de kaart van mijnheer selden
Timothy Brook
De kaart van mijnheer Selden China, de specerijenhandel en een verloren zeekaart Vertaald door Pieter van der Veen & Chiel van Soelen
wereldbibliotheek · amsterdam
Oorspronkelijke titel Mr Selden’s Map of China. Profile Books Ltd, Londen © Timothy Brook 2013 © Nederlandse vertaling Pieter van der Veen & Chiel van Soelen / Uitgeverij Wereldbibliotheek 2015 Alle rechten voorbehouden Omslagontwerp Bureau Beck Illustraties omslag © The Bodleian Library Foto auteur © Martin Dee nur 680 isbn 978 90 284 2618 4 www.wereldbibliotheek.nl
Voorwoord
Zelden haalt een oude landkaart de voorpagina’s, maar toen de bibliotheek van het Amerikaans Congres in 2003 de Waldseemüllerkaart aankocht, was dat groot nieuws. Deze door Martin Waldseemüller in 1507 vervaardigde wereldkaart wordt wel Amerika’s geboorteakte genoemd. Voor de kaart moest het land 10 miljoen dollar neertellen, maar het is dan ook een prachtexemplaar. De kaart is gedrukt met behulp van twaalf zo fijn gesneden houtblokken dat de jezuïet en docent Joseph Fischer, die de kaart in 1901 terugvond, meende dat deze het werk was van de grote kunstenaar Albrecht Dürer. Ook al is dat niet zo, zijn vergissing is begrijpelijk. Met deze houtblokken zijn mogelijk wel duizend exemplaren van deze enorme wereldkaart gedrukt, maar het enige nog bestaande exemplaar is de kaart die nu in de hal van de bibliotheek van het Congres te bezichtigen is. Voor de kaart werd zo’n hoog bedrag betaald vanwege één miniem detail: het is de landkaart waarop voor het eerst de naam Amerika voorkomt. Martin Waldseemüller zette die naam op een lege plek in ZuidAmerika, ongeveer waar wij Paraguay zouden situeren. Of de naam bedoeld was voor de hele schimmige landmassa die zich links op de kaart van het zuidpool- naar het noordpoolgebied slingert, is niet duidelijk, maar het Amerikaanse Congres vond dat er voldoende reden was om dat aan te nemen. Een nieuwe naam voor een nieuw werelddeel, en dat allemaal vanwege de grote bewondering die Waldseemüller voor de ontdekkingsreiziger en geograaf Amerigo Vespucci koesterde. Had zijn bewondering Christoffel Columbus gegolden, dan had hij het nieuwe werelddeel wellicht Columbia genoemd. Maar voor hem was nu eenmaal Vespucci de ontdekker van de Nieuwe Wereld. Negen jaar na de publicatie van de landkaart verving Waldseemüller deze
De kaart van mijnheer Selden
vernieuwde weergave van de wereld door een heel ander ontwerp. Daardoor werd de oorspronkelijke kaart van 1507 overbodig en raakte die in onbruik. Dit exemplaar bleef als enige bewaard dankzij de priester Johannes Schöner, een onafhankelijke geest die zich op de wiskunde was gaan toeleggen en de landkaart had gekocht. De kaart, die hij in een leren map bewaarde, bleef tot aan zijn dood in 1547 in zijn bezit. Uiteindelijk kwam de map terecht in het kasteel van Wolfegg in Zuid-Duitsland, waar hij pas in 1901 weer tevoorschijn kwam. Dat was te danken aan Joseph Fischer, die net over de grens in Oostenrijk lesgaf op een school. Fischer kreeg vrije toegang tot de bibliotheek van het kasteel toen de archivaris van het kasteel, Hermann Hafner, hoorde dat hij geïnteresseerd was in historische documenten. Fischer had grote interesse voor de Vikingen en was op zoek naar bronnen over de vroege zeereizen van de Scandinaviërs. Zonder al die gelukkige samenlopen van omstandigheden zou de kaart waarschijnlijk nooit de vijf eeuwen hebben overleefd die ons van Waldseemüller scheiden. Johannes Schöner, die in de geschiedenis van de landkaart als eerste een belangrijke rol heeft gespeeld, zag met lede ogen aan hoe onverschillig er soms werd omgesprongen met voorwerpen die belangrijk waren voor onderzoek naar het verleden of naar wat dan ook. ‘Je weet in wat voor tijden we leven,’ klaagde hij in 1533. De kunsten en wetenschappen ‘worden zo onder gewaardeerd en verwaarloosd, dat het te vrezen is dat de idioten ze nog te gronde zullen richten’. Dit boek gaat over een andere landkaart, de Seldenkaart, die zijn naam dankt aan de Engelse jurist John Selden, die de kaart in 1654 aan de Bodleian bibliotheek in Oxford naliet. Het is de belangrijkste Chinese kaart van de laatste zeven eeuwen, waarop de wereld in kaart is gebracht zoals die toen bij de Chinezen bekend was: van de Indische Oceaan in het westen tot de specerijeilanden in het oosten en van Java in het zuiden tot Japan in het noorden. De kaart is bewaard gebleven doordat hij in handen kwam van John Selden. Hij deelde Schöners passie voor het behoud van belangrijke kennis, in zijn geval niet alleen in het Engels gestelde maar alle kennis, zelfs in het Chinees, een taal die hij niet machtig was. Daar mogen we hem dankbaar voor zijn, want in tegenstelling tot de duizend Waldseemüllerkaarten die er zijn gedrukt, is de met de hand getekende en geschilderde Seldenkaart enig in zijn soort. Het is een grote landkaart, 160 cm hoog en 96,5 cm breed. Met een
Voorwoord
