Hieronder volgt extra informatie over de meest voorkomende leerproblemen en opvallende (leer)gedragingen waarmee een onderwijsassistent te maken kan krijgen. Concentratieproblemen Leerlingen met concentratieproblemen komen voor in allerlei soorten en maten. Concentratieproblemen kunnen zowel oorzaak als gevolg zijn van leerproblemen en opvallend (leer)gedrag. Een leerling kan zich tijdelijk slecht concentreren omdat het iets ergs heeft meegemaakt. Als de situatie verwerkt is en een plekje heeft gekregen, kan de leerling zich na verloop van tijd weer als vanouds concentreren. Eigelijk is hierbij geen sprake van een probleem. Het is vooral een normale en logische reactie op een stressvolle gebeurtenis. Er zijn ook leerlingen die zich moeilijk concentreren, wat niet van tijdelijke aard is. Dan spreken we van concentratieproblemen. Concentratieproblemen staan nooit op zichzelf. Belangrijk voor de onderwijsassistent is om te achterhalen wat de onderliggende oorzaak is en deze aan te pakken. Vaak ligt een van onderstaande situaties ten grondslag aan concentratieproblemen. Dyslexie Leerlingen met dyslexie hebben vooral moeite met lezen, schrijven en spellen. Voor hen zijn letters en woorden lastig te herkennen, omdat hun hersenen de letters of woorden niet direct opslaan in het geheugen. Ook de betekenissen van woorden zijn vaak lastig te begrijpen voor deze leerlingen. Dat heeft niets met domheid of een beperkte intelligentie te maken. Zij verwerken taal op een andere manier, dan de meeste leerlingen. Bij leerlingen met dyslexie automatiseren de hersenen nauwelijks en langzaam op het gebied van taal. Een leerling met dyslexie moet dus ieder keer opnieuw dezelfde letter leren. Ook vindt het generalisatieproces bij dyslexie anders plaats. Voor dyslectische leerlingen zijn een a of A of a drie verschillende letters. Doordat letters moeilijk herkent worden, komt de volgende stap naar woorden en zinnen herkennen ook moeilijker op gang. Als een leerling zich schaamt voor zijn taalprobleem, zal hij proberen onder leesbeurten uit te komen of ander gedrag vertonen (smoesjes verzinnen waarom hij een taalles niet heeft gedaan) om niet met zijn taalprobleem geconfronteerd te worden of door anderen voor ‘achterlijk’ uitgescholden te worden. Voor leerlingen met dyslexie is het heel belangrijk dat ze veel oefenen met lezen, schrijven, spellen en spreken. Oefenen en geduld zijn nodig om eindeloos de hersenen de verbindingen te laten herhalen. Het duurt bij hen langer, voordat die weg goed begaanbaar wordt voor de hersenen en ze letters en woorden gaan herkennen. Er zijn ook veel hulpmiddelen en voorzieningen die een leerling met dyslexie helpen om toch mee te komen in de klas. Denk bijvoorbeeld aan: dyslexieverklaringen, luister-cd’s met luisterleesboeken, luistertoetsen, luisterschoolboeken, schriftelijke opdrachten mondeling toelichten, extra tijd geven voor een opdracht waarbij een beroep op lezen/schrijven/spellen wordt gedaan of juist deze opdrachten inkorten, leesboeken aanbieden op het leesniveau van de leerling, maar met interesses en leeftijdsniveau van de leerling.
