•**
EG-structuurfondsen
*•*
BELGIË Communautair bestek 1994-1996 Doelstelling 4: vergemakkelijking van de aanpassing van de werknemers aan de gewijzigde omstandigheden in het bedrijfsleven en aan de ontwikkeling van de produktiestelsels
Document
Europese Commissie
EG-structuurfondsen
BELGIË Communautair bestek 1994-1996 Doelstelling 4: vergemakkelijking van de aanpassing van de werknemers aan de gewijzigde omstandigheden in het bedrijfsleven en aan de ontwikkeling van de produktiestelsels
Document
Europese Commissie
Bibliografische data bevinden zich aan het einde van deze publikatie. Luxemburg: Bureau voor officiële publikaties der Europese Gemeenschappen, 1996 ISBN 92-827-4740-9 '© EGKS-EG-EGA, Brussel · Luxemburg, 1996 Overneming met bronvermelding toegestaan, behalve voor commerciële doeleinden. Printed ¡n Germany
Inhoud
Hoofdstuk 1
Inleiding
1
Hoofdstuk 2
Sociaal-economische analyse
3
Hoofdstuk 3
Voorstel van de Lid-Staat
9
Hoofdstuk 4
Strategie en zwaartepunten
17
Hoofdstuk 5
Financieringsplan
39
Hoofdstuk 6
Tenuitvoerlegging van het communautair bestek — Doelstelling 4 49
HOOFDSTUK 1
Inleiding Naar aanleiding van de herziening van de verordeningen inzake de communautaire structuurfondsen is een nieuwe doelstelling ingevoerd die in Verordening (EEG) nr. 2081/93 is omschreven als „vergemakkelijking van de aanpassing van de werknemers (m/v) aan de gewijzigde omstandigheden in het bedrijfsleven en aan de ontwikkeling van de produktiestelsels, hierna te noemen „doelstelling 4"". Artikel 1, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 4255/88, als gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2084/93 van 20 juli 1993, geeft de in het kader van doelstelling 4 te ondersteunen acties aan. Overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 4253/88, als gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2081/93 van de Raad van 20 juli 1993, is een eerste versie van de Belgische plannen op 3 november 1993 ingediend. Wegens de structuur van de Lid-Staat en de verdeling van de bevoegdheden tussen de Belgische overheidsinstanties, zijn vijf plannen ingediend. Voor elk voorstel zijn aan de bevoegde overheidsinstanties nadere inlichtingen gevraagd. Door de betrokken instanties zijn antwoorden verstrekt. Een tweede versie van de operationele programma's is op 29 april 1994 ingediend. Het totale bedrag van de bijstandsverlening uit het Europees Sociaal Fonds voor de doelstellingen 3 en 4 in België is door de Commissie op 19 januari 1994 vastgesteld en bedraagt 465 miljoen ecu (tegen constante prijzen van 1994). Op 10 mei 1994 is tussen de verschillende Belgische autoriteiten een overeenkomst gesloten voor wat de verdeling van dit bedrag betreft. In het kader van de tenuitvoerlegging van de besluiten van Edinburgh hebben de Belgische autoriteiten hun aanvragen ook op grond van de nieuwe beschikbare financiële middelen moeten herzien. De Belgische autoriteiten hebben ervoor gekozen om 14,8% van het totaal bedrag uit te trekken voor doelstelling 4 voor de periode van zes jaar. Voor de periode 1994-1996 waarop het communautair bestek betrekking heeft is in een bijdrage van 25,46 miljoen ecu voorzien.
HOOFDSTUK 2
Sociaal-economische analyse De Europese economie krijgt een steeds groter internationaal karakter, zowel op het niveau van de vraag (markten) als op dat van het aanbod (produktie). Wegens de internationalisering van de markten en de produkten zijn de Europese bedrijven blootgesteld aan een steeds hardere concurrentie op hun traditionele markten. Aangezien België een kleine open economie is, hangt het voor een groot gedeelte van zijn exporten af. De Belgische economie is steeds internationaler geworden als gevolg van buitenlandse investeringen in de industrie (vanaf de jaren 60), industriële herstructureringen in de jaren 1975 tot 1985 en — in het vooruitzicht van „1992" — fusie- en absorptieoperaties en samenwerkingsakkoorden in bijna alle bedrijfstakken. De openstelling van de markten en de hoge mate van internationalisering van de economie, alsmede de geografische situatie van België, verklaren de belangrijke rol die wordt gespeeld door de bedrijfstakken die met de handel zijn verbonden (transport, distributie, horeca). Deze bedrijfstakken vertegenwoordigen samen meer dan een kwart van het BBP; dit aandeel is tijdens de periode 1975-1990 vrij stabiel gebleven. Momenteel vertegenwoordigt de verlening van diensten aan bedrijven alsmede de verlening van familiale en financiële diensten ook circa 25 % van het BBP; met een duidelijke toename tussen 1975 en 1987. Het is vooral dank zij het dynamisme van deze groep dat het mogelijk is geweest het verlies aan arbeidsplaatsen als gevolg van de herstructureringen in de be- en verwerkende industrie tussen de tweede helft van de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig op te vangen. De dienstverleningssector vertegenwoordigt in haar geheel meer dan 70 % van het Belgische BBP. Het aandeel van de be- en verwerkende industrie in het Belgische BBP is voortdurend verminderd om aan het begin van de jaren negentig nog slechts 22% te bedragen, welk percentage lager ligt dan het gemiddelde van 24 in de Gemeenschap. Deze neergang blijkt ook uit de industriële activiteitsschaal: van 31,8 % in 1970 is deze gedaald naar 20,8 % in 1990. En volgens de projecties van het planbureau zullen in de periode 1993-1997 nog 36 000 banen in de be- en verwerkende industrie worden geschrapt. Hoewel de groei van de werkgelegenheid in België in de periode 1983-1993 positief is geweest, was deze toch over het algemeen lager dan in de Europese buurlanden: de groei
bedroeg 6%, terwijl Duitsland (voormalige BRD) en Nederland een groei van de totale binnenlandse werkgelegenheid hebben gekend van circa 12%. In de laatste vijf jaren (1988-1993) bedroeg de groei 1 % in België tegenover 2 % in Frankrijk, 6,5 % in Nederland
De werkgelegenheid heeft zich vooral in de tertiaire sector ontwikkeld: deze sector vertegenwoordigde 69,9% van het totale volume van de werkgelegenheid in 1992. In de secundaire sector blijft de erosie van de werkgelegenheid sinds het einde van de jaren zestig voortduren en deze sector vertegenwoordigt nog maar 27,5 % van het totale volume van de werkgelegenheid in België. De primaire sector vertegenwoordigde in 1992 slechts 2,5% van het totale volume van de werkgelegenheid. Volgens het Planbureau is de enige sector met een groeipotentieel de belangrijke sector van de verhandelbare diensten (handel, horeca, financiële en andere diensten): tot 1998 wordt er een toename van het aantal werknemers met 66000 eenheden verwacht. In vergelijking met het banenverlies in de andere sectoren, met name in de industrie die in 1998 minder dan 20% van de totale werkgelegenheid zal vertegenwoordigen, zijn deze vooruitzichten weliswaar gunstig, maar de verwachte groei bedraagt slechts een derde van de groei die in de tweede helft van dejaren tachtig is geregistreerd (meer dan 220 000 arbeidsplaatsen). De tendensen van de ontwikkeling van de werkgelegenheid in de periode 1994-1999 voor de NACE-sectoren zijn als volgt: — afname: landbouw, met uitzondering van tuinbouw (code NACE 0); steenkoolindustrie en olieraffinage (code NACE 1, met uitzondering van de categorieën 16 en 17); minerale produkten, met uitzondering van de chemische industrie (code NACE 25); vervaardiging van betonconstructies (code NACE 2); metaalverwerkende industrieën, vooral vervaardiging van metaalbewerkingsmachines, auto-onderdelen, ijzer- en staalindustrie, vervaardiging van elektrische apparatuur (code NACE 3); andere be- en verwerkende industrieën, met uitzondering van, over het algemeen, de voedingsmiddelenindustrie (code NACE 4); weg- en waterbouw (code NACE 502); telecommunicatie en spoorweg-, lucht- en zeevervoer (code NACE 7); kredietinstellingen (code NACE 8); — toename: bouwnijverheid, met uitzondering van weg- en waterbouw (code NACE 5); hotels en niet logies verstrekkende restaurants (code NACE 66); dienstverlening aan bedrijven (code NACE 8); overige dienstverlening (code NACE 9), waarbij echter geen gegevens beschikbaar zijn over de huishoudelijke diensten, de sociale werkplaatsen en andere slecht omschreven diensten; — stabiele ontwikkeling: in hoofdzaak de energie- en watervoorzieningssectoren (code NACE 1); de sector van de handel met uitzondering van de groothandel in grondstoffen en de kleinhandel in niet-voedingsmiddelen, alsmede drankenverstrekkende bedrijven, waar de werkgelegenheid afneemt (code NACE 6). Wat de werkgelegenheid betreft, en als wij daarbij van de Europese definitie uitgaan, waren in juni 1992 436 000 personen werkloos oftewel 8,2 % van de beroepsbevolking. Als wij hier de werklozen die een beroepsopleiding volgen, de uitkeringsgerechtigde oudere werklozen, de aan werkgelegenheidsprojecten deelnemende werklozen, de gedeeltelijk werklozen en de vrijgestelden (om sociale of familiale redenen, voor de hervatting van studies) — categorieën die niet onder de Europese definitie vallen — bijtellen zijn 911 989 personen, of meer dan het dubbele, werkloos. In 1993 bedroeg het werkloosheidspercentage 8,8, wat lager is dan het Europese gemiddelde (10,4%). Op 30 juni 1994 waren 554000 personen werkloos (Europese definitie).
De voornaamste kenmerken van de werkloosheid in België zijn: — bijna drie op vier werklozen zijn vrouwen; — meer dan de helft van de werklozen zijn langdurig werkloos (meer dan één jaar) en het aandeel zeer langdurig werklozen (meer dan twee jaar) is hoog (40 %); — de werkloosheid onder jongeren kende een aanzienlijke stijging van 1990 tot 1992, waarbij hun aandeel in de werklozenpopulatie van 13,7% naar 14,7% is gestegen (oftewel 63 852 jongeren in 1992). De vraag naar het opleidingsniveau van de werkende beroepsbevolking is voor de eerste keer in de enquêtes naar de arbeidskrachten in België in 1986 gesteld. In vijfjaar (1986-1991 ) is het opleidingsniveau algemeen gestegen. In alle bedrijfstakken, zonder enige uitzondering, neemt het percentage werkenden dat geen diploma van lager middelbaar onderwijs heeft af en neemt dat van de werknemers die hogere studies hebben gevolgd toe. In 1991 werd 56,6 % van de arbeidsplaatsen ingenomen door personen die ten minste een diploma van hoger middelbaar onderwijs hadden behaald, tegenover 47,3% in 1986; de ontwikkeling geschiedt zeer snel en alles wijst erop dat zij zich ook in de toekomst zal voortzetten. Voor hetzelfde jaar bedraagt het percentage werkenden met een diploma van hoger onderwijs meer dan 25 in de sector van de verlening van niet-verhandelbare diensten (46,9%), de verlening van andere verhandelbare diensten (39,3%), de chemische produkten (33,4%), de energieprodukten (27,3%) en de transportmiddelen (27,3%). Uit dezelfde enquête blijkt ook dat de bedrijfstakken met het grootste aandeel werknemers zonder diploma van middelbaar onderwijs die van de landbouw (77,1 %), textiel, leder, schoenen en kleding (71,2 %) en de bouwsector (woning-, weg- en waterbouw) (66,8 %) zijn. Wat meer in het algemeen de opleiding betreft, is uit een enquête van het Nationaal Instituut voor de statistiek in verband met de structuren van de opleiding van de werkende beroepsbevolking gebleken dat het gemiddelde opleidingsniveau daarvan 10 % hoger lag dan dat van de totale bevolking in de werkende leeftijd. Dit onderscheid is nog groter op het niveau van het lager onderwijs: het aantal personen dat alleen dit soort onderwijs heeft gevolgd vertegenwoordigt slechts 15,3% van de werkende beroepsbevolking, maar circa een kwart van de totale bevolking in de werkende leeftijd. Het verschil is juist omgekeerd voor de diploma's van hoger onderwijs. Het is zeer moeilijk te weten in welke zin de kwalificatievereisten zich als gevolg van innovaties en technologische veranderingen zullen ontwikkelen. In sommige gevallen heeft men te maken met een opwaardering van bepaalde kwalificatiestructuren, in andere gevallen daarentegen neemt de waarde die aan bepaalde kwalificatiestructuren wordt gehecht af, terwijl soms een echte polarisatie optreedt door een opwaardering van de functie en de kwalificaties van de personen met een gemiddeld of hoger opleidingsniveau enerzijds, en een vermindering van de waarde die aan ongeschoolde arbeid wordt gehecht, anderzijds. De kwalificatieveranderingen worden niet alleen door de technologische innovatie zelf bepaald, maar ook en in grote mate door de organisatie van de arbeid. De invoering van dezelfde technologie in twee of meer bedrijven kan een verschillende invloed hebben op de kwalificatiestructuren daarvan. Een technologische verandering gaat vaak vergezeld van een wijziging van de arbeidsorganisatie, waarbij de arbeid over verschillende arbeidsplaatsen wordt verdeeld. De arbeidsorganisatie is het resultaat van een aantal menselijke keuzen die worden ingegeven door de wisselwerking tussen het beleid dat door drie actoren — de bedrijfsleiders, de werknemers en hun vertegenwoordigers en de overheid — wordt gevoerd op basis van diverse materiële factoren, zoals de omvang van het bedrijf, het produktietype, het volume
van de produktenseries, het opleidingssysteem, de beschikbaarheid van arbeidskrachten, enzovoort. Wegens de snel veranderende markten, wegens de technologische veranderingen op het gebied van de produktie en wegens de hogere eisen die aan de kwaliteit van de produkten worden gesteld, zien de bedrijven zich genoodzaakt om steeds meer een beroep te doen op soepele en geïntegreerde produktiesystemen die het mogelijk maken de produktieduur, de levertermijnen en de opslagkosten aanzienlijk te verminderen en de klanten binnen de gestelde termijnen („just in time") te bevoorraden. Dit beleid heeft grote gevolgen voor de arbeidsorganisatie en de kwalificatievereisten. De toepassing van het soepel en geïntegreerd produktiesysteem is immers niet mogelijk in het kader van een traditionele Tayloriaanse arbeidsorganisatie: er moet van assemblagelijnen (taakverdeling) worden overgeschakeld naar soepele montagecellen (taakintegratie) waar iedereen verantwoordelijk is voor de kwaliteit van het produkt dat hij vervaardigt. Op het gebied van de kwalificaties leidt deze keuze in het produktiesysteem tot een opwaardering van de know-how, die een permanente bijwerking van de technische kennis noodzakelijk maakt. Algemeen gesproken vindt er een verschuiving plaats van de produktiegebonden bekwaamheden naar produktiebegeleidende bekwaamheden (toezicht, onderhoud). Bovendien wijzigt de tendens om „just in time" te produceren niet alleen totaal de relaties met de toeleveranciers (steeds vaker het MKB), maar zij heeft ook tot gevolg dat aan de toeleveranciers zelf andere kwalificatie-eisen worden gesteld: het kwalificatieprofiel wordt als het ware door het hoofdbedrijf bij de toeleveranciers gelegd. Deze structurele veranderingen in het produktiesysteem, in de arbeidsorganisatie en in de kwalificatieprofielen worden ook weerspiegeld in het opleidingsbeleid van de bedrijven. Tot nu toe voerden de bedrijven immers een reactief opleidingsbeleid, dat wil zeggen een beleid dat achteraf werd aangepast aan de beslissingen die vooral op autonome wijze waren genomen. Nu moeten de bedrijven meer en meer een proactief beleid voeren, aangezien zij zich genoodzaakt zien om regelmatig over te gaan tot een analyse van de behoeften om een beter zicht te krijgen op de toekomstige kwalificatievereisten en om een opleidingsplan te kunnen opstellen: zij zullen ook permanent moeten zorgen voor de bijscholing van hun werknemers op grond van de te verwachten veranderingen, en niet meer uitsluitend wanneer de behoefte daaraan zich doet voelen. In de praktijk echter wordt het opleidingsbeleid in de bedrijven thans vaak geïmproviseerd, zonder voorafgaande planning en uit een zeer technologisch oogpunt (actief beleid) gevoerd. En als een proactief beleid wordt gevoerd, is dit meestal zeer beperkt.
Anticipatie: welke praktijken en welke mogelijkheden zijn in België mogelijk? De nieuwe doelstelling 4 van het Europees Sociaal Fonds komt als geroepen om een voor België nog nieuwe aanpak te ondersteunen. Zij beoogt de vergemakkelijking van de aanpassing van de werknemers en de werkneemsters, met name degenen die door werkloosheid worden bedreigd, aan de industriële veranderingen en de ontwikkeling van de produktiesystemen. Zij wil een nieuwe aanpak bevorderen, waarin met name de anticipatie van de behoeften met een intersectorieel perspectief wordt geïntegreerd en waarbij de economische en sociale partners en de beroepsopleidingsinstellingen worden betrokken. Daarom moeten in België de structuren worden geïdentificeerd die in aanmerking komen voor het sluiten van een „uitgebreid partnerschap" op federaal, regionaal of subregionaal niveau, zodat kan worden voldaan aan de voorwaarden voor een realistisch beheer van de gevolgen van de structurele veranderingen van de bedrijven; deze veranderingen doen zich voor op zowel het niveau van het produktiesysteem als dat van de arbeidsorganisatie en de omschrijving van de kwalificaties.
De Commissie is van mening dat er twee mogelijkheden bestaan voor de oprichting van een uitgebreid partnerschap. Ofwel richt men een nieuwe structuur op die aan de eisen van de nieuwe doelstelling 4 voor de tenuitvoerlegging van de acties moet voldoen, ofwel tracht men dit partnerschap op te richten door gebruik te maken van de bestaande structuren. In de volgende paragrafen worden bij wijze van indicatie en zonder volledig te willen zijn de structuren aangegeven die wegens hun specifieke opdracht of aard in het kader van de anticipatie bij de oprichting van een partnerschap kunnen worden betrokken. De Sociaal-Economische Raad van het Waalse gewest (CESRW) met een speciaal comité voor de Duitstalige gemeenschap, de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) en de Sociaal-Economische Raad van het hoofdstedelijk gewest Brussel lijken te voldoen aan een aantal voorwaarden die aan de fundamentele oriëntaties van de nieuwe doelstelling 4 beantwoorden. Men kan stellen dat deze raden op regionaal niveau ongeveer de bevoegdheden van de Centrale Raad voor het bedrijfsleven en de Nationale Arbeidsraad uitoefenen. De samenstelling daarvan is paritair: de industriële bedrijven, de niet-industriële bedrijven, de middenstand en de landbouwers alsmede de representatieve werknemersorganisaties zijn erin vertegenwoordigd: in Vlaanderen komen daarbij nog de vertegenwoordigers van de politieke partijen. Onder de vertegenwoordigers van de bedrijven bevinden zich ook de vertegenwoordigers van erkende federaties van kleine en middelgrote ondernemingen; de laatste beschikken overigens ook over eigen opleidingsinstellingen (IFPME in Wallonië en Brussel, VIZO in Vlaanderen en IAWM in de Duitstalige gemeenschap). Op intersectorieel vlak heeft de Centrale Raad voor het bedrijfsleven, die paritair uit vertegenwoordigers van de bedrijven en de werknemers is samengesteld, tot taak de federale regering van advies te dienen over economische kwesties. De Nationale Arbeidsraad die ook paritair is samengesteld, heeft eveneens tot taak aan de federale regering adviezen over kwesties van sociale aard uit te brengen. De Arbeidsraad kan ook collectieve arbeidsovereenkomsten sluiten. Beide organen beantwoorden op federaal niveau aan de fundamentele oriëntaties van de nieuwe doelstelling 4. De CESRW en de SERV beschikken over intersectoriële bevoegdheden. Zowel de Waalse en Brusselse raden als de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen werken systematisch met andere partners samen. Wat met name Vlaanderen betreft, heeft de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen de Stichting Technologie Vlaanderen opgericht (waarvan het beheerscomité ook uit de sociale partners bestaat). Deze instantie heeft tot taak de technologische ontwikkelingen te bestuderen, informatie te verzamelen over de sociale aspecten van de technologische ontwikkelingen en de onderzoekactiviteiten ter zake te coördineren. Zij heeft ook tot taak adviezen aan de beleidmakers en sociale partners uit te brengen. Op sectorieel vlak zijn in het kader van de sinds 1986 gesloten centrale overeenkomsten en de daarna per bedrijfstak gesloten overeenkomsten sectoriële fondsen opgericht. Deze zijn talrijk en worden op nationaal niveau opgericht. Sommige daarvan hebben echter activiteiten ontwikkeld op het gebied van de opleiding en de anticipatie van de bedrijfsactiviteiten, de technologie en de werkgelegenheid, waarbij zij hun structuren hebben geregionaliseerd. Dat is bij voorbeeld het geval voor de industrie van de kleding en de confectie waar het Instituut voor vorming en onderzoek van de confectie-industrie Is opgericht, voor de voeding waar men het Instituut voor beroepsopleiding voor de voedingsindustrie heeft opgericht, voor de bouwnijverheid met het Fonds voor beroepsopleiding in de bouwnijverheid, voor de Ijzer- en staalindustrie met het Fonds voor de opleiding en de werkgelegenheid in de ijzer- en staalindustrie, voor de employés Cefora; voor de grafische industrie en de dagbladuitgeverijen (Cefograf), enzovoort.
