Pleidooi van verweerder – Mr. Karine Roobrouck Mijnheer de voorzitter, heren rechters, mijnheer de arbeidsauditeur, “Dialoog, samenwerking en respect”. Dat is de sfeer waarin het centrum volgens zijn eigen mission statement zijn opdracht uitvoert. “Dialoog, samenwerking en respect”. *** Die zijn in deze zaak, waarin ik optreed voor winkelketen Bling Bling, nochtans ver te zoeken. Wat het centrum hier tracht te bekomen is het publiekelijk aan de schandpaal nagelen van een werkgever te goeder trouw. En dat met een vordering die niet alleen manifest onontvankelijk is, maar ook nog eens ongegrond. Het centrum heeft zich buitengewoon onvoorzichtig en tactloos gedragen. Er is geen constructieve dialoog, er is geen sprake van samenwerking en er is geen respect. De eerste onontvankelijkheidsgrond is dat het Centrum geen belang heeft. Volgens artikel 20 van de antidiscriminatiewet kan een stakingsvordering worden ingesteld ofwel door het slachtoffer van de discriminatie, ofwel door het Centrum voor Gelijkheid van Kansen. Artikel 31 van de antidiscriminatiewet voorziet uitdrukkelijk dat als het slachtoffer van de discriminatie een geïdentificeerd persoon is, de vordering van het centrum alleen ontvankelijk is als het aantoont dat het de instemming van het slachtoffer heeft verkregen. Welnu, er is een geïdentificeerd slachtoffer. Er is een 49-jarige dame die aanstoot heeft genomen aan een vacature van mijn cliënte en die daarvan melding heeft gedaan bij het Centrum. Die dame wenst in deze procedure weliswaar anoniem te blijven, en dat is haar goed recht, maar ze is wel geïdentificeerd. Het centrum komt dan af met het argument: “Ja maar, wij beschikken wel degelijk ook over een collectief vorderingsrecht en voor dat collectief vorderingsrecht hebben wij geen toestemming nodig. We komen ook op voor alle werkzoekenden die door Bling Bling in die vacatures werden uitgesloten omdat ze de juiste leeftijd niet hadden”. Nu, volgens de rechtsleer, en het Centrum kent die rechtsleer maar al te goed – u mag niet vergeten, mijnheer de voorzitter, dat het Centrum 1
specialist is in deze materie – volgens de rechtsleer is het verschil tussen het individuele en het collectieve vorderingsrecht de aan- of afwezigheid van een geïdentificeerd slachtoffer. Dat is ook volledig in lijn met artikel 31. In de voorbereidende werken van de antidiscriminatiewet is dat trouwens ook ter sprake gekomen. De voorbereidende werken vermelden dat in een situatie waar het slachtoffer geen instemming kan geven door overmacht, een overlijden bijvoorbeeld, het Centrum zijn vorderingsrecht niet kan uitoefenen. Het Centrum mag zich niet verplaatsen in de rol van het Openbaar Ministerie, dat wel kan vorderen zonder instemming van het slachtoffer. Mijnheer de voorzitter, de bal is wel degelijk aan het rollen gegaan door een klacht van een geïdentificeerd slachtoffer. Het Centrum geeft in het inleidend verzoekschrift ook toe dat het “gealarmeerd” werd naar aanleiding van een klacht. De instemming van het slachtoffer is dus wel degelijk vereist. Die instemming ligt niet voor. De vordering is dan ook onontvankelijk. De tweede onontvankelijkheidsgrond is dat de vordering zonder voorwerp is. Nu, om u daarvan te overtuigen moet ik uiteraard ook even de grond van de zaak aanraken. Het centrum stelt dat het loutere gevaar voor herhaling volstaat om een stakingsvordering te kunnen instellen. Maar, mijnheer de voorzitter, om van een herhaling te spreken, moet er wel eerst iets fout bezig zijn. Het Centrum zegt zelf dat het voor hen eigenlijk niet meer gaat om die publicatie, maar om het hele achterliggend zogezegd discriminerend personeelsbeleid. Om van een herhaling van een discriminerend personeelsbeleid te kunnen spreken, moet er dus wel eerst bewijs voorhanden zijn dat het personeelsbeleid überhaupt discriminerend is. En wat dat bewijs betreft, maakt het Centrum er zich ook vrij gemakkelijk vanaf door te verwijzen naar artikel 28 van de antidiscriminatiewet, dat stelt dat als er een “vermoeden” is van discriminatie, het aan de verweerder is om het tegendeel te bewijzen. 2
Voor het Centrum staat het discriminerend personeelsbeleid vast: er is een discriminerende publicatie geweest. Dat volstaat als bewijs van een vermoeden. “En nu is het aan u, beste firma Bling Bling, om ons te overtuigen van het tegendeel.” Mijnheer de voorzitter, is dat niet erg kort door de bocht? Die eenmalige uitschuiver doet geen vermoeden ontstaan dat het hele personeelsbeleid van mijn cliënte discriminerend is. Personeelsbeleid is meer dan aanwerving alleen. Er is loonbeleid, opleiding, ziekteverzuim, pesten op het werk, overleg met de vakbonden, veiligheid en gezondheid,... domeinen waar mijn cliënte niet het minste verweten kan worden, en het Centrum doet dat dan ook niet. Die verschuiving van de bewijslast is hier dan ook niet van toepassing. Het is niet mijn cliënte die moet aantonen dat er geen gevaar