Introductiedossier Nieuwe Bewindspersonen SZW
2003
Het introductiedossier is vastgesteld vóór het gereedkomen van het regeerakkoord van de regeringsfracties. De inhoud daarvan is niet in het introductiedossier verwerkt.
Inhoudsopgave (dossier nieuwe bewindspersonen 2003) Deel I – Introductie SZW De kerntaken van SZW Organisatie SZW: organogram + bschrijving taken directies per (p)SG, DG-en, IG
1 2 4
Deel II – SZW-onderdelen
23
Secretaris-Generaal Bureau Secretaris Generaal (BSG) Directie Ramingen en Analyse (R&A) Directie Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden (WBJA) Arbeidsinspectie (AI)
24 24 26 32 37
Plaatsvervangend Secretaris-Generaal Directie Communicatie (C) Directie Personeel, Organisatie en Informatie (PO&I)
46 46 50
Directeur-Generaal Arbeidsverhoudingen en Internationale Betrekkingen (DGAVIB) Directie Algemene Sociaal-Economische Aangelegenheden (ASEA) Directie Arbeidsverhoudingen (AV) Directie Coördinatie Emancipatiebeleid (DCE) Directie Internationale Zaken (IZ)
52 52 63 79 90
Directeur-Generaal Arbeidsomstandigheden en Sociale Verzekeringen (DG ASV) Directie Sociale Verzekeringen (SV) Directie Arbeidsveiligheid en Gezondheid (A&G) Directie Arbozorg en Verzuimbeleid (AVB) Departementaal Project Vermindering Administratieve Lasten (DP-V)
98 98 104 112 119
Directeur-Generaal Arbeidsmarktbeleid en Bijstand (DG AMB) Directie Algemeen Arbeidsmarktbeleid (AAM) Directie Arbeidsmarktbeleid Bijzondere Groepen (ABG) Directie Bijstand en Gemeentelijk Activeringsbeleid (B&GA) Bureau Interbestuurlijke verhoudingen en communicatie (Intercom) Project Structurering en Integratie Gemeentelijke Informatiestromen SZW (SIGIS)
121 121 137 158 180 182
Directeur-Generaal Uitvoeringsbeleid Werk en Inkomen (DG UB) Directie Uitvoering Werk en Inkomen (W&I) Bureau Opsporingsbeleid (BOB) Departementaal projectbureau handhavingsbeleid (DP-H) Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) Expertcentrum Gegevensverkeer en Informatiemanagement Project Walvis/SUB
183 183 192 195 196 199 204
Inspecteur-Generaal Werk en Inkomen (IWI)
206
Bijlage A: Sociaal-Economische Kerngegevens 1990 – 2007
Deel III– Praktische informatie Begroting en begrotingscyclus Parlement Persvoorlichting en Bureau Presentatie Ministerraad Praktische en logistieke zaken Trefwoordenregister
209 210 217 223 226 229
Deel 1 Introductie SZW
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 1 van 231
De kerntaken van SZW Missie Het stimuleren van werkgelegenheid, moderne arbeidsrelaties en een activerende sociale zekerheid. Werkgelegenheid en arbeidsmarkt SZW bevordert de werkgelegenheid en het goed functioneren van de arbeidsmarkt. Daarbij richt SZW zich mede op minder kansrijke groepen zoals langdurig werklozen, arbeidsgehandicapten en etnische minderheden. Sociale zekerheid SZW bevordert dat uitkeringsgerechtigden zo snel mogelijk opnieuw zelfstandig kunnen voorzien in hun bestaan. Voor mensen die niet zelf in staat zijn om door werk in hun eigen onderhoud te voorzien en voor mensen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, waarborgt SZW een inkomen. Inkomens SZW bevordert een evenwichtige inkomensverdeling. SZW is verantwoordelijk voor het vaststellen van het minimumloon en het sociaal minimum bij de uitkeringen. Arbeidsverhoudingen SZW bevordert goede arbeidsverhoudingen tussen werkgevers en werknemers. Daarbij gaat het zowel om het faciliteren en stimuleren van moderne arbeidsrelaties, als om de rechtsbescherming van werknemers. Arbeidsomstandigheden SZW bevordert veiligheid en gezondheid op het werk. Dit arbobeleid is mede gericht op preventie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid alsmede op vroegtijdige reïntegratie. Emancipatie SZW bevordert het beleid dat gericht is op de emancipatie van mannen en vrouwen. SZW en zijn omgeving De onderwerpen op de beleidsterreinen van SZW hebben een directe invloed op het leven van veel mensen. SZW is echter niet de enige die voor deze onderwerpen verantwoordelijk is. Daarom is het belangrijk dat SZW over dit beleid goed overleg voert met andere departementen, met gemeenten èn met organisaties in de samenleving. Overleg met andere departementen Het sociaal-economisch beleid is een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van verschillende departementen. Daarom vindt regelmatig overleg plaats in de ‘zeshoek’ waarin naast SZW zitting hebben de ministeries van Algemene Zaken, Economische Zaken, Financiën, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Naast dit structurele overleg voert SZW meer incidenteel overleg met andere departementen. Daarbij gaat het om onderwerpen die niet alleen het terrein van SZW raken maar ook dat van andere ministeries. In gezamenlijkheid wordt de besluitvorming over deze onderwerpen in het kabinet voorbereid. Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 2 van 231
Sociale partners Organisaties van werkgevers en werknemers (de sociale partners) en de overheid stemmen de hoofdlijnen van beleid op elkaar af. In de Stichting van de Arbeid treffen de werkgevers- en werknemersorganisaties elkaar. Het kabinet overlegt met de Stichting tijdens het zogenaamde ‘voorjaars’- en ‘najaarsoverleg’. SZW speelt bij de voorbereidingen een coördinerende rol. Dit overleg kan uitmonden in aanbevelingen van de Stichting van de Arbeid, die kunnen leiden tot nadere afspraken in CAO’s. SZW onderhoudt ook rechtstreeks contacten met sectorale partners. Dit zijn werkgevers- en werknemersorganisaties in een bepaalde bedrijfstak. Daarnaast is er de Sociaal-Economische Raad (SER), het officiële adviesorgaan op sociaaleconomisch gebied. Naast de sociale partners hebben hierin onafhankelijke, door de regering (de Kroon) benoemde leden zitting. De SER brengt gevraagd of ongevraagd advies uit aan de regering over belangrijke sociaal-economische onderwerpen. Eenmaal per jaar geeft de minister van SZW in een brief aan over welke onderwerpen het kabinet in het komende begrotingsjaar advies wil vragen aan de SER. Tenslotte participeren sociale partners (samen met de VNG) in de Raad voor Werk en Inkomen (RWI). Instelling en taakomschrijving van de RWI zijn geregeld in de Wet SUWI. De RWI doet op het terrein van werk en inkomen voorstellen aan de minister van SZW, bevordert de kwaliteit en transparantie van de arbeidsmarkt en voert (in mandaat) de ministeriële subsidieregeling vacaturevervulling door werklozen en met werkloosheid bedreigde werknemers uit. De uitvoering van SZW-beleid Gemeenten, de Centrale organisatie voor werk en inkomen (CWI), de Sociale verzekeringsbank (Svb) en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) voeren een groot deel van het beleid van SZW uit. Het ministerie voert regelmatig overleg met deze organisaties. Gemeenten De gemeenten voeren de Algemene bijstandswet uit, evenals de Wet sociale werkvoorziening. Bovendien vervullen zij een belangrijke taak voor mensen die moeilijk plaatsbaar zijn op de arbeidsmarkt zoals langdurig en laaggeschoolde werklozen. Gemeenten doen dit met behulp van de Wet inschakeling werkzoekenden. SZW houdt toezicht op de uitvoering door gemeenten. Uitvoering volksverzekeringen en werknemersverzekeringen De Sociale verzekeringsbank voert de volksverzekeringen uit, zoals de Algemene ouderdomswet (AOW), de Algemene nabestaandenwet (ANW) en de Algemene kinderbijslagwet (AKW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) voert de werknemersverzekeringen en enkele sociale voorzieningen uit, zoals de Werkloosheidswet (WW), de Ziektewet (ZW), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Wet arbeidsongeschiktheids-voorziening jonggehandicapten (Wajong), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de Toeslagenwet (TW).
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 3 van 231
Organisatie SZW Minister
Staatssecretarissen
Secretaris-Generaal
Plaatsvervangend Secretaris-Generaal
IG Inspectie Werk en Inkomen
Communicatie
Bureau Secretaris-Generaal
Beleidsontwikkeling
FinancieelEconomische Zaken*
Ramingen en Analyse*
Toezicht gemeenten
Personeel, Organisatie en Informatie
Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden
Toezicht UWV, RWI, PVK en Arbo-instanties
Gemeenschappelijke Ondersteuning Bedrijfsvoering
Arbeidsinspectie
Toezicht CWI, SVB en Samenwerking
Algemene Zaken
Agentschap SZW
Bureau Bedrijfsvoering
Accountantsdienst
Academie
DG Arbeidsverhoudingen en Internationale Betrekkingen
DG Arbeidsomstandigheden en Sociale Verzekeringen
Stafbureau
Stafbureau
DG Arbeidsmarktbeleid en Bijstand
Stafbureau
DG Uitvoeringsbeleid Werk en Inkomen
Project DG Sociale Zekerheid en Zorg
Stafbureau
Algemene en SociaalEconomische Aangelegenheden
Arbeidsveiligheid en –gezondheid
Algemeen Arbeidsmarktbeleid
Uitvoering Werk en Inkomen
Arbeidsverhoudingen
Arbozorg en Verzuimbeleid
Arbeidsmarktbeleid Bijzondere Groepen
Expertcentrum Gegevensverkeer en Informatiemanagement
Internationale Zaken
Sociale Verzekeringen
Bijstands- en Gemeentelijk Activeringsbeleid
Bureau Opsporingsbeleid
Coördinatie Emancipatiebeleid
Departementaal Projectbureau Vermindering Administratieve Lasten
Bureau Interbestuurlijke Verhoudingen en Communicatie
Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst
Project Relatie Arbeidsen Publieksveiligheid
Project Structurering en Integratie Gemeentelijke Informatiestromen
Departementaal Projectbureau Handhavingsbeleid
* Conform voorgenomen besluit worden per 1 juli 2003 de directies R&A en FEZ geïntegreerd.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 4 van 231
De Secretaris-Generaal (vacature)/Wnd. Secretaris-Generaal (Maarten Ruys) Trefwoorden: **Bureau Secretaris-Generaal (BSG) **Directie Ramingen en Analyse (R&A) **Directie Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden (WBJA) **Arbeidsinspectie(AI) **Agentschap SZW (AG SZW) Verantwoordelijk voor de volgende directies: Bureau Secretaris-Generaal (BSG) - Directeur: Bert van Laar Het Bureau Secretaris-Generaal is verantwoordelijk voor het inhoudelijk, logistiek en secretarieel ondersteunen van de Secretaris-Generaal en de plaatsvervangend SecretarisGeneraal, en de logistieke, secretariële en protocollaire ondersteuning van de bewindspersonen. Dit ter ondersteuning van hun rol als ambtelijk en politiek eindverantwoordelijke voor SZW-beleid en –organisatie. Afdelingen en afdelingshoofden: - Coördinatie departementale stukken: Marjolein Cherpanath - Kabinet: Gerda Admiraal-Blansjee - Bureau Bedrijfsvoering: Marcel van Grieken - Bureau advies SG: Nicoline de Groot Directie Ramingen en Analyse (R&A)* - Directeur: Raymond Gradus De directie Ramingen en Analyse is verantwoordelijk voor het leveren van kwalitatieve en kwantitatieve informatie en inzichten ten behoeve van het beleid van de minister van SZW door middel van eigen financiele en sociaal-economische analyses. Tevens is de directie verantwoordelijk voor organisatie, beheer en verificatie van beleidsinformatie, en voor de kwaliteit van de ramings- en analyse-instrumenten. Voor SZW heeft zij de rol van (intern) planbureau. Afdelingen en afdelingshoofden: - Arbeidsverhoudingen en internationaal (AVI), - Sociale verzekeringen en uitvoering (SVU), - Arbo, integrale ramingen en beleidsinformatie (AIB), - Arbeidsmarkt en reïntegratie (AMR), - Bijstandszaken en handhaving (BZH),
Thijs Hoekstra Bert van Zeggeren Paul Oomens Mike van den Tillaart Guido Biessen
* Conform voorgenomen besluit worden per 1 juli 2003 de directies R&A en FEZ
geïntegreerd. Directie Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden (WBJA) – Directeur: Wouter Oldemans WBJA is verantwoordelijk voor het bevorderen van de kwaliteit van wet- en regelgeving en van het bestuurlijk en juridisch handelen van het ministerie, het behandelen van c.q. adviseren over wetgevende, bestuurlijke en juridische aspecten van departements- en rijksbrede onderwerpen, het ontwerpen van de teksten van alle wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen op het terrein van het ministerie, het adviseren over en behandelen van bestuurlijke en juridische vraagstukken op het terrein van het ministerie, Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 5 van 231
