Cursushandleiding Interculturele Communicatie
Departement Nederlandse Taal en Cultuur Vakcode: 200300391 2010-2011, blok 2 Jan D. ten Thije Janneke Fernhout (Coördinator)
Inhoudsopgave 0. 1. 2.
3. 4.
5.
6.
Praktische zaken......................................................................................................................................... 3 Doelen van de cursus ................................................................................................................................. 4 De opbouw van de cursus.......................................................................................................................... 5 2.1 Overzicht colleges en opdrachten .................................................................................................... 5 2.2 De werkcolleges en individuele artikel- of boekopdrachten............................................................ 7 2.3 Toetsing en 'het verliezen van het recht op begeleiding' ................................................................ 7 2.4 Studiemateriaal .................................................................................................................................. 7 2.5 Collegeplank....................................................................................................................................... 8 Stof en opdrachten per college .................................................................................................................. 8 Bibliografische opdracht ...........................................................................................................................17 4.1 Instructie bij het schrijven van een annotatie.................................................................................17 4.2 Wat moet je inleveren voor je bibliografische opdracht? ..............................................................18 4.3 Beoordelingscriteria Bibliografische opdracht................................................................................19 Onderzoek naar interculturele communicatie binnen deze cursus .......................................................20 5.1 Keuze onderzoek .............................................................................................................................20 5.2 Oriëntatie ..........................................................................................................................................20 5.3 Hypothesetoetsend/ experimenteel onderzoek .............................................................................23 5.4 Exploratief hermeneutisch onderzoek ............................................................................................24 5.5 Onderzoeksmethoden .....................................................................................................................26 5.6 Schrijf- en stijlconventies voor academische teksten....................................................................27 5.7 Bronnen ............................................................................................................................................32 5.8 Beoordelingskader eindnota Interculturele Communicatie ...........................................................32 Richtlijnen voor presentaties ....................................................................................................................33
Pagina 2 van 33
0.
Praktische zaken
Onderwijstijden en locaties Hoorcollege: woensdag 17.15-19.00 uur, op het Hoogt 13, zaal 17 Werkcolleges: vrijdag, werkgroepen: 1. 9.00 - 10.45 uur, UB-binnenstad: Wittevrouwenstraat 9 (ingang Drift 27), zaal 123; J. Fernhout 2. 11.00 – 12.45 uur, UB-binnenstad: Wittevrouwenstraat 9 (ingang Drift 27), zaal 123; J. Fernhout 3. 13.15 – 15.00 uur, UB-binnenstad: Wittevrouwenstraat 9 (ingang Drift 27), zaal 123; J. Fernhout 4. 9.00 - 10.45 uur, op Drift 21, zaal 32; J.D. ten Thije 5. 11.00 – 12.45 uur, op Drift 21, zaal 32; J.D. ten Thije
WebCT Op WebCT vind je alle benodigde informatie over de cursus en kan je via een discussieforum communiceren met medestudenten. Controleer of je toegang hebt tot Webct. Zonder toegang kan je niet deelnemen aan de cursus.
Inlevercodes Ephorus Alle opdrachten (inclusief de bibliografische opdracht) dien je digitaal in te leveren. De opdrachten zullen via het programma Ephorus gescand worden op plagiaat. Hiervoor ga je naar de volgende website: www.ephorus.nl/student/white.aspx De collegeopdrachten lever je op de donderdag voorafgaand aan het werkcollege vóór 12.00 uur `’s middags in. Je neemt jouw uitwerking tevens mee naar het college, waar we de opdrachten zullen bespreken. Inlevercode werkgroepen Jan ten Thije: ICC-1011-1 Inlevercode werkgroepen Janneke Fernhout: ICC-1011-2 Na inleveren krijg je een bevestiging met een uniek nummer op je scherm. Je kunt ervoor kiezen om deze bevestiging naar je emailadres te laten sturen, te printen of op te slaan. Doe dit ook en bewaar je bewijs.
Contactinformatie docenten Jan D. ten Thije Korte Nieuwstraat 2-4, kamer 1.56 Na 1 januari: kamer 0.55 030-2536337
[email protected] http://www.jantenthije.eu/
Janneke Fernhout Korte Nieuwstraat 2-4, kamer 2.44 Na 1 januari: kamer 0.58 030-2532914
[email protected] Aanwezig op woensdag en vrijdag
Pagina 3 van 33
1.
Doelen van de cursus
Je kunt de krant niet open slaan of de televisie en pc aanzetten of je wordt geconfronteerd met actuele ontwikkelingen rond meertaligheid en culturele diversiteit. Denk aan de discussie tijdens de kabinetsformatie over het standpunt van de PVV of de Islam als een religie of politieke ideologie moest worden beschouwd. Dagelijks vinden we berichten over gevolgen van de Europese eenwording voor de communicatie op globaal en lokaal niveau. Al dit soort ontwikkelingen betreffen de vormgeving van de multiculturele samenleving in Nederland (is de integratie geslaagd of is de multiculturele samenleving mislukt?), maar ook de Europese eenwording en de gevolgen daarvan voor het Nederlandse bedrijfsleven en de burgers (waar vallen tegenwoordig de belangrijke beslissingen: in Den Haag of in Brussel?). Bovendien is er veel aandacht voor internationale ontwikkelingen, die de houding ten opzichte van culturele verscheidenheid in Europa bepalen. Behalve de vele mogelijkheden voor bedrijven door internationalisering (standaardisering van marketing en reclame), wordt er in toenemende mate aandacht gevestigd op de bedreiging van sociale zekerheid en nationale identiteit. In tijden van economische recessie wordt de discussie rond culturele minderheden en de bedreiging van de Nederlandse identiteit in Europa telkens op de voorgrond gesteld. De voordelen en verworvenheden van culturele diversiteit en internationalisering lijken naar de achtergrond te verdwijnen. Vergeleken met dertig jaar geleden is echter veel vanzelfsprekend geworden, wat destijds nog als vreemd werd gezien. In deze cursus willen we achterhalen welke bijdrage de wetenschap levert aan een oplossing en verheldering van deelproblemen binnen dit complexe probleemveld. We beperken ons tot linguïstische studies op het gebied van interculturele communicatie. In de tweede helft van de cursus werk je in een onderzoekskoppel een vraagstelling in een empirisch onderzoek uit. In een afsluitend symposium worden de resultaten gepresenteerd. Samengevat gaat de cursus over de analyse van mondelinge en schriftelijke communicatie in interculturele situaties. De doelen van de cursus zijn de volgende:
Je krijgt inzicht in linguïstisch georiënteerde benaderingen van interculturele communicatie. Je leert de verschillen en de overeenkomsten tussen vier samenhangende benaderingen van interculturele communicatie: (1) de contrastieve benadering, (2) interlanguage benadering, (3) interactiebenadering en (4) de transferbenadering. Je krijgt inzicht in de relevantie en de beperkingen van deze benaderingen ten opzichte van elkaar. Je leert bibliografisch onderzoek doen en annoteren. Je leert zelf een empirisch onderzoek opzetten naar mondelinge of schriftelijke communicatie. Je kiest daarbij voor een tekstvergelijkende analyse of een discoursanalyse van interculturele situaties en maakt gebruik van de contrastieve benadering, interlanguage benadering, de interactiebenadering of effectonderzoek. Je reflecteert op je eigen ervaringen in interculturele situaties en leert die inzichten te verbinden met studies naar interculturele communicatie. Je krijgt inzicht in de toepassingen van onderzoek naar interculturele communicatie.
Pagina 4 van 33
Wk
2.
De opbouw van de cursus
2.1
Overzicht colleges en opdrachten
College
Thema
Leesstof
Hoorcollege 1 17 november
Inleiding: Scope cursus Interculturele Communicatie
Werkcollege 1 19 november
Contrastieve analyse (I)
Agar hs 1 en 2; ten Thije (2009) ten Thije & Deen (2009) Agar hs 3 en 4 Hofstede & Hofstede (2005) Bell Ross & Faulkner (1998)
Hoorcollege 2 24 november
Contrastieve analyse (II) - Audiotours - Uitleg UBICC & Annoteren
Agar hs 5 en 6 Tempel & ten Thije (2010) House (1996)
Werkcollege 2 26 november
Contrastieve analyse (III) & Interlanguage
Hoorcollege 3 1 december
Field Encounters Gastcollege Peter Praxmarer (University of Lugano) Interactieanalyse (I)
Voorafgaand
1
2
3
Hoorcollege 5 15 december
Transferanalyse (II) Gastcollege Marie-Thérèse Claes (ICHEC Business School)
Agar hs 8 Barron (2003) hs 2 Billmyer & Varghese (2000) Kallia (2009) Agar hs 7 & 9 Holenstein (2004) Sarangi (1995) Agar hs 10 Houtkoop & Koole (2000) hs 7 Koole & ten Thije (2001) Agar hs 11 & 12 Bübel (2006) Houtkoop & Koole (2000) hs 6 ten Thije (1999) Müller-Jacquier (2001) Claes (2009) N.B dit artikel zit in je reader onder hoorcollege 5 Spencer-Oatey & Franklin (2009) Permentier (2004) Claes & Gerritsen (2002) hs 4
Tentamen 17 december 11.00-13.00 uur
Tentamen Stof: Agar, collegereader en gastcolleges
Tijd: 11.00-13.00 uur Plaats: Educatorium MU, Leuvenlaan 19
Werkcollege 3 3 december 4
Hoorcollege 4 8 december Werkcollege 4 10 december
5
Interactienanalyse (II) Gastcollege Peter Kistler (University of Bayreuth) Transferanalyse (I) Onderzoeksmethoden (I)
Pagina 5 van 33
Inleveren (via Ephorus + antwoord meenemen naar college) Inleveren voorafgaand aan college 1: 'Intercultureel paspoort' plaatsen op discussieruimte WebCT en meenemen naar college
Inleveren (donderdag 18 nov. voor 12.00 uur via Ephorus) Opdracht 1 N.B. je maakt óf het A-deel, óf het B-deel, óf het C-deel, óf het D-deel, óf het E-deel óf het F-deel van de opdrachten- zie e-mail 9 nov. om te zien welk deel jij maakt.
Inleveren: (deel) opdracht 2
Inleveren: (deel) opdracht 3
Inleveren: (deel) opdracht 4
Inleveren op hoorcollege: onderzoeksplan (bestaande uit een opzet waarin je in 200 woorden je keuze voor één van de vier onderzoeksbenaderingen, de onderzoeksvraag, de subvragen, corpus/methode uiteenzet en minimaal 5 titels afkomstig uit UBICC vermeld)
20 december- 31 december 6
7
Hertentamen 5 januari 8.30-10.30 uur Hoorcollege 6 5 januari Spreekuur 1 7 januari Hoorcollege 7 12 januari Spreekuur 2 13 januari voor groepen Janneke Fernhout en 14 januari groepen Jan ten Thije Hoorcollege 8 19 januari
Kerstreces
Tijd: 11.00-13.00 uur Plaats: Educatorium BETA, Leuvenlaan 19 Ten Thije & Deen (2009); Cursushandleiding hs 5 over onderzoek naar interculturele communicatie
Onderzoeksmethoden II
Spreekuren koppels tijdens reguliere college-uren Onderzoeksmethoden III
Inleveren via Ephorus bibliografische opdracht
Inleveren op hoorcollege: analysemodel
Spreekuren koppels
8
Werkcollege 5 21 januari
Stage en buitenland: Gastcollege Jonas van der Graaff (Ministerie van Binnenlandse Zaken) Slotsymposium: presentaties van het onderzoek in het werkcollege.
