Onderzoek naar een energiecorrectiefactor voor sociale huurwoningen Patrick Moyersoen (SumResearch) Filip Descamps (Daidalos Peutz bouwfysisch ingenieursbureau) Brecht Vandekerckhove (SumResearch)
Auteurs: Patrick Moyersoen (SumResearch) Filip Descamps (Daidalos Peutz bouwfysisch ingenieursbureau) Brecht Vandekerckhove (SumResearch) Datum: 27 juni 2011 Verantwoordelijke uitgever: Steunpunt Ruimte en Wonen Kasteelpark Arenberg 51 bus 2429 - 3001 Heverlee Tel: +32 (0)16/32 13 36 Email:
[email protected] ISBN 000-00-000-0000-0
Dit rapport kwam tot stand met de steun van de Vlaamse Gemeenschap: Programma Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek. In deze tekst komt de mening van de auteur naar voor en niet die van de Vlaamse Gemeenschap. De Vlaamse Gemeenschap kan niet aansprakelijk gesteld worden voor het gebruik dat kan worden gemaakt van de meegedeelde gegevens. This report has been realised with the support of the Flemish Community: Program for Policy Research Centres. The text contains the views of the author and not the views of the Flemish Community. The Flemish Community cannot be held accountable for the potential use of the communicated views and data.
1
Scoop van de studie De huurprijs van sociale huurwoningen is op dit ogenblik helemaal inkomensgerelateerd, en onafhankelijk van andere woonkosten (energiekosten, onderhoudskosten, waterverbruik, ...). De energiecorrectiefactor is een middel om de afwijking voor het deelaspect energiekosten (deels) te corrigeren. Om vastgoedkenmerken als de ouderdom, uitrustingsgraad, vetusteit en ligging van een sociale huurwoning in rekening te brengen, wordt als correctie op de huurprijs een patrimoniumfactor ontwikkeld. Om de energieprestatie en de energieverbruikskosten in rekening te brengen, wordt in dit rapport een aanpak voor een energiecorrectiefactor ontwikkeld.
De energiecorrectiefactor beoogt drie doelstellingen: • een gelijke behandeling van alle sociale huurders door een billijker woonkost voor de deelaspecten huurprijs en energiekosten ; • de creatie van een investeringsgeldstroom voor energiebesparende investeringen door de sociale woningbouwmaatschappijen als de gerealiseerde energieprestatie beter is dan een referentie. Deze geldstroom moet verplicht geherinvesteerd worden in energiebesparende maatregelen ; • een financiêle aansporing van de sociale woningbouwmaatschappijen als de gerealiseerde energieprestatie lager is dan een referentie. Volgende onderzoeksvragen staan voorop: • Hoe kan een robuuste methode voor de energiecorrectiefactor opgesteld worden? • Wat is de financiële impact voor de huurder/sociale woningbouwmaatschappij van de invoering van de energiecorrectiefactor? De studie onderzoekt een werkbare definitie van de energiecorrectiefactor en de methodologische uitwerking ervan. Drie mogelijke definities worden uitgewerkt: (1) de E-peilbenadering, (2) de meetbenadering en (3) de forfaitaire benadering. De studie onderzoekt op basis van een aantal scenario-onderzoeken de effectiviteit van de verschillende methodes voor de energiecorrectiefactor. De energiecorrectiefactor kan, maar hoeft niet, in beide richtingen worden ingezet. Als een woning een beduidend afwijkende energetische kwaliteit heeft tegenover een referentie, dan kan een toeslag of een korting op de huurprijs toegepast worden Het onderzoek is gevoerd aan de hand van interviews, besprekingen met de stuurgroep en data onderzoek waaruit een voortschrijdend inzicht is ontstaan. In de eerste benaderingen is onderzocht hoe een energiecorrectiefactor kan worden gedefinieerd aan de hand van het E-peil of van energieverbruiksmetingen. Deze benaderingen werden geëvalueerd en heeft aanleiding gegeven tot een derde, sterk vereenvoudigde en forfaitaire benadering. In deel I van dit document worden de uitgangspunten die gemeenschappelijk zijn aan de drie methodes toegelicht. In de delen II, III en IV worden de drie methodes voorgesteld. In deel V worden de sterke en zwakke punten op vlak van transparantie, effectiviteit en beheersbaarheid naast elkaar gezet.
2
Inhoudstafel Scoop van de studie
2
Deel I:
Gemeenschappelijke uitgangspunten
4
1.
Grootte van de energiecorrectiefactor
4
2.
Robuustheid
4
3.
Kostprijs energie
4
4.
Het referentieverbruik
5
5.
Klimaatcorrectie van het gemeten energieverbruik
5
Deel II: E-peilbenadering
6
1.
Uitgangspunten
6
2.
Bepaling van de energiecorrectiefactor
6
3.
Evaluatie van de methode
7
Deel II: Meetbenadering
9
1.
Uitgangspunten
9
2.
Bepaling van de energiecorrectiefactor
9
3.
Berekeningswijze van het voorspeld energieverbruik
10
4.
Bepalingswijze voor het gemeten energieverbruik
12
5.
Auditverplichting
12
6.
Evaluatie van de methode
12
Deel III: Forfaitaire benadering
14
1.
Uitgangspunten
14
2.
Bepaling van de energiecorrectiefactor
14
3.
Evaluatie van de forfaitaire methode
17
Deel IV: Eindbeoordeling van de methodes en gehanteerde referenties
18
1.
Evaluatie van de methodes per kwaliteitsniveau en woningtypologie
18
2.
Evaluatie van de methodes
19
3.
Evaluatie van de referenties
20
Bijlagen 21 Bijlage 1 : Sneuvelversie van de uitgangspunten, 29 juni 2010
22
Bijlage 2: Inhoudelijke uitgangspunten vergadering 6 september 2010
23
Bijlage 3: Verwerking bespreking stuurgroep 1 oktober
24
Bijlage 4: Verwerking gegevens VMSW 1, 28 februari 2011
25
Bijlage 5: Verwerking gegevens VMSW 2, 22 maart 2011
26
Bijlage 6: Verwerking gegevens VMSW 3, 22 maart 201
27
3
Deel I:
Gemeenschappelijke uitgangspunten
In dit deel worden de uitgangspunten die gemeenschappelijk zijn aan de drie methodes toegelicht: • • • • •
de grootte van de energiecorrectiefactor; de robuustheid ; de kostprijs van de energie ; de referentiesituatie ; de klimaatcorrectie van het gemeten energieverbruik.
1. Grootte van de energiecorrectiefactor De energiecorrectiefactor wordt bepaald als de helft van het verschil tussen het energieverbruik in de referentiesituatie en het energieverbruik van de woning, vermenigvuldigd met de jaargemiddelde kostprijs van aardgas. De verschillende methodes verschillen van elkaar in de methode voor het bepalen van het energieverbruik van de woning. In het geval van een woning met hoge energetische kwaliteit is de sociale woningbouwmaatschappij verplicht de inkomsten die gebonden zijn aan de toeslag op de huurprijs te herinvesteren in energetische maatregelen op hun gebouwenpark. De huurder betaalt een verhoogde huurprijs die zijn minderuitgaven door het lagere energieverbruik voor verwarming deels teniet doet. In het geval van een woning met lage energetische kwaliteit dalen de huurinkomsten van de sociale woningbouwmaatschappij. De korting op de huurkosten voor de huurder is een gedeeltelijke compensatie voor zijn hogere energiefactuur voor verwarming.
2. Robuustheid In het kader van de evoluerende energieprestatieregelgeving door de herschikking van de Europese EPBDrichtlijn, moet de methode robuust zijn, en moet een verandering in de energieprestatierekenmethode of in het eisenniveau moeiteloos kunnen verteerd worden zonder tekstwijziging.
3. Kostprijs energie Vereenvoudigend stellen we dat de aardgasprijs wordt gehanteerd als een indicator voor de prijs van de primaire energie. De primaire energiefactor van aardgas is in de energieprestatieberekeningen immers gelijk aan 1. Als electriciteit de energiedrager voor verwarming (directe electrische verwarming, warmtepomp) of voor warmwaterbereiding is, dan is dat een (beperkte) onderschatting van de kostprijs van de energie. De aardgasprijs evolueert in functie van de marktomstandigheden. In de studie (F)110428-CDC-1063 van 28 april 2011 pleit de CREG voor het gebruik van de indicator Endex TTF (www.apxendex.com) om de evolutie van de aardgasprijs te kwantificeren (www.creg.be/nl/tarifparamg2.html). Vanaf juni 2011 publiceert de CREG deze waarde. We stellen voor om de CREG-aanpak te volgen om de evolutie van de aardgasprijs te kwantificeren. Het volgen van de evolutie van de aardgasprijs via Endex TTF maakt de methode immers robuuster. We rekenen hier benaderend met een gasprijs van 0.05 euro/kWh (gewoon tarief). Als de bewoners van het sociaal tarief genieten, kan dat tarief eventueel gehanteerd worden.
4
4. Het referentieverbruik Het referentieverbruik is in de verschillende methodes maatgevend voor de energiecorrectiefactor. In dit rapport is uitgegaan van twee referenties: de wettelijke EPB-referentie en de woonparkgemiddeldereferentie. Het is belangrijk dat het referentieverbruik in de tijd evolueert en dat het tijdspad hiervoor reeds bij het invoege treden van het systeem wordt vastgelegd en kenbaar gemaakt. Hierdoor kunnen de sociale huisvestingsmaatschappijen bij het opzetten van renovatie- of nieuwbouwprojecten, rekening houden met de toekomstige referenties. Enerzijds kan men voor alle gebouwen de huidige energieprestatienormering (referentie E-peil) voor nieuwe gebouwen hanteren. Hierdoor ontstaat een sterke stimulans voor energiebesparende maatregelen in bestaande woningen en zal voor overgrote deel van het bestaand woningpark een huurprijsverlaging ontstaan. Voor woningen die aanzienlijk beter presteren dan de wettelijke referentie, wordt een geldstroom gegenereerd die bijkomende investeringen stimuleert. Het tijdspad voor de verdere evolutie van de EPB reglementering is reeds bepaald door de Vlaamse overheid in het kader van het klimaatplan 2020. Anderzijds kan ook het woonparkgemiddelde als referentie worden genomen. Hierdoor ontstaat een evenwichtiger verdeling tussen huurprijstoeslagen en huurprijskortingen. De stimulans die uitgaat van deze methode voor energierenovatie is kleiner dan met de wettelijke E-peil referentie voor nieuwbouw. De woonparkgemiddelde kwaliteit zal opschuiven naarmate de slecht scorende woningen worden gerenoveerd en meer nieuwbouwprojecten worden gerealiseerd. Het woonparkgemiddelde kan daarom bijvoorbeeld jaarlijks opnieuw worden vastgelegd. Het nadeel hiervan is dat weinig houvast biedt aan de sociale woningbouwmaatschappijen bij het opzetten van hun bouwprojecten. Men kan dit ondervangen door een gewenste evolutie van het woonparkgemiddelde uit te zetten in de tijd en zich hierop te baseren.