oppervlakte van 1,5 vierkante meter is hij maar half zo groot als de 3 vierkante meter grote Waldseemüllerkaart, maar het moet destijds wel de grootste wandkaart van China zijn geweest. Evenmin als in Europa werden er in China in die tijd zulke grote vellen papier vervaardigd en het maken van wandkaarten van een dergelijke omvang vereiste dan ook de nodige inventiviteit. De grootste vellen papier die de maker van de Seldenkaart ter beschikking stonden waren 65 bij 128 cm. Hij loste het probleem op door twee vellen te nemen en een daarvan in de lengte doormidden te snijden. De ene helft plakte hij vast aan de zijkant van het andere vel en de andere helft sneed hij bij en plakte die eronder aan vast. Waldseemüller werkte met kleinere vellen papier, van 42 bij 77 cm, maar plakte die niet aan elkaar. In plaats daarvan verdeelde hij de landkaart in twaalf segmenten en drukte die met behulp van twaalf aparte houtblokken af op twaalf vellen. De koper moest ze dan zelf tot één landkaart samenvoegen. Toen het cartografische ontwerp veranderde, gooiden alle kopers op één na hun twaalf vellen weg. De set kaarten van Schöner bleef bewaard doordat die in een bibliotheek terechtkwam, en dat was precies wat er ook met de Seldenkaart gebeurde. Beide zijn inmiddels aan de vergetelheid ontrukt: de Waldseemüllerkaart een eeuw geleden, de Seldenkaart pas sinds enkele jaren. En bij beide ging dat gepaard met de nodige publieke belangstelling. Beide kaarten zijn ongelofelijk belangrijk, zij het om verschillende redenen. Waldseemüller vervaardigde zijn kaart precies op het moment dat de Nieuwe Wereld in het vizier kwam. Door Europa’s confrontatie met een geheel nieuwe wereld moest hij de bestaande cartografische vormgeving zodanig oprekken dat die eigenlijk niet meer voldeed. Daarom ging hij negen jaar later over op een andere meetkundige projectie, waarmee hij beter de hele aardbol kon weergeven. Evenzo toont de Seldenkaart op zijn manier de gevolgen van de confrontatie van China met diezelfde wereld, maar dan gezien van de andere kant van de aardbol. De man die de landkaart tekende gaf China weer volgens de aloude, gevestigde traditie, maar de landen buiten China beeldde hij op heel ontraditionele wijze af, zoals Chine se cartografen nooit eerder hadden gedaan. In reactie op de lawine aan nieuwe gegevens over de verdeling van land en zee over het aardoppervlak buiten zijn geboorteland gaf hij, net als Waldseemüller, een nieuwe vorm aan de wereld. Hij schiep ook een werk van grote en subtiele schoonheid door de landmassa van Oost-Azië te versieren met bergen, bomen en
De kaart van mijnheer Selden
bloeiende planten, met hier en daar een eigenzinnig detail. De twee verdwaalde vlinders die in de Gobiwoestijn rondfladderen, zijn mijn favorieten. De kaart met de naam van Amerika erop kreeg pas na een eeuw zijn nieuwe plek in de bibliotheek van het Amerikaans Congres, de plek waar hij volgens velen thuishoort: in de erehal te midden van andere documenten die een rol hebben gespeeld bij de stichting van hun land. Zal de Seldenkaart eenzelfde lot beschoren zijn? Na een nauwgezette en kostbare restauratie in 2011 is hij nu te bezichtigen in de Bodleianbibliotheek. Zal dat zijn defini tieve bestemming zijn? Mochten er ooit stemmen opgaan dat deze kaart behoort tot China’s nationale erfgoed en identiteit, dan zou hem nog een problematische toekomst kunnen wachten. Maar de Seldenkaart is niet China’s geboorteakte. De kaart vermeldt niet de Chinese naam voor China, Zhongguo, en evenmin de naam van de dynastie die op dat moment heerste, Ming. Maar als dat wel het geval was, zou dat toch maar weinig gewicht in de schaal leggen, omdat China toen al een heel lange geschiedenis achter zich had. Maar als de kaart geen geboorteakte is, zou hij dan misschien kunnen gelden als een eigendomsbewijs? China heeft het op het ogenblik met alle andere Oost-Aziatische kuststaten aan de stok over de zeggenschap over de duizenden eilanden die overal verspreid in de Oost- en Zuid-Chinese Zee liggen. De bekendste, omdat daar het meest over te doen is, zijn de D iaoyueilanden ten noordoosten van Taiwan en de Paracel- en Spratly-eilanden in de Zuid-Chinese Zee. Omdat tot de negentiende eeuw alleen op de Selden kaart deze wateren gedetailleerd en vanuit specifiek Chinees geografisch perspectief zijn weergegeven, hopen sommigen dat deze zo lang vergeten kaart een doorslaggevende rol kan spelen in het diplomatieke spel van China met zijn buurlanden. In de loop van dit boek zal ik uitleggen waarom ik daar mijn twijfels over heb en laten zien dat de Seldenkaart daar op geen enkele manier uitsluitsel over geeft. Maar patriottische sentimenten en het nationale belang zijn sterke krachten die zich weinig aan kennis gelegen laten liggen, dus wie zal het zeggen? De Seldenkaart is voor verzekering gewaardeerd op drie vijfde van de prijs van de Waldseemüllerkaart. Dat is niet meer dan een willekeurige schatting voor een voorwerp dat bijna vier eeuwen lang niet op de markt is geweest. Als de kaart ooit weer te koop wordt aangeboden, zal er ongetwijfeld veel meer voor geboden worden. Ik heb niet een heel boek aan één kaart gewijd om hem te presenteren