waaronder aangelegenheden met betrekking tot de Wet openbaarheid van bestuur en bezwaaren beroepszaken voor zover deze niet onder de verantwoordelijkheid van een ander organisatieonderdeel van het ministerie vallen. Bovendien draagt de directie bij aan de totstandkoming en implementatie van internationale verdragen respectievelijk regelingen, het toetsen van nationale regelgeving aan het internationale recht en het behandelen van internationale procedures. Afdelingen en afdelingshoofden: - Wetgeving I (W1), Jill Bangert - Wetgeving II (W2), Peter van der Poest Clement - Bestuurlijke Vraagstukken (BV), François de Hullu - Juridische Aangelegenheden (JA), Saskia Voortman - Bureau Ondersteuning Bezwaar en Beroep (BOBB), Herman Lansink Arbeidsinspectie (AI) Directeur - Paul Huijzendveld De Arbeidsinspectie is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van wet- en regelgeving door werkgevers en werknemers en het uitvoeren van regelingen op het gebied van arbeidsomstandigheden, de Kernenergiewet, de arbeidsmarkt (met inbegrip van illegale tewerkstelling van vreemdelingen en bevordering van arbeidsdeelname door minderheden), arbeidsverhoudingen (met inbegrip van arbeidstijden en arbeidsvoorwaarden) en de verplichte deelname aan pensioenverplichtingen. De Arbeidsinspectie is belast met het opsporen van strafbare feiten, het toetsen van voorgenomen wet- en regelgeving op handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid, het verzamelen van beleids-relevante informatie en het adviseren van beleidsdirecties daarover. Agentschap SZW (AG SZW) – Directeur: Jan-Willem Weehuizen Het Agentschap SZW is het organisatieonderdeel van het ministerie SW, dat verantwoordelijk is voor het uitvoeren van (subsidie)regelingen op het terrein van werk en inkomen. Het Agentschap SZW verzamelt daarbij informatie die van belang is voor de beleidsontwikkeling van haar opdrachtgevers. De regelingen die het Agentschap uitvoert zijn onder meer de subsidieregelingen ESF doelstelling 3, de ESF-subsidieregeling Equal de subsidieregelingen voor bedrijfsverzamelgebouwen (BVG) en voor de Regionale Platforms Arbeidsvoorziening (RPA), de Tijdelijke stimuleringsregeling Casemanagement, de Stimuleringsregeling Projecten Allochtone Groepen (SPAG) en de ministeriële regeling voor bijstandsverlening aan Nederlanders in het buitenland. Per 1 januari 2003 is het Agentschap SZW een baten-lastendienst. Kenmerkend voor de baten-lastendienst zijn de resultaatgerichte bedrijfsvoering en het baten-lastenstelsel. Het Agentschap SZW bestaat uit een landelijk bureau en een afdeling Operations met drie service units in Eindhoven, Den Haag en Zwolle onder leiding van Alexandra van Kampen
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 6 van 231
De Plaatsvervangend Secretaris-Generaal (Peter Hennephof per 1 juli 2003)/wnd. plv. Secretaris-Generaal (Johan Maas) Trefwoorden: * Directie Communicatie (C) **Directie Financieel-Economische Zaken (FEZ) **Directie Personeel, Organisatie en Informatie (PO&I) **Directie Algemene Zaken (AZ) **Accountantsdienst (AD) **Academie(AC) ** Gemeenschappelijke Ondersteuning Bedrijfsvoering (GOB) Verantwoordelijk voor de volgende directies: Directie Communicatie (C) - Directeur: Stephan Koole De directie Communicatie is verantwoordelijk voor het ontwikkelen van het departementale voorlichtingsbeleid, het geven van voorlichting aan publiek en pers en het beschikbaar stellen van documentaire informatie. De directie ondersteunt de bewindspersonen op het gebied van publiciteit en externe optredens en adviseert de beleidsdirecties over de wijze waarop het beleid kan worden gecommuniceerd met de voor hen relevante doelgroepen. De directie Communicatie bestaat uit 6 afdelingen: de afdeling Persvoorlichting, de afdeling Communicatie-advies, de afdeling Redactie, de afdeling Publieksinformatie, de afdeling Websystemen en de afdeling Bibliotheek en Documentatie. Afdelingen en afdelingshoofden: - Persvoorlichting (PEV), Gerda de Lange - Communicatie-advies (CA), Sandra Boes - Redactie (RED), Louis Smit - Publieksinformatie (PI), Hans Bliek - Websystemen (WEB), vacature - Bibliotheek en Documentatie (BIDOC), Flip Glastra Directie Financieel-Economische Zaken (FEZ)* – Waarnemend directeur: Frank Berkhout De directie FEZ voert taken uit voor de departementale begroting, het departementale financiële beheer en het toezicht daarop, de financiële administraties en informatiesystemen en het departementale jaarverslag. De coördinerende taken voor het begrotingsproces strekken zich uit tot de premiegefinancierde uitgaven in de budgetdisciplinesector sociale zekerheid en arbeidsmarkt. Bovendien draagt de directie zorg voor het beleid over de financiële processen van het ministerie. FEZ adviseert de beleidsdirecties, de directeuren-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal, de secretaris-generaal en de bewindspersonen over beleidsvoornemens vanuit de optiek van doelmatigheid, doeltreffendheid, budgettaire inpasbaarheid, bekostigings- en financieringssystematiek en ordelijk financieel beheer.
* Conform voorgenomen besluit worden per 1 juli 2003 de directies R&A en FEZ geïntegreerd. Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 7 van 231
FEZ coördineert de (bestuurlijke) reactie op onderzoeken van de Algemene Rekenkamer op SZW-terrein en beheert de pensioen-garantieregeling voor oud-medewerkers van de emigratiecentrales. Verder voert de directie bekostigingsactiviteiten uit die verband houden met de toekenning en verrekening van subsidies, voorschotten en budgetten aan uitvoerende instellingen voor wettelijke uitkerings- en subsidieregelingen. Dit vindt plaats aan de hand van vooraf opgestelde criteria, voorwaarden en modellen, voor zover dat niet is opgedragen aan het Agentschap SZW. Afdelingen en afdelingshoofden: - Afdeling Projecten, Elly van der Vliet - Kaderstelling en Control (K&C), Wim Schmale - Toetsing en Advies (T&A), Irene Nijboer - Administraties en Bekostiging (A&B), Richard Born ( interim hoofd) • Bureau Beheersuitgaven (BU), Leen van Toor • Bureau Financiële Administraties (FA), Bert Martens • Bureau Functioneel- en applicatiebeheer (FAB), Rob van Hees • Beheer Informatie- Afhandelingssysteem (BIAS), Ton Thomassen Directie Personeel, Organisatie en Informatie (PO&I) – Directeur: Johan Maas De directie PO&I adviseert over het interne personeels- organisatie- en informatiebeleid. De directie draagt zorg voor de ondersteuning en advisering van directies, medezeggenschapsorganen en medewerkers, voor het opstellen van het departementale informatiebeleid, het faciliteren van het decentrale informatiebeleid, de personele informatievoorziening en het ondersteunen van het strategisch ICT-beraad. De directie draagt tevens zorg voor de HRM-kolom (manager-medewerker-HRM-professional).Vanuit die verantwoordelijkheid is zij belast met de departementale uitwerking van het rijksbrede traject Vernieuwing HRM-stelsel. Dit betekent dat het beheersmatige deel van de personeelsprocessen wordt overgedragen naar een Shared Service Center. Daarnaast wordt de kwaliteit van de HRM-functie van SZW versterkt. Daarnaast draagt de directie zorg voor rechtspositionele aangelegenheden, bedrijfsvoering, planning & control en administratieve organisatie en informatiebeveiliging. PO&I kent (wisselende) clusters met de volgende managers: Ineke Colijn, Loes de Jonge, Saam de Mooij Irene van Munster en Ninke Lansink Rotgerink (duobaan) Daarnaast is er de afdeling medezeggenschapsondersteuning (MZO), waarvan Betty Bruijns afdelingshoofd is. Directie Algemene Zaken (AZ) – Directeur: Nico van Leeuwen De directie Algemene Zaken beheert en exploiteert de vestigingen van het ministerie te Den Haag. Daarnaast is de directie verantwoordelijk voor het ontwikkelen van beleid, implementatie van nieuwe ontwikkelingen en wijzigingen en het dagelijks beheer van de ICTinfrastructuur voor het gehele ministerie. Ook houdt de directie zich bezig met het vervaardigen en beschikbaar stellen van hoogwaardige postale-, grafische- en multimediaproducten en diensten, het ontwikkelen en implementeren van departementaal beleid op het gebied van documentaire informatievoorziening, het beleid en advisering op het gebied van inkoop, (Europese) aanbestedingen, huisvesting en milieumanagement, zorg voor de beveiliging en veiligheid van en binnen het ministerie door middel van risico-, incident- en crisisbeheersing. Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 8 van 231
Afdelingen en afdelingshoofden: Facilitair Bedrijf Gebouw (FBG), Jan Voskamp - Stafbureau FBG, Jet Lepage - Technisch Beheer, D. Vooren - Algemene Diensten, Henk van Heuzen - Ondersteunende Diensten, Annemiek Terluin Facilitair Bedrijf Gemeenschappelijk Centrum Infrastructuur, John Rosema - Stafbureau FBGCI, Jan Ruyter - Bureau Klantondersteuning en Servicedesk (KOS), Carla Wezenaar - Beheer Backoffice & Netwerken (BON), vacature, wrn. Ruud de Ridder - Beleid, Advies en Specialisatie (BAS), vacature, wrn. Mark van Leeuwen Facilitair Bedrijf Postale en Grafische/Multimedia Aangelegenheden, Gerard Sinke - Stafbureau FBPGMA, Luciën Scholsberg - Grafische Vormgeving en Multimedia Aangelegenheden (GMV), Jeroen Vriend - Post, Multifunctioneel en Logistiek (PML), Ger de Wolf Commerciële Inkoop, Beleid en Advies (CIBA), Ron Stultjens Risico-, Incident en Crisisbeheersing (RIC), Henk van der Kort Beleid en Advies & Documentaire Informatievoorziening, Jan-Willem Rip. Planning & Control i.o., Arnold Kuiperí Accountantsdienst (AD) – Directeur: Arend Kastelein De Accountantsdienst is verantwoordelijk voor de uitvoering van de taken van de departementale Accountantsdienst zoals omschreven in de Comptabiliteitswet en het Besluit taak DAD (Departementale Accountantsdiensten), alsmede de daarop berustende regelgeving. De Accountantsdienst controleert de financiële verantwoording van de departementsonderdelen en de bedrijfsvoering die daaraan ten grondslag ligt. De Accountantsdienst adviseert op het gebied van financieel beheer. De Accountantsdienst is een projectorganisatie met de volgende teammanagers: Paul de Bruijn, Tea Enting en Piet van Leerdam. Academie (AC) –Directeur: Ina Brouwer De Academie is als expertcentrum verantwoordelijk voor de organisatie en uitvoering van ministeriebrede leer- en trainingstrajecten. Gemeenschappelijke Ondersteuning Bedrijfsvoering (GOB) – Directeur: Edwin Schuchmann De directie Gemeenschappelijke Ondersteuning Bedrijfsvoering is verantwoordelijk voor een efficiënte en kwalitatief goede uitvoering van ondersteunende taken en werkzaamheden op de volgende gebieden: A. personeelsbeheer en -administratie B. departementale salarisadministratie C. documentaire informatievoorziening en archivering D. financieel beheer op het gebied van verplichtingen en factuurafhandeling
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 9 van 231
De Directeur-Generaal Arbeidsverhoudingen en Internationale Betrekkingen (DGAVIB, Theo Langejan) Trefwoorden: **Directie Algemene Sociaal-Economische Aangelegenheden (ASEA) **Directie Arbeidsverhoudingen (AV) **Directie Internationale Zaken (IZ) **Directie Coördinatie Emancipatiebeleid (DCE) ** Stafbureau DG AVIB
Verantwoordelijk voor de volgende directies: Directie Algemene Sociaal-Economische Aangelegenheden (ASEA) - Directeur: Maarten CampsDe directie Algemene Sociaal-Economische Aangelegenheden (ASEA) is binnen het ministerie van SZW verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het sociaal-economische beleid. Alle aspecten van het economisch beleid komen bij de directie samen, waarbij het accent ligt op het bevorderen van werkgelegenheid, een activerende sociale zekerheid en een daarbij passende loon- en inkomensontwikkeling. ASEA verbindt deze thema’s met het bredere algemeeneconomische beleid. Afdelingen en afdelingshoofden: - de afdeling Lonen- en inkomensvraagstukken (LIV): deze is verantwoordelijk voor het loon- en inkomensbeleid, Jolande Sap - De afdeling Algemeen-Economische Vraagstukken (AEV): deze is verantwoordelijk voor het bredere algemeen-economische beleid, Tjerk Kroes Hiernaast voert de directie ASEA het secretariaat van de Raad voor Sociaal-economisch en Inkomensbeleid (RSEIB, een onderraad van de ministerraad). Adjunct-secretaris RSEIB: Rob Koning Directie Arbeidsverhoudingen (AV) – Directeur: Peter van Loo De directie AV is verantwoordelijk voor de advisering over en de ontwikkeling van het regeringsbeleid op het gebied van de arbeidsverhoudingen met inbegrip van de aanvullende pensioenen. Het gaat daarbij steeds om het vinden van de juiste balans tussen overheidsbemoeienis - al dan niet via regelgeving - en zelfregulering door sociale partners. De directie draagt zorg voor de reguliere contacten tussen het ministerie en sociale partners. Afdelingen en afdelingshoofden: - Collectieve arbeidsvoorwaardenvorming en medezeggenschap (CAM), Peter Kloosterman Onder meer: voorbereiding voor- en najaarsoverleggen, de collectieve arbeidsovereenkomst (Wet CAO), algemeen verbindend verklaring (Wet AVV), medezeggenschap (WOR), SER en product- en bedrijfschappen (Wet PBO). -
Individuele rechtsbescherming (IR), Joke de Vroom Onder meer: de arbeidsovereenkomst (BW); werktijdverkorting (BBA); flex en zekerheid; gelijke behandeling bij de arbeid, o.m. discriminatieverboden (m/v, leeftijd, handicap, voltijd/deeltijd); afstemming departementaal emancipatiebeleid.