Dyscalculie Bij leerlingen met dyscalculie is een soortgelijke situatie aan de hand als bij dyslexie: in plaats van moeite met lezen, schrijven, spellen en betekenissen, hebben deze leerlingen moeite met het herkennen van cijfers, getallen, berekeningen en de betekenissen van rekenkundige bewerkingen. Ze zijn vaak langzaam met rekenlessen en maken veel fouten. Ze hebben bovendien vaak moeite met klokkijken, rekenen met inhoudsmaten, grafieken lezen of rekenen met geldbedragen. Ook voor deze leerlingen geldt: als zij zich schamen voor hun rekenproblemen, zullen zij proberen onder rekentaken uit te komen of ander gedrag vertonen (smoesjes verzinnen waarom ze een rekenles niet hebben gedaan) om niet met hun rekenproblemen geconfronteerd te worden of door anderen voor ‘achterlijk’ uitgescholden te worden. Voor leerlingen met dyscalculie is het heel belangrijk dat ze veel oefenen met cijfers, getallen en rekenkundige bewerkingen. Oefenen en geduld zijn nodig om eindeloos de hersenen de verbindingen te laten herhalen. Het duurt bij hen langer, voordat die weg goed begaanbaar wordt voor de hersenen en ze letters en woorden gaan herkennen. Er zijn ook veel hulpmiddelen en voorzieningen die een leerling met dyscalculie helpen om toch mee te komen in de klas. Denk bijvoorbeeld aan: dyscalculieverklaringen, rekenmachine toestaan voor deze leerlingen, rekenopdrachten ook altijd op papier aanbieden (om bij het overschrijven van het bord fouten te voorkomen), extra tijd geven voor een opdracht waarbij een beroep op rekenvaardigheden wordt gedaan of juist deze opdrachten inkorten. Persoonlijke begeleiding bieden bij rekenopdrachten, bijvoorbeeld de leerling hardop laten nadenken over wat er gevraagd wordt. ADHD Leerlingen met ADHD worden vaak als ‘lastig’ gezien. Ze verstoren de les, leiden leerkracht en leerlingen af, kunnen nauwelijks stilzitten, maken veel herrie, rommel en ze maken veel kapot. Doordat hun hersenen voortdurend overprikkeld worden, kunnen ze niet anders. Leerlingen met ADHD hebben daarom begrip en begeleiding nodig; geen straf. ADHD kan een motor zijn voor succes, als het goed wordt ingezet en begeleid. Leerlingen met ADHD maken ongewone verbindingen, waar een ander niet zo snel op zou komen. Hierdoor zijn leerlingen met ADHD vaak ook creatief (uitvinders en ontdekkers) en hebben een groot gevoel voor humor (cabaretiers en stand-up comedians), maar ook in de wereld van sport komen ze voor (veel energie). Leerlingen met ADHD leren door te doen, te ervaren en door uit te proberen. Vaak doen ze dat impulsief. Ze doen eerst en denken pas later na. Hierdoor zijn ze vaak het centrum van ongelukjes. Doordat ze zich moeilijk kunnen focussen (concentreren) beginnen ADHD’ers aan van alles, maar voordat het af is, zijn ze alweer met iets anders bezig. Automatiseren en generaliseren verloopt bij hen anders. Leerlingen met ADHD zijn erg gebaat bij structuur, duidelijkheid en helderheid ten aanzien van taken en verwachtingen. Voorspelbaarheid helpt hun enorm om grip te krijgen op situaties. Eén deelopdracht per keer werkt beter dan een totaal opdracht geven. Verder is een consequente aanpak belangrijk. ADHD’ers hebben veel kwaliteiten, maar je moet ze wel willen zien. Ook moet je van de gebaande paden durven te stappen om hen goed te begeleiden en je verwachtingen bij te
stellen. Het is goed om steeds opnieuw na te denken over wat voor hen belangrijk is te leren om zo goed mogelijk met hun ADHD, zichzelf en hun omgeving om te kunnen gaan. En wat dan de meest passende manier van leren is. Hierop moet het lesaanbod aansluiten. Autisme Autisme is een verzamelwoord voor veel verschillende vormen en uitingen. De hoofdindeling die we hanteren: 1. klassiek autisme 2. Asperger 3. PDD-NOS Mensen met het type klassiek autisme leven en wonen over het algemeen thuis of in instellingen. In de klas kom je vooral leerlingen met Asperger en met PDD-NOS tegen. Leerlingen met PDD-NOS of Asperger hebben moeite met: 1. sociale situaties (moeite met: school, feestjes, bijeenkomsten, werken met collega’s, busen treinreizen). 