Sommige sectoriële fondsen hebben interessante analyses verricht op het gebied van de anticipatie van de tendensen van de werkgelegenheid en de opleiding op regionaal vlak. Deze sectorale aanpak kan bijzonder nuttig blijken te zijn bij de uitwerking van een prospectieve visie en bij de vaststelling van de gebieden voor bijstandsverlening in een anticipatieperspectief. De Sociaal-Economische Raad van het Waalse gewest, de Sociaal Economische Raad van het hoofdstedelijk gewest Brussel en de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen kunnen, vanwege hun samenstelling, een horizontale lezing van sommige sectoriële bijdragen bevorderen. Op subregionaal vlak kunnen de subregionale comités voor werkgelegenheid en opleiding voor een significante bijdrage zorgen: zij groeperen de sociale partners, FOREM, de VDAB of het Brusselse Instituut voor de beroepsopleiding, en de vertegenwoordigers van de onderwijswereld op het niveau van de subregio's. Deze comités hebben commissies opgericht, die met name zijn belast met de behandeling van de relaties tussen opleiding en werkgelegenheid: de commissies voor werkgelegenheid-opleiding-onderwijs (CEFE) in Wallonië en in Brussel en de permanente werkgroepen Onderwijs Arbeidsmarkt In Vlaanderen. De bevoegde autoriteiten zijn zich bewust geworden van de noodzaak om instrumenten voor de analyse van de arbeidsmarkt te creëren en te ontwikkelen. In Vlaanderen wordt een instelling opgericht, namelijk VIONA, die met de prospectie van de arbeidsmarkt is belast en door het steunpunt „Werkgelegenheld-Arbeid-Vorming" (WAV) wordt gecoördineerd. De regionale waarnemingspost voor de werkgelegenheid, die op Initiatief van de Waalse regering is opgericht, wil een permanent instrument worden voor de analyse van de arbeidsmarkt in het gehele Waalse gewest; FOREM is belast met de leiding en de coördinatie daarvan. Ook in de Duitstalige gemeenschap is een waarnemingspost voor de arbeidsmarkt opgericht waarin de belangrijkste partners van het bedrijfsleven en de opleidingswereld vertegenwoordigd zijn. Het hoofdstedelijk gewest Brussel onderzoekt de oprichting van een structuur waarin de bij de analyse van de arbeidsmarkt in al zijn onderdelen betrokken partners worden verenigd. Het organiseren en het systematiseren van de verzameling van de nodige informatie moet een identificatie van de onevenwichtigheden en de oplossingen daarvoor mogelijk maken. Elke autoriteit zal op grond van haar eigen prioriteiten de anticipatiestructuren ondersteunen, ontwikkelen of eventueel oprichten, die nodig zijn om de problemen in verband met de industriële veranderingen en de ontwikkeling van het produktiesysteem aan te pakken.
Hoofdstuk 3
Voorstel van de Lid-Staat De Belgische autoriteiten hebben op verzoek van de Commissie een herziene versie van hun aanvragen ingediend. Zij ontwikkelen een strategie rond vier gemeenschappelijke zwaartepunten: — anticipatie, — bevordering van de opleidingsinspanningen, — verbetering van de opleidingssystemen, — technische bijstand. Elke autoriteit stelt in het kader van een operationeel programma de nodige maatregelen voor voor de verwezenlijking van de in het kader van deze zwaartepunten vastgestelde doelstellingen. In elk plan wordt niet hetzelfde gewicht aan voornoemde zwaartepunten gehecht. Het respectieve belang daarvan kan variëren naar gelang van de politieke wil van de politieke autoriteit, maar het varieert vooral op grond van de politieke bevoegdheden van elke betrokken autoriteit.
1. Voorstel van de Vlaamse regering De door de Vlaamse regering voorgestelde strategie berust op het protocol van de Vlaamse werkgelegenheidsconferentie (17 maart 1993), dat in overleg met de sociale partners is opgesteld. Dit protocol onderstreept het belang van een doeltreffend preventief beleid voor het behoud van de werkgelegenheid: de aanmoediging van de externe advisering, het beter gebruik van bedrijfspeterschapsfomnules, de bevordering van de voortgezette opleiding en de opleiding van bedrijfsleiders, de versterking van het overleg in de ondernemingsraad of met de vakbondsafvaardiging, zijn klassieke en doeltreffende middelen voor het behoud van de werkgelegenheid. Daarbij komt nog de opleiding en de verbetering van de aanpassing van
het onderwijs. Arbeidsmarkt: het zijn evenzeer elementen die de hoeksteen vormen van een strategie die is gericht op de optimalisering van de aanpassing van de huidige en toekomstige werknemers aan de industriële veranderingen en de ontwikkeling van het produktieapparaat, alsmede op het behoud van het concurrentievermogen van de Vlaamse (of in Vlaanderen gevestigde) bedrijven door een groter aanbod van goed opgeleide personen. Daarbij komt nog de wil om aan sommige risicogroepen betere (her)integratieperspectieven in het arbeidscircuit te bieden; dat Is wat de Vlaamse regering het „doelgroepenbeleid" noemt. De strategie van de Vlaamse regering is opgebouwd rond drie zwaartepunten: — de opleiding; — de bevordering van een betere afstemming onderwijs-arbeidsmarkt-beroepskeuzevoorlichting; — het doelgroepenbeleid. Het eerste zwaartepunt betreft de coördinatie van het opleidingsaanbod van de Vlaamse Dienst voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding (VDAB), het Vlaamse Instituut voor zelfstandige ondernemingen (VIZO) en het Onderwijsdepartement van de Vlaamse gemeenschap. Deze coördinatie moet leiden tot de opstelling van een meerjarenplan dat moet dienen als permanent oriëntatie-instrument voor de planning van de beroepsopleiding. Dit meerjarenplan streeft twee doelstellingen na: — deelneming aan sectoriële opleidingsstrategieën; — doen van aan hun specifieke behoeften aangepaste voorstellen aan bedrijven en opleidingsinstellingen op basis van een gezamenlijk opgesteld programma. Het tweede zwaartepunt wordt gekenmerkt door de preventieve aanpak van de aanpassing van de werknemers aan de structurele veranderingen van de arbeid. De preventie geschiedt door: — het verwerven van een optimale beroepskwalificatie door jongeren die hun intrede op de arbeidsmarkt doen; — het opwaarderen van het technisch en beroepsonderwijs; — het organiseren van een geïntegreerde beroepskeuzevoorlichting, met name door het bevorderen van de samenwerkingsakkoorden tussen de VDAB en de PMS-centra die met de beroepskeuzevoorlichting in de scholen zijn belast. Het derde zwaartepunt betreft de garantie van de deelneming van sommige doelgroepen aan de In het kader van doelstelling 4 voorgestelde acties. Het gaat hierbij om vrouwen, immigranten en gehandicapten. Aangezien doelstelling 4 de aanpassing van de werknemers, met name degenen die met werkloosheid worden bedreigd, aan de Industriële veranderingen en de ontwikkeling van de produktiesystemen beoogt, wil de Vlaamse regering studies laten uitvoeren ter vaststelling, op grond van de behoeften, van de verschillende aspecten van het effect van veranderingen in de produktiesystemen en/of de arbeidsorganisatiestructuren op de kwalificatievereisten (beroepsprofielen) en de opleidingsbehoeften.
10
De Vlaamse regering stelt in het kader van de anticipatiestudies ook een enquête naar de Europese certificatie van de beroepsprofielen voor. Het spreekt vanzelf dat deze studies bedoeld zijn ter voorbereiding en ter bevordering van de doeltreffendheid van de acties in het kader van de drie hierboven genoemde zwaartepunten. Ten slotte zal de verlening van technische bijstand worden opgedragen aan de Directie Europese Zaken van het Vlaamse Departement van Economie, Werkgelegenheid en Binnenlandse Zaken — Administratie van de Werkgelegenheid. De bijstandsverlening uit het ESF voor de periode 1994-1996 bedraagt 18,02 miljoen ecu.
Gezamenlijk door de regering van de Franse gemeenschap, de Waalse regering en het college van de Franse communautaire commissie ingediende plan De door de drie autoriteiten voorgestelde aanpak ter verwezenlijking van de doelen van de nieuwe doelstelling 4 is fundamenteel actief en preventief. De strategie speelt op drie niveaus: 1. de anticipatie van de arbeidsmarkt en de behoeften inzake beroepskwalificatie door het ondersteunen van de oprichting van partnerschappen op een geëigend territoriaal niveau; 2. de stabiliteit van de werkgelegenheid in de bedreigde sectoren door gebruik te maken van de beroepsopleiding en -kwalificatie, de beroepskeuzevoorlichting en de advisering van het personeel; het gaat hierbij om de bevordering van de interne en externe flexibiliteit van de arbeidskrachten door het verwerven van transversale bekwaamheden; 3. de verlening van aanpassingshulp en technische bijstand met het oog op de verbetering en de ontwikkeling van passende opleidingssystemen; het gaat hierbij om de verlening van aanpassingshulp door middel van directe of indirecte ondersteuningsmaatregelen ten behoeve van de bedrijven die geconfronteerd worden met de opstelling en de uitvoering van sociale plannen; deze maatregelen zijn gericht op het in dienst blijvende personeel dat zich moet omscholen of het af te vloeien personeel dat In aanmerking komt voor speciale regelingen met het oog op de snelle reïntegratie daarvan op de arbeidsmarkt. Om op deze drie niveaus van bijstandsverlening een maximale doeltreffendheid te bereiken zal In het kader van een uitgebreid partnerschap zowel op het gebied van de werkgelegenheid als op dat van de opleiding een bezinning plaatsvinden en overleg worden gevoerd. Aldus is de door de drie autoriteiten voorgestelde strategie opgebouwd rond de volgende drie elementen: anticipatie, transversaliteit en partnerschap. De anticipatie bestaat uit een voorspelling van de veranderingen op het gebied van de werkgelegenheid, de toekomstige behoeften aan bekwaamheden en de huidige tekorten en uit een analyse van de toekomstige effecten op de werkgelegenheid en op de beroepskwalificatie van Industriële veranderingen en veranderingen in het produktiesysteem.
11
De transversaliteit beoogt een betere aanpassing van de werknemers aan de industriële veranderingen en de veranderingen in de produktiesystemen, met name door het verbeteren van de toegang tot de voortgezette opleiding van de werknemers die met deze veranderingen worden geconfronteerd. Meer concreet gaat het hierbij om de ontwikkeling van: — aangepaste opleldingsmethoden; — het verstrekken van adviezen aan bedrijven en opleidingsinstellingen in verband met de benodigde opleidings- en omschollngsprogramma's; — de opleiding van opleiders in de bedrijven en de opleidingsinstellingen die een opleiding verstrekken die verband houdt met de industriële veranderingen; — opleidings- en omscholingsacties die in het bijzonder aan de behoeften van het MKB zijn aangepast. Het partnerschap beoogt in het bijzonder de synergie tussen de sociale partners, de opleidingsactoren en de beroepssectoren. Het door de drie autoriteiten ingediende plan voorziet in de verlening van technische bijstand aan het programma om de coördinatie, de controle, de follow-up en de evaluatie daarvan te verzekeren. De bijstandsverlening uit het ESF voor de periode 1994-1996 bedraagt 3,65 miljoen ecu.
3. Plan van de regering van het hoofdstedelijk gewest Brussel Het voorgestelde strategisch plan is vervat in het bestek van ORBEM dat op 11 september 1992 door het beheerscomité van ORBEM Is goedgekeurd en door de executieve van het hoofdstedelijk gewest Brussel op 15 oktober 1992 is aangenomen. Dit bestek is op 20 juli 1993 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Deze strategie integreert doelstelling 3 en doelstelling 4 van het ESF De strategie berust op drie actiebeginselen: 1. het samenbrengen van de vraag naar en het aanbod van werk; 2. de beroepsomschakeling; 3. de inpassing op de arbeidsmarkt. De specifieke strategie voor doelstelling 4 beoogt het vergemakkelijken van de aanpassing van de werknemers en de werkneemsters aan de industriële veranderingen en de ontwikkeling van de produktiesystemen. Zij maakt deel uit van een operationeel programma. De middelen of maatregelen voor de verwezenlijking van deze doelstellingen zijn: — bijdrage in de kosten die verbonden zijn aan de aanpassing van de werknemers aan de technologische en organisatorische veranderingen; — bijdrage in de loonkosten van de werknemer die is aangewezen als monitor van de stagiaires die in het kader van de regionale programma's in de bedrijven zijn tewerkgesteld;
12
— oprichting van een beroepsomschakellngs- en monitoraatsdienst; — deelneming aan een gecoördineerd analyse- en anticipatiesysteem: deze deelneming bestaat uit het verrichten van studies en het verzamelen en verwerken van informatie door gedecentraliseerde structuren; — ondersteuning van een proefproject met betrekking tot de organisatorische modernisering van bedrijven door het invoeren van technologische veranderingen en het herverdelen van de arbeidstijd; — studies naar de opleidingsbehoeften, met name die welke worden gecreëerd door het maken van bepaalde keuzen op het gebied van het beheer van de werkgelegenheid en de bekwaamheden. Er is voorzien in de oprichting van een comité van toezicht dat zal worden belast met de follow-up van de evaluatie en de tenuitvoerlegging van de operationele programma's. De bijstandsverlening uit het ESF voor de periode 1994-1996 bedraagt 0,97 miljoen ecu.
4. Plan van de regering van de Duitstalige gemeenschap Bij de uitwerking van een strategie tot uitvoering van doelstelling 4 voor de Duitstalige gemeenschap moet rekening worden gehouden met de Institutionele complexiteit daarvan. Men moet immers weten dat de bevoegdheid van de Duitstalige gemeenschap zich weliswaar tot de beroepsopleiding uitstrekt, maar slechts deels betrekking heeft op het werkgelegenheidsbeleid. Deze institutionele bijzonderheid moet worden onderstreept, met name wegens de noodzaak om een actief werkgelegenheidsbeleid op te zetten als gevolg van diepgaande structurele veranderingen. Rekening houdend met de aanbeveling van de Commissie, is het plan van de Duitstalige regering gebaseerd op een strategie die uit vier zwaartepunten bestaat: 1. anticipatie; 2. ontwikkeling van opleidingssystemen; 3. opleiding en omscholing, beroepskeuzevoorlichting en advisering; 4. horizontale acties. De acties waaruit deze zwaartepunten zijn samengesteld zijn transversaal en houden rekening met de gehele economie van de Duitstalige gemeenschap, zonder zich a priori tot een specifieke sector of bedrijfstak te beperken. Zij zijn alle op het MKB gericht en worden uitgevoerd in het kader van een versterkt partnerschap waarbij de sociale partners meer bij de begeleiding, de expertise en de evaluatie van de projecten worden betrokken. Er wordt een comité opgericht dat met de begeleiding van de programma's zal worden belast. Het dient zich over de Inhoud en de subsidiabiliteit van de projecten uit te spreken, voor de nodige follow-up te zorgen, toe te zien op de uitvoering van de evaluaties en voor de nodige publiciteit van de actie van het ESF te zorgen. De financiering wordt op gelijke voet verdeeld tussen de Belgische overheidsinstanties, de particuliere sector en het Europees Sociaal Fonds. De bijstandsverlening uit het ESF voor de periode 1994-1996 bedraagt 0,26 miljoen ecu.
