1
DE HISTORIE EN DE ROL VAN HET RIJNVAARTHOF
Mijnheer de voorzitter, mevrouw de secretaris-generaal, geacht bestuur, dames en heren, Meine Damen und Herren, Ich soll anfangen mich zu entschuldigen. Obwohl vielen hier anwesend die Niederländische Sprache nicht beherrschen, werde ich doch meinen Vortrag auf Holländisch halten. Da diese Sprache einer der Vertragssprachen ist, fühle ich mich zur Anwendung dieser Sprache gerechtigt. Aber wie ich habe eine Zusammenfassung gemacht, die auf Deutsch und Englisch umgesetst ist (mit vielen Dank an Ihre SekretärGeneral) und welche hier ausgeteilt ist. Weiter werde ich nicht schnell reden, sodass ich hoffe dass nicht alles verloren geht. Uw congres heeft tot onderwerp “motorenschaderegistratiesysteem en schadepreventieonderzoek in de praktijk”. Een belangwekkend onderwerp, dat thuis hoort bij al die onderwerpen die de aandacht vragen van diegenen die een optimaal veilige Rijnvaart nastreven. Naar ik vertrouw hebt u daarover gisteren vruchtbaar vergaderd. Ik zal aan uw kennis op dat vlak niets meer toevoegen. Ik weet daar namelijk niets van af. Wat doe ik hier dan? Die vraag stelde ik me ook, maar mij is verzekerd dat het onderwerp waarover ik ben verzocht te spreken ook ten volle in een congres als dit past. Het heeft nl rechtstreeks met de Rijnvaart te maken en is nog niet eerder bij een IVR congres aan de orde geweest. Vorig jaar sprak hier de voorzitter van de CCR. Ik las zijn interessante rede. Wat ik u ga vertellen sluit daar mooi op aan. Ik zal u vertellen over het zogeheten Rijnvaarthof, officieel geheten de Kamer van Beroep van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart. Ooit was dat de rechtspraak-poot van de CCR, sinds 1963 is het een zelfstandig en onafhankelijk internationaal rechterlijk college. Ook het Rijnvaarthof is dus geënt op de Akte van Mannheim en gaat daarmee terug tot 1868 en, mét de CCR, zelfs tot ver daar voor. U is vorige jaar de historie van de Akte niet voorgehouden, ik zal dat voor zover relevant wel doen. Verder krijgt u iets over de competentie van het hof te horen, over zijn jurisprudentie, verder het een en ander in een internationaal perspectief en ten slotte iets over de toekomst van het hof. Maar ik begin met u wat algemene informatie te geven. Ik doe dat in mijn hoedanigheid van rechter van het Rijnvaarthof. Algemeen De internationale rechtspraak van de CCR is ruim twee eeuwen oud en is daarmee misschien wel het oudste internationale rechterlijk orgaan ter wereld. Ieder van de vijf Rijnoeverstaten (dus Zwitserland, Frankrijk, Duitsland, België en Nederland) wijst twee rechters aan (eigenlijk een vaste en een plaatsvervangend rechter; de taken zijn onderling gelijkwaardig). Totaal dus tien rechters. De Centrale Commissie benoemt vervolgens deze rechters voor een periode van zes jaar. De rechters behoeven niet allen een