Voorwoord
als een vondst in de Antiques Roadshow [de bbc-versie van Tussen kunst en kitsch]. Wat ik wil, is aan de hand van de kaart een beeld geven van de tijd waarin hij werd vervaardigd. Het was een tijdperk dat een opmerkelijke scheppingsdrift kende en waarin grote veranderingen plaatsvonden. Nieuwe verten openden zich, oude grenzen vielen weg en algemeen aanvaarde waarheden maakten plaats voor controversiële nieuwe ideeën. Honderdduizenden gewone mensen verlieten huis en haard, op zoek naar werk, een beter bestaan of avontuur. Tienduizenden schepen deden de havens van Europa en Azië aan. Goederen uit het ene werelddeel zorgden voor nieuwe economische activiteiten in een ander werelddeel. Het was tegen deze achtergrond dat William Shakespeare voor het eerst The Tempest opvoerde, Ben Jonson de musical uitvond om koning Jacobus te vermaken en John Donne door dezelfde vorst onder druk werd gezet om zich aan het schrijven van preken in plaats van liefdespoëzie te wijden, en in beide excelleerde. John Selden verkeerde in dezelfde kringen en leidde een intens leven in Londen, waar hij, zoals een jongeman betaamde, grote hoeveelheden gedichten produceerde terwijl hij geacht werd rechten te studeren. De gedichten waren onmiskenbaar tweederangs: zijn definitieve bestemming moest hij nog vinden. Zijn indrukwekkende prestaties op het gebied van de oosterse wetenschap en het staatsrecht lagen nog voor hem. Maar evenzeer als deze beroemdere schrijvers zou hij een diepgaande invloed uitoefenen op de Engelse samenleving. En uiteindelijk zou hij in het bezit komen van de kaart die nu zijn naam draagt. Ik begin het verhaal echter niet met de kaart zelf, want er zijn nog een heleboel andere zaken om ons in te verdiepen voordat we daarbij uitkomen. We moeten ook op andere terreinen informatie verzamelen, mede omdat er geen documenten bestaan die ons iets over de kaart kunnen vertellen. Wat het verhaal extra gecompliceerd maakt, is dat de kaart de halve wereld is over gereisd om uiteindelijk terecht te komen bij mensen die hem met een heel andere blik bekeken dan de man die hem heeft vervaardigd. Daardoor vallen er verschillende verhalen te vertellen. De kaart is veel meer dan alleen een illustratie van zijn tijd. Er is minutieus aan gewerkt en de kaart onthult veel over de tijd en de wereld waarin hij werd vervaardigd, bekeken en van aantekeningen voorzien. Omdat we zowel minder als meer weten dan de maker van de kaart, zullen we diep moeten graven om te weten te komen hoe we de kaart moeten interpreteren.
De kaart van mijnheer Selden
Hoe vreemd het ook mag lijken, één boek volstaat niet om alle deuren te openen die in de details van de kaart verborgen zitten. Laat staan dat we alle gangen kunnen volgen waar de deuren toegang toe geven en het is al helemaal geen doen om alle vertrekken die aan die gangen liggen te betreden. Die vertrekken die ik heb kunnen bezoeken, bleken een enorme verscheidenheid aan gebeurtenissen en personen te bevatten. Toen ik de kaart voor het eerst onder ogen kreeg, had ik nooit kunnen vermoeden dat ik me daardoor zou gaan bezighouden met de verbranding van Japanse erotica in Londen, de handelspolitiek van keizer Wanli, het ontwerp van het Chinese kompas, de welbewust verkeerde spelling van Xanadu door Samuel Taylor Coleridge, de schenking van menselijke resten aan de Bodleianbibliotheek en met de eeuwenoude kerk van de tempeliers, om maar een paar onderwerpen te noemen. Het enige onderwerp dat ik had kunnen voorspellen was het kompas, alle andere kwamen als een verrassing. Maar met al deze onderwerpen moeten we ons bezighouden, willen we de geschiedenis van de Seldenkaart, waarvan niets met zekerheid vaststaat, recht doen. Uiteindelijk gaat dit boek niet werkelijk over een landkaart. Het gaat over de mensen van wie het levensverhaal op een of andere manier iets te maken heeft met de kaart. Als ik kan laten zien hoe rijk en gecompliceerd het tijdperk was en hoe de wereld verbonden was door een wereldwijd netwerk, is mijn opzet geslaagd. De kaart herinnert ons eraan, waarschuwt ons zelfs, dat het voor een beter begrip van onze eigen tijd belangrijk is ons te verdiepen in de wijze waarop de mensheid in het verleden rijkdom en macht heeft vergaard en hoe dat tot onze huidige impasse heeft geleid. Natuurlijk kon in de zeventiende eeuw niemand voorzien dat de klein schalige handelsovereenkomsten en conflicten in de Zuid-Chinese Zee de eerste voorboden waren van het tijdperk van de wereldrijken of van het huidige tijdperk van statenverbanden. De handelaren en zeelieden die de wereld van de Seldenkaart bereisden, deden dat eenvoudigweg om het geld en dachten daar niet verder over na. Vreemd dat een zo oninteressante drijfveer de wereld zo fundamenteel kon veranderen. Maar is er eigenlijk wel reden om aan te nemen dat onze tijd zoveel verschilt van die van hen? Zoals Johannes Schöner het zo bondig formuleerde: ‘Je weet in wat voor tijden we leven.’
