de wijze waarop zij succesvol(ler) kunnen worden. FEITEN EN CIJFERS
Het eerst wat opvalt is dat er weinig tot geen cijfers voor handen zijn over de positie van vrouwen met een islamitische achtergrond. Omdat 95% van de Turkse vrouwen en 96% van de Marokkaanse vrouwen aangeeft moslim te zijn geven de cijfers over deze vrouwen meer dan een indicatie over de positie van vrouwen met een islamitische achtergrond in Nederland. Daar komt nog bij dat bijna 70% van de Nederlandse moslims van Turkse of Marokkaanse afkomst is. Dit neemt niet weg dat het meer inzicht zou bieden als er meer specifieke gegevens beschikbaar zouden zijn over vrouwen met een islamitische achtergrond. Hierbij dient de kanttekening te worden gemaakt dat het beeld bestaat dat vrouwen met een islamitische achtergrond minder participeren. Dit gaat van de veronderstelling uit dat de islam daarin een bepalende rol speelt. Of dit zo is en of het bijvoorbeeld niet de islam is, maar de (wijze van)migratie naar Nederland is voor zover bekend niet onderzocht. Toekomstige ontwikkeling van het aantal moslims 5 procent van de Nederlandse bevolking was in 2007 naar schatting moslim. Dit zal toenemen tot 8% als ervan wordt uitgegaan dat het aandeel gelovigen onder niet-westerse allochtonen gelijkblijft.
www.e-quality.nl
Pagina 1
Participatie van vrouwen met een islamitische achtergrond 8 maart 2009
De immigratie of een hoger kindertal dan verwacht zou kunnen leiden tot een percentage van11 in 2050. Een percentage hoger dan 11 is niet waarschijnlijk (De Beer, 2007). Als uitgegaan wordt van de beeldvorming rond moslims, lijkt het alsof bijna alle nietwesterse zwarte migranten- en vluchtelingen moslims zijn. Dit geldt echter maar voor minder dan 50% van de niet -westerse zwarte migranten- en vluchtelingen. Daarnaast is het zo dat 6% van de moslims van westerse komaf is. Het grootste gedeelte van de groep moslims wordt gevormd door mensen van Turkse(325.000) en Marokkaanse (260.000) afkomst. Zij vormen samen 69% van het aantal Nederlandse moslims. Wat vaker onderbelicht blijft is dat na deze groepen de grootste populatie moslims van Surinaamse afkomst (34.000) is. In grafiek 2 is aangegeven hoeveel moslims uit welke herkomstlanden afkomstig zijn. Daarin is ook het aantal Indonesische moslims (7.000) opgenomen en het aantal autochtone moslims(12.000). Het is goed mogelijk dat zich binnen deze groep een substantieel aantal derde-generatie moslims bevindt. Ongeveer 94 procent van de moslims heeft een nietwesterse herkomst. Het totaal aantal moslims in Nederland bedroeg in 2007 850.000 personen (van Herten en Otten,2007)
Verdeling moslims per herkomstgroep
Westers 4% Overig nietwesters 26%
Autochtonen 1%
Turken 38%
Marokkanen 31%
.