2 juridische opleiding te hebben ontvangen. Ook niet-juristen zijn als rechter toegelaten. Lekenrechtspraak dus bij het Rijnvaarthof? Nee, niet in de zin dat onervarenen achter de tafel mogen zitten. De Akte eist van de niet-juristen dat zij bij uitstek ervaren zijn op het gebied van de Rijnvaart. In de huidige samenstelling van de kamer is één collega geen jurist; hij is directeur van de Havendienst in Straatsburg. De anderen hebben een ruime rechterlijke ervaring in hun land opgedaan, veelal in bij uitstek “natte”zaken of als lid van het hoogste rechterlijk college in een land. Een vrouw heeft het hof momenteel niet in zijn gelederen. De President, die overigens wel jurist moet zijn, wordt door de leden van het Rijnvaarthof voor een periode van drie jaar gekozen uit die leden van het hof die wel een juridische opleiding hebben genoten. In de praktijk wordt daartoe een vaste volgorde tussen de aangesloten landen gevolgd: zo volgen na Nederland: België, Duitsland, Frankrijk en Zwitserland. Mijn Nederlandse collega, Mr Pim Haak, die ik hier tot mijn genoegen aanwezig te zien, was tot begin dit jaar de president van het hof. Nu is dat de Belgische collega. De rechters oefenen hun functie uit in volle onafhankelijkheid en zijn door geen enkele instructie gebonden. Er bestaat het geheim van de raadkamer. Anders dan andere hoogste rechters zoals bijv. het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, kent het Rijnvaarthof geen systeem van dissenting opinions. Wie een afwijkende mening had van de andere rechters, kan en mag die niet openbaren. In de praktijk heb ik overigens niet meegemaakt dat hoofdelijk gestemd moest worden om de meerderheid te bepalen. In het algemeen wordt bij unanimiteit beslist. Nu neem ik u mee naar dat hof. Daartoe moet u mee naar hetzelfde Palais du Rhin in Straatsburg, waarin ook de CCR is gehuisvest. Het paleis, dat eind 19e eeuw door de Duitse keizer Wilhelm werd gebouwd, is imposant. Als publiek krijgt u plaats in een van de enorme zalen, die het paleis rijk is. Hoge pilaren, beschilderde muren en plafonds. Het is verleidelijk uw blikken naar die pompeuze pracht te laten afdwalen en vervolgens verder naar buiten naar het parkachtige plein buiten. De zon schijnt daar altijd. Nu toch maar weer de blik gericht op de rechters. Achter de tafel zitten vijf personen. Zij dragen donkerblauwe toga’s met fluwelen banen en een lange kwast naar frans model met hermelijnen banden (namaak), over de schouder. Om het onderwerp van hun werk niet verloochenen is er op die kwast in goud een ankertje geborduurd. Maar wij als rechter zien dat natuurlijk aan voor een weegschaaltje. De verdragstalen zijn Nederlands, Frans, Duits en Engels. Iedere verdragstaal mag als voertaal in de zitting worden gebruikt. In de praktijk wordt de taal gebezigd van het land waar de te berechten zaak zich heeft voorgedaan. Omdat de meeste zaken uit Duitsland komen is de voertaal dus meestal het Duits. In de raadkamer wordt zowel Frans als Duits gesproken. Het arrest wordt gewezen in de taal waarin de zaak is behandeld en deze wordt vertaald zodanig dat er in elk geval een Duitse en een Franse versie is. Het hof komt tenminste tweemaal per jaar bij elkaar.
Dit is het moment voor wat historie.