5. Klimaatcorrectie van het gemeten energieverbruik Sedert 1932 worden de graaddagen in België gehanteerd om de verbruiken van verwarmingsinstallaties te ramen. De graaddag is het verschil tussen een basistemperatuur en een gemiddelde temperatuur van de plaats die als referentie wordt genomen. De basistemperatuur stemt overeen met de waarde geraamd voor de insteltemperatuur binnenshuis, verminderd met een waarde begrepen tussen 2 en 4°C om rekening te houden met interne warmtewinsten en zonnewinsten. Sinds 1979 wordt gerekend met een systeem van equivalente graaddagen °d(16,5/16,5) GDe waarin GDe = 16,5 – Te en Te = 0,6 Tm + 0,3 Tm-1 + 0,1 Tm-2, Tm is de werkelijke gemiddelde temperatuur, dat wil zeggen het rekenkundig gemiddelde over de dag m van de 13 aflezingen gedaan om de twee uur te Ukkel. Sedert 1 januari 2006 is de referentieperiode 1976-2005, 1 met 2415 equivalente graaddagen . We stellen voor om deze methode te hanteren om een klimaatcorrectie uit te voeren op de gemeten energieverbruiken.
1
http://www.aardgas.be/consumenten/over-aardgas/nieuws-en-publicaties/graaddagen 5
Deel II:
E-peilbenadering
1. Uitgangspunten De E-peilbenadering gaat uit van een aantal uitgangspunten: (1) Het E-peil kan gehanteerd worden als voorspeller van het werkelijk energieverbruik van een woning. (2) De energiecorrectiefactor is vlot toepasbaar op nieuwbouw en zware renovaties die aan een bouwaanvraag en E-peil berekening zijn onderworpen. Om deze methode toe te passen voor bestaande woningen (al dan niet na lichte renovatie), dan moet een E-peil worden berekend.
2. Bepaling van de energiecorrectiefactor Per definitie is het primair energieverbruik, als functie van volume en warmteverliezend oppervlak, gelijk aan:
100 2
∗ 150 ∗
85
2
uitgedrukt in kWh/m primair energieverbruik per m vloeroppervlakte, waarbij • E het E-peil van de woning is; 2 • AT het warmteverliezend oppervlak (m ) en 3 • V het volume van de woning (m ) is. Het verschil in primair energieverbruik tussen het gebouwde en het wettelijke niveau bedraagt
∆
∗
100
150 ∗
85 ∗
2
uitgedrukt in kWh/m primair energieverbruik per jaar. De energiecorrectiefactor (uitgedrukt in euro/jaar) is de helft van het product van prijs voor primaire energie Cprim, het verschil in primair energieverbruik Q en de woonoppervlakte Aw:
∗
∆ ∗ 2 waarbij • • •
Q het verschil is in primair energieverbruik tussen het gebouwde en het wettelijke niveau 2 (kWh/m .jaar); 2 Aw woonoppervlakte van de woning gedefinieerd volgens de patrimoniumenquete (m ); Cprim prijs voor primaire energie (euro/kWh);
De formule is robuust: ze volgt de aanpassing van de wettelijke eisen aan het E-peil, en de evolutie en het type (gewoon, sociaal) van de gasprijs. 6
De sociale woningmaatschappij vraagt de verhoging van de huurprijs via de energiecorrectiefactor aan, met volgende gegevens: • noodzakelijk bij eerste aanvraag: warmteverliezend oppervla AT k, volume V, gerealiseerd E-peil ; • gewenst bij eerste aanvraag: de parameters die in de meetbenadering (zie deel III) worden opgevraagd (wat het mogelijk maakt om na verloop van tijd de methode te verfijnen) ; • gewenst elk jaar op te vragen: werkelijk jaarlijks energieverbruik (stookolie, aardgas, electricteit): (wat het mogelijk maakt om na verloop van tijd de methode te verfijnen). Bij wijze van illustratie: een E-peilscore 10 punten beter dan de referentie, levert, voor een woning met een 2 2 woonoppervlakte van 100 m , een jaarlijkse energiecorrectiefactor van ongeveer 17.5 kWh/m *0.05 euro/kWh/2*100/12 = 3 euro/maand. Bij kleinere verschillen (minder dan 10 E-peil punten) is een energiecorrectiefactor niet zinvol om de administratieve kosten niet hoger te maken dan de energiecorrectiekosten. Deze methode kan eventueel uitgebreid worden naar bestaande oudere woningen. Dit vereist een berekening van het E-peil van de bestaande woning. De kost en het initiatief hiervoor liggen in principe bij de huurder omdat het toepassen van de methode een korting op de huurprijs oplevert. 2
Voor de slechtste woningen met een oppervlakte van 100 m (energieverbruik voor verwarming van 350 2 kWh/m .jaar) bedraagt op basis van de wettelijke eis de maandelijkse energiecorrectiefactor ongeveer (350200)/2*0.05*100/12 = 25 euro per maand.
3. Evaluatie van de methode Referentiekader = wettelijke eis nieuwbouw: Deze methode is eenvoudig toepasbaar voor nieuwbouw en zware renovaties. De energiecorrectiefactor is in elk geval een inkomst voor de sociale woningbouwmaatschappij. Woningen die slechter scoren dan het wettelijke minimum (het referentiekader) zijn immers niet toegelaten. Deze methode kan eventueel uitgebreid worden naar bestaande oudere woningen maar dat levert bijkomende kosten op voor de (niet wettelijk verplichte) berekening van het E-peil. De energiecorrectiefactor streeft inherent naar maatregelen die vanuit het oogpunt van de investeerder (sociale woningbouwmaatschappij) economisch zinvol zijn. Doordat slechts de helft van de baten bij de investeerder terechtkomt, zullen alleen gemakkelijk terugverdienbare maatregelen deze kaap kunnen nemen. Het zal daarom niet vanzelfsprekend zijn verregaande maatregelen via dit systeem te promoten. Verregaande maatregelen zullen nog steeds subsidies of belastingaftrek vereisen om voor de investeerder economisch zinvol te zijn (subsidies voor energiemaatregelen, belastingaftrek voor lage energie en passiefwoningen). Het is daarom zinvol om de energiecorrectiefactor aan subsidies te koppelen, of, beter, de bestaande subsidiekanalen voor maatregelen die voorbij de wettelijke minima gaan (lage energie) ook toegankelijk te maken voor sociale woningbouwmaatschappijen. De Europese overheid stelt een kader (EPBD recast pagina 33 annex III) op om het eisenniveau te laten bepalen op basis van economisch zinvolle maatregelen. Dat betekent dat in het ideale geval de energiecorrectie alleen tijdelijk zijn nut kan bewijzen tussen twee aanpassingsperiodes van de eisen door of tot de invoering van dit nieuwe epbd-kader. In zoverre het wettelijke eisenniveau ook het economisch optimale niveau is, is het onmogelijk op een economisch rendabele manier meerinvesteringen in energiebesparing te doen. Het is echter duidelijk dat het huidige eisenniveau nog niet overeenkomt met het economisch zinvolle, waardoor in de overgangsperiode de energiecorrectiefactor zinvol kan zijn. Het is daarom alleen zinvol een energiecorrectiefactor toe te passen als de gerealiseerde kwaliteit beduidend de wettelijk minimale kwaliteit overstijgt. Door de manier waarop het eisenniveau in de toekomst zal bepaald worden, is het echter niet evident om economisch verdedigbare maatregelen te vinden om het prestatieniveau beduidend beter te krijgen dan het wettelijke eisenniveau. Tot de nieuwe eisenniveau's van kracht worden, kan de energiecorrectiefactor wel zijn rol spelen. Voor een verbetering van E80 naar E65 2 ramen we de totale jaarlijkse besparing op de energiekosten op 2 euro/netto m . De budgettaire impact is
7
dus beperkt. Het wordt anders als het energieverbruik voor renovatie als referentie wordt gebruikt, maar dit lijkt niet de bedoeling van de energiecorrectiefactor. Of anders geformuleerd: de energiecorrectiefactor levert des te meer investeringsbudget op naarmate de overheid er niet in slaagt het eisenniveau op het economisch zinvolle niveau te zetten. Het systeem is daarbij zelfversterkend: hoe zwakker de overheidseisen, hoe meer budget via de energiecorrectiefactor vrijkomt. Bovendien is de band tussen E-peil en reëel energieverbruik erg onzeker, zodat de stimulans voor een lager E-peil niet vanzelfsprekend een stimulans voor een lager energieverbruik is. Het tijdspad waarin de referentiesituatie evolueert, bepaalt sterk de pro-actieve werking van het systeem: woningen die nu maar net beter presteren dat de referentiesituatie levert op korte termijn inkomsten op voor de social woning,maatschappij, maar als op langere termijn de referentiesituatie strenger wordt, draait de geldstroom om naar de huurder.
Woonparkgemiddelde referentie Op basis van de energiebalans van Vlaanderen kan het woningparkgemiddelde E-peil op E150 geschat worden. Bij het hanteren van deze referentie genereren ook woningen die aan de wettelijke eis voldoen, een belangrijke inkomstenbron voor de sociale woningbouwmaatschappij. Hierdoor wordt toekomstgericht bouwen en renovatieprojecten sterker gestimuleerd dan bij de wettelijke E-peilreferentie. Gebouwen van matige kwaliteit dragen nog steeds bij tot de inkomsten, wat een verkeerd signaal kan zijn.
8
Deel II:
Meetbenadering
1. Uitgangspunten De meetbenadering gaat uit van volgende uitgangspunten: (1) De energiecorrectiefactor moet eenvoudig toepasbaar zijn op alle types gebouwen: nieuwbouw, zware renovaties en bestaande gebouwen. (2) Rekenmodellen op basis van het energieprestatiecertificaat of op basis van de energieprestatieregelgeving zijn onvoldoende nauwkeurig om de energiekosten te voorspellen en de verandering van de energiekosten over de partijen te verdelen. Metingen bieden wel de zekerheid om concrete euro's correct af te rekenen. Door het gebruik van metingen in plaats van modellen komt de bewijsvoering rond de haalbare besparingen en de te hanteren economische parameters bij de woningbouwmaatschappij zelf terecht, die op basis van eigen ervaring en modellen een zo goed mogelijke voorspelling van het effect van energiemaatregelen kan maken. Door metingen te gebruiken wordt de bewoner ook voor zijn individuele verantwoordelijk geplaatst, wat hem stimuleert energiezuinig gedrag te vertonen. Nieuwbouw is fundamenteel verschillend van renovatie door het ontbreken van vooraf beschikbare gemeten energieverbruiksgegevens. Maar ook voor nieuwbouw is na twee jaar de energiebesparing tegenover een referentie duidelijk. Pas vanaf dan kan de woningbouwmaatschappij met reden aanspraak maken op de inkomsten van de energiecorrectiefactor. Zo kan voor nieuwbouw een gelijkaardig systeem gebruikt worden als voor bestaande gebouwen. (3) Het reëel energieverbruik kan worden ingezet om belangrijke afwijkingen te kunnen vaststellen met het voorspeld energieverbruik, wat kan wijzen op een fout in de methodologie voor de berekening van het “voorspeld energieverbruik”, of op een verkeerde uitvoering of instelling van de energie-gerelateerde gebouwelementen, of op een afwijkend bewonerspatroon. Het reëel energieverbruik laat met andere woorden toe om afwijkingen in beeld te krijgen en mogelijks te remediëren door de methode te verbeteren, de fouten in het gebouw te verhelpen of de bewoners te begeleiden in haar energieverbruik.