2
Participatie van vrouwen met een islamitische achtergrond 8 maart 2009
Tien grootste groepen moslims uitgezonderd Turken en Marokkanen Suriname
34.000
Afghanistan
31.000
Irak
27.000 20.000
Somalie Pakistan
18.000
Iran
12.000
Nederland
12.000
Egypte
12.000 7.000
Indonesie Tunesie
5.000 0
10.000
20.000
30.000
40.000
Marieke van Herten Bron: Bevolkingstrends, 3e kwartaal 2007, Naar een nieuwe schatting van het aantal moslims in Nederland
Inkomen en economische zelfstandigheid Bepalend voor het kunnen opbouwen van een zelfstandig bestaan is of vrouwen een goede opleiding hebben, participeren op de arbeidsmarkt en economisch zelfstandig zijn aldus Gijsberts en Merens (2004) Dit geldt niet alleen voor emancipatie, maar ook voor integratie. Vrouwen met een islamitische achtergrond hebben met beide processen te maken. Uit de recent verschenen Emancipatiemonitor blijkt dat nog geen 40 procent van de Turkse (37%) en Marokkaanse (38%) vrouwen betaald werk heeft voor ten minste 12 uur per week. Verder valt maar 20% van de Turkse en Marokkaanse vrouwen als economisch zelfstandig te bestempelen. Door de relatief gezien geringere werkervaring van Turkse en Marokkaanse vrouwen bouwen ze ook minder pensioen op. In het Survey Integratie Minderheden Arbeid is uitgebreid ingegaan op de arbeidsmarktpositie van vrouwen en mannen uit etnische minderheidsgroepen. Veel Turkse en Marokkaanse arbeidsongeschikten hebben al geruimere tijd geen betaalde arbeid meer verricht en richten zich ook niet meer op betaald werk. Vrouwen zijn hierbij minder sterk op werk gericht dan mannen, dit is bij alle groepen het geval. Banen met minder gunstige arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden worden door Turkse en Marokkaanse vrouwen minder snel geaccepteerd. De reden hiervoor is waarschijnlijk gelegen in de zorg voor kinderen. Het heersende beeld is dat het ondernemerschap onder vrouwen met een andere dan autochtone herkomst laag is. Als wordt gekeken naar wat het Survey hierover zegt, lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat bovengenoemd beeld aan wijziging toe is. 3
Participatie van vrouwen met een islamitische achtergrond 8 maart 2009
Het percentage vrouwelijke Iraanse ondernemers bedraagt 13%. Uit de publicatie Starter en Student van E-Quality blijkt dat 13% van de Marokkaanse ondernemers en 16% van de Turkse ondernemers vrouw is. Om te bepalen wie ondernemer is wordt uitgegaan van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Veel vrouwen werken echter in de onderneming van een familielid en zouden mogelijk ook als ondernemer kunnen worden aangemerkt, maar staan niet als dusdanig ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Bij zowel autochtonen als niet-westerse zwarte migranten- en vluchtelingen krijgen vrouwen vaker een bijstandsuitkering dan mannen. Veel van hen zijn waarschijnlijk alleenstaande moeders. Marokkaanse vrouwen hadden eind 2007 met 16 procent het vaakst van alle vrouwen een bijstandsuitkering. Bij de andere uitkeringen is er een minder groot verschil tussen mannen en vrouwen. Mannen hebben vaker dan vrouwen een arbeidsongeschiktheidsuitkering: zowel bij autochtonen als bij de groep niet-westerse zwarte migranten- en vluchtelingen was het verschil eind 2007 één procentpunt. Tussen Marokkaanse mannen en vrouwen is het verschil groter. Dit komt vooral door het lage aandeel Marokkaanse vrouwen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering (5 procent tegenover 10 procent van de Turkse vrouwen en ruim 6 procent van de autochtone vrouwen) (jaarrapport integratie 2008). Concluderend kan gesteld worden dat de inkomenssituatie en economische zelfstandigheid van Turkse en Marokkaanse vrouwen op alle fronten lager is vergeleken bij ‘hun’ mannen, vergeleken bij autochtone vrouwen en vergeleken bij andere zvm- vrouwen. Ze hebben minder vaak werk, als ze werk hebben duurt hun dienstverband korter. Marokkaanse vrouwen krijgen vaker een bijstandsuitkering. Een punt waarop deze vrouwen niet slechter scoren is het hebben van een werkgerelateerde uitkering. De reden daarvoor is dat zij minder vaak en minder lang gewerkt hebben. Jonge Turken en Marokkanen over gezin en taakverdeling In deze discussie paper wordt ingegaan op de positie van vrouwen met een islamitische achtergrond om te bezien hoe hun participatie gestimuleerd kan worden en welke factoren hierop belemmerend kunnen werken. Eén van de heersende vooroordelen is dat deze vrouwen zelf de noodzaak van participatie niet in zouden zien en dat als zij dit wel doen, het hun mannen zouden zijn die hun beletten deel te nemen. In de CBS rapportage Jonge Turken en Marokkanen van 2005 over gezin en taakverdeling wordt nagegaan of Jonge Turken en Marokkanen van de tweede generatie verschillen van autochtone jongeren wat betreft hun opvattingen over gezin en taakverdeling. Ook wordt hierin ingegaan op de vraag of de houding en mening ten aanzien van emancipatie sterk samenhangt met het niveau van opleiding. Een samenvatting van de rapportage volgt hieronder: ‘Turken en Marokkanen vormen vaker een gezin (daarmee wordt bedoeld dat zij vaker kinderen onder de 18 jarige leeftijd hebben) dan autochtonen (meer dan de helft versus ongeveer een derde, aldus Distelbrink en Hooghiemstra (2005) Dit heeft onder andere te maken met de jonge leeftijdsopbouw van deze groepen. Maar ook culturele verschillen spelen een rol. Turkse en Marokkaanse jongvolwassenen vinden het krijgen van kinderen veel vanzelfsprekender dan autochtone leeftijdsgenoten. Er is echter wel een verschil tussen de Marokkaanse en Turkse vrouwen en mannen. Mannen vinden dit vanzelfsprekender dan vrouwen. 4
Participatie van vrouwen met een islamitische achtergrond 8 maart 2009
Op de vraag of een vrouw ook gelukkig kan zijn zonder kinderen te krijgen geven de mannen echter vaker aan het daar niet mee eens te zijn dan de vrouwen. Ook met betrekking tot de vraag of twee getrouwde ouders de beste gezinsvorm is geven de Turkse en Marokkaanse jonge vrouwen aan het hiermee minder eens te zijn dan de mannen.
Stellingen Ook zonder kinderen kan een vrouw gelukkig zijn De beste gezinsvorm is nog altijd twee getrouwde ouders met kinderen
Laag
Turken man vrouw 61 70 83
Middelbaar %
Marokkanen man vrouw 66 71
68
84
Hoog
75
Totaal Abs = 100%
Turken mannen vrouwen totaal
34 30 32
48 53 50
18 17 18
260 224 484
mannen vrouwen totaal
31 21 26
49 56 53
20 22 21
224 247 471
mannen vrouwen totaal
19 13 16
46 45 46
35 42 38
627 611 1238
Marokkanen
autochtonen
Uit onderzoek is gebleken dat hoe hoger het opleidingsniveau, hoe geëmancipeerder men denkt en dat het niveau van emancipatie sterk kan variëren tussen opleidingsniveaus, aldus de rapportage. In grafiek 4 worden de Turkse en Marokkaanse jongvolwassenen vergeleken met autochtone jongvolwassenen op 3 verschillende opleidingsniveaus. Het grote verschil tussen de autochtone jonge vrouwen enerzijds en de Turkse en Marokkaanse anderzijds is het percentage laagopgeleiden en het percentage hoogopgeleiden. Bij de autochtone vrouwen is 42% hoog opgeleid versus 17% bij de Turkse en 22 % bij de Marokkaanse vrouwen. Als het opleidingsniveau wordt gekoppeld aan de kinderwens, blijkt inderdaad dat de vanzelfsprekendheid om kinderen te krijgen lager is in de categorie middelbaar tot hoogopgeleiden bij alle 3 herkomstgroepen. Uit de rapportage blijkt dat in Nederland opgegroeide Turkse en Marokkaanse jongvolwassenen een andere taakverdeling voorstaan dan de eerste generatie ouders.