9
28 januari
Uitslag eindcijfer cursus
Inleveren via Ephorus en hardcopy aan het begin van het college: eindnota
Uit bovenstaand overzicht blijkt dat de cursus uit drie onderdelen bestaat:
In de hoor- en werkcolleges maak je kennis met een linguïstisch georiënteerde benadering van interculturele communicatie. We bespreken daartoe het boek Language Shock, Understanding the Culture of Conversation van Michael Agar uit 1994. Agar zou je ‘antropologisch linguïst’ kunnen noemen. Aan de hand van vele voorbeelden uit zijn eigen etnografisch onderzoek in verschillende landen bespreekt hij de ontwikkelingsgeschiedenis van de linguïstische analyse van taal en cultuur. Hij presenteert een eigen onderzoeksbenadering hoe je taal en cultuur in samenhang met elkaar kunt analyseren. In dezelfde periode maak je kennis met concreet empirisch onderzoek naar verschillende aspecten die Agar aan de orde stelt. Daarbij gaat het om (1) contrastief onderzoek, dat het taalgebruik in verschillende culturen met elkaar vergelijkt, (2) interlanguage onderzoek dat de stadia van de verwerving van een andere taal en cultuur onderzoekt, en (3) discoursanalyse van de face to face interactie in interculturele situaties. Een vierde benadering in deze cursus is de transferanalyse, waarbij de inzichten uit de voorgaande benaderingen ingezet worden om adequaat om te (kunnen) gaan met talige en culturele diversiteit. Deze fase van de cursus wordt afgesloten met een schriftelijk tentamen. Er zijn dit jaar vier gastcolleges voor deze cursus. In het kader van de Eurocampus voor Interculturele Communicatie (EMICC), die elk jaar een andere standplaats heeft, komen dit jaar docenten van de partneruniversiteiten in Europa naar Utrecht. (Zie ook: http://www.uu.nl/faculty/humanities/nl/Onderwijs/studiepunt/actueel/Pages/20100907europeanmasterIiterculturalcommunication.aspx). Wij hebben een paar van deze collega’s uitgenodigd om een gastcollege in deze cursus te verzorgen. Dat zijn: o 1 december: Peter Praxmarer (Universiteit van Lugano, Italië). Gespecialiseerd in internationale betrekkingen & conflictstudies. Voor meer informatie: www.mashlm.usi.ch/index.php/faculty/221 o 8 december: Peter Kistler (Universiteit van Bayreuth). Gespecialiseerd in linguïstische antropologie en interactieanalyse. Voor meer informatie: http://www.intergerm.uni-bayreuth.de/de/team/Kistler_Peter/index.html o 15 december: Marie-Thérèse Claes (ICHEC Business School). Gespecialiseerd in intercultureel business-management en diversiteitsmanagement. Zie ook:
Pagina 6 van 33
http://www.iegd.org/spanish800/adjuntos/cvpdf/mariethereseclaesing.pdf 19 januari: Jonas van der Graaff. Zelf student Communicatiestudies geweest en kan uit eigen ervaring over het buitenland en stages vertellen. Hij liep bovendien stage bij de Nederlandse permanente vertegenwoordiging in Brussel en bij de gemeente Den Haag. Momenteel werkt hij bij het ministerie van Binnenlandse zaken. Als verdieping van je kennis over het onderzoeksgebied van interculturele communicatie maak je een bibliografische opdracht over een door je zelf scherp af te baken deelthema. Je verzamelt tenminste 10 relevante titels en schrijft van vijf titels een annotatie. Een annotatie is een korte bespreking van het boek of artikel. Je gebruikt daarvoor het software programma Refworks. In de bibliografische opdracht bereid je je voor op je eindnota. In de tweede helft van de cursus werk je in een onderzoekskoppel aan een eigen onderzoek over één van de onderwerpen die eerder aan de orde zijn geweest. Daarbij maak je ook gebruik van onderzoeksvaardigheden, die je in eerdere cursussen ten aanzien van tekstevaluatie en discourse analyse hebt geleerd en die je in deze cursus verder wilt ontwikkelen in verband met een interculturele vraagstelling. o
2.2 De werkcolleges en individuele artikel- of boekopdrachten Op het werkcollege bespreken we de boek- en artikelopdrachten. Hierin wordt de stof van het boek bevraagd en worden de empirische artikelen besproken. De opdrachten moeten op donderdag voorafgaand aan de colleges via Ephorus vóór 12.00 uur ‘s middags worden ingeleverd en je neemt je uitwerking mee naar het college om het te bespreken. In het programmaoverzicht staat precies wanneer je welke opdracht moet inleveren. Van de opdrachten wordt bekeken of je er serieus werk van hebt gemaakt. Na afloop van het college worden de antwoorden van de opdrachten op Webct geplaatst, zodat je zelf het goede antwoord kunt nalezen. De boek- en artikelopdracht zijn in zes delen verdeeld. Aan het begin van de cursus wordt aangekondigd welke studenten telkens het A deel, wie het B deel, C deel, wie D, wie E en wie het F deel van de boek- en artikelopdrachten uitvoeren. Je maakt dus de hele cursus of wel alle A opdrachten, of alle B opdrachten etc. De stof van alle opdrachten wordt in het tentamen getoetst. De antwoorden van elke boek- of artikelopdracht bedragen maximaal 400 woorden (één A4 blaadje). Vermeld steeds duidelijk je naam, je werkgroep, welke opdracht, en welk deel: A, B C, D, E of F. Zorg ook dat je nauwkeurig bent als je bronnen aanhaalt: het programma Ephorus scant immers op plagiaat. 2.3 Toetsing en 'het verliezen van het recht op begeleiding' Omdat de deelname aan deze cursus groot is en de begeleidingscapaciteit beperkt, zijn er strenge eisen gesteld. Alleen als je voldoet aan alle eisen, kun je de cursus succesvol afsluiten. Als je de achtereenvolgende opdrachten niet inlevert, verlies je 'het recht op begeleiding bij de eindnota' en kan je beter stoppen met de cursus. Je eindcijfer voor de cursus wordt als volgt bepaald: Het maken en op tijd inleveren van de boek en artikelopdrachten is verplicht. Als je alle opdrachten inlevert, krijg je 10 punten. Er zijn vier artikel- of boekopdrachten. Het cijfer voor het maken van de bibliografische opdracht levert maximaal 20 studiepunten op. Wie de bibliografische opdracht niet op tijd inlevert, verliest recht op begeleiding bij de eindnota. Het cijfer voor het tentamen in week 5 levert maximaal 25 studiepunten op. Wie na de herkansing een cijfer lager dan een 5.5 heeft, verliest recht op begeleiding bij de eindnota Het cijfer voor je onderzoeksverslag levert maximaal 45 studiepunten op. Daarnaast zijn er drie verplichtingen die geen punten opleveren: Het inleveren van een ‘intercultureel paspoort’ voorafgaand aan de cursus; Het actief deelnemen aan de werkcolleges, dit ter beoordeling van de docent; Het houden van een presentatie over het onderzoek van een koppel op de slotbijeenkomst. 2.4 Studiemateriaal Voor deze cursus heb je, behalve deze cursusinformatie, het volgende materiaal nodig: Het bovengenoemde boek: Agar, Michael, (1994). Language Shock, Understanding the Culture of Conversation. New York: HarperCollins. Dit boek is te koop bij Broese, Minrebroederstraat 13, te Utrecht of te bestellen bij Bol.com.
Pagina 7 van 33
De verplichte artikelen liggen gereed bij Multicopy, Drift 5 in Utrecht en die kun je daar voor eigen privé-gebruik (laten) kopiëren.
2.5 Collegeplank In de UB Binnenstad is een collegeplank voor de Master Interculturele Communicatie (kast 5; plank 1 &2) ingericht met wetenschappelijke boeken die verschillende aspecten van de besproken thema’s belichten. Je kunt deze publicaties gebruiken als start van je bibliografische opdracht. 3.
Stof en opdrachten per college
Zorg dat je nauwkeurig werkt en vermeld als je bronnen aanhaalt: het programma Ephorus scant op plagiaat. Voorafgaand aan het eerste hoorcollege Individuele opdracht Maak een intercultureel paspoort, waarin je de volgende vragen beantwoordt (maximaal 400 woorden): 1. Wat is je communicatieve vaardigheid in verschillende talen? 2. Hoe lang verbleef je in welk (buiten)land? 3. Hoe schat je je eigen interculturele competentie in: waar ben je goed in en waar heb je problemen mee in de communicatie in interculturele situaties? 4. Bespreek twee interculturele ervaringen: één die het zicht op je eigen cultuur sterk veranderde en één die zicht op een andere cultuur sterk veranderde. 5. Geef kort aan wat je in eerdere cursussen over de analyse van interculturele communicatie te weten bent gekomen. 6. Formuleer een eigen definitie van de centrale begrippen cultuur en interculturele communicatie. 7. Lees beide hoofdstukken uit het boek en vergelijk je eigen definitie van cultuur en interculturele communicatie met die uit het boek. De reden voor deze opdracht is dat de docenten willen weten welke voorkennis en welke ervaringen jullie inbrengen in de cursus, zodat we daar in de cursus optimaal gebruik van kunnen maken. Je dient je paspoort op het eerste hoorcollege inleveren en bovendien via Webct plaatsen als attachment bij de discussieruimte voor je eigen werkgroep. Je kunt daar ook de paspoorten van andere studenten bekijken.
Opdrachten week 1- Contrastieve analyse - Agar hs 1 t/m 4 - ten Thije (2009) - Deen & ten Thije (2009) - Hofstede & Hofstede (2005) - Faulkner & Bell Ross (1998) Doel van de opdrachten is om de kern van de artikelen en het betoog van Agar te bespreken. Boek: In hoofdstuk 2 bespreekt Agar de invloed van de beroemde taalkundige De Saussure op het onderzoek naar taal en cultuur. Door zijn afbakening van de taalwetenschap aan het begin van de 20ste eeuw is de belangstelling voor cultuur opgepakt door antropologen, zoals Boas, Sapir en Worff. In de hoofdstukken 2 en 3 vervolgt Agar deze ontwikkeling en brengt ze in verband met zijn eigen onderzoek. Maak bij onduidelijkheden tijdens het lezen van de tekst gebruik van de vele literatuurverwijzingen aan het eind van Agar’s boek. Veel van deze boeken staan op de collegeplank.
Pagina 8 van 33
Artikelen In de artikelen van ten Thije (2009) en Deen & ten Thije (2009) wordt het brede onderzoeksveld van interculturele communicatie afgebakend en onderverdeeld in vier benaderingen, die we ook in deze cursus zullen aanhouden. Een benadering van cultuurvergelijkend onderzoek, die in de discussie over interculturele communicatie heel vaak geciteerd wordt is die van Geert Hofstede. Op basis van interviews naar de werkomstandigheden in IBM vestigingen in meer dan 55 verschillende landen heeft Hofstede vijf dimensies opgesteld, waarlangs je culturen kunt vergelijken. OPDRACHT A-1: Wat bedoelt Agar met ‘languaculture’ en waarom staat deze term centraal in zijn boek? Wat zijn primitieve culturen en waarop was deze kwalificatie destijds gebaseerd? OPDRACHT B-1 Wat is het verschil tussen de strikte en zwakke versie van de Sapir-Worff hypothese? Geef aan wat de implicaties zijn voor de Europese eenwording als de strikte versie wordt aangehangen? OPDRACHT C-1 Wat bedoelt Agar met ‘cultural signifieds’? Bespreek de houding ten opzichte van hoofddoekjes en de verschillende culturele standpunten, waarbij je het begrip ‘cultural signified’ en de daarmee samenhangende analysecategorieën gebruikt. OPDRACHT D-1 Wat bedoelt Agar met de ‘circle around languages’? Lees het artikel van Deen & ten Thije (2009). Geef aan hoe de transferanalyse voortbouwt op de interactieve en contrastieve benadering? OPDRACHT E-1 Vat de vier punten van kritiek van Bell Ross en Faulkner op het onderzoek van Hofstede samen? Kan je - op basis van wat je hebt gelezen in het inleidende hoofdstuk van Hofstede en Hofstede (2005) - stellen of de kritiek ook opgaat voor de hernieuwde uitgave? Wat is je eigen mening over de theorie van Hofstede en de kritiek erop? OPDRACHT F-1 Noem drie verschillen en drie overeenkomsten tussen de cultuurvergelijkende benadering van Hofstede en de linguïstisch antropologische benadering van Agar?
