Regeling Communautair Initiatief ADAPT-II SZW
12 februari 1997/nr. AM/AAB/97/0143 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Overwegende dat aan Nederland gelden uit het Europees Sociaal Fonds zijn toegewezen ter realisatie van het initiatief ’Adapt’, Besluit: Artikel 1 – definities In deze regeling wordt verstaan onder: a. transnationaal project: een project ten aanzien waarvan de Nederlandse subsidie-aanvrager een samenwerkingsverband is aangegaan met een of meer instanties in andere EU-landen die vergelijkbare activiteiten ontplooien, en die worden gefinancierd in het kader van het communautair initiatief Adapt (Pb(EG)94/C180/09) dan wel het communautair initiatief Werkgelegenheid en ontwikkeling van de menselijke hulpbronnen (Pb(EG)94/C180/10); b. informatie- en communicatietechnologie: technologie, gebaseerd op het complex van wetenschappelijke kennis dat is gericht op het met behulp van elektronica opslaan, bewerken, toegankelijk maken en doorgeven van gegevens, informatie, beeld of geluid. Artikel 2 – subsidiabele projecten 1. Een natuurlijk of rechtspersoon die een transnationaal project uitvoert of doet uitvoeren dat past binnen het communautair initiatief Adapt kan, overeenkomstig de navolgende artikelen, in aanmerking komen voor subsidie, afkomstig uit het Europees Sociaal Fonds. 2. Voor subsidie komen in aanmerking: a1. projecten ter ondersteuning van ondernemingen bij de identificatie van veranderingen in de bedrijfsomgeving en het opstellen van daarop afgestemde bedrijfsplannen, met aandacht voor opleiding; a2. projecten waarbij door ondernemingen gezamenlijk opleidingsplannen worden ontwikkeld en uitgevoerd; a3. projecten, gericht op de ontwikkeling en beschikbaarstelling van beroepskeuze-, voorlichtings- en adviessystemen ten behoeve van aan-
passing van werknemers aan technologische en organisatorische veranderingen; a4. projecten, gericht op het opzetten en uitvoeren van programma’s voor voortdurende opleiding van werknemers; a5. opleidingsprojecten ten behoeve van ondernemers en middel- en hoger management; b1. projecten ter stimulering van samenwerking bij de aanpassing van ondernemingen aan arbeidsmarkttrends, wijzigingen in kwalificatievereisten, en andere voor het functioneren van ondernemingen van belang zijnde ontwikkelingen; b2. projecten ter stimulering van samenwerking en opleiding op nieuwe terreinen van economische activiteit, met het oog op nieuwe kansen op werk; b3. lokale werkgelegenheidsinitiatieven, daaronder begrepen steun bij het opzetten van kleine ondernemingen, gericht op het creëren van nieuwe banen voor werknemers, werkzaam in ondernemingen als bedoeld in het derde lid onder a, van wie de huidige functies vervallen, dan wel recent zijn komen te vervallen; c1. projecten, gericht op verbetering van de samenwerking tussen onderzoeksinstellingen, kenniscentra, opleidingsinstellingen en ondernemingen; c2. opleiding en training van personeel dat binnen de onderneming is belast met de overdracht van kennis en vaardigheden; c3. projecten, gericht op bevordering van de interregionale en transnationale samenwerking van ondernemingen op het gebied van scholing, onderzoek en marketing; d1. —; d2. projecten ter bevordering van de verspreiding van de zgn. good practices; d3. studies met betrekking tot de gewijzigde omstandigheden in het bedrijfsleven en de gevolgen daarvan voor werkgelegenheid en de vereiste kwalificaties van het personeel. 3. De in het tweede lid omschreven
Uit: Staatscourant 1997, nr. 33 / pag. 10
projecten komen slechts voor subsidie in aanmerking: a. voor zover zij zich richten op ondernemingen waarin minder dan 250 werknemers werkzaam zijn, en de personen die in die ondernemingen werkzaam zijn dan wel tot voor kort werkzaam waren, en b. indien zij in Nederland worden uitgevoerd, en deel zullen uitmaken van een transnationaal samenwerkingsverband, als bedoeld in artikel 1. 4. Voor de toepassing van het derde lid onder a wordt elk als juridisch zelfstandige eenheid optredend organisatorisch verband als onderneming beschouwd. Artikel 3 – subsidieplafond 1. Voor de uitvoering van deze regeling is in totaal f 113.000.000 beschikbaar, welk bedrag als volgt is verdeeld over de verschillende typen projecten, als bedoeld in artikel 2, eerste lid: a1: 3%; a2: 3%; a3: 4%; a4: 16%; a5: 14%; b1: 3%; b2: 11%; b3: 10%; c1: 14%; c2: 6%; c3: 7%; d2: 2%; d3: 3%. 2. Van het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt f 5.000.000 gereserveerd voor projecten, uitgevoerd in de provincie Flevoland. Artikel 4 – algemene criteria 1. Een project komt slechts voor subsidiëring in aanmerking: a. indien het project wordt uitgevoerd binnen de periode 31 juli 1997 tot en met 31 december 1999, en b. indien een overheidsinstelling of een scholings-, opleidings- of ontwikkelingsfonds dat in een collectieve arbeidsovereenkomst genoemd wordt deelneemt aan de financiering van het project, tot een bedrag dat tenminste gelijk is aan het bedrag aan subsidie dat op basis van deze regeling wordt
1
verkregen, en er met die overheidsinstelling of dat fonds schriftelijke en controleerbare afspraken zijn gemaakt over omvang en tijdstip van de betalingen die uit dien hoofde zullen plaatsvinden, en c. indien een bankinstelling, overheidsinstelling of fonds, als bedoeld onder b, zich garant heeft gesteld voor het project door het opmaken van een onherroepelijke verklaring als bedoeld in de bij dit besluit behorende bijlage I; d. indien voldoende zekerheid bestaat over de financiering van de totale noodzakelijkerwijs ten behoeve van de uitvoering van het project te maken kosten; e. indien de kosten van het project in een redelijke verhouding staan tot de beoogde effecten; f. indien geen sprake is van een project dat uit anderen hoofde wordt gefinancierd ten laste van Europese subsidieprogramma’s; g. indien het project een vernieuwend karakter heeft; h. indien het project aantoonbaar in een maatschappelijke behoefte voorziet; i. indien de resultaten van het project in potentie overdraagbaar zijn of andere verwante activiteiten zullen stimuleren, en j. indien het project voorziet in een evenredige deelname van vrouwen. 2. Indien de aanvraag een project betreft dat in de provincie Flevoland wordt uitgevoerd en dat uitsluitend wordt gefinancierd met subsidie op basis van deze regeling in combinatie met de in het eerste lid onder b bedoelde medefinanciering, kan de omvang van die medefinanciering, in afwijking van het eerste lid onder b, worden beperkt tot 35% van de kosten van het project. 3. Aan projecten mogen uitsluitend die vreemdelingen deelnemen die beschikken over een krachtens de Vreemdelingenwet afgegeven vergunning, welke ingevolge artikel 4 van de Wet arbeid vreemdelingen is voorzien van een aantekening waaruit blijkt dat aan die vergunning geen beperkingen zijn verbonden voor het verrichten van arbeid. Met een dergelijke aantekening wordt gelijkgesteld een verklaring, verleend krachtens artikel 2 of 3 van de Wet arbeid buitenlandse werknemers. 4. Uitgezonderd van subsidie zijn: a. projecten ten behoeve van personen
die werkzaam zijn bij Rijk, provincies of gemeenten; b. projecten ten behoeve van personen die werkzaam zijn in een dienstbetrekking welke wordt bekostigd in het kader van de Wet sociale werkvoorziening, de Rijksbijdrageregeling banenpools of de Jeugdwerkgarantiewet; c. projecten met betrekking tot scholing, terzake waarvan het Rijk een bekostigingsregeling heeft getroffen; d. projecten met betrekking tot scholing waarop de Wet educatie en beroepsonderwijs van toepassing is. Artikel 5 – voorkeursprojecten 1. In de eerste plaats komen die projecten voor subsidie in aanmerking: a. die aansluiten bij andere communautaire en nationale subsidieprogramma’s; b. die in relatie staan tot de informatie- en communicatietechnologie; c. die zich richten op ondernemingen met minder dan 100 werknemers, en d. voor zover het betreft projecten, als bedoeld in artikel 2, onder b1, b2 en c1: die worden uitgevoerd in de 25 grote steden. 2. Voorts zal een nadere selectie plaatsvinden, indien dit nodig is om een spreiding van de subsidiëring over verschillende typen projecten, alsmede over de verschillende regio’s, te bewerkstelligen. Artikel 6 – de aanvraag 1. De subsidie-aanvraag dient voor 16 april 1997 schriftelijk te worden ingediend bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Bureau Uitvoering Europese Subsidie-instrumenten. 2. De subsidie-aanvraag dient te geschieden door middel van een ondertekend en volledig ingevuld aanvraagformulier met bijlagen, overeenkomend met het als bijlage II bij dit besluit gevoegde model, dat verkrijgbaar is bij het in het eerste lid genoemde Bureau. Bij de aanvraag dient een verklaring van de medefinancierende instantie, als bedoeld in artikel 4, eerste lid onder b, te worden gevoegd, inhoudende dat het project in een bij die verklaring weergegeven mate zal worden medegefinancierd. Indien de aanvraag betrekking heeft op een project dat wordt uitgevoerd in de provincie Flevoland, moet deze tevens zijn voorzien van een advies van het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening Flevoland.