3 De geschiedenis van het Rijnvaarthof gaat terug tot 1804, toen tussen Frankrijk (onder Napoleon) en het Duitse Rijk een verdrag werd gesloten, het zogeheten Octrooiverdrag met betrekking tot de Rijn, dat wil zeggen de Rijn tot aan het toenmalige Koninkrijk der Nederlanden, waartoe toen nog mede het latere België behoorde. Dit verdrag heeft overigens niets met het huidige woord octrooi te maken. Het Franse woord octroi betekent “tol”. Daarmee begrijpt u meteen waar het hier over gaat. Het verdrag was, zoals u natuurlijk bekend is, onder meer gebaseerd op het voor die tijd vooruitstrevende beginsel van de vrijheid van de scheepvaart op de Rijn door afschaffing van alle plaatselijke tollen en heffingen. Daarvoor in de plaats kwam een octroi de navigation, een belasting op alle varende schepen en lading. In het Octrooiverdrag is voor het eerst – en daar gaat het mij nu om - een internationale strafrechtspraak voorzien in die zin dat het centrale lichaam in Mainz de bevoegdheid kreeg in beroep te oordelen over in eerste aanleg door een van de Octrooibureaus opgelegde boetes inzake overtreding van het Octrooiverdrag of van de door het centraal lichaam opgelegde regels. Daar zien we dus het Rijnvaarthof ontstaan, vooralsnog alleen voor strafzaken en nog geheel in handen van dat centrale lichaam. In de slotakte van het Congres van Wenen in 1814 – dus 10 jaar later -, waar de kaart van Europa opnieuw werd gerangschikt, werden de basisprincipes van het Octrooiverdrag min of meer werden overgenomen. Die slotakte hield onder meer in dat de scheepvaart op de Rijn vanaf zijn oorsprong tot aan de zee geheel tolvrij zou zijn : jusqu’ à la mer. Duidelijke taal, zou je zeggen. Of toch niet ? De beginselverklaring diende binnen zes maanden na afloop van het Wener Congres verder te worden uitgewerkt door een centrale commissie uit de oeverstaten, de voorloper van de CCR. Op 5 augustus 1816 is deze commissie voor het eerst bijeen geweest. Niet zes maanden later maar zestien jaar nadien, op 31 januari 1831, is het beoogde verdrag tot stand gekomen, de Akte van Mainz. Deze lange duur is toe te schrijven aan Nederland, dat een eigen interpretatie gaf aan de woorden “jusqu’a la mer”. Nederland was van mening dat de voortzetting van de Rijn in Nederland zich alleen uitstrekte tot “daar waar de zee zich doet gevoelen”, dus tot daar waar eb en vloed merkbaar zijn. Dwz tot aan Krimpen a/d Lek en Gorinchem. Een slimme zet want dientengevolge bleef Nederland zich gerechtigd voelen om verder stroomafwaarts alle op de scheepvaart betrekking hebbende heffingen en belastingen te laten bestaan (denk aan Rotterdam!). In 1868 is de Akte van Mainz herzien en kwam de thans nog geldende herziene Rijnvaartakte (Akte van Mannheim) tot stand. Misschien aardig om te vermelden is dat, toen de Nederlandse Rijnvaartcommissaris Leemans omstreeks 1868 afscheid nam, de Nederlandse diplomatieke inspanningen op een wel heel bijzondere manier werden gememoreerd. Hem werd door zijn collega’ s uit de andere oeverstaten een bierpul aangeboden met als inscriptie: Leer oft den Krug, Mit festem Zug, Dem Rhein zu Ehr,
4 Jusqu’à la mer’ Voor ons onderwerp is van belang dat de rechtsprekende taak van de CCR in de Akte van Mannheim bleef gehandhaafd, zij het dat die werd uitgebreid met de behandeling van civiele zaken. Die rechtspraak is in handen van de CCR gebleven tot bij de Overeenkomst tot wijziging van de Herziene Rijnvaartakte van 20 november 1963 een afzonderlijk rechtsprekend orgaan in het leven werd geroepen. Dat orgaan is dan eindelijk het Rijnvaarthof waarover ik spreek, en dat officieel is genaamd, ik zei het al, de Kamer van Beroep van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart. Eerst toen werden de regelgevende en rechtsprekende macht van elkaar gescheiden. De competentie van