Opdrachten week 2- Contrastieve analyse & Interlanguage - Agar hs 5, 6 en 8 -Tempel & ten Thije (2010) - House (1996) - Barron (2003) - Kallia (2009) - Billmyer & Varghese (2000) Maak een logische opbouw voor je referaat bij het beantwoorden van de opdrachten. Boekopdrachten Net als in de vorige opdracht geldt ook hier dat het er om gaat de kern van Agar weer te geven. Opdrachten bij artikelen Lees het hoofdstuk van Barron en de artikelen van Kallia en Billmyer en Varghese in de reader, maar bekijk desgewenst ook het boek van Anne Barron op de collegeplank:
Pagina 9 van 33
OPDRACHT A-2 Beschrijf kort de opzet van Barron’s onderzoek op basis waarvan zij haar theorie ontwikkelde. Leg uit wat een discourse completion test (DCT) is. Haal uit het artikel van Billmyer & Varghese tenminste 2 punten van kritiek op de DCT en 2 argumenten die voor de DCT pleiten OPDRACHT B-2 Ontwerp zelf 2 vragen voor een discourse completion (zie Barron (2003)/ artikel Billmyer & Varghese (2000)) om in het Nederlands een verzoek te doen en laat minimaal 3 proefpersonen jouw DCT test invullen. Analyseer de uitkomsten en refereer daarbij aan de literatuur. OPDRACHT C-2 Hoe sluit het onderzoek van Barron aan bij het betoog van Agar? Kallia heeft pragmatische equivalentie onderzocht, waarbij er onderscheid gemaakt wordt tussen transactionele significantie en interactionele significantie. Taalhandelingen worden niet in elke taal volgens dezelfde principes gerealiseerd. Ga voor deze opdracht naar de website van Ikea: www.ikea.com/nl en naar een website van Ikea in een moderne/ vreemde taal die jij beheerst (voor de Engelse variant is dat bijvoorbeeld http://www.ikea.com/gb). Ikea maakt gebruik van een online helpfunctie in de vorm van Anna die al je vragen beantwoordt. Kijk welke verschillen je kunt vinden als je haar de volgende vraag stelt: “Anna, heb je kinderen?” (Naar idee van onderzoek studenten ICC in 2008/ 2009) in het Nederlands (A) en in een tweede vreemde taal (B). Karakteriseer de uitkomsten m.b.v. de termen transactionele significantie en interactionele significantie OPDRACHT D-2 Wat is participerende observatie? Wat is een ‘rich point’? Analyseer één interculturele ervaring uit je intercultureel paspoort als 'rich point': welke van vier mogelijke uitkomsten in reactie op ‘iets vreemds’ die Agar beschrijft was bij het jouw geval? OPDRACHT E-2 Wat is een taxonomische relatie? Waarom zijn taxonomieën relevant voor cultuurvergelijkend onderzoek? Maak een taxonomie van de kernbegrippen van een subculturele groep, die je zelf goed kent (sportclub, studentenvereniging of stamkroeg). Dat wil zeggen, maak het ‘woordenboekje’ dat je moet kennen om in die groep echt goed te kunnen functioneren? OPDRACHT F-2 Hieronder staan voorbeelden van de originele teksten van de audiotour in het Rijksmuseum (d.w.z. vóór de manipulatie van de teksten zoals beschreven in Tempel & ten Thije (2010)). Analyseer de verschillen tussen het Nederlands, het Duits en het Engels. Beargumenteer je analyse door aan te geven aan welke kant van het continuüm (van de dimensie van House) je de teksten plaatst (bijvoorbeeld: is de tekst meer direct of indirect geformuleerd?) en welke woorden je daarvoor kan aanwijzen. Dimensie Directness/ indirectness Self/ other reference
Content/ person focus
Nederlands toets dan nummer 200 in Beneden tonen we u wat de Gouden Eeuw historisch betekent. En zoals nagenoeg altijd in Rembrandts werk is er dat spel met licht en donker.
Duits geben Sie bitte die Nummer 200 ein. Im Erdgeschoss geht es um die historische Bedeutung des 17. Jahrhunderts Und wie in fast allen Gemälden Rembrandts begegnet uns auch hier das Spiel von Licht und
Pagina 10 van 33
Engels enter 200 On the ground floor we shall show you something of the century’s history. And once again there is that play of light and shade, a regular feature of
Explicitness/ implicitness
Terwijl op andere schuttersstukken de mannen op een rij of aan tafel poseren, is het hier een en al beweging.
Directnes/ indirectness & Content/ person focus
Kijkt u naar de twee gezichten en de handen: ze zijn glad en ingehouden geschilderd, met dunne laagjes verf.
Schatten. Während die Dargestellten anderer Schützenstücke nebeneinander stehend oder an einem Tisch sitzend posieren, ist dieses Porträt voller Bewegung. Betrachten Sie einmal die beiden Gesichtspartien und die Hände: Rembrandt malte sie glatt und verhalten in dünnen Farbschichten
Rembrandt’s work. While the figures in other group portraits of militia companies pose in a row or at a table, the scene depicted by Rembrandt is full of movement. Look at the couple’s face and hands: they are smooth and rendered with restrained thin layers of paint.
Bron: Tempel (2008)
Opdrachten week 3- Interactieanalyse (I) Agar hs 7, 9 &10 - Holenstein (2004) - Sarangi (1995) - Houtkoop & Koole, hs 7 (2000) - Koole & ten Thije (2001) Opdracht over hoofdstuk 7, 9 en 10 Agar komt in dit hoofdstuk tot een uitvoerige bespreking over wat cultuur in zijn benadering betekent. Bespreek zijn benadering en beantwoord daarbij de volgende vragen. Maak bij het beantwoorden van de vragen gebruik van de literatuurverwijzingen aan het eind van zijn boek. Agar komt in hoofdstuk 10 tot een uitwerking van zijn theorie in de richting van een concrete analyse van discourse in interculturele situaties. Hij maakt daarbij gebruik van vele begrippen uit de discoursanalyse of conversatieanalyse, die al eerder in de opleiding zijn behandeld (turn taking, repair, shift of topic etc.) Gebruik die voorkennis. Als je niet deze voorkennis beschikt kun je deze verwerven door het lezen van andere hoofdstukken uit het boek van Hanneke Houtkoop en Tom Koole (2000) Taal in Actie. Hoe mensen communiceren met taal. Muiderberg: Coutinho. Opdrachten bij artikelen In Houtkoop & Koole (2000) komt de interactionele sociolinguïstiek en meer specifiek de contextualiseringstheorie van Gumperz aan de orde. In het hoofdstuk wordt ook een contextualiseringsanalyse besproken. In Koole & ten Thije (2001) wordt de concepten ‘intercultural discourse’ en ‘discursive interculture’ besproken. Ter illustratie wordt de opbouw van gedeelde kennis over een sleutelbegrip binnen een team in een organisatie in kaart gebracht. OPDRACHT A-3 Wat is Garfinkeling? Wat verstaat Agar onder ‘frame’? Ontwerp een analyse van het frame van het kopen van een kaartje in de trein. Probeer de achtereenvolgende (taal)handelingen zo precies mogelijk te beschrijven. OPDRACHT B-3 Maak een analyse van een onderstaand transcript en gebruik in ieder geval de volgende begrippen van Agar: recipiënt, aangrenzend paar (adjacency pair), frame en 'ethnomethode'. R: German Business woman P: English Business man 13 R Richner. 14 P ah hello good morning. Mr Rikner? 15 R yes.
Pagina 11 van 33
16
P
17 18
R P
19
R
20 21 22
P R P
23 24
R P
25
R
26 27
P R
28 29
P R
30 31 32
P R P
hello. it's Peter Sikes speaking. [yes.] [you] recall me. how are you? yes thank you. I’m fine. that's [nice,] [how] are you? I’m u:h .. hot. Hh ha ha ha hot. ((laughs)) ((laughs)) we have, uh we are enjoying very nice weather here. yes. we had it uh recent days uh ago uh very hot season. but uh, [yes] [at the] present moment it’s- it's just, uh the temperature is going down. ah it t t there’s not too cold I hope though= =no no no, it has been it's quite nice now. ah that’s that’s that's reasonable. ((laughs)) all right. um very quickly, uh well not so quickly if it doesn’t have to be, uh but last time we’ve been uh spoken
(uit: Claudia Bubel (2006), in Bührig & ten Thije (eds) (2006). Beyond Misunderstanding. The Analysis of intercultural communication. Amsterdam: Benjamins)
OPDRACHT C-3 Op basis van de gelezen literatuur en met de informatie uit het gastcollege heb je nu een beeld gekregen van contrastieve onderzoeksbenaderingen. In het artikel van Sarangi (1995) worden in paragraaf 2.3 verschillende benaderingen ten aanzien van cultuur beschreven. Welke van deze benaderingen kunnen volgens jou gebruikt worden voor onderzoek dat valt binnen het veld van contrastief benadering? Geef een voorbeeld uit de gelezen literatuur. Beargumenteer je antwoord. OPDRACHT D-3 Leg uit wat de contextualiseringsbenadering van Gumperz inhoudt. Pas deze kennis toe bij de analyse van onderstaand transcript, waarin een sollicitatiegesprek plaastvindt tussen de sollicitant Samal uit Bangladesh en de Britse functionaris van de British Social Security department. Voorgeschiedenis: Samal solliciteert naar de functie van ‘clerical assistant’. Voordat hij naar Groot-Brittannië kwam, heeft hij als docent en als een assistent bij een verzekeringsmaatschappij gewerkt. Het sollicitatiegesprek begint met de vraag wat hij in zijn huidige baan doet en als Samal daarop heeft geantwoord, begint onderstaand fragment. Laat aan de hand van dit transcript zien hoe de twee sprekers langs elkaar heen spreken, doordat er verschillende verwachtingen bestaan ten aanzien van wat er in sollicitatiegesprekken verteld moet worden. N.B. de [v] staat hier voor verbal. [1] 0 1 Interviewer [v] Erm y ou wo rk ed as a n ass istant clerk fo r a fe w months in an ins uranc e Samal [v] Yeah
Pagina 12 van 33
[2] .. 2 3 Interviewer [v] c o m p a n y Wha t did that job e ntail? Samal [v] yes I did Erm (1 ,0) I had to copy so metimes er e r the [3] Samal [v]
.. le tters se nd ing s o me where (0 ,5 ) an d a ls o qu ite a b it er e r reco rds a nd so o n
[4] .. 4 Interviewer [v] Yes I se e (1 ,0 ) did yo u do that jo b Samal [v] (0 ,5 ) so metimes I wo rk in wages d epa rtmen t [5] .. 5 6 Interviewer [v] afte r th e schoo l tea ch ing Ye s erm d id y ou fin d any th in g in a bou t the job Samal [v] E r ye s after teaching [6] .. 7 8 9 Interviewer [v] pa rticularly in te restin g? mhm hm Samal [v] Er m in my tha t job Well eh job yes (0,6) the [7] Samal [v]
.. c le r ica l jo b was ve ry in teres ting ( (lau ghs )) b u t in ed uca tion d epa r tmen t (0 ,4 )
[8] Samal [v]
.. eh is is also inte interesting (0 ,6 ) bu t clerical job was more interes ting than th e
[9] .. 10 11 Interviewer [v] Wha t was it a bou t the cle rica l job that y ou fou nd intere stin g Samal [v] t ea ch in g Erm to [10] .. 12 Interviewer [v] You found the whole job Samal [v] (0 ,3 ) er almost eve ry th in g I did er in te re stin g [11] .. 13 14 Interviewer [v] interesting its elf Right then I would like you to introduce you [...] Samal [v] Yeah Bron: Sarangi (2009); transcript is volgens Exmaralda-conventies aangepast. OPDRACHT E-3 Bespreek de concepten ‘ discursieve intercultuur’ en ‘ interculturele discourse’, zoals die worden besproken in Koole & ten Thije (2001) en leg uit hoe deze begrippen al dan niet toepasbaar zijn in de verschillende benaderingen die in het artikel van ten Thije en Deen (1999) worden beschreven.
Pagina 13 van 33
OPDRACHT F-3 In het artikel van Koole & ten Thije (2001) wordt het betekenisgevingsproces voor het institutionele sleutelwoord ‘interculturele communicatie’ geanalyseerd. Vat de verschillende stappen in het betekenisgevingsproces voor dit institutionele sleutelwoord samen en bespreek waarom dit sleutelbegrip geplaatst kan worden in de discursieve intercultuur van het betreffende team.
Opdrachten week 4: Interactieanalyse (II) & Transferanalyse (I) - Agar hs 11 &12 - Bübel (2006) - Houtkoop & Koole (2000) (hs 6) - ten Thije (1999) - Müller-Jacquier (2001) - Claes (2009) N.B. Dit artikel zit in je reader onder hoorcollege 5 OPDRACHT A-4 In het artikel van ten Thije wordt Churchill (1982) aangehaald, waar de betrokkenheid en verantwoordelijkheid van de overheid voor het voortbestaan van minderheidstalen wordt gedemonstreerd aan de hand van een aantal fases. Na de toetreding van Polen bij de EU is een groep Poolse werknemers naar onder andere Nederland gekomen. Probeer via internet onderzoek te achterhalen wat de Nederlandse overheid en andere organisaties hebben gedaan ten aanzien van het Pools voor werknemers (en hun kinderen) binnen verschillende instituties (school, sociale dienst, belastingen,etc.). In welke fase van het model passen deze verschillende activiteiten Kan je het concept van ‘languaculture’ zoals Agar die bespreekt in zijn boek koppelen aan dit proces? OPDRACHT B-4 Agar spreekt in hoofdstuk 11 over ‘sociale identiteit’. In onderstaand transcript, waarin internationale uitwisselingsstudenten met elkaar in gesprek zijn over de eisen die aan studenten gesteld worden, wordt er twee eigenschappen van Spanjaarden toegeschreven. Laat zien welke eigenschappen er aan Spanjaarden worden toegeschreven. Beschrijf de opeenvolgende taalhandelingen die worden gedaan en hoe er met behulp van deze taalhandelingen wordt voorkomen dat de Spaanse uitwisselingsstudent (DM/ ‘John’) zich niet aangesproken voelt. Transcript voorbeeld: “I think that it's:: (.) pretty (.) a pretty big shame” Legenda: [v] = verbal [nv] = nonverbal AM = Nederlands, moedertaal Nederlands DM = Spaans, moedertaal Spaans LE = Nederlands, moedertaal Nederlands YG = Brits, moedertaal Engels MT = Amerikaans, moedertaal Engels [5] AM [v] DM [v] LE [v] YG [v] NV [nv]
.. 9 chi ld re n o r tea che rs Yeah
[6] DM [v]
..