1 Wat is er aan de hand met deze kaart?
In de zomer van 1976 verliet ik China via de Vriendschapspas. Terwijl de trein door de ronde heuvels zuidelijk van de pas het noorden van Vietnam binnenkroop, zagen we beneden ons steile uitgesleten kloven kriskras door het landschap lopen. In sommige van de diepere kloven had men de smalle stroompjes vol klaterend bronwater hun natuurlijke loop laten behouden. In andere waren de rivierbeddingen verbreed tot rijstvelden. De toppen van de rijstplanten waren nog groen en nog niet gereed voor de oogst. In een van die kloven lag een naar beneden gestorte stoomlocomotief, een verkoold karkas dat op zijn kop lag als een neergeveld voorwereldlijk monster. Overal in het landschap waren nog tekenen te zien van de Vietnamoorlog, die toen pas een jaar was afgelopen. Soms bood dat een dramatische aanblik; zo lagen onder elke spoorbrug de verwrongen steunbalken van alle vorige bruggen, maar vaker was het minder opvallend. De herinnering aan de oorlog was reeds aan het vervagen en het landschap zelf leek daar alles aan te willen bijdragen.Toen ik de locomotief daar beneden zag liggen, kon ik me voorstellen hoe de subtropische vegetatie van de kloof het verslagen monster gaandeweg zou overwoekeren en geleidelijk aan het zicht onttrekken, tot het niet meer terug te vinden zou zijn. De Vriendschapspas is de orwelliaanse naam voor de plek waar het spoor grote broer China en kleine broer Vietnam met elkaar verbindt. De naam is een eerbetoon aan de vriendschap tussen de twee landen, maar de plek is even vaak een barrière van vijandschap geweest, waar ze elkaar van beide kanten argwanend in de gaten hielden en af en toe een zinloze invasie ondernamen. In 1979 zou het China’s beurt zijn om binnen te vallen, maar die onzinnige daad zou pas drie jaar na die mooie rustige zomer waarin ik over de pas kwam, plaatsvinden. Aan mijn tweejarig verblijf in China als
De kaart van mijnheer Selden
uitwisselingsstudent was een einde gekomen en nu was ik op weg naar huis, via een lange omweg die me door Laos, Birma, India en Afghanistan zou voeren. We naderden de pas vanuit het noorden. De Chinese trein kwam met een schok tot stilstand en iedereen moest uitstappen voor de grenscontrole in het stationsgebouw alvorens over te stappen op de Vietnamese trein, die over een smaller spoor liep. De passagiers die niet Chinees of Vietnamees waren, slechts twee in getal, werden apart genomen voor een speciale behandeling. Toen ik aan de beurt was, vroeg de norse douanier me mijn rugzak te openen, zodat hij de inhoud kon inspecteren. Hij zocht naar iets en in een mum van tijd had hij het gevonden. Een maand voor mijn vertrek uit Sjanghai was ik naar het douanekantoor gegaan om de verzending van mijn boeken en weinige bezittingen naar Canada te regelen voordat ik aan de treinreis door Vietnam zou beginnen. Ik moest alles uitpakken en aan de douanebeambte laten zien die moest controleren wat buitenlanders vanuit China verstuurden. De ambtenaar, in douane-uniform en halverwege zijn loopbaan, was heel voorkomend geweest maar ook grondig. Na zorgvuldig mijn boeken en papieren be keken te hebben, legde hij twee dingen apart die ik niet het land uit kon sturen. Het ging in beide gevallen om landkaarten: een atlas van China en een wandkaart van China. Ik had ze allebei gekocht op Nanjing Road bij het filiaal van de New China Bookstore, de officiële, en feitelijk enige, boekverkoper in het land, en had de kassabonnen nog als bewijs. Ze waren niet voorzien van de vermelding ‘voor binnenlandse verspreiding’, die aan de binnenkant van verreweg de meeste boeken was gedrukt en inhield dat wij buitenlanders die niet mochten kopen. Wij hadden alleen toegang tot publicaties met de vermelding ‘vrije verspreiding’. Het was een van die amusante kronkelredeneringen van de Culturele Revolutie: het zou afbreuk doen aan de waardigheid van de natie als d e C hinezen alles zouden weten wat de buitenlanders wisten, maar ook als de buitenlanders in China zouden weten hoeveel wij wisten van wat de Chinezen wisten. Toen ik de douanebeambte in Sjanghai lastigviel met de vraag waarom ik ze niet kon houden, gaf hij doodleuk te kennen dat ik ze natuurlijk kon houden; ik kon ze alleen niet het land uit versturen. Toen ik bleef doorvragen, maakte hij een eind aan de discussie met de mededeling dat dit verband hield met de nationale veiligheid. In die tijd, en waarschijnlijk nog
Wat is er aan de hand met deze kaart?