5
Participatie van vrouwen met een islamitische achtergrond 8 maart 2009
Opvallend is dat bij de vraag of moeders buitenshuis kunnen werken als er goede opvang is, de Turkse mannen het hoogst scoren (70%) en de autochtone en Marokkaanse jonge mannen even hoog scoren. Het vooroordeel dat Marokkaanse mannen hun vrouwen belemmeren om buitenshuis te gaan werken gaat niet meer op voor de tweede generatie . Het vooroordeel dat Turkse en Marokkaanse vrouwen minder gemotiveerd zijn om aan het arbeidsproces deel te nemen kan op basis van dit onderzoek voor wat jonge vrouwen betreft dan ook als onjuist bestempeld worden. Maar liefst 91 % van de Marokkaanse en 87 % van de Turkse jonge vrouwen is van mening dat het goed is als een vrouw een eigen inkomen verdient ook als ze jonge kinderen heeft. Dat is 14-18 % meer dan bij de autochtone jonge vrouwen. Het enige punt waarop Turkse en Marokkaanse jongvolwassenen beduidend traditioneler zijn dan hun autochtone leeftijdgenoten is met betrekking tot de stelling dat vrouwen geschikter zijn om kleine kinderen op te voeden. Het is opvallend dat voor alle groepen geldt dat jonge mannen minder gemakkelijk denken over de combinatie moederschap en buitenshuis werken dan de jonge vrouwen. Opvattingen over werk en zorgtaken, onder Marokkaans-Nederlandse jongens en meisjes. E-Quality heeft samen met Marokko Media een discussie op internet georganiseerd, waarin jongens en meisjes discussieerden over thema’s als de verdeling van zorgtaken, partnerkeuze en de invloed van (schoon)familie op de relatie. De discussie is geanalyseerd en de resultaten zijn gecombineerd met informatie uit literatuur tot een onderhandelingsgids. Deze gids zal jongeren – voor een groot deel jongeren met een Marokkaanse achtergrond – ondersteunen bij hun partnerkeuze, het opvoeden van kinderen en vooral bij het ‘onderhandelen’ met hun partner.’ Uit de publicatie ‘ Mans genoeg voor emancipatie’ van E-Quality blijkt dat het grootste verschil in tijdsbesteding tussen mannen aan onbetaalde arbeid is waar te nemen tussen de Turkse (1,3 uur per dag) en Surinaamse mannen (1,7). De verschillen zijn echter klein. Het is opvallend dat de verschillen tussen de vrouwen aanzienlijk groter zijn. De tijdsbesteding van autochtone, Surinaamse en Antilliaanse vrouwen ontloopt elkaar onderling niet zo veel (3 uur, 3,2 uur en 2,7 uur). De Marokkaanse en Turkse vrouwen besteden echter aanzienlijk meer tijd aan het huishouden met 4,9 en 4,2 uur per dag. Dit zou te maken kunnen hebben met het feit dat deze vrouwen over het algemeen grotere gezinnen hebben.
Sociale Culturele integratie Eén van de meest besproken politieke onderwerpen van de afgelopen paar jaar is de invloed van de islam op de integratie van etnische minderheidsgroepen. Ook de loyaliteit en verbondenheid van deze groep is vaak ter discussie gesteld. Daarbij werd regelmatig het punt aangehaald dat te veel vrouwen en mannen uit deze groep voornamelijk contacten hebben binnen de eigen groep en niet met autochtonen. Dit zou een negatief effect hebben op de integratie van deze etnische minderheidsgroepen. In dit onderdeel van deze discussie paper wordt ingegaan op de Sociaal-culturele integratie. In het Jaarrapport integratie 2007 wordt hieronder verstaan: “de mate waarin allochtone groepen deel uitmaken van de Nederlandse samenleving of zich als aparte groep (blijven) onderscheiden’. In deze paper zal vooral ingegaan worden op het contact tussen de autochtone groep en de andere groepen in onze samenleving.
6
Participatie van vrouwen met een islamitische achtergrond 8 maart 2009
Uit het Jaarrapport blijkt dat van het autochtone deel van de Nederlandse bevolking 91% vooral omgaat met leden van de eigen herkomstgroep, tegen 66% en 54% van de Turken en Marokkanen. Als we kijken naar de Turkse en Marokkaanse vrouwen dan heeft 63% respectievelijk 53% in de vrije tijd meer contact met de eigen groep. Van de onderzochte etnische signatuur van vrije tijdscontacten is het het autochtone bevolkingsdeel dat het minste contact heeft met het niet-autochtone deel. Alle onderzochte etnische minderheidsgroepen hebben meer contact met autochtonen in variaties op de verschillende onderdelen van 1,5 tot 14 keer zoveel. Dit verschil lijkt niet alleen verklaard te kunnen worden door de statistische kleinere kans dat autochtonen zmv-vrouwen en -mannen ontmoeten. Als het gaat om geëmancipeerde opvattingen zijn er in de afgelopen acht jaar geen duidelijke ontwikkelingen waar te nemen. Daarmee blijven Marokkaanse mannen steken op het niveau van de autochtone mannen. De tweede generatie Marokkaanse mannen gaan ook meer dan Turkse mannen met autochtonen om. Er is weinig ontwikkeling in de richting van meer contacten van Turken en Marokkanen met autochtonen. Deze etnische minderheidsgroepen maken een onderscheid tussen hun privé- leven en school en werk voor wat betreft het vasthouden aan de eigen cultuur. In de privé-sfeer willen ze dit behouden, maar vinden het wel gewenst dat men zich op school en op het werk aanpast aan de Nederlandse cultuur. Er is een duidelijke relatie tussen de mate van sociaal-culturele integratie en het opleidingsniveau en de beheersing van de Nederlandse taal. Dit is geen nieuws, maar deze herbevestiging benadrukt het belang van investeren in opleiding en taal om de afstand tussen verschillende groepen in onze samenleving te verkleinen. Omdat de mate van sociaal-culturele integratie een zoveel besproken reden is waarom de integratie en participatie van allochtonen niet op het gewenste niveau is, is in deze paper ingegaan op dit onderwerp. Echter uit het Survey Integratie minderheden 2006 is bijvoorbeeld gebleken dat de mate van sociaal-culturele integratie geen effect heeft op werkloosheidskansen. En als er iets is waar men het wel over eens is, dan is het dat werken de beste manier is om te kunnen integreren en participeren.
