Bijbel en Bezinning CENTRUM VOOR ARBEIDERSPASTORAAL – DRIEMAANDELIJKS TIJDSCHRIFT 27 (2008) NR 1
Aan ’s Heren zegen Is ’t al gelegen U leest teksten uit het Oude en uit het Nieuwe Testament waarin sprake is van een zegen En God schiep de mens als zijn beeld; als het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen. God zegende hen, en God sprak tot hen: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk; bevolk de aarde en onderwerp haar’ (Gen. 1, 27-28a). Op de zevende dag bracht God het werk dat Hij verricht had tot voltooiing. Hij rustte op de zevende dag van al het werk dat hij verricht had. God zegende de zevende dag en maakte hem heilig (Gen. 2, 2-3a). Toen Isaak de geur van zijn kleren rook, sprak hij over hem deze zegen uit: ‘De geur van mijn zoon is als de geur van een akker die door de Heer is gezegend. Dauw van de hemel zal God je geven, vruchtbare grond, met overvloed van koren en most. Wie jou vervloekt, zal vervloekt zijn; wie jou zegent, zal gezegend zijn!’ (Gen. 27, 27b en 29b). Laat je bron gezegend zijn en verheug je met de vrouw van je jonge jaren (Spreuken 5, 18). Met gaven hebt u, (God) het land overladen, ... drenk de voren, effen de zoden, doorweek ze met regen, zegen het gewas (Psalm 65, 10a en 11). De engel trad bij haar (Maria) binnen en zei: ‘Ik groet u, gezegende, de Heer is met u’ (Luc. 1, 28). Maar tegen jullie die luisteren zeg Ik (Jezus): ‘Heb je vijanden lief, wees goed voor wie je haten, zegen hen die je vervloeken en bid voor degenen die je smaden’ (Luc. 6, 27-28). Jezus – het Nieuwe Testament – verbetert de visie van Isaac hierboven aangegeven in Gen. 27, 29b. Ze brachten kinderen bij Hem met de bedoeling dat Hij hen zou aanraken. Maar de leerlingen wezen hen terecht. Toen Jezus dat zag, werd Hij verontwaardigd: ‘Laat die kinderen bij Me komen, en houd hen niet tegen, – 1613 –
want van zulke kinderen is het koninkrijk van God’... Hij omarmde hen en zegende hen, terwijl Hij hun de handen oplegde (Marc. 10, 11-16). Jezus ontving hen (de mensen) vriendelijk, sprak hun over het koninkrijk van God en maakte gezond wie genezing nodig had... De twaalf zeiden: ‘Stuur de mensen weg, dan kunnen ze wat gaan eten’. Maar Hij zei tegen hen: ‘Jullie moeten hun te eten geven’. Zij zeiden: ‘Wij hebben niet meer dan vijf broden en twee vissen.’ ... Daarop zei Hij tegen zijn leerlingen: ‘Laat ze gaan zitten in groepen van ongeveer vijftig.’ Toen nam Jezus die vijf broden en twee vissen. Hij keek op naar de hemel, sprak de zegenbede uit en brak ze, en gaf ze aan zijn leerlingen om ze aan de mensen uit te delen (Luc. 9, 11-16). Tijdens de maaltijd nam Jezus een brood, sprak de zegenbede uit, brak het, gaf het aan zijn leerlingen en zei: ‘Neem en eet, dit is mijn lichaam’ (Matt. 26, 26). Voor u allereerst heeft God zijn Knecht (Jezus) laten opstaan en Hem gezonden om u te zegenen, als u zich allemaal afkeert van uw kwaad (Hand. 3, 26).
Vragen ter bezinning of ter bespreking 1. Geef jij een zegen aan je kinderen en kleinkinderen? Bijvoorbeeld voor het slapen gaan door een kruisje op het voorhoofd. 2. Zeg het gewone gebed voor het eten. 3. Welke van je bezittingen zijn ooit gezegend? 4. Wanneer ben jijzelf laatst gezegend?
Toelichting bij het thema Een beeld van mijn grootmoeder ziet er zo uit: in de linkerhand houdt ze een brood met de onderkant naar boven en in de rechterhand een broodmes. Het punt van het mes raakt het brood en wel zo dat het een kruis tekent. Ze zegent het brood – in haar tijd een hoofdbestanddeel van het voedsel – in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest. In de landbouw speelt de natuur een grote rol. Zij kan voorspoed brengen of tegenslag. Een gelovige landbouwer doet een beroep op Gods tussenkomst. De kerk heeft die smeekbeden samengebracht in de drie dagen voor Ons-Heer-Hemelvaart, in de Kruisdagen. Een processie gaat ‘s morgens door de velden, terwijl de litanie van alle heiligen wordt gezongen. Een jonge vrouw uit de Filippijnen komt in ons land wonen. Ze voelt zich pas gelukkig in het huis van haar man, als het gezegend is. – 1614 –
Bedevaarders vereren Onze-Lieve-Vrouw op plaatsen waar ze verscheen en water liet opborrelen, zoals in Lourdes of in Banneux. Daar drinkt men van de bron en neemt men een hoeveelheid water mee naar huis om een zieke te besprenkelen of een gevaar af te wenden. In Scherpenheuvel en elders vragen bezitters van een nieuwe auto aan een priester om hun voertuig te zegenen. Ernest Claes, de Vlaamse schrijver van onder meer De Witte, kwam in de abdij van Averbode een pater vragen zijn Rozenkrans te zegenen.