13
5. Plan van het Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid De door het federaal ministerie voorgestelde acties zijn opgebouwd rond drie zwaartepunten: 1. de anticipatie van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en de behoeften op het gebied van de beroepsopleiding. Het is van essentieel belang dat de toekomstige behoeften en de huidige tekortkomingen worden vastgesteld en dat gebruik wordt gemaakt van geëigende methoden voor de identificatie van de problemen. Het Is met name van belang dat de specifieke problemen worden geïdentificeerd waarmee vrouwen en laaggeschoolde werknemers worden geconfronteerd bij de invoering van nieuwe werkorganlsatievormen. Tot deze acties behoort ook de verlening van steun aan anticipatiestructuren. Daarom wordt voorgesteld een begeleldingsstructuur op te zetten die het mogelijk maakt de behoeften in de sectoren vast te stellen, waarbij bijzondere aandacht zal worden besteed aan het werk dat in hoofdzaak door vrouwen wordt verricht en aan de beroepen waar vrouwen praktisch niet zijn vertegenwoordigd; 2. maatregelen in verband met de industriële veranderingen. Op grond van de technologische ontwikkeling, de uiteenlopende werkorganlsatievormen en de toekomstige behoeften op het gebied van de beroepskwalificaties zullen de acties grotendeels zijn gebaseerd op de huidige en toekomstige opleidingsbehoeften, zoals vastgesteld In de anticipatie- en analysefase. De voorgenomen acties hebben niet alleen betrekking op de opleldingsinstrumenten, de opleiding van opleiders, waaronder de adviserings-, „consultanty-", monitoraatsfeer, enzovoort, maar ook op de opleiding zelf en de beroepskeuzevoorlichting. De acties die zullen worden ontplooid houden rekening met de daadwerkelijke behoeften van de werknemers in het kader van de industriële veranderingen. Deze acties kunnen onder meer betrekking hebben op de opleiding van voor de opleiding verantwoordelijke personen, met name In het kader van de problematiek van de gelijke behandeling of in het kader van de sectoriële opleidingsinstellingen. Andere acties kunnen ook de uitwisseling van ervaringen op nationaal en Europees niveau ondersteunen. De opleidingsacties in ruime zin zullen zijn gebaseerd op de anticipatieve dimensie van de industriële veranderingen om de uitsluiting van de arbeidsmarkt te voorkomen, zowel wanneer het scholingsniveau onvoldoende is als wanneer de capaciteiten aan een interne of externe flexibiliteit moeten worden aangepast. Deze acties kunnen op verschillende niveaus worden ontplooid. Dat geldt bij voorbeeld voor de opleidingsacties die in het kader van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen worden opgezet. Ten slotte zullen in samenwerking met de bestaande sectoriële instellingen nieuwe intersectoriële of sectoriële (met mogelijkheid tot transpositie op andere sectoren) initiatieven ten behoeve van de bedreigde werknemers worden ontwikkeld; 3. in het kader van de overige zwaartepunten ontwikkelde ondersteunlngs- en begeleidingsacties moeten het in het bijzonder mogelijk maken steun te verlenen aan: — de structuren die de toegang van de werknemers tot de voor doelstelling 4 erkende maatregelen vergemakkelijken; — de structuren met het oog op de organisatie van partnerschappen tussen de initiatiefnemers van opleidingsacties, de sociale partners en de overheden; — de overheid bij het dagelijks beheer van het Europees Sociaal Fonds. Men denkt hierbij met name aan de acties die worden opgezet door de Cel voor positieve acties
14
HOOFDSTUK 4
Strategie en zwaartepunten
1. Inleiding Tussen de Belgische autoriteiten en de Commissie is overeengekomen om de formule van een „communautair bestek" toe te passen waarin de algemene strategie van de Lid-Staat en de zwaartepunten voor doelstelling 4, en vijf operationele programma's (OP's) zijn opgenomen: — het OP van het Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid; — het OP van de Vlaamse regering; — het gezamenlijke OP van de Waalse regering, de regering van de Franse gemeenschap en het college van de Franse communautaire commissie; — het OP van de regering van de Duitstalige gemeenschap; — het OP van de regering van het hoofdstedelijk gewest Brussel. Uitgaande van de oriëntaties van het Witboek inzake werkgelegenheid, concurrentievermogen en groei hebben de discussies tussen de betrokken autoriteiten en de Commissie het mogelijk gemaakt de nadruk te leggen op de volgende strategische oriëntaties: — de voor de tenuitvoerlegging van doelstelling 4 vastgestelde prioriteiten moeten een transversaal karakter hebben. De voortgezette opleidingsacties ten behoeve van het in de bedrijven werkzame personeel worden immers traditioneel op sectorleel niveau opgezet en beheerd. Her bestaan van de nieuwe doelstelling 4 moet het mogelijk maken acties op te zetten die tot voorbeeld strekken wat hun transversaal karakter betreft, hetzij door deze vanaf de lancering daarvan in een intersectoriële structuur op te nemen, hetzij door deze op te bouwen op een model dat gemakkelijk van een bepaalde sector naar andere sectoren kan worden overgedragen;
17
— de anticipatie zal de hoeksteen vormen van de door het Europees Sociaal Fonds ondersteunde acties. In deze geest is het wenselijk dat de Lid-Staat niet alleen prospectieve studies op het gebied van de werkgelegenheid en de beroepskwalificatie met het oog op de voorbereiding van het communautair bestek steunt, maar ook en vooral op terugkerende wijze rekening houdt met het effect van de industriële veranderingen en de ontwikkeling van de produktiesystemen in een anticipatief perspectief. Het opgestelde communautair bestek is in staat om een significante impuls te geven aan het proces tot aanpassing van de werknemers aan de industriële veranderingen in België. Ten einde deze aanpak te bevorderen is men het tijdens de discussies erover eens geworden dat de anticipatiestudies en -acties de eerste fase van de optimale verwezenlijking van doelstelling 4 vormen; — het sluiten van partnerschappen, zowel bij de uitvoering van anticipatiestudies als op het niveau van de acties tussen de overheden, de Initiatiefnemers van de acties of studies en de sociale partners, is van essentieel belang gebleken voor een optimaal beheer van doelstelling 4. De discussies hebben het accent gelegd op de noodzaak van de deelneming van de sociale partners aan het door doelstelling 4 van het ESF op gang gebrachte proces. Om een „overinstitutionalisering" te vermijden zijn de Belgische autoriteiten bovendien verzocht om zich bij voorkeur te wenden tot bestaande structuren in plaats van het risico te lopen om de procedures te verzwaren en door het creëren van extra instellingen nog meer gevaar te lopen om ondoeltreffend te werk te gaan. Men is het erover eens geworden erop toe te zien dat ook op subregionaal en intersectorieel niveau partnerschappen worden gesloten om de transversaliteit van de acties te bevorderen en ervoor te zorgen dat deze acties aan de daadwerkelijke vraag en de daadwerkelijke verwachtingen voldoen; — doelstelling 4 is bedoeld om In de bedrijfscultuur het begrip „anticipatie van de opleldingsvoorzienlngen" te laten doordringen. Hoewel reeds diverse vormen van anticipatie zijn beproefd, is deze aanpak nog maar in een beperkt aantal bedrijven of sectoren (met name dank zij de steunverlening uit de sectoriële fondsen) als beheersparameter echt geïntegreerd. Door het smeden van een noodzakelijke band tussen opleiding en anticipatie kan doelstelling 4 tot een dergelijke integratie bijdragen. Tijdens de discussies is aangedrongen op de noodzaak om bijzondere inspanningen te leveren om het MKB op dit gebied te begeleiden, daarbij rekening houdend met hun beperktere financiële middelen die hen a priori minder in staat stellen om grotere bedragen voor de anticipatie en de opleiding uit te trekken. De Belgische autoriteiten zullen erop toezien dat de bedrijven ook financieel bijdragen in de acties waarbij zij zijn betrokken. Op grond van zijn reglement beschikt het comité van toezicht over de mogelijkheid om de in het kader van de zwaartepunten vastgestelde concrete acties te herzien, en wel in verband met de anticipatieve aanpak daarvan. De Belgische autoriteiten zullen In dit communautair bestek rekening houden met de eventuele behoeften die voortvloeien uit de stopzetting van de verlening van EGKS-steun op het gebied van de opleiding.
2. Strategie en zwaartepunten Rekening houdend met de bijzondere situatie van België is de strategie voor de verwezenlijking van doelstelling 4 van het Europees Sociaal Fonds op vier zwaartepunten gebaseerd:
18
zwaartepunt 1 : anticipatie van de tendensen van de arbeidsmarkt en de beroepskwalificaties; zwaartepunt 2: verbetering van de opleidings- en adviserlngssystemen; zwaartepunt 3: ontwikkeling van de Inspanningen op het gebied van de opleiding en de beroepskeuzevoorlichting; zwaartepunt 4: acties met een horizontale draagwijdte In het gehele communautair bestek. De gekozen zwaartepunten betreffen het gehele Belgische grondgebied, met uitzondering van de provincie Henegouwen waaraan steun wordt verleend in het kader van doelstelling 1 van het Europees Sociaal Fonds. De strategie zal ten uitvoer worden gelegd met behulp van vijf operationele programma's die een weerspiegeling zijn van de verdeling van de politieke bevoegdheden tussen de verschillende autoriteiten die rechtstreeks bij de tenuitvoerlegging van doelstelling 4 van het Europees Sociaal Fonds zijn betrokken.
Zwaartepunt 1 — Anticipatie van de tendensen van de arbeidsmarkt en de beroepskwalificaties
De aanpak op het gebied van de anticipatie zal zijn gebaseerd op een CAO-beleid met de sociale partners, waarbij de voorkeur aan een ¡ntersectoriële en regionale aanpak zal worden gegeven. Het is echter niet uitgesloten dat bedrijfstakken of sectoren op nationaal, regionaal of lokaal niveau, alsmede afzonderlijke bedrijven, worden gemobiliseerd. De voorgenomen acties omvatten, op niet uitputtende wijze, prospectieve studies — op verschillende niveaus — van de arbeidsmarkt, de beroepskwalificaties en de behoeften op het gebied van de beroepsopleiding, in verband met de Industriële veranderingen en de ontwikkeling van de produktiesystemen. Deze studies worden gekenmerkt door hun terugkerend karakter. Onder deze acties valt ook de verlening van steun aan anticipatiestructuren, uitsluitend voor nieuwe taken of voor de uitbreiding van bestaande taken om de problemen aan te pakken die als gevolg van de industriële veranderingen en de ontwikkeling van de produktiesystemen rijzen. Er zij op gewezen dat de dimensie „anticipatie" de in het kader van de overige zwaartepunten geplande acties voorbereidt: de opleidingsacties moeten vergezeld gaan van een prospectieve en strategische bezinning, met name wat de ontwikkeling van de bekwaamheden en kwalificaties betreft. De acties met betrekking tot de verbetering van de opleidingssystemen (inclusief de ontwikkeling van geëigende methodologieën) moeten aantonen hoe zij aan de geanticipeerde behoeften van de bedrijven in de context van de industriële veranderingen en de ontwikkeling van de produktiesystemen beantwoorden. Aldus dragen de anticipatieacties bij aan de geleidelijke vaststelling en verdere verfijning van de selectiecriteria voor de projecten die in het kader van de overige zwaartepunten zullen worden uitgevoerd.
Zwaartepunt 2 — Verbetering van de opleidings- en advlseringssystemen
Dit zwaartepunt Is bedoeld om steun te verlenen aan acties die het mogelijk maken beter rekening te houden met de behoeften van de werknemers op het gebied van de opleiding
19
in de context van de Industriële verandering en de ontwikkeling van de produktiesystemen in het bedrijf. De voorgenomen acties hebben betrekking op de opleldingslnstrumenten, de opleiding van opleiders, Inclusief de monitors in de bedrijven en de opleidingsadviseurs voor het MKB. Hieronder vallen ook bewustmaklngsacties ten behoeve van de opstelling van opleidingsplannen in de bedrijven. Om het hoofd te bieden aan de problemen waarmee met name de in het MKB werkzame werknemers worden geconfronteerd, kunnen ook specifieke acties worden opgezet om de toegang van de werknemers tot de opleiding te vergemakkelijken, onder meer door het ter beschikking stellen van een adviserings- of consultancydienst voor het beheer van de acties van dit zwaartepunt.
Zwaartepunt 3 — Ontwikkeling van de inspanningen op het gebied van de opleiding en de beroepskeuzevoorlichting
Alle in het kader van dit zwaartepunt geplande acties hebben betrekking op in dienst zijnde werknemers. De vastgestelde acties dienen een dubbel doel. Zij beogen de preventie van de beroepsuitsiulting van een groot gedeelte van het personeel van de bedrijven die door de industriële verandering en door de ontwikkeling van de produktiesystemen zijn getroffen, aangezien het niveau en het type van de huidige kwalificaties van dit personeel hiermee vaak niet verenigbaar zijn. De op dit gebied te leveren inspanningen moeten het bedrijf in staat stellen zijn huidig personeel zoveel mogelijk te behouden door de kwalificatie daarvan aan te passen aan de taken en de verdeling van de verantwoordelijkheden, die uit de nieuwe industriële organisatie voortvloeien. Het tweede doel van dit zwaartepunt bestaat erin de werknemers de garantie te bieden dat hun bekwaamheden op peil worden gehouden en hun kwalificaties worden verhoogd of aangepast om hun beroepsmobiliteit buiten het bedrijf in gunstige zin te begeleiden en de negatieve effecten van een beroep op de externe flexibiliteit te beperken, wanneer een dergelijk beroep onvermijdelijk is. De acties moeten verband houden met Industriële verandering en ontwikkeling van de produktiesystemen en moeten op de conclusies van de anticipatie zijn gebaseerd. Er zal voorrang worden gegeven aan de ¡ntersectoriële acties en de sectoriële acties waarvan de karakteristieken de overdracht naar andere sectoren garanderen. Er zal ook voorrang worden gegeven aan projecten In subregionale samenwerkingsnetwerken van bedrijven. Op grond van deze prioriteiten zullen door het comité van toezicht van elke autoriteit op het niveau van het operationeel programma selectiecriteria worden vastgesteld. De autoriteiten zullen In de beginfase de voorwaarden vaststellen waaraan de proefprojecten moeten voldoen. Op grond van de geleidelijke resultaten van de zwaartepunten 1 en 2 kunnen de selectiecriteria later worden herzien. De in het kader van dit zwaartepunt voorgenomen acties zijn opleidingsacties in ruime zin.
20
Zij kunnen omvatten: — venwerving van basis- en transversale kennis: het doel is de beheersing van de basiskennis waarop de know-how voor de uitoefening van de huidige beroepen is gebaseerd en de ontwikkeling van deze kennis voor de toegang tot complexere beroepen. Het gaat er hierbij om de bevolkingsgroepen die het meest aan het uitsluitingsrisico zijn blootgesteld en vaak niet voor opleidingsacties In aanmerking komen, in staat te stellen de vereiste voorkennis op te doen die voor een technische opleiding noodzakelijk Is; deze doelstelling kan de ontwikkeling van een proces noodzakelijk maken, waarin alfabetiseringsactles, specifieke acties om opnieuw te leren leren, enzovoort, worden gebundeld; — algemene of gespecialiseerde technische opleidingen: het doel is de consolidatie van de gemeenschappelijke technische grondslagen voor grote typen van beroepen, waarbij het bezit van de specifieke grondslagen de beheersing van de ontwikkeling van elk van deze beroepen mogelijk maakt. Wat de aanpassing aan de nieuwe technologieën betreft, moeten deze opleidingen zoveel mogelijk tot de verwerving van een beroepskwalificatie lelden en overdraagbaar zijn; — opleidingen in verband met de dynamiek van de markten en de kwaliteit: het doel is de verbetering van de autonomie en de ontwikkeling van de veelzijdigheid van de werknemers; deze opleidingen moeten aansluiten bij een aanpak die op het prognostisch beheer van de bekwaamheden is gericht; — geïndividualiseerde en incidentele maatregelen In verband met de begeleiding, beroepskeuzevoorlichting en ondersteuning van de werknemers, welke zijn opgenomen in het geheel van de voorzieningen die op de organisatie van de externe mobiliteit zijn gericht. De beoogde opleidingen kunnen op verschillende wijzen worden verstrekt: opleidingsinstellingen, interne opleiders van de bedrijven, gemengde teams van interne/externe opleiders.
Zwaartepunt 4 — Acties met een horizontale draagwijdte In het gehele communautair bestek
Onder dit zwaartepunt worden de acties, de activiteiten of de functies samengebracht die als een rode draad door het gehele communautair bestek lopen. De voorgestelde acties zijn bedoeld om de in het kader van de overige zwaartepunten ontwikkelde acties te ondersteunen en te begeleiden. Zij komen slechts voor uitvoering in aanmerking als zij een toegevoegde waarde geven aan de door het Europees Sociaal Fonds ondersteunde acties. Tot dit soort acties behoren met name: — verlening van steun aan de structuren ter vergemakkelijking van de toegang van de werknemers tot de voorzieningen die voor de tenuitvoerlegging van doelstelling 4 zijn opgezet; — verlening van steun aan de structuren voor de organisatie van partnerschappen tussen de Initiatiefnemers van opleidingsacties, de sociale partners en de overheidsinstanties; — verlening van steun aan de overheidsinstanties bij het dagelijks beheer van de door het Europees Sociaal Fonds gefinancierde programma's.
21
Rekening houdend met het nieuwe karakter van doelstelling 4 zal bijzondere aandacht worden besteed aan de publiciteit en de voorlichting die aan het Europees Sociaal Fonds een grotere zichtbaarheid moeten geven; daardoor zal ook de betrokkenheid van de bedrijven en de sociale partners worden verhoogd. Wegens dit nieuwe karakter van doelstelling 4 zullen ook acties worden opgezet ter bevordering van de uitwisseling van ervaringen. Verder is voorzien in een follow-up van de door het ESF ondersteunde acties en er zullen een evaluatie achteraf en tussentijdse evaluaties van de acties worden uitgevoerd. De follow-up zal het mogelijk maken na te gaan hoe de door het ESF ondersteunde acties ten uitvoer worden gelegd, en deze eventueel bij te sturen. Hij zal ook de verzameling en verwerking van de voor de opstelling van de indicatoren noodzakelijke gegevens mogelijk maken. De tussentijdse evaluaties zullen het mogelijk maken tijdens de uitvoering van het programma op bepaalde tijdstippen de effecten van het ESF vast te stellen met het oog op de eventuele reorganisatie van de ondersteunde acties. De evaluatie achteraf is bedoeld om de effecten van de bijstandsverlening uit het ESF vast te stellen In het beleid en de acties van de Lid-Staat op het gebied van de opleiding van de werknemers die wegens industriële veranderingen en de ontwikkeling van de produktiesystemen met werkloosheid worden bedreigd.
3. Vormen van bijstandsverlening De onder de zwaartepunten 1 tot en met 4 beschreven acties zullen in de vorm van operationele programma's (OP's) worden uitgevoerd. Er is voorzien in één operationeel programma voor elke autoriteit die een aanvraag heeft Ingediend: — 1 OP voor het Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid; — 1 OP voor de Vlaamse regering; — 1 gezamenlijk OP voor de regering van de Franse gemeenschap, de Waalse regering en het college van de Franse communautaire commissie; — 1 OP voor de regering van de Duitstalige gemeenschap; — 1 OP voor de regering van het hoofdstedelijk gewest Brussel.
4. Indicatorenlijst De tenuitvoerlegging van doelstelling 4 is bijzonder in die zin dat zij uitgaat van een aanpak waarbij de acties In drie fasen zijn gegroepeerd, te weten: anticipatie, preventie en oriëntatie (1). Anticipatie: diagnostiseren van de effecten op de werkgelegenheid en de kwalificaties van de aan de gang zijnde veranderingen en de in het verschiet liggende veranderingen. Preventie: geheel van acties op het gebied van de opleiding, de omscholing, de beroepskeuzevoorlichting en de advisering van de werknemers, gericht op het behoud van hun „plaatsbaarheid op de arbeidsmarkt". Oriëntatie: ontwikkeling en aanpassing van de opleidingssystemen.
22
De „functionele" groepering van de acties maakt het gebruik van indicatoren en de kwantificering van doelstellingen tijdens de gehele programmeringsfase moeilijker, omdat het met name moeilijk is om anticipatieacties te kwantificeren. Bij deze moeilijkheid komt nog die van de omschrijving en de kwantificering a priori van het toepassingsgebied van deze doelstelling, dat wil zeggen de Identificatie van de economische activiteiten die industriële veranderingen ondergaan en de dimensionering daarvan in termen van doelgroepen. De tenuitvoerlegging van doelstelling 4 lijkt een recurrent karakter te hebben, aangezien elke fase bijdraagt aan de verbetering van de kennis van het probleem en de omschrijving van de doelstellingen. Een aanpak die het mogelijk maakt zowel aan de hieronder beschreven kenmerken als aan de kwantificeringsbehoeften te voldoen bestaat in de definitie van sommige typen Indicatoren die nader zullen worden gedetailleerd en gekwantificeerd naarmate de tenuitvoerlegging vordert. Deze indicatoren vormen grotendeels de tussentijdse resultaten van het anticipatieproces. De hieronder vermelde Indicatoren kunnen in drie categorieën worden gegroepeerd: — de situatie-indicatoren (1 t/m 11) die het mogelijk maken de algemene context in België op het gebied van de Industriële veranderingen vast te stellen en die niet tot de door het ESF medegefinancierde acties zijn beperkt; — de realisatie-indicatoren (12 t/m 17) maken het mogelijk doelstellingen bij de fysieke uitvoering vast te stellen (op het niveau van het operationeel programma en de maatregelen); deze indicatoren betreffen uitsluitend de door het ESF medegefinancierde acties; zij zullen In de operationele programma's worden opgenomen; — de indicatoren 18 tot en met 20 beogen de kwantificering van de te verwezenlijken grote doelstellingen, wanneer dat mogelijk blijkt; deze Indicatoren zijn niet beperkt tot de door het ESF medegefinancierde acties. De gegevens zullen op regionaal niveau worden verstrekt, wanneer zulks mogelijk blijkt. De anticipatiefase kan worden gebruikt met het oog op het creëren van Instrumenten voor de Indicatoren met betrekking tot doelstelling 4, wanneer deze gegevens niet bestaan. Dat geldt met name voor de situatie-indicatoren 3 tot en met 6, 9, 11, alsmede voor de daarmee verbonden doelstelllngsindicatoren.
23
ro
I — Situatie-indicatoren 1. Totaal aantal bedrijven (verdeeld naar MKB en andere bedrijven) Referentiejaar Type bedrijven
Waarvan Wallonië exclusief Henegouwen
Waarvan Duitstalige gemeenschap
Koninkrijk
Vlaanderen
Brussel
Wallonië
215 196
122 368
30 159
62 669
41 939
2 008
19185
11 349
2 770
5 066
3 271
170
4 156
2 357
677
1 122
667
8
645
327
142
176
106
1
235 182
136 401
33 748
69 033
45 983
2 187
1992
minder dan 20 20 tot 100 tussen 100 en 500 500 en meer Totaal Bronnen: — RSZ, gegevens per 30.6.1992. — Gegevens BRES, uitg. IRIS (gewest Brussel).
2. Totale werkgelegenheid in de onder punt 1 vermelde bedrijven Referentiejaar
Koninkrijk
Vlaanderen
Brussel
Wallonië
Waarvan Wallonië exclusief Henegouwen
Waarvan Duitstalige gemeenschap
Werknemers Type bedrijven minder dan 20
781 290
450 383
108 791
222 116
148 101
7 778
20 tot 100
772 872
458 332
113 001
201 539
129 400
8 833
tussen 100 en 500
826 965
465 047
139 350
222 567
129 453
1 342
500 en meer
777 795
386 096
209 988
181 711
110 695
1 320
3 158 921
1 759 858
571 130
827 933
517 649
19 273
Totaal Bron: RSZ per 30.6.1992.
ro
ai
1992
3. Aantal bedrijven dat zich in een veranderingsproces bevindt (verdeeld naar MKB en andere bedrijven) Het onderscheid tussen door industriële veranderingen getroffen bedrijven en andere bedrijven Impliceert dat criteria voor de identificatie van zich in een industrieel verande ringsproces bevindende bedrijven worden vastgesteld, eventueel aan het einde van de eerste anticipatiefase of via geëigende enquêtes. In een eerste fase kan het nuttig zijn Informatie te verzamelen voor de bedrijven die bij voorbeeld gekenmerkt worden door: — een sterk verlies van arbeidsplaatsen in een recent verleden, — een belangrijk personeelsverloop, — nietvervulde vacatures, — internationalisering.