Uit: Staatscourant 1997, nr. 33 / pag. 10
3. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beslist voor 1 augustus 1997 of een subsidie-aanvraag al dan niet wordt ingewilligd. 4. De volgorde van afhandeling van aanvragen wordt, behoudens voor zover de subsidie onmiddellijk kan worden geweigerd met toepassing van artikel 7, eerste lid onder a, in de eerste plaats bepaald door de mate waarin de voor subsidie voorgedragen projecten voldoen aan de in artikel 5 opgenomen maatstaven. Voor zover die maatstaven niet tot selectie leiden, vindt afhandeling van de aanvragen plaats in volgorde van ontvangst. Artikel 7 – afwijzing subsidie-aanvraag 1. De subsidie wordt geweigerd: a.indien niet wordt voldaan aan de in artikelen 2 en 4 genoemde voorwaarden; b.indien, gelet op het totaal der toekenningen die hebben plaatsgevonden, het ter beschikking staande budget, als vermeld in artikel 3, naar verwachting zal worden uitgeput. 2. Indien de subsidie wordt geweigerd, uitsluitend op grond van hetgeen in het eerste lid onder b is bepaald, kan het project, na overleg met de aanvrager, ambtshalve alsnog voor subsidie in aanmerking worden gebracht indien de afwijzingsgrond nadien komt te vervallen. Artikel 8 – toewijzing subsidie-aanvraag 1. In de toekenningsbeschikking wordt het maximumbedrag bepaald dat aan subsidie tegemoet kan worden gezien. Bij de bepaling van dit bedrag wordt uitgegaan van het totaal van de voorbereidings-, uitvoerings- en beheerskosten van het project, zoals door de aanvrager geraamd in zijn subsidieaanvraag, met dien verstande dat bepaalde, in de toekenningsbeschikking te vermelden, kostenposten buiten beschouwing kunnen worden gelaten dan wel op een lager bedrag kunnen worden vastgesteld, voor zover de desbetreffende uitgaven redelijkerwijs niet noodzakelijk geacht kunnen worden voor de uitvoering van het project. 2. Aan de toekenningsbeschikking wordt de voorwaarde verbonden dat de aanvrager, met gebruikmaking van een transnationaliteitsdocument overeenkomstig bijlage III, voor 1 januari 1998 aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid opgave doet van
2
de instantie of instanties in andere EUlanden die deelnemen aan het transnationale project. 3. Indien de in het tweede lid bedoelde opgave niet tijdig wordt gedaan, vervalt de toekenning, behoudens een daarin begrepen bedrag van maximaal f 10.000 ter bekostiging van de activiteiten die voor 1 januari 1998 hebben plaatsgevonden voor het leggen van contacten en het plegen van overleg met potentiële projectuitvoerders in andere EU-landen, teneinde te komen tot een transnationaal samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1, onder a. Artikel 9 – beschikking De beslissing en, indien deze geheel of gedeeltelijk afwijzend luidt, de motivering, wordt schriftelijk vastgelegd en aan de aanvrager toegezonden dan wel uitgereikt. Artikel 10 – hoogte van de subsidie 1. De subsidie wordt berekend over het totaal van de noodzakelijk ten behoeve van de voorbereiding, de uitvoering en het beheer van een project gemaakte kosten, voor zover deze bestaan uit: a. kosten van instructiepersoneel; b. kosten van aanschaf of afschrijving van voor het project noodzakelijke verbruiksgoederen en gereedschappen; c. kosten van huur en gebruik van kantoorruimtes en leslokalen, daaronder begrepen de kosten van aanpassing van die lokalen teneinde deze toegankelijk te maken voor gehandicapten; d. kosten van studiemateriaal en van eventueel bij de studie te dragen kleding; e. aan deelnemers verstrekte reiskostenvergoedingen, voor zover geen betrekking hebbend op het normale woon-werkverkeer; f. de kosten van aan deelnemers verstrekte inkomensvervangende uitkeringen of van loondoorbetaling aan deelnemers over niet gewerkte scholingsuren; g. aan het project toerekenbare overheadkosten; h. kosten, gemaakt voor het plegen van overleg met deelnemers aan het transnationale project in andere EUlanden. 2. Bij de toepassing van het eerste lid blijven buiten beschouwing: a. kosten die toegerekend kunnen worden aan de normale bedrijfsvoering, en b. kosten die zijn gemaakt voor het
tijdstip waarop de in artikel 8, tweede lid, bedoelde opgave is ontvangen, behoudens voor zover de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het maken van die kosten vooraf schriftelijk toestemming heeft verleend. 3. De subsidie is gelijk aan het totaal van de kosten van het project, als bedoeld in het eerste lid, verminderd met het bedrag aan kosten dat wordt gedragen door anderen dan degene aan wie de subsidie werd toegekend, met als maximum het laagste van de navolgende bedragen: a. 40% van de kosten van het project, als bedoeld in het eerste lid; b. het bedrag dat de overheidsinstelling of het fonds, als bedoeld in artikel 4, eerste lid onder b, heeft bijgedragen aan de bekostiging van het project; c. het krachtens artikel 8, eerste lid, vastgestelde maximumbedrag. 4. Het in het derde lid onder a vermelde subsidiepercentage bedraagt 65% voor kosten, gemaakt ten behoeve van een project dat wordt uitgevoerd in de provincie Flevoland, indien de resterende 35% van de kosten van het project wordt gefinancierd door een overheidsinstelling of een fonds, als bedoeld in artikel 4, eerste lid onder b, dan wel een dienovereenkomstig lager percentage dan 65% al naar gelang de laatstbedoelde medefinanciering meer dan 35% bedraagt. 5. Het subsidiebedrag, berekend overeenkomstig de voorgaande leden, wordt vermeerderd met de kosten van de activiteiten die tussen het tijdstip van subsidietoekenning en 1 januari 1998 hebben plaatsgevonden voor het leggen van contacten en het plegen ven overleg met potentiële projectuitvoerders in andere EU-landen, teneinde te komen tot een transnationaal samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1, onder a, voor zover deze kosten een bedrag van f 10.000 niet te boven gaan.
ter bekostiging van het leggen van contacten en het plegen van overleg met potentiële deelnemers aan het transnationale project in andere EUlanden, wordt direct verstrekt bij de subsidietoekenning; b. een tweede voorschot, waarbij het eerste voorschot wordt aangevuld tot 50% van het subsidiebedrag voor het eerste subsidiejaar, wordt verstrekt nadat de in artikel 12, tweede lid, bedoelde opgave is ontvangen; c. een derde voorschot, waarbij het eerste en tweede voorschot wordt aangevuld tot 80% van het subsidiebedrag voor het eerste subsidiejaar, kan op verzoek worden verstrekt, indien door middel van tussentijdse rapportage is aangetoond dat het tweede voorschot voor tenminste de helft is gebruikt voor de uitvoering van het betrokken project, en de daaraan voorafgaande voorschotten volledig zijn gebruikt, en de prognose niet is verlaagd; d. de voorschotten voor het tweede en eventueel derde subsidiejaar worden op vergelijkbare wijze verstrekt, mits door middel van tussentijdse rapportage is aangetoond dat het laatst uitgekeerde voorschot voor tenminste de helft is gebruikt, en de daaraan voorafgaande voorschotten volledig zijn gebruikt. 3. Voorschotverzoeken dienen te worden ingediend bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Bureau Uitvoering Europese Subsidieinstrumenten.
