Case 2, Onderzoek naar verweving van een crematorium, Aalst West
1
2
1
Relevantie van de case op Vlaams niveau ................................................................................ 5
2
Stap 1, Analyse verwevingsprofiel van de functie...................................................................... 8 2.1
Analyse van de functie ........................................................................................................... 8
2.2
Verwevingskenmerken van de functie crematorium ............................................................ 11
3
Stap 2, Analyse verweefbaarheidsprofiel van het studiegebied............................................... 21 3.1
Situering en afbakening van het gebied op macro-niveau................................................... 21
3.2
Situering en afbakening van het gebied op micro-niveau.................................................... 22
3.3
Verweefbaarheidsprofiel op macro-niveau .......................................................................... 24
3.4
Verweefbaarheidsprofiel op microniveau............................................................................. 31
4
Stap 3, Analyse van de planologische en juridische context ................................................... 53 4.1
Planologische context .......................................................................................................... 53
4.2
Juridische context ................................................................................................................ 55
5
Stap 4, Probleemstelling / potenties voor verweving van een crematorium in Aalst West ...... 59 5.1
6
Confrontatie verwevingsprofiel versus verweefbaarheidsprofiel.......................................... 59 Stap 5, Ontwerpend onderzoek................................................................................................ 70
6.1
Model 1: Parkbegraafplaats ................................................................................................. 71
6.2
Model 2: Spreiding ............................................................................................................... 74
6.3
Model 3: Voorzieningencampus........................................................................................... 77
7
Stap 6 Conclusie ...................................................................................................................... 81 7.1
Verwevingsmodellen ............................................................................................................ 81
7.2
Microniveau versus macroniveau ........................................................................................ 81
7.3
Belemmeringen en stimuli vanuit de juridisch/planologische context. ................................. 82
8
Evaluatie ................................................................................................................................... 86 8.1
Evaluatie van gegevens en databronnen............................................................................. 86
8.2
Evaluatie van de methodiek ................................................................................................. 86
9
Bijlagen ..................................................................................................................................... 88 9.1
Bijlage1, Literatuurlijst .......................................................................................................... 88
3
4
1
Relevantie van de case op Vlaams niveau
Het aantal crematies is de afgelopen decennia fors de hoogte ingegaan. In 1977 vonden in België 3.275 crematies plaats. In 2004 waren er dat 42.020. En die trend zet zich door. In grote steden zoals Gent, Antwerpen en Brussel kiest inmiddels meer dan de helft van de inwoners voor crematie.
Aansluitend op de toenemende vraag naar crematies is ook de vraag naar crematoria sterk gestegen. Het oprichten van een crematorium is niet toegestaan aan derden. Hierdoor is het voorzien van voldoende crematoria een exclusieve taak van de overheid geworden en gezien de omvang van de vraag een relevante functie die op zijn minst een kader behoeft op Vlaams niveau.
In Vlaanderen zijn vandaag 7 crematoria aanwezig: Antwerpen:
2 (Antwerpen, Turnhout)
Oost-Vlaanderen:
1 (Lochristi)
Vlaams-Brabant:
1 (Vilvoorde)
West-Vlaanderen:
2 (Brugge, Kortrijk)
Limburg:
1 (Hasselt)
Daarnaast is in Sint Niklaas een crematorium in aanbouw en is er een procedure in voorbereiding in Aalst
In aansluiting op het feit dat de overheid dient in te staan voor het oprichten van (voldoende) crematoria kan worden verwezen naar volgende regelgeving: -
het decreet van 16 januari 2004 betreffende de begraafplaatsen en de lijkbezorging (B.S. 10 februari 2004).
-
besluit van de Vlaamse Regering van 14 mei 2004 tot organisatie, inrichting en beheer van begraafplaatsen en crematoria (B.S. 28 juni 2004).
In deze regelgeving worden uitspraken gedaan over de organisatie, de inrichting en het beheer van begraafplaatsen en crematoria. Bovendien wordt in artikel 3 van het decreet uitdrukkelijk aangegeven dat ‘de Vlaamse Regering de criteria voor de oprichting en het beheer van de begraafplaatsen en de crematoria bepaalt en ze organiseert tevens de controle op de naleving van deze criteria’. De hierin opgenomen relevant(e) (geachte) uitspraken worden in de verdere uitwerking van de case opgenomen.
5
Jarenlang was crematie een zaak van een kleine minderheid. Daar is pas verandering in gekomen toen de katholieke kerk haar bezwaren opzij zette. Ook de wet van 20 juli 1971 was een belangrijke stap. Van dan af werden crematie en begraving als evenwaardig beschouwd. Elke begraafplaats kreeg een strooiweide en columbarium. Vlaanderen heeft een gemiddeld aantal overlijdens van 57.174 over de afgelopen 10 jaar. Als we uitgaan van het huidige percentage crematies van 43 % levert dat 24.584 crematies op per jaar. Verdeeld over 8 crematoria ca 3.000 crematies per crematorium.
6
7
2
Stap 1, Analyse verwevingsprofiel van de functie
2.1
Analyse van de functie
Het crematorium dat in Aalst-west wordt voorzien is gelijkaardig aan de bestaande grootschalige crematoria in Vlaanderen. Het bestaat naast een technische installatie ook uit zalen voor de plechtigheden, en een parkbegraafplaats. Er zijn in de planningscontext momenteel geen bijkomende horeca gelegenheden voorzien voor koffietafel. Nadat de crematie heeft plaatsgevonden kan de as van de overledene kan in urnen worden geplaatst die op de begraafplaats worden begraven of in een columbarium worden bijgezet. In principe kan de as op een van de volgende plaatsen worden uitgestrooid: -
op een daartoe bestemd perceel van de begraafplaats;
-
op de aan het grondgebied van België grenzende territoriale zee
Onder bepaalde voorwaarden kan de as: -
worden uitgestrooid op een andere plaats dan de begraafplaats.
-
worden begraven op een andere plaats dan de begraafplaats
-
in een urne ter beschikking worden gesteld van de nabestaanden om te worden bewaard op een andere plaats dan de begraafplaats.
Ruimtelijke componenten van de functie De ruimtelijke componenten van een crematorium zijn opgebouwd uit zowel bebouwde als onbebouwde componenten. Hieronder zijn de functies schematisch weergeven in twee groepen.
8
De ruimtebehoefte van de componenten van een crematorium in Aalst met een draagvlak van ca 400.000 inwoners zijn bij benadering de volgende:
Gebouwen (plechtigheid, verbrandingsinstallatie) Strooiweides en columbaria, urnenveld
2.500 m² 10.000 m²
Parking
5.000 m²
Wegenis
2.500 m²
Landschappelijke inrichting / Park
20.000 m² +
Totale ruimtebehoefte
40.000 m² (4,0 hectare)
Gebouwen: Ontvangstruimte Een ruimte waar de genodigden voor de plechtigheid ontvangen worden voorafgaand aan de uitvaartplechtigheid.
Ceremoniezalen: Een grootschalig crematorium is geschikt voor plechtigheden tot 1.000 personen. Er zijn doorgaans meerdere ceremoniezalen beschikbaar. Een aantal grotere ruimtes voor 200 tot 400 personen en kleinere ruimtes voor ca. 30 personen voor plechtigheden in besloten kring.
Verbrandingsinstallatie: Het proces van de crematie duurt ongeveer één uur. Het proces wordt mogelijk gemaakt door de zeer hoge temperatuur in de oven. Na zelfontvlamming van de kist stijgt de temperatuur in de oven tot 1.100°. Na de crematie blijven voornamelijk mineralen over in de vorm van as. Het materiaal van de doodskisten is aan milieu-eisen gebonden ivm de eventuele schadelijke emissies. Begin 2000 werden nieuwe emissienormen aan de crematoria opgelegd. Emissiemetingen toonden aan dat de ovens ook zonder filterinstallatie al aan de meeste eisen beantwoordden.
9
Buiten-functies Strooiweide + Columbaria + Urnenveld
Op elke begraafplaats is tegenwoordig een strooiweide verplicht. De omvang verschilt naar gelang de intensiteit van het gebruik.
Parking Bij een crematorium is een parking nodig voor ongeveer 100 - 200 personenwagens, wat kan vertaald worden in een ruimtevraag van circa 5000 m².
10
2.2
Verwevingskenmerken van de functie crematorium
In de opmaak van het verwevingsprofiel wordt, conform de algemene methodiek, een onderscheid gemaakt tussen verwevingskenmerken en locatiekenmerken. Enerzijds worden aldus kenmerken relevant voor het verwevingsvraagstuk behandeld: Korrel; Impact; On/ omkeerbaarheid; Constant / periodiek; Introvert / Extravert; Toegankelijkheid; en anderzijds kenmerken relevant voor het locatievraagstuk: Mobiliteitsgeneratie; Aanpasbaarheid aan het landschap; Aanpasbaarheid aan het fysisch systeem. Per kenmerk wordt via een schema aangeduid welke component(en) van de functie betrekking heeft op dit aspect. In principe kan het voorkomen dat een bepaald kenmerk niet of slechts in beperkte mate bepaald kan worden.
Verwevingskenmerken:
Korrel Korrel(grootte) van de functie: kavel 4,0 ha, bebouwing 2500 m², verharding 5000 m²
De oppervlakte nodig voor het ontwerp van een crematorium bedraagt in Aalst 4,0 ha. De omvang is vooral afhankelijk van het aandeel parkbegraafplaats en landschappelijke inpassing. De bebouwing en verharde oppervlakken (parking) zijn samen 0,75 ha groot. Qua omvang is dit bijvoorbeeld vergelijkbaar het kasteel Regelsbrugge.
11
Impact Impact van de functie: klasse 50 – 500m
De milieu-impact van het crematorium is aanzienlijk. Er is weliswaar geen sprake van lawaai-, of lichthinder. Toch vormt de mogelijke emissie en geurhinder van de verbrandingsovens een belangrijk hinder aspect. Na de invoering van strenge normering en het verplichten van uitgebreide filtering is de werkelijke uitstoot minimaal. De psychologische impact van de stofhinder is echter een gegeven, gezien de massale protesten van bevolking en buurtcomités tegen crematoria. Juridisch: Met betrekking tot de impact van de functie zijn volgende rubrieken uit de VLAREM-regelgeving van belang: -
Rubriek 35: rouwkamers (hieronder wordt verstaan ‘waar regelmatig, langer dan 12 uur, overleden personen worden geplaatst in afwachting van begraving of verassing’)
-
Rubriek 58: crematoria
In wat volgt worden enkel die aspecten eruit gelicht die een invloed hebben op het verwevingsvraagstuk in deze specifieke case, meer bepaald die elementen die een kans bieden tot, dan wel een belemmering betekenen van verweving. Met betrekking tot de rouwkamers: -
De schikking van de plaats (bedoeld in §1, sub 1°, d.i. de plaats voor het in- en uitladen van de lijken) is zodanig dat het laden en lossen van de lijken aan het zicht van derden is onttrokken
-
Elke activiteit bij de verzorging van de lijken gebeurt derwijze dat zij geheel aan het zicht van buitenuit is onttrokken
Met betrekking tot de crematoria: -
Rookgassen worden op gecontroleerde wijze langs een schoorsteen geloosd, waarbij de hoogte van de schoorsteen op zodanige wijze wordt berekend dat de menselijke gezondheid en het milieu voor gevaar worden behoed (ev. specifiek bepaald in de milieuvergunning).