Verklaring van de Bijbeltekst Zegeningen bestaan uit woorden of gebaren en meestal uit beide samen. Ze houden verband met God. In de tekst Gen. 1 zegent God de mensen. Hij wil hen met weldaden overladen. Vandaar het gezegde: ‘Aan Gods zegen is alles gelegen’. Jezus, Gods Zoon, heeft door zijn Kruisdood, de gelovigen verlossing gebracht van het kwaad en de mensen in Gods vriendenkring binnengeleid. Veel zegeningen gebeuren door het teken van een kruis. Ook mensen mogen de zegen van God overbrengen op andere mensen opdat ze Gods bescherming zouden genieten of sterkte vinden bij ziekte. Soms zijn ze daartoe geroepen, zoals zij die een kerkelijke opdracht hebben. Op het einde van de heilige Mis maakt de priester een kruisteken en spreekt de woorden: ‘Zegene u de algoede God in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest’. Ouders kunnen hun kinderen zegenen, bijvoorbeeld door een kruisje te tekenen op het voorhoofd van hun kroost. Met datzelfde teken zegenen gehuwden elkaar. Vrienden sturen en ontvangen rond Kerstmis een wens met de woorden: ‘Zegen en voorspoed in het nieuwe jaar’. Er bestaan verschillende handelingen, die samengaan met gebeden, om iemand te zegenen. Jezus legde aan kinderen de handen op. De wijding van een priester gebeurt door gebed en handoplegging. Het sacrament van de zieken bestaat uit een gebed en een zalving met gezegende olie. Bij het zegenen van een woning sprenkelt de priester gewijd water in het rond. Eveneens wordt bij een zegening van een auto of een ander vervoermiddel gewijd water gesprenkeld. * * * Elke dag van ons leven kunnen wij onder de hoede van God stellen. Morgengebed en gebeden voor het eten zijn niet meer in de mode. Maar de bescherming van God hebben wij in deze wrede wereld meer dan ooit – 1615 –
nodig, en dagelijks. Bij het begin van een nieuwe dag past het dat we een kruisteken maken. Daarna kunnen we de volgende tekst bidden: Heer zegen ons en allen die ons lief zijn. Bewaar alle mensen in vrede en voorspoed. Zegen ook ons voedsel dat komt uit Uw hand. Het is alleszins nuttig dat we in onze woning, eventueel aan de ingang van de slaapkamer, een wijwatervat aan de muur hangen. Zo kunnen we in alle omstandigheden met een eenvoudig kruisteken en het sprenkelen van gewijd water een beroep doen op Gods bescherming. Let er evenwel op dat een zegening in Gods naam niet automatisch werkt. Zo is het ook met een beroep op Onze-Lieve-Vrouw of op een heilige. Voorzeker is God dicht bij elke mens. Wie echter leeft volgens de tien geboden en de aanwijzingen van Jezus, vertoont een standvastiger geloof en leeft voortdurend onder Gods weldoende zegen.
Gebed (Chileens avondgebed, Jozef Quadflieg) Heer, zegen de aarde waarover de duisternis valt, zegen de steden en het platteland, de rijken, opdat ze edelmoedig zijn, de armen, opdat ze elkander beminnen. Ja, zegen vooral de armen, mijn God. Verwijder de onenigheid tussen de gehuwden, breng vrede onder broers en zusters. Maak dat dit uur waarop kleinen en groten samenzijn voor ieder gelukkig weze, opdat niemand van hen U beledige, maar allen U zegenen. Ik bid tot U in naam van hen die vanavond niet zullen bidden. Ik bid tot U in naam van hen die U nog niet beminnen. Moge hun leven beter en minder hard zijn. Amen.
Documentatie - Al de dagen van ons leven, een boek voor gelovige gezinnen, Averbode, 2000. - Anselm Grün, Jij bent een zegen, Averbode, 2006.
Roger Masure, o.praem. VERANTWOORDEL. UITG. J.P. VERMASSEN, HAACHTSESTEENWEG 579, 1030 BRUSSEL
– 1616 –
Bijbel en Bezinning CENTRUM VOOR ARBEIDERSPASTORAAL – DRIEMAANDELIJKS TIJDSCHRIFT 27 (2008) NR 1
Zonder de volkeren geen messiaanse toekomst voor Israël Uit het boek Ruth 3, 1-14 Het boek Ruth oogt als een lieflijke novelle, maar is een kunstig gecomponeerde parabel met een veelzijdige boodschap. Het boek wordt gesitueerd in de tijd van de Rechters, maar is pas veel later geschreven, in de vierde of derde eeuw voor Christus. In de Hebreeuwse bijbel hoort het bij de ‘Feestrollen’. Ruth wordt gelezen op het Wekenfeest, het joodse Pinksterfeest. Aanvankelijk was dat een oogstfeest, maar het werd vooral de gedenkdag waarop men vierde dat God de Tora aan Israël én aan de volkeren gaf.
3,1 Op een dag zei Noömi, haar schoonmoeder: ‘Mijn dochter, zal ik niet een thuis voor je zoeken waar het je goed zal gaan? 2 Boaz, bij wie je gewerkt hebt, is zoals je weet familie van ons. Vanavond zal hij op de dorsvloer gerst wannen. 3 Baad je, wrijf je in met olie, kleed je aan en ga naar de dorsvloer. Zorg dat hij je niet ziet voordat hij klaar is met eten en drinken. 4 Als hij gaat slapen moet je goed opletten waar hij zich neerlegt, en dan moet je naar hem toegaan, de deken aan zijn voeteneinde terugslaan en daar gaan liggen. Hij zal je dan wel vertellen wat je moet doen.’ 5 Ruth antwoordde: ‘Ik zal doen wat u mij zegt.’ 6 Ze ging naar de dorsvloer en deed precies wat haar schoonmoeder haar had opgedragen. 7 Boaz at en dronk, voelde zich voldaan, en legde zich te slapen tegen een hoop gerst. Toen kwam Ruth stilletjes naar hem toe, sloeg de deken aan zijn voeteneinde terug en ging liggen. 8 Midden in de nacht schrok hij wakker, draaide zich om en zag een vrouw aan zijn voeteneinde liggen. 9 ‘Wie is daar’ vroeg hij. ‘Ik ben het, Ruth’ zei ze. ‘Wilt u mij bij u nemen, want u kunt voor ons als losser optreden?’ 10 ‘Moge de Heer je zegenen, mijn dochter’ zei hij. ‘Dit getuigt van nog meer trouw dan wat je voorheen al hebt gedaan. Je hebt niet omgekeken naar jongere mannen, arm of rijk. 11 Daarom, mijn dochter, wees niet bang. Ik zal doen wat je van mij vraagt; iedereen in de stad weet immers dat je een bijzondere vrouw bent. 12 Maar al is het waar dat ik jullie kan helpen, er is nog iemand anders voor wie dat geldt, en hij staat dichter bij jullie dan ik. 13 Blijf vannacht hier. Als morgenochtend blijkt dat die man als losser wil optreden is het goed, maar als hij dat niet wil, dan doe ik het, zo waar de HEER leeft. Blijf hier nu maar liggen, tot het ochtend wordt.’ 14 En zij bleef tot de ochtend aan zijn voeteneinde liggen. – 1617 –
Vragen ter bezinning of ter bespreking 1. Lees het boek Ruth in zijn geheel. Wat treft je, wat raakt je, welke boodschap zit er volgens jou in dat verhaal, welke vragen rijzen er bij jou? 2. Want vind je van de samenzwering tussen die twee vrouwen, Noömi en Ruth? En wat vind je van de reactie van Boaz? 3. Ken je vreemdelingen die ook hier voor de gelovige gemeenschap een verrijking zijn? Ken je christelijke gemeenschappen van buitenlandse herkomst in je stad of streek? 4. Heb je zelf situaties gekend, die uitzichtloos en zonder perspectief waren, en waar God langs en door mensen, toch weer een opening wist te maken?