4. Totale werkgelegenheid in de onder punt 3 vermelde bedrijven
5. Vergelijking van de onder de punten 1 en 3 genoemde bedrijven, gegroepeerd vol gens NACE/CLIO (Deze vergelijking dient voor de vaststelling van de concentratie van zich in een veran deringsproces bevindende bedrijven in sommige sectoren)
6. Vergelijking van de onder de punten 2 en 4 vermelde bedrijven, gegroepeerd vol gens NACE/CLIO
7. Nietvervulde vacatures (Ingedeeld naar kwalificatie) (Oorspronkelijke bron FOREM/VDAB/ORBEM, met uitbreiding, In het kader van de an ticipatiestudies) Nietvervulde vacatures aan het einde van de maand, indeling naar subregionale dienst voor arbeidsvoorziening (per 30 juni).
26
ι
Koninkrijk
Vlaanderen
Brussel
Wallonië
Waarvan Wallonië exclusief Henegouwen
Waarvan Duitstalige gemeenschap
1992
19 162
14 058
1 512
3 592
2 488
121
1994
20 991
14 000
2 552
4 439
2 808
198
Nietvervulde vacatures aan het eind van de maand, indeling naar beroepsgroep en categorie ■ Koninkrijk (juni 1992) 1. Gewone vacatures Beroepsgroep
Totaal 1
Bedienden Kunstenaars Landbouwers Jagers, boswachters Vissers Mijnarbeiders Groevearbeiders Werknemers vervoer en verkeer Textielarbeiders Confectiearbeiders Lederbewerkers Metaalproduktiearbeiders Precisiemechaniciens, loodgieters, lassers Elektriciens Diamantbewerkers Houtbewerkers Schilders en behangers Bouwarbeiders Drukkerijarbeiders Glas en cementarbeiders Arbeiders voeding Arbeiders scheikunde Arbeiders tabak Andere ambachten Inpakkers Machinisten, kraanbestuurders Havenarbeiders, magazijniers Handlangers algemeen Hotel en keukenpersoneel Andere arbeiders in dienst Totaal (') Prime DAC Stage Loopb.onder.
= = = =
4 742 52 885
Waarvan horeca
8
2. Vacatures met betrekking tot sommige werkgelegenheidsmaatregelen Loopb. onder. (')
KMO
Ges. cont.
IBF
Brugp.
(')
0
(')
(')
908 2 7
209 1 2 1
40
558 1 14
49
33 35 27
1 2 1
20 149 39
2 6 3
24 3
1
42 14
1
3 4
5 3 76 1 2
34 3 82 3 3 11
13
3
10 232 49 226 1 233
2 9 6 1 2 277
Prime
DAC
Stage
(')
(')
(')
82 2 1
257 4 1
2
3
4
1
3
2
2 2 3
3 1 2
25 4
2 525
Totaal 2
92 315 92 346 235 935 1 554 14 934
1
2 1
103 115
Projets régionaux d'insertion dans le marché de l'emploi (Wallonië) Derde arbeidscircuit J ongerenstage Vervanging loopbaanonderbreking
1 11 11 20 144
35 24 73 406 KMO Ges. cont. IBF Brugp.
32 8 29 10 2 34 24 4 15 85 3 94 55 50 82 1 747
5 1 3 1 1 1 6 4 12 39 307
12 11
15 1
1 41
3 5
1 9 12 73
Werklozen in KMOproject (KB 123 en 258) Gesubsidieerde contractueel Interdepartementaal Begrotingsfonds Vervanging CAObrugpensioen
1 +2
2 128 14 25 1
6 870 66 910 1 27
2 66 48 37 5 22 226 59
45 791 169 298 24 98 1 571 734 4 510 222 1 156 132 34 480 245 7 124 401 98 466 579 1 092 2 008 19 162
27 43 725 121 261 19 6 1 345 675 4 433 205 961 114 29 428 220
Totaal generaal
77 17 195 18 5 52 25 7 32 86 6 120 344 157 454 4 228
Niet-vervulde vacatures aan het einde van de maand, indeling naar beroepsgroep en categorie (juni 1994)
00
1. Gewone vacatures
2. Vacatures met betrekking tot sommige werkgelegenheidsmaatregelen
Beroepsgroep
Totaal 1
Waarvan horeca
Prime
(')
(')
Bedienden Kunstenaars Landbouwers Jagers, boswachters Vissers Mijnarbeiders Groevearbeiders Werknemers vervoer en verkeer Textielarbeiders Confectiearbeiders Lederbewerkers Metaalproduktiearbeiders Precisiemechaniciens, loodgieters, lassers Elektriciens Diamantbewerkers Houtbewerkers Schilders en behangers Bouwarbeiders Drukkerijarbeiders Glas- en cementarbeiders Arbeiders voeding Arbeiders scheikunde Arbeiders tabak Andere ambachten Inpakkers Machinisten, kraanbestuurders Havenarbeiders, magazijniers Handlangers algemeen Hotel- en keukenpersoneel Andere arbeiders in de diensten Totaal
6 507 530 907 3 17
12 256
114 3 3 1
180 5 2
6
2
4
(') Prime DAC Stage Loopb.-onder.
= = = =
45 734 87 153 14 27 1 185 352 16 469 210 1 339 122 17 630 87 1 91 221 153 308 208 1 831 1 573 17 845
DAC
Stage 0
Loopb.onder. (')
KMO
(')
634 2 8
173 2 2 1
68 2
4
8
1
40 8 4
1
1
1
23 86 11
3 1
1 9 2
Ges. cont.
IBF
Brugp.
(')
(')
(')
413 1 23 2
41
20
1 643 15 36 3
16 4
76 12 6 1 24 133 20 1 25 12
1 2
1
3 1 13
2 4 1
1
1 401 12 683
Prajets régionaux d'insertion dans le marché de l'emploi (Wallonië) Derde arbeidscircuit Jongerenstage Vervanging loopbaanonderbreking
1 13 5 20 186
16 9 51 273
KMO Ges. cont. IBF Brugp.
4 3 12 6 2 21 17 2 8 21 4 77 30 61 55 1 137
= = = =
1 1
1
3 2 112
1 1
1 20 10 218
71
34 3 1 15 3 51 1
1
3
2
2 1 4 3 3 1 3 169
1 6 227 35 193 1 042
1 3 4 50
Werklozen in KMO-project (KB 123 en 258) Gesubsidieerde contractueel Interdepartementaal Begrotingsfonds Vervanging CAO-brugpensioen
Totaal 2
27 17 2 12 22 193 9 290 134 336 3 146
Totaalgeneraal 1 +2 8 150 545 943 6 17 45 810 99 159 15 51 1 318 372 17 494 230 1 532 131 17 657 104 3 103 243 162 396 498 1 965 1 909 20 991
Niet-vervulde vacatures per beroepscategorie in Vlaanderen (juni 1994)
Arbeiders
Landbouwer, visser Mijn- en groevearbeider Werknemer verkeer Textielarbeider Confectiearbeider Lederbewerker Metaalproduktiearbeider Precisiemecanicien Diamantbewerker Metaalbewerker Elektricien Houtbewerker Schilder, behanger Bouwarbeider Drukkerijarbeider Glas- en cementarbeider Arbeider voeding Arbeider scheikunde Andere ambachten Inpakker Machinist, kraanman Havenarbeider, magazijnier Handlanger algemeen Bewaker Hotel- en keukenpersoneel Huisbewaarder en schoonmaker Andere in de diensten Totaal arbeiders
Werkaanbiedlngen lopend einde juni
Werkaanbiedingen in juli Ontvangen
Vervuld
Werkaanbiedingen lopend einde juli Geannuleerd
Totaal
+ 2 maand
767 30 423 95 116 10 33 24 17 862 221 318 141 919 103 10 526 81 79 227 93 237 159 598
652 5 230 51 83 9 19 4 8 389 99 76 52 190 31 4 152 40 17 54 8 164 105 25
174 13 143 41 49 3 16 5 9 292 77 47 36 141 26 0 105 38 13 54 16 156 101 34
299 3 65 4 11 3 1 3 2 119 21 45 22 82 9 0 27 7 15 7 14 26 25 69
949 19 445 101 139 13 35 20 14 838 223 303 135 886 98 14 546 76 68 220 71 221 138 520
204 12 160 38 52 4 5 9 3 361 66 148 58 436 42 1 375 25 38 178 38 51 60 466
1 170
422
402
250
939
473
426 232
258 80
203 51
68 38
412 223
151 114
7 917
3 227
2 245
1 235
7 663
3 568
29
Bedienden
Architect, meetkundige Ingenieur Natuur-, scheikundige Bioloog Medicus Paramedicus, verzorging Leraar HSO Leraar LSO Onderwijzer Kleuterleider Ander onderwijs Rechtsgeleerde Kunstenaar en mediapersoneel Tekenaar Technicus Boekhouder Maatschappelijk assistent Bibliothecaris, archivaris Economist, adviseur, bedrijfsbeheer Opvoeder Informaticus Andere hogere bedienden Kader openbare besturen Kader privé-sector Hulpboekhouder Secretaresse, dactylografe Operateur bureaumachines Andere bureaubedienden Vertegenwoordiger Verkoper Totaal bedienden
30
Werkaanbiedingen lopend einde juni
Werkaanbiedingen in juli Ontvangen
Vervuld
Werkaanbiedingen lopend einde juli Geannuleerd
Totaal
+ 2 maand
14 211 6 6 17 373 168 71 5 10 21 12
3 52 1 0 3 203 46 18 4 4 17 3
2 22 3 1 1 194 1 7 0 3 4 3
1 24 1 2 4 70 115 22 1 3 7 2
14 217 3 3 15 312 98 58 8 8 27 10
9 104 2 3 11 118 6 11 4 2 6 1
21 92 433 91 39 3
6 23 138 39 22 1
4 18 100 13 12 0
0 7 71 19 5 1
23 89 403 98 44 3
13 24 176 34 11 2
14 192 173 30 10 117 52 233 13 542 508 757
5 34 61 12 1 52 21 113 5 262 124 358
4 23 23 4 0 17 21 80 4 210 39 299
2 11 15 11 2 18 10 32 2 67 73 99
12 193 196 26 9 135 42 233 12 527 520 747
5 142 93 9 8 53 8 73 2 184 284 301
4 264
1 629
1 112
697
4 085
1 699
Evolutie van de vervulde en ontvangen vacaturen in Vlaanderen 12 000 10000 8 000 6 000 4 000 2 000 0 co m O) C
CS "3
co
co
CO
CO
co
CO
co
CO
CO
CO
CO
ro ro
ro ro •e
ro ro
ro ro
ro ro
ro ro
ro ro
ro ro
ro ro
ro ro
ro ro
<
ω
o
Q
J3
CU LL
CO
α
<
Q.
ω
ζ
o ω
-* ro ro
-a-
■*
^f
^f
ro ro
ro ro
ro ro
ro ro
Μσΐ
ro
ο.
<
Ontvangen
Vervuld
8. Opleidingsniveau van de werkende beroepsbevolking Opleidingsniveau van de werknemers naar woonplaats Referentiejaar
Koninkrijk
Vlaanderen
Brussel
Wallonië
Geen of lager onderwijs
1992
589 331
16%
359 931
16%
56 619
17%
173 381
15%
1993
548 252
15%
330 310
14%
48 287
15%
169 655
15%
Lager middelbaar onderwijs
1992
990 156
26%
594 768
26%
70 114
21 %
325 274
29 %
1993
930 145
25%
543 735
24%
71 102
21 %
315 308
27%
Hoger middelbaar onderwijs
1992
1 194 616
32%
770 927
33%
81 284
25%
342 405
30%
1993
1 216 436
32%
788 458
34%
92 301
28%
335 677
29%
Niet-universitair hoger onderwijs
1992
694 045
18%
415 385
18%
63 437
19%
215 223
19%
1993
724 098
19%
445 962
20%
61 221
18%
216915
19%
Universitair hoger onderwijs
1992
304 486
8%
159 679
7%
59 884
18%
84 923
7%
1993
326 554
9%
175 248
8%
60 316
18%
90 940
8%
1992
3 772 634
1993
3 745 485 100%
Totaal
2 300 090 228 363 100%
331 338
1 141 206
333 227
100% 1 128 495 100%
Bron: INS, enquête naar de arbeidskrachten.
De op subregionaal niveau uitgesplitste gegevens zijn statistisch niet representatief omdat de enquête naar de arbeidskrachten in de vorm van een steekproefenquête is gehouden. Ook het opleidingsniveau van de werknemers in de Duitstalige gemeenschap en in het Waalse gewest, exclusief Henegouwen, wordt niet aangegeven.
31
"* oi ro
9.
Percentage van het aantal werknemers dat toegang tot opleiding heeft, verdeeld naar:
— grootte van de bedrijven, — beroepscategorie, — NACE/CLIO-sectoren.
10. Capaciteit van de analyse-instrumenten in het kader van de anticipatie. Deze indicator is van kwalitatieve aard en betreft onder meer de analysecapaciteit in termen van methodologie, bestudeerde sectoren, analysefrequentie, deelneming van alle partners, enzovoort.
Door het Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid verstrekte gegevens Hieronder volgt de lijst van de studies die door het Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid alleen of in samenwerking met de betrokken Belgische autoriteiten in opdracht zijn gegeven. Voorts voert het Planbureau studies uit die verband houden met de in de doelstellingen van het ESF, in het bijzonder doelstelling 4, vermelde aspecten (zie bijlage literatuur). Er bestaan ook andere bijdragen op dit gebied, maar gezien de omstandigheden kunnen zij niet in deze lijst worden opgenomen. Zij verdienen echter onze aandacht tijdens de gehele in aanmerking genomen periode.
STUDIES
1. Doelstelling 3
•
Mesures du phénomène d'exclusion (Dulbea), O Joyeux, D. Meulders, R. Ruz Torres
•
Analyse van de demografische en institutionele dynamiek in de werkloosheid (HIVA), C. Van De Voorde, E. Gos, K. Van Der Linden
•
Apport d'une enquête auprès des firmes à la définition de politiques favorisant l'embauche des groupes concernés par l'objectif 3 (1RES), J.C. Ameels, M. Lopez-Novella, B. Van Der Linden
•
Les initiatives en amont des dispositions d'insertion dans le marché de l'emploi (FTU), B. Huon, J. Pjetri
Coördinatie doelstelling 3: Dulbea
32
2. Doelstelling 4
•
Nadere identificatie van de toekomstgerichte sectoren: toepassing van de Clusteranalyse van M. Porter (Competitive advantage of nations) en implicaties voor het industriebeleid (HIVA), A. Van Den Cruyce
•
Prévisions de la demande de travail pour 25 secteurs d'activité économique, (Dulbea), A. Fierens, D. Meulders, K. Sekkat
•
Prévision de la demande de travail par profession, par sexe, travail à temps plein et à temps partiel, par qualification et par région pour 25 secteurs d'activité économique (Dulbea), A. Fierens, D. Meulders, K. Sekkat
•
Impact prévisible des évolutions technologiques et des hausses de productivité sur la formation professionnelle continue dans les secteurs secondaire et tertiaire (1RES), J. P. Binarne, V Commenne, J. C. Ameels, M. Genet, S. Noel
•
De quartaire sector — Sectorale verschuivingen, technologische evoluties en kwalificatieverschuivingen (HIVA), L. Callebart, O Van De Voorde, J. Pacolet
Coördinatie doelstelling 4: HIVA
Prospectieve arbeidsmarktanalyse
(HIVA) •
Perspectives d'évolution de l'emploi par secteur NACE 3 dans l'industrie et les services (1RES)
•
Prospectief arbeidsmarktmodel ten behoeve van het Belgisch plan doelstelling 3 en 4 (HIVA)
•
Tewerkstellingsvooruitzichten in de quartaire sector doelstelling 4 (HIVA)
Door de regering van het hoofdstedelijk gewest Brussel verstrekte gegevens Het antwoord op deze vraag zal zeer kort zijn aangezien bij ons weten het Brusselse gewest niet over eigen permanente prognose- en anticipatie-instrumenten beschikt. Het ontbreken van een analysekader wordt slechts zeer gedeeltelijk gecompenseerd door de uitvoering van concrete en gedetailleerde studies. — Wat de recurrente conjuncturele indicatoren betreft, beschikken wij slechts over de Brusselse economische barometer (Dulbea) die voor sommige macro-economische grootheden anticipatie-indexen op de korte termijn verstrekt. — Vroeger beschikten wij over de door het Planbureau gepubliceerde „Economische perspectieven" (middellange termijn per gewest) alsmede over de „Planning Papers" (of.: Een regionale projectie van de werkgelegenheid per sector 1990/1994, A. Gilot, PP. nr. 47 BP 1990). Het Planbureau verspreidt geen geregionaliseerde projecties meer.
33
Wij kunnen ook de werkzaamheden van de studiediensten van de vakbonds- of werkgeversorganisaties („De behoeften aan geschoolde arbeidskrachten" VBO, 1989) en van sommige beroepsverenigingen (b.v. Fabrimétal) vermelden. Deze bijdragen worden slechts zelden op geregionaliseerde basis opgesteld. Wij zouden ook als algemeen anticipatiekader het ontwerp van het regionaal ontwikkelingsplan kunnen vermelden. De referentiestudies op het gebied van de anticipatie van industriële veranderingen hebben over het algemeen meer betrekking op de aan de gang zijnde veranderingen en eventueel de toekomstige effecten daarvan (in termen van werkgelegenheid, opleidingen, enz.) dan op de anticipatie van de ontwikkelingen en de hervormingen van het produktieapparaat in een gegeven ruimtelijk en tijdelijk kader. Wegens het ontbreken van een aan de Brusselse context aangepast analyse-instrument wordt vaak gebruik gemaakt van buitenlandse studies of studies die van internationale organen afkomstig zijn (b.v. OESO of DG V).
Door de regering van de Duitstalige gemeenschap verstrekte gegevens In de Duitstalige gemeenschap is een waarnemingspost voor de arbeidsmarkt (ABEO) opgericht. Dit orgaan heeft met name tot taak aan te zetten tot het nemen van maatregelen ter bevordering van de aanpassing van de werknemers aan de industriële veranderingen en de wijzigingen in de produktiesystemen. In dit orgaan zijn vertegenwoordigd: het FOREM (het gemeenschaps- en gewestbureau voor beroepsopleiding en arbeidsvoorziening), de IHK (Industrie- und Handelskamer Eupen — Malmedy — St. Vith), de OBI/WFG (Ostbelgieninvest-Wirtschaftsförderungsgesellschaft) en de CESRW (Waalse Sociaal-Economische Raad, speciaal comité voor de Duitstalige gemeenschap). Een regionale studie op het gebied van de anticipatie „Bildungsbedarfsanalyse in Unternehmen der Deutschsprachigen Gemeinschaft" (analyse van de opleidingsbehoeften in de Duitstalige gemeenschap) (TÜV — Rheinland) besteedt bijzondere aandacht aan de behoeften in verband met de industriële veranderingen.
Door de Waalse regering, de regering van de Franse gemeenschap en het college van de Franse communautaire commissie (COCOF) verstrekte gegevens Analyse-instrumenten in het kader van de anticipatie met betrekking tot de industriële veranderingen en de ontwikkeling van de produktiesystemen:
1. Universitaire onderzoekinstellingen die voor de ESF-cel werkzaamheden verrichten in het kader van de anticipatie, de evaluatie en de uitvoering van studies Dulbea — FTU — Analyse van de ontwikkeling van het werkgelegenheidsbeleid in België van de jaren tachtig tot nu. — Specifieke aspecten van de werkloosheid en de werkgelegenheid in de Franse gemeenschap, het Brusselse en het Waalse gewest. — Analyse van de „input-outpuf'-stromen van de werkloosheid en het opleidingsaanbod.