12
On/ omkeerbaarheid On/ omkeerbaarheid van de functie: Onomkeerbaar, >30 jaar.
De functie crematorium is in principe omkeerbaar. Het gedeelte begraafplaats is slechts voorwaardelijk omkeerbaar. Belangrijke randvoorwaarde is wel de ontwikkelingstijd voor natuuraanleg. Naast de fysieke mogelijkheid tot omkeerbaarheid is de meest bepalende factor hier de culturele waarde die aan een begraafplaats wordt toegekend. De functie wordt op basis daarvan onomkeerbaar beschouwd. Juridisch: Met betrekking tot de (on)omkeerbaarheid van de functie begraafplaats kan ook worden verwezen naar artikel 5 van het decreet: termijn van ten minste 10 jaar vooraleer zij kan worden bestemd voor een andere functie. Bovendien moet iedere gemeente ten minste over één begraafplaats beschikken. Wel kunnen meerdere gemeenten zich verenigen om over een gemeenschappelijke begraafplaats te beschikken (artikel 2 decreet). Dit kan ook een invloed hebben op de (on)omkeerbaarheid van de functie, nu er steeds voldoende begraafplaatsen ‘actief’ moeten blijven.
13
Constant / periodiek gebruik Constant / periodiek ruimtegebruik van de functie: daggebruik, 6/7, hele jaar door.
Er is alleen sprake van daggebruik. Het crematorium wordt niet gebruikt op zondag dus 6/7. Er is geen seizoensgebondenheid. Het crematorium wordt het hele jaar door gebruikt.
Introvert extravert Introvert /extravert karakter van de functie: .overwegend introvert, bepaalde delen zijn beperkt extravert.
De delen van het crematorium waar de uitvaartplechtigheden en crematie plaatsvinden zijn zeer sterk introvert. Er bestaan hier alleen functionele relaties met uitvaartondernemingen en horeca gelegenheden. De delen van de (park) begraafplaats zijn minder introvert. Functionele en morfologische relaties met het omliggende landschap via routes en zichten zijn hier mogelijk. Juridisch: In het besluit wordt reeds gesuggereerd dat begraafplaatsen (na sluiting!) worden ingericht als park (artikel 17 besluit). In geval van een andere bestemming, moet de (onder)grond worden uitgebeend. Nu het besluit uitdrukkelijk vermeldt ‘na sluiting’ rijst de vraag of hier niet reeds een juridische belemmering opduikt. Wat past binnen de bestemmingszone voor begraafplaatsen? Welke functies zijn verenigbaar?
14
On/ -toegankelijkheid On/ toegankelijkheid van de functie: voorwaardelijk toegankelijk.
Het
crematorium
is
voorwaardelijk
toegankelijk
voor
nabestaanden
en
genodigden.
De
parkbegraafplaats is echter publiek toegankelijk overdag. Het integere karakter van de begraafplaats vereist echter wel een afsluitbaarheid buiten de openingsuren. Hierdoor kunnen routes door de begraafplaats niet echt volwaardig deel uitmaken van de publieke ruimte netwerken.
15
Lokalisatiekenmerken:
Sterk/ zwak verkeersgenererend Sterk zwak verkeersgenererend karakter van de functie: sterk verkeersgenererend Verkeersgeneratie
Uit de statistieken voor het crematorium te Lochristi blijkt dat er maximaal 21 ceremonieën per dag plaatsvinden, en dit 1 keer per jaar. Zoals in voorgaande paragraaf beschreven, wordt er in Aalst verwacht dat er een 2000-tal crematies per jaar zullen plaatsvinden op termijn. Dit is 1/3 van het aantal crematies in Lochristi. Er kan bijgevolg vermoed worden dat er in Aalst maximum 7 ceremoniën per dag zullen plaatsvinden. Uit de statistieken is eveneens gebleken dat het gemiddeld aantal bezoekers per ceremonie op een drukke dag (bijvoorbeeld zaterdag) gelijk is aan 87. Vermenigvuldigd met 7 (= maximum aantal ceremonieën per dag), geeft dit maximaal 609 bezoekers/dag. Wanneer we verder met een modal split van 100% en een hoge autobezettingsgraad van 2,5 personen per wagen rekenen, betekent dit dat er op een drukke dag 244 wagens per dag van en naar het crematorium zullen rijden, betreft de bezoekers. Daarbij komen nog een 20-tal wagens per dag voor begrafenisondernemers en een 10-tal wagens voor het personeel van het crematorium. Opgeteld geeft dit ca. 275 wagens per dag. Gezien deze zowel naar de site toe komen (attractie) als terug van de site wegrijden (productie), dienen we dit getal te vermenigvuldigen met 2. Dit resulteert in 550 autobewegingen per dag.
Parkeerbehoefte
Ook voor de raming van de parkeerbehoefte wordt een beroep gedaan op de methodiek zoals gebruikt in de effectenstudies voor Sint-Niklaas en Hoog-Kortrijk. Gerekend met een maximaal aantal bezoekers per ceremonie van 87, 100% autogebruik en een wagenbezetting van 2,5 bezoekers per wagen, kunnen we snel berkenen dat er nood is aan 35 bezoekersparkeerplaatsen per ceremonie. Gezien er in Aalst 3 bezoekersgroepen tegelijkertijd aanwezig kunnen zijn (een groep bij het onthaal, een groep bij de ceremonie en een groep bij de condoleance en eventuele koffietafel), is de maximale parkeerbehoefte voor bezoekers gelijk aan 35 x 3 = 105 bezoekersparkeerplaatsen. Wanneer we dit getal verhogen met een 10-tal parkeerplaatsen voor werknemers, een 10-tal parkeerplaatsen voor begrafenisondernemers en 3 parkeerplaatsen voor lijkwagens, komen we aan een totale parkeerbehoefte van ca. 130 parkeerplaatsen. Noot: Zoals aangegeven betreft het in bovenstaande ramingen telkens maximale waarden. Wanneer op dezelfde manier tewerk gegaan wordt, en gerekend wordt met maximaal 50 bezoekers per ceremonie op een weekdag, zien we dat er gemiddeld slechts 350 autobewegingen van en naar de site gemaakt worden per dag, en dat er
16
slechts behoefte is aan een 85-tal parkeerplaatsen. Dit laatste getal wordt eveneens bevestigd door een andere 1 bron , waaruit blijkt dat er een behoefte bestaat aan 90 parkeerplaatsen voor een crematorium in Aalst.
Aanpasbaarheid aan het landschap Aanpasbaarheid aan het landschap van de functie: grote landschappelijke aanpasbaarheid
De functie is landschappelijk aanpasbaar. De ontwerpparameters van belangrijke delen van de functie laten een inpassing toe in verschillende openruimte - landschappen. Met name de parkbegraafplaats en de
1
CROW – Parkeerkencijfers – Basis voor parkeernormering; publicatienr. 182
17
Aanpasbaarheid aan het fysisch systeem Aanpasbaarheid aan het fysisch systeem van de functie: beperkte aanpasbaarheid aan het fysisch systeem
18
19
20
3
Stap 2, Analyse verweefbaarheidsprofiel van het studiegebied
3.1
Situering en afbakening van het gebied op macro-niveau
Aalst is een regionale stad, gelegen in het stedelijk kerngebied tussen Antwerpen, Brussel en Gent en is relatief groot tewerkstellingscentrum, die eveneens binnen de invloedsfeer van Brussel valt. Het gebied wordt goed ontsloten door de E40, dit is een autosnelweg op internationaal niveau. Het omliggende gebied wordt voornamelijk gekarakteriseerd door het voorkomen van (woon)linten. Structuurbepalend en van ecologisch belang voor dit gebied is ook de beekvallei van de Dender.
21
3.2
Situering en afbakening van het gebied op micro-niveau
Het gebied Aalst-West is gelegen ten zuidwesten van het centrum van Aalst. Het vormt de overgang tussen het stedelijk weefsel van Aalst en het landbouwgebied van Nieuwerkerken. De begrenzing van het studiegebied op microniveau wordt logischerwijze gevormd door de Gentsesteenweg - Leo De Bethunelaan (N9) en de Siesegemlaan (R41), dezelfde begrenzing als thans in het RUP Aalst-West wordt gehanteerd.
Aalst-West is een typisch overgangsgebied. De transformatie van landbouwgebied met waardevolle natuurlijke elementen tot stadsrand is reeds in gang gezet. Het reliëf en de natuurwaarden in het gebied worden bepaald door de valleigebieden van de Hoezebeek, Zuidbeek, Siezegembeek en Ediksveldbeek. Een groot deel van het gebied is nog in gebruik als landbouwgebied. Het betreft
22
voornamelijk hobbylandbouw en tuinbouw. Het gebied is deels verstedelijkt aan de noordoostzijde en wordt gekenmerkt door heterogene bebouwing met diverse functies. In het gebied zijn vandaag reeds een aantal grootschalige stedelijke functies aanwezig: -
De stedelijke begraafplaats
-
Het Aalsters Stedelijk Ziekenhuis
-
Het Capucijnenklooster
-
Scholen (KAHO, bijzonder onderwijs)
-
Rustoord
-
Regelsbrugge Kasteel
-
Voetbalterreinen (SK Aalst)
23
3.3
Verweefbaarheidsprofiel op macro-niveau
De feitelijke verweving Het eerste deel van het verweefbaarheidsprofiel bestaat uit een beschrijving van de feitelijke verweving. Deze beschrijving is opgebouwd uit twee aspecten; de morfologische verweving van functies en de verwevingskenmerken van het deelgebied.
Een eerste stap is de beschrijving van de morfologische verweving in dit deelgebied. De combinatie van functies die zich in deze stadsrand situeren, is af te lezen van de vlekkenkaart. De vlekkenkaart ontstond door de morfologische kaartlagen van alle functie te combineren tot één kaart. Aalst west bevindt zich op de vlekkenkaart in de zone ‘stadsrand’. De stadsrand wordt gekenmerkt door de groepering van een zeer hoog aantal functies. Er komen zowel kleinhandel, kantoren en voorzieningen als natuur, recreatie en woningen voor. De meeste functies die gesitueerd zijn in deze stadsrand worden gekenmerkt door hun grote korrel. De morfologie van dit deelgebied wordt dus het best omschreven als een mozaïek van grootschalige functies.
Als laatste worden de verwevingskenmerken van het deelgebied beschreven. Dit kan aan de hand van de verwevingskenmerken – kaarten. Per verwevingskenmerk werd een kaart voor Vlaanderen opgemaakt en op elk van deze kaarten werd Aalst west gepositioneerd. Voor elk verwevingskenmerk wordt een korte beschrijving gegeven van het gebied waarin Aalst west gelegen is.