steeds, was de nationale veiligheid de ultieme troef van Chinese ambtenaren als ze de toegang van buitenlandse studenten tot de Chinese samen leving wilden beperken. Wat de kaarten daarmee te maken hadden, kon niemand me zeggen. De enige kaarten die ik mocht houden, waren de goedgekeurde toeristische kaarten van de steden die voor toeristen waren opengesteld. Daarop was de topografische weergave doelbewust vervormd, vanuit de drogredenering dat als een vijandelijke luchtmacht zou trachten het land te bombarderen, deze kaarten de piloten in verwarring zouden brengen zodat die hun doelen zouden missen. (Ik weet dat dit onzinnig klinkt, maar het waren onzinnige tijden.) Ik nam de atlas en de kaart mee terug naar mijn studentenkamer.Wat moest ik ermee doen? De atlas was ingebonden en het was te lastig om hem heel Azië door in mijn rugzak mee te sjouwen. Dus gaf ik hem aan een Chinese vriend, die er heel blij mee was. De landkaart was een andere zaak. Die wilde ik niet kwijt. Hij was licht en kon tot een compact vierkant worden gevouwen. Waarom zou ik die niet gewoon in mijn rugzak mee het land uit nemen? Bovendien was door de controle mijn interesse gewekt. Ik vouwde hem open en bekeek hem nog eens. Waarom had de douanebeambte hier zo moeilijk over gedaan? Wat was er aan de hand met deze kaart? Niets, voor zover ik op het eerste gezicht kon zien. Toen drong het langzaam tot me door dat het probleem niet zozeer het binnenland van China was, maar de randgebieden, de vele grensgebieden van China met zijn buurlanden. Ik wist dat China grensgeschillen had met de Sovjet-Unie en met India, en misschien ook met andere landen, en dat er vuurgevechten hadden plaatsgevonden. Maakte deze kaart op meer grondgebied aanspraak dan waarop China rechten kon doen gelden? Vervolgens viel mijn blik op de Zuid-Chinese Zee. Deze grote en betrekkelijk ondiepe waterplas ten zuiden van China wordt aan de drie andere zijden begrensd door Vietnam, Maleisisch Borneo, Brunei en de Filippijnen. China heeft zich het eigendomsrecht op het hele gebied toegeëigend, met uitzondering van de gebruikelijke twaalfmijlszone waarop elke kuststaat volgens het internatio nale recht aanspraak kan maken. Dit is China’s meest vergaande eenzijdige aanspraak ten aanzien van zijn grenzen. Op mijn kaart stond die ondubbel zinnig aangegeven door middel van negen streepjes die vanaf het vasteland van China de hele Zuid-Chinese Zee omsloten.
De kaart van mijnheer Selden
De Vietnamezen noemen deze zee de Oostzee. Hun belangstelling geldt vooral een dertigtal verspreid liggende eilandjes die bij de Europeanen bekendstaan als de Paracel-eilanden. (Deze van de Portugezen afkomstige naam is ontleend aan de Zuid-Braziliaanse term voor een beschermend kustrif.) De Vietnamezen noemen ze de Hoàng Sa-eilanden, de Gele Zandeilanden. De Chinezen noemen ze de Xisha, de Westelijke Zandeilanden, omdat er 1300 kilometer zuidoostelijk, voor de noordwestkust van Borneo, een nog meer verspreide eilandengroep ligt die ze de Nansha of Zuidelijke Zandeilanden noemen. Wij kennen ze als de Spratly-eilanden (vernoemd naar de Engelse kapitein Richard Spratly, die er in 1843 langs voer en in Londen een verslag van zijn reis publiceerde). Het aantal eilandjes dat in deze gebieden in groepjes bij elkaar ligt, loopt in de duizenden, afhankelijk van hoeveel hoogtes die bij vloed onder water verdwijnen de naam ‘eiland’ verdienen. In het verleden waren ze onbewoond en nu kunnen er alleen mensen wonen als ze van elders bevoorraad worden. China’s aanspraken zorgen al tientallen jaren voor een gespannen verhouding met al zijn Zuidoost-Aziatische buurlanden. Het eerste serieuze conflict deed zich voor in januari 1974, toen China en Zuid-Vietnam twee dagen slag leverden om de Paracel-eilanden (Vietnam verloor). Het was voor beide zijden een nuttige propagandistische afleiding.Voor ons, uitwisse lingsstudenten die op dat moment in China waren, resulteerde dit kortstondige machtsvertoon helaas in veel bombastische patriottische poëzie die we van onze leraren moesten lezen. En daar zat ik dan in de zomer van 1976, op weg naar Vietnam met een aan restricties onderhevige kaart van China in mijn rugzak. De grimmig kijkende grenswacht zag me aankomen. Hij opende de rugzak, doorzocht de inhoud en haalde de kaart tevoorschijn. Hij had er een nauwelijks verholen plezier in een radertje in de staatsmachinerie te zijn en vroeg me waarom ik de kaart uit China wilde meenemen terwijl ik al uitdrukkelijk was gewaarschuwd dat niet te doen. Het kwartje viel. Hij wist alles over de douane-inspectie in Sjanghai. Het incident stond in mijn officiële veilig heidsdossier, een lijvig dossier dat ik graag eens zou lezen, al vrees ik dat die dag nooit zal komen. Maar hij had het wel gelezen. Dit had ik niet verwacht. Vergeet niet dat het 1976 was. Veiligheidsdossiers waren nog niet gedigitaliseerd, kopieerapparaten waren een zeldzaamheid en bovendien is het voor veiligheidsbeambten een grondregel om nooit informatie
Wat is er aan de hand met deze kaart?