34
— Panoramische studies met betrekking tot de door het ESF medegefinancierde acties. RIDER — Interdisciplinaire onderzoeken op het gebied van de regionale ontwikkeling: studie met betrekking tot Belgisch Henegouwen in het kader van doelstelling 1. 1RES — Economische analyse van de ontwikkeling van de werkgelegenheid van 1982 tot 1992 in de onder doelstelling 5 b vallende regio's. — Analyse van de werkgelegenheidsperspectieven + cijfermatige benadering. — Analyse van de opleidingsbehoeften + cijfermatige benadering. — Onderzoekwerkzaamheden in verband met de te verwachten behoeften op het gebied van de beroepsopleiding als gevolg van de stijging van de kwalificaties.
2. Dienst van de Franse gemeenschap die werkzaamheden in het kader van de anticipatie verricht Subregionale werkgelegenheids- en opleidingscomités — Coördinatie, relaties en voorstellen voor acties die door de sociale partners en de bevoegde instellingen op het gebied van de werkgelegenheid en de opleiding worden verricht. — Analyse van de problemen in verband met de arbeidsmarkt, het scheppen van arbeidsplaatsen, bijscholing, omscholing en verlening van steun aan de subregionale economische ontwikkeling. Door de Franse gemeenschap in opdracht gegeven en gefinancierde studies — ASBL ESOPE: Analyse van de financiële prikkels die de arbeidsinpassing bevorderen. — ASBL COF: Werkgelegenheids- en opleidingsbalans in het district Hoei. — ASBL SJB: Oprichting van een werkgelegenheidsopleidingsloket. — ASBL DODEF: Studies naar de oprichting van een cel voor het actief zoeken naar werk (Namen en Henegouwen).
Door de Vlaamse regering verstrekte gegevens Algemene studies „De voortgezette beroepsopleiding in België (Vlaanderen)", Vakgroep Onderwijskunde van de Universiteit Gent, in opdracht van de Europese Commissie.
35
Sectoriële studies — Pollet, Ignace en van Gramberen, Mieke: „Tewerkstelling en vorming in de Belgische detailhandel. Sectoriële survey in opdracht van de Europese Commissie", Hoger Instituut voor de arbeid (HIVA), Leuven. — Desmedt, Michèle en Arryn, Peter: „Tewerkstelling en permanente beroepsopleiding in de voedings- en dranksector", Researchinstituut voor arbeid en tewerkstelling (RIAT), Antwerpen. — Denys, Jan: „Tewerkstelling en opleiding in de sector herstel en distributie van auto's", Hoger Instituut voor de arbeid (HIVA), Leuven. Deze studies zijn beschikbaar bij de Task Force „menselijke hulpbronnen" van de Europese Commissie. Verder wordt op verzoek van de Task Force „menselijke hulpbronnen" van de Europese Commissie een statistisch onderzoek uitgevoerd dat in het kader van het FORCEprogramma (80%) en door de Vlaamse gemeenschap (20%) wordt gefinancierd. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door de Vlerick School voor management voor Vlaanderen, respectievelijk door het ICHEC voor het Franstalig gedeelte van het land. Dit onderzoek betreft de inspanningen die door de Belgische bedrijven op het gebied van de voortgezette beroepsopleiding worden geleverd. Het zal begin 1995 beschikbaar zijn. Het zal relevante gegevens voor de situatie-indicatoren 8 en 10 verschaffen.
11. Opleidingsuitgaven per werknemer (verdeeld naar particuliere en openbare uitgaven) in: A. alle bedrijven (verdeeld naar MKB/overige bedrijven), B. bedrijven die veranderingen ondergaan (verdeeld naar MKB/overige bedrijven) C. „sectoren die veranderingen ondergaan" (deze sectoren kunnen worden vastgesteld aan de hand van de onder de punten 5 en 6 hierboven voorgestelde vergelijkingen).
II — Realisatie-indicatoren (met betrekking tot de door het ESF medegefinancierde acties) De gegevens zullen in de OP's worden verstrekt.
12. Aantal bedrijven dat voor opleidingsacties in aanmerking komt, onderverdeeld naar MKB en overige bedrijven 13. Aantal werkenden dat voor opleidingsacties in ruime zin in aanmerking komt — totaal — naar geslacht — naar leeftijd
36
— naar opleidingsniveau (voor en na de opleiding)
14. Duur van de opleiding 15. Gemiddelde eenheidskosten voor de opleidingsacties in ruime zin 16. Typologie van de opleidingen 17. Aantal opgeleide opleiders
III — Doelstellingsindicatoren Wij beogen een toename van de deelneming van de werknemers aan de opleidings- of omscholingsacties, van het aantal opleiders dat een opleidingsactie heeft gevolgd en van de investering van de bedrijven in opleidingen.
18. Toename van het aantal in de bedrijven opgeleide personen, verdeeld naar de omvang van de bedrijven 19. Toename van het aantal opgeleide opleiders 20. Toename van de opleidingsuitgaven van de bedrijven, verdeeld naar de omvang van de bedrijven
37
HOOFDSTUK 5
Financieringsplan
1. Financiële tabel De jaarlijkse verdeling (voor de doelstellingen 3 en 4 te zamen) houdt rekening met de conclusies van Edinburgh in verband met de toekenning van de financiële middelen die voor België als volgt is (in prijzen van 1994, en in miljoen ecu): 1994
1995
1996
1997
1998
1999
1994-1999
69
72
76
79
83
86
465
De verdeling van de middelen tussen de zwaartepunten van doelstelling 4, per autoriteit en voor België in zijn geheel, staat in de volgende tabellen vermeld.
39
België — Doelstelling 4
o
(in miljoen ecu) (prijzen 1994) ALLE AUTORITEITEN
% ESF/zwaartepunt Totaal ESF
Kosten 1994
Kosten 1995
Kosten 1996
Kosten Totaal 1994-1996
ESF 1994-1996
Bijstandsverlening Overheid 1994-1996
Privé 1994-1996
Zwaartepunt 1
32,79 %
3,80
7,40
7,74
18,94
8,35
10,20
0,39
Zwaartepunt 2
25,22 %
2,81
5,92
6,66
15,39
6,42
7,86
1,11
Zwaartepunt 3
34,10%
4,22
9,10
13,53
26,85
8,68
10,74
7,42
Zwaartepunt 4
7,89 %
0,76
1,65
2,05
4,46
2,01
2,44
0,02
100,00%
11,59
24,07
29,98
65,64
25,46
31,24
8,94
Bijstandsverlening ESF
38,78 %
4,63
9,46
11,37
25,46
Bijstandsverlening overheid
47,59 %
5,69
11,59
13,96
31,24
Bijstandsverlening privé
13,62 %
1,27
3,02
4,65
8,94
11,59
24,07
29,98
65,64
Totaal
Totaal
(in miljoen ecu) (prijzen 1994) MINISTERIE VAN TEWERKSTELLING EN ARBEID
% ESF/zwaartepunt Totaal ESF
Kosten 1994
Kosten 1995
Kosten 1996
Kosten Totaal 1994-1996
ESF 1994-1996
Bijstandsverlening Overheid 1994-1996
Privé 1994-1996
Zwaartepunt 1
29,30 %
0,46
0,71
0,73
1,90
0,75
0,91
0,24
Zwaartepunt 2
19,14%
0,30
0,47
0,48
1,25
0,49
0,61
0,15
Zwaartepunt 3
29,30 %
0,46
0,70
0,74
1,90
0,75
0,91
0,24
Zwaartepunt 4
22,27 %
0,31
0,47
0,49
1,27
0,57
0,70
0,00
100,00%
1,53
2,35
2,44
6,32
2,56
3,13
0,63
Bijstandsverlening ESF
40,51 %
0,62
0,95
0,99
2,56
Bijstandsverlening overheid
49,53 %
0,76
1,16
1,21
3,13
9,97 %
0,15
0,24
0,24
0,63
Totaal
Bijstandsverlening privé
(in miljoen ecu)
ro VLAAMSE GEMEENSCHAP
%
ESF/zwaartepunt Totaal ESF
Kosten 1994
Kosten 1995
Kosten 1996
Kosten Totaal 1994-1996
ESF 1994-1996
Bijstandsverlening Overheid 1994-1996
Privé 1994-1996
Zwaartepunt 1
34,96 %
2,69
5,50
5,82
14,01
6,30
7,71
0,00
Zwaartepunt 2
30,02 %
2,40
4,92
5,30
12,62
5,41
6,61
0,60
Zwaartepunt 3
30,02 %
3,05
6,22
6,58
15,85
5,41
6,61
3,83
Zwaartepunt 4
4,99 %
0,38
0,79
0,83
2,00
0,90
1,10
0,00
100,00%
8,52
17,43
18,53
44,48
18,02
22,03
4,43
Bijstandsverlening ESF
40,51 %
3,46
7,08
7,48
18,02
Bijstandsverlening overheid
49,53 %
4,23
8,65
9,15
22,03
9,96 %
0,83
1,70
1,90
4,43
8,52
17,43
18,53
44,48
Totaal
Bijstandsverlening privé Totaal
(in miljoen ecu)
FRANSE GEMEENSCHAP, WAALS GEWEST, COCOF
% ESF/zwaartepunt Totaal ESF
Kosten 1995
Kosten 1996
Kosten Totaal 1994-1996
ESF 1994-1996
Bijstandsverlening Overheid 1994-1996
Privé 1994-1996
Zwaartepunt 1
27,62 %
0,36
0,94
0,94
2,24
1,01
1,23
0,00
Zwaartepunt 2
11,51 %
0,04
0,43
0,76
1,23
0,42
0,51
0,30
Zwaartepunt 3
48,00 %
0,00
1,30
5,28
6,58
1,75
2,14
2,69
Zwaartepunt 4
12,88%
0,04
0,33
0,67
1,04
0,47
0,57
0,00
100,00 %
0,44
3,00
7,65
11,09
3,65
4,45
2,99
Bijstandsverlening ESF
32,90 %
0,20
1,00
2,45
3,65
Bijstandsverlening overheid
40,11 %
0,24
1,21
3,00
4,45
Bijstandsverlening privé
26,95 %
0,00
0,79
2,20
2,99
Totaal
co
Kosten 1994
4^ -1^
(in miljoen ecu)
DUITSTALIGE GEMEENSCHAP
% ESF/zwaartepunt Totaal ESF
Kosten 1994
Kosten 1995
Kosten 1996
Kosten Totaal 1994-1996
ESF 1994-1996
Bijstandsverlening Overheid 1994-1996
Privé 1994-1996
Zwaartepunt 1
■34,62 %
0,08
0,06
0,06
0,20
0,09
0,11
0,00
Zwaartepunt 2
11,54 %
0,00
0,03
0,04
0,07
0,03
0,04
0,00
Zwaartepunt 3
46,15 %
0,08
0,13
0,12
0,33
0,12
0,15
0,06
Zwaartepunt 4
7,69 %
0,00
0,02
0,02
0,04
0,02
0,02
0,00
100,00 %
0,16
0,24
0,24
0,64
0,26
0,32
0,06
Bijstandsverlening ESF
40,63 %
0,06
0,10
0,10
0,26
Bijstandsverlening overheid
50,00 %
0,08
0,12
0,12
0,32
9,38 %
0,02
0,02
0,02
0,06
Totaal
Bijstandsverlening privé
(in miljoen ecu) HOOFDSTEDELIJK GEWEST BRUSSEL
% ESF/zwaartepunt Totaal ESF
Kosten 1995
Kosten 1996
Kosten Totaal 1994-1996
ESF 1994-1996
Bijstandsverlening Overheid 1994-1996
Privé 1994-1996
Zwaartepunt 1
20,62 %
0,21
0,19
0,19
0,59
0,20
0,24
0,15
Zwaartepunt 2
7,22 %
0,07
0,07
0,08
0,22
0,07
0,09
0,06
Zwaartepunt 3
67,01 %
0,63
0,75
0,81
2,19
0,65
0,94
0,60
Zwaartepunt 4
5,15 %
0,03
0,04
0,04
0,11
0,05
0,04
0,02
100,00 %
0,94
1,05
1,12
3,11
0,97
1,31
0,83
Bijstandsverlening ESF
31,19%
0,29
0,33
0,35
0,97
Bijstandsverlening overheid
42,12%
0,38
0,45
0,48
1,31
Bijstandsverlening privé
26,69 %
0,27
0,27
0,29
0,83
Totaal
en
Kosten 1994
2. Additionaliteit
Eerste onderzoek van de additionaliteit In Verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad van 19 december 1988, als gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2082/93, wordt in artikel 9 bepaald dat de Lid-Staten verplicht zijn te zorgen voor de naleving van het additionaliteitsbeginsel. De Commissie zal zorg dragen voor de naleving van het additionaliteitsbeginsel voor de doelstellingen 3 en 4 te zamen. Daartoe is overeengekomen dat de Belgische autoriteiten en de Commissie gebruik zullen maken van de voor de periode 1989-1993 toegepaste methode, aangepast op grond van de herziene verordeningen voor wat betreft de subsidiabele uitgaven, zowel die welke het onderwerp van medefinanciering zijn als de andere. De Belgische autoriteiten hebben voor de doelstellingen 3 en 4 de bijgevoegde tabel voor 1993 en de bijgevoegde prognoses voor de periode 1994-1999 doen toekomen. België verbindt zich ertoe om voor de periode 1994-1999 ten minste het gemiddelde niveau van de subsidiabele nationale overheidsuitgaven van de periode 1990-1993 te handhaven. De Belgische autoriteiten zullen de mogelijkheid bestuderen om een onderscheid te maken tussen de bijstandsverlening ten behoeve van werklozen en die ten behoeve van werkende werknemers.
Follow-up Om een regelmatige follow-up mogelijk te maken van de ontwikkeling van de subsidiabele uitgaven waarop de additionaliteit van toepassing is, zenden de Belgische autoriteiten aan de Commissie voor de doelstellingen 3 en 4 te zamen uiterlijk in het vierde kwartaal van elk jaar en ten minste één maand vóór de vergadering van het comité van toezicht de definitieve subsidiabele uitgaven van het jaar n - 2, de voorlopige staat van de uitgaven van het jaar n - 1 en de schattingen voor het jaar n toe. De Commissie en de Lid-Staat zijn het erover eens om het grootste belang aan de toepassing van het additionaliteitsbeginsel te hechten. Wanneer het gemiddelde niveau van de subsidiabele overheidsuitgaven van België lager is dan in 1993 zal de Commissie nagaan of het additionaliteitsbeginsel wordt nageleefd en eventueel de nodige besluiten nemen.
46
Controle van de additionaliteit 1993: referentiejaar In prijzen 1994 (in miljoen ecu) Doelstellingen 3 en 4 Overheid
ESF-bijdrage
Subsidiabele overheidsvastleggingen
Overheidsuitgaven met uitzondering van bijdrage ESF
Vlaamse regering Deeltijds onderwijs
2,99
4,90
45,50
Sociale promotie
5,41
38,10
76,19
Fonds voor gehandicapten
3,25
8,10
28,40
VDAB
13,95
86,08
458,80
Totaal
25,60
137,17
608,88
Deeltijds onderwijs, sociale promotie en middenstandsopleiding
8,68
25,10
111,60
Fonds voor gehandicapten
5,50
12,23
81,10
FOREM
11,58
69,63
384,15
Totaal
25,75
106,95
576,85
0,60
3,76
83,90
0,60
1,30
1,95
RSZ
3,79
110,88
110,88
Tewerkstellingsfonds
1,49
13,28
13,28
OCMW
2,14
15,05
15,05
Achtergestelde lening
0,03
0,05
0,05
Totaal
7,45
139,25
139,25
60,00
388,42
1 410,83
Franse gemeenschap en Waals en Brussels gewest
Brussels gewest ORBEM Duitstalige gemeenschap FOREM Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid
Totaal België
47
Controle van de additionaliteit 1994-1999: jaarlijks gemiddelde In prijzen 1994 (in miljoen ecu) Doelstellingen 3 en 4 Overheid
ESF-bijdrage
Subsidiabele overheidsvastleggingen
Vlaamse regering
38,10
137,40
609,88
Franse gemeenschap en Waals en Brussels gewest
29,00
111,98
603,95
Brussels gewest
2,40
2,60
84,80
Duitstalige gemeenschap
1,00
1,63
2,35
Minsterie van Tewerkstelling en Arbeid
7,00
142,03
142,03
77,50
395,63
1 443,00
Totaal België
48
Overheidsuitgaven met uitzondering van bijdrage ESF
HOOFDSTUK 6
Tenuitvoerlegging van het communautair bestek — Doelstelling 4
6.1. Beoordeling, toezicht, evaluatie
A — Beginselen en voorwaarden in verband met de evaluatie vooraf, het toezicht, de tussentijdse evaluatie en de evaluatie achteraf van de bijstandsverleningen De Lid-Staten en de Commissie voeren overleg in het kader van het partnerschap, inclusief op multilaterale wijze, over de toe te passen structuren, methoden en procedures ter versterking van de doeltreffendheid van de toezichtsystemen en de evaluatieactiviteiten.
1. Evaluatie vooraf (artikel 26 van Verordening (EEG) nr. 4253/88) De evaluatie vooraf valt onder de verantwoordelijkheid van zowel de Lid-Staten als de Commissie en dient te geschieden in het kader van het partnerschap. Naast de op het niveau van de plannen en de communautaire bestekken uitgevoerde evaluatie vooraf bevatten de verschillende bijstandsaanvragen de uitkomsten van de door de Lid-Staten uitgevoerde evaluatie vooraf. Deze evaluatie heeft betrekking op: — de sociaal-economische voordelen op middellange termijn van de voorgestelde bijstandsverlening, rekening houdend met de ingezette middelen; — de conformiteit van de voorgestelde acties en maatregelen met de prioriteiten van het communautair bestek; — het bestaan van geëigende uitvoerings- en beheersstructuren;
49
— de conformiteit van de voorgestelde acties en maatregelen met de andere communautaire beleidslijnen en de combinatie subsidies-leningen. Overeenkomstig artikel 14, iid 3, van Verordening (EEG) nr. 4253/88 behoudt de Commissie zich het recht voor een eigen evaluatie van deze elementen te maken, met name wanneer de door de Lid-Staat gevraagde informatie ontoereikend is.
2. Toezicht en tussentijdse evaluatie (artikel 25 van Verordening (EEG) nr. 4253/88) Het toezicht wordt uitgeoefend op het niveau van het communautair bestek en de verschillende bijstandsverleningen in het kader daarvan. Het toezicht wordt uitgebreid met tussentijdse evaluaties om eventuele aanpassingen van de communautaire bestekken en de bijstandsverleningen, tijdens de uitvoering daarvan, mogelijk te maken. Het toezicht en de tussentijdse evaluaties vallen onder de verantwoordelijkheid van het toezichtcomité en worden uitgevoerd op basis van met name de in het communautair bestek en de betrokken bijstandsverlening omschreven financiële, fysieke en effectindicatoren. Het toezicht omvat de organisatie en de coördinatie van de verzameling van gegevens met betrekking tot de financiële, fysieke en effectindicatoren en de kwalitatieve aspecten van de tenuitvoerlegging (met name de sociaal-economische, operationele, juridische of zelfs procedurele aspecten daarvan). Het toezicht bestaat in het vaststellen van de vooruitgang die bij de tenuitvoerlegging van de bijstandsverlening is geboekt en geeft aanleiding tot de publikatie van de jaarverslagen, als bedoeld in artikel 25, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 4253/88. Eventueel worden aanpassingen voorgesteld, met name op grond van de uitkomsten van de tussentijdse evaluaties. De tussentijdse evaluaties omvatten een kritische analyse van de gegevens die zijn verzameld in het kader van het toezicht, inclusief naar aanleiding van de jaarverslagen. De tussentijdse evaluaties gaan na in hoeverre de nagestreefde doelstellingen geleidelijk aan worden gehaald, geven een verklaring voor eventuele tekortkomingen en maken op anticipatieve wijze een evaluatie van de uitkomsten van de bijstandsverlening. Zij spreken zich ook uit over de deugdelijkheid van de in uitvoering zijnde bijstandsverlening en de relevantie van de vastgestelde doelstellingen. In de regel wordt voor bijstandsverleningen met een duur van meer dan drie jaar na het einde van het derde jaar van de tenuitvoerlegging daarvan een evaluatie halverwege uitgevoerd, die is bedoeld om eventueel de nodige aanpassingen aan te brengen. Om deze evaluatietaken te vervullen doet het toezichtcomité in de regel een beroep op een onafhankelijke beoordelaar. Ingeval in het kader van het partnerschap van tevoren niet is besloten om van de diensten van een dergelijke beoordelaar gebruik te maken, behoudt de Commissie zich het recht voor om er tijdens de uitvoering van de bijstandsverlening een beroep op te doen. De onafhankelijke beoordelaars zijn tot geheimhouding verplicht bij de verwerking van de gegevens van de toezichtcomités waartoe zij toegang hebben.