het Rijnvaarthof en zijn procesrecht De in de Akte van Mannheim vervatte competentieregeling voor de rechtspraak is opgezet volgens een model dat sedert 1868 niet of nauwelijks is gewijzigd. Eerst de zogeheten relatieve competentie, dus de regeling die bepaalt welk gerecht ter zake bevoegd is. De Akte creëerde een netwerk van Rijnvaartgerechten in eerste aanleg “In daarvoor geschikte plaatsen, gelegen aan of in nabijheid van de Rijn”. Door onze eigen wetgever zijn daartoe bij wet van 1869 aangewezen “de kantongerechten en de arrondissementsrechtbanken die ‘binnen de gewone grenzen hunner bevoegdheid’ kennis nemen van de in art. 34 bedoelde zaken.” In de praktijk is dus Arnhem voor gebeurtenissen op de Rijn altijd Rijnvaartrechter en afhankelijk van het geval zijn dat verder de rechtbanken in Utrecht, Rotterdam en Dordrecht. Maatgevend is de plaats waar het voorval zich heeft voorgedaan. Dan de absolute competentie, dus de regeling van wat voor zaken een Rijnvaartgerecht kennis neemt. Ik noem: - in strafzaken alle overtredingen van de voorschriften betreffende de scheepvaart en de waterpolitie; daarbij moet u bijv. denken aan snelheidsovertredingen en overtredingen van beladingsmaxima, kwesties dus die veelal samenhangen met de waterhoogte en de stroomsterkte van dat moment; misdrijven zijn uitgesloten; - in burgerlijke zaken – na ‘summiere behandeling’ (die beperking geldt alleen voor civiele zaken) – alle geschillen betreffende: (citaat van de tekst anno 2007): (i) “de belemmering door particulieren van het gebruik der jaagpaden; (ii) de schade, veroorzaakt door schippers en houtvlotters gedurende de reis of bij het aanleggen; (iii) de vorderingen, ingesteld tegen eigenaren van voor het slepen van schepen gebruikte trekpaarden wegens aan onroerend goed toegebrachte schade.” - In de praktijk hebben de civiele zaken betrekking op de schade, veroorzaakt door schippers en daarmee dus op aanvaringen; - Tot die geschillen behoren tevens zaken waarin ‘partijen door een privaatrechtelijke overeenkomst zijn gebonden’. Zo hadden we vorige maand in Straatsburg een interessante zaak over de al dan niet verbindendheid van een sleepovereenkomst.
5 -
Van die geschillen zijn weer uitgezonderd de rechtsvorderingen tegen een vaartuig ter zake van schade door dat vaartuig veroorzaakt aan opvarenden of goederen aan boord. Dus ladingschades komen niet bij het hof. De regeling voor civiele zaken is wat betreft de voorzieningen in verband met het gebruik van jaagpaden, houtvlotters en trekpaarden – zacht gezegd - wat achterhaald. Een herziening van de Akte zou op dit vlak geen kwaad kunnen. Maar in de praktijk kunnen we er wel mee uit de voeten. Waneer komt het hof in beeld? Dat is het geval als hoger beroep wordt ingesteld van een rechtbankvonnis. Dat hoger beroep is uniek geregeld. Voor zover mij bekend is deze regeling niet in enig ander verdrag terug te vinden. De betrokkene heeft namelijk een eigen keus bij welk gerecht hij het appel wil instellen. Ingevolge art. 37 van de Akte van Mannheim kunnen “de partijen in hoger beroep komen, hetzij bij de Centrale Commissie (artikel 43 ) , hetzij bij de hogere rechtbank in het land waar het vonnis is gewezen (axtikel 38).” Het hof is de hoogste rechter. Wie voor die procesgang kiest, kiest dus voor een complete procedure in slechts twee instanties, waarmee een uitspraak wordt verkregen die internationaal gelding heeft en waaraan dientengevolge een grotere invloed toekomt dan aan een uitspraak van de nationale hoogste rechters. Anders gezegd: onze Hoge Raad moet luisteren naar het Rijnvaarthof. Straatsburgse vonnissen zijn in de andere verdragslanden uitvoerbaar met inachtneming van de formaliteiten voorgeschreven bij de wetten van het land waar de tenuitvoerlegging geschiedt. Wat wilt u nog meer? Maar zo eenvoudig is het