uit handen te geven. Maar ik was een vreemdeling en vormde volgens hun eenvoudige logica dus een hoog veiligheidsrisico. Overal waar ik heen ging, volgde mijn dossier me als een trouwe hond. Op mijn uitreisvergunning stond dat ik het land via de Vriendschapspas zou verlaten, dus lag daar mijn dossier op me te wachten. Elk antwoord dat ik op zijn vraag zou geven, zou mij tot zijn genoegen alleen maar verdachter maken. Ik kon hem moeilijk proberen duidelijk te maken dat China’s overgevoeligheid voor landkaarten op een waanidee berustte en niets met de werkelijkheid te maken had. De kaart had evenveel werkelijkheidswaarde als het papier waarop hij was gedrukt: een tijdgebonden weergave die naar believen gewijzigd of genegeerd kon worden.Voor mij was het niet meer dan een nuttig voorwerp dat in mijn eigen land moeilijk te verkrijgen zou zijn, en zeker niet voor de prijs die ik ervoor had betaald. De douanier had daar een heel andere opvatting over. Een kaart vertegenwoordigde niet slechts de soevereiniteit van China, het wás die soevereiniteit. Voor hem had de kaart een hoger werkelijkheidsniveau dan de echte wereld. Het papier was net zo werkelijk als de natie zelf. De obsessie met landkaarten is niet uniek voor China. We kennen allemaal aan voorwerpen betekenissen toe die ze zonder ons niet zouden hebben. In het tijdperk van de monarchieën werden aan het lichaam van de vorst magische krachten toegekend en gold het als de fysieke belichaming van wat heilig was. Iedereen die daar afbreuk aan deed, maakte zich schuldig aan hoogverraad. Inmiddels ligt de tijd van de monarchieën achter ons. Hun primitieve aura hebben we gesublimeerd en kennen we nu toe aan het ‘lichaam’ van de natie. Als een koning een stuk van zijn grondgebied kwijtraakte, wat geregeld gebeurde als hij een van zijn kinderen moest uithuwelijken, gold dat niet als heiligschennis. Maar iemand hoefde hem maar met een pennenmesje te steken of er was hoogverraad gepleegd. Moderne staten zijn immuun voor pennenmesjes, maar niet voor een buurstaat die ook maar het miniemste stukje grondgebied opeist. Pak van een land een paar centimeter af en het zal dat als een algehele bedreiging van zijn legitimiteit ervaren. Verschuif een grens op een landkaart en het land zal dat als een verschrikkelijke vernedering beschouwen. Zolang de natio nale kaart staat voor de heilige natie en in sommige opzichten een grotere werkelijkheidswaarde heeft dan de natie zelf, kan een regime dat beducht is voor zijn legitimiteit het zich niet veroorloven er achteloos mee om te
De kaart van mijnheer Selden
springen. Ik had geen andere keuze dan de kaart bij de grenspost achter te laten alvorens verder zuidwaarts te reizen naar een minder hopeloze versie van staatssocialisme. Vijfentwintig jaar later liet China opnieuw zijn soevereiniteit gelden, maar dit keer stond er veel meer op het spel. Op 1 april 2001 onderschepten twee Finback-straaljagers van de Chinese marine een verkenningsvliegtuig van de Amerikaanse marine dat voor de kust van China richting Okinawa vloog. Volgens de Verenigde Staten voerde Mission pr32 ‘een routinevlucht’ uit. Het vliegtuig in kwestie, een Aries ii met vier propellers die al eerder over dit deel van de oceaan had gevlogen, was op de terugweg naar zijn basis toen het werd onderschept. In de wereld van de verkenningsvluchten wordt voortdurend een kat-en-muisspel gespeeld en dergelijke incidenten komen geregeld voor. Het is gebruikelijk dat landen straaljagers de lucht in sturen wanneer ze een buitenlands militair vliegtuig in hun luchtruim ontdekken. De twee piloten die er die ochtend op uit werden gestuurd, hadden al eerder Amerikaanse vliegtuigen op kleine afstand gevolgd en ook de 23 bemanningsleden aan boord van de Aries hadden dit al eerder meegemaakt. Dit soort dingen gebeuren voortdurend. De twee eenpersoons Finbacks begonnen een intimidatiespelletje: ze probeerden de Aries zo dicht mogelijk van achteren te naderen om vervolgens met een zwenking het vliegtuig door zogturbulentie een oplawaai te verkopen. De piloot van de straaljager die de leiding had, officier Wang Wei, had ervaring met het onderscheppen van Amerikaanse vliegtuigen. Ook de Amerikaanse commandant, luitenant Shane Osborn, was bekend met luchtmanoeuvres boven de Zuid-Chinese Zee. Beide mannen wisten wat ze deden. Beiden kenden de regels van het betreffende spel. Wang kwam met zijn Finback naast de langzamere Aries vliegen, op slechts drie meter afstand van de linkervleugel van het Amerikaanse vliegtuig. Dat is een gevaarlijke manoeuvre bij een snelheid van 330 kilometer per uur: je moet een goede piloot zijn om met die snelheid een ander vliegtuig zo dicht te naderen. Na korte tijd vlak naast de linkervleugel te hebben gevlogen, dook Wang weg van het propellervliegtuig, maakte een cirkel en naderde het weer van achteren. Wat er daarna gebeurde, hangt af van wie je gelooft. De piloot van het tweede Chinese vliegtuig beschuldigde Osborn er later van dat hij ‘met een wijde boog’ op het vliegtuig van
Wat is er aan de hand met deze kaart?