2. Bepaling van de energiecorrectiefactor De energiecorrectiefactor wordt bepaald op basis van drie energieverbruiken: • het reeel energieverbruik voor verwarming , gebaseerd op meteraflezingen van stookolie, gas of 2 electriciteit (na klimaatcorrectie), uitgedrukt in kWh/m .jaar; • het voorspeld energieverbruik voor verwarming: op basis van voorspellende parameters (EPC-kengetal, aard huishoudapparatuur, verbruik volgens het energieprestatiecertificaat, aantal bewoners, isolatiekwaliteit ...) wordt het energieverbruik van een concrete woning voorspeld. Voor parameters die niet in het onderzoeksstaal van dit project zijn opgenomen, wordt aan de sociale woningbouwmaatschappij de vrijheid gelaten een studiebureau aan te stellen dat het voorspeld energieverbruik op basis van op (gebruikers)maat gemaakte rekenmethoden kan evalueren (in principe 2 niet via E-peil rekenmethoden). Dat verbruik wordt ook uitgedrukt in kWh/m .jaar; • het referentieenergieverbruik voor verwarming (wettelijke eis): voor een hedendaagse woning die aan de energieprestatieregelgeving voldoet, ramen we het energieverbruik voor verwarming op 100 2 2 kWh/m .jaar, voor een lage energiewoning op 60 kWh/m .jaar. Dit referentieenergieverbruik is onderhevig aan een sterke technologische evolutie en is in deze aanpak een vrij te definiëren parameter. • het referentieenergieverbruik voor verwarming (woonparkgemiddelde): voorstel : 150 kWh/m² De energiecorrectiefactor wordt dan bepaald als de helft van het verschil tussen het referentieenergieverbruik en het voorspeld energieverbruik, vermenigvuldigd met de jaargemiddelde 2 kostprijs van gas en met de vloeroppervlakte van de woning (in m , volgens de definitie gebruikt in de patrimoniumenquete):
9
waarbij 2 • Qvoorspeld = het voorspelde energieverbruik voor verwarming (kWh/(m .jaar)); 2 • Qreferentie = het referentie energieverbruik voor verwarming (kWh/(m .jaar)); 2 • Aw = de vloeroppervlakte van de woning volgens de definitie gebruikt in de patrimoniumenquete (m ); • Cgas = jaargemiddelde kostprijs voor gas (euro/kWh).
3. Berekeningswijze van het voorspeld energieverbruik Aan de hand van beschikbare datasets VMSW (een subset van de datasets die worden gebruikt voor de ontwikkeling van de patrimoniumkorting) worden correlaties onderzocht tussen de gebouwkenmerken en het reële energieverbruik. Voor de bepaling van de patrimoniumfactor worden 2400 geschatte woningen ingezet. Voor een ijking van de energiecorrectiefactor voor de woontypologie eengezinswoning (EW volgens typologie checklist) wordt voor 45 woningen in de set volgende informatie gebruikt: • Reëel gas-( of stookolie)verbruik tijdens de laatste facturatieperiode (datum en meterstand van de vorige meterlezing, datum en meterstand van de laatste meterlezing) • Energieprestatiecoëfficiënt • Totale vloeroppervlakte van de woning • Vloeroppervlakte van de leefruimte • Vloeroppervlakte van de verschillende slaapkamers • Vloeroppervlakte eventuele zolder • Aanwezigheid van een garage in het beschermd volume • Aanwezigheid van warmwaterbereiding op gas • Aanwezigheid van keukentoestellen op gas De 45 woningen zijn eengezinswoningen (41) of bungalowwoningen (4) die variëren in bouwjaar tussen 1921 en 1998. Uit de periode 1984 – 1993 (K70) zijn 8 woningen aanwezig, Uit de periode 1994 – 2002 (K55) zijn 3 woningen aanwezig. Uit de periode met K45-eisen of energieprestatie-eisen zijn geen woningen aanwezig. Duowoningen of appartementen komen in de selectie niet voor. Het EPC-kengetal varieert voor 2 2 de selectie tussen 192 en 846 kWh/m .jaar (400 ± 150 kWh/m .jaar). Het reële aardgasverbruik voor de 2 2 selectie varieert tussen 40 en 464 kWh/m .jaar ((146 ± 80 kWh/m .jaar). Dat verschil geeft duidelijk de onvoldoende voorspelbaarheid weer van het reëel aardgasverbruik op basis van het EPC-kengetal. Voor geen enkele van de woningen is het E-peil beschikbaar. In de selectie komen 5 gerenoveerde woningen voor.In de selectie zijn geen woningen met een mechanische afvoerventilatie (systeem C) of mechanische toevoer- en afvoerventilatie (systeem D) aanwezig. De aard van het ventilatiesysteem wordt dan ook als parameter niet gehanteerd. Voor beglazing, de dakisolatie en de aard van de warmteopwekkingsinstallatie wordt gekozen voor de gegevens uit de meer gedetailleerde patrimoniumenquête, die niet in alle gevallen consistent zijn met de gegevens in het schattingenbestand. Voor de gevelisolatie wordt uitgegaan van de meer gedetailleerde gegevens in het schattingenbestand. In geen enkele woning is een lift.
10
Volgende gebouwkenmerken komen naar voor als zinvol voor de voorspelling van het reële gasverbruik (de correlatiecoëfficiënt (0-1) is een maat voor de sterkte van het verband):
Parameter
Correlatiecoëfficiënt
EPC-kengetal (kWh/m² jaar)
0.33
Garage al of niet in het beschermde volume (0/1)
0.25
2
Electriciteitsverbruik per m
0.22
Warmwaterproductie op basis van gas (0/1)
0.19
Isolatiekwaliteit beglazing (1/2)
0.18
Aantal bewoners
0.15
Oppervlakte leefruimte (m²)
0.11
Keukentoestellen op basis van gas (0/1)
0.09
Isolatiekwaliteit dak (0/1)
0.08
Rendement stookinstallatie
0.05 2
Samen geven deze parameters een correlatie van 0.76 tussen gemeten en voorspeld gasverbruik per m vloeroppervlakte. Electriciteitsverbruik en aantal bewoners zijn parameters die niet op een eenvoudige manier vast te leggen zijn. Voor de isolatiekwaliteit van het dak waren in het staal onvoldoende daken met hoge isolatiekwaliteit beschikbaar om een goede voorspelling te kunnen doen. De correlatiecoëfficiënt van het rendement van de stookinstallatie bleek onvoldoende groot om verder mee te nemen. 2
Het voorspelde gasverbruik per m vloeroppervlakte kan voor de gegeven dataset (eengezinswoningen) bepaald worden als:
waarbij 2 • EPC-kengetal (kWh/(m .jaar)) 2 • Oppervlakte leefruimte (m ) • garage = 0 (niet aanwezig of buiten het beschermd volume) of 1 (binnen beschermd volume) • warmwaterbereiding = 0 (niet op gas) of 1 (gasgestookt) • keukentoestellen = 0 (niet op gas) of 1 (gasgestookt) • glastype = 1 (enkele beglazing), 2 (dubbele beglazing) of 3 (dubbele low-e beglazing) De correlatiecoëfficiënt tussen reëel en voorspeld energieverbruik bedraagt op basis van deze parameter 0.61, wat heel wat beter is dan de voorspellende waarde van de beste parameter (EPC-kengetal, 0.33).De benaderingsformule is gebaseerd op een te beperkt staal aan eengezinswoningen, met een te kleine vertegenwoordiging van recente woningen. De uitbreiding naar andere andere gebouwtypes (in het bijzonder naar collectieve woningbouw) is alleen haalbaar als de invloedsparameters en de bijhorende vermenigvuldigingsfactoren op een bredere gegevensbasis worden bepaald. In principe is de gegevensbank voor de patrimoniumkorting hier een uitstekende startbasis voor. De toepassing van deze gegevens is alleen mogelijk als voor de woningen in de gegevensbank reële energieverbruiksgegevens en EPC-kengetallen toegevoegd worden. De voorspellende waarde van het E-peil kon door de onbeschikbaarheid van de cijfers niet geëvalueerd worden. 11
Het EPC-kengetal blijkt dus een belangrijke maar toch niet afdoende parameter om het reële gasverbruik te voorspellen. De methode is sterk afhankelijk van de kwaliteit van de uitgereikte energieprestatiecertificaten. Flankerend moet er dus een beleid uitgewerkt worden om uniform hoge kwaliteit van deze certificaten in de sociale woningbouwsector te verzekeren. Deze hoge kwaliteit is door de hoge beschikbaarheid van historische gegevens realistisch.
4. Bepalingswijze voor het gemeten energieverbruik De sociale woningbouwmaatschappij organiseert elk jaar een meteropname in elke sociale huurwoning die op stookolie of gas wordt verwarmd. Op deze meteropname wordt een correctie uitgevoerd op basis van de graaddagenmethode.
5. Auditverplichting In tweede instantie wordt het voorspelde jaarlijkse energieverbruik van de specifieke woning vergeleken met de werkelijke jaarlijkse energieverbruik van de woning. Als het werkelijke jaarlijkse energieverbruik meer dan 25 % hoger is dan de voorspelde waarde, of meer dan 40 % hoger dan de gebouwparkgemiddelde waarde 2 (deze waarde bedraagt voor het bestudeerde staal 146 kWh.m .jaar), dan neemt de sociale woningbouwmaatschapppij het op zich om een energieaudit uit te voeren om dit verschil bij te sturen (slechte werking installatie, nood aangebruikersbegeleiding). Als na de audit het reëel verbruik nog steeds 20 % hoger ligt dan het voorspeld verbruik, dan zijn er drie mogelijkheden: • het gebruikersgedrag is bepalend voor het meerverbruik, en de woningbouwmaatschappij zorgt voor een bijsturende voorlichting ; • een uitvoeringskwaliteit is bepalend voor het meerverbruik, en de woningbouwmaatschappij ziet af van de inning van de energiecorrectiefactor ; • de voorspellingsmethode blijkt onvoldoende betrouwbaar (wat na een testperiode zou moeten kunnen uitgesloten worden). In een concrete situatie een onderscheid maken tussen deze drie mogelijkheden kan aanleiding geven tot een patstelling tussen huurder en verhuurder. We stellen daarom voor de resultaten van de energie-audit niet te vertalen in een aanpassing van de energiecorrectiefactor. Deze audit-aanpak leidt tot zeer doelgerichte audits en een verbeterde klantenbegeleiding door de sociale woningbouwmaatschappijen, maar wordt voorlopig ervaren als relatief arbeidsintensief.