-
Pensioenbeleid (PB), Gerard Riemen Onder meer: kaderwetgeving pensioenen (PSW), vormgeving toezicht, verplichtstelling
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 10 van 231
bedrijfstakpensioenregelingen (Wet BPF), verplichtstelling beroepspensioenregelingen (Wet BPR), departementale afstemming ouderenbeleid. -
Werk, tijd en zorg (WTZ), Antoinette Weesie Onder meer: arbeid en zorg (Wet arbeid en zorg), arbeids- en rusttijden (ATW), aanpassing arbeidsduur (WAA).
-
Kinderopvang (KO), Martin Flier Onder meer: financiering van de kinderopvang en de regelgeving met betrekking tot kwaliteit en toezicht. Tevens de uitbreiding van het aantal kinderopvangplaatsen.
Directie Internationale Zaken (IZ) – Directeur: Lauris Beets De directie Internationale Zaken is verantwoordelijk voor het vormgeven en uitdragen van SZWstandpunten in internationaal verband. Binnen het departement verzorgt IZ de departementale coördinatie van het internationale beleid en het uitdragen van standpunten op zodanige wijze dat de samenhang van het beleid gewaarborgd is. Wat de nationale omgeving buiten het departement betreft draagt IZ zorg voor de inpassing van de SZW-beleidssdoelstellingen binnen de algemene kaders van het Nederlandse internationale beleid. Voor de internationale omgeving fungeert IZ als het primaire aanspreekpunt en heeft zij een trekkersrol bij het ontwikkelen van SZW-standpunten. IZ draagt zorg voor het uitdragen van en onderhandelen over Nederlandse standpunten in multilateraal en bilateraal verband. IZ coördineert en heeft een eigenstandige taak bij de internationale expertise-uitwisseling. Afdelingen en afdelingshoofden: - Internationale aangelegenheden (IA) Alette van Leur; tevens plv. directeur IZ Onder meer: regievoering internationale organisaties: ILO, VN, OESO, RvE, WTO, sociale dimensie van globalisering en bevordering fundamentele arbeidsnormen, bekrachtiging en opzegging internationale verdragen, deskundigheidsbevordering/technische ondersteuning MOE-landen en derde landen, coördinatie/aansturing van politiek beleidsmatige aspecten van internationale sociale zekerheidsfraudebestrijding. - Europese Aangelegenheden (EA), Ans Seriese Onder meer: regievoering EU, Nederlands Voorzitterschap 2004, toekomst van de EU, Conventie en IGC, uitbreiding EU, toetsen nationale voornemens aan Europese kaders en ontwikkelingen, vormgeven en bewaken van institutionele kaders, ontwikkelen en onderhouden van een bilateraal netwerk met landen in de huidige en toekomstige EU. - Permanente Vertegenwoordiging en Ambassade (PV&A): Frank Schumacher Onder meer: vertegenwoordigen van Nederland en het onderhandelen namens Nederland op het sociaal-economisch terrein bij de EU, onderhouden van contacten met Europese Commissie, EP, ESC, signaleren en rapporteren over de ontwikkelingen in de EU, onderhouden van de bilaterale relaties met België. Directie Coördinatie Emancipatiebeleid (DCE) - Directeur: Ferdi Licher De directie Coördinatie Emancipatiebeleid is verantwoordelijk voor de interdepartementale coördinatie van het emancipatiebeleid. De directie ontwikkelt de hoofdlijnen en prioriteiten van een samenhangend interdepartementaal emancipatiebeleid. Afdelingen en afdelingshoofden: - Plv. directeur/Manager Beleidspool, Flora van Houwelingen - Projectmanager Dagindeling, Els Rienstra ( tot 1 mei 2003) - Projectleider Dagindeling/Levensloop/ Tijd: Els Rienstra (met ingang van 1 mei 2003) Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 11 van 231
- Projectleider Subsidiebeleid: Annemarie Gerbrandy Stafbureau DGAVIB Hoofd: Inge Drost Het stafbureau DGAVIB is verantwoordelijk voor advisering en ondersteuning van de directeur-generaal bij de aansturing van bovengenoemde directies, zowel beleidsinhoudelijk als beheersmatig.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 12 van 231
De Directeur-Generaal Arbeidsomstandigheden en Sociale Verzekeringen (DG ASV, Rob Kuipers) Trefwoorden: **Directie Arbeidsveiligheid en -Gezondheid (A&G) **Directie Arbozorg en Verzuimbeleid (AVB) **Directie Sociale Verzekeringen (SV) **Departementaal Projectbureau Vermindering Administratieve Lasten (DP-V) **Project Relatie Arbeids- en Publieksveiligheid (RAP) ** Stafbureau DG ASV Verantwoordelijk voor de volgende directies: Directie Arbeidsveiligheid en –Gezondheid (A&G) – Directeur: Roel Feringa De directie A&G staat voor een gezonde en veilige werkomgeving voor werkend Nederland. Een gezonde en veilige werkomgeving draagt in belangrijke mate bij aan het voorkomen van uitval en verzuim (o.a. beperken WAO instroom, beperken maatschappelijke kosten inactiviteit zieke medewerkers). Naast risico’s op zware ongevallen als gevolg van een toxische wolk, brand, explosie of nucleaire straling, staan onderwerpen als beroepsziekten, arbeidsrisico’s en –ongevallen hoog op de agenda. Uitgangspunt hierbij is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de overheid en sociale partners voor arbeidsomstandigheden. Het arbeidsomstandighedenbeleid zal steeds geplaatst moeten worden in het licht van de maatschappelijke aanvaardbaarheid ervan. Met andere woorden: werken brengt altijd een zekere mate van risico’s met zich mee, die niet allemaal beheersbaar kunnen zijn. Het beleid richt zich vooral op: 1. ernstige risico’s (b.v. gevaarlijke stoffen, straling etc); 2. risico’s die een grote WAO-instroom tot gevolg kunnen hebben (b.v. werkdruk). Afdelingen en afdelingshoofden: - Werk en Belasting (W&B), Flip Noordam - Werk en Producten (W&P), Herman de Boer (interim) - Werk en Omgeving (W&O), Rob Triemstra Directie Arbozorg en Verzuimbeleid (AVB) – Directeur: Henk Schrama De directie Arbozorg en Verzuimbeleid is verantwoordelijk voor de bestrijding en preventie van arbeidsongeschiktheid en ziekteverzuim in ruime zin. De directie draagt zorg voor het beleid voor de verbetering van de kwaliteit van de arbeid, een goede arbo(kennis)infrastructuur en het voorkomen van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid, het beleid voor de bevordering van reïntegratie, de bevordering van de samenwerking van arbodiensten met de gezondheidszorg, verzekeraars en reïntegratiebedrijven en groepen die bijzondere aandacht behoeven inzake arbo- en verzuimbeleid en het stimuleren en ondersteunen van initiatieven op sectoraal-, branche-, CAO- en/of bedrijfsniveau. Afdelingen en afdelingshoofden: - Arbo-infrastructuur (AIS), Nora Kuyper - Verzuim- en doelgroepenbeleid (VDB), Han Middelplaats - Strategie en Beheer Arboconvenanten (SBA), Eric van Luijk - Uitvoering Arboconvenanten (UA), Peter Kerklaan Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 13 van 231
Directie Sociale Verzekeringen (SV) – Directeur: Gerard de Vries De directie Sociale Verzekeringen is verantwoordelijk voor het integrale beleid op het gebied van de sociale verzekeringen bij ziekte en arbeidsongeschiktheid, het vormgeven aan beleid tot behoud van arbeid en toegang tot arbeid voor personen die door werkloosheid of arbeidsongeschiktheid daarbij belemmeringen ondervinden. De directie draagt ook verantwoordelijkheid voor het beleid voor de financiering van de werknemers- en volksverzekeringen en het integrale werkloosheidsbeleid. Daarnaast zorgt SV voor de voorbereiding, vorming en uitvoering van het beleid voor bi- en multilaterale sociale verzekeringsverdragen, het beleid voor grensoverschrijdende verzekeringsposities van personen die naar Nederland komen of uit Nederland vertrekken en de toetsing van nationale sociale verzekeringswetgeving aan internationale verplichtingen en regelingen en het beleid voor de volksverzekeringen. Afdelingen en afdelingshoofden: - Verdragen en Volksverzekeringen (V&V), Cees van den Berg - Arbeidsongeschiktheid en Loondoorbetaling (A&L), Michel Rovers - Reïntegratie en Sanctiebeleid (R&S), Judith Tijdink - Financieringsvraagstukken en Werkloosheid (F&W), Dick Hagedooren Departementaal Projectbureau Vermindering Administratieve Lasten (DP-V) Directeur: Rob Krug DP-V draagt bij aan het beleid tot vermindering van de administratieve lasten en verbreedt daarmee de activiteiten zoals deze eerder incidenteel binnen SZW plaatsvonden. Het projectbureau is voor maximaal twee jaar ingericht. De feitelijke werkzaamheden worden in samenwerking met beleids- en facetdirecties uitgevoerd. Project Relatie Arbeids- en Publieksveiligheid (RAP) – Directeur: Rob Laterveer Dit project richt zich onder meer op de positie van SZW op terreinen waar het beleid voor arbeidsveiligheid en publieksveiligheid samenlopen. Dit project bevindt zich op het snijvlak van de directies AVB, A&G en AI. De projectdirecteur kan een beroep doen op medewerkers van die directies. Stafbureau DG ASV – hoofd: Job Tanis Het stafbureau van DG ASV is verantwoordelijk voor advisering en ondersteuning van de directeur-generaal bij de aansturing van bovengenoemde directies, zowel beleidsinhoudelijk als beheersmatig.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 14 van 231