24
Belastingsniveau
Het studiegebied bezit fragmenten met relatief grote natuurwaarde waardoor het kan bestempeld worden als ‘hindergevoelig’
Afwisselend Ruimtegebruik
Aalst west bevindt zich in een overwegend periodieke zone. De volgende functies worden gekenmerkt door een afwisselend gebruik en zijn in dit gebied aanwezig; een spotstadium, een hogeschool campus, kleinhandel, een kantoorcomplex.
25
Ruimtelijke dynamiek
Aalst west bevindt zich op de grens tussen de hoogdynamische stadskern en het laagdynamisch raster van de Vlaamse Ardennen.
Mono- / Multifunctionaliteit
Aalst west ligt op de grens tussen een multifunctioneel open ruimte gebied en de multifunctionele stadskern.
26
Doordringbaarheid
Aalst west ligt in een vrij toegankelijk gebied met ontoegankelijke snippers zoals een kantorencomplex en een bedrijventerrein.
De beschrijving van de feitelijke verweving Wanneer de twee aspecten van verweving - de morfologische verweving van functies en de verwevingskenmerken van het deelgebied - achterhaald zijn, kan de feitelijke verweving in het deelgebied beschreven worden. Het gebied Aalst-west is gelegen in de bovenregionaal bereikbare stadsrand. Dit gebied kan op de volgende manier beschreven worden:
27
‘Aalst West’ wordt gekenmerkt door: -
een mozaïek van grootschalige functies
-
een concentratie aan verschillende functies
-
een in tijd afwisselend ruimtegebruik
-
een overgang tussen een hoge en een lage ruimtelijke dynamiek
-
een multifunctioneel gebied, zonder dat er relaties worden aangegaan
-
gradaties in toegankelijkheid
-
een sterk autoverkeer genererend karakter
Op basis van deze beschrijving van de feitelijke verweving wordt het mogelijk om de bestaande verwevingstypologie in het deelgebied aan te duiden. 1.
Aangezien er in dit gebied nauwelijks relaties worden aangegaan tussen de verschillende functies, komen deze functies gescheiden van elkaar voor.
2.
Aangezien
het
hier
grootschalige
functies
betreft,
met
een
beperkte
toegankelijkheid en een zekere introversie, kunnen we er van uitgaan dat deze functies niet geconcentreerd voorkomen, maar eerder naast elkaar bestaan. Wanneer we deze vaststellingen toepassen op de tabel van het conceptueel kader, kunnen we concluderen dat de huidige verwevingsvorm in Aalst west ‘gedogen’ is.
Wanneer de feitelijke verweving van het deelgebied beschreven werd, is het noodzakelijk om een ontwikkelingsrichting voor het deelgebied te bepalen. Voor deze bovenregionaal bereikbare stadsrand wordt gekozen om de verwevingstypologie ‘gedogen’, waar mogelijk, te laten evolueren naar de verwevingsvorm ‘symbiose’. Dit is alleen mogelijk wanneer er sprake is van een oppervlaktewinst door het combineren van twee functies en wanneer er functies worden toegevoegd die wel relaties aangaan met bestaande of nieuw in te voegen functies.
28
De Case Wanneer er een crematorium wordt ingeplant in dit deelgebied kan, aan de hand van deze methodiek, nagegaan worden tot welke vormen van verweving kan gekomen worden.
Door middel van een vergelijking tussen het verwevingsprofiel en verweefbaarheidsprofiel kunnen de potenties tot verweving aangeduid worden.
1. Het verwevingsprofiel van een crematorium toont aan dat deze functie een introvert karakter heeft. Het is dus onmogelijk om aan de hand van het crematorium relaties te leggen tussen de verschillende functies in de stadsrand. 2. Aangezien de functie ongeveer dezelfde oppervlaktemaat heeft als omliggende functies en opsplitsbaar is in verschillende entiteiten zoals parking, verbrandingsoven, bezinningsruimte, etc., wordt het mogelijk om een ruimtelijk voordeel na te streven. 3. De functie wordt gekenmerkt wordt door een constant ruimtegebruik waardoor ze kan bijdragen tot een betere tijdsbenutting van het deelgebied.
Uit de vergelijking tussen het verwevingsprofiel en verweefbaarheidsprofiel blijkt dat het mogelijk is om ruimtewinst te boeken en dus tot een vorm van ‘overlap’ van functies te komen. Het blijkt echter onmogelijk om een ‘symbiose’ te realiseren, aangezien een crematorium geen relaties kan aangegaan met andere functies. Er kan dus een positieve verschuiving in de tabel gerealiseerd worden door het inplanten van een crematorium.
29
30
3.4
Verweefbaarheidsprofiel op microniveau
Het opstellen van het verweefbaarheidsprofiel voor het gebied Aalst-West gebeurt conform de ontwikkelde methodiek op basis van een negental verwevingskenmerken. In de opmaak van het verweefbaarheidsprofiel wordt, conform het verwevingsprofiel van de functie, een onderscheid gemaakt tussen enerzijds kenmerken relevant voor het verwevingsvraagstuk (morfologie; belastingsniveau; ruimtelijke dynamiek; afwisselend ruimtegebruik; mono/multifunctioneel; doordringbaarheid) en anderzijds kenmerken relevant voor het lokatievraagstuk (bereikbaarheid; landschappelijke kenmerken; kwetsbaarheid fysisch systeem).
Per verwevingskenmerk wordt in dit hoofdstuk een analysekaart opgemaakt die weergeeft in welke vorm en voorkomen dit kenmerk zich in het studiegebied manifesteert. In principe kan het voorkomen dat een bepaald kenmerk niet of slechts in beperkte mate bepaald kan worden. Het al dan niet aanwezig zijn van bepaalde kenmerken bepaald juist het specifieke profiel voor verweving in een bepaald gebied.
De analysekaarten van de verweefbaarheidskenmerken van het gebied Aalst-West zijn gebaseerd op de volgende brongegevens -
topografische onderlegger NGI
-
historische kaarten NGI
-
digitaal kadaster Stad Aalst
-
Standaard rekenmodule I , wegverkeerslawaai, CROW
-
31
32
Morfologische structuur De morfologische structuur van het gebied wordt gekenmerkt door de overgang van stad naar land. De bebouwing is overwegend dens aan de zijde van de stad wat zich vertaald in vlakken van stedelijke bebouwing en lijnvormige bebouwing langs de Gentsesteenweg. In de noordelijke helft van het studiegebied liggen een aantal grootstedelijke functies die een typische morfologie kennen van grootschalige bebouwingskorrel met veel open ruimte in de directe omgeving. Meer in de richting van de openruimte en de beekvalleien waaiert de bebouwing uit in puntvormige bebouwing langs de uitvalswegen en linten.
33
34
Structuur van het belastingniveau De structuur van het belastingniveau wordt in Aalst west enerzijds bepaald door de contouren van het wegverkeerslawaai van de omringende infrastructuur, Gentsesteenweg - Leo De Bethunelaan (N9) en de Siesegemlaan (R41). Anderzijds vormen de verschillende grootschalige stedelijke functies een patroon van grote hinderzones aan de noordzijde van het gebied. In de rand met het stedelijke weefsel langs de R4 komen diverse kleine hindercontouren voor van kleinschalige handel en bedrijven.
Centraal in het gebied is een grote zone die vrij is van hindercontouren, ter hoogte van het kasteel van Regelsbrugge.
35
36
Ruimtelijke dynamiek De ruimtelijke dynamiek is hoog langs de Gentsesteenweg op de overgang tussen het centrumgebied en randstedelijk gebied. Langs de ringweg zijn veel handelszaken, bedrijven, voorzieningen en andere functies met een hoge ruimtelijke dynamiek gelegen. De zone met grootschalige voorzieningen (ziekenhuis, scholen) kent een voorwaardelijk hoge dynamiek. Er zouden hier nog bijkomende functies ontwikkeld kunnen worden. Of dit wel of niet gebeurt hangt af van de beleidsplannen.
De landbouwzones en openruimte gebieden kennen een zeer lage ruimtelijke dynamiek. Veranderingen in het ruimtelijk voorkomen van deze gebieden zijn er nauwelijks. Het zelfde geldt voor de delen van het woonweefsel waar nagenoeg geen andere functies zijn gesitueerd.
37
38
Afwisselend ruimtegebruik Het ruimtegebruik is sterk verschillend binnen het plangebied. De zones met voornamelijk wonen en een aantal van de grootschalige stedelijke functies kennen een continu gebruik. De landbouwzones en voorzieningen als scholen, klooster, … kennen een meer afwisselend ruimtegebruik.
Globaal gezien is er een gradient aanwezig binnen het studiegebied. In de centrumrand van Aalst zijn vooral functies met en continue tijdgebruik aanwezig. Naarmate we meer opschuiven naar het openruimte gebied en de beekvalleien kennen de functies een steeds sterker afwisselend ruimtegebruik.
periodiciteit van de belangrijkste functies in het gebied:
Functie
Dag
Week
Jaar
categorie
Wonen
24/24
7/7
Jaar
continu
Bedrijf
9/17
5/7
Jaar
matig afwisselend gebruik
Landbouwbedrijf
9/17
7/7
Jaar
minimum afwisselend gebruik
Tuinbouwbedrijf
9/17
5/7
Jaar
matig afwisselend gebruik
Scholen
9/17
5/7
Seizoen
sterk afwisselend gebruik
(ziekenhuis, rusthuis, klooster)
24/24
7/7
Jaar
continu
Openbaar nut (div parkings)
24/24
7/7
Jaar
continu
Recreatie
9/17
5/7
Jaar
matig afwisselend gebruik
Akker
24/24
7/7
seizoen
afwisselend gebruik
Weiland
24/24
7/7
seizoen
afwisselend gebruik
Bos
9/17
7/7
Jaar
minimum afwisselend gebruik
Kasteelpark
9/17
7/7
Jaar
minimum afwisselend gebruik
Vijver
9/17
7/7
Jaar
minimum afwisselend gebruik
Begraafplaats
9/17
7/7
Jaar
minimum afwisselend gebruik
Grootschalige voorzieningen
39
40
Mono-/ Multi-functioneel De mixiteit van functies is vooral hoog dicht bij het centrum van Aalst en langs de ringweg. De gebieden die hierbij aansluiten zijn dan ook veelal multifunctioneel. Uitzondering daarop zijn enkele bouwblokken in het noordelijk deel van het plangebied die enkel woonfuncties omvatten. Het aantal functionele relaties en de complexiteit daarvan is meestal hoog in de multifunctionele gebieden en laag in de monofunctionele gebieden. Uitzonderingen hierop zijn het gebied waarbinnen de begraafplaats is gelegen, een overwegend mulitfunctioneel gebied met natuurwaarden en woonfuncties in de rand. De functies binnen dit gebied gaan echter weinig functionele relaties met elkaar aan. Het wonen heeft geen relatie met de begraafplaats en de begraafplaats niet met de natuurwaarden.