Artikel 12 – administratievoorschriften 1. Degene aan wie subsidie krachtens deze regeling is toegekend zal een inzichtelijke en controleerbare aparte administratie bijhouden of doen bijhouden met betrekking tot de uitvoering van het project en de in verband daarmee gedane uitgaven. Deze administratie zal bestaan uit een deelnemersadministratie en een financiële administratie, waarin alle noodzakelijke gegevens tijdig, betrouwbaar Artikel 11 – bevoorschotting en volledig zijn vastgelegd en zijn te 1. Aan degene aan wie subsidie is toe- verifiëren met bewijsstukken. gekend worden, op diens verzoek, 2. De deelnemersadministratie geeft voorschotten verleend, met dien verinzicht in de geplande en gerealiseerde stande dat de voorschotten kunnen prestaties in termen van deelnemers en worden geweigerd zolang de desbeuren, dan wel in termen van geleverde treffende gelden nog niet door de producten en/of diensten. Europese Commissie aan Nederland 3. De financiële administratie geeft zijn overgemaakt. inzicht in de subsidiabele kosten en de 2. Voorschotbetalingen zullen als volgt wijze waarop de inkomsten en uitgaworden gedaan: ven aan het project worden toegerea. Een eerste voorschot van f 10.000, kend.
Uit: Staatscourant 1997, nr. 33 / pag. 10
3
4. De administratie dient aldus te zijn opgezet dat deze voldoende waarborgen biedt voor correcte en adequate tussentijdse rapportages. 5. De administratie biedt voldoende mogelijkheden voor een goede accountantscontrole op de juiste naleving van de subsiedievoorwaarden. 6. Indien de administratie niet in eigen beheer wordt uitgevoerd, wordt bij de aanvraag opgave gedaan van de instelling die de administratie voert. 7. Degene aan wie subsidie krachtens deze regeling is toegekend zal aan door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dan wel de Europese Commissie daartoe aangewezen personen desgevraagd inzage in of informatie uit deze administratie geven of doen geven. Tevens zal hij de voornoemde personen desgevraagd informatie verschaffen over de voortgang van het voor subsidie in aanmerking gebrachte project.
c. indien de doelstellingen van het project ten gevolge van nalatigheid van degene aan wie de subsidie is toegekend niet of slechts ten dele worden gerealiseerd, of d. indien degene aan wie de subsidie is toegekend een der voorschriften, vervat in de artikelen 12, 13 of 15 niet naleeft. 2. Intrekking en terugvordering krachtens het eerste lid, onder b, vindt niet plaats, indien de afwijking vooraf aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is voorgelegd, en deze daarmee schriftelijk heeft ingestemd.
alle lidstaten van de Europese Unie. Het aangaan van transnationale partnerschappen is dan ook een noodzakelijk element van het Adaptprogramma. Het Adaptprogramma dat loopt van 1994-1999, wordt uitgevoerd in twee tranches. De eerste tranche (19941997) verkeert momenteel in een afrondend stadium. Thans zal de uitvoering van de tweede tranche van start gaan. Voor de tweede tranche heeft de Commissie een nieuw onderdeel Adapt bis (Building the Information Society) toegevoegd. Met dit nieuwe onderdeel zal Informatie en CommnunicatietechArtikel 15 – evaluatie nologie (ICT) meer nog dan gedurende Degene aan wie subsidie krachtens de eerste tranche een aparte plaats deze regeling is toegekend zal alle krijgen in het Adaptprogramma. ICT medewerking verlenen aan de opstel- wordt gezien als een belangrijke ontling van evaluatierapporten m.b.t. wikkeling en tevens een belangrijke deze subsidieregeling, en zal, indien motor bij het bereiken van een stevige het gesubsidieerde project niet in concurrentiepositie in het globaliseeigen beheer wordt uitgevoerd, zorg- ringsproces. Artikel 13 - einddeclaratie dragen dat de feitelijke uitvoerder van Het Nederlandse Operationele 1. Degene aan wie subsidie krachtens het project deze medewerking verProgramma en de subsidieregeling is deze regeling is toegekend dient binleent. voor de uitvoering van deze tweede nen zes maanden na beëindiging van tranche aangepast aan dit nieuwe het project een verzoek in om definiArtikel 16 onderdeel. Van de gelegenheid tot wijtieve vaststelling van het subsidiebe1. Dit besluit wordt in de Nederlandse ziging is gebruik gemaakt om tevens drag waarop aanspraak bestaat. Bij dit Staatscourant bekend gemaakt. een grotere doelmatigheid van de reverzoek wordt een declaratie gevoegd 2. Deze regeling treedt in werking met geling te bereiken. van de gemaakte kosten, als bedoeld ingang van de dag na die van haar in artikel 10, eerste lid. bekendmaking in de Staatscourant. Artikel 1 2. De einddeclaratie is voorzien van 3. Deze regeling kan worden aangelid b Praktisch gezegd staat ICT voor een verklaring van een accountant als haald als Regeling Communautair alle vormen van informatietechnologie bedoeld in artikel 393, eerste lid, Boek Initiatief Adapt-II. en alle vormen van communicatie2 van het Burgerlijk Wetboek, overeentechnologie alsmede de geïntegreerde komstig het als bijlage IV bij dit besluit ’s-Gravenhage, 12 februari 1997. toepassing van beide. Dat laatste staat gevoegde model. De Minister voornoemd, bekend als telematica. 3. De hoogte van het definitieve vastA.P.W. Melkert. ICT heeft in het licht van het gestelde subsidiebedrag wordt schrifAdaptprogramma vooral betekenis op telijk medegedeeld aan degene aan De bijlagen bij dit besluit zijn verkrijg- onderstaande wijze. wie de subsidie was toegekend. baar bij het Bureau Uitvoering Bij de verbetering van bedrijfsprocesEuropese Subsidie-instrumenten van sen schept ICT de voorwaarden voor Artikel 14 – intrekking subsidietoeken- het Ministerie van Sociale Zaken en bedrijven om hun productieproces ning Werkgelegenheid. nauwkeuriger en efficiënter te doen 1. De subsidietoekenning kan geheel verlopen, hun capaciteit te vergroten of gedeeltelijk worden ingetrokken, en Toelichting en meer maatwerk te leveren. de op basis daarvan uitbetaalde bedraProductdifferentiatie, ’just in time’ gen kunnen worden teruggevorderd: Het Adaptprogramma is een program- leveringen, goede voorraad- en a. indien de aanvrager bij zijn aanma van het Europees Sociaal Fonds dat inkoopplanning, die de concurrentievraag onjuiste of onvolledige informa- is gericht op aanpassing van onderne- positie van bedrijven kunnen bepalen, tie heeft verstrekt, en de subsidie bij mingen en werknemers aan de ontwik- doen hiermee hun intrede. De integrajuiste of volledige informatie niet, dan kelingen in een globaliserende econo- tie van informatie- en communicatiewel tot een lager bedrag zou zijn toe- mie, met name in het midden- en technologie geeft niet alleen de mogegekend; kleinbedrijf. Deze ontwikkelingen stel- lijkheid om logistieke-betalings- en b. in geval het project wordt uitgelen eisen aan hun aanpassingsvermoproductieprocessen computergestuurd voerd in afwijking van de bij de aangen in het bijzonder op het gebied van tot stand te brengen, maar ook de vraag gevoegde projectbeschrijving, marketing, technologische toepassinkoppeling te maken tussen aan de ene voor zover de subsidietoekenning gen en scholing. kant ontwerp en productie en aan de daarop was gebaseerd; Het programma wordt uitgevoerd in andere kant tussen inkoop-, voorraad-,
Uit: Staatscourant 1997, nr. 33 / pag. 10
4
verkoop-, en administratieve bestanden, bestellen, betalen en facturering. Verder zijn er met ICT nieuwe dragers van informatie ontstaan. De cdrom heeft vooral betekenis als enorme opslagmogelijkheid van data (bijvoorbeeld boekhouding, catalogi etc.). De cd-i is vooral nuttig bij het geven van instructies en het opstellen van leerpakketten. Voor de cd-i is in tegenstelling tot de cd-rom, die door een computer kan worden gelezen, een apart apparaat nodig. De cd-i is beperkter dan de cd-rom vanwege de geringe absorptie door de markt. Voorts is de diskettepublicatie van belang als marketinginstrument bijvoorbeeld door registers, gidsen, kaarten en naslagwerken. Een internet site schept ook nieuwe marketing mogelijkheden evenals de mogelijkheid van creatie van nieuwe diensten. ICT heeft voorts in het kader van Adapt een functie bij productinnovatie en bij innovatie op het gebied van milieutechnologie. Naast de commerciële dienstverlening biedt ICT ook mogelijkheden voor innovaties in de publieke dienstverlening en bij scholing en educatie van werkenden.