De Directeur-Generaal Arbeidsmarktbeleid en Bijstand (DG AMB, Wandi van Leeuwen) Trefwoorden: **Directie Algemeen Arbeidsmarktbeleid (AAM) **Directie Arbeidsmarktbeleid Bijzondere Groepen (ABG) **Directie Bijstand en Gemeentelijk Activeringsbeleid (B&GA) **Bureau Interbestuurlijke Verhoudingen en Communicatie (Intercom) ** Project Structurering en Integratie Gemeentelijke Informatiestromen SZW (SIGIS) ** Structurering en Integratie Gemeentelijke Informatiestromen SZW (SIGIS) **Stafbureau DG AMB Verantwoordelijk voor de volgende directies: Directie Algemeen Arbeidsmarktbeleid (AAM) – Directeur: Bert Feringa De directie Algemeen Arbeidsmarktbeleid is verantwoordelijk voor de (strategische) ontwikkeling van het algemene arbeidsmarkt- en reïntegratiebeleid. De directie draagt eveneens zorg voor het sectorale, regionale en internationale arbeidsmarktbeleid, met inbegrip van de problematiek rondom arbeidsmigratie en de werking van de arbeidsbemiddelings- en reïntegratiemarkt en zij verzorgt de contacten met de Raad voor Werk en Inkomen, genoemd in hoofdstuk 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Afdelingen en afdelingshoofden: - Algemeen Strategisch Arbeidsmarktbeleid (ASAM), Dick Hagoort - Bemiddeling en Reïntegratie (BR), Anje Vrij Directie Arbeidsmarktbeleid Bijzondere Groepen (ABG) – Directeur: Pieter Stroink De directie Arbeidsmarktbeleid Bijzondere Groepen is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het arbeidsmarktbeleid voor specifieke groepen en de ondersteuning van de Taskforce Ouderen. De directie draagt meer specifiek zorg voor het instrumentarium van gesubsidieerde arbeid en het beleid rond arbeidsinpassing van arbeidsgehandicapten. Vanuit haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de werkgelegenheidsinstrumenten ESFdoelstelling 3 en Equal uit het Europees Sociaal Fonds (ESF) verzorgt zij hiervoor het opdrachtgeverschap voor het Agentschap SZW en onderhoudt hiertoe de contacten met de Europese Commissie Afdelingen en afdelingshoofden: - Gesubsidieerde Arbeid (GA), Brenda Gietema - Doelgroepenbeleid (DB), Elly van Kooten - Europese Subsidiemaatregelen (ESM), Louis Geelhoed Directie Bijstand en Gemeentelijk Activeringsbeleid (B&GA) – Directeur: Paul van Kalmthout De directie Bijstand en Gemeentelijk Activeringsbeleid is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het bijstandsbeleid en het activeringsbeleid van gemeenten. De directie draagt meer specifiek zorg voor het bieden van inkomenswaarborg op het bestaansminimum en de instrumentering van gemeenten op het terrein van het activerings- en uitstroombeleid. De directie bevordert een adequate uitvoering door gemeenten van dit beleid. Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 15 van 231
Afdelingen en afdelingshoofden: - Algemeen Beleid (AB), Wim Meijerink - Gemeentelijk Activeringsbeleid (GAB), Marijn Meijer - Inkomenswaarborg (IW), Patricia Olton - Bestuurlijke Relaties en Instrumenten (BR&I), Karin Weustink Bureau Interbestuurlijke Verhoudingen en Communicatie (Intercom) – Hoofd: Korrie Louwes Het Bureau Interbestuurlijke Verhoudingen en Communicatie is verantwoordelijk voor een eenduidige regie en aanpak voor wat betreft de relaties tussen het ministerie en de gemeenten. Het Bureau draagt zorg voor de (verdere) ontwikkeling van het sturingsconcept richting gemeenten. Project "Structurering en Integratie Gemeentelijke Informatiestromen SZW" (SIGIS) - Projectleider: Ingrid Hoogstrate SIGIS is een apart organisatieonderdeel onder DG AMB. De projectorganisatie bestaat tot eind 2003 Het project is voortgekomen uit bestuurlijke afspraken met de VNG in juni 2001, voortbordurend op de Agenda voor de Toekomst. In het project participeren alle betrokken directies van SZW als ook de IWI. Stafbureau DGAMB Hoofd: Toon Back Het stafbureau DGAMB is verantwoordelijk voor advisering en ondersteuning van de directeur-generaal bij de aansturing van bovengenoemde directies, zowel beleidsinhoudelijk als beheersmatig.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 16 van 231
De Directeur-Generaal Uitvoeringsbeleid Werk en Inkomen (DG UB, Maarten Ruys)/plv. DG UB, Jos Kok) Trefwoorden: **Directie Uitvoering Werk en Inkomen (W&I) **Expertcentrum Gegevensverkeer en Informatiemanagement (EGI) **Bureau Opsporingsbeleid (BOB) **Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst (SIOD) **Departementaal Projectbureau Handhavingsbeleid (DP-H) ** Project Walvis/SUB (Samenwerking UWV-Belastingdienst) **Stafbureau DG UB
Verantwoordelijk voor de volgende directies: Directie Uitvoering Werk en Inkomen (W&I) – Directeur: Jos Kok tot 1 juni 2003; plaatsvervangend directeur is Ruud Timmer De directie Uitvoering Werk en Inkomen is verantwoordelijk voor het uitvoeringsbeleid op het gebied van werk en inkomen en het maken van bindende afspraken daarover met de volgende drie zelfstandige bestuursorganen: de Sociale verzekeringsbank, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Centrale organisatie werk en inkomen. Daarnaast is de directie verantwoordelijk voor de aansturing van de keten van werk en inkomen en van de hiervoor genoemde drie zelfstandige bestuursorganen, het (doen) uitvoeren van uitvoeringstoetsen op het terrein van werk en inkomen en het adviseren van de politieke en ambtelijke leiding en collega-directies over uitvoeringsaspecten. Afdelingen en afdelingshoofden: - Structuur en Inrichting van de Uitvoeringsorganisatie (SIU), Jan Vermeer - Implementatie, Beleidsoverdracht en Afspraken (IBA), Ruud Timmer - Planning, Control en Financiën (PCF), Jan Duijnmayer Expertcentrum Gegevensverkeer en Informatiemanagement (EGI) – Directeur: Gerrit-Jan van ‘t Eind Het Expertcentrum is verantwoordelijk voor de bevordering van de toepassing van informatieen communicatietechnologie in de uitvoering van beleid van het ministerie. Het Expertcentrum draagt zorg voor het ontwikkelen van een sectorbreed informatiebeleid en advisering over inrichting en uitvoering van het informatiebeleid in de afzonderlijke kolommen, het behartigen van alle aspecten van de sectorbrede informatiearchitectuur en infrastructuur voor de uitvoeringsorganen in hun onderlinge ketenafhankelijkheid en het vertalen van nieuwe (technische) ontwikkelingen naar processen van uitvoeringsorganisaties. Afdelingen en afdelingshoofden: - Cluster kennis/interdepartementaal (K&I), Paul Zeef - Cluster ketens en kolommen (K&K), Bodo Trietsch Bureau Opsporingsbeleid (BOB) – Directeur: Kees Meerhof Het Bureau Opsporingsbeleid is verantwoordelijk voor de coördinatie en monitoring van het opsporingsbeleid op het werkterrein van het ministerie. Het bureau draagt zorg voor de opstelling en bijstelling van het jaarlijkse opsporingsbeleidsplan en handhavingsarrangement Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 17 van 231
en voor het periodiek rapporteren over de resultaten van dit plan respectievelijk arrangement. Ook verzorgt het bureau de contacten met het Openbaar Ministerie, voorzover deze geen betrekking hebben op concrete strafzaken of concrete opsporingsprojecten. Het bureau bevordert de samenwerking tussen het ministerie en de opsporingspartners op SZW-terrein, om tot een adequate afstemming tussen beleidsontwikkeling en opsporingspraktijk te komen. Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst (SIOD) – Directeur: Nico Laagland De Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst is verantwoordelijk voor de opsporing van zware fraudezaken op het gehele terrein van het ministerie. Afdelingen en afdelingshoofden: - Recherche, Peter Heskes - Opsporingsinformatie en Expertise, Nico Babbeko - Opsporingsbeleid en Innovatie, Chris van Vondelen - Bedrijfsvoering, Corrie van der Steen - Algemeen adviseur MT, Dick La Haye Departementaal Projectbureau Handhavingsbeleid (DP-H) - Directeur: José Lazeroms DP-H is een tijdelijk bureau dat binnen SZW een duidelijk zichtbaar, evenwichtig handhavingsbeleid moet neerzetten door gemeenschappelijke hoofdlijnen van het handhavingsbeleid te definiëren en te verankeren in de organisatie. Daarnaast worden kolomoverstijgende beleidstrajecten benoemd met handhavingsaspecten, zoals verbetering controle buitenland, waarbij ook wordt bezien wie eerste aanspreekpunt is. Tot slot doet het DP-H voorstellen voor de structurele inbedding van zijn taken, na de opheffing van de tijdelijke structuur. Project Walvis/SUB (SUB = Samenwerking UWV-Belastingdienst) – Projectmanager: Kees van der Spek Het project Walvis/SUB gaat over vereenvoudiging van het loonbegrip in de werknemersverzekeringen en over de overheveling van de premieheffing en -inning van UWV naar Belastingdienst. Dit leidt tot verlaging van uitvoeringskosten en verlichting van administratieve lasten. De vereenvoudiging van het loonbegrip zal worden gerealiseerd door het wetsvoorstel Walvis dat staat voor Wetsvoorstel administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in sociale verzekeringswetten (Walvis). De overheveling van de werkzaamheden voor de premieheffing gebeurt ook via een wetgevingstraject. Voor de realisatie van dit project zijn bij UWV en Belastingdienst investeringen nodig in verband met nieuwbouw van geautomatiseerde systemen. Alle werkzaamheden voor de wetsvoorstellen en alle activiteiten voor en contacten met het veld in verband met de realisatie lopen via dit project. Stafbureau DG UB Hoofd: Cor Hermans Het stafbureau DGUB is verantwoordelijk voor advisering en ondersteuning van de directeurgeneraal bij de aansturing van bovengenoemde directies, zowel inhoudelijk als beheersmatig.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 18 van 231
Project- Directeur-Generaal Sociale Zekerheid en Zorg (DG SZ&Z, Peter van Lieshout )
Trefwoorden: **Project-Directeur-Generaal Sociale Zekerheid en Zorg (DG SZ&Z) **Sociale Zekerheid en Zorg, project betere aansluiting arbozorg, gezondheidszorg en sociale zekerheid **Zorg, project Sociale Zekerheid en **WAO In het proces rondom preventie van ziekte, sociaal-medische begeleiding bij verzuim en reïntegratie bij arbeidsongeschiktheid zijn de beleidsterreinen arbozorg, gezondheidszorg en sociale zekerheid sterk met elkaar verweven. Een betere aansluiting van deze werelden, zo is de communis opinio, kan de instroom in de WAO ook sterk verminderen. De vraag is hoe deze aansluiting verbeterd kan worden. Additioneel aan wat er in de lijnorganisaties van VWS en SZW reeds gebeurt, is het de taak van het project Sociale Zekerheid & Zorg om de totstandkoming van betere aansluiting op en interactie tussen instellingen en partijen op het gebied van de arbozorg, gezondheidszorg en sociale zekerheid te bespoedigen. Het project bestrijkt verschillende aspecten: - het niveau van het professioneel handelen, in het bijzonder de vraag hoe verzekeringsartsen, bedrijfsartsen en curatieve artsen (huisartsen en specialisten) zich tot elkaar (moeten) verhouden. - Het niveau van de instituties, in het bijzonder de vraag hoe de instellingen op de terreinen van arbo-dienstverlening, tweedelijnsinterventie en reintegratiebedrijven zich ontwikkelen, meer verbonden kunnen raken, en (nog) meer voorzien kunnen worden van de juiste prikkels om klantgerichtheid, innovatief vermogen en transparantie daadwerkelijk inhoud te geven. - Het niveau van de verzekeraars en andere financiele instellingen (in het bijzonder pensioenfondsen); deze partijen investeren de laatste jaren veel in het aanbieden van gecombineerde (verzekerings-)pakketten en de hoofdvraag is hoe dat proces op een verantwoorde manier bespoedigd kan worden. - Het niveau van de (verzekerings-)stelsels; hierbij is het de vraag of en in welke mate de regelsystemen rond in het bijzonder de nieuwe zorgverzekering en de nieuwe WAO, al dan niet congruent zijn. Het project heeft rond deze onderwerpen de meest vruchtbare veranderingsmogelijkheden geidentificeerd en verkeert in een fase van het nader uitwerken hiervan in concrete beleidsvoorstellen.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 19 van 231