10
11
tha t's t rue (w hat hap pen s) ye a :h : b u t i d o n 't kn o w if yo u ((sigh))
(( laughs)) 12 13
Pagina 14 van 33
LE [v] YG [v]
(.) Like i d o n 't k no w if y ou : (1 .5 ) eh if y ou r c u ltura l a wa - o r in terc u ltu ra l a wa re nes s No
[7] AM [v] LE [v] MT [v]
..
14
15
[8] AM [v] LE [v]
.. 19 20 Mo stly jus t a::hm: (.) attr ibute a lot to the th e th e LANguage co mpetenc e which y eah
[9] AM [v]
.. is a very good thing: and I think that it's:: (.) pretty (.) a pretty big shame, <no
[10] AM [v] DM [v]
.. 21 22 o ff en se> , tha t in .h hh Spa in y ou ha ve pe op le teac h ing tha t I don 't eve n un d ers tan :d nahan
[11] AM [v] DM [v]
.. 23 when they speak englis h↑ ( .) 'cause (.) that way y ou CAN ( ) i'm not offended at all
[12] DM [v] LE [v] NV [nv]
24
[13] AM [v] MT [v] NV [nv]
27
[14] AM [v] DM [v] NV [nv]
.. 30 31 32 (.) b ut ahm? it's bec ause of th e how yo u know
of spain (i think) ((laughs ))
[15] AM [v] DM [v] NV [nv]
33 34 35 36 (it's just amazing) (.) you're a ll so (la zy) NO: but uhm: (.) it tha t it's the cure for eve ry th ing ((laughs ))
(.) gro:ws (.) b y hav in g (.) A: °n a ti ve sp ea ke r
16 17 18 i th in k do in g that will na ti ve spea ke r↓ te ac h er
25
26 thank you very much
a n d y o u r e n g lis h is REAL L Y g o o d D o n 't w o rr y ((laughs )) ((laughs)) ((laughs)) 28
ho w doe s th at ( ((lau ghter)) ((laughs))
29 it's ↑not your ↑fault John↑ just it's ↑not your ↑fault. no ) ((laughs))
OPDRACHT C-4 Het is tijd om de balans op te maken van Agars boek. In hoofdstuk 1 poneert Agar de stelling dat het leren van een tweede taal en het leren van je eerste taal in wezen hetzelfde is. Noem zijn argumenten uit de verschillende hoofdstukken en vergelijk zijn argumenten met de theorie over interlanguage Barron (2003) OPDRACHT D-4 Waarin liggen twee raakpunten en twee verschillen tussen het procesmodel (in figuur 13.1) van Müller-Jacquier en Whitener (2001: 226) en Agar’s analyse met behulp van rich points en MAR?
Pagina 15 van 33
OPDRACHT E-4 Claes (2009) bespreekt de ‘ viable systems theory’ van Yolles & Iles. Laat zien hoe je het concept van ‘discursive interculture’ aan het model op pagina 71 van het artikel kan toepassen. OPDRACHT F-4 Vergelijk de opzet van de LAC-training met de interculturele training zoals die in het artikel van ten Thije (1999) wordt beschreven: noem tenminste 2 overeenkomsten en 2 verschillen
Pagina 16 van 33
4.
Bibliografische opdracht
De Utrechtse Bibliografie voor Interculturele Communicatie (UBICC) is een verzameling met literatuur over Interculturele Communicatie. De database beschikt over ruim 4000 titels op het gebied van contrastief onderzoek, interlanguage en vertalen, discourse- en interactie analyse. Een deel van de titels bevat annotaties. Via de zogenoemde UBU link kun je ook bij de full text komen van een aantal titels (als de UU over de noodzakelijke licentie beschikt). De database is in de afgelopen jaren door studenten Interculturele Communicatie met behulp van programma Endnote en Refworks samengesteld. Met het programma Refworks is de database voor iedereen beschikbaar. Door te klikken op de volgende link (of deze te kopiëren en plakken) krijg je toegang tot de database: http://www.Refworks.com/refshare?site=038151148281200000/RWWS3A81359/002391179148384000 Als voorbereiding op de eindnota schrijft elke student een geannoteerde bibliografie op een strikt afgebakend deelthema. Na afloop van het zoeken schrijf je een korte toelichting (van maximaal 300 woorden) waarin je verslag doet van je zoekproces en de manier waarop je je thema hebt ingeperkt tot een afgebakend onderwerp. 4.1 Instructie bij het schrijven van een annotatie In het college heb je al een instructie gehad over UBICC/ Refworks. Download de handleiding voor Refworks, die op WebCT staat onder ‘Course content’- ‘Handleidingen bibliografische opdracht’ om me Refworks te kunnen werken. Hanteer bij het maken van je annotaties de volgende instructie voor het invullen van verplichte velden: Ref type Authors Title Pub(lication) year Start page Descriptors: maak hiervoor een keuze uit de volgende categorieën (overeenkomstig met de
categorieën die binnen UBICC worden gehandhaafd) o Contrastive studies o Discourse analyses o Imagologie o Language Contact/ change o Second language acquisition/ interlanguage o Social studies/ politics o Teaching/ training o Translation studies Notes: hier komt je annotatie te staan, die aan de volgende voorwaarden moet voldoen: o Zorg dat er geen witregels komen tussen de vier alinea’s, waaruit een UBICC-annotatie bestaat. o De titel zelf maakt geen onderdeel uit van de annotatie, maar staat er boven. o De structuur van een boek hoef je niet uiteen te zetten. o Het wetenschappelijke tijdschrift waarin een publicatie verschenen is hoeft niet uitgebreid beschreven te worden. o Zorg voor een academische/zakelijke schrijfstijl (geen reclametaal of alledaagse graadaanduiders zoals ‘een beetje’ , ‘heel wat’ of ‘ nogal’ ). o De eerste keer kun je de naam van de auteur(s) noemen, daarna volstaat verwijzen naar ‘de auteur(s)’. o Beantwoord in de eerste alinea van de annotatie de volgende vragen (max. 30 woorden): Vanuit welke discipline is de studie opgezet? Voor welke doelgroep is de publicatie geschreven? Wat voor soort artikel is het? (betoog, casestudy, experiment) Vermeld bij een gedateerde/oude titel dat deze gedateerd is. o Beantwoord in de tweede alinea de volgende vragen (max. 100 woorden): Als het een casestudy of experiment is: Wat is de vraagstelling? Wat is het theoretisch kader? Welk onderzoeksmateriaal is gebruikt? Welke methode is gebruikt (interview, discourse analyse?) Wat is het belangrijkste resultaat / conclusie?
Pagina 17 van 33
Als het een betoog is: Wat is de hoofdstelling? Wat is het belangrijkste resultaat/conclusie? Wat zijn de belangrijkste argumenten? o Beantwoord in de derde alinea de volgende vragen (max. 50 woorden): Evalueer het artikel. Welke kritische kanttekening(en) kun je maken met betrekking tot de relevantie voor de discipline Interculturele Communicatie? Als een titel gedateerd is, beschrijf de relevantie van dit artikel voor de huidige discussie over dit vakgebied. o Beantwoord tot slot de volgende vraag in de vierde alinea (max. 20 woorden): Waar is de auteur nu werkzaam? Geef de (huidige) werkkring van de auteur, noem de naam/plaats van de universiteit. Vul tenslotte het laatste veld in:
Publisher
4.2 Wat moet je inleveren voor je bibliografische opdracht? De ingeleverde opdracht heeft de volgende onderdelen - 5 annotaties (max. 150 woorden per titel) van wetenschappelijke artikelen of boeken (nog niet geannoteerde artikelen/ boeken uit UBICC of zelf gevonden artikelen/ boeken) over het gekozen onderwerp. In een apart document verantwoord je je zoekproces en de manier waarop je je thema hebt ingeperkt tot een afgebakend onderwerp. Je noemt met welke achtereenvolgende trefwoorden je gewerkt hebt en welke zoekstrategie je gebruikt hebt. Bespreek belangrijke problemen en hun oplossing. De annotaties lever je drie keer in: 1. Hard copy in het postvak bij jouw werkgroepdocent inclusief de toelichting op het zoekproces. 2. Stuur je Refshare link per mail naar de studentassistent Gerdineke Silfhout ([email protected]) alle digitale annotaties worden verzameld om in UBICC te zetten. N.B: vermeld altijd je volledige naam in het subject van je e-mail 3. Ephorus voor controle op plagiaat 1. Hard copy/samenstellen bibliografie Een hard copy/uitgedraaide versie van de annotaties krijg je door het samenstellen van een bibliografie. In deze bibliografie in het programma Word moet je de annotaties nog zelf toevoegen. Hoe maak je een bibliografie: Klik op Bibliography. Je hebt dan de keuze uit verschillende outputstijlen zoals APA. Kies voor de Utrecht UBICC Style (adapted APA) version 2 output stijl en klik daarop. Klik daarna op: Format a Bibliography from a List of References. Bij Filetype to create kies je (afhankelijk van je wensen) meestal voor Word for Windows. Klik bij References to Include aan welke titels je in de bibliografie wilt hebben. Klik daarna op create bibliography. N.B.: Mocht er geen nieuw venster verschijnen met de bibliografie klik dan op Download it. Dan verschijnt er een nieuw venster in Word dat je kunt openen en opslaan. In het Word-document staan alle titels in APA stijl. Je moet onder deze titels de eigen geschreven annotatie plakken. Je kunt dit knippen uit Refworks (selecteer de tekst met ‘ctrl a’ en knip met ‘ctrl x’). 2. Refshare link Je persoonlijke bibliografie kun je delen (share) waardoor anderen jouw bibliografie kunnen zien en hieruit kunnen importeren. Voor deze opdracht stuur je je bibliografie naar de studentassistent ([email protected]), zodat deze de annotaties in UBICC kan plaatsen. N.B: vermeld altijd je volledige naam in het subject van je e-mail Dit gaat als volgt: Klik op: Folders -> share folder -> klik bij de folder die je wilt inleveren op share folder of kies voor de gehele bibliografie.
Pagina 18 van 33
3.
4.3
Bovenaan de pagina staat een URL, klik op email URL. Je kunt dan invullen aan welk e-mailadres je de website wilt sturen: [email protected]. Ephorus Lever de annotaties in op Ephorus. Hiervoor ga je naar de volgende website: www.ephorus.nl/student/white.aspx De inlevercodes staan aan het begin van deze studiehandleiding onder ‘praktische zaken’ Veelgestelde vragen over Refworks vind je op: http://www.library.uu.nl/informatieoverdi/literatuurmanage/45914main.html Aanwijzingen voor importeren vanuit digitale bestanden als Omega en Picarta in Refworks vind je op: http://www.library.uu.nl/informatieoverdi/literatuurmanage/45914main.html Beoordelingscriteria Bibliografische opdracht
1. Op tijd inleveren 2. Volledigheid van de titelbeschrijvingen (zijn er geen noodzakelijke gegevens weggelaten?) Verantwoording van de inperking van het thema van de eigen bibliografie (incl vermelding zoekwoorden) Kwaliteit van het zoekresultaat; zijn de opgevoerde titels relevante wetenschappelijke of beleidsgerichte publicaties binnen het ingeperkte thema; is er samenhang in de lijst (geen dag- en weekbladpers) 3. Kwaliteit van de annotaties - geen overlap met de titelbeschrijving - structuur van een boek hoef je niet uiteen te zetten. - het tijdschrift waarin een publicatie verschenen is hoeft niet uitgebreid beschreven te worden. 4. Is de annotatie onder het invuldveld ‘notes’ geschreven volgens de richtlijnen (zie 4.1.)
Pagina 19 van 33
5.