steun aan verkenningen van veranderingen in de bedrijfsomgeving en het ontwikkelen van bedrijfs- en opleidingsplannen die daarop zijn afgestemd. De steun bij opleidingsplannen is gericht op loopbaanbegeleiding, managementvaardigheden en continue opleiding, t.b.v. managament, middenkader en werknemers ten einde de kennisintensiteit en het innovatieve vermogen van de onderneming te vergroten. Categorie (b) is gericht op de vergroting van het vermogen van bedrijven en instellingen om te anticiperen op, inzicht te krijgen in en in te spelen op trends en mogelijkheden op het gebied van onder meer de markt, de kwalificatievereisten van de werknemers en nieuwe kansen op werk. Categorie (c) heeft betrekking op de totstandkoming en/of verbetering voor ondernemingen van de interne en externe communicatiemogelijkheden en toegang tot de noodzakelijke kennis. Bij categorie (d) richten de activiteiten zich niet alleen op het directe gebruik door MKB-bedrijven of hun werknemers. Het betreft hier in zijn algemeenheid de inventarisatie van good practices en de beschikbaarstelling en verspreiding daarvan. Artikel 2 Het accent ligt bij deze categorie van lid 2 De hier geformuleerde activiteiactiviteit voorts op het doen van stutencategorieën, op grond waarvan dies van een sector een regio of een projecten voor subsidie in aanmerking branche. kunnen komen, zijn gebaseerd op de a.1. maatregelencategorieën en submaatBedrijven van geringe omvang beschikregelen zoals vastgelegd in het ken veelal niet over een adviesstaf die Operationeel Programma 1995-1997 zich kan bezig houden met m.b.t. de aanpassing van ondernemin- ondernemingsbeleid en de relevante gen en werknemers aan de gewijzigde ontwikkelingen in de bedrijfsomgeomstandigheden en het aanvullende ving. Technologische ontwikkelingen initiatief Adapt-bis (= building the en ontwikkelingen op het gebied van information society) met betrekking werknemerskwalificaties, vooral die tot de aanpassing van ondernemingen ontwikkelingen die verband houden en werknemers aan de eisen gesteld met de opkomst van ICT, maken het door de informatiemaatschappij zoals vooral voor kleinere bedrijven noodzagecommuniceerd in de Mededeling kelijk om op andere wijze in deze funcvan de Commissie van 8 mei 1996. tie te voorzien. Het betreft de volgende 4 maatregeKleine bedrijven zullen door middel lencategorieën. van samenwerking met elkaar en met 1. Opleiding, beroepskeuze voorlichoverige deskundigen (een grotere ting en advies. onderneming, ICT-deskundigen) inzicht 2. Anticipatie, waarnemingspost, moeten krijgen in de voor hen relebevordering van netwerken en nieuwe vante ontwikkelingen en de doorwerkansen op werk. king naar hun productiewijze, marke3. Aanpassing van de structuren en sys- ting, organisatie en kwalificatie van de temen van ondersteuning. werknemers. De volgende activiteiten 4. Informatie, verspreiding en bewust- kunnen worden gesteund. makingsacties. * Verkenningen naar veranderingen in Het gaat bij categorie (a) om de de bedrijfsomgeving van groepen
Uit: Staatscourant 1997, nr. 33 / pag. 10
bedrijven die gevolgen hebben voor hun productiewijze, marketing, en organisatie en kwalificatie van de werknemers. Bij de uitvoering van de verkenningen kunnen deskundigen/instellingen op het gebied van ICT, markt en organisatie alsmede grotere bedrijven ingeschakeld worden. * Begeleiding bij de opstelling van de uit de verkenningen voortvloeiende bedrijfsplannen. Gedacht wordt aan groepen bedrijven: – met onvoldoende draagvlak voor de uitvoering van doorlopende omgevingsverkenning, die de potentie om hebben om door middel van samenwerking structureel een draagvlak te creëren voor toekomstige verkenningen en gericht scholingsbeleid. – die verkenningen willen verrichten naar veranderingen in de bedrijfsomgeving i.c. (arbeids)marktontwikkelingen, en informatie- en communicatietechnologie een plaats geven in de daaruit voortvloeiende bedrijfsplannen. a.2. Verkenningen naar de veranderende bedrijfsomgeving kunnen wijzen op de noodzaak voor de opstelling en uitvoering van opleidingsplannen. Deze maatregel biedt de mogelijkheid om gerichte opleidingsplannen op te stellen en op beperkte schaal uit te voeren door middel van samenwerking tussen MKB-bedrijven en branche-organisaties aan de ene kant en deskundige intermediairen op het gebied van opleiding aan de andere kant. Juist deze samenwerking biedt de mogelijkheid om nieuwe facetten en methoden van scholing te introduceren bij de opleiding van werknemers die niet eerder bij de desbetreffende categorie werknemers is toegepast. De volgende activiteiten kunnen worden gesteund. * Opleidingsplannen die zijn gebaseerd op samenwerking tussen privéen publieke sector die leiden tot nieuwe benaderingen voor de ontwikkeling van vaardigheden van werknemers. Hierbij kan worden ingespeeld op het voornemen tot de invoering van ICT in de ondernemingen, hetgeen anticipatie op ook andere ( w.o. sociaal/communicatieve) vaardigheden van werknemers noodzakelijk maakt. * Ook kan gedacht worden aan het maken van plannen om werknemers voor te bereiden op nieuwe organisa-
5
tieconcepten, die het vernieuwend denken bevorderen en de bereidheid tot vernieuwing stimuleren. a.3. Het is van belang dat bedrijven in het licht van de technologische en organisatorische aanpassingen steeds nagaan met welke vaardigheden hun werknemers moeten zijn uitgerust om voortdurend mee te kunnen gaan met de veranderingen in hun loopbaan en in hun werk. Organisaties voor loopbaanbegeleiding zullen een goede dienst kunnen bewijzen bij het geven van ondersteuning en bij het aanpassen van organisaties en werknemers aan de vernieuwingen ten gevolge van ICT. Onder deze subcategorie vallen ook experimenten met de ontwikkeling van systemen voor de dienstverlening op het gebied van loopbaanbegeleiding gebaseerd op telematica. Het is de bedoeling dat er met een of twee van dergelijke systemen in dit kader geëxperimenteerd zal kunnen worden. Ook zal er afnamegarantie moeten zijn. Deze systemen zullen laagdrempelig moeten zijn, waardoor het brede publiek ook zelfstandig de eigen kwalificaties kan afzetten tegen de gevraagde kwalificaties. De volgende activiteiten kunnen worden gesteund. * Loopbaanbegeleiding aan werknemers die zich moeten aanpassen aan steeds veranderende (technologische en organisatorische) omstandigheden in de bedrijven * Loopbaanbegeleiding bij het vergroten van de kennis en vaardigheden van de werknemer om flexibel te kunnen inspelen op ICT- vernieuwingen en de vergroting van de kennisintensiteit van het werk * Loopbaanbegeleiding aan werknemers wier werkzaamheden (vermoedelijk) zullen gaan verdwijnen. * Scholing van personeelsmanagers- en functionarissen in methodieken van loopbaanbegeleiding en implementatie van loopbaanoriëntatietechnieken in het eigen bedrijf. * De ontwikkeling van op telematica gebaseerde systemen voor loopbaanbegeleiding, waarbij algemene coördinatie is vereist. De systemen zullen toegankelijk moeten zijn voor een breed publiek dat daarmee ook zelfstandig de eigen kwalificaties kan afzetten tegen de gevraagde kwalificaties op de lange en/of de korte termijn.