De Inspecteur-Generaal Werk en Inkomen (IG IWI, Leo Kokhuis) Trefwoorden: **Inspectie Werk en Inkomen (IWI) **Directie Beleidsontwikkeling **Directie Toezicht UWV, RWI, SER, PVK en arboinstanties **Directie Toezicht gemeenten **Directie Toezicht CWI, SVB en samenwerking Inspectie Werk en Inkomen (IWI) De Inspectie Werk en Inkomen (IWI) houdt toezicht op de uitvoering van alle regelingen op het gebied van werk en inkomen. IWI is opgericht op 1 januari 2002 en komt voort uit het College van toezicht sociale verzekeringen (Ctsv) en de directie Toezicht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Sinds 1 januari 2002 hanteert IWI een voorlopige structuur. De inspectie wil in de loop van 2003 een definitieve structuur invoeren. Dit reorganisatieproces wordt in de zomer van 2003 afgerond. Aan het hoofd van de organisatie staat de inspecteur-generaal, dhr. mr. L.H.J. Kokhuis. Hij bepaalt de strategische koers van IWI. De inspecteur-generaal stelt het jaarverslag van IWI vast; verder stelt hij het meerjarenplan en het jaarplan vast na overleg met de minister en de kwartaalrapportages na bespreking met de SG. De inspecteur-generaal is verantwoordelijk voor het relatiebeheer op politiek en bestuurlijk niveau. De inspecteur-generaal vormt samen met de directie de vergadering waar de strategische koers en de producten van IWI worden besproken (de IG-staf). De inspectie zal na invoering van de nieuwe organisatiestructuur bestaan uit drie directies en het bureau Bedrijfsvoering. Elke directeur is verantwoordelijk voor de resultaten van het ‘eigen’ organisatiedeel. Tot die datum geldt de volgende indeling: Directie Beleidsontwikkeling - Directeur: waargenomen door de inspecteur-generaal De directie initieert en coördineert de totale ontwikkeling van de inspectie. Dit betreft zowel de inhoudelijke als de procesmatige kanten. Het gaat hierbij om strategie, algemeen inspectiebeleid, coördinatie van het relatiemanagement, innovatie van werkwijzen en (meer)jaarlijkse inspectieprogrammering. Deze directie heeft tot taak het ontwikkelen van strategie, beleid en innovatie, project- en procesmanagement inspectiebrede projecten, relatiebeheer, kennis- en informatie en kwaliteitsmanagement en coördinatie met SZW. Directie Toezicht UWV, RWI, SER, PVK en arboinstanties -Directeur: dhr.mr. H. Zeilstra (waarnemend) De directie heeft als belangrijkste taak toezicht houden op de taken van de Uitvoering Werknemersverzekeringen (UWV), Raad van Werk en Inkomen (RWI), SociaalEconomische Raad (SER), Pensioen- & Verzekeringskamer en de arboinstanties. Daarnaast wordt er gerapporteerd over de resultaten en kwaliteit van de uitvoering en wordt het beleid gevoed vanuit de uitvoeringspraktijk. De directie bestaat uit de afdelingen 1. Toezicht UWV WW (dat zich richt op de uitvoering van de werknemerswetten); 2. Toezicht UWV AG (dat zich richt op de arbeidsongeschiktheidswetten); 3. Toezicht UWV collecterend en beherend (dat zich bezighoudt met het toezicht op premieinning) en 4. de afdeling Toezicht overige bestuursorganen. De afdeling Thematisch toezichtonderzoek ontwikkelt en voert thematische sociaal-economische onderzoeken uit naar de uitvoering door Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 20 van 231
en tussen uitvoeringsorganisaties. Directie Toezicht gemeenten - Directeur: dhr. mr. J.A. van den Bos (tevens plaatsvervangend inspecteur-generaal) Voor het jaar 2003 blijft de structuur van het toezicht op gemeenten nog gelijk aan die van de voormalige directie toezicht van het ministerie. De directie heeft als belangrijkste taken toezicht houden op de uitvoering door gemeenten van de wet- en regelgeving vanuit het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, rapporteren over de resultaten en kwaliteit van de uitvoering en het beleid informeren over signalen uit de uitvoeringspraktijk. De directie bestaat uit een centrale afdeling Toezicht gemeenten en vijf regionale inspecties. Naast de bovenstaande taken neemt de centrale afdeling deel aan overleg met gemeenten op landelijk niveau en is een intermediair voor de beleidsdirecties van SZW. De regionale inspecties voeren ook in mandaat de vaststellingstaken uit en beheren de servicelijn voor gemeenten. Opgemerkt zij dat de directie haar producten, processen en structuur opnieuw zal bezien, afhankelijk van de invoering(sdatum) van het wetsvoorstel Werk en Bijstand. Directie Toezicht CWI, SVB en samenwerking - Directeur: dhr. mr. J.A. Sureveen De directie houdt toezicht op de taken van de Centra voor Werk en Inkomen (CWI) en de Sociale Verzekeringsbank. Daarnaast houdt zij toezicht op de samenwerking tussen de verschillende organisaties in de keten. Zij rapporteert over de resultaten en kwaliteit van de uitvoering, biedt juridische ondersteuning bij met name de ontwikkeling en uitvoering van de toezichtfunctie en voedt het beleid vanuit de uitvoeringspraktijk. De directie bestaat uit de afdelingen 1. Toezicht CWI; 2. Toezicht SVb; 3. Toezicht samenwerking en keteninstituties en 4. Juridische zaken. De definitieve organisatie van de inspectie zal er als volgt uitzien:
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 21 van 231
IG
Stafbureau IG
Bureau Bedrijfsvoering
afdeling Communicatie
Afdeling Persneel & Financien Afdeling Docum. Informatievoorziening Afdeling Facility Management
directie Toezicht gemeenten
directie Ondersteuning toezicht
Stafafdeling
afdeling Strategie en Beleid
Centrale afdeling Toezicht gemeenten
afdeling Juridische zaken
directieToezicht zelfst. bestuursorganen afdeling Toezicht UWV Team A
Team A
Team B
afdeling Toezicht CWI
Team B afdeling Onderzoek
afdeling Toezicht SVB
Regio 1-5
afdeling Informatisering en informatiebeheer
afdeling Toezicht ov. bestuursorganen afdeling Toezicht IB/BKWI
Het hoofdkantoor van de Inspectie Werk en Inkomen is tot oktober 2003 gevestigd in Zoetermeer. Bredewater 12 Postbus 100 2700 AC Zoetermeer telefoon: (079) 32 91 600 fax: (079) 32 91 602 M.i.v. 1 oktober 2003 wordt het hoofdkantoor gehuisvest in Den Haag, Beatrixlaan 82. Regionale kantoren van de inspectie zijn gevestigd in Amsterdam (regio Noord-West), Arnhem (regio Oost), Dordrecht (regio Zuid-West), Eindhoven (regio Zuid) en Groningen (regio Noord).
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 22 van 231
Deel II SZW-Onderdelen
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 23 van 231
Secretaris-Generaal
Bureau Secretaris Generaal (BSG)
Trefwoorden: ** Bureau Secretaris Generaal (BSG) **stukkenverkeer, coördinatie Algemeen
BSG is een nieuw organisatieonderdeel dat vanaf 1 januari 2003 van start is gegaan en voortkomt uit de directie Bestuursondersteuning. De politieke leiding wordt in directe zin ondersteund via het beschikbaar stellen van managementassistenten, ondersteuning en advies bij protocollaire en representatieve taken, en persoonlijke ondersteuning door de kamerbewaarder. In indirecte zin (d.w.z. ter ondersteuning van de SG als adviseur van de politieke leiding) via het voeren van het secretariaat van de wekelijkse ministerstaf en staf ministerraad, het geven van adviezen op stukken, het onderhouden van ambtelijke contacten met griffie en griffiers van de vaste Kamercommissie in beide Kamers der Staten-Generaal, en door het genereren van actuele informatie over geplande/noodzakelijke acties richting het parlement en ministerraad. Taken van BSG Adviseurs van BSG De (senior) adviseurs ondersteunen de SG en PSG in diverse facetten van hun functie als ambtelijke leiding van SZW: • ondersteunen in de sturende taak ten aanzien van SZW-beleid door, gevraagd en ongevraagd, ten behoeve van de planning en uitvoering van werkzaamheden informatie te (laten) verzamelen, te beoordelen en door signalerend, adviserend en als sparring partner op te treden; • ondersteuning van de SG en PSG in de stukkenstroom van de eigen directies; • selectie-/attenderingsfunctie ten aanzien van stukken van DG’en en IG. Uitgangspunt hierbij is dat de betreffende DG verantwoordelijk is voor kwaliteit. • voeren van regie op een beperkt aantal politiek belangrijke uitgaande stukken aan Parlement, Raad van State, Kabinet der Koningin, etc.; • verzorging van het secretariaat van de SG en PSG-staf; • verzorging van het secretariaat van het SDO (SG/DG-overleg) • bewaken van de bestuurlijke/parlementaire procesgang alsmede rapporteren over de voortgang van belangrijke trajecten; • coördineren van parlementaire zaken zoals de SZW-inbreng bij SZW-brede plenaire parlementaire debatten en bij verzoeken om informatie vanuit het Parlement en het Ministerie van Algemene Zaken; • ondersteunen bij sturing en uitvoering van projecten onder rechtstreekse verantwoordelijkheid van de SG of PSG. Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 24 van 231
•
verzorgen van het secretariaat van de Ministerstaf, de staf Ministerraad, ad hoc overleggen met bewindspersonen.