niet. Wie kiest voor het hof moet de verschillen met het nationale recht wel kennen. Ik noem er een paar op, misschien nuttig voor de Nederlandse procespartijen en advocaten in uw midden. U kunt dan meteen zien dat die verschillen voor- en nadelen hebben, afhankelijk van de positie die een procespartij inneemt. Dat verklaart ook dat het welkom kan zijn een keuzerecht te hebben. Goed hier te vermelden dat de partij die het eerst kiest de competentie schept. Eens gekozen blijft gekozen. De verschillen: - Een civiele zaak moet summier worden behandeld; dat kan heel wat tijd schelen. - Er is geen griffierecht verschuldigd. Voor strafzaken is dat in Nederland hetzelfde, maar voor civiele zaken kan een procedure in Straatsburg dus heel veel geld schelen. - De beroepstermijn beloopt 1 maand. Als u weet dat voor strafzaken in Nederland de beroepstermijn 2 weken beloopt heeft een verdachte in Straatsburg dus twee weken meer ter beschikking. Een advocaat voor een civiele procespartij moet echter oppassen omdat hij naar nationaal procesrecht een veel langere beroepstermijn heeft, nl. 3 maanden. - In strafzaken kan, anders dan in Nederland, in Straatsburg naast een boete geen vervangende hechtenis worden opgelegd. Zou u worden vervolgd, dan is een procedure in Straatsburg in zoverre dus aan te bevelen! - De ondergrens voor een beroep in Straatsburg bedraagt 20 zogeheten bijzondere trekkingsrechten, Special Drawing Rights (SDRs) op het IMF. De tegenwaarde van dergelijke trekkingsrechten ligt niet vast want deze hangt samen met het
6
-
gemiddelde van een aantal belangrijke valuta. De tegenwaarde van 20 SDR beloopt momenteel ca € 25. Als u weet dat u in Nederland in strafzaken niet in beroep kunt komen voor zaken met een boete onder € 50 en in civiele zaken niet voor zaken met een belang onder € 1750, is duidelijk dat u in Straatsburg in veel meer gevallen wel terecht kunt. Maar als gezegd, dat kan ook in uw nadeel zijn. Ten slotte hebt u in Straatsburg in strafzaken niet te maken met het nieuwste beletsel dat in Nederland is gecreëerd voor het instellen van beroep. Bij wet van 5 oktober 2006, die binnenkort in werking treedt, is art. 410a Sv ingevoerd, waarin is geregeld dat in zaken met een boete van minder € 500 het beroep geen doorgang vindt als de rechter daartoe geen verlof geeft. Zo’n verlofstelsel kent Straatsburg niet.
Nog een verschil. Het hof heeft geen eigen openbaar ministerie. Indien een strafzaak uit een bepaald land aan het Rijnvaarthof wordt voorgelegd, treedt een lid van het openbaar ministerie uit dat land op. Deze heeft ingevolge art. 12 van het Procedurereglement de hoedanigheid van partij. In Nederland is hij geen procespartij. Onze officier van justitie is in Nederland deel van de Rechterlijke Macht, is als zodanig magistraat en zit ook op het podium van de rechter, zij het voor de symboliek aan een eigen tafel. Hij behoort in zijn optreden ter terechtzitting boven partijen te staan. Een Nederlandse officier van justitie staat in Straatsburg echter op gelijke hoogte als de verdachte in de zaal, moet alleen de belangen van de vervolging behartigen en moet zijn proceshouding dus aanpassen. Het hof kent verder eigen procesregels. Die regeling dateert uit 1968 en is vorig jaar gemoderniseerd. De herziene regeling treedt op 1 juli 2007 in werking. Aan wezenlijke zaken, zoals beroepstermijnen en beroepsgrenzen, is overigens niet gesleuteld. Ten slotte nog een eigenaardigheid. Het hof mag overal in de oeverstaten zitting houden, is dus niet aan Straatsburg gebonden. Ik ken maar weinig rechterlijke colleges die kunnen reizen. Daarvan wordt met enige regelmaat gebruik gemaakt. Zo heb ik tot nu toe zelf zittingen bijgewoond in Bazel, in Parijs (in de zittingszaal van de Conseil d’État) en in Den Haag (bij de Hoge Raad). De jurisprudentie en bekendheid