De afnemers van de systemen zullen instellingen kunnen zijn als arbeidsbureaus, ROC’s en AOB’s. a.4. Levenslang leren van werknemers is noodzakelijk om de productiviteit op peil te houden. Hierbij gaat het niet alleen om de ontwikkeling van beroepsvaardigheden maar ook om sociaal-communicatieve vaardigheden en een op flexibiliteit ingestelde werkhouding. Het gaat om scholing in brede zin, waarbij werknemers worden voorbereid op een groot aantal functies gedurende hun gehele loopbaan. Scholing op de werkplek, met gebruikmaking van ICT in het afstandsleren, zal mede een rol kunnen spelen. De volgende activiteiten kunnen worden gesteund. * Gestructureerde aanpak van scholing zowel intern als extern in het MKB, met aandacht voor bedrijven die niet zelfstandig een scholingsprogramma kunnen opzetten, * De scholing van werknemers die daaruit voortvloeit, met name gericht op het vergroten van het rendement uit nieuwe technologieën, inclusief ICT. * Scholingsprogramma’s gericht op levenslang leren van de werknemers in een snel veranderende bedrijfsomgeving als gevolg van ICT-ontwikkelingen, om zodoende hun productiviteit op peil te houden. * Experimenteren met scholing op de werkplek met gebruikmaking van ICTfaciliteiten, zodanig dat werknemers binnen werktijd flexibel kunnen worden geschoold. Gedacht kan worden aan afstandsleren met faciliteiten als digitale lessen, netwerkaansluiting en e-mail faciliteiten. Ook lespakketten met technieken die de werkelijkheid nabootsen op basis van multimediale technieken, behoren tot de mogelijkheid. Om het draagvlak van de investeringen te vergroten zal bij dergelijke investeringen, samenwerking tussen diverse opleidingsinstituten noodzakelijk zijn. Hierbij zal bij voorkeur aangesloten moeten worden bij bestaande infrastructuur zoals het BVE-net. a.5. Het is van belang dat het management van het MKB goed op de hoogte is van nieuwe technologische en organisatorische mogelijkheden en mogelijkheden op het gebied van ICT in het bijzonder. Het streven is het management beter de wegen naar
Uit: Staatscourant 1997, nr. 33 / pag. 10
informatie te doen leren kennen en hun kennis te laten nemen van de vaardigheden die noodzakelijk zijn om de aanpassingen in hun bedrijf door te voeren. Ook kennis van de wijze waarop de organisatie kan worden ingericht zodanig dat de creativiteit en betrokkenheid van de werknemers wordt vergroot met name bij veranderingen in de organisatie, is voor managers en ondernemers van groot belang. De volgende activiteiten kunnen worden gesteund. * Scholing aan het management van het MKB gericht op managementvaardigheden in het algemeen, en m.b.t. de invoering van nieuwe informatie-en communicatietechnologie in het bijzonder. De ICT zou met name betrekking kunnen hebben op kennis over toepassingen die zijn gericht op productvernieuwing en toepassingen die bijdragen aan een efficiëntere en effectievere bedrijfsvoering. Hierbij kan gedacht worden aan een reeks van toepassingen zoals, logistieke systemen, het gebruik van computeraangestuurde methoden van ontwerpen en produceren, cd-i en cd-rom en ’electronisch zaken doen’ gebaseerd op netwerkaansluitingen. * Ook zal de aandacht uit kunnen gaan naar scholing m.b.t. nieuwe organisatieconcepten die het innovatieve vermogen van de werknemers en de kennisintensiteit van het werk bevorderen en die managers en ondernemers bewustmaken van het belang van het betrekken van het personeel bij de besluitvorming van het bedrijf in het algemeen en bij het invoeren van innovaties in het bijzonder. b1. De opkomst van nieuwe technologieën, waaronder ICT biedt ondernemingen zowel kansen om concurrerend te kunnen produceren en derhalve het marktaandeel te behouden of te vergroten, als om geheel nieuwe werkgelegenheid te creëren. Anticipatie op arbeidsmarktontwikkelingen, en veranderingen van de kwalificatievereisten, alsmede veranderingen in markt- en technologische (waaronder ICT) ontwikkelingen, kunnen bijdragen aan de strategiebepaling en het beleid voor groepen ondernemingen en hun werknemers om deze kansen te benutten. De volgende activiteiten kunnen worden gesteund. * De benutting van regionale netwer-
6
ken of de opzet daarvan om zodoende inzicht te krijgen in nieuwe kwalificatievereisten en of markt- en technologische (inclusief ICT) ontwikkelingen. b2. Het gaat hierbij om het aanmoedigen van samenwerking en opleiding op nieuwe terreinen, in kansrijke sectoren van de economie, ten einde nieuwe mogelijkheden genereren voor de creatie van werk. Een bijzondere rol hierbij heeft de samenwerking op het gebied van nieuwe mogelijkheden in de informatie- en communicatietechnologie. Het gaat met name om ICT die de potentie heeft nieuwe producten en of nieuwe diensten op de markt te brengen. De volgende voorbeelden kunnen worden genoemd: – activiteiten gericht op het aanbieden van diensten via netwerken en met name internet (bijvoorbeeld teleshopping), – dienstverlening via telewerken en telecommunicatie, – het benutten van de mogelijkheden van cd-i en cd-rom. – de aanwending van ICT bij het oplossen van milieu-vraagstukken – daarnaast kunnen activiteiten worden opgezet die ICT zelf toegankelijk en bruikbaar maakt voor proces- en productinnovatie. De volgende activiteiten kunnen worden gesteund. * Partnerschappen op het gebied van strategiebepaling en opleiding tussen diverse landelijke en regionale organisaties, zoals tussen bedrijven, sociale partners, regionale/lokale overheden, arbeidsvoorziening, opleidingsinstituten en innovatiecentra, ten einde te komen tot nieuwe werkgelegenheid. * Partnerschappen tussen diverse landelijke en regionale organisaties, zoals tussen bedrijven, sociale partners, regionale/lokale overheden, arbeidsvoorziening, opleidingsinstituten en innovatiecentra gericht op het begeleiden van kansrijke starters met het oog op het duurzaam creëren van een eigen bedrijf. * Partnerschappen gericht op de ondersteuning en begeleiding van de zogeheten doorstarters bij hun problemen in een latere fase in hun bedrijfsvoering. * Partnerschappen gericht op de voortbrenging van op ICT gebaseerde nieuwe producten en dienstverlening bij bestaande ondernemers. b3.
Deze submaatregel betreft steun voor lokale werkgelegenheidsinitiatieven, in het bijzonder voor werknemers die recentelijk hun baan hebben verloren of dreigen te verliezen. Bij recentelijk moet gedacht worden aan niet langer dan een jaar geleden. Strategieën voor economische ontwikkeling kunnen door samenwerking tussen de publieke en de private sector worden gekoppeld aan opleidingsactiviteiten en het herinzetten van deze getroffen medewerkers. Onder meer zijn er mogelijkheden voor groei in de persoonlijke dienstverlening. De bedoeling is lokale potenties te benutten die gericht zijn op (reguliere) werkgelegenheidscreatie voor de bovengenoemde doelgroep. De volgende activiteiten kunnen worden gesteund. * Partnerschappen tussen diverse landelijke en regionale organisaties, zoals tussen bedrijven, sociale partners, regionale/lokale overheden, arbeidsvoorziening, opleidingsinstituten en innovatiecentra die zich richten nieuwe mogelijkheden van werk met name in de persoonlijke dienstverlening voor werknemers die met (tijdelijke) werkloosheid worden bedreigd of recentelijk werkloos geworden zijn. * Scholings- en trainingsactiviteiten gericht op de uitvoering van de bovengenoemde plannen voor nieuwe mogelijkheden tot werkgelegenheid. c.1. Bij het concurrerend kunnen (blijven) produceren van MKB-ondernemingen is het van belang dat een integrale aanpak van overdracht plaats vindt van kennis op terreinen van de markt en marketing, strategiebepaling en organisatie. Samenwerking tussen ondernemingen en onderzoeksinstanties/innovatiecentra met oog op deze overdracht kan ertoe bijdragen dat de innovatiecapaciteit en daardoor het concurrerend vermogen wordt vergroot. Innovatiecentra hebben bijvoorbeeld vooral een intermediaire functie bij de kennis- en technologieoverdracht naar bedrijven. Ook kan het raadplegen van het Europese octrooibureau in Rijswijk, waar veel kennis over nieuwe producten en nieuwe processen ligt opgeslagen, MKB-bedrijven helpen bij de verhoging van hun innovatieve vermogen. Voorts kan door middel van samenwerking worden bevorderd dat opleidingsinstituten (beroepsonderwijs en bedrijfsopleidingen) beter in staat en
Uit: Staatscourant 1997, nr. 33 / pag. 10