6. Evaluatie van de methode De meetbenadering beperkt zich tot het energieverbruik voor verwarming. Volgende elementen belemmeren voorlopig het breed uitrollen van deze methode: • De data evaluatie moet worden verbeterd, voornamelijk in functie van andere typologieën dan ééngezinswoningen. • De interactie met de patrimoniumcorrectiefactor waarin dezelfde gebouwkenmerken worden geëvalueerd, moet worden bewaakt. Dat kan vooralsnog niet gebeuren gezien ook de patrimoniumcorrectiefactor nog moet worden vastgelegd. De troeven van deze methode zijn de reële bruikbaarheid voor het volledige gebouwenpark, een zeer sterke band met het reële energieverbruik en een opportuniteit voor gebouwgebruikersbegeleiding. De geldstromen worden belangrijk bij woningen die sterk afwijken van het referentieverbruik. Het gaat hierbij veelal om oudere woningen die aan renovatie toe zijn. Voor deze woningen kan de energiecorrectiefactor wel een sterke aansporing zijn voor renovatie. Globaal concluderen we dat deze benadering een beperkte correctie kan realiseren voor de huurprijs en een aansporing kan betekenen om slecht presterende sociale huurwoningen aan te pakken. Daar tegenover 12
staat dat een hele administratie moet worden opgezet en beter dan norm presterende woningen nauwelijks worden beloond.
13
Deel III:
Forfaitaire benadering
1. Uitgangspunten Als conclusie van de evaluatie van de vorige methodes is aan de onderzoeksgroep gevraagd ook een sterk vereenvoudigde methode voor te stellen, met volgende uitgangspunten: • • •
De methode is zo transparant en bevattelijk mogelijk door forfaitaire geldbedragen te koppelen aan makkelijk vast te stellen tekorten of kwaliteiten in de gebouwkenmerken ; De forfaitaire bedragen worden onderbouwd door aannemelijke energiekosten ten aanzien van het referentieverbruik ; De methode kan progressief ingevoerd of verstrengd worden over een redelijke termijn. Dat creëert voor de sociale woningbouwmaatschappijen de mogelijkheid om te anticiperen op de invoering van de energiecorrectiefactor.
2. Bepaling van de energiecorrectiefactor De voorschriften voor nieuwe gebouwen uit de EPB-regelgeving worden gehanteerd als referentie voor de referentie wettelijke eis. Voor de woonparkgemiddelde referentie worden verder de referentiewaarden voor de gebouwcomponenten voorgesteld Per gebouwcomponent (gebouwschil, warmteopwekking voor verwarming en voor sanitair warm water) wordt nagegaan hoe een typische feitelijke situatie aanleiding geeft tot afwijkende energiekosten ten aanzien van de referentie. De helft van dit verschil wordt aangehouden als de energiecorrectiefactor. Door voor de parameters met duidelijke sprongen te werken wordt de methode bevattelijker en worden verschillen onder een bepaalde drempel uitgevlakt. Volgende gebouwcomponenten worden weerhouden voor verder onderzoek: • Daken • Buitenwanden • Buitenschrijnwerk • Warmteopwekking sanitair warmwater • Warmteopwekking verwarming 2.1 Isolatiekwaliteit schildelen De energiecorrectiefactor ECF (euro/jaar) wordt per component (daken, buitenwanden, buitenschrijnwerk) berekend als:
waarbij • Acomponent • Ucomponent • Ureferentie • Cgas • 2415 • 24 • 1000
2
= de oppervlakte van het betrokken schildeel (m ) 2 = de warmtedoorgangscoefficient van het schildeel (W/m K) 2 = de referentie warmtedoorgangscoefficient van het schildeel (W/m K) = jaargemiddelde kostprijs voor gas (euro/kWh) = lange termijn aantal graaddagen (klimaatcorrectie) = aantal uren in een dag = omzetting naar kWh
Deze formule is gebaseerd op het verschil in transmissieverliezen tussen de bestaande situatie en de referentiesituatie. 14
Samenvattende tabel forfaitaire benadering woningpark gemiddelde referentie
EPB referentie
(park) Daken
U ref
U kenmerkend
(wet) euro/m2
U ref
U kenmerkend euro/m2
Niet-geisoleerd hellend of plat dak
0,9
2,50
2,30
0,3
2,50
3,2
Matig geisoleerd hellend of plat dak (< 6 cm isolatie)
0,9
0,90
0,00
0,3
0,90
0,9
Beter geisoleerd hellend of plat dak ( 6 - 10 cm isolatie)
0,9
0,60
-0,40
0,3
0,60
0,4
EPB-conform
0,9
0,30
-0,90
0,3
0,30
0
Beduidend beter dan de wettelijke norm (> 16 cm)
0,9
0,20
-1,00
0,3
0,20
-0,1
Passiefkwaliteit (certificaat)
0,9
0,12
-1,20
0,3
0,10
-0,3
U ref
U kenmerkend
gesloten geveldelen
U kenmerkend
Niet-geisoleerde spouwmuren of massieve wanden
2,5
2,50
0
0,4
2,50
3
Matig geisoleerde spouwmuren of massieve wanden (≤ 4 cm isolatie)
2,5
1,00
-2,2
0,4
1,00
0,9
Beter geisoleerde spouwmuren of massieve wanden ( 4 - 8 cm isolatie)
2,5
0,60
-2,8
0,4
0,60
0,3
EPB-conform
2,5
0,40
-3
0,4
0,40
0
Wanden Beduidend beter dan de wettelijke norm (> 12 cm)
2,5
0,25
-3,3
0,4
0,25
-0,2
Passiefkwaliteit (certificaat)
2,5
0,15
-3,4
0,4
0,12
-0,4
U ref
U kenmerkend
Buitenschrijnwerk
U kenmerkend
Hout/pvc met enkele beglazing
2,9
5,20
3,3
2,5
5,20
3,9
Hout/pvc met dubbele beglazing
2,9
2,90
0
2,5
2,90
0,6
Hout/pvc met low-e dubbele beglazing
2,9
1,50
-2
2,5
1,50
-1,4
Metaal niet thermisch onderbroken enkele beglazing
2,9
5,60
3,9
2,5
5,60
4,5
Metaal niet thermisch onderbroken dubbele beglazing
2,9
3,80
1,3
2,5
3,80
1,9
Metaal thermisch onderbroken dubbele beglazing
2,9
2,90
0
2,5
2,90
0,6
Metaal thermisch onderbroken low-e dubbele beglazing
2,9
1,50
-2
2,5
1,50
-1,4
Passiefkwaliteit (certificaat)
2,9
0,8
-3
2,5
0,8
-2,5
2.2 Sanitair warm water In dit deelaspect willen we electrische warmwaterproductie (exclusief warmtepompboiler) voor een bad of douche ontraden. De energiecorrectiefactor wordt gedefinieerd als de helft van het verschil in energiekosten voor warmwaterproductie (bad of douche) tussen de electrische en de gasgestookte opwekking. Het verschil in energieverbruik tussen een electrische en een gasgestookte installatie bedraagt (uitgedrukt in kWh/jaar) (op basis van de rekenmethode in de energieprestatieregelgeving):
waarin • 8.76 omrekeningsfactor naar kWh ; • • • • • •
is een maat voor het verbruik van sanitair warm water, rekening houdend met het feit dan kleinere woningen een basisverbruik behouden. 3 Aw de woonoppervlakte van de woning (m ), 0.7 het standaard distrubutierendement voor warm tapwater, 0.7 het standaard opwekkingsrendement van een electrische warmwaterproductie (exclusief warmtepompboiler), 2.5 de omzettingsfactor voor electriciteit, en 0.45 het standaard opwekkingsrendement van een gasgestookte warmwaterproductie ;
Als het sanitair warm water gasgestookt wordt of gebeurt met een warmtepompboiler, dan is de energiecorrectiefactor gelijk aan nul. Als de bereiding van sanitair warm water met een direct electrisch gevoede voorraad- of doorstroomboiler gebeurt, dan is de energiecorrectiefactor (euro/jaar) gelijk aan (rekening houdend met het verschil in primaire energiefactor tussen gas en electriciteit in de energieprestatieregelgeving):
15
waarin: • ECF de energiecorrectiefactor (euro/jaar); • QSWW het verschil in energieverbruik voor sanitair warm water tussen een elektrische en een gasgestookte installatie; • Cprim = Cgas de jaargemiddelde kostprijs van gas (euro/kWh).
2.3 Stookinstallatie In verband met de warmteopwekking zijn sociale huisvestingsmaatschappijen met hun dikwijls gegroepeerde woonparken goed geplaatst om verder te gaan dan de wettelijke norm door in te zetten op collectieve warmteopwekking. Vanuit het beleid zou een hoge efficiëntie wat betreft warmteopwekking moeten worden gepromoot. De vraag is of de energiecorrectiefactor het adequate instrument is om dit te doen. Als men de eenvoud, robuustheid en de universaliteit van de bepalingsmethode vooropstelt dan is dit ongeschikt voor het promoten van collectieve warmteopwekkingssystemen. Een alternatieve benadering viseert de weinig energiezuinige stookinstallaties. De benadering vertrekt vanuit de kenmerkende vervangingskost (gespreid over een periode van 10 jaar) van een sterk verouderde stookinstallatie door een hedendaags warmteopwekkingssysteem. Er wordt uitgegaan van het principe dat elke “goede huisvader” deze aanpassing al zou hebben doorgevoerd. Voor de weinig energiezuinige stookinstallaties beperken we ons tot elektrische verwarming (exclusief warmtepomp) en niet-elektrische installaties met een ouderdom groter dan 15 jaar.
Elektrische verwarming (exclusief warmtepomp) Woningen uitgerust met een elektrische verwarming (weerstandsverwarming en accumulatieverwarming) hebben een uitgesproken hogere energiekost. De kenmerkende vervangingskost wordt forfaitair vastgelegd op de helft van de investeringskost voor de vervanging van de electrische verwarmingsinstallatie: installatie van een condenserende ketel, de aansluitingen en de aanleg van een distributienetwerk en warmteafgiftetoestellen. De totale investeringskost hiervoor wordt geraamd op 10000 €/woning. Een spreiding van deze investeringkost over 10 jaar resulteert in een energiecorrectiefactor van 500 €/jaar. Meestal zijn direct elektrisch verwarmde woningen beter geïsoleerd, wat de impact van de energiecorrectiefactor zal milderen.
Niet elektrische installaties (installaties met een ouderdom groter dan 15 jaar) Installaties jonger dan 15 jaar worden verondersteld te beantwoorden aan de standaardoplossing (condenserende ketels) of beter. De vervanging van een oudere stookinstallatie wordt geraamd om 3000 €/woning (ketel, aanpassingen schoorsteen…) Een spreiding van deze investeringkost over 10 jaar resulteert in een energiecorrectiefactor van 150 €/jaar.