van het hof Sinds 1963 heeft het hof 488 vonnissen gewezen. De toegankelijkheid van die uitspraken was tot voor kort niet zo eenvoudig, althans voor de Nederlandse rechtszoekende. In Duitsland is het beter geregeld. Daar is de rechtspraak al enige malen geboekstaafd en worden uitspraken regelmatig in de vakbladen opgenomen. In Nederland gebeurt dat helaas bij uitzondering. Daarmee is ook verklaarbaar dat het hof in Nederland bij de justitiabele en de advocatuur helaas maar weinig bekendheid geniet. Er is geen officieel orgaan van de Centrale Commissie waarin de jurisprudentie van het Hof wordt uitgegeven. Maar er is goed nieuws! Er is een jurisprudentieproject opgezet door de CCR en de Griffie van het Rijnvaarthof in samenwerking met het Institut für Binnenschifffahrtsrecht van de Universiteit te Mannheim. Alle uitspraken van het Rijnvaarthof zijn sinds
7 afgelopen jaar in een geautomatiseerd register van dat instituut opgenomen te raadplegen. Het is toegankelijk via de website van het Rijnvaarthof of rechtstreeks via de website van de Universiteit Mannheim. De arresten zijn in de oorspronkelijke taal waarin ze zijn gewezen, full text te raadplegen. Een geweldige vooruitgang! U hebt inmiddels kunnen uitrekenen dat het hof gemiddeld op jaarbasis zo’n tien zaken behandelt. Dat is dus maar een heel klein aantal. Daar is niet van te leven, maar gelukkig hebben (of hadden) de rechters ook nog een andere betrekking. Van dat aantal is het aantal Nederlandse zaken op een enkele hand te tellen. Hoe zou dat komen? Ik denk aan: - de relatieve onbekendheid; - en áls men de weg kent heeft men de keuze en waarom zou je helemaal naar Straatsburg reizen terwijl de taximeter van de rechtskundige bijstand doortikt; - vaak leeft er onbegrip over de te voeren taal, zonder te weten dat Nederlands verdragstaal is! - en men kent de regelgeving niet goed omdat die lastig toegankelijk is en daar kan een advocaat nachtmerries van krijgen. Hier ligt dus een taak voor de CCR en het hof. Juist ook daarom ben ik de IVR dankbaar dat zij mij in de gelegenheid heeft gesteld u iets over dat hof te vertellen. Dat kan een steentje bijdragen aan de bekendheid van het hof.
Het hof in internationaal perspectief. Ik beperk me tot een paar invloeden van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (het EVRM) en van het EG-verdrag. Eerst het EVRM. Het gemoderniseerde procesreglement is nu vrijwel geheel in overeenstemming gebracht met de eisen van dat verdrag, in het bijzonder met art. 6 EVRM dat eisen stelt aan een eerlijk proces. Zo worden de doorlooptijden bewaakt en zijn de zittingen voortaan officieel in het openbaar. Dat werd in de praktijk overigens al langer zo gedaan, maar de procesregeling stond dat niet onverkort toe. Het EVRM wordt overigens nog niet helemaal nageleefd, want er is nog niet voorzien in een regeling voor on- en minvermogenden. Daar wordt aan gewerkt maar had tot nu toe geen hoge prioriteit. Zoveel armlastigen waren er tot nu toe blijkbaar niet op de Rijn. Die aansluiting aan het EVRM lijkt vanzelfsprekend, maar is dat niet. De CCR is als internationaal orgaan immers geen lid van de Raad van Europa en in zoverre niet aan het EVRM gebonden. Aangezien alle verdragslanden wel tot dat verdrag zijn toegetreden is het niettemin wel logisch dat ook de CCR zich richt naar de normen van het EVRM. De Europese rechter onder het EVRM is het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM). Dat rechterlijk college is ook in Straatsburg gevestigd, in de nieuwbouw zal ik maar zeggen. Samen in zo’n stad geeft natuurlijk een zekere band. Daaraan is door het Rijnvaarthof niet zo lang geleden inhoud gegeven door het EHRM in het statige Palais du Rhin te noden voor het bijwonen van een zitting en samen de lunch te genieten. Het werd beiderzijds zeer gewaardeerd.