2. communicatie over sociale of persoonlijke onderwerpen (moeite met: praten over gevoelens of wat je hebt meegemaakt; vertellen wat je ergens van vindt) 3. zich zaken te verbeelden of voor te stellen (moeite met terughalen van gebeurtenissen; over toekomstmogelijkheden nadenken (doelen stellen), maar ook moeite met fantaseren/dagdromen). Er zijn veel overeenkomsten tussen PDD-NOS en Asperger. Er zijn twee grote verschillen: 1. Een leerling met Asperger is minstens gemiddeld begaafd tot hoogbegaafd. Een leerling met PDD-NOS is verstandelijk beperkt tot gemiddeld begaafd. 2. Een leerling met Asperger heeft geen achterstand in zijn taalontwikkeling. Een leerling met PDD-NOS heeft een achterstand in zijn taalontwikkeling. De oorzaak is dat leerlingen met autisme totaal andere hersenverbindingen maken dan de meeste mensen. Over het algemeen zie je dat de hersenen van een iemand met PDD-NOS of Asperger generaliseren waar het niet handig is en waar het wel handig is, wordt er door de hersenen niet gegeneraliseerd. Met het automatiseren is het precies zo. Hierdoor zijn reacties van leerlingen met autisme - wat hun manier van spreken, gedrag, motoriek en interesses betreft - soms zo anders en voor ons vaak verwarrend (omdat het tegen onze manier van generaliseren in gaat). Of een leerling met welke vorm van autisme bovengemiddeld intelligent is of niet; dat maakt voor zijn denkwijze niet uit. Kenmerkend is dat deze leerlingen maar één denkwijze kennen (zwart-wit denken) en ervan uitgaan dat deze voor iedereen geldt. Ze zijn dan ook vaak zeer overtuigd van hun eigen gelijk. Dat een ander op een andere manier kan denken of voelen is voor hen niet voorstelbaar. Dit roept vaak misverstanden en ergernissen op. Bij leerlingen met PDD-NOS of Asperger moet je je eigen manier van denken en logica loslaten. Bij mensen met autisme is het heel belangrijk om heel nauwkeurig te zeggen wat je verwacht. Voorspelbaarheid en duidelijkheid is belangrijk. Geef hen liever een visueel hulpmiddel (lijstje met deeltaken die ze achtereenvolgens moeten doen; schema’s die ze kunnen afvinken; pictogrammen in een juiste volgorde) dan verbale instructies, om misverstanden te voorkomen. Omdat ze niet automatiseren en generaliseren moeten ze continu veel prikkels verwerken. Hierdoor zijn ze snel overbelast en moe. Ze hebben meer tijd nodig dan andere kinderen om te herstellen (meer tijd nodig om tot zichzelf te komen). Ook helpt het om hen een rustige en vaste werkplek in de klas te geven. Een koptelefoon kan uitkomst bieden als het te rumoerig is en ze behoefte hebben om zich af te sluiten van geluidprikkels.
Door hun eigen manier van denken zijn de volgende kenmerken vaak aan de orde: ze hebben meestal oog voor details en weten deze op de gekste momenten te herinneren. Vaak zijn ze zeer sensitief wat zintuiglijke waarnemingen betreft: ze horen, zien, ruiken, proeven, voelen sneller en intenser. Sommigen hebben op een of meer van deze punten een overgevoeligheid. Vaak hebben ze een hoge pijntolerantie; ze zijn zeker niet kleinzerig. Ze hebben veel feitenkennis, waardoor ze wandelende encyclopedieën lijken (zeker als het onderwerp hun interesse heeft). Ze herkennen snel fouten in een systeem (bijv. in programmacodes of inconsequenties. Ze hebben meestal minder oog voor risico’s en gevaar, omdat hun voorstellingsvermogen niet is ontwikkeld. Hierdoor ‘zien’ ze niet wat gevolgen kunnen zijn. Een beperkt voorstellingsvermogen betekent ook dat je niet ‘ziet’ wat er gebeuren moet en daardoor lijken ze afwachtend, lui en passief. Ook ten aanzien van motivatie en ambitie heb je voorstellingsvermogen nodig: je moet je kunnen voorstellen wat je over een maand, een jaar of 5 jaar bereikt wilt hebben. Mensen met autisme kunnen zich hierbij niets voorstellen en leven voornamelijk in het hier-en-nu. Het is onze – onterechte – negatieve interpretatie om te zeggen dat zij doelloos, lui, passief of ambitieloos zijn. Ook bij leerlingen met PDD-NOS en Asperger is goed om steeds opnieuw na te denken over wat voor hen belangrijk is te leren om zo goed mogelijk met hun autisme, zichzelf en hun omgeving om te kunnen gaan. En wat dan de meest passende manier van leren is. Hierop moet het lesaanbod aansluiten. Hoogbegaafdheid Hoogbegaafdheid wordt gemeten aan de hand van