Religie In dit gedeelte wordt ingegaan op hoe Turkse en Marokkaanse vrouwen en mannen hun religie ervaren en hoe zij denken dat de samenleving tegen hen en hun religie aankijkt. Ook op dit onderwerp is ingegaan in het Jaarrapport Integratie 2007. Hierin staat dat een hoog percentage van de Turkse en Marokkaanse bevolking in Nederland aangeeft religieus te zijn. Dat geldt voor 95 % van de Turkse en 97 % van de Marokkaanse bevolking. Het geloof neemt bij de Marokkanen een centralere plek in dan bij de Turken. Meer dan 40 % van de Turkse en Marokkaanse moslims geven aan dat moslims niet per se moeten leven volgens de regels van de islam. Met betrekking tot het dragen van een hoofddoek door vrouwen geeft een minder groot percentage dan verwacht (33% Turks en 42% Marokkaans) aan dat dit moet.
7
Participatie van vrouwen met een islamitische achtergrond 8 maart 2009
Turken
Moslims moeten leven volgens de regels van de islam moslimvrouwen moeten buiten een hoofddoek dragen moslimkinderen moeten naar een islamitische school kunnen moslims moeten mensen in Nederland tot de islam bekeren
Marokkanen
53 33 14 16
59 42 18 18
Turken
Marokkanen
Surinamers
Antillianen
autochtonen
86
93
81
80
68
83
82
46
46
41
75
63
44
44
35
geloof is een belangrijk deel van mezelf het doet pijn als iemand iets slechts zegt over mijn geloof niemand mag mijn geloof in twijfel trekken
Veel Marokkanen vertonen actief religieus gedrag, beschouwen de voorschriften als een serieuze zaak en hanteren gemiddeld strengere opvattingen dan de Turkse ondervraagden. Er is echter sprake van een grote interne verscheidenheid bij de Marokkaanse groep, met grote verschillen tussen ouderen en jongeren en tussen de eerste en tweede generatie wat betreft contacten met autochtonen en het aanhangen van geëmancipeerde opvattingen. Je zou kunnen zeggen dat hun geloof een sterke factor is in het bepalen van hun identiteit. Dit valt af te lezen uit tabel 5. Een groot deel van de Turkse en Marokkaanse gelovigen geeft aan dat hun religie een belangrijk onderdeel van henzelf is, dat zij het pijnlijk vinden wanneer iemand iets slechts zegt over hun geloof en het ongewenst vinden wanneer iemand hun geloof in twijfel trekt. Voor vrouwen geldt dit sterker dan voor mannen. Voor ouderen geldt dit weer sterker dan voor jongeren. Dat geldt voor alle groepen. Hogeropgeleiden nemen wat meer afstand van het geloof en voelen zich minder aangesproken in het geval van kritiek.
Jaarrapport Integratie 2007 Bijna de helft van de Turken en Marokkanen in Nederland zijn van mening dat de meeste Nederlanders geen respect hebben voor de islamitische cultuur. Opvallend is dat die mening bij het Turkse deel redelijk stabiel blijft ongeacht het opleidingsniveau en dat bij Marokkaanse hoog opgeleiden een aanzienlijk kleiner gedeelte (29%) die mening meer is toegedaan dan bij degenen die maximaal basisonderwijs hebben behaald (48%). Als het gaat om negatief denken over de islam geven beide groepen bij de hoogopgeleiden de hoogste score (72% en 78%).