8 Het Rijnvaarthof komt zo, als het goed is, nergens in aanvaring met het EVRM. Maar wat als het Rijnvaarthof het EVRM niet juist zou toepassen? Een aardige vraag. Kan daar dan over worden geklaagd bij het EHRM? Ik denk het niet en deel daarmee het standpunt van mijn geleerde Zwitserse collega Staehelin die daarover schreef in het liber amicorum voor mijn collega Haak. Het Rijnvaarthof is geen orgaan van een instituut dat zelf aangesloten is bij het EVRM. Een klager kan dan niet bij het EHRM terecht. Dan de EU. Daarover hebt u in de lezing vorig jaar van de voorzitter van de CCR al veel gehoord. In zoverre kan ik me beperken. Zoals bekend is Zwitserland niet tot dat verdrag toegetreden. Dat brengt dus mee dat de CCR ten opzichte van het EG-verdrag een eigen koers kan en moet varen. U zult begrijpen dat dat een bijzondere verhouding oplevert met Brussel. Zowel Brussel als de CCR hebben verplichtingen op het gebied van de Rijn en die verplichtingen zijn daarmee overlappend. Dat vereist een diplomatiek spel op hoog niveau. De CCR heeft in dat spel behoorlijk sterke papieren want de Akte van Mannheim is van oudere datum dan het EGverdrag en dient daarom ingevolge art 307 EG-verdrag als verdrag met oudere rechten gerespecteerd te worden door de EU. Overigens wordt door Brussel de grote kwaliteit van het werk van de CCR erkend en heeft haar regelgeving in de EU tot ver buiten de Rijn erkenning gekregen. De samenwerking op beleidsvormend en wetgevend vlak tussen Brussel en Straatsburg is intussen groeiende. En dat is een goede ontwikkeling. Een interessante vraag voor juristen is intussen hoe veel zeggenschap de Rijnoeverstaten, die tevens EU-lid zijn, nog hebben over de Rijn. Gaven zij die hegemonie al weg bij de ondertekening van de Akte van Mannheim, zodat zij in EU verband op dat vlak geen bevoegdheden meer hebben? Dat is het standpunt van Secretaris-Generaal Woehrling van de CCR. Daar is inderdaad veel voor te zeggen. Of, de andere opvatting, biedt het EGverdrag iedere staat nog steeds een eigen stem in de aangelegenheiden van de EU, waaronder die m.b.t. de Rijn? Dat geluid wordt vooral in Brussel gehoord. Zelf denk ik dat, als ook Zwitserland de vervoerparagraaf van het EG-verdrag had ondertekend, de CCR niet dezelfde exclusieve positie voor de Rijn had kunnen blijven innemen als zij nu doet. Misschien moeten we Zwitserland dus dankbaar zijn dat het nog geen EU-lid is. Zolang de verhoudingen tussen Brussel en de CCR nog niet zijn opgelost zal het Rijnvaarthof zijn rol kunnen blijven vervullen. Het komt tot nog toe op geen enkel terrein in aanvaring met de rechter van de EU, het Hof van Justitie van de EG. De competenties van het Hof van Justitie vallen nergens samen met die van het Rijnvaarthof. Zo spreekt Luxemburg in het algemeen recht door antwoord te geven op prejudiciële vragen van nationale rechters over de uitleg van het EG-verdrag, geeft het geen eindbeslissingen en heeft het niet de bevoegdheid ook in de feiten te treden. De Rijnvaartrechter daarentegen kan niet voor het antwoord op voorvragen worden aangezocht en beslist als hoogste feitenrechter over de eigenlijke zaak. Totaal verschillende competenties dus. Maar wat als er – in de toekomst - een gemeenschappelijke structuur wordt gevonden voor het regime over de Rijn. Waar staat het Rijnvaarthof dan? Ik denk dat dat er van afhangt of de CCR in een of andere vorm blijft bestaan. Blijft de CCR bestaan, dan kan