50
3. Evaluatie achteraf (artikel 26 van Verordening (EEG) nr. 4253/88) De evaluatie achteraf geschiedt op het niveau van: — elke bijstandsverlening; — elk communautair bestek. Zij vindt plaats op grond van enerzijds de bij het toezicht en de tussentijdse evaluaties van de ondernomen acties verzamelde informatie en anderzijds de verzameling van statistische gegevens met betrekking tot de bij de vaststelling van de doelstellingen aangegeven indi catoren. De LidStaten en de Commissie kunnen een beroep doen op onafhankelijke organisaties of deskundigen die toegang zullen hebben tot de informatie en de gegevens van de toezicht comités. Deze organen zijn bij de verwerking van de gegevens tot geheimhouding verplicht.
Β — Toezicht op het communautair bestek
4. Toezichtcomité voor het communautair bestek Oprichting Een in het kader van het partnerschap opgericht toezichtcomité wordt belast met het toe zicht op de tenuitvoerlegging van het communautair bestek. Het toezichtcomité is samengesteld uit vertegenwoordigers van de LidStaat, waaronder, op geëigende wijze, vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten en organen, als be doeld in artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 2052/88 en vertegenwoordigers van de Com missie en de EIB. De LidStaat, de Commissie en de EIB wijzen hun vertegenwoordigers in het toezichtcomité aan uiterlijk binnen 30 dagen na de kennisgeving aan de LidStaat van de beschikking van de Commissie tot goedkeuring van het communautair bestek. De voorzitter van het toezichtcomité wordt door de LidStaat aangewezen. Het toezichtcomité stelt zijn reglement van orde op dat bepalingen dient te bevatten met betrekking tot de wijze van organisatie. Het toezichtcomité komt bijeen op initiatief van de LidStaat of de Commissie. Het toe zichtcomité komt in de regel twee keer per jaar bijeen, of vaker als dit nodig is. Het toezichtcomité wordt bijgestaan door een secretariaat dat verantwoordelijk is voor de opstelling van de toezichtdocumentatie, de verslagen, de agenda's en de notulen van de vergaderingen. De voor de tenuitvoerlegging van het communautair bestek verantwoorde lijke autoriteit verzorgt het secretariaat. De voor de werkzaamheden van de toezichtcomités benodigde documenten moeten in principe drie weken voor de vergaderingen van de comités beschikbaar zijn.
Taken Het toezichtcomité vervult onder meer de volgende taken: — het coördineert de verschillende structurele bijstandsverleningen (eventueel ook die welke onder communautaire initiatieven ressorteren) door de regionale of centrale auto riteiten van de betrokken LidStaat, alsook de subsidie en leeninstrumenten van de
51
Gemeenschap en combineert deze met de andere communautaire beleidsmaatregelen ter verwezenlijking van de strategische doelstellingen van het communautair bestek; het zorgt voor het toezicht, organiseert en onderzoekt de tussentijdse evaluaties van het communautair bestek op grond van de in het communautair bestek op het niveau van de zwaartepunten en de subzwaartepunten omschreven financiële, fysieke en effectindicatoren; het zorgt voor de opstelling van en de beraadslaging over eventuele voorstellen tot wijziging van het communautair bestek overeenkomstig de in punt 5 vermelde procedures; het doet voorstellen inzake de toekenning van de door de jaarlijkse indexering van het oorspronkelijke tijdschema van het communautair bestek voortgebrachte middelen door een versterking van sommige bestaande acties en/of het creëren van nieuwe acties in het kader van het betreffende communautair bestek.
5. Procedures tot wijziging van het communautair bestek 5.1. Het toezichtcomité kan in overeenstemming met de vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat en de Commissie tot de volgende wijzigingen besluiten (1): a) elke wijziging tot 20 % van de totale kosten of de communautaire bijdrage voor een zwaartepunt of een vorm van bijstandsverlening ten opzichte van de ramingen van de totale kosten of de communautaire bijdrage voor het gehele communautair bestek. Dit percentage kan echter hoger zijn, mits het bedrag van de wijziging 5 miljoen ecu niet overschrijdt. Elke wijziging dient plaats te vinden onder inachtneming van de beschikbare middelen en de begrotingsregels van de Commissie. Het totaal bedrag van de voor het communautair bestek toegekende communautaire bijdrage mag niet worden gewijzigd (2); dit geldt eveneens voor het voor elk communautair initiatief ter beschikking gesteld budget. Een wijziging van de percentages van de bijstandsverlening is wel mogelijk; b) elke kleine wijziging in verband met de tenuitvoerlegging van de bijstandsverlening, welke geen gevolgen heeft voor het indicatief financieringsplan, met uitzondering van wijzigingen in verband met de steunregelingen. Elk besluit met betrekking tot een van de hierboven genoemde wijzigingen wordt onmiddellijk ter kennis gebracht van de Commissie en de betrokken Lid-Staat. Telkens wanneer de financiële bedragen worden gewijzigd, moet het herziene financieringsplan van het communautair bestek worden overgelegd (3). De verantwoordelijke dienst van de Commissie bevestigt de ontvangst van de kennisgeving en de datum daarvan. De wijziging is van toepassing zodra zij door de diensten van de Commissie en de betrokken Lid-Staat wordt bevestigd. Deze bevestiging dient plaats te vinden binnen een termijn van twintig werkdagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de kennisgeving (4).
(') Dezelfde bepalingen gelden eventueel voor de subtoezichtcomités binnen de grenzen van de zwaartepunten en het financiële budget waarvoor zij verantwoordelijk zijn. (2) Het gaat hierbij om de bedragen van de communautaire bijdrage, zoals in constante prijzen aangegeven in de beschikking van de Commissie met betrekking tot het communautair bestek. (') Het herziene financieringsplan vormt het „standaarddocument", zoals overeengekomen tijdens de onderhandelingen over de verordeningen. C) Elke weigering van een bevestiging dient met redenen te worden omkleed.
52
5.2. De Commissie kan in overeenstemming met de betrokken Lid-Staat en na advies van het toezichtcomité tot de volgende wijzigingen besluiten: a) elke wijziging waarbij de in punt 5.1, onder a genoemde drempelwaarden worden overschreden, zonder dat de overschrijding meer dan 25 % bedraagt ten opzichte van de ramingen van de totale kosten of de communautaire bijdrage voor het gehele communautair bestek. Dit percentage kan echter hoger zijn, mits het bedrag van de wijziging 10 miljoen ecu niet overschrijdt; b) elke overdracht van middelen uit de structuurfondsen tussen de subcommunautaire bestekken of de individuele communautaire bestekken binnen een Lid-Staat, welke niet meer bedraagt dan 25 % van de communautaire bijdrage voor het (de) betrokken communautaire) bestek(ken). Dit percentage kan echter hoger zijn, mits het bedrag van de wijziging 10 miljoen ecu niet overschrijdt. De Lid-Staat stelt de Commissie in kennis van de verzoeken om een van de hierboven genoemde wijzigingen. Deze verzoeken moeten het (de) herziene financieringsplan(nen) bevatten, vergezeld van het advies van het toezichtcomité voor het communautair bestek met betrekking tot deze wijziging. De verantwoordelijke dienst van de Commissie bevestigt de ontvangst van deze kennisgeving en de datum daarvan. De Commissie keurt de voorgestelde wijziging goed binnen een maximale termijn van vier maanden na de hierboven genoemde datum van ontvangst. 5.3. Alle overige wijzigingen vereisen een herziening van het communautair bestek overeenkomstig de bij de goedkeuring daarvan toegepaste bepalingen. Deze bepalingen voorzien onder meer in de raadpleging van de comités, als bedoeld in de artikelen 27 tot en met 29 van Verordening (EEG) nr. 4253/88. 5.4. Als een hierboven bedoelde wijziging op het niveau van het communautair bestek leidt tot een wijziging (verhoging of verlaging) van de bedragen van de communautaire bijdrage die eerder voor in het communautair bestek opgenomen bijstandsverleningen is toegekend, gaan de Commissie en de Lid-Staat over tot wijziging van de voorgaande beschikkingen in verband met de toekenning van een communautaire bijdrage voor deze bijstandsverleningen. Overeenkomstig artikel 36, lid 2, van het financieel reglement van de Gemeenschap besluit de Commissie overeenkomstig de daartoe vastgestelde procedures tot wijziging van het totaal bedrag van de voor een bijstandsverlening toegekende bijdrage. 5.5. Overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EEG) nr. 4253/88 wordt bij de herziening van een communautair bestek rekening gehouden met elke bijstandsverlening die is goedgekeurd in het kader van de tenuitvoerlegging van communautaire initiatieven die gevolgen hebben voor het betreffende communautair bestek. Daarom moeten in de herziene financieringsplannen die overeenkomstig de in de punten 5.1 en 5.2 hierboven vermelde procedures ter kennis van de Commissie en de betrokken Lid-Staat worden gebracht, de financiële bedragen worden vermeld die intussen in het kader van de tenuitvoerlegging van de communautaire initiatieven zijn goedgekeurd.
C — Toezicht op de bijstandsverleningen
6. Toezichtcomité voor een bijstandsverlening Oprichting Tenzij in het kader van het partnerschap anders is overeengekomen, wordt een toezichtcomité opgericht voor elk operationeel programma of gelijkwaardige bijstandsverlening (globale subsidie of steunregeling) dan wel, in voorkomend geval, voor een subprogramma.
53
Het toezichtcomité voor een bijstandsverlening kan ook worden opgericht op het niveau van een zwaartepunt van het communautair bestek of een regio: in het eerste geval kan het worden belast met de tenuitvoerlegging van alle bijstandsverleningen uit hoofde van dit zwaartepunt; in het tweede geval kan het worden belast met de tenuitvoerlegging van alle regionale bijstandsverleningen in de betrokken regio, alsook met het toezicht op de regionale aspecten van multiregionale maatregelen. Het toezichtcomité voor een bijstandsverlening is op soortgelijke wijze samengesteld als het toezichtcomité voor een communautair bestek. De Lid-Staat, de Commissie en, in voorkomend geval, de EIB wijzen hun vertegenwoordigers in het toezichtcomité aan uiterlijk binnen dertig dagen na de kennisgeving aan de Lid-Staat van het besluit van de Commissie tot goedkeuring van de betreffende bijstandsverlening. De voorzitter van het toezichtcomité wordt door de Lid-Staat aangewezen. Het toezichtcomité stelt zijn reglement van orde op dat bepalingen dient te bevatten in verband met de organisatie van het comité en de periodiciteit van de vergaderingen. Het toezichtcomité keurt op de eerste vergadering de gedetailleerde bepalingen goed in het kader waarvan het de aan hem opgedragen taken zal vervullen, met name wat betreft het toezicht op en de tussentijdse evaluaties van de betreffende bijstandsverlening. Het toezichtcomité wordt bijgestaan door een secretariaat dat verantwoordelijk is voor de opstelling van de toezichtdocumentatie, de verslagen, de agenda's en de notulen van de vergaderingen. De voor de tenuitvoerlegging van de bijstandsverlening verantwoordelijke autoriteit verzorgt het secretariaat. De voor de vergaderingen van het toezichtcomité benodigde documenten dienen in principe drie weken voor de vergaderingen van het comité beschikbaar te zijn.
Taken Het toezichtcomité voor een bijstandsverlening vervult de volgende taken: — het zorgt voor de goede afwikkeling van de bijstandsverlening om de vastgestelde doelstellingen te bereiken. Het ziet met name toe op: •
de naleving van de reglementaire bepalingen, inclusief de bepalingen ten aanzien van de activiteiten en projecten die voor bijstandsverlening in aanmerking komen;
•
de conformiteit van de acties en de maatregelen met de in het communautair bestek vastgestelde prioriteiten en de doelstellingen van de bijstandsverlening;
•
de naleving van de overige communautaire beleidsmaatregelen;
— het stelt de bepalingen vast in verband met de doeltreffende tenuitvoerlegging van de bijstandsmaatregelen; — het toezichtcomité dient in zijn reglement van orde de operationele bepalingen voor de selectie van projecten of acties vast te stellen, waarbij de selectie dient te geschieden overeenkomstig de in het programma aangegeven prioriteiten en keuzecriteria; — het zorgt voor het toezicht en organiseert en onderzoekt de tussentijdse evaluaties van de bijstandsverlening op grond van de financiële, fysieke en effectindicatoren die daarvoor zijn vastgesteld op het niveau van de maatregelen en eventueel de sub programma's;
54
— het doet voorstellen voor maatregelen ter versnelling van de uitvoering van de bijstandsverlening bij vertraging, en wel op grond van de periodieke resultaten die naar aanleiding van het toezicht en de tussentijdse evaluaties worden verstrekt; — het zorgt voor de opstelling van en de beraadslaging over eventuele voorstellen tot wijziging van de bijstandsverlening overeenkomstig de in punt 7 hieronder vermelde regels en procedures; — het coördineert de acties ter bevordering en bekendmaking van de bijstandsverlening overeenkomstig de bepalingen van Beschikking 94/342/EG van de Commissie van 31 mei 1994; — het doet voorstellen voor de in het kader van het daartoe ter beschikking gestelde budget uit te voeren technische bijstandsacties, die door de voorzitter in overeenstemming met de vertegenwoordiger van de Commissie dienen te worden vastgesteld; — het brengt advies uit over de ontwerpen van de jaarlijkse uitvoeringsverslagen; — het informeert het toezichtcomité voor het betreffende communautair bestek over de tenuitvoerlegging van de bijstandsverlening om eventueel rekening te kunnen houden met de synergieën met andere geplande of in uitvoering zijnde bijstandsverleningen.
7. Procedures tot wijziging van een bijstandsverlening 7.1. Het toezichtcomité kan in overeenstemming met de vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat en de Commissie tot de volgende wijzigingen besluiten: a) elke wijziging van de totale kosten of de communautaire bijdrage voor een subprogrammai1) of een jaarlijkse tranche van de gehele bijstandsverlening met overdracht van middelen naar een ander subprogramma of een andere jaarlijkse tranche. Deze wijziging mag niet meer bedragen dan 20 % van de totale kosten of de communautaire bijdrage voor de gehele bijstandsverlening. Dit percentage kan echter hoger zijn, mits het bedrag van de wijziging 5 miljoen ecu niet overschrijdt. De wijziging dient te geschieden onder inachtneming van de beschikbare middelen en de begrotingsregels van de Commissie. Het totaal bedrag van de voor de bijstandsverlening toegekende communautaire bijdrage mag niet worden gewijzigd. Een wijziging van de percentages van de bijstandsverlening is echter wel mogelijk; b) elke kleine wijziging in verband met de tenuitvoerlegging van de acties, welke geen gevolgen heeft voor het indicatief financieringsplan, met uitzondering van wijzigingen in verband met de steunregelingen. Elk besluit met betrekking tot een van de hierboven genoemde wijzigingen wordt onmiddellijk ter kennis van de Commissie en de betrokken Lid-Staat gebracht. Telkens wanneer de financiële bedragen worden gewijzigd, moet het herziene financieringsplan van de bijstandsverlening worden overgelegd (2). De verantwoordelijke dienst van de Commissie bevestigt de ontvangst van de kennisgeving en de datum daarvan. De wijziging is van toepassing zodra zij door de diensten van de Commissie en de betrokken Lid-Staat wordt bevestigd. Deze bevestiging dient plaats te vinden binnen een termijn van twintig werkdagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de kennisgeving f). Als er geen subprogramma's bestaan, hebben de bedragen betrekking op de maatregelen. Het herziene financieringsplan vormt het „standaarddocument", zoals overeengekomen tijdens de onderhandelingen over de verordeningen. Elke weigering van een bevestiging dient met redenen te worden omkleed.
55
7.2. De Commissie neemt in overleg met de betrokken Lid-Staat en na advies van het toezichtcomité besluiten over de overige wijzigingen waarbij de in punt 7.1, onder a, genoemde drempelwaarden worden overschreden en die het totaal bedrag van de communautaire bijdrage voor een bijstandsverlening niet wijzigen, en wel volgens de volgende procedure: de Lid-Staat stelt de Commissie in kennis van een verzoek om een van de hierboven vermelde wijzigingen. Dit verzoek dient te omvatten: — het herziene financieringsplan. De daarin voor de afgelopen jaren vermelde bedragen moeten overeenkomen met de in deze jaren daadwerkelijk verrichte uitgaven; — het advies van het toezichtcomité voor de bijstandsverlening in verband met de gevraagde wijziging. De verantwoordelijke dienst van de Commissie bevestigt de ontvangst van deze kennisgeving en de datum daarvan. De Commissie keurt de voorgestelde wijziging goed binnen een termijn van maximaal vier maanden na de hierboven genoemde datum van ontvangst. 7.3. Bij wijziging van het totaal bedrag van de communautaire bijdrage voor de bijstandsverlening als gevolg van een wijziging op het niveau van het communautair bestek zijn de in punt 5 bedoelde procedures van toepassing.
8. Verslagen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de acties (artikel 25, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 4253/88) Alle verslagen die de door de Lid-Staten aangewezen autoriteiten aan de Commissie moeten overleggen, worden opgesteld volgens een in onderling overleg vastgesteld schema (tussentijds verslag dat binnen zes maanden na het eind van elk jaar moet worden overgelegd en eindverslag voor de meerjarenacties, eenmalig verslag voor de acties met een looptijd van minder dan twee jaar). De Lid-Staat deelt de Commissie uiterlijk drie maanden na goedkeuring van de bijstandsverlening door de Commissie de naam mee van de autoriteit die verantwoordelijk is voor de opstelling en de overlegging van de jaarverslagen over de werkzaamheden. Drie maanden na haar benoeming legt deze autoriteit de Commissie een voorstel voor de indiening van de jaarverslagen voor. De eindverslagen bevatten een beknopt overzicht van de uitvoering van de actie, alsook de uitkomsten van de tussentijdse evaluaties en de eerste elementen van de evaluatie van het economisch effect op grond van de in aanmerking genomen indicatoren.
Financiële uitvoeringsbepalingen van toepassing op de bijstandsverlening 1. De Commissie en de Lid-Staten zijn overeengekomen de artikelen 19 tot en met 24 van Verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad van 19 december 1988 (1), gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2082/93 (2), in samenwerking met de voor de uitvoering van de acties verantwoordelijke autoriteiten als volgt toe te passen.
(') PB L 374 van 31.12.1988, blz. 1. F) PB L 193 van 31.7.1993, blz. 20.
56
2. De Lid-Staat garandeert dat voor de door de structuurfondsen en het FIOV gecofinancierde acties alle organisaties die zijn aangewezen door de autoriteit die bevoegd is de uitgaven te certificeren, en die betrokken zijn bij het beheer en de uitvoering van deze operaties, hetzij een gescheiden boekhoudsysteem, hetzij een adequate boekhoudkundige codering hanteren aan de hand waarvan het mogelijk is gedetailleerde, synoptische verzamelstaten van alle door de communautaire bijstandsverlening betroffen transacties te verkrijgen (overeenkomstig punt 21), hetgeen de controle op de uitgaven door de communautaire en nationale controleautoriteiten zal vergemakkelijken. 3. Het boekhoudsysteem, gebaseerd op bewijsstukken die gecontroleerd kunnen worden, moet de volgende gegevens kunnen verschaffen: — gedetailleerde uitgavenstaten met voor elke eindbegunstigde gegevens betreffende het toezicht op elke gecofinancierde actie onder vermelding van het bedrag van de uitgaven in nationale munt en van de datum van ontvangst en betaling voor elk bewijsstuk; — synoptische uitgavenstaten voor alle gecofinancierde acties.