Coördinatie stukkenverkeer De medewerkers van de afdeling CDS hebben de volgende taken : • verzorgen van de logistieke regie over inkomende en uitgaande stukken van de politieke leiding en de (P)SG (o.a. door bijhouden lijst planning uitgaande stukken); • uitdragen en controleren van door de (P)SG vastgestelde kaders met betrekking tot bestuurlijke stukken (kaderstelling en control) en communicatie daarover met DGstafbureaus; daarbij hoort ook de informatie- en adviesfunctie over bestaande kaders en procedures; • beoordelen van de kwaliteit van door DG’en aangeleverde stukken op vastgestelde criteria t.a.v. vormgeving, volledigheid en gevolgde procedure; • teken- en verzendklaar maken van door de (P)SG of politieke leiding te ondertekenen stukken (incl. bijlagen); • verzorgen van de procedurele ambtelijke contacten met Parlement en Ministerraad, met inbegrip van het informeren van de DG-stafbureaus terzake; • zorgdragen voor volledige en actuele informatie over acties richting Parlement (met behulp van een elektronisch registratie- en monitoringsysteem); • verzorgen van de (fysieke) interne poststroom binnen BSG van (P)SG naar de politieke leiding en vice versa, kopieerwerk, SZW-interne verzendingen. Kabinetszaken en managementassistentie De afdeling kabinet omvat kabinetszaken in engere zin en omvat ook de managementassistenten van de ambtelijke en politieke leiding en heeft de volgende taken: • ondersteunen van de bewindspersonen en de (P)SG, gericht op effectief en efficiënt functioneren en extern optreden (onder meer door het beschikbaar stellen van managementassistentie); • adviseren en ondersteunen van de bewindspersonen en de (P)SG gevraagd en ongevraagd, bij aangelegenheden van representatieve en protocollaire aard; • adviseren van de bewindspersonen en de (P)SG over en afhandeling van Koninklijke Onderscheidingen en adviseren van de SG over predikaten Koninklijk en Hofleverancier aan arbeidsorganisaties; • zorgen voor adequate ontvangst en verzorging van de bewindspersonen, de (P)SG en de DG’en en hun gasten (door de inzet van de kamerbewaarders). Bureau Bedrijfsvoering § ondersteunt SG, PSG en bewindspersonen met betrekking tot materiële persoonlijke voorzieningen
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 25 van 231
Directie Ramingen en Analyse (R&A)* Trefwoorden: ** Directie Ramingen en Analyse (R&A) **Centrum voor Beleidsstatistiek **Voortgangsrapportages Inkomsten en Uitgavenontwikkeling ** arbeidsdeelname, Nederland in vergelijking met buitenland **I/A-ratio, Nederland in vergelijking met buitenland
1. Taken en Organisatie
De directie Ramingen en Analyse is verantwoordelijk voor het leveren van kwalitatieve en kwantitatieve informatie en inzichten ten behoeve van het beleid van de minister van SZW door middel van eigen financieel- en sociaal-economische analyses. Tevens is de directie verantwoordelijk voor organisatie, beheer en verificatie van beleidsinformatie, en voor de kwaliteit van de ramings- en analyse-instrumenten. Voor SZW heeft zij de rol als (intern) Planbureau en Centraal Bureau voor de Statistiek. Het werkveld is in deelgebieden te onderscheiden:
•
• •
•
•
Het (pro)actief regisseren van de huidige en toekomstige behoefte aan informatie en kennis, en ontwikkeling en realisatie van met name de beleidsinformatievoorzieningen; Het effectief beheren en presenteren van verkregen informatie en kennis over relevante SZW-onderwerpen.; De waardetoevoeging aan verzamelde informatie door middel van ramingen, analyses, oordelen en adviezen; daartoe hoort ook het definiëren en meten van prestatie-indicatoren, het adviseren over (her)verdeling van middelen over (decentrale) (uitvoerings-)organen en het adviseren bij de vaststelling van de budgetten voor uitvoeringskosten en reïntegratiemiddelen.; Ontwikkelen, verkrijgen, bijhouden en toepassen van de voor de ramings- en analyseactiviteiten noodzakelijke methoden en technieken (w.o. ramingsmodellen, verdeelmodellen, schattingsmethoden, databestanden, informatieanalysemethoden, inclusief algemeen kwaliteitsbeheer terzake e.d.).; Uitdragen van de verkregen kennis binnen SZW en daarbuiten.
Zowel gevraagd als ongevraagd levert Ramingen en Analyse informatie en inzichten aan collega-directies, bewindslieden en de ambtelijke leiding.
* Conform voorgenomen besluit worden per 1 juli 2003 de directies R&A en FEZ geïntegreerd.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 26 van 231
2. Voornaamste dossiers Centrum voor Beleidsstatistiek CBS Uw voorganger heeft aan de Tweede Kamer toezeggingen gedaan om de mogelijkheden voor het onderzoek van de effectiviteit van beleid, zoals duurzame uitstroom na reïntegratie, te verbeteren. Daartoe is het analyseren door SZW van gekoppelde gegevensbestanden noodzakelijk. SZW heeft daarvoor samenwerking met het CBS gezocht en is nu bezig met de uitwerking van afspraken daaromtrent via een samenwerkingsovereenkomst. Mogelijke beperkingen op grond van privacybepalingen en organisatorische vormgeving zijn inmiddels opgelost. U zult nader worden geïnformeerd over de stand van zaken betreffende het effectiviteits-onderzoek en de rol van dit knooppunt daarin. Voortgangsrapportages Inkomsten en Uitgavenontwikkeling Voor elke kabinetsperiode wordt een uitgaven- en inkomstenplafond vastgesteld voor sociale zekerheidsregelingen en maatregelen op arbeidsmarktterrein. De directie volgt de ontwikkelingen in deze sectoren, raamt enkele malen per jaar het toekomstige inkomsten en uitgavenverloop en rapporteert daarover aan de ministerraad en de Tweede Kamer. Op basis van deze ramingen adviseert R&A de directies SV en ASEA over premievaststellingen sociale fondsen en over de vermogensvorming en - afbouw bij de sociale fondsen. Toezicht op prestatiegegevens In het kader van VBTB bewaakt de directie R&A de voortgang in de realisatie van de streefwaarden die in de begroting zijn geformuleerd. Daarmee geeft R&A voor SZW uitvoering aan de Regeling Prestatiegegevens en Evaluatie-Onderzoek (onderdeel van de Comptabiliteitswet). Periodiek stelt R&A rapportages op over het gerealiseerde verloop van indicatoren waarvoor streefwaarden zijn geformuleerd. Arbeid en Zorg, Levensloop, Emancipatie, Pensioenen, Ouderenproblematiek Voor de directie AV worden analyses en ramingen geleverd als bijdragen voor o.a. de regelgeving langdurig zorgverlof, levensloopregeling, pensioen- en emancipatievraagstukken, vraagstukken rondom ouderen e.d. Arbeidsongeschiktheid en werkloosheid Ten behoeve van de directie SV adviseert R&A over, analyseert, evalueert en raamt kwantitatieve effecten van beleidsvoorstellen en lopende ontwikkelingen op het gebied van de WAO, de wet REA en de Werkloosheidswet (hier o.a. vormen van premiedifferentiatie). Administratieve lasten Het beleid tot terugdringing van de administratieve lasten, dat wordt gecoördineerd door een departementaal projectbureau, wordt ondersteund met het beheer van rekenmodellen op diverse beleidsterreinen (Sociale Verzekeringen, Arbo, Arbeidsverhoudingen, Arbeidsmarkt) en met berekeningen van effecten van voorstellen ter zake.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 27 van 231
Arbobeleid en arbeidsomstandigheden Kwantificering van effecten van het beleid geschiedt door R&A. Tevens worden in dit verband onderbouwende analyses geleverd ten behoeve van het arboconvenantenbeleid. Arbeidsmarktbeleid Belangrijke dossiers in dit verband zijn het algemene arbeidsmarktbeleid, het reïntegratiebeleid, de sluitende aanpak, de gesubsidieerde arbeid e.d. R&A ondersteunt hierbij de directies AAM en ABG met kwantitatieve ramingen en analyses. Agenda voor de toekomst, Armoedebeleid De directie B&GA wordt ondersteund met ramingen en analyses op de terreinen van het bijstands- en activeringsbeleid. Effectramingen, verdeling van gelden over gemeenten, kostenberekeningen en evaluaties zijn daarbij o.a. aan de orde. Wet Werk en Bijstand In het kader van de voornemens voor volledige budgettering van de bijstand steunt R&A de directie B&GA bij het mede vormgeven van de financieringssystematiek. R&A heeft met name een verantwoordelijkheid met betrekking tot de raming van het benodigde macrobudget en een adequate verdeling van dit budget over de gemeenten. Handhaving R&A volgt het integrale beeld van het handhavingsbeleid en waarborgt de samenhang en consistentie van de handhavingsbijdragen in de begroting en de verantwoording. Diverse beleidsartikelen hebben hier betrekking op. Hier hoort ook de doorontwikkeling van VBTBindicatoren op het terrein van bijvoorbeeld fraude bij. Internationale vergelijkende analyses De directie onderhoudt nauwe contacten met diverse internationale instituties als de EG, OECD, ILO teneinde te komen tot een informatieuitwisseling over beleidsontwikkelingen in de deelnemende landen. Mede op basis daarvan en op basis van adhoc informatie worden voor het beleid vergelijkende institutionele analyses opgesteld. Het beleid op het gebied van de WAO is daarbij momenteel een belangrijk aandachtsgebied. Verder is in de bijlage bij deze paragraaf als voorbeeld een korte vergelijkende analyse opgenomen van de arbeidsdeelname en inactiviteit in een groot aantal landen. 3. Belangrijkste externe relaties De belangrijke externe instellingen waar R&A veelvuldig mee te maken heeft zijn: CPB in het kader van macro- economische prognoses en prognoses van uitgavenen inkomstenontwikkelingen sociale zekerheid en arbeidsmarkt; CBS en onderzoekbureaus voor het leveren van statistische beleidsinformatie op tal van terreinen; Ministerie van Financiën die ramingen, inkomsten en uitgavenberekeningen toetst aan het algemene begrotingsbeleid; UWV, SVB leveren belangrijke financiële gegevens aan over uitgavenontwikkelingen, premiepercentages en vermogens sociale fondsen. Daarnaast leveren zij beleidsinformatie waarmee het beleid kan worden ondersteund;
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 28 van 231
Universiteiten
zijn belangrijke leveranciers van informatie over wetenschappelijke ontwikkelingen en zijn gesprekspartner bij de ontwikkeling van nieuwe methoden en technieken.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 29 van 231
BIJLAGEN a. Sociaal-economische kerngegevens 1990-2007 (zie tabellen bijlage A deel II) b. Arbeidsdeelname en inactiviteit: plaats van Nederland in internationaal perspectief Arbeidsdeelname Op grond van afspraken van de Europese Raad te Lissabon (maart 2000) dienen de EU-landen te streven naar een vergroting van de werkgelegenheidsgraad (employment rate) tot een gemiddelde van 70% in 2010. Voor vrouwen is een afzonderlijke doelstelling afgesproken van gemiddeld 60% in 2010. Hoewel ten tijde van het Verdrag duidelijk was dat Nederland deze streefgetallen reeds bereikt had, zal ons land ook een aandeel in het bereiken van de gezamenlijke doelstellingen dienen te leveren. Nederland heeft voor zichzelf als doel gesteld een arbeidsdeelname voor vrouwen te bereiken van 65%. Vervolgens is tijdens de top van Stockholm (maart 2001) ook een doelstelling vastgesteld voor de arbeidsdeelname van 55-64 jarigen, namelijk 50% in 2010. Hier ligt nog een belangrijke uitdaging. Statistieken van Eurostat en OECD over het jaar 2001 illustreren dat de werkgelegenheidsgraad in de Verenigde Staten zowel bij mannen als bij vrouwen boven het EU-gemiddelde ligt (zie tabel 1). De arbeidsdeelname in de EU bedroeg in 2001 voor mannen en vrouwen gezamenlijk gemiddeld 64%; voor vrouwen was dit cijfer 55%. Tabel 1. Arbeidsdeelname: werkzame personen als % van de bevolking (15-64 jaar), 2001 mannen en vrouwen Mannen vrouwen totaal w.v. 55-64 jr totaal w.v. 55-64 jr. totaal w.v. 55-64 jr. België Denemarken Duitsland Finland Frankrijk Griekenland Ierland Italië Luxemburg NEDERLAND Oostenrijk Portugal Spanje Ver. Koninkrijk Zweden
60 76 66 68 63 55 66 55 63 74 68 69 56 72 72
24 58 38 46 31 38 47 28 24 40 29 50 39 52 67
69 80 73 71 70 71 76 69 75 83 77 77 71 78 73
34 66 46 47 35 55 65 40 35 51 40 62 57 62 69
51 72 59 65 56 41 55 41 51 65 60 61 42 65 70
14 50 30 45 27 23 29 16 14 28 18 41 22 43 64
EU-15
64
39
73
49
55
29
Ver. Staten
73
58
79
66
67
52
Bronnen: European Commission, Directorate-General for Employment and Social Affairs: Employment in Europe 2002. OECD: Employment Outlook. June 2002. N.B. Bij een internationale vergelijking worden alle banen meegeteld, incl. kleine deeltijdbanen. Daardoor liggen de cijfers voor Nederland hoger dan die in de sociaal-economische kerngegevens hiervoor, en in de arbeidsmarkttabellen in de Sociale Nota, waar een 12-urengrens per week wordt aangehouden.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 30 van 231
Binnen de EU zijn bij de arbeidsdeelname van vrouwen traditioneel grote verschillen tussen de lidstaten: hoog in de Scandinavische landen, laag in Spanje, Italië en Griekenland. In Nederland ligt de arbeidsdeelname van vrouwen, in personen gemeten, ruim boven het EUgemiddelde. Omdat de meeste vrouwen in Nederland in deeltijd werken, komt er, omgerekend naar arbeidsjaren, een heel ander beeld naar voren. Dan scoort Nederland maar net boven Zuid-Europa. Bij de ouderen (55-64 jaar) ligt de arbeidsdeelname in personen gemeten in Nederland net boven het Europees gemiddelde van 39%, en daarmee nog aanzienlijk beneden de doelstelling voor 2010. Inactiviteit Tabel 2 bevat enkele indicatoren die op hoofdlijnen inzicht geven in de mate van arbeidsuitval en uitkeringsafhankelijkheid per land. De I/A-ratio geeft de verhouding van het aantal uitkeringsgerechtigden (in uitkeringsjaren) ten opzichte van het aantal werkenden (in arbeidsjaren) weer. Vergeleken met de omringende landen is de uitkeringsafhankelijkheid in Nederland gunstig te noemen voor zowel de totale ratio (incl. 65-plus) als voor de leeftijdsgroep 15-64 jaar. Personen die noch betaald werk verrichten noch een uitkering genieten, vallen buiten deze maatstaf. Die groep is in Nederland naar verhouding omvangrijk. Het Nederlandse werkloosheidspercentage steekt internationaal gunstig af. Dat is niet het geval voor de omvang van het ziekteverzuim en van het aantal arbeidsongeschikten als percentage van de bevolking van 15-64 jaar. Tabel 2. Internationale vergelijking van indicatoren voor ‘inactiviteit’ Inactieven/ Actieven-ratio totaal 15-64 jr (1999) (1999)
Werkloos heid % (2001)
Ziektever zuim % (2000)
Arbeids -ong. % (1999)
België Denemarken Duitsland Finland Frankrijk Griekenland Ierland Italië Luxemburg NEDERLAND Oostenrijk Portugal Spanje Ver. Koninkrijk Zweden
103 74 82 . 93 . . . . 68 82
56 40 40 . 49 . . . . 31 48
67 76 84
17 37 36
6,6 4,3 7,9 9,1 8,6 10,2 3,8 9,4 2,0 2,4 3,6 4,1 10,6 5,0 5,1
3,6 3,4 3,4 5,3 3,0 1,4 1,8 2,9 3,6 6,1 3,8 3,0 2,1 2,4 4,2
5,9 7,7 . . 4,7 . . 5,5 . 9,0 4,6 6,5 4,7 6,6 8,2
EU-15
.