Mixiteit totale gebied:
Functie akker
ha
%
18,1
8%
bedrijvigheid
1,7
1%
begraafplaats
8,1
3%
bos
8,0
3%
diensten
1,4
1%
handel
2,0
1%
horeca
0,2
0%
landbouwbedrijf
0,3
0%
16,9
7%
park
5,9
2%
publieke ruimte
0,3
0%
recreatie
2,2
1%
religie
0,1
0%
rusthuis
2,5
1%
tuinbouw
0,3
0%
weiland
20,4
8%
wonen
34,8
14%
ziekenhuis
14,6
6%
241,6
100%
onderwijs
totaal
41
42
Structuur van de doordringbaarheid De doordringbaarheid van het gebied is hoog in het deel waar het stedelijk woonweefsel een uitloper heeft over de Gentsesteenweg heen. Hier is de ondoordringbare ‘bouwblok’-maat kleiner dan 25.000 m² het afgeleide netwerk van publieke ruimte heeft daarmee een maaswijdte van circa 150 meter. Dit deel van het studiegebied is daarmee zeer goed doordringbaar. De andere delen van het gebied zijn veel minder doordringbaar. De slechtst doordringbare zone is het openruimte fragment waarin de begraafplaats en de beekvallei zijn gelegen.
In de onmiddellijke omgeving van het studiegebied vormen geen spoorlijnen of waterlopen een barrière. De doordringbaarheid wordt wel gehinderd door de autosnelweg E40/A10 Brussel-Gent, die ten zuiden van het projectgebied loopt. Toch zijn er in de onmiddellijke omgeving van Aalst-West een relatief groot aantal ongelijkvloerse verbindingen en bijgevolg ook plaatsen waar de autosnelweg gekruist kan worden door alle soorten weggebruikers:
Op- en afrittencomplex nr. 19 “Aalst” (daar is uitwisseling van de E40 met de R41, Siesegemlaan en de N45, Geraardsbergsesteenweg mogelijk) Hoezestraat Kwalestraat Het feit dat er geen rechtstreekse uitwisseling mogelijk is tussen de R41 (Siesegemlaan) en de N45 (Geraardsbergsesteenweg) – men dient daarvoor, zij het over een beperkte afstand, de parallelwegen van de autosnelweg te gebruiken – legt eveneens een beperking op de doordringbaarheid van het studiegebied.
43
44
Structuur van de bereikbaarheid Gemotoriseerd verkeer Het gemotoriseerd verkeer kan de projectsite “Aalst-West” bereiken via de afrit nr. 19 “Aalst” van de E40 Brussel-Gent. Vervolgens kan gebruik gemaakt worden van de R41 (Siesegemlaan) of de N9 (Leo De Bethunelaan/Capucienenlaan/Gentsesteenweg). Beide gewestwegen worden van west naar oost verbonden door de Kwalestraat/Sint-Jobstraat en de Merestraat. Verkeer uit andere omliggende steden en gemeenten (streek Erpe-Mere, Dendermonde, Merchtem, Affligem) maakt respectievelijk gebruik van de N9 (Gentse Steenweg), de N41, de N411 (Moorselbaan) of de N9 (Brusselsesteenweg). Zie bijlage 1 (in tabel wordt een overzicht gegeven van de inrichting van de belangrijkste wegen in en op de grens van het studiegebied).
Openbaar vervoer Het station van Aalst is in het noordoosten van de stad gelegen, op ca. 1,5 km van het projectgebied. Het station wordt bediend door reizigerstreinen op 3 lijnen:
Lijn 50 Brussel-Denderleeuw-Gent o 1 IC/u richting Gent-Sint-Pieters en richting Genk o 1 IR/u richting Gent-Sint-Pieters en richting Brussel-NationaalLuchthaven
Lijn 82 Aalst-Burst o 1 CR/u
Lijn 90 Aalst-Denderleeuw-Geraardsbergen o 1 CR/u o 1 L/u
Tijdens de spitsuren worden nog een aantal P-treinen van en naar Brussel, Gent, Burst en Geraardsbergen ingeschakeld. Treinverkeer van en naar Mechelen en Antwerpen dient telkens langs Gent-Sint-Pieters of langs Brussel-Noord te reizen. Het studiegebied tussen de R41 (Siesegemlaan), N45 (M. De Bischopstraat) en de N9 (Gentsesteenweg, Capucijnenlaan, L De Bethunelaan) wordt bediend door een relatief groot aantal bushaltes en –lijnen. In de tabellen in bijlage wordt een overzicht gegeven:
45
Langzaam verkeer De belangrijkste wegen in en op de grens van het studiegebied zijn allen voorzien van al dan niet vrijliggende enkelrichtingsfietspaden. De verkeersveiligheid voor de fietsers laat echter soms te wensen over (R41, Siesegemlaan en N9, Gentsesteenweg). In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de fietsers- en voetgangersvoorzieningen langs de belangrijkste wegen m.b.t. deze case (cfr. ook bovenstaande foto-reportage):
Uitzonderlijk vervoer De N9 (Gentsesteenweg) werd tussen de Leedsesteenweg en de R41 (Siesegemlaan) gecategoriseerd als uitzonderlijk vervoerroute R2 met een toegelaten tonnage van 60 tot 90 ton en een vrije hoogte van meer dan of gelijk aan 5 meter. De R41 (Siesegemlaan) werd eveneens gecategoriseerd als uitzonderlijk vervoerroute R2 met een toegelaten tonnage van 60 tot 90 ton, maar met een vrije hoogte van minder dan 5 meter.
46
47
48
Landschappelijke structuur De landschappelijke structuur van het gebied wordt gedomineerd door de twee beekvalleien van de Siezegembeek en de Hoezebeek. In de Hoezebeek is een klein boscomplex aanwezig. Verder zijn verspreid over het gebied kleine landschapselementen in de vorm van bomenrijen en bosfragmenten aanwezig.
Een aantal gebouwen vormt markante landmarks in het landschap: het kasteel van Regelsbrugge, het ziekenhuis en het klooster. Twee zichtlijnen lopen vanuit de binnenstad tot diep in het gebied door. Een loopt over de begraafplaats en de andere eindigt bij het kasteel.
49
50
Kwetsbaarheid fysisch systeem In Aalst-west is vooral het grondwater en het relief kwetsbaar in de twee beekvalleien die het gebied doorkruisen. Deze zone is kwetbaar voor verontreiniging, verhardingen en reliefwijzigingen. De bodem in de beekvalleien bestaat grotendeels uit natte tot vochtige leemgronden. Bovendien is het reliëf aanzienlijk, 10 tot 15 meter hoogte verschil tussen de beekvallei en de zone aan de begraafplaats.
Grote delen van de beekvalleien zijn echter al verstoord door antropogene invloeden. In het bijzonder de delen in het stedelijk weefsel van de stad, maar ook bijvoorbeeld de kasteelsite in de beekvallei van de Hoezebeekvallei. Deze gebieden worden als niet kwetsbaar beschouwt omdat het fysisch systeem er al verstoord is.
51
52
4
Stap 3, Analyse van de planologische en juridische context
4.1
Planologische context
RSV Het RSV stelt in de eerste van haar 4 basisdoelstellingen voor de gewenste ruimtelijke structuur van Vlaanderen: ‘de selectieve uitbouw van de stedelijke gebieden, het gericht verweven en bundelen van functies en voorzieningen waaronder de economische activiteiten binnen de stedelijke gebieden; daarbij gaat absolute prioriteit naar een zo goed mogelijk gebruik en beheer van de bestaande stedelijke structuur’.
PRS Oost-Vlaanderen In Het PRS Oost-Vlaanderen wordt Aalst aangeduid als Regionaal stedelijk gebied.
RSA Het ruimtelijk structuurplan van de stad Aalst werd definitief vastgesteld door de gemeenteraad op 2 september 2003, en goedgekeurd bij ministerieel besluit op 22 december 2003.
53
In het structuurplan wordt de zone Aalst – West aangeduid als randstedelijk groengebied Hoezekouter.
In de gewenste ruimtelijk natuurlijke structuur is het gebied Aalst-West opgenomen als een parkzone met grootschalige functies. In het gebied zijn ook een natuurlijk baken en de beekvalleien als natuurlijke dragers en verbindingen opgenomen.
Categorisering der wegen Het RSV categoriseert volgende hoofd- en primaire wegen in de omgeving van Aalst-West: -
Hoofdweg: E40/A10 Brussel-Gent
-
Primaire wegen type II:N45 (Marcel De Bisschopstraat) tussen de N9 (Leo De Bethunelaan) en de E40/A10; R41 (Siesegemlaan) tussen de N9 (Gentsesteenweg) en de E40/A10
-
Het PRS Oost-Vlaanderen selecteert de N9 (Gentsesteenweg, Capucienenlaan) als secundaire weg type 3. Het mobiliteitsplan van de stad Aalst categoriseert de de Kwalestraat/Sint-Jobstraat als lokale weg type II. Alle andere, niet vermelde straten in de onmiddellijke omgeving van het projectgebied (Merestraat, Molendreef, ...) worden geselecteerd als lokale wegen type III.
Bovenlokaal Functioneel Fietsroutenetwerk Volgende straten in de onmiddellijke omgeving van de projectsite werden door de provincie OostVlaanderen opgenomen als bovenlokale functionele fietsroute: -
54
Merestraat – Blauwenbergstraat N9 (Gentsesteenweg, Capucienenlaan) R41 (Siesegemlaan) – vanaf de aansluiting met de Merestraat tot aan de aansluiting met de N9 (Brusselsesteenweg)
Ruimtevragen uit de planologische context: Samenvattend kan worden gesteld dat vanuit de planologische context de volgende ruimtevragen relevant zijn voor deze case: -
Parkzone met grootschalige functies
-
Het behouden van de beekvalleien als natuurlijke dragers
-
Een natuurlijk baken
-
Uitbreiding van de ziekenhuissite
-
Uitbreiding van de zorgcampus
4.2
Juridische context
Hierna volgt een korte en beknopte samenvatting van de voor deze case relevante juridische context. In stap 1 en 2 zijn bij relevante aspecten van het gebied of de functie reeds juridische zaken vermeld, die gebaseerd zijn op de hieronder genoemde documenten. Pas in stap 6 zal op basis van het ontwerpend onderzoek en de bestaande juridische context een conclusie getrokken kunnen worden naar beleidsaanbevelingen en de (on)mogelijkheden voor verweving binnen het bestaande juridische en planologische kader.