bereid zijn hun opleidingen zodanig te verzorgen dat de (toekomstige) werknemer wordt voorbereid op het werken met het concept van een integrale aanpak. Bij de integrale aanpak en de samenwerking tussen de diverse partijen bij technologieoverdracht zal ook ruimte zijn voor ICT. Met het bevorderen van de opname van kennisdragers in het MKB (KIM-en PROMOTIE-regeling alsmede het MKB-initiatief) zijn reeds belangrijke aanzetten gegeven. Naast diffusie van ICT dienen in het kader van de integrale benadering ook de noodzakelijke organisatie-aanpassingen die voorwaardenscheppend zijn voor de succesvolle introductie van de ICT de aandacht te krijgen. De volgende activiteiten kunnen worden gesteund. * Samenwerking tussen aan de ene kant ondernemingen en aan de andere kant instanties voor beroepsonderwijs en bedrijfsopleidingen, alsmede onderzoekinstanties en innovatiecentra om te bereiken dat naar bedrijven een integrale overdracht plaats vindt van technologische kennis, markt- en strategische kennis en organisatiekennis. De verspreiding van ICT-toepassingen neemt hierin een bijzondere plaats in. c2. De leidinggevenden in organisaties die verantwoordelijk zijn voor de aansturing van werkprocessen en voor de implementatie van een innovatie moeten veelal ook worden geschoold niet alleen om beter voorbereid te zijn op de invoering van een innovatie, maar ook om het adaptatieproces van de werknemers waar zij leiding aan geven soepel te doen verlopen. De algemene bewustwording van het belang van continue scholing van de werknemers wordt hierdoor bevorderd. De werknemers worden voorts aangemoedigd tot zowel leren via opleidingen als leren op de werkvloer (leren door het werk). Training van de leidinggevenden kan ook inhoud krijgen door leidinggevenden zelf kennis te laten maken met een innovatie en kennis te laten nemen van de voordelen daarvan. In het bijzonder kan training van leidinggevenden van belang zijn bij de invoering van ICT en de daarmee gepaard gaande organisatorische veranderingen. Deze spin-off effecten van training van de leidinggevenden dragen bij tot wat genoemd wordt de ’lerende organisatie’. De gehele organisatie kan
7
immers profijt hebben van een op scholing gerichte organisatie die het vermogen heeft om de kennis, vaardigheden en het productieproces steeds te vernieuwen. De volgende activiteiten kunnen worden gesteund. * Scholing van de leidinggevenden in de organisatie, die te maken hebben met gewijzigde productie-omstandigheden, in het bijzonder n.a.v. een (ICT)innovatie; die leiding moeten geven aan de processen op de werkvloer en de vertaalslag moeten maken van kennis over deze processen naar uitvoering in de praktijk (bv. de unitdirectie of het middenkader) . * Scholing van de leidinggevenden door hen kennis te laten maken met het nut en de werking van een (ICT)innovatie, zodat zij beter in staat zijn inzicht te verkrijgen in de scholingsbehoefte van de medewerkers waar zij leiding aan geven en een groter vermogen hebben de werknemers waar zij voor verantwoordelijk zijn, aan te sturen bij het ’leren op de werkvloer’ en het volgen van een opleiding. * Het inrichten van de organisatie zodanig dat de lerende organisatie kan ontstaan.. c3. Samenwerking tussen MKB-ondernemingen kan nieuwe mogelijkheden scheppen voor een vergroting van de effectiviteit en de efficiency in de bedrijfsvoering van ondernemingen. Ondermeer is het mogelijk om gezamenlijk research en ontwikkeling te verrichten, om ten behoeve van een bepaalde groep bedrijven een op maat gesneden ICT-toepassing of scholingsplannen te ontwikkelen. Dit zijn veelal zaken die zonder samenwerking voor individuele bedrijven uitgesloten of in mindere mate mogelijk zouden zijn. Ook de samenwerking tussen een grote onderneming en (een) MKBonderneming(en) is in dit verband mogelijk, met de bedoeling om het innovatief vermogen voor de MKBonderneming te vergroten. De volgende activiteiten kunnen worden gesteund. * Het bevorderen van samenwerking en netwerkvorming tussen ondernemingen met als doel te komen tot gezamenlijke inspanningen op het gebied van ondermeer scholing, onderzoek, marketing, technologische (waaronder ICT) innovatie. De samenwerking en netwerkvorming is gericht op ondernemingen die hiervan
meerwaarde ondervinden omdat deze niet of nauwelijks in staat zijn om op eigen kracht vernieuwende activiteiten in hun bedrijf tot stand te brengen. Ook de samenwerking tussen een MKB-bedrijf en een grote onderneming kan in dit verband worden gesteund. d2. Kennis van ervaringen met good practices projecten die passen in het kader van de ADAPT-doelstellingen kunnen voor andere MKB-bedrijven van betekenis zijn. Ook kunnen goede voorbeelden met ICT-toepassingen in het verleden thans nuttig zijn voor aanwending door andere (groepen) MKBbedrijven. De good practices kunnen ook van een ander lidstaat afkomstig zijn. Op diverse manieren kan worden vastgesteld of er sprake is van een good practice activiteiten. Met betrekking tot opleidingen worden goede voorbeeldprojecten door organisaties als CINOP (Centrum voor Innovatie van Opleidingen) verzameld en geregistreerd. Voorts houdt het ministerie van EZ zich bezig met het doorzichtig maken van de opleidingsmarkt binnen bedrijven. De volgende activiteiten kunnen worden gesteund. * Het inventariseren, inzichtelijk maken en beschikbaar stellen van goede praktijkvoorbeelden, bijvoorbeeld op sectoraal niveau, ten dienste of ten gevolge van de onder de maatregelen 1, 2 en 3 uit te voeren activiteiten, met aandacht voor activiteiten met ICT toepassingen. Gedacht kan worden aan goede voorbeeldprojecten op het terrein van ondermeer: opleidingen en loopbaanbegeleiding, organisatievernieuwing, technologische, (waaronder ICT) en andere vormen van kennisoverdracht, netwerkvorming en samenwerking, het opstellen van bedrijfsplannen ook bij startende ondernemingen, de creatie van nieuwe werkgelegenheid onder meer gebaseerd op ICT en lokale initiatieven voor werkgelegenheidscreatie in de persoonlijke dienstensfeer. * Het verspreiden van goede praktijkvoorbeelden. Voorbeeldprojecten met een lokale, interregionale of transnationale opzet en binnen het bereik van het MKB komen voor verspreiding in aanmerking; d3.
Uit: Staatscourant 1997, nr. 33 / pag. 10
Met wetenschappelijk onderzoek en studies kunnen regionale en sectorale ontwikkelingen in beeld worden gebracht voor overheden, sector- of branche organisaties die op de een of andere wijze projecten willen formuleren of beleidsinstrumenten willen inzetten op terreinen van ADAPT. De volgende activiteiten kunnen worden gesteund. * Studies die betrekking hebben op de gewijzigde omstandigheden in het bedrijfsleven en de bedrijfsomgeving (waaronder technologische en in het bijzonder ICT), en de gevolgen voor de werkgelegenheid en kwalificaties van het personeel. Gedacht kan worden aan studies die de potentie hebben tot overdracht van kennis verkregen uit de studies en de omzetting daarvan in concrete projecten of concreet beleid. Voorts kan gedacht worden aan studies die met name betrekking hebben op bedrijven en organisaties die tot nu toe niet door de desbetreffende informatie werden bereikt, zoals de kleine bedrijven in het MKB; lid 3 a De subsidie richt zich in hoofdzaak op MKB-ondernemingen en hun werknemers. In sommige gevallen kunnen ook recente werklozen, zoals bedoeld in artikel 2 lid 2 b3, indien werknemers recent uit MKB-ondernemingen zijn ontslagen, tot de doelgroep behoren. Het gaat om ontslagen die tot een jaar terug hebben plaatsgevonden. Ook bij startende ondernemers zal, hoewel het resultaat is de oprichting van ondernemingen is, de doelgroep uit werklozen kunnen bestaan. Aan deze startende ondernemers zijn geen nadere eisen gesteld m.b.t. de duur van hun werkloosheid. Artikel 4 Lid 1 g Het gaat bij een ’vernieuwend karakter’ oftewel innovativiteit erom dat de te subsidiëren activiteiten in de regio of sector niet in enigerlei vorm reeds heeft bestaan of reeds onderdeel zijn geweest van experimenten. Alleen indien een bestaande activiteit of project dermate wordt gewijzigd dat er sprake is van een aanmerkelijke verandering, aanvulling danwel uitbreiding of nieuwe ontwikkeling, kan de activiteit worden aangemerkt als vernieuwend. Projecten die het vervolg zijn op een eerder uitgevoerd project zijn derhalve niet innovatief. Ook activiteiten die reeds uit andere
8