Onderzoek naar interculturele communicatie binnen deze cursus
Ter voorbereiding van het onderzoek in de eindnota bespreken we in dit overzicht twee verschillende benaderingen bij het linguïstisch onderzoek naar interculturele communicatie, te weten 'hypothese toetsend onderzoek' of 'hermeneutisch onderzoek’. De tekst van dit overzicht is o.m. gebaseerd op de cursuservaringen van de afgelopen jaren. In de cursus zullen we deze tekst van voorbeelden voorzien en nader uitleggen. 5.1 Keuze onderzoek Voor je onderzoek kies je welk materiaal je wilt gebruiken. Via het bibliografisch onderzoek en de boeken op de collegeplank heb je het theoretisch kader en het analysemodel kunnen ontwikkelen. De methode die je kunt kiezen hangt samen met het type onderzoek, dat je eerder in je opleiding hebt geleerd. Er is in deze cursus geen gelegenheid nieuwe onderzoeksmethoden te leren. Er zijn de volgende vier mogelijkheden: 1. Interactiebenadering van intercultureel discourse In transcripten van mondelinge interculturele communicatie analyseer je één interactieverschijnsel dat in de cursus literatuur aan de orde is gesteld. Te denken valt beurtverdeling, taalhandelingspatronen, misverstanden, etc. Het is belangrijk dat je je bibliografische opdracht gebruikt om je in te lezen in bepaalde discourse structuren in interculturele communicatie, zodat je als koppel kunt kiezen uit meerdere mogelijkheden. In overleg met de docent is er eventueel bestaand materiaal (video- en audio-opnames en transcripten) beschikbaar. 2. Effectonderzoek naar cultureel bepaalde tekstkenmerken Dit onderzoek is hypothesetoetsend/ experimenteel. In een experimentele opzet vergelijk je twee tekstontwerpen in twee verschillende talen. De tekstontwerpen verschillen minimaal van elkaar. De verschillen corresponderen met tekstkenmerken, die uit contrastief onderzoek zijn bestudeerd Je mag alleen hypothesetoetsend/ experimenteel onderzoek doen als je de cursus Methoden en technieken voor communicatiekundig onderzoek bij Nederlands met succes hebt afgerond. Gebruik je bibliografische opdracht om in te lezen in contrastief tekstonderzoek over de taal van je studie. 3. Interlanguage onderzoek Dit betreft hypothesetoetsend/ experimenteel onderzoek naar de interlanguage tussen bron- en doeltaal van taalleerders. Analoog aan het onderzoek van Barron ontwikkel je een Discourse completion test voor het formuleren van een verzoek. Deze test neem je af bij natives in beide talen en bij beginnende en gevorderde taalleerders in de vreemde taal (NED-ENG; NED-FR; NED-DTS; NED-SP). Deze opdracht mag je alleen doen als je voldoende kennis van de andere taal hebt om de talige realisering van natives en taalleerder in detail te kunnen analyseren. Bovendien moet je kennis hebben van statistische verwerking om de gegevens te categoriseren en met SPSS te kunnen verwerken. Gebruik je bibliografische opdracht om je in te lezen in interlanguage onderzoek en toepassingen in de taal van je studie. 4. Contrastieve tekstanalyse Dit betreft een corpusonderzoek. Je verzamelt in twee talen functioneel equivalente teksten en vergelijkt de talige uitdrukking van cultuurverschillen. Een voorbeeld betreft de vergelijking van IKEA catalogussen uit twee verschillende talen. Door de vertaling in twee talen van de Engelse brontekst met elkaar te vergelijken onderzoek je hoe IKEA haar teksten aanpast aan de betreffende twee culturen. Gebruik je bibliografische opdracht om je in te lezen in contrastief tekstonderzoek. Een belangrijke ingang tot dit onderzoek is het onderzoek binnen de vertaaltraditie. In overleg met de docent is er eventueel materiaal beschikbaar. 5.2 Oriëntatie Elk onderzoek begint met een oriëntatie op je onderzoeksthema. De volgende stappen zijn daarbij van belang:
Pagina 20 van 33
5.2.1 Zoek relevante literatuur over het thema van je onderzoek. Probeer met je onderzoek aan te sluiten bij recent onderzoek, dat je kunt vinden via UBICC. Het is natuurlijk een goed idee om een onderwerp te kiezen dat je belangstelling heeft, maar als je aansluit bij bestaand onderzoek voorkom je dat je voor de zoveelste keer het wiel uitvindt, en zorg je ervoor dat je resultaten wetenschappelijk relevant zijn. 5.2.2 Stel aan de hand van de literatuur een onderzoeksvraag, hypothesen of zoekvragen op1. Je onderzoeksvraag heeft betrekking op reeds bestaande theorieën of wordt gebaseerd op grond van observaties. Om een vraag te bedenken, kan je jezelf de volgende vragen stellen: wat zou je meer willen weten over een onderwerp dat jou interesseert? wat zou je meer willen weten op grond van een observatie? wat zou je meer willen weten over een onderwerp, waarover je hebt gelezen? Een onderzoeksvraag moet relevant, haalbaar en duidelijk zijn. Dit houdt in dat je je vraag duidelijk en niet te ruim maakt. Daarnaast neem je geen onbewezen vooronderstellingen in je vraag op en zorg je ervoor dat het antwoord op je vraag niet ja of nee is. Om dit te voorkomen kun je je vraag beginnen met ‘Hoe…’, ‘Welke..’ of ‘Wat maakt dat….’ Een onderzoeksvraag moet relevant zijn in de zin dat deze nog niet eerder in andere literatuur is beantwoord; van belang te zijn voor theorie en/ of praktijk en moet te operationaliseren zijn. Een vraag als ‘Wat is de invloed van het boeddhisme op de samenleving?’ is niet te operationaliseren en te meten. Hieronder vind je enkele voorbeelden van goede onderzoeksvragen voor de onderzoeksbenaderingen binnen onze cursus. 1. Discoursanalyse van intercultureel discourse: Hoe beïnvloedt small-talk zakelijke telefoongesprekken tussen een Engelse businessman en een Duitse collega? o Hoe is het verloop van de telefoongesprekken in termen van thema-ontwikkeling? o Hoe is het verloop van de telefoongesprekken in termen van thema-wisseling? Of: Welke verschillende groetvormen worden er gebruikt in kassagesprekken in een ‘etnische’ winkel? o Welke eigenschappen hebben de groetvormen? o Welke opeenvolging van groet en wedergroet is er aan het begin van het gesprek? o Welke opeenvolging van groet en wedergroet is er aan het eind van het gesprek? Of:
Welke typen foutbehandelingstechnieken worden tijdens het repair door de docent ingezet om een leerling in een meertalige klas tot het juiste antwoord op een wiskundevraagstuk te laten komen? o Welke verschillende vormen van repair worden door de docent gebruikt? o Welke verschillen zijn er aan te wijzen ten aanzien van allochtone en autochtone leerlingen?
2. Effectonderzoek naar cultureel bepaalde tekstkenmerken: In hoeverre waardeert een Britse dan wel Duitse museumbezoeker de cultureel aangepaste (talig of inhoudelijk) audiotour anders dan de oorspronkelijke audiotour? o Wat is de belangrijkste communicatieve functie van de audiotour? o In hoeverre wordt er door de vertalers een cultureel filter toegepast in de Duitse en Engelse vertaling? o Hoe worden de aanpassingen door Duitse en Engelse museumbezoekers gewaardeerd?
1
De achtergrondinformatie m.bt. het stellen van een onderzoeksvraag is gebaseerd op het eerste college van de bachelorcursus ‘Schrijven en Presenteren’
Pagina 21 van 33
3. Interlanguage onderzoek: Welke verschillen zijn er tussen Franse moedertaalsprekers en Nederlanders L2-leerders in de keuze voor beleefdheidsvormen bij het doen van verzoeken? o Uit welke taalhandelingen bestaat het doen van een verzoek in het Frans? o Uit welke taalhandelingen bestaat het doen van een verzoek in het Nederkands? o Welke beleefdheidsvormen worden er bij het formuleren van de achtereenvolgende taalhandelingen in het Nederlands en Frans gebruikt? o Hoe worden beleefdheidsvormen toegepast door Nederlandse L2-leerders van het Frans? Of: In hoeverre verschillen Duitsers en Nederlands die Duits als tweede taal hebben in de manier waarop ze een verzoek doen? o In hoeverre is er bij de taalleerders van het Duits invloed merkbaar van de L1 (het Nederlands) op het Duits bij het realiseren van een verzoek? o Wat zijn de verschillen tussen beginners en gevorderden van het Duits? 4. Contrastieve tekstanalyse: In hoeverre doet IKEA culturele aanpassingen om de klant zo effectief mogelijk te benaderen in de Nederlandse, Duitse en Engelse catalogus uit de jaren 2001 en 2010? o In hoeverre zijn er verschillen tussen de Nederlandse, Duitse en Engelse IKEA-catalogus ten aanzien van aanspreekvormen? Of: Hoe wordt de consument aangesproken op Franse en Spaanse voorlichtingsposters over AIDS en SOA’s? o Welke vormen van Tu/ Vous worden er gebruikt op de Franse en Spaanse voorlichtingsposters? o Wat voor soort taalgebruik wordt gehanteerd op de posters? o Wat voor soort afbeeldingen staan op de Franse en Spaanse voorlichtingsposters? o Welke relaties zijn er tussen tekst en beeld te ontdekken? 5.2.3 Operationaliseer de onderzoeksvraag en selecteer een onderzoeksbenadering Bekijk hiervoor o.m. onderzoeksverslagen van voorgaande jaren om een goed beeld hiervan te krijgen. Wanneer je een onderzoeksvraag hebt opgesteld, moet je vaststellen hoe je die concreet gaat onderzoeken. Een goede operationalisering houdt in dat de geïntroduceerde begrippen uit je vraagstelling worden toegelicht om aan te geven hoe de vraag onderzoekbaar is gemaakt. Een voorbeeld daarvan is: In hoeverre waardeert een Britse dan wel Duitse museumbezoeker de cultureel aangepaste (talig of inhoudelijk) audiotour anders dan de oorspronkelijke audiotour Met ‘cultureel aangepast’ bedoel ik een aanpassing van de tekst aan de cultuurspecifieke communicatievoorkeuren en –behoeften van de doelcultuur. Deze aanpassingen komen tegemoet aan de functionele equivalentie van de vertalingen zodat het effect dat de audiotour heeft in de broncultuur hetzelfde is in de doelcultuur. De onderzoeksvraag wordt daarom beantwoord aan de hand van de volgende deelvragen: Wat is de belangrijkste functie van de audiotour? Door de brontekst te analyseren volgens de methode van de functionele analyse (Lentz en Pandermaat 2000) zal het belangrijkste communicatieve doel van de audiotour naar voren komen. Deze tekstfunctie dient als basis voor de vergelijking van de bron- en doelteksten. In hoeverre wordt er door de vertalers een cultureel filter toegepast in de Duitse en Engelse vertaling? Met de functie van de audiotour in mijn achterhoofd zal een cross-culturele vertaalanalyse worden gemaakt van de Duitse en Engelse audiotour. De nadruk van mijn onderzoek ligt op het gebruikersexperiment. Om deze reden is de cross-culturele tekstuele analyse beperkt tot een achttal stops uit de totale audiotour van het Rijksmuseum, waarbij is gekeken naar alle vijf de dimensies van House, de vertaling van cultuurspecifieke elementen en naar overige verschillen wat betreft
Pagina 22 van 33
herformuleringen, toevoegingen en weglatingen. (uit: Tempel 2008c: 15) 5.2.4 Maak een keuze voor een onderzoeksbenadering: Je moet goed opletten dat de benadering die je kiest je inderdaad in staat stelt een uitspraak te doen over de onderzoeksvraag die je hebt opgesteld. De verschillende onderzoeksmethoden kunnen ondergebracht worden in twee hoofdstromingen: hypothesetoetsend/ experimenteel onderzoek en hermeneutisch onderzoek. Deze twee hoofdstromingen zullen hieronder apart besproken worden.
5.3
Hypothesetoetsend/ experimenteel onderzoek
Vraagstelling, hypothese en operationalisering Hypothesetoetsend/ experimenteel onderzoek naar interculturele communicatie valt binnen een wetenschapsparadigma dat algemene uitspraken wil doen over de linguïstische structuren van interculturele communicatie. Het onderzoek streeft naar generalisaties, zodat voorspellingen geformuleerd kunnen worden over het effect van deze relatie onder dezelfde omstandigheden. Bij de operationalisering van de vraagstelling wordt teruggegrepen op het theoretisch kader. De aldaar geïntroduceerde begrippen worden gebruikt om aan te geven hoe de vraag onderzoekbaar is gemaakt. Besproken wordt welke keuzes en inperkingen ten aanzien van de vraagstelling zijn genomen bij het opzetten van het onderzoek. Uit de operationalisering moet duidelijk worden hoe vanuit het onderzoek gegeneraliseerd kan worden. In de operationalisering wordt verantwoord wat afhankelijke en onafhankelijke variabelen zijn. Selecteer een onderzoeksmethode De onderzoeksmethoden die je bij hypothesetoetsend/ experimenteel onderzoek ter beschikking staan zijn onder andere: het afnemen van een vragenlijst het afnemen van discourse completion test corpusanalyse Deze methoden worden in paragraaf 5.5 kort besproken. Maak het testmateriaal Vervolgens maak je het onderzoeksmateriaal. Je moet daarbij rekening houden met het feit dat als je twee condities met elkaar vergelijkt, datgene waarvan jij het effect wilt meten het enige verschil moet zijn tussen die condities. Doe een ‘pre-test’ Neem je test eerst af bij twee of drie mensen, zodat je tijdig eventuele fouten kan herstellen. Maak de onderzoeksopzet Bij de onderzoeksopzet is het van belang dat je allerlei validiteitbedreigende factoren uitsluit. Een voorbeeld van een valkuil is dat je twee verschillende teksten selecteert, vervolgens in de ene tekst een manipulatie toepast, en in de andere niet. Als je een verschil vindt tussen de twee teksten, weet je nu niet of dat aan de manipulatie ligt, of aan een verschil dat er sowieso al was tussen de twee teksten. Je kunt overwegen ook verschillende versies te maken, waarin je op systematische wijze hetzelfde manipuleert. Selecteer de proefpersonen Denk goed na over hoeveel proefpersonen je nodig hebt voor je experiment, en wie er geschikt zijn als proefpersoon, gegeven je onderzoeksvraag. Neem het experiment af Let goed op hoe je het experiment afneemt. Zorg ervoor dat de afname in de verschillende condities hetzelfde verloopt. Probeer er ook voor te zorgen dat de proefpersonen niet afgeleid worden tijdens de afname.