9 het hof immers ongestoord verder, maar zonder CCR geen Rijnvaarthof. In dat geval moet dus ook de positie van het Rijnvaarthof bij het diplomatieke eindresultaat worden betrokken. Wordt dat nagelaten dan is het Rijnvaarthof uitgespeeld en valt de rechtspraak weer exclusief terug op de nationale rechter, zoals dat tot twee eeuwen geleden het geval was. Hierbij dus mijn oproep aan de hier aanwezige diplomatieke vertegenwoordigers het Rijnvaarthof te betrekken bij het eindresultaat van het Europese binnenvaartregime. En dan had ik het nog niet over de toekomst met de Donau-landen. Dat voert nu te ver. Maar wie weet komt er ooit één rechter voor de Europese binnenvaart, geschoeid op de leest van het Rijnvaarthof, zoals collega Haak voorzichtig voor ogen heeft in een van zijn publicaties. De tijd zal het leren. Ten slotte iets over de nabije toekomst. Ik zei al dat relatief weinig zaken Straatsburg halen. Uit een oogpunt van internationale rechtseenheid is het wenselijk dat vaker voor die procesgang wordt gekozen. Intussen weten we overigens allen dat de aantallen “natte” zaken over de hele linie overal sterk dalende zijn, bij alle gerechten langs de Rijn. Ontegenzeglijk is die, op zich zelf gunstige, ontwikkeling toe te schrijven aan de sterk toegenomen veiligheid van de vaart op de Rijn door veiliger schepen, betere opleidingen, strenger toezicht en betere regelgeving. Dank dus aan de CCR. Door haar arbeid wordt ons werk bespaard! Maar toch ziet Straatsburg nog niet alle zaken. Onze vorige president Haak heeft in de najaarsvergadering 2006 van de CCR o.a. voorgesteld afwisselend zittingen op verschillende plaatsen in bijv. Duitsland of Nederland te gaan houden. Dan komt het gerecht dus naar het land toe, is de afstand kleiner. Als dat gepaard gaat met daaraanvoorafgaand een korte aankondiging daarvan in de nationale vakbladen komt dat de bekendheid van het hof ten goede. Dat zou meer zaken kunnen aantrekken. De Akte laat het toe. Het vraagt natuurlijk nog wel de nodige logistieke organisatie en een reizende rechter is misschien ook duurder. Een andere mogelijkheid om de bekendheid van Straatsburg te vergroten is voor te schrijven dat de nationale Rijnvaartrechter in zijn vonnis melding maakt van de beroepsmogelijkheid: een Rechtsmittelbelehrung dus, uitleg over de keuzemogelijkheid. Dan kunnen partijen hun kansen beter inschatten. Dat zou door de CCR geïnitieerd kunnen worden en langs die weg zijn beslag kunnen krijgen in de nationale wetgevingen Afronding Voorzitter, ik moet afsluiten. Ik keer terug naar het heden. Ik verzeker u: het is daar in Straatsburg heerlijk toeven, meer procespartijen zou ik dat gunnen. Graag nodig ik u allen uit ooit eens als publiek een zitting te komen bijwonen. Wellicht is het een idee, mevrouw de Secretaris-Generaal, dat in de site van de IVR ruimte voor het Rijnvaarthof zou worden ingeruimd met de data van de zittingen, met voor de raadslieden de tekst van de Akte van Mannheim en van het procesreglement en wellicht zelfs met een digitale doorverwijzing naar de databank van de Straatsburgse jurisprudentie in Mannheim. Dat zou zeer welkom zijn.
10 Ik dank u voor de aandacht. B.C.de Savornin Lohman plv rechter in de Kamer van Beroep van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart. mei 2007