bronnen worden gefinancierd kunnen niet voor subsidie in aanmerking komen, ook niet indien besloten wordt de oude financieringsbron uit te schakelen. Het gaat hierbij tevens om activiteiten die volledig privaat of publiek werden uitgevoerd. In alle gevallen is het project alleen vernieuwend indien de kernactiviteit tenminste qua vorm, danwel methode, werkwijze of doelen in de desbetreffende sector, branche of regio nog niet eerder is ontwikkeld danwel getoetst. Projecten die zijn gericht op werkgelegenheidscreatie gebaseerd op of in de sector ICT of op de invoering van ICT in de bedrijfsvoering, bij scholing en opleiding of beroepskeuzevoorlichting zijn potentieel vernieuwend, omdat het hier veelal gaat om onontgonnen terreinen. Bij de beoordeling of er sprake is van een vernieuwend karakter van zulke projecten zal eveneens worden gelet op de mate waarin de betreffende ICT toepassingen reeds gangbaar zijn in een bepaalde sector, branche of regio. Het transnationaal maken van een project is in ieder geval niet voldoende om als innovatief te worden gerangschikt. Lid 1 h In het bijzonder bij projecten die zich richten op ontwikkeling (van opleidingen, opleidingsplannen of bedrijfsplannen) dan wel verkenningen en onderzoek moet het aannemelijk worden gemaakt dat er daadwerkelijk afnemers zijn die deze resultaten nuttig (in de sector, regio of branche) achten en in beginsel bereid zijn gebruik te maken van deze ontwikkel- of onderzoeksresultaten. De resultaten zullen voor de potentiële afnemersgroep ook vrijelijk beschikbaar moeten zijn. De onduidelijkheid over het nuttig gebruik doet zich met name voor indien niet de afnemersgroep maar een intermediair de projectaanvrager is. In deze gevallen kunnen potentiële afnemers hun belangstelling kenbaar maken door bijvoorbeeld de aanvraag mede te ondertekenen. Het project moet voorts een brede afname hebben en geen aanleiding geven tot concurrentievervalsing van een enkel bedrijf ten opzichte van andere. Uit de aanvraag moet blijken dat de resultaten van het project niet uitsluitend het belang dienen van een individueel bedrijf. lid 1 i Een project wordt geacht een
multiplier effect te hebben, dat wil zeggen dat het project een maatschappelijk effect heeft dat groter is dan het oorspronkelijk projecteffect en/of meer categorieën beïnvloedt dan de oorspronkelijke direct betrokken projectgroep. Het multiplier effect uit zich in de volgende effecten. – het vermogen tot adoptie van de activiteit door andere organisaties en doelgroepen, óf – de potentie tot aanmoediging van andere activiteiten op de subsidieterreinen zoals aangeven in artikel 2 lid 2 óf – de potentie om uit te groeien tot een structurele op eigen kracht zich voort te zetten activiteit. lid 1 j Een evenredige deelname van vrouwen betekent dat het aantal vrouwelijke deelnemers binnen de doelgroep een weerspiegeling moet zijn van het aandeel vrouwen dat werkzaam is in de betreffende beroepen of functies. Bewust is niet ervoor gekozen om evenredig op te vatten als een gelijke verdeling over mannen en vrouwen, uitgaande van de maatschappelijke realiteit dat er beroepen, sectoren en functies bestaan met een hoger respectievelijk lager aandeel vrouwen. Hiermee wordt derhalve beoogd ook binnen de projecten tenminste recht te doen aan de bestaande man/vrouwverdeling over de beroepen en functies. Vooraf dient de aanvrager aannemelijk te maken dat bewust op basis van het verlangde aandeel vrouwen onder potentiële deelnemers zal worden gerecruteerd. Dit kan ook betekenen dat aanvragers indien nodig gerichte methoden van bekendmaking moeten gebruiken of specifieke knelpunten voor deelname van vrouwen moeten opheffen. In sommige gevallen zal het gaan om de aanpassing van de cursustijden/dagen en in sommige gevallen om extra faciliteiten voor kinderopvang. De getroffen voorzieningen dienen bij de aanvraag inzichtelijk te worden gemaakt. lid 2 In Flevoland kan worden afgeweken van de eis dat er sprake moet zijn van een gelijk aandeel publieke medefinanciering. Dit is het geval bij projecten waar er geen sprake is van geen private medefinanciering. Het zal veelal gaan om projecten met een groot algemeen maatschappelijk belang waar het direc-
Uit: Staatscourant 1997, nr. 33 / pag. 10
te privébelang niet duidelijk aanwijsbaar is, zoals bijvoorbeeld bij samenwerkingsprojecten, studies en de beschikbaarstelling van good practices. In deze gevallen kan worden volstaan met een aandeel van 35% publieke financiering, indien het project uitsluitend met de onderhavige subsidie en deze publieke middelen wordt gefinancierd. Art. 5 lid 1 a Er is sprake van complementariteit indien er aantoonbaar aangesloten wordt bij andere projecten die uit hoofde (van nationale of andere europese subsidies) gefinancierd worden dan wel in het verleden gefinancierd werden. Hierbij geldt uiteraard de eis (art 4 eerste lid onder g) dat het project innovatief moet zijn dus in ieder geval iets toevoegt aan het eerdere of andere project. De bedoeling is echter dat het project synergie tot stand brengt met het andere project of de andere projecten waar het bij aansluit. Hiermee wordt bedoeld dat de uitvoering van het (de) andere project(en) samen met het nieuwe, grotere maatschappelijke effecten teweeg brengt dan elk van de projecten afzonderlijk. lid 1 d Bij projecten op het gebied van artikel 3 de leden b.1. anticipatie op arbeidsmarkttrends kwalificatievereisten en overige ontwikkelingen die van invloed zijn op het functioneren van ondernemingen; b.2. stimulering van samenwerking en opleiding op nieuwe terreinen van economische activiteit met het oog op het scheppen van nieuwe kansen op werk; en c.1. verbetering van de samenwerking tussen onderzoeksinstellingen, kenniscentra en ondernemingen, gaat de voorkeur uit naar de grote steden (G25), te weten de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag (G4) en Almelo, Arnhem, Breda, Deventer, Eindhoven, Enschede, Groningen, Helmond, Hengelo, Den Bosch, Leeuwarden, Maastricht, Nijmegen, Tilburg, Zwolle, Dordrecht, Haarlem, Heerlen, Leiden, Schiedam en Venlo, zoals gedefinieerd in het GroteStedenbeleid. Deze krijgen binnen dat beleid de ruimte om hun sociaal en werkgelegenheidsbeleid op creatieve en onorthodoxe wijze te combineren met hun economische en ruimtelijke ordeningsbeleid. Grote steden zijn door hun schaalvoordelen en mogelijkheden voor integraal beleid beter in staat om hun innovatief vermogen en
9
hun uitstralingseffect een extra impuls te geven. Het opbouwen van een goede kennisinfrastructuur en toegankelijkheid tot kennis is daarbij een randvoorwaarde. De negatieve tendens die zich de laatste jaren manifesteert in de sociaaleconomische ontwikkeling van de grote steden en de enorme sociale problematiek die daarmee gepaard gaat zou met het Grote-Stedenbeleid kunnen worden gekeerd. Een goede kennisinfrastructuur zal derhalve binnen de grote steden meer synergie kunnen opleveren dan in andere regio’s. Artikel 8 lid 3 Bij beschikking wordt aan alle projecten die geselecteerd zijn een eerste voorschot van f 10.000 ter beschikking gesteld voor het zoeken naar partners in de periode tussen toekenning en 1 januari 1998. Dit bedrag wordt voor 100% gesubsidieerd. Indien geen partners worden gevonden dient t.a.v. dit voorschot een einddeclaratie te worden ingediend. Indien wel partners worden gevonden en het transnationaliteitsdocument is getekend, maakt deze f 10.000 deel uit van het totaal toegekende subsidiebedrag en is het als zodanig onderworpen aan de bepalingen die betrekking hebben op de besteding en verantwoording van de toegekende subsidie. Artikel 10 lid 1a t/m h Het betreft hier de limitatieve lijst van de voor subsidie op te voeren kostenposten. – Kostenposten in algemene zin. * Alleen kosten die betrekking hebben op daadwerkelijk verrichte uitgaven kunnen voor subsidie in aanmerking komen. Het gaat hierbij om uitgevoerde betalingen die blijken uit vereffende facturen of uit boekhoudbescheiden met een vergelijkbare bewijskracht. * Kosten die vallen binnen de periode zoals vermeld in de beschikking. * Voor alle kosten geldt dat zij eenduidig toegerekend moeten kunnen worden aan het project en de daarin vermelde activiteiten. * In alle gevallen wordt rekening gehouden met de daadwerkelijk aan het project bestede uren. Alleen kosten die in evenredige verhouding staan tot de voor het project uitgevoerde activiteiten (personen en/of materiaal) kunnen worden opgevoerd.