.
7,4
3,3
.
Ver. Staten
49
20
4,8
.
4,7
Bronnen: NEI: Benefit dependency ratios by gender. An international comparison. (2002). European Commission, Directorate-General for Employment and Social Affairs: Employment in Europe 2002 EU-European Foundation for the Improvement of Living and Working Conditions: Third European Survey on Working Conditions (2001). OECD: Disability policies for the working population. Main findings and policy conclusions (2002).
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 31 van 231
Directie Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden (WBJA) Trefwoorden: ** Directie Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden (WBJA) ** juridische en bestuurlijke advisering ** Actieplan Vereenvoudiging SZW-regelgeving ** Wet werk en bijstand (WWB) ** pensioenwetgeving ** SZW-toets ** Markt en Overheid, wetsvoorstel ** Wet openbaarheid van bestuur (WOB) ** bezwaar- en beroepszaken ** Landsadvocaat Taken en organisatie WBJA is verantwoordelijk voor: a) het bevorderen van de kwaliteit van wet- en regelgeving en van het bestuurlijk en juridisch handelen van het ministerie; b) het behandelen van, c.q. adviseren over wetgevende, bestuurlijke en juridische aspecten van departements- en rijksbrede onderwerpen; c) het ontwerpen van de teksten van alle wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen op het terrein van het ministerie; het adviseren over het gebruik van het instrument regelgeving; d) het adviseren over en behandelen van bestuurlijke aangelegenheden op het terrein van het ministerie; e) het adviseren over en behandelen van juridische vraagstukken op het terrein van het ministerie, waaronder aangelegenheden met betrekking tot de Wet openbaarheid van bestuur en bezwaar- en beroepszaken voor zover deze niet onder de verantwoordelijkheid van een ander organisatie-onderdeel van het ministerie vallen; f) het bijdragen aan de totstandkoming en implementatie van internationale verdragen respectievelijk regelingen, het toetsten van nationale (ontwerp)regelgeving aan het internationale recht en het behandelen van internationale procedures. Hoofdambities WBJA in 2003 De hoofdambities voor het jaar 2003 e.v. zijn: - verdere versterking van de kwaliteit van wet- en regelgeving; - vereenvoudiging van de nu bestaande SZW-regelgeving; - intensievere overdracht van juridische en bestuurlijke kennis (binnen SZW en op SZWterrein); - de verdere ontwikkeling van een op dejuridisering gerichte aanpak. Meer concreet gaat het daarbij om - Uitvoering Actieplan Vereenvoudiging SZW-regelgeving; - bevorderen van samenhang en consistentie van de SZW-wetgeving, in samenhang met de rijksbrede operatie “Beter bestuur voor burger en bedrijf” (B4); - bevorderen van uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van die wetgeving; - bevorderen gebruik alternatieven voor wetgeving; - bevorderen van juridische en bestuurlijke basiskennis bij de overige directies van SZW; Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 32 van 231
-
verminderen van bezwaar en beroep bij SZW; verwerking van de aanbevelingen uit het externe visitatieproces wetgeving (commissie-Grosheide).
Voornaamste dossiers in 2003 Uitvoering Actieplan Vereenvoudiging SZW-regelgeving De uitvoering van het Actieplan Vereenvoudiging SZW-regelgeving vergt met name in de jaren 2003 en 2004 een substantiële hoeveelheid wetgevingarbeid, waarmee de bestaande SZW–regelgeving serieus wordt vereenvoudigd of gedereguleerd. Met name op het terrein van de sociale verzekeringen (SV) is een forse vereenvoudigingsslag noodzakelijk. Een daartoe strekkend meerjarenprogramma vereenvoudiging SV-regelgeving is aan de minister voorgelegd. Voortgangsrapportage aan parlement op 3e dinsdag van september. Herziening arbeidsongeschiktheidswetgeving/reïntegratiebeleid In 2003 zal naar verwachting op basis van het nieuwe Regeerakkoord wetgeving in verband met herziening van het huidige WAO-regime worden opgesteld. Omvangrijke invoeringswetgeving en lagere regelgeving zullen daarbij ook hun beslag moeten krijgen. Met de nieuw geformuleerde uitgangspunten rond reïntegratiebeleid wordt ingezet op een heldere wetgevingsopzet in met name de regeling van voorzieningen voor arbeidsgehandicapten. De aanpassing van deze regelgeving zal worden meegenomen in het herzieningstraject arbeidsongeschiktheidswetgeving. Dit wetgevingscomplex zal een aanmerkelijke inzet van WBJA vergen. Wetsvoorstel Werk en Bijstand In december 2002 is het Wetsvoorstel werk en bijstand aan de Raad van State voor advies voorgelegd. In dit wetsvoorstel worden de Algemene bijstandswet (Abw), de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW), de Wet financiering Abw, IOAW, IOAZ (WFA) en het besluit ID-banen geïntegreerd. Door deregulering en 100% budgettering worden de beleidsvrijheid van de gemeenten bij en de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor reïntegratie en bijstandsverlening vergroot. Het wetsvoorstel is op 12 mei 2003 bij de Tweede Kamer ingediend, zodat (gefaseerde) inwerkingtreding met ingang van 1-1-2004 tot de mogelijkheden kan behoren. Bij dit majeure wetgevingsproject behoort tevens een Invoeringswet en lagere regelgeving. Pensioenwetgeving Ten behoeve van de nieuwe Pensioenwet is in maart 2002 een hoofdlijnennotitie aan de Tweede Kamer gezonden. Over deze notitie moet nog een algemeen overleg met de nieuwe Kamer plaatsvinden. Naar verwachting zal een wetsvoorstel eind 2003 aan de Ministerraad kunnen worden aangeboden. Ook is gepland om nog in 2003 een nieuwe Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling, die de verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling voor vrije beroepsbeoefenaren regelt, aan de Kamer aan te bieden. Daarnaast zal gewerkt worden aan een nieuw wetsvoorstel ter implementatie van een Europese richtlijn inzake werkzaamheden van en toezicht op pensioeninstellingen. WALVIS/SUB Het wetsvoorstel Walvis, met bijbehorend wetsvoorstel Aansluitingswet Walvis (uniformering premieloon en uitkeringsloon werknemersverzekeringen en afstemming Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 33 van 231
daarvan met de fiscale inkomensbegrippen) ligt in de Tweede Kamer en zal in verdere uitwerking nog een forse regelgevingsinzet vergen. Voorts vergt de uitwerking van het voornemen om de premieheffing en -inning bij wet aan de Belastingdienst op te dragen een belangrijke inspanning om te komen tot een nieuwe Wet financiering sociale verzekeringen. SZW-toets De SZW-toets (voorheen: SZW-wetgevingstoets) is ontwikkeld als belangrijk hulpmiddel bij de voorbereiding van beleid en regelgeving in de SZW-organisatie. In de toets zijn alle criteria uit departementale en interdepartementale toetsen en checklists, waaraan beleid en regelgeving moeten voldoen, bijeengebracht in een overzichtelijk schema van tien stappen. Dit met het oog op een systematische toepassing daarvan in de beleidsvoorbereiding. Bij de opstelling van plannen van aanpak voor nieuw beleid en/of regelgeving, die de kern vormt van deze werkwijze, wordt aan de hand van de SZW-toets systematisch nagegaan met welke criteria en aandachtpunten rekening is te houden. Daarmee is de waarborg geschapen voor een zo compleet en effectief mogelijk voorbereidingsproces. Systematische toepassing van de toets is in ieder geval verplicht wanneer het gaat om beleidsvoorstellen die leiden tot: § een beleidsnota aan de ministerraad; § wetsvoorstellen; § algemene maatregelen van bestuur; § ministeriële regelingen. Over de toepassing van de SZW-toets op een (beleids)voornemen wordt zowel in het plan van aanpak, als bij het aan bewindslieden aan te bieden eindconcept gerapporteerd. Over de toepassing van dit kwaliteitsinstrument zullen de DG'en in 2003 tweemaal aan de SecretarisGeneraal verslag uitbrengen. Wet arbeid vreemdelingen (WAV) Bij de Tweede Kamer ligt een voorstel tot wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen waarin wordt geregeld dat arbeidsaanbod uit de zogenaamde MOE (Midden- en Oost -Europa landen) die binnenkort toetreden tot de EU of waarmee de EU toetredingsonderhandelingen is gestart, voorrang krijgt boven arbeidsaanbod uit andere landen van buiten de EER, zonder dat overigens het geven van prioriteit aan arbeidsmigranten uit deze MOE-landen zal leiden tot grotere administratieve lasten voor werkgevers. Gelijke behandeling Op het gebied van de gelijke behandeling staat vooral de implementatie van Europese richtlijnen centraal. Een van die richtlijnen is verwerkt in het Wetsvoorstel gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid. Dit wetsvoorstel is bij de Tweede Kamer ingediend, maar daar nog niet afgehandeld. "Markt en Overheid" Het Wetsvoorstel markt en overheid, waarvan het voortouw ligt bij EZ, is oktober 2001 door het tweede kabinet-Kok bij de Tweede Kamer ingediend, maar de parlementaire behandeling ligt stil (onvoldoende draagvlak). EZ, Justitie en BZK hebben een kabinetsstandpunt “Heroverweging van het wetsvoorstel markt en overheid” in voorbereiding. Met de regels die in het wetsvoorstel zullen worden opgenomen omtrent marktactiviteiten door overheidsorganisaties en door ondernemingen die van overheidswege een bijzondere positie op de markt hebben, zal SZW zowel bij nieuw als bestaand beleid terdege rekening moeten houden. In 2003 zal WBJA de verdere SZW-inbreng in het parlementaire traject coördineren en de consequenties voor het terrein van SZW in beeld brengen en met de desbetreffende Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 34 van 231