1. Gewestplan.
-
Gewestplan Aalst – Ninove – Geraardsbergen – Zottegem (KB 30 mei 1978 + wijziging B.Vl.R. 14 december 1994):
Volgende gewestplanbestemmingen komen voor in het plangebied: -
Woongebied
-
Woonuitbreidingsgebied
55
-
Zone voor openbaar nut en gemeenschapsvoorzieningen
-
Parkgebied
-
Natuurgebied
In beperkte mate: -
agrarisch gebied
-
zone voor dienstverlening
2. Regionaal stedelijk gebied Aalst In het Gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) ‘Afbakening Stedelijk Gebied Aalst’ (definitief vastgesteld op 10 juli 2003 (b.s. 2/9/2003)) wordt Aalstwest opgenomen binnen de contour van het Regionaal stedelijk gebied. Het gebied werd niet als een deelgebied uitgewerkt, dit betekent dat de bestaande bestemmings- en inrichtingsvoorschriften onverminderd van toepassing blijven (gewestplan, BPA – zie onder).
3. BPA / RUP / Afbakening. A. BPA BPA Beekveld (B.Vl.R. 4 december 1991) – noordelijk deel van het plangebied (omsloten door Siesegemlaan
–
Gentsesteenweg
–
Capucienenlaan
–
Sint-Jobstraat
–
Kwalestraat)
BPA Regent Prins Karellaan deel 1 (KB 08/09/1964) en BPA Regent Prins Karellaan deel 2 (KB 05/12/1974) – zuidelijk deel van het plangebied – opgeheven B. RUP Geen. Voor het studiegebied is een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan in opmaak waar de inplanting van een crematorium onderdeel van uitmaakt. Het ontwerp Gemeentelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan werd op 6 juli 2006 voorlopig vastgesteld door de gemeenteraad en de hieropvolgende periode voor openbaar onderzoek liep van 14 augustus tot 16 oktober 2006 C. Afbakening Afbakening regionaalstedelijk gebied Aalst (B.Vl.R. 22 september 2003): Geen specifieke bestemmingswijziging vooropgesteld
56
4. Beschermde monumenten, landschappen. A. Monumenten. -
Sint-Jobkapel (KB 22 oktober 1975)
-
Van Mosseveldemolen (MB 22 juni 2004)
B. Landschappen. -
omgeving Sint-Jobkapel (KB 22 oktober 1975)
C. Andere. -
Voor Gentsesteenweg – Capucienenlaan – Leo de Bethunelaan (N9) – rooilijnplan B6015
5. Vogelrichtlijn-, habitat en Ramsargebieden. Geen.
6. VLAREM. Met betrekking tot deze case zijn volgende rubrieken van de VLAREM - regelgeving van toepassing: -
Rubriek 35: rouwkamers (hieronder wordt verstaan ‘waar regelmatig, langer dan 12 uur, overleden personen worden geplaatst in afwachting van begraving of verassing’)
-
Rubriek 58: crematoria
7. Sectoriële wetgeving. -
Decreet van 16 januari 2004 betreffende de begraafplaatsen en de lijkbezorging (B.S. 10 februari 2004)
-
Besluit van de Vlaamse Regering van 14 mei 2004 tot organisatie, inrichting en beheer van begraafplaatsen en crematoria (B.S. 28 juni 2004).
57
58
5
Stap 4, Probleemstelling / potenties voor verweving van een
crematorium in Aalst West In dit hoofdstuk wordt het verweefbaarheidsprofiel van het gebied geconfronteerd met het verwevingsprofiel van het crematorium.
5.1
Confrontatie verwevingsprofiel versus verweefbaarheidsprofiel
Algemene doelstelling vanuit het macroniveau: De doelstelling vanuit het macroniveau voor de verweving in het gebied Aalst-West beoogt een verschuiving van het type verweving van ‘gedogen’ naar een verweving type ‘symbiose’. De hypothese vanuit macroniveau voor de concrete case van verweving van een crematorium doet het verwevingstype van het gebied vanuit het macroniveau in het echter in het beste geval opschuiven naar een ruimtelijk complexere vorm van verweving, ‘overlap’. De introverte functie crematorium kan op het eerste zicht immers niet of nauwelijks relaties aangaan met andere functies.
TIJD Temporeel / Permanent
RUIMTE Spreiden
Concentreren
RELATIES
Verbinden Netwerk
Goede Buur
Symbiose
Gedogen
Overlap
Scheiden Schrik
Hypothese verweving crematorium vanuit macroniveau
59
Ontwerpprincipe schaal: Morfologische structuur ↔ Korrel
Doelstelling: het behouden van de overgang tussen stad en land door nieuwe functies aan te sluiten in de bestaande morfologische structuur.
Ontwerpprincipes: Î De bebouwing van het crematorium wordt geclusterd met gebouwen met eenzelfde korrelgrootte. Het bestaande ziekenhuis, scholen,… zijn telkens gebouwen met een gelijkaardige korrel. Î De verharde open ruimte die deel uitmaakt van het crematoriumcomplex kan best aangesloten worden bij andere verharde open ruimten. Het bestaande kerkhof is een grootschalige, grotendeels verharde open ruimte.
60
Ontwerpprincipe hinder: Structuur van de belasting
↔ Impact
Doelstelling: het vrijwaren van onbelaste gebieden van hindercontouren
Ontwerpprincipes: Î Een gedeelte van het crematorium veroorzaakt hinder. Deze delen worden best geclusterd bij andere functies die hindercontouren hebben. Î Een gedeelte van het crematorium is hindergevoelig. Dit deel van de functie wordt best niet verweven met hindergenererende functies
61
Ontwerpprincipe continuïteit: Structuur van de ruimtelijke dynamiek
↔
On/omkeerbaarheid Doelstelling: zones met een hoge ruimtelijke dynamiek in de stadsranden moeten deze kunnen behouden en versterken.
Ontwerpprincipes: Î Een onomkeerbare functie kan het best verweven worden in een gebied of zone met een lage ruimtelijke dynamiek.
62
Ontwerpprincipe periodiciteit: Afwisselend ruimtegebruik
↔
constant/periodiek Doelstelling: in stadsrandgebieden wordt een optimaal (meest continu) ruimtegebruik na gestreefd.
Ontwerpprincipes: Î Een functie met een continue ruimtegebruik kan best worden gecombineerd met andere continue functies. Î Een functie met een afwisselend ruimtegebruik dient verweven te worden met een functie met een complementair ruimtegebruik. Opm: het crematorium kent een continu daggebruik. Een functie met een complementair gebruiksprofiel (nachtgebruik) werd in het gebied niet aangetroffen, nog voorzien in de planologische context.
63
Ontwerpprincipe relaties: mono- / multifunctioneel ruimtegebruik
↔
introvert/extravert Doelstelling: stadsrandgebieden kennen best een multifunctionele mix van grootschalige stedelijke functies
Ontwerpprincipes: Î Introverte functies kunnen het best verweven worden in monofunctionele gebieden waarbinnen weinig relaties aanwezig zijn Î Extraverte functies kunnen het best verweven worden in multifunctionele gebieden waarbinnen veel relaties aanwezig en mogelijk zijn
64
Ontwerpprincipe toegankelijkheid: doordringbaarheid
↔ On/Toegankelijk
Doelstelling: De stadsrandgebieden zijn best goed doordringbaar vanwege de beoogde functiemix die gebaat is bij een fijnmazig net tussen de verschillende functies
Ontwerpprincipes: Î Een voorwaardelijk toegankelijke functie kan best niet verweven worden in goed doordringbare gebieden.
65
Ontwerpprincipe mobiliteit: bereikbaarheid
↔ Mobiliteitsprofiel
Doelstelling: stadsrandgebieden dienen een goede bereikbaarheid te hebben vanwege de vele grootschalige stedelijke functies die daar afhankelijk van zijn.
Ontwerpprincipes: Î De sterk mobiliteitsgenerende functie crematorium dient gesitueerd te worden op een lokatie die multimodaal bereikbaar is.
66
Ontwerpprincipe landschap: Landschappelijke structuur
↔ Aanpasbaarheid aan het landschap
Doelstelling: het behouden van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap. Met name de beekvalleien en de kleine landschapselementen.
Ontwerpprincipes: Î Landschappelijk
aanpasbare
functies
zoveel
mogelijk
inpassen
in
de
bestaande
landschappelijke structuur Î Functies die kunnen fungeren als landmark aansluiten in belangrijke zichtassen.
67
Ontwerpprincipe fysisch systeem: kwetsbaarheid fysisch systeem
↔
Aanpasbaarheid aan het fysisch systeem Doelstelling: het fysisch systeem dient zoveel mogelijk intact te blijven
Ontwerpprincipes: Î Functies die niet of beperkt aanpasbaar zijn aan het fysisch systeem worden gesitueerd in zones waar het fysisch systeem niet kwetsbaar is.
68
69
6
Stap 5, Ontwerpend onderzoek
In het ontwerpend onderzoek worden vanuit stap 4 de meest interessante ontwerphypothesen gebundeld in één of meerdere modellen/concepten, geprojecteerd binnen het studiegebied. Van elk van deze modellen wordt aangegeven welke meerwaarde wordt bereikt vanuit verweving en welke de eventuele problemen of beperkende factoren zijn die deze verweving in de weg staan. Elk van de modellen gaat op een andere wijze om met verweving en scheiding.
70
6.1
Model 1: Parkbegraafplaats
Verschillende ontwerpprincipes van de verwevingskenmerken schaal, hinder, relaties, landschap plaatsen het crematorium aansluitend bij het bestaande kerkhof en in het restant open ruimte in het zuiden van het plangebied. Geredeneerd vanuit de verschillende verwevingskenmerken, zijn er voldoende argumenten om dit model na te streven. Bovendien is er in het RUP Parkgebied West een ontwerpvoorstel in die zin uitgewerkt. In wat volgt wordt dit model besproken in functie van verweving en verder geoptimaliseerd.
Beschrijving model Het model parkbegraafplaats heeft de volgende ruimtelijke kenmerken: -
Het restant open ruimte in het zuidelijke deel van het gebied wordt beschouwd als een grootschalig aaneengesloten park waarin verschillende aspecten van een begraafplaats en een crematorium ingewerkt worden. Landbouw verdwijnt als functie uit dit gebied.
-
De bestaande begraafplaats – die vandaag een zeer stenige omgeving is - wordt begroend.
-
Er worden twee inkomzones voorzien, een aan de Leo De Bethunelaan, de huidige ingang van het kerkhof, en een aan de Hoezekouterdreef.
-
Een bestaande landweg wordt opgewaardeerd tot een ontsluitende weg voor het gebied die ook de aansluiting maakt met de Kwalestraat en via daar met de Siesegemlaan. De landweg is ook bruikbaar voor langzaam verkeer om het gebied te doorkruisen.
-
Een tweede ontsluiting doorheen de beekvallei legt de verbinding tussen Hoezekouterdreef en kruispunt Kwalestraat/Siesegemlaan.
De volgende figuur (ontwerptekening aangevuld met verwevingsconcepten) toont op welke plaatsen binnen dit model meerwaarden door verweving gegenereerd worden.