* Voor de berekening van het uurtarief van intern personeel dient uitgegaan te worden van het bruto jaarsalaris en het normaal aantal werkbare uren per jaar voor de betreffende branche en uitdrukkelijk niet van tarieven die worden gebruikt in geval van opdrachten bij derden. * Indien de opgevoerde tarieven niet redelijk worden geacht kunnen deze geheel of gedeeltelijk als niet-subsidiabel worden aangemerkt. * Btw kan alleen dan volledig in aanmerking worden genomen, als deze kosten effectief en definitief voor rekening van het project komen. Btw die kan worden teruggevorderd of op enigerlei wijze wordt terugbetaald of gecompenseerd, komt niet voor subsidie in aanmerking. Hetzelfde geldt voor andere heffingen, belastingen of lasten. – Kosten instructiepersoneel * Bruto beloning (incl. sociale lasten en pensioenpremies) van eigen onderwijzend personeel en/of extern ingehuurd onderwijzend personeel Daarbij dient te worden aangeven hoeveel uren voor daadwerkelijke instructie en hoeveel uren er voor methodiekontwikkeling zijn. * Reiskosten van dit personeel voorzover geen woon- werkverkeer, gebaseerd op maximaal de fiscale norm. * Kosten van opleiding van onderwijzend personeel t.b.v. daadwerkelijk te geven opleidingen aan cursisten. * Ingekochte cursussen. Hierbij kan bij standaardcursussen gerekend worden met marktprijzen. In het geval van maatwerk, of nieuw ontwikkelde cursussen dient een onderbouwing gegeven te worden ten aanzien van het doorberekende materiaal, eventueel doorberekende overhead, de locatie en daarmee samenhangende kosten, de ontwikkelingskosten versus daadwerkelijke instructie en het tijdsbeslag van de cursus. – Exploitatiekosten * Voor de opleiding noodzakelijke niet-afschrijfbare verbruiksgoederen. Grondstoffen/halffabrikaten mogen niet opgevoerd worden indien hiermee tijdens het practicum een goedgekeurd eindproduct ontstaat. Wel eventuele extra uitval die toe te rekenen valt aan het practicum. * Apparatuur en instrumenten cq. gereedschap (voorzover afschrijfbaar geacht) huur of leasing of
Uit: Staatscourant 1997, nr. 33 / pag. 10
afschrijving. Bij afschrijving gelden onderstaande termijnen: computerapparatuur 3 jaar software 2 jaar machines/apparatuur 5 jaar meubilair/stoffering 10 jaar Van projecten wordt verwacht dat men rekening houdt met de bedrijfseconomische afweging tussen huur, leasing en afschrijving. – Kantoorruimtes, leslokalen en praktijkruimtes voorzover extern ingehuurd. Inclusief gas, water, licht, belasting en verzekering. Interne ruimtes en lokalen worden geacht tot de normale bedrijfsvoering te behoren. Ook hier geldt dat er rekening moet worden gehouden met bedrijfseconomische afwegingen. Aanpassing(en) van lokalen, praktijkruimtes voor gehandicapten indien deze in het project participeren. – Kosten studiemateriaal * Materiaalkosten als boeken, syllabi, floppy’s e.d. Kleding indien voorgeschreven. * Instrumenten/apparaten indien deze noodzakelijk zijn en voorzover deze gedurende het project volledig afgeschreven kunnen worden (zo niet dan kunnen deze onder exploitatiekosten worden opgevoerd). Inkomen deelnemers * Indien de opleiding is bedoeld voor werkenden komen voor subsidie in aanmerking de bruto loonkosten (incl. sociale lasten, eventuele ploegentoeslagen en pensioenpremies) voor deelnemers tijdens de scholingsuren. In die uren worden zij geacht niet aan de productie bij te kunnen dragen in verband met het volgen van de opleiding. * Indien de deelnemers werklozen betreft worden als loonkosten geaccepteerd de inkomensvervangende uitkeringen die zij ontvangen op grond van bestaande sociale voorzieningen. Bij het opvoeren van loonkosten als subsidiabele kosten dient de omvang van dat bedrag minimaal tot uitdrukking te komen in een bijdrage van de loonbetalende instantie in de financiering van het project. Afhankelijk van de rechtsvorm van de loonbetalende instantie wordt dit als privaat- danwel publiekrechtelijke financiering aangemerkt. Indien een gedeelte van deze loonbetaling wordt vergoed vanuit een andere bij het project betrokken financierende partij danwel vanuit de
10
subsidieontvangende partij aan de loonbetalende instantie kan de aard van de financiering anders uitvallen. Deze geldstromen dienen dan duidelijk en controleerbaar in de boeken tot uitdrukking te komen. Bij het opvoeren van uitkeringen als subsidiabele kosten dient de omvang van dat bedrag minimaal tot uitdrukking te komen als publiekrechtelijke co-financiering. In het algemeen geldt dat indien deelnemers geen loon of inkomensvervangende uitkeringen ontvangen deze post niet kan worden opgevoerd. Het opvoeren van loonkosten van deelnemers kan niet tegen (externe) declaratietarieven. Bij zelfstandige ondernemers, die door het volgen van een scholing productie derven, kan een opgave gedaan worden op grond van hun gemiddeld inkomen per uur. Dit kan gebaseerd worden op aangifte-inkomstenbelasting dan wel een norminkomen uit de branche. – Reiskosten deelnemers * Dagelijkse vervoerskosten van de deelnemers, voorzover geen normaal woon-werkverkeer, gebaseerd op maximaal de fiscale norm. – Overheadkosten * Kosten kinderopvang (er wordt aangesloten bij de toegestane tarieven van de fiscus). * Bruto loonkosten (incl. sociale lasten en pensioenpremies) van administrateurs, projectmanagers en/of coördinatoren uit de eigen organisatie(s) die zich daadwerkelijk met de uitvoering en de voortgang van het project bezighouden (uitgesplitst per functie). * Kosten van derden die de administratie, management of coördinatie op zich nemen, voorzover tegen redelijke tarieven (uitgesplitst per functie). * Opslagen c.q. toeslagen voor overhead worden voor maximaal 10% op de bruto loonkosten geaccepteerd. Deze bedragen dienen te worden onderbouwd. * Dagelijkse vervoerskosten van bovengenoemd personeel voorzover niet woon-werkverkeer. * Beheerskosten: publiciteit kantoorbehoeften kosten van post, telefoon, fax e.d. * Accountantskosten voorzover nodig voor de controle op de einddeclaratie. – Kosten i.v.m. transnationaliteit * Reis- en verblijfkosten van deelnemers, instructiepersoneel of project-
coördinatoren in het buitenland voor zover verband houdend met de transnationale activiteiten. * Kosten van organisatie van transnationale seminars, congressen. Benadrukt wordt dat de transnationale partners die in Nederland op bezoek komen zelf hun eigen reis- en verblijfkosten dienen te bekostigen. – Niet-subsidiabele kosten Niet-subsidiabele kosten zijn o.m.: * bankkosten, rente van leningen en rekeningcourant, provisie op bankgarantie; * andere kosten i.v.m. het verkrijgen van projectfinanciering; commissieloon, niet-verplichte vergoedingen voor het personeel; * afschrijving op gebouwen; * het volledige aankoopbedrag van gebouwen en afschrijfbare uitrusting; * de (beheers)kosten die door externen in rekening worden gebracht voor het opstellen van de aanvraag; * het opstellen van rapportages en de einddeclaratie zonder dat dezelfde organisatie is belast met de projectadministratie; * lunchkosten; * verblijfkosten binnen Nederland; * kosten die samenhangen met activiteiten op het gebied van monitoring van de aanvraag; * evaluatierapporten door externe partijen; * kostenposten als ’onvoorzien’ danwel ’p.m. posten’ danwel stelposten worden als niet-subsidiabele kosten beschouwd. Deze geven immers ontoereikende informatie voor de bepaling van het maximaal toe te wijzen subsidiebedrag of de vaststelling van de hoogte van de subsidie. lid 2a Expliciet wordt vermeld dat kosten die tot de normale bedrijfsvoering kunnen worden gerekend niet vallen onder de subsidiabele kosten. Zo ook kosten die ontstaan in relatie tot de aanvraag voor subsidie, tenzij deze kosten expliciet vermeld staan in de lijst van subsidiabele kosten onder lid 1a t/m g. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.P.W. Melkert.
Uit: Staatscourant 1997, nr. 33 / pag. 10
11