16
3. Evaluatie van de forfaitaire methode
De forfaitaire benadering beperkt zich tot het energieverbruik voor verwarming en bereiding van sanitair warm water, waarbij een vereenvoudigde aanpak gebruikt wordt. De methode laat zowel de sociale huurmaatschappij als de huurder toe om eenvoudig vast te stellen dat zij recht kunnen hebben op de energiecorrectiefactor. Een éénvoudige checklist kan hiervoor worden opgemaakt. Bij zeer slecht presterende gebouwen wordt de energiecorrectiefactor streng. Voor renovatiewoningen die volgens het principe van een goede huisvader zijn beheerd is de energiecorrectiefactor beperkter. De berekening van de energiecorrectiefactor is sterk vereenvoudigd en behoeft enkel een oppervlakteberekening van de verschillende componenten en de totale vloeroppervlakte. Dit is tegelijk een nadeel: de invloed van de interactie tussen maatregelen wordt niet in rekening gebracht, en geeft aanleiding tot een overschatting van het energiebesparingspotentieel. Het nadeel van de forfaitaire benadering ten aanzien van een meer precieze meetbenadering (en zelfs Epeilbenadering) is dat ze geen basis vormt om het reëel energieverbruik mee af te toetsen. Het verwacht energieverbruik wordt niet berekend in de forfaitaire berekening en kan dus niet worden afgetoetst met het effectief energieverbruik. Hierdoor blijven anomalieën buiten beeld zoals slecht uitgevoerde inrichtingen of onaangepast gebruikersgedrag. De eenvoud van de forfaitaire methode laat niet toe complexere systemen (hernieuwbare bronnen, zonneboiler, warmtepomp, ...) te evalueren. De methode is daarom wel snel inzetbaar, maar heeft een beperkte levensduur.
17
Deel IV:
Eindbeoordeling van de methodes en gehanteerde referenties
1. Evaluatie van de methodes per kwaliteitsniveau en woningtypologie Voor de E-peil methode en de forfaitaire methode werd aan de hand van een aantal typewoning een simulatie gemaakt. De berekeningen zijn in bijlage opgenomen. Overzicht van de woningkenmerken: woning 1
woning 2
woning 3
traditionele traditioneel passief woning appartement woning 3 gevel doorzon 3 gevel plat dak plat dak algemene energiekwaliteiten jaren '70 jaren '70 Passief typologie
e peil Breedte diepte aantal niv Aw woonoppervlakte (m2) verdiepingshoogte dak (m²) V het volume van de woning (m3) AT het warmteverliezend oppervlak (m2)
180 6m 10 m 2 120 m² 3 m² 60 m² 360 m³ 252 m²
120 6m 12 m 1 72 m² 3 m² 0 m² 216 m³ 36 m²
50 6m 10 m 2 120 m² 3 m² 60 m² 360 m³ 252 m²
woning 4
woning 5
Woning appartement (goede huisvader) (goede huisvader) 3 gevel doorzon plat dak verbeterd verbeterd 120 6m 10 m 2 120 m² 3 m² 60 m² 360 m³ 252 m²
100 6m 12 m 1 72 m² 3 m² 0 m² 216 m³ 36 m²
resultaten EPC berekening in Euro/maand wet= referentie wettelijke vereiste nieuwbouw park= woningparkgemiddelde referentie
woning 1
woning 2
traditionele woning
traditioneel appartement
3 gevel
doorzon
woning 3
woning 4
woning 5
passief woning
Woning (goede huisvader)
appartement (goede huisvader)
3 gevel
doorzon
3 gevel
park
wet
park
wet
park
wet
park
wet
park
wet
epeil methode
43
143
-15
20
-143
-43
forfaitaire methode
39
68
22
27
-42
-13
-43
57
-25
10
-2
27
-3
2
Beide methodes tonen eenzelfde tendens, maar de E-peilmethode is extremer dan de forfaitaire methode De forfaitaire methode brengt niet alle aspecten in beeld en zorgt hierdoor voor een onderschatting van de energiecorrectiefactor, De E-peilmethode brengt meer factoren in beeld waardoor de impact van energiemaatregelen sterker worden vertaald in de energiefactor. Beide methodes zijn indicatief en de band met de reële energieverbruiken is eerder zwak. De administratieve eenvoud van deze methodes staat tegenover een realistische benadering van de effectieve energiewinsten in de meetmethode. De test bevestigt de vermoedens geopperd bij het ontwikkelen van de methodes.
18
2. Evaluatie van de methodes De keuze van de methode kan gemotiveerd worden aan de hand van onderstaande tabel: E-peilbenadering Transparantie van de methode Effectiviteit (exclusief bewonersinvloed) Effectiviteit (inclusief bewonersinvloed) Inpassing in lange termijnbeleid Toepassingsgebied (woontypologie) Snelle inzetbaarheid Beperking van de administratieve overlast voor de bouwheer of sociale woningbouwmaatschappij Beperking van het administratieve werk bij de overheid Robuustheid Billijkheid
0 +
0 0
Forfaitaire benadering ++ -
-
++
--
+ ++
++ 0 (vergt uitbreiding naar collectieve woningbouw) -
++
++ ++ (voor nieuwbouw) - (bestaande gebouwen) ++ ++ 0
Meetbenadering
-
++ ++ (zeker bij integratie met de patrimoniumkorting) 0
++ ++
0 -
Bij woontypologie wordt een onderscheid gemaakt tussen eensgezinswoningen en collectieve woningbouw. De meetbenadering is op dit ogenblik niet geschikt voor collectieve woningbouw. .De inpassing in het lange termijnbeleid verwijst naar het klimaatplan 2020 en de herschikking van de epbd. Effectiviteit verwijst naar de kwaliteit van de band tussen de methode en de werkelijke energiebesparing. De effectiviteit hangt af van de volledigheid van de energiebalans (verwarming, sanitair warm water, hulpenergieverbruik), en de correcte inrekening van de invloed van het bewonersgedrag. Indien tegelijk ook de patrimoniumkorting wordt ingevoerd, dan lijkt het aangewezen beiden aan elkaar te koppelen. Het invoeren van de Energiecorrectiefactor in welke vorm dan ook zal sowieso een evenwichtsoefening blijven en een geleide implementatie in de tijd laat ruimte voor adaptatie. Dit kan op verschillende manieren: •
Men kan eventueel in eerste instantie enkel de slechtst scorende woningen opnemen.
•
Men kan de Energiecorrectiefactor ook gradueel laten oplopen, tijdens een inloopperiode.
Energiezuinigheid is maar één van de duurzaamheidsaspecten. Het is aangewezen om dit op termijn uit te breiden met meer gebouwprestaties tot een globale duurzaamheidsscore (cf Vlaamse maatstaf duurzaam wonen en bouwen – 2010)
19
3. Evaluatie van de referenties Toekomstgericht: Budgettaire impact SHM-sector Budgettaire impact voor huurders Evolutief Inkomstenbron voor energiebesparende maatregelen voor de sociale woningbouwmaatschappij
EPB referentie ++ + Tijdspad is bekend + Sterke stimulans voor ambitieuze doelstellingen - Ondergraaft de financiële middelen van de SHM voor energiebesparing en vereist overheidsinterventie
woonparkreferentie 0 0 0 Tijdspad is uit te zetten + Stimulans voor laagkwalitatieve deel van het woningpark 0 Sterk uiteenlopend afhankelijk van de bestaande gemiddelde gebouwkwaliteit in de portefeuille van een specifieke sociale woningbouwmaatschappij en ondergraaft de middelen voor een maatschappij met een laagkwalitatieve portefeuille) 0 Financiële balans voor de sector ongeveer neutraal
Toekomstgericht: op vlak van energiebeleid: de mate waarin het gehanteerde referentieverbruik een evolutie laatvermoeden die stroken met de energieambities zoals die Europees en regionaal zijn vastgelegd. Wat betreft de budgettaire impact moet worden opgemerkt dat dit sterk kan verschillen per sociale huisvestingsmaatschappij. Maatschappijen met een ouder en weinig up to date gebouwenpark zal doorheen de energiecorrectiefactor middelen haar huurinkomsten zien dalen, terwjl andere maatschappijen met een recenter of meer performant gebouwenpark haar inkomsten zal zien stijgen. Men zal moeten beoordelen of elke sociale woningbouwmaatschappij die zich in het eerste geval bevindt de financiële slagkracht heeft om de noodzakelijke energiesanering op eigen middelen door te voeren. Blijft dat voor de individuele huurder de ECF de woonkost effectief kan corrigeren in functie van de gebouwparameters.
20
Bijlagen
Bijlage 1 : Sneuvelversie van de uitgangspunten, 29 juni 2010 bestand:
ECF.BWF.01
Bijlage 2: Inhoudelijke uitgangspunten vergadering 6 september 2010 bestand:
ECF.BWF.02
Bijlage 3: Verwerking bespreking stuurgroep 1 oktober bestand:
ECF.BWF.05
Bijlage 4: Verwerking gegevens VMSW 1, 28 februari 2011 bestand:
ECF.BWF.06 - DRAFT
Bijlage 5: Verwerking gegevens VMSW 2, 22 maart 2011 bestand:
ECF.BWF.07
Bijlage 6: Verwerking gegevens VMSW 3, 22 maart 201 bestand:
ECF.BWF.08
21
Bijlage 1 : Sneuvelversie van de uitgangspunten, 29 juni 2010 bestand:
ECF.BWF.01
22
project: datum: bestand: bladzijden: document:
Energiecorrectiefactor Dinsdag 29 juni 2010 ECF.BWF.01 1..3 + appendices Sneuvelversie van de uitgangspunten
I
Uitgangspunten
II
Meetgegevens in plaats van modelberekeningen
Sneuvelversie uitgangspunten energiecorrectiefactor
I
Uitgangspunten 0. De methode moet robust zijn, en moet een verandering in de energieprestatierekenmethode of in het eisenniveau moeiteloos kunnen verteren zonder tekstwijziging. 1. De energiecorrectiefactor is alleen van toepassing op zware renovaties die aan een bouwaanvraag en E-peil berekening zijn onderworpen. De energiecorrectie slaat alleen op inspanningen die voorbij de wettelijke E-peil eisen gaan. Lichte renovaties die niet aan Epeileisen onderworpen zijn, zijn onvoldoende toekomstgericht: in het licht van het Europees klimaatplan 2020 zijn alleen verregaande renovaties zinvol. De financiering van de zware renovaties wordt in twee enveloppes opgesplitst: de enveloppe die nodig is om aan de wettelijke eisen te voldoen, en een bijkomende enveloppe die opgebouwd wordt uit de inkomsten van de energiecorrectiefactor. 2. De energiecorrectiefactor streeft inherent naar maatregelen die vanuit het oogpunt van de investeerder (sociale woningbouwmaatschappij) economisch zinvol zijn. Doordat slechts de helft van de baten bij de investeerder terechtkomt, zulllen alleen gemakkelijk terugverdienbare maatregelen deze kaap kunnen nemen. Het zal daarom niet vanzelfsprekend zijn verregaande maatregelen via dit systeem te promoten. Verregaande maatregelen zullen nog steeds subsidies of belastingaftrek vereisen om voor de investeerder economisch zinvol te zijn (subsidies voor energiemaatregelen, belastingaftrek voor lage energie en passiefwoningen). Het is daarom zinvol om de energiecorrectiefactor aan subsidies te koppelen, of, beter, de bestaande subsidiekanalen voor maatregelen die voorbij de wettelijke minima gaan (lage energie) ook toegankelijk te maken voor sociale woningbouwmaatschappijen. 3. De Europese overheid stelt een kader (EPBD recast pagina 33 annex III) op om het eisenniveau te laten bepalen via economisch zinvolle maatregelen. Dit betekent dat in het ideale geval de energiecorrectie alleen tijdelijk zijn nut kan bewijzen tussen twee aanpassingsperiodes van de eisen door of tot de invoering van dit nieuwe epbd-kader. In zoverre het wettelijke eisenniveau ook het economisch optimale niveau is, is het onmogelijk op een economisch rendabele manier meerinvesteringen in energiebesparing te doen. Het is echter duidelijk dat het huidige eisenniveau nog niet overeenkomt met het economisch zinvolle, waardoor in de overgangsperiode de energiecorrectiefactor zinvol kan zijn. Het is daarom alleen zinvol een energiecorrectiefactor toe te passen als de gerealiseerde kwaliteit beduidend de wettelijk minimale kwaliteit overstijgt. Door de manier waarop het eisenniveau in de toekomst zal bepaald worden, is het echter niet evident om economisch verdedigbare maatregelen te vinden om het prestatieniveau beduidend beter te krijgen dan het wettelijke eisenniveau. Tot de nieuwe eisenniveau's van kracht worden, kan de energiecorrectiefactor wel zijn rol spelen. Voor een verbetering van E80 naar E65 ramen we de totale jaarlijkse besparing op de energiekosten op 2 euro/netto m2. De budgettaire impact is dus beperkt. Het wordt anders als het energieverbruik voor renovatie als referentie wordt gebruikt, maar dit lijkt niet de bedoeling van de energiecorrectiefactor. Of anders geformuleerd: de energiecorrectiefactor levert des te meer investeringsbudget op naarmate de overheid er niet in slaagt het eisenniveau op het economisch zinvolle nieveau te zetten. Het systeem is daarbij zelfversterkend: hoe zwakker de overheidseisen, hoe meer budget via de energiecorrectiefactor vrijkomt. 4. Voorlopig is het niet de bedoeling de energiecorrectiefactor symmetrisch te maken: voorlopig wordt van sociale woningbouwmaatschappijen niet verwacht dat ze de helft van de energiekosten die hoger zijn dan die horende bij het wettelijk energieprestatieniveau, terugbetaalt aan de huurder.