Toelichting bij het thema De uitverkiezing van Israël is geen privilege, maar veeleer een lastige zending om ‘licht voor de volkeren’ te zijn. Dat Israël daar niet altijd veel van bakte, vertelt ons heel de bijbelse geschiedenis. En de weerbarstige Jona laat zich maar node naar de heidense stad Nineve sturen. Maar de omgekeerde beweging is ook overduidelijk aanwezig. Het begon al met Abraham die huis en haard verlaat, zich afkeert van de goden van zijn vader, om in te gaan op de roepstem van die onbekende God en vader van een nieuw volk te worden. En op het einde der dagen, zo bezingt Jesaja, zullen de volkeren pelgrimeren naar Sion om deel te krijgen aan de Tora (Jes. 2, 2-5). Jezus schrijft zich helemaal in deze missionaire dynamiek in, maar draait de marsrichting om: vanuit Jeruzalem, naar Samaria, tot de grenzen der aarde, om een vernieuwd godsvolk te scheppen uit alle rassen en talen. Vandaag zitten we midden in een multiculturele en multireligieuze wereld. En het blijft meer dan ooit een opgave om in te zien dat migranten en hoofddoekvrouwen - al of niet achter het loket - niet alleen voor problemen en overlast kunnen zorgen, maar ook een kostbare bijdrage aan onze samenleving kunnen vormen. Ook gelovig is dat zo, en dit niet alleen vanuit een groeiende interreligieuze dialoog, maar evenzeer omdat er bij de allochtonen ook vele christenen zijn van binnen of buiten de Europese Unie. Zij kunnen een eigen verrassende inbreng hebben en soms ook echt nieuw bloed in onze tanende lokale gelovige gemeenschappen brengen. Vanuit die optiek is het boek Ruth een bijbels parabeltje. Het laat zien hoe God werkzaam kan zijn door elke mens, ook vrouwen en vreemdelingen, die ‘onder zijn vleugels een toevlucht zoeken’ (2, 12).
Verklaring van de Bijbeltekst Er is hongersnood in Juda en Noömi trekt vanuit Betlehem met haar man en haar twee zonen naar Moab. Deze streek heeft allesbehalve een goede naam in Israël, maar toch worden deze joodse gastarbeiders er goed ontvangen. De twee zonen trouwen er elk met een Moabitische vrouw: Orpa en Ruth. Maar al vlug sterft de man van Noömi en nadien ook haar twee zonen. Er blijven dus drie weduwen achter, kinderloos, in een vreemd land. Een weinig benijdenswaardige positie in de context van toen: een kwetsbaar gezelschap zonder toekomstperspectief. Maar Noömi blijft niet bij de pakken zitten. Wanneer ze hoort dat in Juda de hongersnood voorbij is, besluit ze om terug te keren naar Betlehem. In een hartver– 1618 –
scheurend afscheid bezweert ze haar twee schoondochters terug te keren naar hun familie en hun god om dáár een nieuwe toekomst te zoeken. Orpa doet dat, maar Ruth klampt zich steeds meer vast aan Noömi. Een hoogtepunt in het verhaal is de dialoog die zich tussen deze twee vrouwen ontspint. Ruth zegt letterlijk: ‘Waar u gaat, zal ik gaan. Waar u slaapt, zal ik slapen; uw volk is mijn volk en uw God is mijn God. Waar u sterft, zal ook ik sterven, en daar zal ik begraven worden’. Met deze keuze ontpopt Ruth zich tot een vrouwelijke variant van Abraham die wegtrok uit zijn land om die vreemde God te gaan ontdekken, daarvoor een compleet onzekere toekomst tegemoet te gaan, maar dit te doen op hoop van zegen. Evenwel, van zegen is aanvankelijk niet veel te merken. Noömi komt terug in Juda als een gebroken vrouw. Tegen haar vroegere vriendinnen zegt ze: noem me niet langer Noömi (lieflijke), maar Mara (bittere), want bitter is mijn lot, met lege handen keer ik terug. Maar ook Ruth gaat niet bij de pakken zitten. Om in hun beider onderhoud te voorzien, gaat zij aren lezen achter de maaiers, het recht van de armen en de vreemden, zowat het sociale vangnet van die tijd. En ze komt terecht bij Boaz, nog een verwante van de echtgenoot van Noömi. Die behandelt haar goed, is voorkomend en delicaat en steekt haar zelfs wat toe. Wanneer zij dit alles aan haar schoonmoeder vertelt, roept die uit: ‘Moge de Heer hem zegenen, want hij heeft trouw bewezen aan de levenden en de doden.’ En dan vat ze een even delicaat als doortastend plan op om met veel vrouwelijke wijsheid Ruth aan Boaz te koppelen. Want ze rekent er op dat die zijn familiale verplichtingen zal opnemen om hen uit de armoede vrij te kopen en ook te zorgen voor nageslacht zodat de geslachtslijn niet doodloopt. En zo zijn we bij de passage aanbeland die we hierboven hebben afgedrukt. Daarbij moeten we even blijven stilstaan bij wat een ‘losser’ kan betekenen. De schrijver verknoopt hier verschillende bijbelse elementen op een kunstige en tegelijk vrije manier met elkaar. Dat blijkt uit het hierop volgende gesprek dat Boaz voert met de andere kandidaat-losser. Eerst bespreekt hij de verkoop van het land van Noömi. Daar alludeert hij op het gebruik in Israël dat, wanneer iemand in armoede geraakte, zijn land moest verkopen of zelf(s) als slaaf verkocht werd, zijn naaste familie de plicht had om hem vrij te kopen (Lev. 25, 35-55). Maar dan brengt Boaz in dat wie het land van Noömi koopt ook zorg moet dragen voor Ruth. Hier wordt een allusie gemaakt op het zwager- of leviraatshuwelijk. Als een man is overleden en geen kinderen nalaat, moet de inwonende zwager de echtelijke taak van zijn overleden broer overnemen en een zoon verwekken om zo diens naam in stand te houden (Deut. 25, 5-10). Hier is echter geen zwager in strikte zin aanwezig, want die is óók gestorven. Het gaat dus veeleer om het opnemen van een beschermende en verzorgende taak jegens naaste verwanten. En in de toenmalige maatschappij was een huwelijk de beste bescherming die men een weduwe kon bieden. Maar daar schrikt die andere kandidaat - die merkwaardig anoniem blijft - voor terug. Want dan staat het land op naam van de zoon die bij Ruth verwekt wordt en niet op naam van de ‘losser’… Om een lang verhaal kort te maken, Boaz trouwt met Ruth en ze krijgen een zoon, Obed. En hier is het namenspel weer zeer inhoudsvol. Boaz betekent ‘kracht’ en Ruth ‘vriendin’. Wanneer kracht en vriendschap elkaar ontmoeten, ontstaat dienstbaarheid, want Obed betekent ‘dienaar’. En die Obed is de vader van Isaï, die op zijn – 1619 –
beurt de vader is van David. Zo wordt Ruth, deze vreemde Moabitische vrouw, stammoeder van het messiaanse Davidische geslacht. Dit vormt meteen de kernzin waar heel verhaal naartoe geschreven is. Je kunt het boek Ruth lezen als een romantische idylle op de dorsvloer, als een familiekroniek, als een bekeringsverhaal, als een model van solidariteit onder vrouwen…, het is allereerst een messiaans verhaal. Dat Noömi uit Betlehem kwam, is dan niet toevallig en nog minder dat het laatste woord van het verhaal ‘David’ is. Noömi zoekt voor Ruth niet alleen een thuis en de geborgenheid van een man, maar ook de geborgenheid in het huis van de Eeuwige, het ingeschakeld en vruchtbaar zijn in diens verlossend handelen. Want als iemand kinderloos sterft, wordt zijn naam uit de geslachtslijst van Israël gewist. Ruth, een vrouw uit de heidenen - uit het verderfelijke Moab nog wel - heeft Noömi, de weduwe Israëls, nieuw leven gegeven. ‘Beter dan zeven zonen is Ruth’, zingen de vrouwen van Betlehem. Zo gelijkt zij heel sterk op die andere ‘vreemde’ vrouw in de geslachtslijst van David: Tamar (Gen. 38 – zie ook Mt. 1) die op het einde van het verhaal ook nadrukkelijk genoemd wordt. Als haar man sterft, moet diens broer de taak overnemen om voor een (mannelijk) nageslacht te zorgen. Maar Onan wil wel de lusten, maar niet de lasten, heeft betrekkingen met haar, maar laat zijn zaad verloren gaan. Hij lijkt dan weer als twee druppels water op de anonieme losser die bedankt voor de eer en zich aan zijn plicht onttrekt – en daarom juist naamloos achter blijft in het verhaal! En Tamar moet op een even lepe als gewaagde manier Juda er toe dwingen om zijn verantwoordelijkheid op te nemen. Maar uiteindelijk wordt Peres verwekt en zal ook langs háár de messiaanse lijn doorgaan. Zonder Tamar was Peres er niet geweest. Zonder Ruth was David er niet geweest. Zonder de volkeren is er voor Israël geen messiaanse toekomst. Want de levende God is de eigenlijke ‘losser’ die in het verhaal op de achtergrond aanwezig blijft. Hij laat zijn volk niet in de steek, ook als het onvruchtbaar, uitgeteld, in ballingschap achter blijft (Jes. 54, 1-10). Maar hij doet zijn heilzaam werk niet zonder toedoen van mensen, die soms uit ‘vreemde’ hoek komen en trouw, vindingrijk en volhardend, zonder grote woorden, doen wat moet gedaan worden.
Gebed Levende God, Gij roept ons altijd weer op draden van verbondenheid te weven, keuzen te maken en elkaar niet in de steek te laten. Want Gij wilt altijd weer nieuwe toekomst openen, ook waar die schijnbaar is dichtgetimmerd. Maak ons dan vindingrijk en volhardend, om zonder grote woorden, te doen wat kan gedaan worden. Als wij ons niet aan onze taak onttrekken, zal ook uw trouw ons niet ontbreken. Amen.