testen. Hieruit volgt de mate van intelligentie van een leerling. Iemand met een IQ dat hoger is dan 130 noemt men hoogbegaafd. Hierbij wordt alleen gemeten hoeveel je weet en hoe snel je in staat bent iets nieuws te leren. In deze testen is weinig ruimte voor andere talenten, zoals creatieve intelligentie, emotioneelsociale intelligentie, praktische intelligent, muzikale intelligentie. Gelukkig is voor andere vormen van intelligentie steeds meer aandacht, omdat we inzien dat we deze vormen van intelligentie ook hard nodig hebben in onze steeds complexer wordende samenleving. Je ziet vaak bij leerlingen die hoogbegaafd zijn, dat ze ergens erg goed in zijn, maar dat hun ontwikkeling op andere vlakken gelijk is aan die van leeftijdgenoten. Soms zijn door het accent op de ontwikkeling van hoogbegaafdheid juist de andere vlakken in het gedrang gekomen. Een veelvoorkomend probleem is dat leerlingen die zeer goed in leren zijn, op het sociale aspect minder sterk ontwikkeld zijn dan hun leeftijdsgenoten. Ze worden door hun kennis vaak benaderd als kleine volwassenen en men vergeet dat deze kinderen ook gewoon moeten spelen om hun sociale, maar ook motorische vaardigheden te vergroten. Ze hebben niet de kans gehad zich evenwichtig te ontwikkelen. Leerlingen die hoogbegaafd zijn willen net als de meeste leerlingen niet opvallen en ‘gewoon’ zijn als iedereen. Ze hebben de ervaring snel gepest te worden. Om dit te voorkomen doen ze zich regelmatig ‘dommer’ voor dan ze zijn, om niet op te vallen. Of ze gaan andere leerlingen afleiden, omdat ze zich vervelen in de klas. Een ander manier van niet opvallen is zich terugtrekken en stilletjes in de klas mee te doen. Belangrijk is dat een onderwijsassistent het gedrag van een hoogbegaafde leerling herkent en op de juiste manier interpreteert. De onderwijsassistent kan dan individuele opdrachten geven die aansluiten bij de verschillende niveaus van ontwikkeling op de verschillende gebieden. Zo leert een leerling ook zijn minder sterk ontwikkelde punten versterken en ervaart hij weer een nieuwe uitdaging in de klas. Hij kan kinderen die moeite met rekenen
hebben, helpen met extra uitleg. Hierdoor ontwikkelt hij zijn inlevingsvermogen en sociale vaardigheden. Vergeet niet de leerlingen die niet hoogbegaafd worden genoemd, maar die wel een talent hebben op welk gebied dan ook (tekenen, zingen, verbaal sterk, dansen, techniek, zorg, natuur, enz.). Ook bij hen is het belangrijk hun talenten te helpen ontwikkelen en aandacht te hebben voor een zo evenwichtig mogelijke ontwikkeling. NLD NLD is een niet altijd goed onderkend probleem. Dit komt omdat leerlingen met NLD verbaal meestal sterk zijn. Ze lijken hierdoor zeer communicatief. Echter, meestal hanteren ze alleen de letterlijke betekenissen van woorden en taal. Dat betekent dat ze vaak geen diepere laag kennen en herkennen. Ook herkennen ze non-verbale communicatie niet of misinterpreteren deze. Wat dit punt betreft lijkt NLD op autisme. Ze verliezen snel overzicht en werken hierdoor veelal chaotisch. Ze hebben hulp nodig bij het ordenen, plannen en organiseren van hun taken. Het helpt hun om taken in deeltaken op te delen en samen veel met hen te oefenen door voordoen-samendoen-alleen doen. Ze hebben veel oefening nodig om iets eigen te maken. Leerlingen met NLD hebben moeite met ruimtelijk inzicht: ze hebben moeite om zich te oriënteren in de ruimte, maar ook overzicht houden is lastig voor hen. Rekenen en wiskunde begrijpen is erg lastig, omdat daar ook ruimtelijke inzicht voor nodig is. Meestal zijn ze onhandig en motorisch meestal wat houterig in hun bewegingen. Ze hebben moeite met schriftelijke of visuele instructies (film, teksten, beeldtaal, pictogrammen). Voor hen geldt dat de lesstof zo min mogelijk visueel/schriftelijk moet zijn. Als de klas schriftelijke instructies krijgen, dan is het belangrijk om deze mondeling toe te lichten. Ze hebben meer tijd nodig om tot hun recht te komen bij het maken van een schriftelijke taak of toets. Een groot gevaar bij leerlingen met NLD is dat ze overschat worden. Doordat ze verbaal sterk zijn, maakt men snel de inschattingsfout dat ze gemakkelijk leren en nieuwe vraagstukken snel