Pagina 23 van 33
Verwerk de resultaten in SPSS Gebruik hierbij je de kennis die je hebt opgedaan bij Methoden van Communicatiekundig Onderzoek. Je mag alleen hypothesetoetsend/ experimenteel onderzoek doen als je de cursus Methoden en technieken voor communicatiekundig onderzoek bij Nederlands met succes hebt afgerond: er is in deze cursus geen gelegenheid de techniek van SPSS te leren. 5.4 Exploratief hermeneutisch onderzoek In hermeneutisch onderzoek naar interculturele communicatie gaat het om welke betekenis mensen toekennen aan talige uitingen in face-to-face interactie. Betekenis kan op verschillende niveaus toegekend worden; bewust, onbewust, persoonlijk, cultureel of sociaal politiek. Hermeneutische onderzoekers analyseren bijvoorbeeld hoe mensen communicatie relaties onder diverse omstandigheden interpreteren en welke structuren ze gebruiken om bepaalde betekenissen of betekenisrelaties over te dragen, Dit type onderzoek maakt veelal gebruik van een materiaalverzameling, ook wel 'corpus' genoemd. Dit kan een verzameling van dezelfde soort tekst of gesprekken zijn. Doel van het onderzoek is niet direct te willen generaliseren naar een meer algemene geldigheid, maar juist de complexiteit van interculturele communicatie te ontwarren door een uitvoerige beschrijving van de samenhang van een reeks beschreven kenmerken in een bepaalde situatie. Michael Agar (1994) geeft vele voorbeelden van deze samenhang. Vraagstelling Anders dan bij hypothesetoetsend/ experimenteel onderzoek, heb je bij hermeneutisch onderzoek vaak een algemene beginvraag, die door de analyse zelf wordt ingeperkt en toegespitst. Anders dan bij hypothesetoetsend/ experimenteel onderzoek kunnen de subvragen ook tijdens en door de analyse veranderen. Bij hermeneutisch onderzoek is het mogelijk tijdens de analyse de vraagstelling aan te scherpen. Door de analyse van de teksten of gesprekken krijg je namelijk beter zicht op het materiaal en wat je daarvan precies onderzoeken wilt. Door de herformulering van de vraagstelling wordt de analyse vervolgens meer ingeperkt. Het kan zelfs zo zijn dat je aan het eind van de analyse jezelf afvraagt, op welke manier je je vraagstelling zo kan aanscherpen zodat voor de lezer meteen duidelijk wordt waar het onderzoek om draait. Corpus en methode Bij het organiseren van het onderzoek verantwoord je hoe je het materiaal dat de basis van je onderzoek vormt verzameld hebt. Dat doe je op zo'n manier dat een collega vergelijkbaar materiaal zou kunnen verzamelen om dezelfde probleemstelling te kunnen onderzoeken. Je geeft aan welke criteria bij de samenstelling van het materiaal zijn gebruikt; welke beperkingen het materiaal heeft en of al het materiaal bruikbaar was. In de analyse kan blijken dat bepaald elementen uitgesloten worden van verdere analyse, omdat de onderzoeksvraag nader wordt ingeperkt. Je moet dan verantwoorden welke en waarom. Proefanalyse Bij de verantwoording van je analysemethode grijp je terug op het theoretisch kader en geef je aan hoe je de theorie hebt uitgewerkt in een concreet stappenplan voor de analyse.. Een veel gebruikte manier is om op basis van een eerste inventarisatie van je materiaal een proefanalyse uit te voeren op een karakteristiek voorbeeld van het corpus dat je wilt gaan onderzoeken. Door het uitvoeren van de proefanalyse wordt duidelijk hoe je je vraagstelling kunt inperken en wordt ook duidelijk welke criteria je moet gebruiken om je corpus controleerbaar samen te stellen. De proefanalyse resulteert in een toegespitste vraagstelling en een stappenplan. Deze vormen het uitgangspunt voor de keuze in het corpus en de analyse van al het materiaal dat je gaat onderzoeken. Je stelt een analyseformulier op waarmee je al je documenten uit je corpus analyseert en aangeeft hoe je de kenmerken kan aanwijzen. Een voorbeeld hiervan binnen de interactiebenadering hiervan, zijn interrupties tijdens gesprekken. Als een gesprekspartner interrumpeert, kan dit verschillende redenen hebben. Dit doet zich o.m. voor als er sprake is van een zogenaamde ‘prosodische compleetheid’. In je analyseformulier neem je dan op wanneer je een beurt als prosodisch compleet beschouwd: Binnen dit onderzoek wordt de beurt als ‘prosodisch compleet’ beschouwd, indien deze één of meer van de volgende kenmerken bevat:
Pagina 24 van 33
- wegebstilte - toonpiek - spreker gaat langzamer praten - spreker gaat zachter praten Indien dit niet het geval is, wordt de beurt als prosodisch incompleet beschouwd. De spreker kan dan aanwijzingen geven o dit aan te tonen, dit kan op de volgende manieren: incompletiesignaal vasthoudstilte tussensprintje In je analyse geef je dan steeds aan welk kenmerk je hebt gevonden en waarom. 'Zuivere' en 'afgeleide gevallen' in de analyse Het is van belang je te realiseren dat het invullen van een analyseformulier niet hetzelfde is als het schrijven van je eindopdracht. Je moet eerst analyseresultaten boeken, voordat je deze kunt gaan opschrijven. Er vindt in de analyse namelijk een kwalitatieve omslag plaats van de beschrijving van meer gesprekskenmerken van de afzonderlijke documenten naar een vergelijking van meerdere documenten op één gemeenschappelijk gesprekskenmerk. Als je alle documenten geanalyseerd hebt, kijk je als het ware vanuit het overzicht op het totale corpus terug naar de afzonderlijke documenten en beziet op welke kenmerken ze opvallend verschillen of overeenkomen. Je concentreert je daarbij in de analyse eerst op de zogenaamde 'zuivere gevallen'. Dat zijn de gevallen, waarin een gesprek- of tekstkenmerk zich op een zeer duidelijke wijze manifesteert. Deze 'zuivere gevallen' scheid je van de 'afgeleide gevallen', waar weliswaar sprake is van het verschijnsel, maar waar dit kenmerk samen met andere kenmerken optreedt, omdat van een samenstel van factoren sprake is. Door je eerst op de structuur van de zuivere gevallen te concentreren, kun je inzicht verwerven, waarmee in een later stadium de afgeleide gevallen geanalyseerd kunnen. Je concentreert je dus op die gevallen, waarvan de structuur zich het duidelijkst aandient. Een afgeleid geval kan bijvoorbeeld een vermenging van twee typen zuivere gevallen zijn. Het opstellen van een typologie/ taxonomie Bij een corpusanalyse zal het resultaat van je analyse vaak de vorm krijgen van een bepaalde typologie. Je hebt immers gezocht naar terugkerende structuren in je materiaal. Deze structuren geef je weer in de vorm van een basismodel of basistype met verschillende varianten. Dit noemt men wel een typologie. Agar (1994) verwijst hier ook naar als hij het over taxonomieën heeft. Zoals hiervoor gezegd, het is niet de bedoeling dat je als resultaat van een corpusanalyse een beschrijving presenteert, waarin je alle exempels van je corpus achtereenvolgens apart beschrijft met de kenmerken die je uitgekozen. Je moet juist je presentatie toespitsen op de bespreking van de achtereenvolgende kenmerken, en die apart voor het hele corpus bespreken. In de presentaties staan dan niet meer de exempels van je corpus zelf centraal, maar een overzicht van de verschijningsvormen van het kenmerk dat je analyseert. Dit overzicht neemt dan de vorm aan van een typologie. Een typologie bestaat uit een aantal terugkerende varianten van het geanalyseerde kenmerk. Je geeft de frequentie van de verschillende typen hiervan aan. Bovendien geef je van elke variant binnen je typologie een sprekend voorbeeld. Aan het eind van dit overzicht geef je aan welke problemen je bent tegen gekomen bij het opstellen van je typologie. Op dit moment komen dus de afgeleide gevallen, die je eerst terzijde hebt gelegd weer in het vizier. Je analyseert of je op basis van het inzicht in de typologie nu meer gereedschap in handen hebt gekregen om de aanvankelijk complexe gevallen onder te brengen in je typologie. Dit kan leiden tot een aanpassing van de typologie met een nieuwe subklasse. Bij het opschrijven van je resultaten zul je vooral in de paragraaf discussie op deze problemen ingaan. Er zullen echter meestal toch gevallen overblijven die niet passen. Je verantwoord de gevallen uit je corpus, die niet in de opgestelde typologie passen. Je vermeldt de frequentie van deze afwijkende gevallen. Ook hier kun je een voorbeeld presenteren. In bespreking kun je proberen te verklaren waarom er afwijkingen bestaan. Je kunt aangeven hoe je deze afwijkingen interpreteert. Cyclische benadering Eén van de kerngedachtes van de hermeneutische benadering is het cyclische karakter van de analyse. Je analyseert het materiaal meerdere keren en door elke analysegang wordt de analyse specifieker.