Meerwaarde Hierna volgt telkens een beschrijving van de meerwaarde die ontstaat door het bereiken van een bepaalde, veelal complexere, vorm van verweving: -
Een eerste meerwaarde door verweving bestaat erin dat er een symbiose tot stand komt tussen de bestaande begraafplaats en de nieuwe parkbegraafplaats, strooiweides, en columbaria van het crematorium. De beide functies krijgen een sterke ruimtelijk functionele relatie en worden dusdanig met elkaar verbonden dat beide functies niet zonder elkaar kunnen functioneren. Door het crematorium te clusteren met de bestaande begraafplaats kunnen een aantal voorzieningen – parking, ontsluiting … - dubbel gebruikt worden. Er is in dit model daardoor zowel sprake van een efficiënt gebruik van middelen als van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
-
Een tweede vorm van symbiose kan plaats hebben tussen de gerelateerde ondernemers in het bestaande stadsweefsel (begrafenis ondernemer, bloemist, ..) en het nieuwe grootschalige crematorium / parkbegraafplaats. Door de duidelijke link met het bestaande stadsweefsel verhoogt
71
de kans dat deze bestaande complementaire voorzieningen in de omgeving een beter draagvlak krijgen. -
Een derde meerwaarde van dit model wordt bereikt doordat een overlap plaats vindt van recreatieve routes, infrastructuur en parkings. De meerwaarde ligt hier vooral in een efficiënter gebruik van middelen.
-
Knelpunten De belangrijkste randvoorwaarden van dit model en de redenen waarom het model niet of moeilijk tot stand komt, kunnen als volgt samengevat worden: -
Voor de ontsluiting van het crematorium naar de Siesegemlaan dient nieuwe wegenis aangelegd te worden die ook het bestaande woongebied langs de Sint-Jobstraat doorkruist. Het model scoort met ander woorden niet goed op het locatiekenmerk mobiliteit.
-
De huidige bestemming (gewestplan, m.u.v. het noordelijk deel van het studiegebied waar het BPA Beekveld van toepassing is) vormt een belangrijke hindernis voor het realiseren van deze ontwerphypothese. In het voorliggende RUP is een ontwerpvoorstel in die zin (parkbegraafplaats) uitgewerkt. Dit geeft reeds aan dat de huidige (gewest)planbestemming met het oog op het verwezenlijken van die doelstelling reeds achterhaald is. De bestemming van het gebied dient dus (via een RUP) gewijzigd te worden. Vraag die daarbij dient gesteld is of deze ruimtelijke keuzes in overeenstemming zijn met de bepalingen uit het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan, het provinciaal ruimtelijk structuurplan en het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen (zie ook onder 1. De aard, de omvang, het belang en de reikwijdte van de functie crematorium behoeven eveneens een afwegings-en beoordelingskader op hoger niveau).
72
73
6.2 In
Model 2: Spreiding het
spreidingsmodel
worden
de
verschillende
componenten
van
het
crematorium
–
verbrandingsinstallatie – de zalen en de verharde en niet verharde buitenruimten – op verschillende plaatsen ingeplant. Elk van deze componenten heeft immers een ander verwevingsprofiel en kunnen in min of meerdere mate van elkaar gescheiden worden. Dit model is gebaseerd op de ontwerpprincipes schaal, hinder, relaties, landschap… waarin de functie wordt opgedeeld vanwege een bepaalde tegenstrijdigheid in de optimalisatie voor verweving, die per aspect kan worden waargenomen.
Beschrijving model Het model vertrekt van een opsplitsing van de functie in de volgende ruimtelijke componenten: -
Het technische gedeelte wordt ingeplant op het nabij geplande bedrijventerrein van Siesegemkouter.
-
De ceremoniezalen – het publieke gedeelte van het crematorium – wordt voorzien in de nabijheid van het Regelsbrugge kasteel. Ontsluiting wordt voorzien via het kruispunt met de Sint-Jobstraat.
-
De niet verharde open ruimten (strooiweide, parkbegraafplaats, ..) worden zoveel als mogelijk in het landschap geïntegreerd.
De nevenstaande figuur toont op welk plaatsen binnen dit model meerwaarden door verweving gegenereerd worden.
74
75
Meerwaarde De belangrijkste meerwaarden door verweving zijn: -
Het technische gedeelte van het crematorium wordt gescheiden van de functie die er het meest gevoelig voor is: wonen. Door het technisch gedeelte te scheiden van het ceremonieel gedeelte wordt de kans groter dat de technische installatie ook door andere begrafenisondernemers gebruikt kan worden. Het ceremoniële gedeelte van het crematorium kan dan wellicht kleiner zijn, omdat de bestaande funeraria van zelfstandige begrafenisondernemers beter benut worden. Deze minder complexe vorm van verweving blijkt hier toch een duidelijke meerwaarde op te leveren.
-
Een tweede meerwaarde ontstaat door de symbiose tussen het ceremoniële gedeelte van het crematorium en het bestaande kasteel. Het kasteel leent zich goed voor complementaire activiteiten, bv. Koffietafel, ontvangstruimte, … Deze vorm van verweving leidt tot een efficiënt gebruik van middelen als parking, infrastructuur en bestaande gebouwen. In een minder complexe vorm kan een verwevingsvorm ‘goede buur’ ontstaan door horeca gelegen in het lint in de nabijheid van het crematorium.
-
Een verwevingsvorm van ‘overlap’ ontstaat doordat bestaande landschappelijke componenten kunnen gebruikt worden in functie van de open ruimten van het crematorium, in de eerste plaats als ‘decor’ waarbij de ruimtewinst erin bestaat dat dit decor alvast niet meer dient aangelegd te worden, maar ook functioneel, een bestaande omzoomd weiland, de flank van een beekvallei,… kunnen met minimale aanpassingen dienst doen als ruimte voor asverstrooiing.
-
Er is geen bijkomende infrastructuur nodig voor de ontsluiting van het crematorium. De geplande nieuwe aansluiting van het bedrijventerrein kan ook dienst doen voor het crematorium (technisch gedeelte). Het bestaande kruispunt aan de Sint-Jobstraat wordt gebruikt voor de ontsluiting van het ceremoniële gedeelte.
Knelpunten De belangrijkste randvoorwaarden van dit model en de redenen waarom het model niet of moeilijk tot stand komt, kunnen als volgt samengevat worden: -
-
76
Het afzonderlijk inplanten van het technische gedeelte van het crematorium op een plaats met gelijkaardige functies, bijvoorbeeld een bedrijventerrein is binnen het studiegebied niet mogelijk. Een crematorium op een bedrijventerrein kan volgens conventionele stedenbouwkundige voorschriften niet.( Immers, de inplanting van een crematorium wordt volgens de klassieke bestemmingsvoorschriften voorzien binnen de bestemmingszone ‘gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut’ en niet binnen op een bedrijventerrein). In casu werd het bedrijventerrein Siezegemkouter nog niet ontwikkeld (zie ook onder: probleem van fasering). Bovendien is het oprichten van een crematorium in strijd met de bestemmingsvoorschriften van het gewestelijk RUP “afbakening stedelijk gebied Aalst” waarin de ontwikkeling van Siezegemkouter als gemengd regionaal bedrijventerrein vooropgesteld wordt. (Het gemengd regionaal bedrijventerrein Siezegemkouter is bestemd voor bedrijven van regionaal belang met volgende hoofdactiviteiten: - productie en verwerking van goederen;
-
-
- onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten; - afvalverwerking, recyclage inbegrepen; - op- en overslag, voorraadbeheer, groupage en fysieke distributie. Daarnaast worden ook bedrijven toegelaten die gemeenschappelijke en complementaire voorzieningen verzorgen inherent aan het functioneren van het gemengd regionaal bedrijventerrein). Verder wordt bepaald dat de ontwikkeling van het gebied als bedrijventerrein is essentieel om een aanbodbeleid inzake bedrijventerreinen te voeren in het stedelijk gebied. Wegens de aanzienlijke totale oppervlakte is in het bijzonder voor het bedrijventerrein Siezegemkouter een fasering bij de ontwikkeling noodzakelijk. Omwille van de band met de N9 en de mogelijkheid tot organiseren van dit kleinhandelslint wordt Siezegemkouter best ontwikkeld van noord naar zuid. Verder lijkt het niet evident een crematorium op een gespreide manier in te planten. De voorkeur enerzijds vanuit de sector voor een gebundelde en gecentraliseerde aanpak en de grotere ruimteinname anderzijds, zijn belangrijke zaken waarmee rekening dient gehouden. Vanuit de sector wordt ernaar gestreefd ‘vertikaal geïntegreerde’, grootschalige crematoria uit te bouwen, waar alle aspecten van het cremeren op een terrein worden voorzien. Dit is de belangrijkste rem op het nastreven van verweving en resulteert in een disproportioneel ruimtelijke impact.
6.3
Model 3: Voorzieningencampus
Beschrijving model Dit model beoogt een clustering van het crematorium met andere voorzieningen die reeds in het gebied aanwezig zijn: scholen, rusthuis, ziekenhuis, klooster. Het model is gebaseerd op de ontwerpprincipes van de aspecten schaal, hinder, periodiciteit, relaties en mobiliteit. Door deze functies te clusteren, een landschappelijke setting te creëren en de ontsluiting van de verschillende functies te bundelen of minstens op elkaar af te stemmen, vormt zich een ‘campus’, waarbinnen de verweving van functies verder gecultiveerd kan worden. De bijgaande figuur toont op welk plaatsen binnen dit model meerwaarden door verweving gegenereerd worden.
meerwaarden De belangrijkste meerwaarden door verweving zijn: -
Er ontstaat een belangrijke vorm van ‘overlap’ door gelijkaardige functies qua omvang, impact,… in elkaars nabijheid in te planten. Hierbij wordt de infrastructuur (ontsluiting, parking,…) efficiënt gebruikt. Open ruimten – vaak restruimten in dit soort gebieden – kunnen opgeladen worden tot zinvolle publieke ruimte of nemen, louter door een schaalvergroting en het aaneenschakelen van snippers, een ecologische functie op. De parking van het ziekenhuis kan ook gebruikt worden in functie van het crematorium. Wellicht zal de parking uitgebreid moeten worden maar de piek van het parkinggebruik van een ziekenhuis ligt in de namiddag (bezoekers), deze van een crematorium in de voormiddag. Hier ligt een belangrijke winst in ruimtegebruik.
77
-
Een tweede verwevingsvorm ‘overlap’ ontstaat door de hindercontouren van de functies te laten samenvallen. Het totale gebied dan aan hinder wordt blootgesteld wordt zo verminderd wat vanuit een kwalitatief standpunt een ruimtebesparing oplevert.
Knelpunten De redenen waarom dit verwevingsmodel niet of moeilijk tot stand komt kunnen als volgt samengevat worden: -
Een belangrijk aspect is dat de functie crematorium gevoelsmatig beter niet kan worden ingeplant in de nabijheid van een ziekenhuis (moraal van de patiënten) of een schoolgebouw. In dit geval neemt het onderzoek naar de verenigbaarheid van een crematorium met andere voorzieningen een belangrijke plaats in het planningsproces in. Daarbij vormen de psychologische weerstand en de sociaal-culturele factoren belangrijke randvoorwaarden.