Wang afvloog en dat ramde. Osborn hield vol dat hij zich aan de vaste procedure had gehouden en zonder koerswijziging in de richting van Okinawa was blijven vliegen. Het probleem was dat Wang de tweede keer het toestel te snel was genaderd. Toen hij probeerde snelheid terug te nemen door zijn machine op te trekken op het moment dat hij de vleugel van de Aries bereikte, verkeek hij zich op de snelheid of op de afstand. De straaljager schoot omhoog en raakte de bladen van de propeller van de buitenmotor van de Aries. De propeller sneed de Finback doormidden. Zijn neus tolde naar voren en botste tegen de voorzijde van het Amerikaanse vliegtuig. De cockpit en de romp ramden de onderkant van de Aries en schoten toen onder de rechtervleugel door, waarbij ze maar net de propellers misten. Sommige Amerikaanse bemanningsleden meenden dat ze Wang met een schietstoel het vliegtuig hadden zien verlaten, maar van hem is nooit meer een spoor gevonden. De Aries draaide door de botsing om zijn as en dook achterwaarts 4200 meter steil naar beneden voordat Osborn erin slaagde het toestel weer onder controle te krijgen. Hij schatte dat hij nog 26 minuten van zijn bestemming Okinawa was en betwijfelde of het vliegtuig dat zou halen, dus probeerde hij ijlings een landingsplek te vinden. De enige plek die in aanmerking kwam, was het militaire vliegveld Lingshui op het eiland Hainan, voor de zuidkust van het Chinese vasteland, de basis vanwaar de Chinese straaljagers waren opgestegen. De bemanning begon volgens de standaardprocedure die voor dergelijke gevallen geldt de gegevens en de apparatuur te vernietigen die de Amerikaanse marine liever niet in handen zag vallen van een ander land. Een bemanningslid hielp het proces een handje door een pot hete koffie in de diskdrives en moederborden te gieten. De piloot van het tweede Chinese gevechtsvliegtuig vroeg via radiocontact met het vliegveld Lingshui toestemming om het Amerikaanse vliegtuig neer te schieten. Het verzoek werd geweigerd en de piloot kreeg opdracht naar de basis terug te keren. Het Amerikaanse vliegtuig zond een nood signaal uit, eveneens naar het vliegveld, waar men volgens internationale verdragen op had moeten reageren. De Amerikanen herhaalden hun noodsignaal vijftien keer, maar kregen geen enkele keer antwoord. Dat er geen toestemming was gegeven, gebruikte China later als argument om de landing als illegaal te bestempelen. Osborn vond dat hij geen andere keus had dan te proberen te landen, of hij daar nu wel of geen toestemming
De kaart van mijnheer Selden
voor had. Zijn vliegtuig zou de thuisbasis niet halen. Een landing op het eiland Hainan was op zichzelf al hachelijk genoeg omdat het Amerikaanse vliegtuig zonder instrumenten vloog, de controle over de flappen van de linkervleugel had verloren en topzwaar was van de brandstof. Het vliegtuig landde met een snelheid van 300 kilometer per uur op de vliegbasis Ling shui, maar kwam voor het einde van de landingsbaan tot stilstand. Zodra het toestel stilstond, stormden gewapende soldaten de landingsbaan op. Ze omsingelden het vliegtuig en namen de bemanning onder schot mee. De Amerikanen werden elf dagen vastgehouden en aan onrechtmatige ondervraging onderworpen, terwijl tussen de twee partijen uitgebreid diplomatiek overleg plaatsvond. Pas nadat de vs schriftelijk in bedekte termen hun spijt over het incident en de dood van officier Wang hadden betuigd, werden de Amerikanen vrijgelaten. China gaf hun zelfs na een minutieus onderzoek hun vliegtuig terug. Ingenieurs van Lockheed Martin mochten het ontmantelen, maar de onderdelen moesten met een Russisch vrachtvliegtuig terug naar Okinawa worden vervoerd. Het is daarna in Georgia opnieuw in elkaar gezet en weer in gebruik genomen. De vs hebben luitenant Osborn onderscheiden met het Distinguished Flying Cross. China, met zijn oude traditie om militaire helden te verheerlijken als beschermers van de staat, kende officier Wang Wei de eretitel Beschermer van het nationale luchtruim en de territoriale wateren toe. Dit incident vond plaats op 7000 meter hoogte, maar de eigenlijke oorzaak was de oceaan eronder. De regels die bepalen waar vliegtuigen over water mogen vliegen, liggen nog niet volledig vast. Ze zijn grotendeels ontleend aan het zich nog steeds ontwikkelende geheel van maritieme overeenkomsten dat het zeerecht wordt genoemd. Dat zijn de regels die bepalen welke wateren aan wie toebehoren en welke schepen ze mogen bevaren. Deze regels gelden ook voor het luchtruim erboven. Net zoals een schip niet zonder uitdrukkelijke toestemming de territoriale wateren van een andere staat mag binnenvaren, mag een vliegtuig niet het luchtruim boven de territoriale wateren van een andere staat binnenvliegen. Om goed te kunnen begrijpen wat er gebeurde tijdens Mission pr32, is enige kennis van het zeerecht nodig. De territoriale wateren worden gevormd door een smalle strook zee langs het grondgebied van een kuststaat.Vroeger gold daarvoor de afstand tot de wal die een van een schip afgevuurde kanonskogel kon afleggen,
Wat is er aan de hand met deze kaart?