Sneuvelversie uitgangspunten energiecorrectiefactor
2
II
Meetgegevens in plaats van modelberekeningen 1. Het is al te onzeker om rekenmodellen (epc, of epb, of wat dan ook) te gebruiken om een energiebesparing te voorspellen en de besparing op de energiekosten over de partijen te verdelen. Metingen bieden wel de zekerheid om concrete euro's correct af te rekenen. Door het gebruik van metingen in plaats van modellen komt de bewijsvoering rond de haalbare besparingen en de te hanteren economische parameters bij de woningbouwmaatschappij zelf terecht , die op basis van eigen ervaring en modellen een zo goed mogelijke voorspelling van het effect van energiemaatregelen kan maken. Door metingen te gebruiken wordt de bewoner ook voor zijn individuele verantwoordelijk geplaatst, wat hem stimuleert energiezuinig gedrag te vertonen. 2. Het lijkt in het kader van sociale woningbouw niet zinvol energiecorrecties toe te passen voor individuele woningen. Vanuit duurzaamheidsoogpunt is het bovendien zinvol om collectieve opwekkingssystemen (die zich door de kleine vraag per wooneenheid, en door de toekomstige omschakeling van energiebron opdringen) te stimuleren. Daarom stellen we voor om de energiecorrectiefactor alleen voor groepen van woningen of voor appartementsblokken in te zetten. 3. Het gebruik van metingen vergt wel een normalisatie van de meetresultaten naar normverbruiken: we stellen voor om klimaatcorrecties (energieverbruik voor verwarming) en correcties naar het aantal bewoners (bereiding van sanitair warm water) uit te voeren. Deze normalisatie wordt vergemakkelijkt door de beperking tot collectieve systemen. 4. Nieuwbouw is fundamenteel verschillend van renovatie door het ontbreken van vooraf beschikbare energieverbruiksgegevens. Ook voor nieuwbouw is na twee jaar de energiebesparing tegenover een referentie echter duidelijk. Pas vanaf dan kan de woningbouwmaatschappij met reden aanspraak maken op de inkomsten van de energiecorrectie. Zo kan voor nieuwbouw een gelijkaardig systeem gebruikt worden als voor renovatie. 5. Opportuniteiten rond submetering en begeleiding van de huurder moeten in het kader van de energiecorrectiefactor optimaal benut worden. Afrekeningen op basis van reele energieverbruiken vereisen een bewustmaking van de gebruiker via een continue (cumulatieve) aanduiding van het energieverbruik via een display in de leefruimte. Appendices 1. EPBD recast 2. Definities federale overheid (nulenergie, passief, lage energie) 3. Economisch optimalisatiekader
Sneuvelversie uitgangspunten energiecorrectiefactor
3
Bijlage 2: Inhoudelijke uitgangspunten vergadering 6 september 2010 bestand:
ECF.BWF.02
23
project: datum: bestand: bladzijden: document:
Energiecorrectiefactor Maandag 6 september 2010 ECF.BWF.02 1..3 Inhoudelijke uitgangspunten vergadering 6 september 2010
De energiecorrectiefactor is een correctie op de huurprijs van de woning (die helemaal inkomensgebaseerd is) om de energetische kwaliteit van de woning in rekening te brengen, als die kwaliteit hoger is dan het norm-eis van VMSW. Deze correctie wordt ingevoerd om alle huurders op gelijke voet te behandelen. (Zo bestaat er ook een patrimoniumcorrectiefactor die de ouderdom en plek in rekening brengt). Het gelijkheidsprincipe impliceert dat de energiecorrectiefactor op elke woning van toepassing is. We beperken ons echter tot woning die gebouwd werden na de invoering van de K-peil wetgeving (nieuwbouw en zware renovatie, bestaande gebouwen bij verandering van huurder). Om de gedachten te vestigen: de energiecorrectiefactor kan oplopen tot 10 euro per maand, van de patrimoniumcorrectiefactor wordt verwacht dat hij kan oplopen tot 50 euro/maand. Voor een sociale woningbouwmaatschappij met een belangrijk woningpark dat beter scoort dan de wettelijke eis (1000 woningen sinds 1990) kan dit een jaarlijks budget in de ordegrootte van 120.000 euro opleveren. Wie sinds 1990 altijd net volgens de normen bouwde, heeft geen inkomsten uit de energieprestatiecorrectie. Er worden drie energieverbruiken gedefinieerd: • het reeel energieverbruik, gebaseerd op meteraflezingen van stookolie, gas en electriciteit (na klimaatcorrectie) • het voorspeld energieverbruik: op basis van voorspellende parameters (K-peil, aard huishoudapparatuur, tijd sinds laatste grondige renovatie) wordt het energieverbruik van een concrete woning voorspeld. Voor parameters die niet in het onderzoeksstaal zijn opgenomen, wordt aan de sociale woningbouwmaatschappij de vrijheid gelaten een studiebureau aan te stellen dat het voorspeld energieverbruik op basis van op (gebruikers)maat gemaakte rekenmethoden kan evalueren (in principe niet via E-peil rekenmethoden). • het normenergieverbruik: op basis van de normwaarden op het moment van de invoering van de K-peil regelgeving, of op basis van recentere normwaarden worden de voorspellende parameters gebruikt om het te verwachten energieverbruik te voorspellen in het geval de woning net aan de normeisen zou voldaan hebben Uit de door ‘Zonnige Kempen’ aangeleverde gegevens worden volgende voorspellende parameters voor warmte- en electriciteitsgebruik getest op significantie: K-peil, EPC-getal, aantal bewoners, gemiddelde leeftijd van de bewoners, warmtebron voor productie van sanitair warm water, tijd sinds de laatste renovatie, type ventilatiesysteem, type warmteopwekking voor verwarming, energiebron voor ruimteverwarming, leidingisolatie, luchtdichtheid, vermogen van de opgestelde huishoudapparatuur, aard van de afrekening (tellergebaseerd of niet). Het E-peil wordt niet beschouwd als een performante voorspellende factor in de sociale woningbouw. Voorlopig zijn te weinig E-peil gegevens gecorreleerd aan reële verbruiken om de band te kunnen leggen. Energieprestatiecertificaten zijn officiele documenten waarvan de voorspellende waarde voorlopig als behoorlijk wordt ingeschat.
Voor bovenstaande voorspellende parameters wordt aan VMSW de historiek van courante sociale woningbouwpraktijk opgevraagd voor de periode 1990 - 2010, om zo de normwaarden ervan te kunnen vastleggen. Voor huishoudapparatuur wordt uitgegaan van energieverbruiksgegevens van toestellen met bouwjaar 2000. Er wordt een aanname gedaan voor prijzen van gas, stookolie en electriciteit. Voor elk van de woningen in het sample wordt de energiecorrectiefactor bepaald, als zijnde 45 % van het verschil tussen het normverbruik en het voorspeld verbruik. Is het reeel verbruik 20 % hoger dan het voorspeld verbruik, dan voert de woningbouwmaatschappij verplicht een energieaudit uit met als bereik de evaluatie van de voorspellende parameters. Op basis van de gecorrigeerde voorspellende parameters wordt de energiecorrectiefactor herberekend. Als na de audit het reeel verbruik nog steeds 20 % hoger ligt dan het voorspeld verbruik, dan zijn er drie mogelijkheden: • het gebruikersgedrag is bepalend voor het meerverbruik, en de woningbouwmaatschappij zorgt voor een bijsturende voorlichting • een uitvoeringsonnauwkeurigheid is bepalend voor het meerverbruik, en de woningbouwmaatschappij ziet af van de inning van de energiecorrectiefactor • de voorspellingsmethode blijkt onvoldoende betrouwbaar (wat na een testperiode zou moeten kunnen uitgesloten worden). Deze audit-aanpak leidt tot zeer doelgerichte audits en een verbeterde klantenbegeleiding door de sociale woningbouwmaatschappijen, maar wordt voorlopig ervaren als relatief arbeidsintensief. De sociale woningbouwmaatschappij is verplicht de inkomsten van de energieprestatiefactor in te zetten voor energiebesparende investeringen in het bestaande of nieuwe patrimonium. De door Zonnige Kempen aangeleverde basisgegevens voor Herenthout worden benut om: • de significantie van voorspellende parameters te beoordelen • de waarde van de energiecorrectiefactor voor elke woning in het staal te voorspellen • een inschatting te maken het percentage aan woningen dat binnen de procedure aan een audit zal onderworpen worden. De zinvolheid van de invoering van de energiecorrectiefactor is gebaseerd op: • de nood aan gelijkheid tussen huurders • de hefboom die voor sociale woningbouwmaatschappijen wordt gecreeerd om via een rollend kapitaal bijkomende investeringen te kunnen doen. Het eerste punt is een beleidsoptie, het tweede punt wordt op economische zinvolheid voor de sociale woningbouwmaatschappij gecontroleerd door na te kijken hoeveel nieuwe energiecorrectie-inkomsten kunnen gegenereerd worden op basis van de geinvesteerde budgetten afkomstig van energiecorrectie-inkomsten. In Nederland is de energiecorrectie opgenomen in een puntensysteem dat huurprijsbepalend is. We zoeken hiervoor de gedetailleerde werkmethode. Het VITO-rapport 'Duurzaam en energiezuinig bouwen in Belgie en Nederland' (auteur G. Vanlommel) wordt opgevraagd. De Herenthoutse wijk wordt beschouwd als representatief voor alle sociale woningbouw met individuele 3-gevelwoningen en rijwoningen. De voorspellende waarde voor woonblokken is beperkt.