De begrippen „juridische en financiële verbintenis op nationaal niveau", „daadwerkelijk verrichte uitgaven" en „eindbegunstigde" 4. Onder „juridisch bindende bepalingen" en „vastlegging van de nodige financiële middelen" worden verstaan de besluiten die door de eindbegunstigden tot uitvoering van de in aanmerking komende projecten worden genomen, en de toewijzing van de desbetreffende openbare middelen. In deze definities moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van de instellingen, de administratieve procedures in elke Lid-Staat en de aard van de projecten. 5. De „daadwerkelijk verrichte uitgaven" moeten corresponderen met door de eindbegunstigden verrichte betalingen, ten bewijze waarvan betaalde rekeningen of stukken met gelijkwaardige bewijskracht dienen te worden overgelegd volgens de voorwaarden onder de punten 13, 14 en 20. Artikel 17, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 4253/88, zoals gewijzigd, bepaalt dat de communautaire bijstand wordt berekend in verhouding tot de totale in aanmerking komende kosten of tot de totale in aanmerking komende uitgaven van de overheid of daaraan gelijkgestelde uitgaven. De financieringsplannen vermelden voor welke vorm is gekozen. 6. De „eindbegunstigden" zijn: — de openbare of particuliere instanties of ondernemingen die opdracht tot de werkzaamheden geven (opdrachtgevers); — voor de steunregelingen en de steun die is verleend door instanties die door de LidStaten zijn aangewezen, de steunverlenende organisaties. De organisaties in kwestie verzamelen de financiële gegevens (overzicht van de betaalde rekeningen of stukken met gelijkwaardige bewijskracht). 7. Artikel 21, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EEG) nr. 4253/88, zoals gewijzigd, bepaalt dat op de aan de eindbegunstigden uit te betalen bedragen geen sommen mogen worden ingehouden waardoor de financiële bijstand waarop zij recht hebben, wordt verlaagd. Lid 5 van hetzelfde artikel bepaalt dat de Lid-Staten de bedragen van de voorschotten en van de betalingen zo spoedig mogelijk aan de eindbegunstigden moeten uitbetalen, en in de regel niet later dan drie maanden na de ontvangst van de kredieten door
57
de Lid-Staat, mits de aanvragen van de begunstigden voldoen aan de nodige voorwaarden om tot betaling over te gaan.
Betalingsverplichtingen en betalingen van de Gemeenschap 8. De eerste en latere betalingsverplichtingen worden volgens het financieringsplan aangegaan, in de regel in jaartranches, behalve bij acties die minder dan twee jaar duren of wanneer de bijstand van de Gemeenschap niet meer dan 40 miljoen ecu bedraagt. 9. De betalingsverplichting voor de eerste jaartranche wordt aangegaan wanneer de Commissie de beschikking tot goedkeuring van de actie heeft gegeven. 10. De betalingsverplichtingen voor de latere tranches worden aangegaan volgens de stand van uitvoering van de actie. Zij worden in principe aangegaan wanneer de Lid-Staat de Commissie verklaart dat de daadwerkelijk door de eindbegunstigden verrichte uitgaven: — ten minste 40 % van het geraamde totaalbedrag van de kosten of van de (in het financieringsplan vermelde) in aanmerking komende uitgaven voor de betalingsverplichting van de voorgaande tranche uitmaken en dat de werkelijke uitvoering van de actie volgens plan vordert; — ten minste 80 % van het totaalbedrag van de kosten of in aanmerking komende uitgaven met betrekking tot de voorlaatste betalingsverplichting uitmaken; — 100% uitmaken van het totaalbedrag van de kosten of de in aanmerking komende uitgaven met betrekking tot de tranche(s) voorafgaande aan de voorlaatste betalingsverplichting die inmiddels moeten zijn afgesloten. 11. Ingevolge een wijziging van het financieringsplan kunnen in aanvulling op een reeds aangegane jaartranche extra betalingsverplichtingen worden aangegaan; de bij deze extra betalingsverplichtingen behorende aanvullende voorschotten kunnen slechts op verzoek van de Lid-Staat worden uitbetaald. 12. Met inachtneming van de beschikbare begrotingsmiddelen worden de betalingsverplichtingen voor een jaartranche van de communautaire bijstand voor een actie aangegaan wanneer aan de in de punten 9 en 10 genoemde voorwaarden is voldaan, ongeacht de datum waarop dat het geval is. In de loop van een begrotingsjaar kan dus een jaartranche worden aangegaan voor een jaar dat voorbij is of dat nog moet komen. 13. Voor elke betalingsverplichting kan een eerste voorschot worden uitbetaald van ten hoogste 50%. Met uitzondering van de eerste betalingsverplichting wordt het voorschot uitbetaald wanneer de Lid-Staat verklaart dat 60% en 100% van de totale in aanmerking komende kosten voor respectievelijk de laatste en de voorlaatste tranche, zoals aangegeven in het vigerende financieringsplan, door de eindbegunstigden is uitgegeven. In dit stadium kan ten bewijze van de daadwerkelijk verrichte uitgaven worden volstaan met uit het toezichtsysteem voor de actie voortvloeiende passende gegevens. De Lid-Staat moet verder verklaren dat de actie volgens plan vordert. 14. Een tweede voorschot, dat zodanig is berekend dat de twee voorschotten samen ten hoogste 80% van de aangegane betalingsverplichting belopen, kan worden uitbetaald wanneer de Lid-Staat heeft verklaard dat het eerste voorschot door de eindbegunstigden ten minste voor de helft is besteed (d.w.z. ten minste 25% van de totale betalingsverplichting wanneer het eerste voorschot de helft daarvan bedroeg) en de actie volgens plan vordert. In dit stadium moet het bewijs van de daadwerkelijk verrichte uitgaven onder dezelfde voorwaarden als onder punt 13 worden geleverd.
58
In buitengewone, met redenen omklede gevallen kan de Commissie, ten einde het hoofd te bieden aan bijzondere moeilijkheden, op verzoek van de Lid-Staat accepteren dat de uitgaven betrekking hebben op de betalingen aan de eindbegunstigden (met name voor acties die door zelfstandige organisaties worden uitgevoerd). 15. In het geval van een betalingsverplichting voor het totale bedrag, zoals bedoeld in artikel 20, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 4253/88, zoals gewijzigd, kan het eerste voorschot ten hoogste 50 % bedragen in de gevallen waarin de ramingen uitwijzen dat 50 % of meer van de in aanmerking komende geraamde uitgaven in de eerste twee jaar moet worden verricht. Anders bedraagt het voorschot ten hoogste 30%. Het tweede voorschot wordt berekend volgens artikel 21, lid 3, van genoemde verordening. 16. Indien bij een wijziging van het financieringsplan voor een actie de reeds verrichte betalingsverplichtingen en/of betalingen van de Gemeenschap de in het gewijzigde financieringsplan opgevoerde bedragen overschrijden, brengt de Commissie bij de opdracht voor de eerste financiële verrichting (betalingsverplichting of betaling) volgende op deze wijziging een correctie aan voor het teveel vastgelegde of betaalde (1). Indien de wijziging recht geeft op nabetalingen in aanvulling op reeds uit hoofde van de voorgaande tranches verrichte betalingen, moet de Lid-Staat een aanvraag om aanvullende betaling indienen (zie punt 11). De Commissie gaat dan over tot de financiële afwikkeling op basis van de in het vigerende financieringsplan, zoals gewijzigd door het toezichtcomité of de Commissie, opgenomen jaartranches. 17. Bij een wijziging van het financieringsplan die een zeer sterke concentratie van de voorziene uitgaven op een tranche tot gevolg heeft, bedraagt het eerste, uit hoofde van de betrokken tranche te betalen voorschot in de regel niet meer dan 30% van het totale bedrag van de tranche. 18. Bij een wijziging van het financieringsplan die de grenzen van de aan de toezichtcomités verleende bevoegdheden overschrijdt, moeten de in het financieringsplan uit hoofde van de voorgaande jaren opgevoerde bedragen overeenstemmen met de in genoemde jaren daadwerkelijk verrichte uitgaven, zoals aangegeven of aan te geven in de verklaringen en jaarlijkse voortgangsrapporten. 19. De afsluiting van een jaartranche (overlegging van de staat van uitgaven met het oog op de betaling van het saldo) kan plaatsvinden: — hetzij systematisch op 31 december van het jaar in kwestie, wat betekent dat men het financieringsplan opnieuw bestudeert en aanpast wanneer de daadwerkelijk in het jaar in kwestie verrichte uitgaven niet overeenstemmen met de geplande uitgaven (door het ESF gevolgde methode); — hetzij wanneer de daadwerkelijk verrichte uitgaven het voor de tranche in kwestie in het financieringsplan vermelde bedrag bereiken, ongeacht de datum; dit betekent dat het kan gebeuren dat het begrotingsjaar niet samenvalt met de periode waarin de uitgaven die in het begrotingsjaar in kwestie zouden worden verricht, daadwerkelijk zijn gedaan (door het EFRO en het EOGFL gevolgde methode). 20. Het saldo van iedere betalingsverplichting wordt betaald indien: — de Lid-Staat of de aangewezen autoriteit binnen zes maanden na het betrokken jaar of de daadwerkelijke voltooiing van de actie bij de Commissie een betalingsaanvraag in(') Indien betalingsverplichtingen als gevolg van het onvolledig of in het geheel niet uitvoeren van de projecten waarvoor de kredieten bestemd waren, wegvallen in het begrotingsjaar waarvoor deze kredieten in de begroting waren opgenomen, zijn de bepalingen van artikel 7. lid 6, van het financieel reglement van 21.12.1977 van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1923/94 (PB L 198 van 30. 7.1994, blz. 4).
59
dient. Deze aanvraag moet worden opgesteld op grond van de door de eindbegunstigden daadwerkelijk verrichte uitgaven; de in artikel 25, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 4253/88, zoals gewijzigd, bedoelde verslagen bij de Commissie zijn ingediend; deze jaarlijkse voortgangsrapporten moeten voldoende gegevens bevatten die de Commissie in staat stellen de stand van uitvoering van de gecofinancierde acties te beoordelen. Deze rapporten moeten, behalve om gegronde redenen, de gegevens over de daadwerkelijk verrichte uitgaven bevatten die overeenstemmen met de laatste verklaring die voor de toezending van het jaarverslag is ontvangen; de Lid-Staat bij de Commissie een verklaring indient waarbij de in de betalingsaanvraag en de verslagen verstrekte gegevens worden bevestigd.
Uitgavenstaat en door de Commissie ontvankelijke betalingsaanvraag 21. De datum met ingang waarvan de uitgaven voor financiering in aanmerking komen, staat vermeld in de beschikking tot toekenning van de steun. De ter staving van iedere betalingsaanvraag ingediende uitgavenstaten moeten een naar jaar en subprogramma en/of categorie maatregelen of acties onderverdeelde uitgavenstaat omvatten waaruit het gecumuleerde bedrag van deze uitgaven blijkt en aldus de relaties tussen het indicatieve financieringsplan en de daadwerkelijk verrichte uitgaven zichtbaar worden. De verklaringen inzake de uitgaven moeten zijn opgesteld aan de hand van de gedetailleerde uitgavenstaten zoals gedefinieerd in punt 3. 22. Alle door de Commissie uit hoofde van een bijstandsverlening verrichte betalingen worden in de regel binnen twee maanden na ontvangst van een ontvankelijke aanvraag aan de door de Lid-Staat aangewezen nationale, regionale of lokale autoriteit of organisatie uitgekeerd. De Commissie stelt de betrokken autoriteit of organisatie binnen dezelfde termijn in kennis van de eventuele niet-ontvankelijkheid van de aanvraag. 23. De Lid-Staat ziet erop toe dat de betalingsaanvragen en uitgavenstaten, voor zover mogelijk, verspreid over het gehele jaar worden ingediend.
Gebruik van de ecu en omrekeningskoers, indexeringsmethode 24. Overeenkomstig artikel 22 van Verordening (EEG) nr. 4253/88 en de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1866/90 van de Commissie van 2 juli 1990 tot regeling van het gebruik van de ecu bij de besteding van de middelen van de structuurfondsen (1), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 402/94 (2), geschieden alle betalingsverplichtingen en betalingen in ecu. 25. Overeenkomstig artikel 5, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1866/90 worden de in nationale valuta uitgedrukte uitgavenstaten in ecu omgerekend tegen de koers van de maand waarin de Commissie de staten ontvangt. 26. Overeenkomstig de artikelen 2 en 4 van Verordening (EEG) nr. 1866/90 luiden de financieringsplannen van de communautaire bestekken, van het enig programmeringsdocument en de bijstandsverleningen (met inbegrip van de bijstandsverleningen in het kader van de communautaire initiatieven) in ecu en worden zij, onverminderd het hierna bepaalde, niet geïndexeerd.
(') PB L 170 van 3.7.1990, blz. 36. F) PB L 54 van 25.2.1994, blz. 9.
60
27. Bij de totale communautaire steun van de communautaire bestekken, programmeringsdocumenten en voorstellen voor communautaire initiatieven komen jaarlijks aanvullende middelen ten gevolge van de indexering van de structuurfondsen en het FIOV; deze zijn gebaseerd op een jaarlijkse verdeling van de communautaire bijstand, uitgedrukt in ecu en vastgesteld in de beschikkingen van de Commissie tot goedkeuring van de communautaire bestekken of het enig programmeringsdocument en in de beschikkingen waarin aan de Lid-Staten een communautair initiatief wordt voorgesteld. Genoemde jaarlijkse verdeling, uitgedrukt tegen prijzen van het jaar waarin elk van de beschikkingen is gegeven, moet worden berekend in overeenstemming met de progressiviteit van de vastleggingskredieten zoals opgenomen in bijlage II bij Verordening (EEG) nr. 2052/88, zoals gewijzigd. Voor de indexering moet deze overeenstemming gedurende de hele uitvoeringsperiode van de communautaire bestekken, programmeringsdocumenten en communautaire initiatieven gewaarborgd zijn. Voorts dienen genoemde beschikkingen van de Commissie tevens ter indicatie de in de financieringsplannen vervatte eerste geraamde verdeling tussen de fondsen en het FIOV te vermelden, met dien verstande dat deze verdeling tussen de Fondsen en het FIOV in de financieringsplannen later kan variëren al naargelang de herprogrammeringen. 28. De indexering is gebaseerd op één percentage per jaar, dat overeenkomt met het percentage dat jaarlijks wordt toegepast op de begrotingskredieten volgens de mechanismen voor technische aanpassing van de financiële vooruitzichten. 29. De door de indexering van elk communautair bestek, „enig programmeringsdocument" of voorstel voor een communautair initiatief veroorzaakte aanvullende financiële middelen worden als volgt verkregen: uiterlijk aan het begin van elk jaar passen de diensten van de Commissie het indexcijfer voor het jaar in kwestie toe op de annuïteiten waarbij zij zich baseren op ditzelfde jaar en de volgende jaren van de laatste geïndexeerde versie van de jaarlijkse verdeling van de communautaire bijstand voor elk communautair bestek, programmeringsdocument of voorstel voor een communautair initiatief zoals vastgesteld in de beschikking van de Commissie tot goedkeuring van het communautair bestek of programmeringsdocument of de beschikking waarin een communautair initiatief wordt voorgesteld. Het verschil tussen het aldus verkregen bedrag en het bedrag dat resulteert uit de vorige indexatie vormt de aanvullende financiële middelen die door de indexering in dit begrotingsjaar zijn veroorzaakt. Deze procedure komt erop neer dat de aanvullende bedragen die het resultaat zijn van de indexering van de in bijlage II bij Verordening (EEG) nr. 2052/88 vermelde kredieten naar rata van het totale budget van de communautaire bestekken, programmeringsdocumenten en voorstellen voor communautaire initiatieven worden verdeeld. 30. De aanvullende financiële middelen die het resultaat zijn van de indexering van elk communautair bestek, programmeringsdocument en voorstel voor een communautair initiatief worden als volgt bestemd: — het toezichtcomité van het communautair bestek, programmeringsdocument of communautair initiatief stelt voor de aanvullende financiële middelen die het resultaat zijn van de indexering van het communautair bestek, programmeringsdocument of voorstel voor een communautair initiatief aan te wenden voor een verhoging van de communautaire bijstand voor bepaalde bestaande vormen van acties en/of de financiering van nieuwe acties (1). (') Dit hoeft niet per se ieder jaar te geschieden. Zo kunnen de ten gevolge van de indexering beschikbaar komende aanvullende middelen in het geval van CB's of programmeringsdocumenten van relatief beperkte omvang worden opgespaard en in één keer worden toegewezen tijdens het laatste jaar van het CB of programmeringsdocument.
61
Bij deze toewijzing van middelen wordt altijd onderscheid gemaakt tussen de toe te wijzen bedragen uit hoofde van enerzijds het eigenlijke communautair bestek/programmeringsdocument (gedeelte „nationale initiatieven") en anderzijds de communautaire initiatieven; — op basis van dit voorstel neemt de Commissie formeel het besluit tot aanvullende of nieuwe bijstandsverlening volgens de geldende procedures. Financiële controle en onregelmatigheden 31. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 23, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 4253/88 kunnen er zowel door de Lid-Staat als door de Commissie controles worden verricht ten einde na te gaan of de middelen conform de doelstellingen, de reglementaire bepalingen en volgens de beginselen van goed financieel beheer worden besteed. De controles moeten de Commissie in staat stellen na te gaan of alle aan de acties toegerekende uitgaven ook daadwerkelijk zijn verricht, conform zijn, voor financiering in aanmerking komen en regelmatig zijn. De Lid-Staat en de Commissie stellen elkaar onverwijld op de hoogte van alle passende informatie betreffende de resultaten van deze controles overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1681/94 van de Commissie van 11 juli 1994 betreffende onregelmatigheden in het kader van de financiering van het structuurbeleid en terugvordering van bedragen die in dat kader onverschuldigd zijn betaald, alsmede de organisatie van een informatiesysteem op dit gebied. De Lid-Staat houdt alle nationale controlerapporten van elke actie ter beschikking van de Commissie. 32. Overeenkomstig artikel 23, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 4253/88 houden de verantwoordelijke autoriteiten alle bewijsstukken van de met de actie gemoeide uitgaven en controles gedurende drie jaren na de laatste betaling voor een actie ter beschikking van de Commissie.
Preventie en opsporing van onregelmatigheden — Vermindering, opschorting en intrekking van de bijstand — Terugvordering van hetgeen onverschuldigd is betaald 33. Verordening (EG) nr. 1681/94 van 11 juli 1994 van de Commissie (1) behelst de uitgewerkte bepalingen van artikel 23, lid 1, tweede streepje, van Verordening (EEG) nr. 4253/88, zoals gewijzigd. 34. De Lid-Staat en de begunstigden zien erop toe dat de communautaire financiering wordt aangewend voor de doeleinden waarvoor zij is bestemd. Indien het bedrag van de toegekende financiële bijstand door de stand van de uitvoering van een actie of maatregel noch gedeeltelijk, noch geheel lijkt te worden gerechtvaardigd, kan de Commissie de bijstand verminderen of schorsen en vordert de Lid-Staat de verschuldigde bedragen in overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1865/90 van de Commissie (2) van 2 juli 1990 inzake de bij te late terugbetaling van bijstand uit de structuurfondsen te betalen rente. De autoriteit die gehouden is de onverschuldigd betaalde bedragen aan de Commissie terug te betalen, is de door de Lid-Staat aangewezen autoriteit zoals vermeld in punt 22 hierboven. Bij geschillen gaat de Commissie in het kader van het partnerschap over tot een passend onderzoek van het geval, waarbij zij met name aan de Lid-Staat of aan de autoriteiten die door de Lid-Staat voor de tenuitvoerlegging van de actie zijn aangewezen, vraagt om haar binnen een termijn van twee maanden hun opmerkingen mee te delen. De bepalingen van Verordening (EG) nr. 1681/94 van 11 juli 1994 zijn van toepassing.
(') PB L 178 van 12.7.1994, blz. 43. F) PB L 170 van 3.7.1990, blz. 35.
62
35. Bij een grote achterstand in de tenuitvoerlegging van een actie kan de Commissie in overleg met de Lid-Staat overwegen een andere bestemming te geven aan de middelen van de fondsen door het budget voor die actie te verkleinen. Dit betekent niet dat het budget voor het communautair bestek wordt verlaagd.
Afsluitingsprocedure voor de actie 36. In de beschikkingen tot toekenning van steun worden uitvoeringstermijnen voor een actie vastgesteld. Deze termijnen betreffen enerzijds het nemen van juridisch bindende bepalingen en de vastlegging van de nodige financiële middelen door de Lid-Staat en anderzijds de afsluiting van de betalingen aan de eindbegunstigden. Op verzoek van de Lid-Staat, naar behoren ingediend voor het verstrijken van deze termijnen en vergezeld van de gegevens die een dergelijke wijziging rechtvaardigen, kunnen de diensten van de Commissie deze termijnen met maximaal een jaar verlengen. Bij verlenging met meer dan een jaar is een formeel besluit van de Commissie vereist. 37. Na de — eventueel verlengde — uiterste datum verrichte uitgaven met betrekking tot de betalingen kunnen niet in aanmerking genomen worden voor de toekenning van steun uit de structuurfondsen.