maar in 1982 werd deze veiligheidszone formeel vastgesteld op 12 zeemijl. Kuststaten kunnen tot aan die grens aanspraak maken op volledige jurisdictie. Maar na de Tweede Wereldoorlog legden sommige landen de buiten grens van die zone veel verder uit de kust, om buitenlandse toegang tot kustvisserij en delfstoffen in de zeebodem te beperken. Uiteindelijk werd besloten tot een tweede buitengrens op 200 zeemijl (370 kilometer) van de kust. Kuststaten kunnen aanspraak maken op exclusieve economische zeggenschap over die zone, maar dat geeft hun niet het recht om buitenlandse schepen, zelfs geen oorlogsschepen, die zich binnen de tweehonderd mijlszone bevinden te verdrijven, zolang die buiten de twaalfmijlszone blijven. Deze bepaling bevestigt een oud gewoonterecht, het recht van ‘onschuldige doorvaart’, op grond waarvan schepen onder welke vlag dan ook de kustwateren van een andere staat mogen doorkruisen, zolang dit maar snel en ononderbroken gebeurt. Wat geldt voor de schepen op het water, geldt ook voor de vliegtuigen erboven. Piloten dienen mondelinge toestemming te vragen om het luchtruim van een land binnen te vliegen, maar de regels voor het overvliegen zijn niet strikt vastgelegd. Op het moment dat de vliegtuigen elkaar raakten, bevond de Aries zich ongeveer 110 kilometer (60 zeemijl) zuidoostelijk van het eiland Hainan, en dus ruim buiten de twaalfmijlszone. De Amerikaanse lezing was dat het op onschuldige doortocht was boven China’s continentaal plat in de Zuid-Chinese Zee. China had het recht om die vlucht te volgen, maar niet om die te belemmeren of acties te ondernemen die de veiligheid van het vliegtuig of het leven van de bemanning in gevaar konden brengen. Het op deze wijze onderscheppen van een vliegtuig was pesterij. Hiertegenover stond China’s opvatting dat het verkenningsvliegtuig over zijn territoriale wateren vloog. Het binnenvliegen van het Chinese luchtruim kwam neer op een inbreuk op China’s soevereiniteit, en China had volstrekt het recht om het vliegtuig weg te jagen. Vreemd genoeg, of misschien verstandig genoeg, heeft China zijn recht op de hele Zuid-Chinese Zee nooit wettelijk onderbouwd. Het is een eenzijdige aanspraak die door China een historisch soevereiniteitsrecht op grond van het ontdekkingsrecht wordt genoemd. Chinese zeelieden ontdekten als eersten de eilanden in de Zuid-Chinese Zee, is de redenering, en daarom zijn al deze eilanden en de hele zee eromheen van China. De Latijnse term voor de rechtsgrond waarop een dergelijke aanspraak is ge-
De kaart van mijnheer Selden
baseerd is terra nullius, wat wil zeggen: ‘Het land behoort niemand toe en dus is het van mij, want ik vond het het eerst.’ Op deze historische rechtsgrond hebben ook de Europeanen vanaf 1492 overal op aarde hun veroveringen gerechtvaardigd. De meeste van deze gebieden waren helemaal geen niemandsland toen de Europeanen er arriveerden, maar volgens de Europese wetten waren de al aanwezige bewoners wilden en waren ze dus niet in staat soevereiniteit uit te oefenen. Ook al waren er misschien mensen, het land was niet van hen. Terra nullius is nog steeds een aanvaarde rechtsgrond, ook al zijn er bijna geen gebieden meer op aarde waarop die aanspraak nog kan worden gemaakt. Maar als China er in het geval van internationale arbitrage ooit een beroep op zou willen doen, zou dat het land wel voor een aantal problemen stellen. Zeker, deze stukjes terra waren nullius, maar om er aanspraak op te kunnen maken, moeten ze ook in bezit zijn genomen en deze eilanden zijn nooit in bezit genomen, totdat China naast enkele ervan landingsbanen in de oceaan aanlegde. Zeker, uit Chinese bronnen uit de veertiende eeuw blijkt dat men van het bestaan van de eilandjes in de ZuidChinese Zee wist, maar is dat een bewijs van ontdekking of gewoon een vermelding van wat iedereen in dat gebied al wist? Het gaat hier om de waardigheid van staten die zich in hun waardigheid voelen aangetast. Maar nog meer gaat het om de mogelijke aanwezigheid van olie in de zeebodem. Niemand is geïnteresseerd in de eilanden zelf. Men is geïnteresseerd in wat er in de bodem zit. En dat was de oorzaak van Wang Wei’s dodelijke val. Zeven jaar later stond ik in de kelder van de nieuwe Bodleianbibliotheek gebogen over iets waarvan ik het bestaan nooit had kunnen vermoeden. Voor mij uitgerold op twee tegen elkaar geschoven tafels lag een oude Chinese papieren kaart van oostelijk Azië. Hij was ongewoon groot: inclusief de ondergrond waarop hij was geplakt, was hij ruim een meter breed en bijna twee meter hoog. De kaart had ooit aan een muur gehangen, want onderaan zat een rolstok, en daarop waren in zwarte inkt de kusten van China en de eilanden van Zuidoost-Azië getekend. De kaart zelf bood een heel bijzondere aanblik. Het land had een lichte zandkleur en was versierd met lichtblauw en bruin geschilderde bergen. Zwarte inktvlekjes wekten de suggestie van bomen, in de stijl van de Chinese landschaps-