8
Participatie van vrouwen met een islamitische achtergrond 8 maart 2009
UITSLUITING Vrouwen met een islamitische achtergrond participeren als groep minder actief binnen de Nederlandse samenleving. Hun eigen ideeën over zichzelf en over de samenleving spelen daarbij een rol. Echter ook de mensen om hen heen spelen daar een rol in. De vraag is in hoeverre er sprake is van uitsluitingsmeschanismes. Een belangrijke vorm van uitsluiting is discriminatie. Discriminatie Moslimvrouwen worden geconfronteerd met discriminatie en negatieve beeldvorming op de arbeidsmarkt. Dit is een belemmerende factor voor de participatie van vrouwen. Tevens heeft het invloed op iemands gevoel van welzijn in een samenleving. Het kan ook van invloed zijn op de mate, waarin iemand denkt te kunnen participeren in de Nederlandse samenleving. Het Jaarrapport Integratie 2007 geeft aan dat 78% van de Turkse en Marokkaanse vrouwen stelt dat er in het algemeen gediscrimineerd wordt. Op de vraag of zij zelf gediscrimineerd worden geeft 38 % van Turkse en 35 % van de Marokkaanse vrouwen aan dat zij gediscrimineerd worden. Het is niet zo dat laagopgeleide Turken of Marokkanen van mening zijn dat zij meer gediscrimineerd worden dan bijvoorbeeld hoog opgeleiden. Bij Marokkanen valt zelfs op dat de hoger opgeleiden (HBO/WO) meer discriminatie ervaren (40%) dan de lager opgeleiden (28%). Commissie Gelijke Behandeling Binnen de moslimgemeenschap nemen vrouwen een bijzondere positie in. Waar moslimmannen hun geloofsovertuiging onzichtbaar kunnen houden, maken hoofddoekdragende vrouwen deze al op het eerste gezicht kenbaar door het dragen van een hoofddoek of door het op andere wijze bedekken van hun haar. Dit roept niet altijd positieve reacties op en leidt in sommige gevallen tot discriminatie. In de Nederlandse discriminatiewetgeving is expliciet opgenomen dat het maken van onderscheid op grond van religie tot een verboden onderscheid kan leiden. De Commissie Gelijke Behandeling, waar burgers een klacht in kunnen dienen als zij denken gediscrimineerd te zijn, heeft zich al vaker over discriminatie met betrekking tot het islamitische geloof gebogen. In 2007 hadden 24 van de 28 klachten met betrekking tot de discriminatiegrond religie betrekking op de islam. De helft van de klachten mbt religie hadden betrekking op het dragen van een hoofddoek. De meeste van de klachten mbt religie waren ingediend door vrouwen met een islamitische achtergrond. Het maken van onderscheid op basis van het dragen van een hoofddoek wordt vaak als indirect onderscheid gezien door de Commissie. Lang niet alle moslima's dragen een hoofddoek. Dat wordt wel eens als argument gebruikt om te zeggen dat het verbieden van een hoofddoek geen discriminatie van moslima's inhoudt. Dit argument gaat echter volgens de Commissie gelijke behandeling niet op. Het recht om niet op grond van religie gediscrimineerd te worden, houdt ook in dat je zelf mag kiezen op welke manier je je religie interpreteert en uitoefent. Per geval wordt bekeken of dit onderscheid objectief gerechtvaardigd is of niet. Bijvoorbeeld vanwege de veiligheid. De Commissie kijkt ook zorgvuldig naar de mogelijkheid voor het gebruiken van alternatieven van beide zijden, zoals de stof van een hoofddoek of het gebruik maken van een sport hoofddoek of het vast binden van hoofddoeken in bepaalde situaties waar het onveilig zou zijn. 9
Participatie van vrouwen met een islamitische achtergrond 8 maart 2009
De flexibiliteit van beide partijen om tot een aanvaardbare oplossing te komen lijkt daarbij van invloed te zijn op de oordelen van de Commissie. Zo heeft de Commissie geoordeeld dat een vriendelijke hoofdknik in bepaalde gevallen een alternatief kan zijn voor het schudden van een hand.