Documentatie
– W. R. van der Zee, Verhalen van hoop. Over Jona en Ruth, ’s Gravenhage, Boekencentrum, 1984. – E. van Wolde, Ruth en Noömi, twee vreemdgangers, Baarn, Ten Have, 1993. – K. Deurlo / K. van Duin, Beter dan zeven zonen. De feestrol Ruth als messiaanse verwijzing, Baarn, Ten Have, 1996. – K. Smelik, Ruth (Verklaring van de Hebreeuwse bijbel), Kampen, Kok, 2000. – N. ter Linden, Het verhaal gaat… dl.5: De Geschriften, Uitgeverij Balans, 2002, p. 167-181. – M. Gilissen, ‘Ruth: een verhaal van goddelijke en menselijke trouw’, Info 310, Mensen Onderweg, jan.-febr. 2007.
Eddy Van Waelderen VERANTWOORDEL. UITG. J.P. VERMASSEN, HAACHTSESTEENWEG 579, 1030 BRUSSEL
– 1620 –
Bijbel en Bezinning CENTRUM VOOR ARBEIDERSPASTORAAL – DRIEMAANDELIJKS TIJDSCHRIFT 27 (2008) NR 1
Alles in gelijkenissen Uit het evangelie volgens Marcus 4, 10-13 Deze tekst volgt onmiddellijk na de parabel van de zaaier (4, 1-9), die Jezus vanuit de boot op het meer aan een grote menigte mensen vertelde. Daarna is hij weer met zijn leerlingen alleen, die hem vragen stellen over de gelijkenissen.
10. Toen hij weer alleen was met zijn volgelingen en met de twaalf, stelden ze hem vragen over de gelijkenissen. 11. Hij zei tegen hen: ‘Aan jullie is het geheim van het koninkrijk van God onthuld, maar zij die buiten blijven staan, krijgen alles te horen in gelijkenissen, 12. “opdat ze scherp zien, maar geen inzicht hebben, opdat ze goed horen, maar niets begrijpen, anders zouden ze zich bekeren en vergeving krijgen.”’ 13. Hij zei tegen hen: ‘Begrijpen jullie deze gelijkenis niet? Hoe zullen jullie alle andere gelijkenissen dan begrijpen?’
Vragen ter bezinning of ter bespreking 1. Hoe zou je ‘het geheim van het koninkrijk van God’ kunnen omschrijven? 2. Vers 12b zou ironisch bedoeld zijn. Akkoord? Ken je nog andere Bijbelteksten die ironisch of humoristisch bedoeld zijn? 3. Wat denk je van de taal die vandaag in de meeste kerken wordt gesproken? 4. Niet alleen buitenstaanders, maar ook christenen verstaan Jezus soms verkeerd. Kun je een voorbeeld geven?
Toelichting bij het thema Marcus zegt dat Jezus ‘alleen in gelijkenissen tot de mensen sprak’ (4, 34). Hij vertelde graag verhaaltjes, parabels en gelijkenissen. Er zijn mensen die minachtend de schouders ophalen wanneer zij zien dat de Bijbel zoveel 'verhaaltjes' bevat. Zij hebben ongelijk, want verhalen zijn krachtig. Ze openen de ogen, zetten aan het denken en zijn meestal effectiever dan geleerde en abstracte uiteenzettingen. De gelijkenissen behoren ongetwijfeld tot het meest originele deel van Jezus’ optreden. Het was zíjn typische manier van onderricht. Op verschillende plaatsen ziet men achter de Griekse tekst de Aramese moedertaal van Jezus nog doorschemeren en ook de gebruikte beelden zijn duidelijk aan het Palestijnse milieu ontleend. Door op die manier, met heldere en sprekende beelden uit het dagelijks leven, over zijn God te vertellen, maakte Jezus de meeste kans om ver– 1621 –
staan te worden, want daar was het hem uiteindelijk om te doen. De gelijkenissen dienen inderdaad om zijn boodschap over het koninkrijk van God met beelden en vergelijkingen te verduidelijken en toegankelijk te maken, ook voor eenvoudige mensen, dus niet om ze verborgen te houden. Hoe moeten we dan bovenstaande tekst verstaan uit het vierde hoofdstuk van Marcus, die de indruk wekt dat Jezus juist in gelijkenissen sprak om níet begrepen te worden en opdat zijn toehoorders zich níet zouden bekeren? Een woord uitleg is hier zeker op zijn plaats.
Verklaring van de Bijbeltekst Deze verzen hebben al veel inkt doen vloeien. Jezus heeft vanuit de boot op het meer aan een grote menigte mensen de parabel van de zaaier verteld. Daarna, wanneer hij weer met zijn leerlingen alleen is, stellen ze hem vragen over de gelijkenissen. Zijn antwoord klinkt raadselachtig: ‘Aan jullie is het geheim van het koninkrijk van God gegeven, maar zij die buiten blijven staan, krijgen alles te horen in gelijkenissen.’ De Nieuwe Bijbelvertaling, die we hierboven afdrukten, vertaalt verkeerdelijk met: ‘Aan jullie is het geheim onthuld’. In het Grieks staat er evenwel: ‘Aan jullie is het geheim gegeven’. Een geheim ‘geven’ is niet hetzelfde als een geheim ‘onthullen’. Aan zijn leerlingen deelt Jezus een geheim mee, maar voorlopig is de tip van de sluier nog niet opgelicht. Men zou het kunnen vergelijken met een ‘gesloten briefomslag’. De leerlingen weten wel dat er in de envelop een geheim steekt, maar wat dit geheim is weten zij nog niet. Of nog, zij weten wel dat de gelijkenissen en de gebruikte beelden naar iets anders verwijzen en een diepere betekenis hebben, maar wat het geheim van Gods koninkrijk precies inhoudt weten ze nu nog niet. Zij zullen dit geleidelijk aan moeten ontdekken. In het vervolg van het Marcusevangelie zal steeds duidelijker blijken dat dit geheim van Gods koninkrijk alles te maken heeft met de vraag naar Jezus’ identiteit. Jezus draagt een geheim met zich mee. Hij roept voortdurend vragen op. ‘Wie is hij toch?’ (4, 41). Wie is hij toch dat zee en wind hem gehoorzamen, dat hij aan tafel zit met tollenaars, dat hij bezetenen geneest, dat hij zulke machtige dingen doet en zo’n grote wijsheid bezit? Wie is hij toch? Deze vraag staat centraal in het evangelie van Marcus, maar wordt pas op het einde helemaal beantwoord, wanneer de honderdman na Jezus’ dood aan het kruis uitroept: ‘Werkelijk, deze mens was Gods Zoon’ (15, 39). Ironisch genoeg is een heidense officier, die Jezus hielp kruisigen, de eerste die het Messiasgeheim ontsluiert, door deze gekruisigde en vervloekte mens ‘Zoon van God’ te durven noemen. Dat Jezus de Zoon van God en de Messias is, stond reeds in het openingsvers van het evangelie en het werd kort daarna door een stem uit de hemel plechtig verkondigd toen hij in de Jordaan door Johannes gedoopt werd (1, 11). Toen wist echter nog niemand wat voor een soort Messias en Zoon van God Jezus zou worden. Zelfs na drie duidelijke lijdensvoorspellingen blijven de beste van zijn leerlingen nog altijd dromen van een aardse en politieke Messias, die een aards koninkrijk zal stichten, waarin zijzelf carrière kunnen maken en de eerste plaatsen zullen bekleden. Dat de Zoon van God een lijdende dienaar is, die de weg van het lijden en van de – 1622 –
dienstbaarheid tot het uiterste gaat, blijkt eerst ten volle in en na Jezus’ kruisdood. In het passieverhaal, en voor het eerst in het getuigenis van de honderdman, keren de titels van het begin terug, maar nu met een geheel andere inhoud. In het begin van het evangelie kon niemand vermoeden hoezeer de ‘goede boodschap’ van en over Jezus, de Christus en de Zoon van God, van nederigheid, lijden en oproep tot navolging doordrongen is. Aan de leerlingen wordt dus het geheim van Gods koninkrijk gegeven, maar de inhoud ervan zullen zij geleidelijk aan en vaak tot hun schade en schande moeten ontdekken. De buitenstaanders echter, die dezelfde gelijkenissen horen, zullen genoegen moeten nemen met beelden, waarvan zij helaas niet weten wat zij precies beduiden en zeker niet dat zij een geheim bevatten. Er wordt gezegd dat zij alles te horen krijgen in beelden ‘opdat ze scherp zien, maar geen inzicht hebben en goed horen, maar niets begrijpen, opdat ze zich niet zouden bekeren en vergeving krijgen.’ Alhoewel niet letterlijk en zonder hem bij naam te noemen wordt hier de profeet Jesaja (6, 9-10) geciteerd, die door God werd uitgestuurd om te gaan spreken tot een volk dat hem niet zal verstaan. Vooral het einde van vers 12 heeft voor moeilijkheden gezorgd, alsof Jezus met opzet in gelijkenissen zou spreken om de mensen van bekering af te houden. Dat kan inderdaad moeilijk de betekenis zijn, want in het begin van het evangelie roept Johannes de Doper reeds op tot bekering (1, 4) en het eerste woord van Jezus is eveneens een oproep om tot inkeer te komen (1, 15). Het kan daarom niet zijn dat Jezus gelijkenissen vertelde met de bedoeling niet begrepen te worden en opdat de mensen zich niet zouden bekeren. We moeten deze tekst gewoon ironisch verstaan. Ironie is spottend spreken, waarbij men juist het tegendeel bedoelt van wat gezegd wordt. Dergelijke ‘humor’ komt in de Bijbel vaker voor. Jezus zou heel graag zien dat de buitenstaanders zich wel zouden bekeren, maar hij is er omzeggens zeker van dat zij niet tot inzicht zullen komen en de diepe zin van de gelijkenissen niet zullen begrijpen. ‘Begrijpen jullie deze gelijkenis van de zaaier niet?’ Dit is een open vraag van Jezus aan zijn leerlingen en tegelijk aan de lezers. Niet alleen buitenstaanders begrijpen de diepe betekenis van Jezus’ woorden niet, maar ook de eigen leerlingen verstaan hem vaak niet of helemaal verkeerd. Ook ‘binnen’ de kring van ingewijden kan men ‘buiten’ blijven staan. Vrienden van Jezus kunnen eveneens blind of doof zijn voor wat Jezus bedoelt en met zijn gelijkenissen wil duidelijk maken. Zeker als er straks stormen zullen opsteken in de kerk en als de weg van Jezus, evenals de weg van de navolging, een harde kruisweg blijkt te zijn, zal ook het geloof van de leerlingen gaan wankelen. Zij zullen de moed verliezen en het niet meer zien zitten (zie 4, 40). Jezus vervolgt: als jullie de gelijkenis van de zaaier niet begrijpen, ‘hoe zullen jullie alle andere gelijkenissen dan verstaan?’ Inderdaad, wie de parabel van de zaaier, met zijn grote boodschap van hoop ondanks crisissen en beproevingen, niet begrijpt, zal ook alle andere parabels en uiteindelijk heel het evangelie niet ver– 1623 –
staan. Maar wie deze parabel wel verstaat wordt een mens van hoop, die zich, ondanks moeilijkheden en tegenslagen, enthousiast voor het evangelie van Jezus zal inzetten. Hoe de leerlingen concreet zullen reageren, vernemen we in het vervolg van het evangelie. Maar de vraag van Jezus is ook tot de lezers, dus tot ieder van ons gericht. Hoe verstaan wij deze gelijkenis en hoe reageren wij zelf?