Pagina 25 van 33
Hiervoor hebben we de volgende stappen besproken je algemene onderzoeksvraag spits je aan de hand van een proefanalyse toe, zodat je weet op welke kenmerken je in je analyse wilt focussen en je stelt een formulier op waarmee je alle gevallen analyseert; op basis van het analyseformulier werk je het gehele corpus door; de vergelijking van de analyse van alle gevallen leidt tot een splitsing in 'zuivere' en 'afgeleide gevallen' in je corpus; de vergelijking van de zuivere gevallen resulteert in een typologie, waarin verschillen en overeenkomsten verantwoord worden. op basis van deze typologie analyseer je opnieuw de afgeleide gevallen, hetgeen kan leiden tot een aanpassing van de typologie met subklassen. Er blijven gevallen over, die niet in te delen zijn. de opgestelde typologie van kenmerken verbind je vervolgens met de gelezen theorie. Welke inzichten stemmen overeen met de literatuur en welke zijn nieuw. Moet je de typologie aanpassen op basis van de theorie? Tot slot houd je de onderzoeksvraag en de toegespitste onderzoeksvraag nog een keer tegen het licht. Wat wilde je weten? Wat ben je te weten gekomen? Is er aanleiding om op basis van de resultaten de onderzoeksvraag nog preciezer te formuleren, zodat de lezer meteen beter op het resultaat wordt gericht. Het is belangrijk er nogmaals op te wijzen dat het in hypothesetoetsend/ experimenteel onderzoek een doodzonde is je hypotheses na afloop van het experiment te veranderen. Bij hermeneutisch onderzoek is het juist een goed resultaat als je op basis van je analyse beter onder woorden kunt brengen, wat je aanvankelijk wilde weten. Voor meer informatie over de hermeneutische methode kun je terecht in het boek van Thijs Pollmann (2003) of Hennie Boeije (2005). Wie het Duits beheerst kan ook terecht bij een beschrijving van de exploratief hermeneutische benadering in het artikel van Jan D. ten Thije (2002) of Ehlich en ten Thije (2010). 5.5
Onderzoeksmethoden
In deze paragraaf bespreken we kort de verschillende methoden, die je bij je onderzoek kunt gebruiken. We zullen in de cursus meerdere voorbeelden van de toepassing van onderstaande methoden laten zien. Bij het opzetten van je onderzoek is het van belang te onderkennen, dat je een onderzoeksvraag met verschillende onderzoeksmethoden kunt beantwoorden. In je verslag zul je dus moeten verantwoorden, waarom je voor een bepaalde methode hebt gekozen. Vragenlijsten In veel gevallen is het afnemen van een vragenlijst een goede manier om je data te verzamelen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om begripsvragen of attitudevragen. Daarbij moet je de validiteit en de betrouwbaarheid van je vragenlijst goed in de gaten houden. De validiteit houdt in dat je vragenlijst inderdaad datgene meet dat je wilt meten. De betrouwbaarheid houdt in dat vragen die de bedoeling hebben hetzelfde te meten ook inderdaad hetzelfde meten. Lees de relevante hoofdstukken in de reader Methoden in de Communicatiekunde nog eens goed door voordat je aan het maken van vragen begint. Corpusonderzoek Bij de hermeneutische benadering is al uitgebreid op corpusonderzoek ingegaan. Op deze plaats kunnen we er op wijzen, dat deze methode ook gebruikt kan worden voor hypothesetoetsend/ experimenteel onderzoek. In dat geval heb je voorafgaand aan het samenstellen van het corpus al een zeer omschreven verwachting t.a.v. de tekstkenmerken en hun frequentie in een corpus. Deze verwachting wordt als hypothese geformuleerd en de operationalisering leidt tot een analyseformulier met vooraf gedefinieerde categorieën. Het voorkomen en de frequentie van deze categorieën in het corpus wordt met behulp van SPSS verwerkt. Interview Door middel van interviews kun je onderzoek doen naar het gebruik en de beoordeling van tekst kenmerken door taalgebruikers. Webevaluatie In het tekstevaluatie onderzoek zijn verschillende onderzoeksmethoden beschreven, die zich ook laten Pagina 26 van 33
gebruiken voor een evaluatie van tekst - beeld kenmerken. Zie bijvoorbeeld het artikel van Leo Lentz: http://www.let.uu.nl/~leo.lentz/personal/Tekstblad.pdf
5.6
Schrijf- en stijlconventies voor academische teksten
5.6.1 Verslaglegging De verslaglegging van onderzoek in een werkstuk of scriptie moet voldoen aan de eisen die aan elk wetenschappelijke werk worden gesteld, namelijk de eisen van controleerbaarheid en nauwkeurigheid. Voor elke discipline geschiedt deze verslaglegging volgens de standaardstructuur van een wetenschappelijke publicatie. In het kort de standaardstructuur van een wetenschappelijke tekst: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Samenvatting Inleiding Theoretisch kader (literatuuroverzicht, probleemstelling) Methode (materiaal, onderzoeksmethode, analyse) Resultaten (uitkomsten, grafieken, typologie e.d.) Discussie / Conclusies Literatuurlijst Bijlagen
De onderdelen 2 t/m 6 komen in elk wetenschappelijk verslag voor (houd deze indeling ook aan in je inhoudsopgave, waarbij je in het geval van hypothesetoetsend/ experimenteel onderzoek een aparte paragraaf 'Experiment' kunt opnemen, waar de onderdelen Methode, Resultaten en Discussie weer subparagrafen van zijn). Bij een hermeneutisch onderzoek kun je desgewenst je indeling aanpassen aan de gevallen die je hebt onderzocht. De onderdelen resultaten en discussie kunnen bij elkaar (en door elkaar) voorkomen, omdat met 'resultaten' niet altijd cijfermatige resultaten bedoeld wordt. Zo kunnen ook de bevindingen van een (corpus)analyse beschouwd worden als de uitkomsten of resultaten van een onderzoek. Bij verslagen van hypothesetoetsend/ experimenteel onderzoek, worden de resultaten en discussie altijd in aparte secties behandeld. Hieronder volgt een korte toelichting bij de onderdelen: Samenvatting Vaak wordt tussen de inhoudsopgave en de eigenlijke tekst een samenvatting van het verslag gegeven. De samenvatting geeft een inhoudelijke beschrijving van het onderzoek en de belangrijkste resultaten en conclusies. De samenvatting moet zo geschreven zijn dat al bij het lezen van de samenvatting duidelijk wordt of het rapport of de scriptie nuttig is voor de lezer. De samenvatting wordt op de eerste bladzijde van de eigenlijke tekst geplaatst, doorgaans in een kleiner lettertype. Dit is vooral gangbaar bij artikelen. Inleiding Hierin beschrijf je de aanleiding tot onderzoek of de beschrijving van het probleem. Theoretisch kader Hierin komt achtereenvolgens voor: literatuuroverzicht: een inhoudelijke weergave van de belangrijkste zaken in de vakliteratuur met betrekking tot het onderwerp. Let op: zet auteurs en artikelen tegen elkaar af en geef geen opsomming met samenvattingen van de artikels die je hebt gelezen. een verantwoording van de theoretische en maatschappelijke relevantie van je probleemstelling de probleemstelling (scherp geformuleerd). In het geval van een hypothesetoetsend/ experimenteel onderzoek komt hier de formulering van hypotheses en operationaliseringen bij. In het geval van hermeneutisch onderzoek worden de beginvraag en eventuele latere toespitsingen van het onderzoek geformuleerd.
Pagina 27 van 33
Methode A. Bij hypothesetoetsend/ experimenteel onderzoek In dit onderdeel beschrijf je hoe het onderzoek is opgezet en uitgevoerd. Het moet op zo'n manier geschreven zijn dat een vakgenoot het onderzoek op basis van je beschrijving zou kunnen herhalen. Voor wat betreft hypothesetoetsend/ experimenteel onderzoek, is het gebruikelijk om de methodenectie in te delen in de volgende onderdelen: proefpersonen (aantal, leeftijd, aantal proefpersonen dat niet is opgenomen in de analyses) materiaal voor het onderzoek (bijv. teksten, vragenlijsten, tekeningen etc.) onderzoeksontwerp ('design') (bijv. afhankelijke en onafhankelijke variabele, hoe werden de deelnemers over het materiaal verdeeld) procedure (bijv. computergestuurde opstelling, papier en potlood, individueel afgenomen of in groepsverband etc.) B. Bij hermeneutisch onderzoek In dit hoofdstuk geef je een verantwoording van de criteria die je hebt gehanteerd bij de samenstelling van het materiaal van het onderzoek. Daarnaast bevat dit hoofdstuk ook een beschrijving van het corpus zelf. Dit kan je doen in de vorm van een tabel, waarin je laat zien hoe de gekozen criteria tot een samenhangende verzameling teksten hebben geleid. Vervolgens bespreek je in dit hoofdstuk op basis van een proefanalyse het analysemodel dat je hebt opgesteld om je onderzoeksvraag te beantwoorden. Je geeft duidelijk aan welke vragen afkomstig zijn uit de gelezen literatuur en welke je zelf hebt toegevoegd. Tot slot bespreek je de methodische problemen die je bent tegengekomen bij het uitvoeren van je onderzoek. Resultaten A. Bij hypothesetoetsend/ experimenteel onderzoek Bij verslaglegging van hypothesetoetsend/ experimenteel en empirisch onderzoek worden in deze sectie enkel de resultaten weergegeven, niet beargumenteerd. De discussie erover komt in de volgende paragraaf. De statistische resultaten moeten overzichtelijk worden gepresenteerd. Vermeld altijd welke toets je hebt toegepast. In het verslag vermeld je de waarde van de toetsstatistiek, de vrijheidsgraden en de p-waarde. Geef de resultaten weer in de vorm van tabellen en figuren als dit de tekst overzichtelijker en begrijpelijker kan maken. Als je je resultaten in een tabel presenteert, vergeet dan niet ook in je tekst de resultaten in woorden te beschrijven. En zorg dat je altijd in de tekst naar de tabel of figuur verwijst. Zet boven elke tabel een titel en nummer de tabel (ook als het er maar eentje is). Geef in je titel aan wat in de tabel staat, bijvoorbeeld gemiddelden in aantal euro’s, gemiddelde reactietijden in milliseconden, percentages, totalen, et cetera. Doe dit nauwkeurig: een tabel moet zelfstandig begrepen kunnen worden, ook zonder tekst. Verwijs in je tekst naar de tabel door middel van het tabelnummer, en beschrijf de resultaten uit de tabel. Laat nooit de tabel voor zichzelf spreken; de inhoud moet altijd ook nog verwoord worden in de tekst. Hetzelfde geldt voor figuren. De titel van de figuur en het nummer komen evenwel onder de figuur. Een aantal vuistregels: zet niet teveel informatie in een tabel zorg dat kopjes goed te onderscheiden zijn van de gegevens in de tabel geef een verklaring van alle afkortingen in een voetnoot onder de tabel. N.B.: Gebruik in het verslag nooit de tabellen en figuren uit SPSS. Dat zijn namelijk voor de lezer zoekplaatjes vol overbodige informatie. De SPSS-output kan als bijlage bij het verslag worden gevoegd. B. Bij hermeneutisch onderzoek In dit hoofdstuk presenteer je de typologie die je hebt opgesteld op basis van een vergelijking van alle documenten uit je corpus. Het is niet de bedoeling in dit hoofdstuk de analyse van één document te presenteren. Het gaat er juist om uit het totale corpus de terugkerende structuren de revue te laten passeren. Bij elk kenmerk kun je wel een voorbeeld van een 'zuiver geval' geven. Als je een fragment uit een document presenteert, bespreek dan ook waarom dit fragment exemplarisch is voor je analyse door de lezer te wijzen op bepaalde kenmerken.
Pagina 28 van 33
Conclusies In de conclusies vat je de belangrijkste resultaten van het onderzoek nogmaals kort samen en formuleer je een antwoord op de vraagstelling van je onderzoek. Je moet er bij het schrijven van de conclusies vanuit gaan dat de lezer deze paragraaf als eerste zal lezen. Dat betekent dat deze paragraaf als zelfstandige tekst te begrijpen moet zijn. In de conclusie mogen geen voorbeelden of analyseresultaten worden opgevoerd, die nog niet eerder in het verslag zijn gepresenteerd. Discussie 1. Bij hypothesetoetsend/ experimenteel onderzoek In de paragraaf discussie worden de resultaten besproken. Dit is wellicht het meest kritische stuk van het gehele verslag. In deze paragraaf moet je je zetten tot beredeneren. Belangrijk is dat je als onderzoeker in staat bent je te verplaatsen in je lezer, zodat je mogelijke tegenargumenten op het gestelde in deze paragraaf op tijd onschadelijk kunt maken. In de discussiesectie moet je het gevondene in verband brengen met je inleiding. Ook kun je hier weer terugkomen op literatuur die je in je inleiding (of eventueel elders) hebt behandeld. Het is niet gebruikelijk nieuwe literatuur in de discussie te behandelen. Het definitief formuleren van de conclusies moet in overeenstemming gebracht worden met wat je in je inleiding als probleemstelling hebt geformuleerd. De terminologie moet hetzelfde zijn. Bouw je conclusie als volgt op: Geef eerst een korte samenvatting van de belangrijkste gegevens van je onderzoek. Formuleer daarna de eigenlijke conclusie, het antwoord op de vraagstelling. Formuleer vervolgens wat verdergaande conclusies, waaruit suggesties voor verder onderzoek kunnen voortkomen. Indien je onderzoek meerdere experimenten of analyses bevat, dan geef je per experiment of analyse de discussie en conclusie voor dat betreffende onderzoek, en voeg je nog een aparte algemene discussie en conclusie toe, waarin het gehele onderzoek besproken wordt. 2. Bij hermeneutisch onderzoek In de discussie tenslotte koppel je de resultaten uit je analyse aan de theorie die je als uitgangspunt hebt genomen. Bevestigen de resultaten de theorie of moet de theorie op basis van de analyse worden bijgesteld? Voorts is het belangrijk aan te geven welke vervolg vragen het onderzoek heeft opgeleverd. 5.6.2 Bronverwijzingen en bibliografie 2 Academisch onderzoek, vanuit welk vakgebied dan ook, dient te voldoen aan de klassieke wetenschappelijke vereisten van originaliteit, controleerbaarheid, onpartijdigheid en onafhankelijkheid. In de letteren bestaat die controleerbaarheid vooral uit de traceerbaarheid en de verantwoording van de gebruikte bronnen. Dat geldt ook voor studenten. Dat betekent allereerst dat je nooit iets kunt overschrijven of knippen en plakken zonder aanhalingstekens plus bronvermelding. Citaten horen altijd gepaard te gaan met een bronverwijzing. Wees hier zorgvuldig in – overname zonder bronvermelding, hoe kort ook, geldt als plagiaat, bedrog dus. Maar ook als je niet letterlijk citeert moet je altijd bedacht zijn op de vraag: wie zegt dat, hoe weet je dat, waar heb je dat vandaan, waar is dat op gebaseerd? Telkens wanneer je specifieke gedachten (beweringen, opinies, definities, concepten) opvoert die zijn ontleend aan werk van anderen dan moet dat voor de lezer helder en traceerbaar zijn, ook als het niet gaat om letterlijke citaten maar om parafrases of slechts één specifieke term. In feite komt het erop neer dat praktisch elke bewering – behalve zeer algemeen bekende –gestaafd moet zijn door een externe bron (tenzij voorafgegaan van een heldere uiteenzetting waarin je laat zien hoe je zelf tot die gedachte of definitie bent gekomen). Die externe bronnen kunnen bestaan uit elk medium type, mits ze openbaar beschikbaar (en dus traceerbaar) zijn: boeken, tijdschriftartikelen, onderzoeksrapporten, krantenartikelen, films, tvprogramma's, theaterstukken, YouTube-filmpjes, websites, blogentries, etc. Aan een goed geformatteerde bronnenlijst is direct af te lezen om wat voor type bron het gaat: een boek of een artikel, een bioscoopfilm of een YouTube-film. Overigens word je wel geacht kennis te hebben genomen van het hele werk
2
Deze paragraaf is ontleend aan de Handleiding Academische Vaardigheden 2.0 voor Media- en Cultuurwetenschappen Universiteit Utrecht, versie september 2009.