oppakken. Als de leerling zich ongemakkelijk voelt met zijn beperking, zal hij niet snel laten merken dat hij opdrachten of werkinstructies niet begrijpt. Hij zal dat eerder proberen te verdoezelen om juist aan de – te hoge - verwachting van de ander te voldoen. Veel leerlingen met NLD lopen zodoende op hun tenen. Na verloop van tijd raken ze gefrustreerd of verliezen hun zelfvertrouwen. Deze leerlingen kunnen dat uiten door zich terug te trekken of juist door zich te overschreeuwen en verbaal agressief te reageren. Onverwachte woede- of driftaanvallen komen geregeld voor. Ook deze leerlingen zijn gebaat bij extra ondersteuning van de onderwijsassistent op het gebied van structuur, concentratie, plannen, organiseren, ordenen, prioriteiten stellen. Taken en opdrachten moeten in kleine deeltaken aangeboden worden en stap-voor-stap geleerd worden. Mondelinge uitleg en mondelinge feedback heeft de voorkeur. Wel moet steeds voor ogen gehouden worden wat belangrijk is om te leren voor deze leerlingen; waar hebben ze wat aan om zich in het leven nu en later staande te houden: schoolresultaten lijken dan van ondergeschikt belang. Het is voor hen belangrijker zich staande te houden tussen andere mensen en in de samenleving. Kindermishandeling, verwaarlozing, misbruik en andere onveilige en bedreigende thuissituaties Leerlingen die in onveilige thuissituaties leven kunnen zich niet goed ontwikkelen en presteren meestal minder goed. Dit hoeft niets met intelligentie te maken.
Leerlingen die in dit soort situaties leven, leren vooral hoe ze moeten óverleven. Leren wat rekenen en lezen is, is voor hen minder belangrijk. Ze concentreren zich daarom op andere dingen in de klas. Bijvoorbeeld met wie ze uit school mee kunnen gaan om aan de situatie van thuis te kunnen ontsnappen. Of juist: hoe ze zo snel mogelijk weer thuis kunnen zijn, om voor hun moeder of jongere broertje of zusje te zorgen. Of ze geven aan dat ze ziek zijn, in de hoop dat ze naar huis mogen van de leerkracht. Of ze gedragen zich lastig voor de leerkracht, waardoor de ouders misschien benaderd worden, in de hoop dat de leerkracht ziet hoe het thuis er aan toe gaat en ingrijpt. Maar meestal zullen de leerlingen zich schamen voor hun (thuis)situatie en niets laten merken. Kinderen die proberen dingen verborgen te houden uit schaamte of uit minderwaardigheidsgevoelens, laten altijd ongewild gedragsveranderingen zien: terugtrekken in zichzelf, baldadig worden, concentratieproblemen, grote mond, zichzelf overschreeuwen, druk gedrag, agressief of juist passief, enz. Wat een kind niet durft te uiten uit angst voor de gevolgen, komt er hoe dan ook op een andere manier in gedrag (onbewust) naar buiten. Een onderwijsassistent moet hier alert op zijn en iedere gedragsverandering signaleren. Voor deze leerlingen geldt dat de oorzaak eerst bestreden moet worden, voordat er ruimte ontstaat om te leren en te ontwikkelen. Iedereen heeft de plicht om bij signalen van een mogelijke onveilige thuissituatie stappen te ondernemen. Iedere school heeft een protocol ‘Vermoeden Kindermishandeling’ die jou en je team kan helpen bij de juiste stappen te ondernemen. Je kunt ook contact opnemen met Meldpunt Kindermishandeling Anoniem (MKA) voor informatie en adviezen. Belangrijk is dat je nooit alleen blijft zitten met je vermoeden van kindermishandeling.
Kortom De gewone lesstof, zoals die op scholen wordt aangeboden, sluit niet altijd bij alle leerlingen aan. Vaak worden deze leerlingen uitgelachen, gepest, gestraft of genegeerd. Hierdoor worden ze onzeker, (faal)angstig, onrustig of kunnen zich slecht concentreren. Ze vertonen vaak opvallend (leer)gedrag, om hun omgeving te laten weten dat ze ergens moeite mee hebben. Een onderwijsassistent moet dit gedrag als een belangrijk signaal van de leerling oppakken om hem te helpen. Een leerling wordt niet geholpen door zijn opvallend (leer)gedrag als lastig, vervelend of storend te benoemen. Leerproblemen en opvallend (leer)gedrag hangen vaak samen: een andere manier van leren heeft vaak opvallend (leer)gedrag als gevolg. Maar ook: door een niet aansluitend leermethode (bij leerproblemen), wordt vaak opvallend (leer)gedrag veroorzaakt.