2
Bijlage 3: Verwerking bespreking stuurgroep 1 oktober bestand:
ECF.BWF.05
24
project: datum: bestand: bladzijden: document:
Energiecorrectiefactor donderdag 7 oktober 2010 ECF.BWF.05 1..3 Verwerking bespreking stuurgroep 1 oktober
Er blijkt (ondanks het gebrek van voorkennis) een sterke analogie te bestaan tussen de methodiek voor de patrimoniumfactor en die voor de energiecorrectiefactor. Beide zijn gebaseerd op reële meetgegevens die gebruikt worden om een voorspelling op basis van deelparameters te ijken. Voor de patrimoniumfactor worden een aantal waardebepalende factoren gelinkt aan reele schattingen van notarissen. Voor de energiecorrectiefactor worden epc-getal, woontypologie en vloeroppervlaktes van verschillende ruimtes gebruikt om het reëel energieverbruik te voorspellen. Voor de bepaling van de patrimoniumfactor worden 2400 geschatte woningen ingezet. Voor een eerste ijking van de energiecorrectiefactor voor de woontypologie eengezinswoning (EW volgens typologie checklist) willen we van deze ruime set een deelverzameling van 50 eengezinswoningen gebruiken. We willen vragen om uit de pool van 2400 geschatte woningen 50 eengezinswoningen (EW) te selecteren die samen een representatief staal naar bouwjaar, woninggrootte, bouwfysische kwaliteit en uitrustingsniveau vormen. Voor deze 50 woningen worden, naast de gegevens die in de enquete werden verzameld, volgende bijkomende parameters gevraagd: • Reëel gas-( of stookolie)verbruik tijdens de laatste facturatieperiode (datum en meterstand van de vorige meterlezing, datum en meterstand van de laatste meterlezing) • Totale vloeroppervlakte van de woning • Vloeroppervlakte van de leefruimte • Vloeroppervlakte van de verschillende slaapkamers • Vloeroppervlakte eventuele zolder • Aanwezigheid van een garage in het beschermd volume • Aanwezigheid van warmwaterbereiding op gas • Aanwezigheid van keukentoestellen op gas Analyse van de beschikbare gegevens van Herenthout (Zonnige Kempen) wijst uit dat op basis van deze parameters een relatief betrouwbare voorspelling van het reëel energieverbruik mogelijk is. Als bovenstaande parameters beschikbaar zijn, dan wordt de energiecorrectiefactor berekend als de helft van het verschil tussen het woningparkgemiddelde voorspelde maandelijke energiekost en de voorspelde maandelijkse energiekost van de specifieke woning (jaargemiddelde officiele kWhkost van gas). De voorspelde maandelijkse energiekost van de specifieke woning wordt in tweede instantie vergeleken met de werkelijke maandelijkse energiekost van de woning. Als de werkelijke maandelijkse energiekost meer dan 25 % hoger is dan de voorspelde waarde, of meer dan 40 % hoger dan de gebouwparkgemiddelde waarde, dan neemt de sociale woningbouwmaatschapppij het op zich om een energieaudit uit te voeren om dit verschil bij te sturen (slechte werking installatie, gebruikersbegeleiding). Op deze manier ontstaat voor het bestaande gebouwenpark een geldstroom van huurder naar sociale woningbouwmaatschappij, die groter worder naarmate een maatschappij
historisch beter dan gemiddelde energetische kwaliteit bouwde. Bij historisch lager dan gemiddelde kwaliteit ontstaat geen geldstroom. In dit geval levert de omslag naar een energetisch performanter beleid slechts op langere termijn significante geldstromen op. Deze geldstroom moet verplicht geinvesteerd worden in energetische maatregelen op het gebouwenpark (inclusief de energie-audits verbonden aan de in de energiecorrectiefactor). Ook als er geen geldstroom naar de sociale woningbouwmaatschappij ontstaat, blijft de verplichting tot energie-audit bestaan. De methode is sterk afhankelijk van de kwaliteit van de energieprestatiecertificaten. Flankerend moet er dus een beleid uitgewerkt worden om uniform hoge kwaliteit van deze certificaten in de sociale woningbouwsector te verzekeren. Deze hoge kwaliteit is door de hoge beschikbaarheid van historische gegevens realistisch.
2
Bijlage 4: Verwerking gegevens VMSW 1, 28 februari 2011 bestand:
ECF.BWF.06 - DRAFT
25
project: datum: bestand: bladzijden: document:
I
Energiecorrectiefactor Maandag 28 februari 2011 ECF.BWF.06 - DRAFT 1..3 Verwerking gegevens VMSW
Gebouwselectie De dataset bestaat uit 151 gebouwen, waarvan voor 106 gebouwen belangrijke deelgegevens ontbraken: redenen voor het uitschakelen van woningen EPC-getal niet beschikbaar geen gasverbruik of geen electriciteitsverbruik beschikbaar te korte meetduur energieverbruik link met relevante informatie in patrimoniumenquete of gegevens ontbreekt of is onvolledig type warmwaterbereiding onbekend elektrische verwarming of bijverwarming met hout type te beperkt aanwezig in de steekproef (collectieve warmteopwekkingssystemen en mechanische ventilatiesystemen) ontbrekende gegevens garage al of niet in beschermd volume geen indicatie isolatiekwaliteit gevel onbekende isolatiediktes dak
aantal (totaal 106) 31 25 19 12 11 3 2 1 1 1
De resterende 45 gebouwen zijn eengezinswoningen (41) of bungalowwoningen (4) die variëren in bouwjaar tussen 1921 en 1998. Uit de periode 1984 – 1993 (K70) zijn 8 woningen aanwezig, Uit de periode 1994 – 2002 (K55) zijn 3 woningen aanwezig. Uit de periode met K45-eisen of energieprestatie-eisen zijn geen woningen aanwezig. Duowoningen of appartementen komen in de selectie niet voor. Het EPC-kengetal varieert voor de selectie tussen 192 en 846 kWh/m2.jaar (400 ± 150 kWh/m2.jaar). In de selectie komen 5 gerenoveerde woningen voor. In de selectie zijn geen woningen met een mechanische afvoerventilatie (systeem C) of mechanische toevoer- en afvoerventilatie (systeem D) aanwezig. De aard van het ventilatiesysteem werd dan ook als parameter niet gehanteerd. Voor beglazing, de dakisolatie en de aard van de warmteopwekkingsinstallatie werd gekozen voor de gegevens uit de meer gedetailleerde gegevens uit de patrimoniumenquête, die niet in alle gevallen consistent zijn met de gegevens in het schattingenbestand. Voor de gevelisolatie werd uitgegaan van de meer gedetailleerde gegevens in het schattingenbestand. In de identificatie van de woningen ontbreekt het volgnummer dat gegeven is in het fotoalbum van het representatief staal tellergevens, zodat het onmogelijk uit te maken is of het gaat om een rijwoning, een driegevelwoning of een vrijstaande woning. In geen enkele woning is een lift.
Parameter GAS JAARVERBRUIK EPC GARAGE BESCHERMD VOLUME J/N EPC NEEN = 0, JA = 1
Correlatie Correlatie 0.91 POS 0.42 POS
TYPE VERWARMING -INTERPRETATIE DAIDALOS GEEN CV = 0, CV = 1, CV HR = 2 LOKAAL/CENTRAAL - INTERPRETATIE DAIDALOS - LOKAAL = 0, CENTRAAL = 1 OPP SLAAPKAMERS EPC TOTALE WOONOPPERVLAKTE ZONDER SLAAPKAMERS DAK PATRIMONIUM GEEN DAKISOLATIE = 0, < 6 cm = 1, 6-10 cm = 3, > 10 cm =4 OPP LEEFRUIMTE (m²) EPC Aantal lagen woning SCHATTING BOUWJAAR PATRIMONIUM WARMWATER GAS J/N EPC NEEN = 0, JA = 1 JAAR TOT.RENOVATIE PATRIMONIUM GLAS PATRIMONIUM ENKEL = 1, DUBBEL = 2, HR = 3 OPP ZOLDER (m²) EPC WO OPP TOTAAL (m²) EPC VENTILATIE PATRIMONIUM - GEEN VOORZIENINGEN = 0, SYSTEEM A = 1 GEISOLEERDE GEVEL - INTERPRETATIE DAIDALOS NIET GEISOLEERD = 0, GEISOLEERD = 1 EPC-KENGETAL (kWh/m² jaar) EPC ELECTRICITEIT JAARVERBRUIK DAG EPC KEUKENTOESTELLEN GAS J/N EPC NEEN = 0, JA = 1 #SLPK EPC ELECTRICITEIT JAARVERBRUIK NACHT EPC #PERS EPC Warmwatervoorziening SCHATTING A = 5, E = 1
0.41
POS
0.37 0.35 0.34
POS POS NEG
0.32 0.28 0.27 0.27 0.26 0.23 0.22 0.19 0.16
POS POS POS POS POS POS POS NEG NEG
0.14
NEG
0.11 0.09 0.08 0.06 0.05 0.02 0.02 0.00
POS POS POS POS POS POS POS NEG
2
Globale correlatie meting - voorspelling 0.76 Fout op Parameter Coefficient coefficient TYPOLOGIE SCHATTING EPC -2039.86 EPC-KENGETAL (kWh/m² jaar) EPC 0.122394 0.070536 OPP SLAAPKAMERS EPC 3.580692 1.472626 TOTALE WOONOPPERVLAKTE ZONDER SLAAPKAMERS -1.58973 0.576522 TYPE VERWARMOMG -INTERPRETATIE DAIDALOS GEEN CV = 0, CV = 1, CV HR = 2 75.8643 29.33195 VENTILATIE PATRIMONIUM - GEEN VOORZIENINGEN = 0, SYSTEEM A = 1 -62.2273 22.15678
350 R² = 0,3111
300 250 200 150 100 50 0 0
50
100
150
200
250
300
350
400
Gemeten – berekend gasverbruik
3
Bijlage 5: Verwerking gegevens VMSW 2, 22 maart 2011 bestand:
ECF.BWF.07
26
project: datum: bestand: bladzijden: document:
I
Energiecorrectiefactor Dinsdag 22 maart 2011 ECF.BWF.07 – 1..3 Verwerking gegevens VMSW
Berekening prijs primaire energie Vereenvoudigend stellen we dat de gasprijs wordt gehanteerd als een indicator voor de prijs van de primaire energie (de primaire energiefactor van aardgas is 1 in de energieprestatieberekeningen). Als electriciteit als energiedrager voor verwarming (warmtepomp) of warmwaterbereiding wordt gehanteerd, is dit een (beperkte) onderschatting van de prijs. De geïndexeerde aardgasprijzen worden maandelijks berekend en geïndexeerd op basis van de parameters Igd en Gpi. De Igd parameter wordt maandelijks berekend door de CREG (Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas) en gepubliceerd op de website van de CREG. We rekenen hier benaderend met een gasprijs van 0.04 euro/kWh (gewoon tarief). Als de bewoners van het sociaal tarief genieten, kan ook dit gehanteerd worden.