Pagina 29 van 33
waaraan je refereert; lukraak wat citaten plukken en de bron vermelden, maakt een werkstuk nog niet wetenschappelijk verantwoord. Zoals al eerder aangegeven is het niet de bedoeling dat je tertiaire bronnen, zoals woordenboeken, encyclopedieën en Wikipedia, opneemt in je bronnenlijst, ook al zijn ze openbaar toegankelijk en heb je daarvan gebruik gemaakt – gebruik dit soort tertiaire bronnen om primaire bronnen op het spoor te komen, neem die tot je en refereer daar aan. Niet openbaar toegankelijk en dus niet bruikbaar als bronverwijzing zijn: powerpointpresentaties van colleges, hoorcollegeteksten, door de docent geschreven readerteksten, papers of scripties (tenzij online of anderszins gepubliceerd). Bronverwijzingen Het klinkt gemakkelijk – netjes citeren, bronnen vermelden, en een alfabetische literatuurlijst maken – maar in de praktijk gaat het nogal eens mis, meestal vanwege slordigheid of onbekendheid met de systematiek van een specifiek academisch format. Er zijn namelijk tientallen verschillende systemen, en ze worden vaak door elkaar gehaald. Dat zit vaak in heel kleine dingen – zo kun je niet bij de ene bron voornamen van auteurs opnemen en bij de andere alleen voorletters, en ook jaartallen van uitgave kunnen niet bij de ene voor de titel en bij de andere achter de plaats en uitgeverij staan. Deze verschillende academische stijlgidsen zijn voortgekomen uit verschillende onderzoekstradities en disciplines (medisch, technisch, literatuurwetenschappleijk, sociaalwetenschappelijk etc), en daarnaast zijn er ook nog honderden wetenschappelijke tijdschriften en uitgeverijen die hun eigen formats hanteren. Het is dus zaak eerst een keuze te maken voor een specifiek format, en dit vervolgens precies en consistent toe te passen, tot in de puntjes, komma's en spaties. Knip en plak dus nooit zomaar brongegevens uit een gevonden literatuurlijst, of uit de inhoudsopgave van een reader – geheid dat je referenties een zootje worden. Het systematiseren van referenties is handwerk dat nu eenmaal bij academische arbeid hoort. In deze cursus heb je kennisgemaakt met Refworks: een pakket, dat in Word geïntegreerd kan worden. Bronverwijzingen bestaan in principe uit twee elementen: Een bronvermelding in de lopende tekst (afhankelijk van het gekozen format kan deze bestaan uit een voetnoot of uit een zogeheten in-text referentie, meestal de auteursnaam plus jaartal tussen haakjes) en een alfabetische bronnenlijst (een bibliografie met alle relevante bronnen, of een referentielijst, beperkt tot de aangehaalde bronnen). Notaties in lopende tekst Titels van bronnen in de lopende tekst Titels van boeken, films, tv-programma’s, toneelstukken, tentoonstellingen, schilderijen en muziekproducties – kortom, van zelfstandige producten – gaan in principe cursief, het eerste woord van de titel krijgt een beginkapitaal: Filosofie in cyberspace, De fanfare, Gooische vrouwen, Op hoop van zegen. Plaats ook een beginkapitaal bij een ondertitel, na een dubbele punt: Filosofie in cyberspace: Reflecties op de informatie en communicatietechnologie. Binnen filmwetenschappen worden titels van films overigens vaak in klein kapitaal geschreven. Engelse titels krijgen in de lopende tekst een beginkapitaal bij elk woord (behalve op lidwoorden en voorzetsels): Theories of Communication Networks, Reassembling the Social. (NB: de referentielijst kan anders gaan, bij het APA- en Chicago-author-dateformat komen er geen tussenkapitalen in de referentielijst, wel in de lopende tekst.) Titels van tijdschriften en kranten gaan óf allemaal cursief, óf allemaal romein (=zonder extra opmaak) – als je maar consistent bent. Titels van periodieken hebben in principe een beginkapitaal op het eerste woord en tussenkapitalen: Tijdschrift voor Vrouwenstudies, New Media and Society, al hanteren sommige periodieken een afwijkende notatie: de Volkskrant, De Telegraaf, Het Parool. Bij verwijzingen naar een artikel uit een bundel noem je in je lopende tekst de auteur van het artikel en niet de redacteur van de bundel (die staat natuurlijk wel genoemd in de volledige referentie in je bibliografie). Verwijzingen naar een specifiek hoofdstuk uit een monografie doe je wel in de lopende tekst, maar in de bibliografie staat het hele werk.
Pagina 30 van 33
Voetnootnummers en in-text verwijzingen Realiseer je dat een eenmaal gemaakte keuze voor óf voetnoot- óf in-textverwijzingen impliceert dat je die systematiek consequent volhoudt door je hele tekst. Je kunt dus niet zowel literatuurnoten als auteurnamen tussen haakjes gebruiken in je werk. Een keuze voor een voetnootsysteem dan wel in-text referenties impliceert ook een specifiek format, met consequenties voor de notatiewijze in de bibliografie of referentielijst. In het APAformat werk je nooit met literatuurnoten (wel met andere, inhoudelijke noten natuurlijk); MLA en Chicago kennen zowel een voetnoot- als een author-date-variant. Plaats voetnootnummers aan het einde van de alinea (als de verwijzing de hele redenering betreft) of aan het einde van een zin (als de verwijzing specifiek is voor die zin), na de punt, of na het aanhalingsteken-sluiten als er een citaat aan vooraf gaat. Zet geen spatie voor het nootcijfer. Alleen indien de noot specifiek verwijst naar een bepaalde term, kun je deze plaatsen direct na het betreffende woord, zonder spatie, na een eventueel aanwezig leesteken. Plaats in-text referenties tussen haakjes aan het einde van de alinea (als de verwijzing de hele redenering betreft) of aan het einde van een zin (als de verwijzing specifiek is voor die zin), voor de punt, ook als deze volgt na een citaat tussen aanhalingstekens. Plaats een spatie voor het haakje-openen, maar zet de punt direct achter het haakjesluiten. Alleen als de verwijzing specifiek refereert aan een bepaalde term of aan een deel van de zin, kun je deze plaatsen na de term of het zinsdeel, voor een eventueel leesteken. Eén literatuurnoot kan meer bronverwijzingen bevatten; één in-text referentie tussen haakjes ook, plaats dan onderscheidende leestekens tussen de verschillende bronnen: (Latour 1991, Manovich 2001) of (Latour, 1991; Manovich 2001). Let op: ook de in-text referenties verschillen per format. Het Chicago-format (authordate variant) is de meest kale: bronverwijzingen in de tekst bestaan slechts uit auteursnaam en jaartal, zonder komma: (Latour 2005), of met paginanummer (Latour 2005, 61). Ander werk van dezelfde auteur uit hetzelfde jaar krijgt er een letter bij (Latour 2005a), werk uit een ander jaar is herkenbaar aan het jaartal: (Latour 1991). MLA werkt met het author-page format, kaal (Latour), of met paginanummer (Latour 61). Ander werk krijgt in de referentie een verkorte titel mee: (Latour, 'Matters of Concern'), (Latour, 'Never Been Modern'). APA lijkt nog het meest op Chicago, zij het met komma's: (Latour, 2005), en 'p.' om de pagina aan te geven: (Latour, 2005, p. 61). Literatuurlijsten Bibliografie of referentielijst Een referentielijst bevat alle in de tekst aangehaalde en genoemde bronnen; een bibliografie bevat daarnaast ook bronnen die indirect zijn gebruikt voor de totstandkoming van de tekst. Hoe dan ook wordt ervan uitgegaan dat je alle bronnen hebt geraadpleegd en weet wat erin wordt beweerd. Maak geen onderscheid naar categorieën van bronnen, met aparte lijsten voor literatuur, online bronnen, films et cetera. Maak één lijst, op alfabetische volgorde van de auteurs. Bronnen zonder auteur alfabetisch rangschikken naar titel. Geen tertiaire bronnen zoals Wikipedia-lemma opnemen in je literatuurlijst. Bronnen zonder plaatsaanduiding of zonder jaartal krijgen de notatie z.p. of n.p. (zonder plaats, no place) dan wel z.j. (zonder jaar) of n.d. (no date). In de verschillende formats gaat het echt om kommaneukerige verschillen: let op aanhalingstekens, punten, spaties, komma’s, haakjes – tot en met de al dan niet cursivering van jaargangnummer van een tijdschrift (bij APA). In sommige handleidingen voor de MLA-stijl wordt niet gewerkt met cursivering maar met onderstreping. Deze conventie, voortkomend uit het tijdperk van de typemachines, kun je negeren; maak cursief wat volgens die stijlgidsen onderstreept zou moeten worden. In het digitale tijdperk is een onderstreping een nieuw type conventie: een klikbare hyperlink.
Pagina 31 van 33
5.7 Bronnen Agar, M. (1994). Language Shock. Understanding the culture of conversation. New York: HarperCollins Boeije, H. (2005). Kwalitatief onderzoek. In: Hart, H. et al (red). Onderzoeksmethoden. Amsterdam: Boom, 253-290 Ehlich, K. / Thije, J.D. ten (2010) Linguistisch begründete Verfahren der Analyse interkultureller Kommunikation. In: Weidemann, Arne/Straub, Jürgen/Nothnagel, Steffi (2010): Wie lehrt man interkulturelle Kompetenz. Theorien, Methoden und Praxis in der Hochschulausbildung. Ein Handbuch. Bielefeld: transcript, 265-285 Lentz, L. (2002) Hoe evalueer je een website? In: Tekst[blad], jrg. 8, nr. 1, maart 2002, 35-40. Pollmann, T. (2003) De Letteren als wetenschappen, Amsterdam: AUP Thije, J.D. ten (2002) Stufen des Verstehens in der Analyse interkultureller Kommunikation. In: Kotthoff, Helga (Hg.) Kultur(en) im Gespräch. Studien zur Fremdheit und Interaktion. Tübingen: Narr, 5797. Links Onder CourseContent op WebCT kan je de ‘Handleiding Academische Vaardigheden 2.0 voor Media- en Cultuurwetenschappen’ terugvinden. 3
5.8 Beoordelingskader eindnota Interculturele Communicatie
Inhoud
Samenvatting : Zelfstandig begrijpelijk voor medestudent; max. 1 A4; bevat de belangrijkste punten: vraagstelling, aanpak, resultaat Inleiding: Adequate beschrijving van aanleiding en relevantie; aansluiting bij het vakgebied Theoretisch kader: Onderbouwing met wetenschappelijke bronnen; aansluitend bij en uitbreidend op de gevolgde cursus; toewerkend naar de vraagstelling Probleemstelling: Voortvloeiend uit het theoretisch kader; onderzoekbaar; uitgewerkt in deelvragen en operationalisering Methode: Verantwoorde beschrijving van de wijze van gegevensverzameling Analyse: Overzichtelijk, inzichtelijk en reproduceerbaar gepresenteerd Interpretatie, discussie en conclusie: Terugkoppeling naar kader en probleemstelling; gefundeerd; niet-triviaal; eigen mening en praktijkimplicaties
Vorm, presentatie en proces
Referenties, citaten, noten, bijlagen: Volgens de eisen van het vakgebied; consistent; relevant voor het onderzoek Lay-out, structuur en hoofdstukindeling: Doelgericht; bevat in ieder geval bovenstaande onderdelen
Taalgebruik Nederlands:
Spelling en interpunctie Correct en zorgvuldig geredigeerd Zinsbouw Correct en zorgvuldig geredigeerd Stijl Alineagebruik correct; voldoende afwisseling in zinsbouw Doelgroepgerichtheid Goed leesbaar voor vakgenoot (medestudent/docent) Terminologie/woordgebruik Academisch niveau; terminologie uit het betrokken vakgebied wordt precies en specifiek gehanteerd.
3
Dit beoordelingskader is ontleend aan de eindtermen zoals die in juni 2010 geformuleerd zijn voor het bachelor-eindwerkstuk Nederlands
Pagina 32 van 33
6. Richtlijnen voor presentaties Denk bij je presentatie aan de volgende punten:
Jullie zijn maximaal 7 minuten aan het woord. Geef je presentatie een duidelijke opbouw, met ‘een kop en een staart’. Gebruik niet meer dan 5 slides Geef een representatief voorbeeld uit je resultaten of analyse Oefen je presentatie minimaal één keer.
Als je iets wil lezen over presenteren, in het bijzonder met behulp van Powerpoint, kun je één van de volgende bronnen raadplegen: Andeweg, B. (2000). Werken met presentatieprogramma’s: tovenaar of tovenaarsleerling? Tekstblad 6-1, 19-24. Andeweg, B. e.a. Presentatietechniek. Faculteit Techniek, Bestuur en Management TU Delft, Technische Communicatie. Blokzijl, W. & Naeff, R. (2001). Het publiek kijkt zijn ogen kapot. Een onderzoek naar publiekswaarderingen voor PowerPoint.Tekstblad 7-2, 53-60. Cornelis, L. (2000). Presenteren in wetenschap en bedrijfsleven. Pleidooi voor toenadering. Tekstblad 6-1, 16-18.
Pagina 33 van 33