78
79
80
7
Stap 6 Conclusie
7.1
Verwevingsmodellen
Geredeneerd vanuit verweving van functies, levert het model van de parkbegraafplaats een aantal duidelijke meerwaarden op . De kans op symbiose met andere functies is reëel, enerzijds door de aansluiting bij de bestaande begraafplaats en het stedelijk weefsel en anderzijds door de integratie van een landschapsfragment ten zuiden van de stad. Het model heeft echter ook belangrijke nadelen indien ook het locatievraagstuk wordt meegenomen in de afweging. Om de plek bereikbaar te maken dient nieuwe infrastructuur aangelegd te worden. Bestaande infrastructuur is ontoereikend en doorkruist woongebied.
Het campusmodel is eveneens aantrekkelijk, zij het dat de meerwaarden van verweving met de bestaande functies niet onmiddellijk een complexe verwevingsvorm oplevert. Met name is het ontbreken van, verwevingsvormen gebaseerd op relaties, opvallend. Het model scoort wel aanzienlijk beter op de locatievoorwaarden. De huidige aansluiting van de stadskliniek op de Siesegemlaan is weliswaar een gevaarlijk punt maar voldoet voor de bereikbaarheid van de campus. Indien de ontsluiting van het bedrijventerrein aan de overzijde van de Siesegemlaan wordt gemaakt, kan de bereikbaarheid verder verbeterd worden. Het spreidingsmodel gaat voor een deel de verweving met andere functies uit de weg, door de verschillende onderdelen van het crematorium uit elkaar te trekken en voor elk de meest geschikte plek te zoeken. De belangrijkste nadelen van dit model liggen echter op het organisatorische vlak. Juridische- en beheersstructuren staan een ontwikkeling in deze zin in de weg.
7.2
Microniveau versus macroniveau
Uit het onderzoek op microniveau blijken in deze case toch mogelijkheden te bestaan voor complexe verwevingsvormen als symbiose. Daarbij is verweving van een crematorium niet noodzakelijk begrensd tot een verwevingsvorm van ‘overlap’ of ‘goede buur’ zoals in eerste instantie in de hypothese vanuit het macroniveau was te verwachten. De noodzaak tot een verder onderzoek naar verwevingsmogelijkheden vanuit van het macroniveau tot aan het microniveau is daarmee in deze case duidelijk vastgesteld. De complexere verwevingsvormen (symbiose) treden echter wel voornamelijk op met andere functies binnen dezelfde ‘sector’: symbiose met lokale begrafenisondernemers; de bestaande begraafplaats; ….
81
7.3
Belemmeringen en stimuli vanuit de juridisch/planologische
context.
De aard, de omvang, het belang en de reikwijdte van de functie crematorium behoeven eveneens een afwegings-en beoordelingskader op hoger niveau. Een crematoriumfunctie wordt aanzien als een bovenlokale (intergemeentelijke) functie. Een crematorium dient best in of aansluitend op een stedelijk of regionaalstedelijk gebied te worden ingeplant. De aard, de omvang, het belang en de reikwijdte van de functie crematorium behoeven een afwegings-en beoordelingskader op zowel Vlaams als lokaal niveau (alleen dan kan naar een evenwichtige en doordachte spreiding en kwalitatieve ruimtelijke inpassing van de crematoria op Vlaams grondgebied gebeuren). Ingevolge het subsidiariteitsprincipe is het van belang dat de ruimtelijke opties en de concrete bevoegdheidsverdeling kunnen ingepast worden in de gewenste ruimtelijke structuur van het RSV, het PRS en het GRS (opmerking: omwille van dringende sociale redenen kan een plan met het oog op de oprichting van een crematorium desnoods afwijken van het richtinggevend gedeelte van het ruimtelijk structuurplan2).
Het lijkt aangewezen om aangaande de inplanting van crematoria concrete richtlijnen (a.d.h.v. een beoordelingskader) uit te werken. Een gedetailleerd onderzoek naar de mogelijke milieueffecten dient best hieraan voorafgegaan.
Bijkomend knelpunt in casu vormt echter de onduidelijkheid of de inplanting van een crematorium in het betrokken gebied volgens het reeds afgebakende regionaalstedelijk gebied Aalst gewenst is dan wel of het ermee in strijd is. Er wordt immers vastgesteld dat in het gewestelijk RUP geen ‘bijzondere’ aandacht gaat naar de ontwikkeling van Hoezekouter (de bestaande bestemmingsvoorschriften blijven gelden…), daar waar wel bijzondere aandacht gaat naar de ontwikkeling van het gebied ‘Siezegemkouter’ als regionaal bedrijventerrein. Betreft de stedelijke ontwikkeling wordt op gewestelijk niveau dus duidelijk geopteerd om Siezegemkouter als regionaal bedrijventerrein te ontwikkelen waarbij geen rekening werd gehouden met een eventuele inplanting van een verbrandingsinstallatie ten behoeve van een crematorium (zie bestemmingsvoorschriften), terwijl voor Hoezekouter minstens voor het behoud van de bestaande toestand wordt gekozen waarbij aan het behoud van het ‘woonreservegebied’ niet onopgemerkt mag voorbijgegaan worden. 2 De keuze en optie om een crematoriumfunctie in te planten op de site Hofheide te Holsbeek is niet in overeenstemming met het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen, meer specifiek diens opties en ontwikkelingsperspectieven voor het buitengebied. In het RUP wordt echter gesteld dat de inplanting van een crematoriumfunctie binnen het arrondissement Leuven een uitermate dringend karakter kent. Het betreft hier een onvoorziene ruimtelijke ontwikkeling omwille van een dringende sociale reden. Om die reden werd, conform het decreet houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, een afwijking gevraagd van het richtinggevend gedeelte van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen evenals van het richtinggevend gedeelte van het ruimtelijk structuurplan VlaamsBrabant (in toepassing van artikel 19, §3 van het decreet houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening dd 18 mei 1999).
82
Milieueffectrapportage kan ingezet worden als integrerend procesinstrument. In casu is de voorgenomen oprichting van een crematorium niet onderworpen aan een projectmilieueffectenrapportage, dit omdat het project onder geen van de rubrieken valt zoals opgenomen in de bijlagen van het besluit van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage van 10 december 2004 (B.S. 17/02/2005).
Aspecten als mogelijke milieuhinder, de nabijheid van school, rustoord, ziekenhuis, directe nabijheid omwonenden, het mobiliteitsgenererend karakter, eventuele bijkomende ontsluiting, … maken een Plan-MER evenwel sterk aanbevolen.
Ook in deze case kan de milieueffectenrapportage bijgevolg ingezet worden als integrerend procesinstrument (zie in dit verband ook: case Knokke).
Ook in deze case is het aangewezen dat de milieueffectrapportage ingezet wordt als integrerend procesinstrument.
Mogelijkheden / belemmeringen publiek-private samenwerking. Ingevolge het Vlaams decreet van 16 januari 2004 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging kan enkel een gemeente of een intergemeentelijk samenwerkingsverband een crematorium kan oprichten en beheren. Dit vloeit voort uit het feit dat de crematie een zaak van algemeen belang is. Dit heeft vanzelfsprekend belangrijke invloed op de mogelijkheden op vlak van publiek-private samenwerking.
Integratie sectoraal-technische randvoorwaarden. Toepasselijke wetgeving. -
Besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (VLAREM II) DEEL 5. SECTORALE MILIEUVOORWAARDEN VOOR INGEDEELDE INRICHTINGEN HOOFDSTUK 5.58. CREMATORIA
-
Besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning (VLAREM I) - Bijlagen BIJLAGE 1. LIJST VAN ALS HINDERLIJK BESCHOUWDE INRICHTINGEN 58. Crematoria
83
In deze case kan – zoals hoger reeds weergegeven – de impact van de milieuregelgeving, meer bepaald de bepalingen van VLAREM, niet ontkend worden. Zo werd reeds gewezen op het belang van rubriek 35 met betrekking tot de rouwkamers en rubriek 58 met betrekking tot de crematoria3. Deze bepalingen hebben zonder meer een belangrijke impact. Zij vormen immers uiterst belangrijke randvoorwaarden met betrekking tot de inplanting van dergelijke inrichtingen. Bij de opmaak van een ruimtelijk uitvoeringsplan dient hiermee reeds rekening te worden gehouden (afstemming van milieu- en stedenbouwkundig beleid), meer specifiek bij het vastleggen van de inrichtingsvoorschriften, die aan elke bestemmingszone (kunnen) worden gekoppeld. De bepalingen van het VLAREM zijn in casu (harde) sectoraal-technische randvoorwaarden waar – gelet op de huidige context – niet ‘zomaar’ kan van afgeweken worden. Feit is immers dat deze sectoraal-technische randvoorwaarden de bescherming van het leefmilieu vooropstellen.
In dit verband verdient bvb. het tegengaan van eventuele uitstoot van verhoogde concentraties aan fijn stof, zware metalen, PAK’s, … in de omgevingslucht (afhankelijk van de hoogte van de schoorsteen en de weersomstandigheden) de nodige aandacht, temeer omdat zich in de dichte omgeving zich een ziekenhuis, een rust- en verzorgingstehuis en scholencampus, bevindt.
Randvoorwaarden m.b.t. organisatie, inrichting en beheer. Verder mag ook het decreet van 16 januari 2004 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging en (in uitvoering daarvan) het besluit van de Vlaamse Regering van 14 mei 2004 strekkende tot organisatie, inrichting en beheer van begraafplaatsen en crematoria niet uit het oog worden verloren. Dit besluit geeft (in algemene lijnen) aan welke principes er moeten nageleefd worden met betrekking tot de organisatie, de inrichting en het beheer van een begraafplaats – strooiweide. Deze bepalingen hebben ongetwijfeld een ruimtelijke impact.
Zo bepaalt het besluit onder meer dat -
Het bodemmateriaal van de begraafplaats bevat een zo groot luchthoudend poriënvolume dat een voldoende mate van gasdiffusie in de bodem is gewaarborgd. Bij voorkeur bestaat de bodem uit grof zand of zavel. Het bodemmateriaal mag het proces van de lijkvertering niet in ongunstige zin beïnvloeden.
-
Het terrein van een toekomstige begraafplaats en dat van een uitbreiding alsmede het gedeelte van een bestaande begraafplaats na ruiming wordt, vooraf en in zijn geheel, opgehoogd met materiaal dat aan artikel 3 voldoet als gemiddeld hoogste waterstand van de begraafplaats zo hoog is dat de graven zich niet ten minste 30 cm boven dit niveau zullen bevinden.
3 (Besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning (VLAREM I) - Bijlagen, rubriek 35 en 58).
84
-
De strooiweide bestaat uit een droge bovenlaag. De belasting van de bodem moet in evenwicht zijn met de aanwezige begroeiing.
Voorgaande impliceert beperkingen aangaande de inrichting en het beheer van de (park)begraafplaats. Niettemin kan aan deze beperkingen mits de nodige technische inspanningen tegemoet worden gekomen.