Gebed Heer Jezus, In dienst van Gods koninkrijk was niets u te veel gevraagd. Onvermoeibaar hebt gij u ingezet om mensen te helpen en hun de ogen te openen op wat echt de moeite waard is om ervoor te leven en te sterven. Wij bewonderen de eenvoud en de vindingrijkheid waarmee Gij uw evangelie hebt verkondigd. Telkens weer hebt gij nieuwe woorden, nieuwe beelden en vergelijkingen gezocht en gevonden, om over uw God te vertellen en om uw blijde boodschap toegankelijk te maken ook voor de meest gewone mensen. Toch hebben velen, zelfs van uw beste leerlingen, u niet of verkeerd verstaan, omdat zij te veel met zichzelf begaan waren en heel andere dromen koesterden dan de droom van Gods koninkrijk die u bezielde. Vandaag hebben ook wij het moeilijk om met uw evangelie de moderne mens aan te spreken en te boeien. De kerken lopen leeg en roepingen zijn zeldzaam. Leg ons daarom aangepaste woorden in de mond en geef ons iets van uw grote vindingrijkheid. Help ons om op onze beurt in het dagelijks leven beelden en vergelijkingen te vinden, om de grote onverschilligheid bij velen te doorbreken en vooral om het hart van de jongeren te raken. Laat ons de grote waarde ontdekken van eenvoudige woorden en kleine daden, die meestal welsprekender zijn dan geleerde theorieën en zet ons zo op weg naar een nieuwe en hoopvolle toekomst. Amen.
Documentatie – Bas van Iersel, Marcus uitgelegd aan andere lezers, Averbode, 1997. – Geert Van Oyen, De Marcuscode, Averbode, 2005. – Sylvester Lamberigts, De kracht van verhalen, Averbode, 2006.
Sylvester Lamberigts
VERANTWOORDEL. UITG. J.P. VERMASSEN, HAACHTSESTEENWEG 579, 1030 BRUSSEL
– 1624 –
Bijbel en Bezinning CENTRUM VOOR ARBEIDERSPASTORAAL – DRIEMAANDELIJKS TIJDSCHRIFT 27 (2008) NR 1
In ballingschap zolang de wereld duurt Uit het boek Daniël Toevoegingen 1, 2. 3. 9-17 Het boek Daniël is een apocalyptisch boek op naam van een Jood, die in ballingschap leefde. Hij genoot aanzien aan het koninklijk hof, maar weigerde zijn joodse geloof ontrouw te worden. Eeuwen later, ten tijde van de vervolging door de Syrische vorst Antiochus IV Epifanes (175-163 v. c.), gebruikt een schrijver de naam van Daniël om zijn tijdgenoten te steunen in hun strijd. Enkele Griekse teksten zijn toegevoegd aan het canonieke boek Daniël, ondermeer dit gebed van Azaria. Te vinden in de Willebrorduitgave Dan. 3, 25-45. In de NBV staat de tekst in de Toevoegingen aan het Boek Daniël 1, 2-22.
2. Azarja bleef staan en begon midden in het vuur hardop te bidden: 3. “Heer, God van onze voorouders, u bent geprezen en geloofd, uw naam zij verheerlijkt in eeuwigheid. 9. U hebt ons uitgeleverd aan wetteloze vijanden, aan weerzinwekkende afvalligen en aan een onrechtvaardige koning, de slechtste op heel de aarde. 10. Wij mogen onze mond niet meer opendoen; wie u dient en vereert, wordt vernederd en beschimpt. 11. Lever ons niet voorgoed aan hen uit en verbreek uw verbond niet, omwille van uw naam. 12. Ontzeg ons uw erbarmen niet, omwille van Abraham, door u bemind, omwille van Isaak, uw dienaar, en omwille van Israël, uw heilige, 13. aan wie u hebt toegezegd dat u hun nakomelingen zo talrijk zou maken als de sterren aan de hemel en als zandkorrels op het strand langs de zee. 14. Toch zijn wij, Heer, het geringste van alle volken geworden. Door onze zonden genieten wij nergens op aarde nog aanzien. 15. En juist nu hebben wij geen leider, geen profeet, geen aanvoerder. Brandoffer noch slachtoffer, graanoffer noch reukoffer hebben wij, zelfs geen plaats om u offers te brengen en zo uw erbarmen af te smeken. 16. Neem ons desondanks aan als mensen met een verbrijzeld hart en een vernederde geest, 17. als kwamen wij met een brandoffer van rammen en stieren en met tienduizenden vette lammeren. Moge vandaag ons offer aan u zijn dat wij u onvoorwaardelijk volgen, want wie op u vertrouwt, wordt niet beschaamd.” – 1625 –
Vragen ter bezinning of ter bespreking 1. Welke contacten heb jij met vreemdelingen en allochtonen? 2. Hoe situeer jij je als christen? 3. Welke krachtbronnen snijden wij aan bij moeilijkheden?