voor herhaling is. Het is in de eerste plaats aan het Centrum om aan te tonen dat er überhaupt sprake is van een discriminerend beleid. Het centrum bewijst dat niet. De vordering is dan ook zonder voorwerp en dus onontvankelijk. Bovendien is de vordering ook minstens ongegrond Mijn cliënte is een winkelketen die trendy en hippe modeaccessoires en kleding voor jonge vrouwen verkoopt. Mijn cliënte heeft bij de opstart in België een aantal vacatures gepubliceerd. En ja,... het is inderdaad zo dat een aantal van die vacatures een leeftijdsindicatie hadden. Dat is een betreurenswaardig voorval, mijnheer de voorzitter, mijn cliënte beseft dat wel. Maar het gaat hier om een beginnersfout. Vergeet niet dat mijn cliënte nieuw is op de Belgische markt. Mijn cliënte werd daarvoor vroeger al op de vingers getikt door het Centrum. Mijn cliënte heeft een aangetekend schrijven ontvangen van het Centrum waarin zij gewezen werd op de bepalingen in de antidiscriminatiewet. Mijn cliënte heeft geantwoord op die brief en heeft zich verontschuldigd en gesteld dat het nooit de bedoeling is geweest om te discrimineren. Mijn cliënte heeft ook beloofd dat het niet meer zou gebeuren. Mijnheer de voorzitter, dat zou toch moeten volstaan? Op dat ogenblik heeft het Centrum toch zijn doel bereikt? ***
3
Ik moet nu vaststellen dat het centrum die brief nooit gezien heeft. Het Centrum lijkt zelfs halvelings te suggereren dat de brief nooit werd verstuurd. Volgens het Centrum is die brief als bewijsstuk dan ook niets waard. Ik ben het daar niet mee eens. Het is jammer dat die brief het Centrum niet bereikt heeft, dan had er immers inderdaad een dialoog kunnen ontstaan, maar dat is eigenlijk van ondergeschikt belang. Een getekende kopie zit nu wel in het dossier. Die brief bewijst namelijk wel de goede trouw van mijn cliënte. *** Toen Bling Bling nadien een nieuwe vacature publiceerde werd rekening gehouden met de vroegere opmerkingen van het Centrum. Dat is toch wel een totaal ander verhaal dan de zaak FERYN waar mijn confrater naar verwijst. Daar ging het namelijk over een werkgever die openlijk had gesteld dat hij geen allochtonen te werk stelde. Niet omdat hij zelf een racist was, maar wel omdat zijn klanten dat waren. Mijnheer de voorzitter, waar is de analogie met deze zaak? *** Maar neen, wat doet het Centrum na die nieuwe, wettelijk conforme vacature? Een procedure opstarten. Is dat nu een constructieve dialoog? *** Het Centrum beweert nu “akkoord, de nieuwe vacature bevatte geen leeftijdsvereiste meer, maar wie is er uit de bus gekomen als de ideale kandidaat: een 21-jarige blondine. Dus beste firma Bling Bling, het is duidelijk dat er achter uw mooie woorden nog steeds een discriminerend beleid schuilgaat.” Mijnheer de voorzitter, als slag onder de gordel komt dat aan. Die 21jarige dame heeft evenveel recht op die job als de 49-jarige waar alles mee begonnen is. Deze dame was toevallig wel geknipt voor die functie en welke kleur van haar zij heeft, doet niet ter zake. Dat uitgerekend het Centrum over de haarkleur van die dame begint. Mijnheer de voorzitter, is dat nu respect? *** 4
Het gaat hier niet om een stigmatiserende affiche van een billenknijpende wielrenner, of een onderneming die systematisch affiches publiceert van een in maatpak geklede man naast een naakte vrouw. Mijn cliënte is een respectabel ondernemer die ondertussen meer dan 100 werknemers te werk stelt in België en die er geen enkel belang bij heeft om de Belgische wetgeving naast zich neer te leggen. Er is geen sprake van een discriminerend personeelsbeleid. En als dat er al geweest was, dan is duidelijk dat mijn cliënte dat ondertussen zelf heeft rechtgezet. De vordering is dan ook niet gegrond. *** Het wordt niet betwist dat het Centrum in onze maatschappij een zeer belangrijke rol speelt. En OK, die dialoog is misschien aanvankelijk niet tot stand gekomen omdat een aantal brieven over en weer zijn verloren gegaan. Maar die brieven liggen nu wel voor. Wat houdt het centrum dan tegen om, in een geest van samenwerking en constructieve dialoog, afstand te doen van de procedure en die dialoog alsnog met mijn cliënte aan te gaan? Die rol van het Centrum mag niet ontaarden in een heksenjacht of een soort van Spaanse inquisitie. Het Centrum is niet het Openbaar Ministerie! De rol van het Centrum als institutioneel verdediger van ons recht op gelijke kansen mag niet worden uitgeoefend op een manier die vrijheid van ondernemen nog meer beknot. Ondernemen in Vlaanderen is al moeilijk genoeg en hoeft niet nog meer te lijden onder één of andere dictatuur van politieke correctheid. Het Centrum kan dan wel een vordering instellen die manifest onontvankelijk en ongegrond is, maar mijn cliënt zit nu wel met reputatieschade. En dat, mijnheer de voorzitter, neigt naar machtsmisbruik. Ik vraag u dan ook met eerbied om de vordering onontvankelijk, en minstens ongegrond te verklaren. Ik dank u.
5