Tenslotte Uit het Survey Integratie minderheden is gebleken dat; vooral leeftijd (jongeren en ouderen hebben een lagere nettoparticipatie), het hebben van jonge kinderen bij vrouwen, het opleidingsniveau en dan in het bijzonder Nederlandse diploma’s, de beheersing van de Nederlandse taal en geëmancipeerde opvattingen over de rol van mannen en vrouwen de kans op nettoparticipatie verklaren. De mate van sociaal-culturele integratie heeft geen effect op de werkloosheidskansen. Geëmancipeerde opvattingen over de verhoudingen tussen mannen en vrouwen leverden bij de analyse van nettoparticipatie nog een duidelijk effect op. Voor de kansen op werkloosheid doen ze er niet toe; dit wijst erop dat dergelijke opvattingen vooral van belang zijn voor de beslissing om op de arbeidsmarkt te participeren. In deze discussie paper is op een aantal factoren ingegaan die van invloed zijn op de participatie van vrouwen met een islamitische achtergrond. Wij hopen dat dit paper bijdraagt tot verdere discussie met moslimvrouwen zelf. Er zijn nog meer factoren die van invloed zijn op hun participatieproces en met hun input kan het geschetste beeld verder aangevuld worden.
10
Participatie van vrouwen met een islamitische achtergrond 8 maart 2009
BRONNEN
M. en A. de Graaf, 2005, De demografische levensloop van jonge Turken en Marokkanen. In: CBS. Enquêteonderzoek onder allochtonen. Problemen en oplossingen. CBS, Voorburg/Heerlen. Distelbrink, M. en E. Hooghiemstra, 2005, Signalement 3A. Allochtone gezinnen: feiten en cijfers. Nederlandse Gezinsraad, Den Haag. Jonge Turken en Marokkanen over gezin en taakverdeling. Marjolijn Distelbrink 1) en Suzanne Loozen 2) Bevolkingstrends, 3e kwartaal 2005. Survey integratie minderheden 2006. SCP, 2007,Jaarraport integratie 2007. SCP, 2008 Jaarrapoort integratie 2008. Gijsberts (2004). De onderwijspositie van vrouwen uit etnische minderheden. In: M. Gijsberts en A. Merens (red.), Emancipatie en estafette. De positie van vrouwen uit etnische minderheden (p. 31-58). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau/Instituut voor SociologischEconomisch onderzoek. Gijsberts, M. en A. Merens (2004). Emancipatie in estafette. De positie van vrouwen uit etnische minderheden. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Gijsberts, M. en J. Dagevos (2005). De positie van allochtone vrouwen. In: Jaarrapport Integratie 2005 (p. 166-188). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau/wodc/ Centraal Bureau voor de Statistiek. Herpen, M., V. Lalta en A. Merens (2006). E-Quality, 2004, Factsheet Emancipatie van vrouwen met een islamitische achtergrond. E-Quality, 2005, http://www.e-quality.nl/e-quality/pagina.asp?pagkey=43628Factsheet Discriminatie en beeldvorming op de arbeidsmarkt. e M. van Herten en F. Otten, 3 kwartaal 2007, Naar een nieuwe schatting van het aantal islamieten in Nederland. (2007/2008a). Meer kansen voor vrouwen. Emancipatiebeleid 2008-2011. Tweede Kamer, vergaderjaar 2007/2008, 30420, nr. 5. CGB, 2007, Gelijke Behandeling: Oordelen en Commentaar 2007.
_______________________________________________________________________________________ Om de tweedeling die gepaard gaat met de termen autochtoon en allochtoon te vermijden, gebruikt E-Quality normaliter de term ‘zwarte, migranten- en vluchtelingen- (zmv-) vrouwen en mannen’. Deze terminologie verwijst naar een analyse waarin zowel verschilen, in etniciteit en migratiegeschiedenis, als gemeenschappelijkheid en een gedeelde positie van marginalisering in de samenleving tot uitdrukking komen. Om in deze factsheet aan te sluiten bij de terminologie in de gebruikte bronnen zijn in deze factsheet de termen autochtoon en allochtoon wel gebruikt.
11