6.3. Verenigbaarheid met het communautair beleid Krachtens artikel 7 van Verordening (EEG) nr. 2052/88, zoals gewijzigd, moeten de acties die door de structuurfondsen of het FIOV worden gefinancierd, in overeenstemming zijn met de verdragen en de op grond van de verdragen vastgestelde besluiten, alsmede met het beleid van de Gemeenschap. Een en ander wordt gecontroleerd bij de behandeling van de bijstandsaanvragen en tijdens de tenuitvoerlegging van de acties. In dit verband moeten de volgende beginselen in acht worden genomen.
Mededingingsregels Voor de cofinanciering door de Gemeenschap van overheidssteun aan het bedrijfsleven is overeenkomstig de artikelen 92 en 93 van het Verdrag voorafgaande goedkeuring door de Commissie vereist. De Lid-Staten stellen de Commissie uit hoofde van artikel 93, lid 3, in kennis van elk voornemen tot invoering, wijziging of verlenging van steunmaatregelen. Steunmaatregelen die voldoen aan de door de Commissie in de communautaire kaderregeling inzake overheidssteun aan het MKB(1) vastgestelde „de minimis"-voorwaarden, behoeven evenwel niet te worden aangemeld en dus ook niet vooraf te worden goedgekeurd. Zij moeten dan wel voldoen aan de door de Commissie in haar brief aan de LidStaten van 23 maart 1993 vermelde uitvoeringsbepalingen.
I PB C 213 van 19.8.1992.
63
Daarnaast geldt een speciale meldplicht voor steun in bepaalde bedrijfstakken, zulks overeenkomstig de volgende communautaire bepalingen: — staal (NACE 221)
EGKS-Verdrag, met name Besluit 91/3855/EGKS
— staal (NACE 222)
Besluit 88/C 320/03 van de Commissie
— scheepsbouw (NACE 361.1 -2)
Richtlijn 93/115/EEG van de Raad
— kunstvezels (NACE 260)
Besluit 92/C 346/02 van de Commissie
— automobielindustrie (NACE 351)
Besluit 89/C 123/03 van de Commissie, verlengd bij Besluit 93/C 36/17 van de Commissie
De Commissie is bereid over te gaan tot de vastleggingen van de bedragen voorzien in de operationele programma's in het kader van doelstelling 4. De uitbetaling van de financiële middelen uit het Europees Sociaal Fonds zal echter worden opgeschort ten belope van de bedragen overeenstemmend met de overheidssteun tot de goedkeuring van deze laatste door de Commissie, onverminderd wat betreft de hulp bij tewerkstelling en bij opleiding, een kader hieromtrent dat door de Commissie dient goedgekeurd te worden.
Gunning van overheidsopdrachten De acties of maatregelen die door de structuurfondsen of het FIOV worden medegefinancierd, moeten worden uitgevoerd met inachtneming van het beleid en de communautaire richtlijnen inzake de gunning van overheidsopdrachten. Overeenkomstig artikel 25, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 4253/88, moeten op grond van deze richtlijnen in de berichten die bestemd zijn voor bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen, de referenties worden vermeld van de projecten waarvoor tot communautaire bijstand is besloten of waarvoor communautaire bijstand is aangevraagd. De bijstandsaanvragen voor grote projecten als bedoeld in artikel 16, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 4253/88 moeten de volledige lijst bevatten van reeds gegunde opdrachten en de processen-verbaal daarvan wanneer die door de richtlijnen inzake overheidsopdrachten verplicht zijn gesteld. Een bijwerking van deze gegevens wordt aan de Commissie toegezonden bij de aanvraag om betaling van het saldo voor intussen gegunde opdrachten. Voor de andere projecten die met name deel uitmaken van operationele programma's en van werken (') waarvan de totale waarde de in genoemd artikel 16, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 4253/88 vastgestelde bedragen overschrijdt, moet van elke gegunde opdracht het proces-verbaal, wanneer dat op grond van de richtlijnen inzake overheidsopdrachten verplicht is, ter beschikking van het toezichtcomité worden gehouden en aan de Commissie worden medegedeeld indien zij daarom verzoekt.
Milieubescherming Bij de acties en maatregelen die door de structuurfondsen of het FIOV worden medegefinancierd, moet rekening worden gehouden met de beginselen en doelstellingen van (') Onder werk wordt het produkt van bouw- dan wel wegenbouwkundige werken in hun geheel verstaan, dat ertoe bestemd is als zodanig een economische of technische functie te vervullen.
64
duurzame ontwikkeling, zoals die zijn neergelegd in het „Beleidsplan en actieprogramma van de Europese Gemeenschap op het gebied van het milieu en duurzame ontwikkeling", opgenomen in de resolutie van de Raad van 1 februari 1993('); zij moeten tevens voldoen aan de voorwaarden die in de communautaire milieuwetgeving zijn gesteld. Er dient voorrang te worden gegeven aan de verwezenlijking van de doelstellingen van die wetgeving, voor zover die met de beoogde regionale ontwikkeling samenhangt. Voor de programma's en andere vergelijkbare acties (globale subsidies of steunregeling) die een belangrijke weerslag op het milieu kunnen hebben, dienen de Lid-Staten de Commissie bij de bijstandsaanvragen overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 4253/88 alle voor een milieu-effectbeoordeling vereiste inlichtingen te verstrekken. De bijstandsaanvragen voor grote projecten als bedoeld in artikel 16, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 4253/88 dienen vergezeld te gaan van een vragenlijst betreffende de milieu-effectbeoordeling van het betrokken project in de zin van Richtlijn 85/337/EEG (2). Deze zelfde vragenlijst moet ook bij de informatie worden gevoegd die aan de Commissie moet worden verstrekt over grote projecten waarvoor steun van het EFRO wordt gevraagd in het kader van een operationeel programma, zoals bepaald in artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 4254/88.
Gelijke kansen voor mannen en vrouwen De acties en maatregelen die worden medegefinancierd door de structuurfondsen en het FIOV moeten verenigbaar zijn met het beleid en de wetgeving van de Gemeenschap inzake gelijke kansen voor mannen en vrouwen en daar zo mogelijk aan bijdragen. In het bijzonder dient rekening te worden gehouden met de verzoeken om infrastructuur en opleidingsacties die het voor mensen met kinderen gemakkelijker maken om aan het arbeidsproces deel te nemen.
Ander communautair beleid De acties en maatregelen die worden medegefinancierd door de structuurfondsen en het FIOV, moeten in overeenstemming zijn met het andere in de verdragen genoemde communautaire beleid, met name de invoering van een ruimte zonder binnengrenzen, het gemeenschappelijk landbouwbeleid in al zijn onderdelen, met inbegrip van de in de punten 1 b en 2 van de bijlage bij Beschikking 94/174/EG f) van de Commissie bedoelde beperkingen, het gemeenschappelijk visserijbeleid in al zijn onderdelen, het sociaal beleid, het industriebeleid, het energie-, vervoer-, telecommunicatie- en informatietechniekbeleid, alsmede het beleid inzake transeuropese netwerken, onderzoek en ontwikkeling.
Algemene bepalingen Bij de tenuitvoerlegging van de communautaire bijstandsverlening nemen de Lid-Staten alle algemene en bijzondere maatregelen ter uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit het Verdrag of uit de communautaire besluiten. Harerzijds ziet de Commissie toe op naleving van de krachtens de verdragen vastgestelde gemeenschapswetgeving. De Lid-Staten staan de Commissie bij de vervulling van deze taak ter zijde. Hiertoe verstrekken zij haar desgevraagd alle dienstige inlichtingen.
(') PB C 138 van 17.5.1993. F) PB L 175 van 5.7.1988. F) PB L 79 van 23.3.1994.
Indien de Commissie van mening is dat de communautaire wetgeving voor een bepaalde actie of maatregel niet wordt nagekomen, gaat zij overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EEG) nr. 4253/88 in het kader van het partnerschap over tot een passend onderzoek van het geval, waarbij zij met name aan de Lid-Staat of aan de autoriteiten die door de LidStaat voor de tenuitvoerlegging van de actie zijn aangewezen, vraagt om haar binnen een bepaalde termijn hun opmerkingen kenbaar te maken. Indien dit onderzoek het bestaan van een onregelmatigheid bevestigt, kan de Commissie krachtens artikel 169 van het Verdrag een inbreukprocedure inleiden. Zodra deze procedure is ingeleid (toezending van een schriftelijke aanmaning), schort de Commissie de voor het betwiste project toegekende bijstand op.
6.4. Technische bijstand en deskundigen Binnen het communautair bestek en de acties is een in onderling overleg vastgesteld bedrag gereserveerd voor de financiering van voorbereidings-, beoordelings-, toezicht- en evaluatiemaatregelen die in het kader van het communautair bestek en de betrokken actie zijn gepland of worden ondernomen. Dit bedrag dient tevens ter financiering van de voorlichtings- en publiciteitsacties die worden ondernomen op grond van Beschikking 94/342/EG van de Commissie van 31 mei 1994(1) inzake door de Lid-Staten uit te voeren voorlichtings- en publiciteitsacties met betrekking tot de bijstandsverlening uit de structuurfondsen en het Financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij (FIOV). Een beperkt gedeelte van de kredieten voor technische bijstand ten belope van maximaal 10 % hiervan kan door de Lid-Staat of de Commissie (ieder de helft) op eigen initiatief voor acties worden aangewend. De criteria voor de aanwending van deze kredieten zullen in onderling overleg tussen de Lid-Staat en de Commissie worden vastgesteld. De partijen lichten elkaar wederzijds in over de in dit verband ondernomen acties. De overige acties worden ondernomen in het kader van de werkzaamheden van het toezichtcomité. Bij de uitvoering van de hun toevertrouwde taken kunnen de vertegenwoordigers van de Lid-Staat en de Commissie zich met wederzijds goedvinden laten bijstaan door hun respectieve deskundigen. Deze toestemming kan slechts om gegronde redenen geweigerd worden.
6.5. Voorlichting en publiciteit De bepalingen van Beschikking 94/342/EG van de Commissie van 31 mei 1994 inzake door de Lid-Staten uit te voeren voorlichtings- en publiciteitsacties met betrekking tot de bijstandsverlening uit de structuurfondsen en het Financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij (FIOV) zijn van toepassing.
PB L 152 van 18.6.1994, blz. 39.
66
Europese Commissie BELGIË — Communautair bestek 19941996 Doelstelling 4: vergemakkelijking van de aanpassing van de werknemers aan de gewijzigde omstandigheden in het bedrijfsleven en aan de ontwikkeling van de produktiestelsels Luxemburg: Bureau voor officiële publikaties der Europese Gemeenschappen 1996 — 66 blz. — 21 χ 29,7 cm ISBN 9282747409 Prijs in Luxemburg (exclusief BTW): ECU 10
Venta · Salg · Verkauf · Πωλήσεις · Sales · Vente · Vendita · Verkoop · Venda · Myynti · Försäljning BELGIQUE/BELGIE
ITALIA
NORGE
TURKIYE
Moniteur beige/Belgisch Staatsblad
Licosa SpA Via Duca di Calabria 1/1 Casella postale 552 1-50125 Firenze Tel. (39-55)64 54 15 Fax (39-55) 64 12 57 e-mail:
[email protected]
NIC Info A/S
Dünya Infotel A.S. Istikläl Caddesi No 469 TR-80050 Tünel-Istanbul Tel. (90-212) 251 91 96 / 427 02 10 Fax (90-212)251 91 97
GRAND-DUCHE DE LUXEMBOURG
SCHWEIZ/SUISSE/SVIZZERA
Messageries du livre Sari 5. rue Raiffeisen L-2411 Luxembourg Tél. (352)40 10 20 Fax(352)490 661 e-mail:
[email protected]
OS EC
Rue de Louvain 40-42/ Leuvenseweg 40-42 B-1000 Bruxelles/Brussel Tél. (32-2) 552 22 11 Fax (32-2) 511 01 84
Bertrand Narvesens vei 2 Boks 6512 Etterstad N-0606 Oslo Tel. (47-22) 57 33 34 Fax (47-22) 68 19 01
ISRAEL
Jean De Lannoy Avenue du Roi 202/ Koningslaan 202 B-1060 Bruxelles/Brussel Tél. (32-2) 538 51 69
Fax (32-2) 538 08 41
e-mail:
[email protected] Librairie européenne/ Europese Boekhandel Rue de la Loi 244/ Wetstraat 244 B-1040 Bruxelles/Brussel Tél. (32-2) 295 26 39 Fax (32-2) 735 08 60
DANMARK J. H. Schultz Information A/S Herstedvang 10-12 DK-2620 Albertslund Tit. (45) 43 63 23 00 Fax (45)43 63 19 69 e-mail:
[email protected]
DEUTSCHLAND Bundesanzeiger Verlag Breite Straße 78-80 Postfach 10 05 34 D-50667 Köln Tel. (49-221)20 29-0 Fax (49-221) 20 29 278
GREECE/ELLADA G.C. Eleftheroudakis SA International Bookstore Panepistimiou 17 GR-105 64 Athens Tel. (30-1)331 41 82 Fax (30-1 )323 98 21
ESPANA Mundi Prensa Libros, SA Castellò, 37 E-28001 Madrid
Tel. (34-1) 431 33 99/431 32 22/435 36 37 Fax (34-1)575 39 98 e-mail:
[email protected] Boletín Oficial del Estado Trafalgar 27-29 E-28010 Madrid Tel. (34-1) 538 22 95/538 22 97 Fax (34-1) 538 22 67 Sucursal: Mundi Prensa Barcelona Conseil de Cent, 391 E-08009 Barcelona Tel. (34-3) 488 34 92 Fax (34-3) 487 76 59 Libreria de la Generalität de Catalunya Rambla dels Estudis, 118 Palau Moja E-08002 Barcelona Tel. (34-3) 302 68 35/302 64 62 Fax (34-3) 302 12 99
Stampfenbachstraße 85 CH-8035 Zürich
Tel. (41-1) 365 54 54
Fax (41-1) 365 54 11 e-mail:
[email protected]
Abonnements: Messageries Paul Kraus 11. rue Christophe Plantin L-2339 Luxembourg Tél. (352) 499 88 88 Fax (352) 499 888 444 e-mail:
[email protected]
BALGARIJA Europress Klassica Bk Ltd 76, Gurko Street BG-1463 Sofia Tel, (359-2) 81 64 73 Fax (359-2) 81 64 73
NEDERLAND SDU Uitgeverijen Externe Fondsen Christoffel Plantijnstraat 2 Postbus 20014 2500 EA 's-Gravenhage Tel. (31-70)378 98 80 Fax (31-70)378 97 83 OSTERREICH Manz'sche Verlagsund Universitätsbuchhandlung Gmbh Siebenbrunnengasse 21 Postfach 1 A-1050 Wien Tel. (43-1)53 161 (334 oder 340) Fax (43-1)53 161 (339) e-mail:
[email protected]
CESKA REPUBLIKA NIS CR - prodejna Konviktská 5 CZ-113 57 Praha 1 Tel. (42-2) 24 22 94 33/24 23 09 07 Fax (42-2) 24 22 94 33 e-mail:
[email protected]
HRVATSKA Mediatrade Ltd Pavia Hatza 1 HR-4100 Zagreb Tel. (38-1)43 03 92 Fax (38-1)44 40 59
MAGYARORSZAG PORTUGAL
Euro Info Service
Imprensa Nacional-Casa da Moeda, EP Rua Marquês de Sá da Bandeira, 16 A P-1050 Lisboa Codex Tel. (351-1)353 03 99 Fax (351-1) 353 02 94/384 01 32
Europa Haz Margitszigel H-1138 Budapest Tel. (36-1) 11 16061/11 16216 Fax (36-1)302 50 35
Distribuidora de Livras Bertrand Ld. a Grupo Bertrand, SA Rua das Terras dos Vales. 4-A Apartado 60037 P-2700 Amadora Codex Tel. (351-1)495 90 50/495 87 87 Fax (351-1)496 02 55
POLSKA Business Foundation ul. Krucza 38/42 PL-00-512 Warszawa Tél. (48-22) 621 99 93/628 28 82 Fax (48-22) 621 97 6 1 - Free line (0-39) 12 00 77
SUOMI/FINLAND Akateeminen Kirjakauppa / Akademiska Bokhandeln Pohjoisesplanadi 39/ Norra esplanaden 39 PL/PB 128 FIN-00101 Helsinki/Helsingfors Tel. (358) 121 41 Fax (358) 121 44 35 e-mail:
[email protected]
ROMANIA Euromedia Str. G-ral Berthelot Nr 41 RO-70749 Bucuresti Tél. (41)210 44 01/614 06 64 Fax (41) 210 44 01
SVERIGE
CCEC
BTJ AB Traktorvägen 11 PO Box 200 S-221 00 LUND Tel. (46) 18 00 00 Fax (46) 18 01 25
9,60-letiya Oktyabrya Av. 117312 Moscow Tel. (095) 135 52 27 Fax (095) 135 52 27
Journal officiel
UNITED KINGDOM
Slovenska Technicka Kniznica
Service des publications des CE 26, rue Desalx F-75727 Paris Cedex 15 Tél. (33-1)40 58 77 01/31 Fax (33-1) 40 58 77 00
HMSO Books (Agency Section) HMSO Publications Centre 51, Nine Elms Lane London SW8 5DR Tel. (44-171)873 9090 Fax (44-171)873 8463
Nàmestie slobody 19 SLO-81223 Bratislava 1 Tel. (42-7) 53 18 364 Fax (42-7) 53 18 364 e-mail:
[email protected]
Government Supplies Agency Publications Section 4-5 Harcourt Road Dublin 2 Tel. (353-1)661 31 11 Fax (353-1 (475 27 60
MALTA ICELAND Bokabud Larusar Blöndal Skólavõrdustig, 2 IS-101 Reykjavik Tel.(354)55 15 650 Fax (354) 55 25 560
Index Information Services PO Box 19502 Jerusalem Tel. (972-2)27 16 34 Fax (972-2) 27 12 19 EGYPT The Middle East Observer 41, Sherif Street Cairo
Tel. (20-2)39 26 919
Fax (20-2) 39 39 732
UNITED STATES OF AMERICA Unipub 4611 -F Assembly Drive MD20706 Lanham Tel. (800) 274-4888 (toll free telephone) Fax (800) 865-3450 (toll free fax) CANADA Uniquement abonnements/ Subscriptions only: Renouf Publishing Co. Ltd 1294 Algoma Road K1B 3W8 Ottawa, Ontario Tel. (1-613)741 73 33 Fax (1-613)741 54 39 e-mail:
[email protected] For monographs see: Unipub AUSTRALIA Hunter Publications PO Box 404 3167 Abbotsford. Victoria Tel. (3)9417 53 61 Fax (3) 9419 71 54 JAPAN PSI-Japan Kyoku Dome. Tokyo Kojimachi P.O.
Tokyo 102 Tel. (81-3)3234 69 21
Fax (81-3) 3234 69 15 e-maii:
[email protected] URL: www.psi-japan.com SOUTH AND EAST ASIA Orchard PO Box 0523 912318 Singapore Tel. (65) 243 24 98 Fax (65) 243 24 79 e-mail:
[email protected] SOUTH AFRICA
SLOVAKIA
IRELAND
Sub-agent for the Palestinian Authority:
Legal Library Services Limited RUSSIA
FRANCE
R.O.Y. International 17, Shimon Hatarssi Street PO Box 13056 61130 Tel Aviv Tel. (972-3)546 14 23 Fax (972-3) 546 14 42 e-mail:
[email protected]
Miller Distributors Ltd Malta International Airport PO Box 25 LOA 05 Malta Tel. (356) 66 44 88 Fax (356) 67 67 99
Safto 5th Floor Export House. CNR Maude & West Streets PO Box 782 706 2146 Sandton Tel. (27-11)883 37 37 Fax (27-11)883 65 69 ANDERE LANDER OTHER COUNTRIES AUTRES PAYS Bitte wenden Sie sich an ein Büro Ihrer Wahl Please, address yourself to the sales office of your choice Veuillez vous adresser au bureau de vente de votre choix