Verklaring van de Bijbeltekst 1. De ballingschap van Israël volgt na de inname van Jeruzalem in 586 v. c. Ze is een heel zware beproeving. Veel is afgenomen. Dit leidt tot uitzuivering en verinnerlijking. De ballingen zoeken hoe zich te situeren. Veel droefheid en heimwee aan de stromen van Babylon. Ze ontvangen signalen om zich te vestigen en te werken. Wanneer een andere Perzische koning aantreedt, verandert de politiek en kan het volk terugkeren. 2. Israël kent een nieuwe beproeving in de hellenistische periode. Het wordt in zijn eigenheid bedreigd. De Maccabeeën staan op de bres om de joodse rechten te vrijwaren. Daniël vertelt over wereldrijken die elkaar opvolgen. De redding kan alleen maar van boven komen. Midden in de vervolging - hier de vlammen van de vuuroven - houden mensen stand. In zijn gebed duidt Azarja wat het volk overkomt als gevolg van zonde. 3. Het gebed van Azarja bevat een veelheid aan gevoelens en inzichten: lofgebed, smeking, klacht, bede om vergeving, vertrouwen. Zoals vaak in de joodse visie worden beproevingen beschouwd als gevolg van zondig handelen. In dit gebed wordt dit overdreven beklemtoond. Er is leed onder volkeren waar velen geen schuld aan hebben. Fout is dat wij vaak te onbezorgd leven, alles vanzelfsprekend vinden en vergeten dat alles anders kan uitdraaien. In het gebed valt de aandacht op het besef van berooidheid. De tempel is onteerd en ontheiligd. De politiek is ondoorzichtig en het volk heeft geen leider, geen priester en profeet meer. Azarja wijst op de waarde van het gebroken hart. Zo dit er is, kan de mens opnieuw van God heil verwachten. Het gebed om een vermorzeld hart gelijkt op de bede in ps. 51, 19. Het Godsvertrouwen in deze tekst is verwant aan een woord van Habakuk: “Al zal de vijgenboom niet bloeien, al zal de wijnstok niets voortbrengen, al zal de oogst van de olijfboom tegenvallen, al zal er geen koren op de akkers staan, al zal er geen schaap meer in de kooien zijn en geen rund meer binnen de omheining – toch zal ik juichen voor de HEER, jubelen voor de God die mij redt. God, de HEER, is mijn kracht, hij maakt mijn – 1626 –
voeten snel als hinden, hij laat mij over mijn bergen gaan.” (Hab. 3, 17-19)
Toelichting bij het thema 1. Balling is wie buiten eigen wil uit zijn land is verdreven. Elke dag moeten mensen vluchten om politieke redenen, omwille van hun geloof en overtuiging. Zo hebben in de voorbije jaren en maanden christenen het Nabije Oosten verlaten (Palestina, Iran, Irak). Anderen trokken uit hun land weg om economische redenen. Er is een verschil tussen de balling en de emigrant. Ballingen voelen zich uitgeschud, verteerd door heimwee, ze wensen terug te keren en hopen tegelijkertijd op opvang. Ze zoeken een vaste stek in het nieuwe land, waar hun kinderen naar school gaan. 2. De lange bijbelse geschiedenis bevat de vele situaties, waar Gods volk is doorheen gegaan. Verdrukking in Egypte, verblijf in de woestijn, tocht naar het beloofde land, ballingschap, terugkeer. In het evangelie lees je het aanvankelijk gunstig onthaal van Jezus in Galilea en daarna de groeiende tegenkanting tot op het kruis in Jeruzalem. De Handelingen verhalen de vervolging van de eerste christenen, hun vlucht en verspreiding in Samaria en in Klein Azië, hun ervaringen van diaspora en missie. Een gelovige probeert wat hij beleeft te duiden vanuit de bijbel. Gelovigen vinden er situaties waarin zij zich gemakkelijk herkennen. Eenmaal gesetteld, dromen ze van een duizendjarig rijk. Ze vergelijken de kerk met een burcht en een stad. Op andere momenten beleven ze een tijd van herbronning, terugkeer naar de woestijn. Wij beseffen nu meer dat wij een volk onderweg zijn. Het beeld van de Uittocht roept het idee op van vooruitgang en bevrijding. Ballingschap wijst echter op verlies en pijn. We erkennen ons in de parabel van het kleine zaad, toevertrouwd aan de aarde, tussen het onkruid. Wij mogen de bijbel niet naar onze hand zetten en er in steken wat wij graag horen. Er zijn zoveel facetten aan de omgang van God in zijn Verbond met het volk. Als we in de meerderheid zijn, hanteren wij gemakkelijk een dominant Godsbeeld. We leunen dan meer aan bij een theocratisch model, gekleurd door het Oude Testament. Als we in de minderheid zijn, zijn we veeleer geneigd te spreken over een kwetsbare God van liefde, aanwezig in Jezus. 3. Het eucharistisch gebed III A bevat een bede voor “de kerk in ballingschap zolang de wereld duurt.” Het is een vertaling van de Latijnse tekst die spreekt over de pelgrimerende kerk. Wie pelgrim is, heeft geen vaste stek. Hij trekt op als vreemdeling, rukt zich los van wat hij heeft, ver– 1627 –
trouwt zich toe aan de toekomst. De kerk heeft iets van een vreemde en ontheemde. Ze valt niet samen met de wereld. Er is afstand. Ballingschap is zwaarder dan pelgrimschap. In ballingschap met een vermorzeld hart. Veel van wat de kerk in onze streken bezat, is weg. Zij wordt arm aan middelen en mensen. Van het centrum verschuift ze naar de rand en komt in de marge. Christenen kunnen vermoeid zijn en ontgoocheld. Burn-out bij priesters en het syndroom van de ontgoochelde barmhartige Samaritaan (La Croix, 08-10-‘07). Wat de kerk verkondigt valt niet altijd in goede aarde. Tot het gevoel van vreemdheid hoort dat zij een boodschap brengt die tegen de haren instrijkt. Het evangelie verkondigt dat je het leven wint door het te verliezen. De kerk prijst de waarde van trouw aan het engagement. Ze zegt dat je niet alles mag doen met je lichaam. Woorden die niet zo graag worden gehoord. Dit lokt reactie uit. Wat goed is. De kerk mag zich niet terugplooien op zichzelf. Zij moet blijven geloven dat verlies aan macht toename kan zijn aan kracht. Op kerstdag 2008 stonden veertien Franciscanen één uur lang in stilte op de Place du Capitole in Toulouse. Dat doen zij elke maand om de aandacht te vestigen op de mensonwaardige situaties in een asielcentrum voor mensen zonder papieren (Le Monde, 04-01-‘08). Je kunt veel met weinig. Kerk in ballingschap: dit wijkt af van het nogal optimistische beeld dat wij na het tweede Vaticaanse concilie hadden. Diaspora en ballingschap hebben in het Westen bijgedragen tot de komst van andere confessies en religies. Zo nam de aanwezigheid van Russische orthodoxen in het Westen toe na de oktoberrevolutie van 1917. Een kans tot ontmoeting en samenwerking. De moderniteit heeft de religies niet verdreven. Wereldreligies blijven overeind (Staf Hellemans, Het tijdperk van de wereldreligies, Pelckmans, 2007).
Gebed Heer, gedenk uw kerk die in ballingschap is zolang de wereld duurt. Rust haar toe met geduld en uithoudingsvermogen. Zend haar uw Geest om trouw uw bevrijdend woord te verkondigen en mensen te dienen.
Antoine Rubbens VERANTWOORDEL. UITG. J.P. VERMASSEN, HAACHTSESTEENWEG 579, 1030 BRUSSEL
– 1628 –