Met betrekking tot het beheer kan worden opgemerkt dat ‘enkel een gemeente of een intergemeentelijk samenwerkingsverband een crematorium kan oprichten en beheren’. Verder stelt de wetgever begraafplaatsen en crematoria onder het gezag, de politie en het toezicht van de gemeenteoverheden valt, die ervoor zorgen dat er geen wanorde heerst, dat er geen handelingen in strijd met de eerbied voor de doden worden verricht en dat het ontgraven enkel kan met toestemming.
85
8
Evaluatie
8.1
Evaluatie van gegevens en databronnen
In deze case kunnen alle verwevings- en locatiekenmerken op gebiedsniveau duidelijk bepaald worden. Het RUP in opmaak voor deze zone is hierbij gebruikt als leidraad voor de planningscontext. Er zijn geen onoverkomelijke hiaten in de kennis en gegevensbronnen. De analyse is gebaseerd op het digitaal kadaster van de stad Aalst. Bij de analyse van de verwevingskenmerken van de functie zijn minder kennisbronnen voorhanden. Er is o.a. gewerkt met een functieprogramma dat ook dient als basis voor het RUP Aalst-West. Daarnaast zijn kenmerken afgeleid van bestaande crematoria en uit gesprekken met lokale overheden en personen uit de uitvaartsector.
8.2
Evaluatie van de methodiek
In de case Aalst zijn geen significante afwijkingen gebeurt ten opzichte van de generieke methodiek. In deze case is de uiteenrafeling van de functie in relevante ruimtelijke componenten een positieve aanvulling geweest binnen de methodiek. Door voor verweving relevante ruimtelijke componenten binnen één functie te definiëren kunnen bepaalde meerwaarden van verweving doelmatiger onderzocht worden. Bovendien komen de binnen een functie aanwezige interne strijdigheden naar voren ten aanzien van sommige verwevingsconcepten (vb hindergevoeligheid, en hindercontour van het crematorium) Het aspect continuïteit levert in deze case weinig aanleiding voor verwevingsmogelijkheden.
86
87
9
Bijlagen
9.1
Bijlage1, Literatuurlijst
Alle cases -
RSV - Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (1997)
-
VNG-tabel
Specifieke case -
Toelichtingsnota Gemeentelijk RUP Aalst-West, Parkgebied met grootschalige functies – Aalst-West (juni 2006)
-
Mobiliteitsplan Vlaanderen
-
Streefbeeld N9 R41
-
Mober Keppelkouter Aalst
Bijlage 2, Structuur van de bereikbaarheid Gemotoriseerd verkeer Het gemotoriseerd verkeer kan de projectsite “Aalst-West” bereiken via de afrit nr. 19 “Aalst” van de E40 Brussel-Gent. Vervolgens kan gebruik gemaakt worden van de R41 (Siesegemlaan) of de N9 (Leo De Bethunelaan/Capucienenlaan/Gentsesteenweg). Beide gewestwegen worden van west naar oost verbonden door de Kwalestraat/Sint-Jobstraat en de Merestraat. Verkeer uit andere omliggende steden en gemeenten (streek Erpe-Mere, Dendermonde, Merchtem, Affligem) maakt respectievelijk gebruik van de N9 (Gentse Steenweg), de N41, de N411 (Moorselbaan) of de N9 (Brusselsesteenweg). In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de inrichting van de belangrijkste wegen in en op de grens van het studiegebied. Ter verduidelijking werden daaronder een aantal foto’s van deze straten toegevoegd. Straatnaam E40
E40 Brussel-Gent
Profiel 2x3 met middenberm 2x2 met
N45
Geraardsbergsesteenweg
middenberm en DR-ventwegen
N9
88
L. De Bethunelaan /
2x1 met
Parkeren NVT
Langsparkeren op ventwegen Langsparkeren
N9
R41
Capucijnenlaan
middenberm
Gentsesteenweg
1x3
Siesegemlaan
Merestraat
Kwalestraat
Hoezestraat
Langsparkeren Pechstroken
2x2 met
waarop geparkeerd
middenberm
wordt
2x1 met
Noordkant:
middenberm
langsparkeren
1x1 (beide
Afwisselend
richtingen)
langsparkeren
1x1 (beide
Langsparkeren
richtingen)
Tabel 1: Overzicht weginrichting studiegebied crematorium Aalst
Foto 2-1: N45 (Geraardsbergsesteenweg)
Foto 2-2: N9 (L. De Bethunelaan)
Foto 2-3: N9 (Gentsesteenweg)
Foto 2-4: R41 (Siesegemlaan)
89
Foto 2-5: Merestraat
Foto 2-6: Kwalestraat
Foto 2-7: Hoezestraat
Foto 2-8: Rotonde N45 x N9
Hierna volgt een overzicht van de belangrijkste kruispuntinrichtingen in het studiegebied: Straatnaam
Kruisende weg
Kruispuntinrichtin g
Geraardsbergsesteenwe E40
E40 Brussel-Gent
g Siesegemlaan
afrittencomplex
N4
Geraardsbergsesteenwe
5
g
N9
L. De Bethunelaan
Hoezestraat
Voorrangskruispunt
N9
L. De Bethunelaan
Sint-Jobstraat
VRI
N9
Gentsesteenweg
Merestraat
Voorrangskruispunt
Siesegemlaan
Gentsesteenweg
VRI
Siesegemlaan
Merestraat
VRI
Siesegemlaan
Kwalestraat
VRI
R4 1 R4 1 R4 1
L. De Bethunelaan
Tabel 2: Overzicht weginrichting studiegebied crematorium Aalst
90
Ongelijkvloers op- en
6-taks – 2strooksrotonde
Openbaar vervoer Het station van Aalst is in het noordoosten van de stad gelegen, op ca. 1,5 km van het projectgebied. Het station wordt bediend door reizigerstreinen op 3 lijnen:
Lijn 50 Brussel-Denderleeuw-Gent o 1 IC/u richting Gent-Sint-Pieters en richting Genk o 1 IR/u richting Gent-Sint-Pieters en richting Brussel-NationaalLuchthaven
Lijn 82 Aalst-Burst o 1 CR/u
Lijn 90 Aalst-Denderleeuw-Geraardsbergen o 1 CR/u o 1 L/u
Tijdens de spitsuren worden nog een aantal P-treinen van en naar Brussel, Gent, Burst en Geraardsbergen ingeschakeld. Treinverkeer van en naar Mechelen en Antwerpen dient telkens langs Gent-Sint-Pieters of langs Brussel-Noord te reizen. Het studiegebied tussen de R41 (Siesegemlaan), N45 (M. De Bischopstraat) en de N9 (Gentsesteenweg, Capucijnenlaan, L De Bethunelaan) wordt bediend door een relatief groot aantal bushaltes en –lijnen. In volgende tabellen wordt een overzicht gegeven: Naam bushalte
Straat
Kruisende straat
1
Aalst-Welvaartstraat
N9 (Gentsesteenweg)
Welvaartstraat
2
Aalst Sint-Annalaan
N9(Gentsesteenweg)
Sint-Annalaan
3
Aalst stedelijk ziekenhuis
Merestraat
Ingang ziekenhuis
4
Nieuwerkerken KaHo Sint-
Kwalestraat
Ingang hogeschool
Lieven 5
Aalst F. Roucelstraat
Sint-Jobstraat
F. Roucelstraat
6
Aalst Capucijnenlaan
Sint-Jobstraat
N9 (Capucijnenlaan)
Tabel 3: Bushaltes m.b.t. crematorium Aalst-West Nr.
Naam
Bushalte
Frequentie
Frequentie
Spits
Dal
1
Erpestraat – Oude Abdijstraat
1, 2, 3
3/u 6-20u
3
Nieuwerkerken – Rozendreef
4, 5, 6
3/u 6-21u
3
1/u 7-21u
4
Nieuwerkerken – Hof Zomergem
81
Aalst – Heldergem
4, 5, 6
1/2u 7-18u
82
Aalst – Heldergem
4, 5, 6
1/2u 7-19u
83
Aalst – Kerksken
4, 5, 6
84
Aalst – Kerksken
4, 5, 6
1/OSP 1/ASP 1/OSP
-
91
1/ASP 87
Aalst – Geraardsbergen
4, 5, 6
91
Aalst – Zottegem
1, 2
92
93
Aalst – S.L. Houtem – Herzele Zottegem Aalst – Ressegem – Herzele Zottegem
3/u
1/u 7-20u
1, 2
1, 2
94
Aalst – Gent
1, 2
96
Aalst – Gent
1, 2
98
Aalst - Uitbergen
1, 2
1/u 5-20u
3/u
1/u 7-19u
1/OSP
-
1/ASP 2/OSP 2/ASP
1/3u 7-19u
2/u
1/u 6-21u
3/OSP
1 (’s
3/ASP
middags)
Tabel 4: Buslijnen en frequentie m.b.t. crematorium Aalst-West Langzaam verkeer De belangrijkste wegen in en op de grens van het studiegebied zijn allen voorzien van al dan niet vrijliggende enkelrichtingsfietspaden. De verkeersveiligheid voor de fietsers laat echter soms te wensen over (R41, Siesegemlaan en N9, Gentsesteenweg). In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de fietsers- en voetgangersvoorzieningen langs de belangrijkste wegen m.b.t. deze case (cfr. ook bovenstaande foto-reportage): Straatnaam
Fietsvoorzieningen
Voetgangersvoorzieningen
E40
E40 Brussel-Gent
Geen
Geen
N45
Geraardsbergsesteenweg
Geen
Geen
L. De Bethunelaan /
Brede vrijliggende
Capucijnenlaan
ER-fietspaden
N9
N9
Gentsesteenweg
R41
Siesegemlaan
Merestraat
Kwalestraat
Hoezestraat
92
Smalle vrijliggende ER-fietspaden Smalle vrijliggende ER-fietspaden
Voetpaden
Voetpaden
Geen
Noordkant:
Noordkant:
vrijliggend ER-fietspad
breed voetpad
Zuidkant:
Zuidkant:
aanliggend ER-fietspad
smal voetpad
Noordkant: smal
Noordkant:
vrijliggend ER-fietspad
smal voetpad
Zuidkant: smal
Zuidkant:
aanliggend ER-fietspad
geen
Geen
Geen
Tabel 5: Overzicht fiets- en voetgangersvoorzieningen studiegebied crematorium Aalst Uitzonderlijk vervoer De N9 (Gentsesteenweg) werd tussen de Leedsesteenweg en de R41 (Siesegemlaan) gecategoriseerd als uitzonderlijk vervoerroute R2 met een toegelaten tonnage van 60 tot 90 ton en een vrije hoogte van meer dan of gelijk aan 5 meter. De R41 (Siesegemlaan) werd eveneens gecategoriseerd als uitzonderlijk vervoerroute R2 met een toegelaten tonnage van 60 tot 90 ton, maar met een vrije hoogte van minder dan 5 meter.
93
94