II
Nieuwe gebouwen Primair energieverbruik van een nieuwe woning, als functie van volume en warmteverliezend oppervlak: ∗ 150 ∗
85 ∗ )
uitgedrukt in kWh/m2. Het verschil tussen het gebouwde (volgens E-peil bestand) en het wettelijke niveau kan afgeleid worden uit het E-peil bestand en bedraagt
∗ 150 ∗
85 ∗
uitgedrukt in kWh/m2. De energiecorrectiefactor is de helft van de vermenigvuldiging van gasprijs, Q en woonoppervlakte van de woning (of eventueel in termen van energieprestatie: het volume van de woning gedeeld door 3). De formule is robuust: ze volgt de aanpassing van de wettelijke eisen aan het E-peil, en de evolutie en type (gewoon, sociaal) van de gasprijs. De sociale woningmaatschappij vraagt de verhoging van de prijs aan, met volgende gegevens: • Noodzakelijk bij eerste aanvraag: warmteverliezend oppervlak, volume • Gewenst bij eerste aanvraag: de parameters die voor bestaande gebouwen worden opgevraagd (maakt het mogelijk om na bijvoorbeeld vijf jaar van de methode voor nieuwe gebouwen over te stappen naar de methode voor bestaande gebouwen) ; • Gewenst elk jaar op te vragen: werkelijk jaarlijks energieverbruik (stookolie, aardgas, electricteit): opbouwen van een database om verfijning van de methode in de toekomst mogelijk te maken.
Voor een verbetering van het E-peil met 10 punten tegenover de wettelijke eis bedraagt de energiecorrectiefactor voor een woning van 100 m2 jaarlijks ongeveer 17.5 kWh/m2*0.04 euro/kWh/2*100 = 35 euro/jaar. Bij kleinere verbeteringen van het E-peil lijkt het sop me de kolen niet waard. Een E40-woning betaalt in dit scenario 140 euro/jaar of ongeveer 12 euro/maand meer aan huurprijs.
III
Bestaande gebouwen Om foutieve interpretaties te vermijden wil ik Wouter Bosmans een gecoördineerde gebouwenlijst vragen met volgende parameters per woning: Aard parameter Aard van het verwarmingssysteem Warmwaterbereiding op gas Keukentoestellen op gas Woonoppervlakte zonder slaapkamers Oppervlakte slaapkamers EPC-getal Meterstand 1 gas, electriciteit dag, electriciteit nacht Meterstand 1 gas, electriciteit dag, electriciteit nacht Datum meteropname 1 Datum meteropname 2 Straat, Nummer, Gemeente Typologie Type beglazing Wandtype Daktype
Mogelijke antwoorden Lokaal, CV met gewone ketel, CV met HR-ketel, CV met condenserende ketel, warmtepomp JA/NEEN JA/NEEN
rijwoning, 3-gevelswoning, vrijstaande woning Enkel, dubbel, HR-dubble, driedubbel Volle muur, niet-geisoleerde spouwmuur, geisoleerde spouwmuur Dakisolatie < 6 CM, dakisolatie > 10 CM, dakisolatie 6-10 CM, geen dakisolatie
350 R² = 0,3111
300 250 200 150 100 50 0 0
50
100
150
200
250
300
350
400
Gemeten – berekend gasverbruik Op basis van de parameterlijst maken we een nieuwe correlatie tussen berekend en gemeten gasverbruik. Als het berekend verbruik meer bedraagt dan 200 kWh/m2.jaar (deze grens kan na verloop van tijd dalen), dan kan een energiecorrectiefactor toegepast worden. De ondergrens is op dit moment bepaalt als de grens waarbij 20 % van de woningen uit de steekproef slechter scoren dan deze grens. In dat geval wordt de energiecorrectiefactor bepaald als de helft van de kostprijs van het energieverbruik boven 200 kWh/m2.jaar. Als het werkelijke verbruik meer dan 50 % hoger is dan het berekende verbruik, dan is de sociale woningbouwmaatschappij verplicht een energieaudit uit te voeren. In flankerend beleid moet financiering voorzien worden om sociale woningbouwmaatschappijen de kans te geven om hun slechtste woningen eerst te renoveren. In deze methode wordt geen beloning gegeven aan oud patrimonium van hoge kwaliteit een bonus te geven. Voor de slechtste woningen met een oppervlakte van 100 m2 (in bovenstaande figuur 350 kWh/m2.jaar) bedraagt de energiecorrectiefactor ongeveer (350-200)/2*0.04*100/12 = 25 euro per maand. Voor woningen een stuk boven de grens (in bovenstaande figuur 250 kWh/m2.jaar) bedraagt de energiecorrectiefactor ongeveer (250-200)/2*0.04*100/12 = 8 euro per maand. Aftoetsing met Zonnige Kempen en VITO (Marlies Van Holm) mogelijk.
Bijlage 6: Verwerking gegevens VMSW 3, 22 maart 201 bestand:
ECF.BWF.08
27
project: datum: bestand: bladzijden: document:
I
Energiecorrectiefactor Dinsdag 22 maart 2011 ECF.BWF.08 1..3 Verwerking gegevens VMSW
Berekening prijs primaire energie Vereenvoudigend stellen we dat de gasprijs wordt gehanteerd als een indicator voor de prijs van de primaire energie (de primaire energiefactor van aardgas is 1 in de energieprestatieberekeningen). Als electriciteit als energiedrager voor verwarming (warmtepomp) of warmwaterbereiding wordt gehanteerd, is dit een (beperkte) onderschatting van de prijs. De primaire energiefactor voor electriciteit bedraagt immers 2.5, terwijl de kostprijsfactor ongeveer 4 bedraagt. De geïndexeerde aardgasprijzen worden maandelijks berekend en geïndexeerd op basis van de parameters Igd en Gpi. De Igd parameter wordt maandelijks berekend door de CREG (Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas) en gepubliceerd op de website van de CREG. We rekenen hier benaderend met een gasprijs van 0.04 euro/kWh (gewoon tarief). Als de bewoners van het sociaal tarief genieten, kan ook dit gehanteerd worden.
II
Nieuwe gebouwen Primair energieverbruik van een nieuwe woning, als functie van volume en warmteverliezend oppervlak: ∗ 150 ∗
85 ∗ )
uitgedrukt in kWh/m2 primair energieverbruik. Het verschil tussen het gebouwde (volgens E-peil bestand) en het wettelijke niveau kan afgeleid worden uit het E-peil bestand en bedraagt
∗ 150 ∗
85 ∗
uitgedrukt in kWh/m2 primair energieverbruik. De energiecorrectiefactor is de helft van de vermenigvuldiging van gasprijs, Q en woonoppervlakte van de woning (of eventueel in termen van energieprestatie: het volume van de woning gedeeld door 3). De formule is robuust: ze volgt de aanpassing van de wettelijke eisen aan het E-peil, en de evolutie en type (gewoon, sociaal) van de gasprijs. De sociale woningmaatschappij vraagt de verhoging van de huurprijs via de energiecorrectiefactor aan, met volgende gegevens: • Noodzakelijk bij eerste aanvraag: warmteverliezend oppervlak, volume, gerealiseerd Epeil ; • Gewenst bij eerste aanvraag: de parameters die voor bestaande gebouwen worden opgevraagd (maakt het mogelijk om na bijvoorbeeld vijf jaar van de methode voor nieuwe gebouwen over te stappen naar de methode voor bestaande gebouwen) ;
•
Gewenst elk jaar op te vragen: werkelijk jaarlijks energieverbruik (stookolie, aardgas, electricteit): opbouwen van een database om verfijning van de methode in de toekomst mogelijk te maken.
Voor een verbetering van het E-peil met 10 punten tegenover de wettelijke eis bedraagt de energiecorrectiefactor voor een woning van 100 m2 jaarlijks ongeveer 17.5 kWh/m2*0.04 euro/kWh/2*100/12 = 3 euro/maand. We stellen voor om bij kleinere verbeteringen (minder dan 10 E-peil punten) geen energiecorrectiefactor mogelijk te maken, om de administratieve kosten niet te hoger te maken dan de energiecorrectiekost. Een E40-woning betaalt vandaag in dit scenario 140 euro/jaar of ongeveer 12 euro/maand meer aan huurprijs. Bestaande gebouwen die gerenoveerd worden worden gelijkgeschakeld met nieuwbouw: om na renovatie van de energiecorrectiefactor te genieten moet een E-peil berekening van de nieuwe toestand gemaakt worden (hoewel dit geen wettelijke verplichting is).
III
Bestaande gebouwen Op basis van een beperkt aantal gebouwparameters (zie tabel) slagen we erin om een relatief betrouwbare voorspelling te doen van het reëel gasverbruik van een gebouw. In de figuur werden de voorspellingsparameters bepaald op basis van 47 sociale woningen (geen appartementen). Om foutieve interpretaties te vermijden willen we aan VMSW (Wouter Bosmans) een gecoördineerde gebouwenlijst vragen met volgende parameters per woning: Aard parameter Aard van het verwarmingssysteem Warmwaterbereiding op gas Keukentoestellen op gas Woonoppervlakte zonder slaapkamers Oppervlakte slaapkamers EPC-getal Meterstand 1 gas, electriciteit dag, electriciteit nacht Meterstand 1 gas, electriciteit dag, electriciteit nacht Datum meteropname 1 Datum meteropname 2 Straat, Nummer, Gemeente Typologie Type beglazing Wandtype Daktype
Mogelijke antwoorden Lokaal, CV met gewone ketel, CV met HR-ketel, CV met condenserende ketel, warmtepomp JA/NEEN JA/NEEN
rijwoning, 3-gevelswoning, vrijstaande woning Enkel, dubbel, HR-dubble, driedubbel Volle muur, niet-geisoleerde spouwmuur, geisoleerde spouwmuur Dakisolatie < 6 CM, dakisolatie > 10 CM, dakisolatie 6-10 CM, geen dakisolatie
Als het berekend gasverbruik meer bedraagt dan 200 kWh/m2.jaar,dan kan een energiecorrectiefactor toegepast worden. De getalwaarde voor deze ondergrens is op dit moment bepaald als de grens waarbij 20 % van de woningen uit de steekproef slechter scoren dan deze grens. Deze ondergrens kan in de loop van de tijd dalen.
Als het berekend gasverbruik meer bedraagt dan 200 kWh/m2.jaar, dan wordt de energiecorrectiefactor bepaald als de helft van de kostprijs van het gasverbruik boven 200 kWh/m2.jaar. Als het werkelijke verbruik meer dan 50 % hoger is dan het berekende verbruik, dan is de sociale woningbouwmaatschappij verplicht een energieaudit uit te voeren. In flankerend beleid moet financiering voorzien worden om sociale woningbouwmaatschappijen de kans te geven om hun slechtste woningen eerst te renoveren. In deze methode wordt geen beloning gegeven aan oud patrimonium van hoge kwaliteit. Voor de slechtste woningen met een oppervlakte van 100 m2 (in de figuur 350 kWh/m2.jaar) bedraagt de energiecorrectiefactor ongeveer (350-200)/2*0.04*100/12 = 25 euro per maand. Voor woningen een stuk boven de grens (in bovenstaande figuur 250 kWh/m2.jaar) bedraagt de energiecorrectiefactor ongeveer (250-200)/2*0.04*100/12 = 8 euro per maand.