directies van SZW afstemmen. Kaderwet zbo's De parlementaire behandeling van de ontwerp-Kaderwet zelfstandig bestuursorganen (voortouw BZK) ligt thans stil in de EK, in afwachting van een door het vorige kabinet in het Strategisch Akkoord aangekondigde evaluatie van de doelmatigheid van zbo’s, mede in het licht van de beperkte ministeriële verantwoordelijkheid. WBJA zal in 2003 de (verdere) SZW-inbreng in dit dossier coördineren. Wet openbaarheid van bestuur (WOB) Op grond van de WOB kunnen burgers documenten (waaronder ook e-mails, videobanden en foto’s) bij SZW opvragen over bestuurlijke aangelegenheden, waarbij als uitgangspunt geldt dat deze openbaar zijn ("ja, tenzij"). In de WOB wordt een aantal weigeringsgronden genoemd. Bij een absolute weigeringsgrond (bv. de veiligheid van de Staat, bedrijfs- en fabricagegegevens die vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld) mag de informatie niet verstrekt worden. Bij een relatieve weigeringsgrond (bv. de inspectie, controle en toezicht door of vanwege bestuursorganen, de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer) vindt een belangenafweging plaats tussen het algemeen belang van openbaarheid (dit belang wordt door de WOB verondersteld) en het specifieke belang dat bij de relatieve weigeringsgrond verwoord is. Ook persoonlijke beleidsopvattingen die voorkomen in documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad (bv. interne nota’s en notulen) kunnen worden geweigerd. Voor documenten afkomstig van een instelling van de EU geldt naast de WOB de zgn. Euro-WOB, die in bepaalde gevallen voorafgaande aan een besluit tot openbaarmaking raadpleging van de EU-instelling voorschrijft. Bezwaar en beroep WBJA is verantwoordelijk voor de afhandeling van bezwaar- en beroepszaken voor zover deze niet onder de verantwoordelijkheid van een van de decentrale juridische diensten vallen. Gemiddeld betreft het op jaarbasis enkele honderden zaken, met name op het terrein van rijksbijdragen en subsidies. Eind 2002 is door gemeenten een groot aantal bezwaarschriften (ca. 200) ingediend tegen de nieuwe beschikkingen op het terrein van de WIW en ID-banenregeling. De afhandeling hiervan zal in het eerste helft van 2003 plaatsvinden. Kabinetsbeleid inzake waarden- en normendebat Door het vorige kabinet is een plan van aanpak waarden- en normendebat gestart en voorbereid. De aanpak bevat drie sporen: 1. ‘De burger aan het woord’; 2. Inventarisatie van aansprekende departementale, sectorale en lokale initiatieven; en 3. Adviesaanvraag aan de WRR over gemeenschappelijke waarden. Ter implementatie is een Ministeriële Begeleidingsgroep Waarden en Normen (MBWN) ingesteld (die functioneerde als een soort onderraad), met daaronder een Ambtelijke Begeleidingsgroep Waarden en Normen (ABWN). De beide staatssecretarissen van SZW zaten in de MBWN; WBJA/BV participeert namens SZW in de ABWN en coördineert de SZW-inbreng in het waarden- en normendebat. Belangrijkste externe relaties van WBJA Justitie Alle ontwerp-amvb’s en wetsvoorstellen van SZW moeten voorafgaand aan de behandeling in de Onderraad/Ministerraad door Justitie getoetst worden. Dit wordt gecoördineerd door WBJA. WBJA verzorgt tevens het algemene relatiebeheer met Justitie (bijvoorbeeld Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 35 van 231
opleidingen startende en zittende wetgevingsjuristen: Academie voor Wetgeving; rijksbreed wetgevingskwaliteitsbeleid; systematische wetsevaluatie). Buitenlandse Zaken In de ICER (Interdepartementale Commissie Europees Recht) participeert SZW. Daar worden o.m. de consequenties van Europese besluitvorming en/of regelgeving voor de NL-wetgeving besproken, alsook de consequenties van de uitspraken van het Europees Hof van Justitie. Binnenlandse Zaken WBJA participeert in de ICOB (Interdepartementale Commissie Openbaar Bestuur). In deze Commissie worden alle beleidsvoornemens en wetsvoorstellen behandeld m.b.t. de inrichting en werking van het openbaar bestuur / de publieke sector. Raad van State WBJA beheert de SZW-relatie met de Raad van State. Dit met name in verband met de (tijdige) advisering van die Raad over concept-amvb’s en wetsvoorstellen van SZW. Landsadvocaat In geval van benodigde procesvertegenwoording bij met name civiele procedures, specifieke expertise en/of second opinion vindt inschakeling van de Landsadvocaat plaats. Deze inschakeling vindt door tussenkomst van WBJA plaats. College bescherming persoonsgegevens (Cbp) WBJA fungeert als algemeen relatiebeheerder voor SZW met het Cbp. Nationale Ombudsman WBJA fungeert hier als contactpunt voor SZW.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 36 van 231
Arbeidsinspectie (AI) Trefwoorden: **Arbeidsinspectie (AI) **illegale tewerkstelling **Farboregeling **Arbeidsomstandighedenwet ’98 ** bestuurlijke boete (Arbeidsomstandighedenwet ’98) **Arbeidstijdenwet (ATW) **Besluit Risico’s Zware Ongevallen ’99 **Bestrijdingsmiddelenwet **bestuurlijke boete (Arbeidsomstandighedenwet ’98) **Kernenergiewet **Vuurwerkbesluit **Wet arbeid vreemdelingen (WAV) ** Werktijdverkorting **Wet milieugevaarlijke stoffen **Toetsingskader Wet AVV **Toetsingskader Wet BPF **Wet gevaarlijke werktuigen (WGW) **Wet melding collectief ontslag (WMCO)
Taken Arbeidsinspectie De Arbeidsinspectie(AI) heeft als missie: het aanpakken van misstanden en het leveren van politiek relevante informatie. De AI opereert op de volgende beleidsterreinen: arbeidsomstandigheden, arbeidsmarkt, arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden en voert daar de volgende kerntaken uit: het handhaven en uitvoeren van wet- en regelgeving en het genereren van beleidsinformatie. De belangrijkste wetten die de AI handhaaft zijn de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (Arbowet), het Besluit risico’s zware ongevallen uit 1999 (BRZO’99) en de Arbeidstijdenwet (ATW) en de Wet arbeid vreemdelingen (WAV). Op uitvoeringsgebied is het algemeen verbindend verklaren van CAO-bepalingen een belangrijke taak en is bovendien een directe monitorbron. Daarnaast worden vergunningen en ontheffingen verleend op grond van verschillende wetten en regelingen, zoals de regeling Werktijdverkorting (WTV) en de Kernenergiewet (KEW).De AI voert jaarlijks een Arbeidsvoorwaardenonderzoek (AVO) uit, waarin een koppeling wordt gelegd tussen de ontwikkeling van de arbeidsvoorwaarden en persoons- en functiekenmerken van werknemers, waardoor een duidelijk beeld ontstaat van de arbeidsvoorwaardenontwikkeling in afzonderlijke werknemerscategorieën. Het sturen op output en transparantie in processen en prestaties op alle niveaus staat centraal. Dit is overeenkomstig de lijn die is uitgezet in het rijksoverheidproject Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording VBTB). Door de AI wordt voor het begin van ieder jaar een plan opgesteld, met onder andere daarin de beoogde verdeling van de inspectiecapaciteit over de onderscheiden instrumenten. Dit plan wordt aan de bewindspersonen aangeboden voordat het naar de Tweede Kamer wordt gezonden. Jaarplan en het AI-Jaarverslag kunnen onderwerp van overleg met de Minister zijn in de Vaste Commissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 37 van 231
Organisatie Per 1 april 2003 is de organisatie van de AI, in aansluiting op “SZW-in Beweging”, in belangrijke mate gewijzigd. Specifiek voor de AI was hierbij dat de aansturing van de inspectietaken op het terrein van arbeidsomstandigheden en arbeidstijden, m.u.v. de installaties die onder het BRZO’99 vallen, via de bedrijfstaklijn ging plaatsvinden. Daarvoor gebeurde dat via de regionale lijn. De AI wordt dus een bedrijfstak gestuurde organisatie. Er komen 4 bedrijfstakdirecteuren voor de 4 onderscheiden bedrijfstakken; Industrie, Bouw, Commerciële Dienstverlening en Publieke Dienstverlening. Bovendien zijn per 1 april 2003 de niet-bedrijfstakgebonden directies Major Hazard Control (MHC) en Arbeidsmarktfraude gevormd. Kenmerkend voor de organisatiestructuur van de AI is dat er in teams gewerkt wordt. Binnen de kaders van regelgeving en landelijk beleid worden de mogelijkheden benut om taken verantwoordelijkheden en bevoegdheden zo laag mogelijk in de organisatie te leggen. De organisatie op centraal niveau bestaat uit de Algemeen Directeur, de Afdeling Concernbeleid, de Directie Inspectieondersteuning en de Directie Uitvoering. De Arbeidsinspectie gaat op termijn deel uitmaken van het Inspectoraat Generaal. De AI wordt daarom ontlast van haar uitvoerende en monitorende taken. De besluitvorming over de uiteindelijke positionering van die taken zal in de eerste helft van 2003 worden afgerond. Inspecties op het gebied van de WAV worden mede in samenwerking met andere opsporingsdiensten verricht. Deze samenwerking vindt zowel op ad hoc basis, als in geïnstitutionaliseerde vorm plaats binnen de Regionale interdisciplinaire fraudeteams (Rif’s) en het Westland Interventie Team (WIT). Eind 2002 waren er 878 personen in dienst van de AI. De bezetting van de buitendienst bestond toen uit 456 fte’s (inspecteurs en specialisten). De Arbeidsinspectie is momenteel bezig met uitbreiding van haar WAV-inspectiecapaciteit. In 2003 en 2004 worden meerdere wervingsrondes gehouden. Eind 2004 zal de WAV-inspectiecapaciteit 100fte’s bedragen. Werkwijze AI bij de Handhavingstaak De Arbeidsinspectie handhaaft (met momenteel ca. 375 inspecteurs) op het gebied van arbeidsomstandigheden (Arbeidsomstandighedenwet, Wet gevaarlijke werktuigen, Arbeidstijdenwet, Kernenergiewet, enz) en (met momenteel ca. 60 inspecteurs) op het gebied van illegale tewerkstelling (Wet arbeid vreemdelingen). Beide formaties zijn op grond van Kamertoezeggingen aan uitbreiding onderhevig. In het arbeidsomstandighedendomein wordt een deel van de capaciteitsinzet bepaald door het onderzoek van de ernstigste bedrijfsongevallen (ca. 2500 per jaar) en klachten (ca. 2100 per jaar). De overig beschikbare capaciteit wordt planmatig ingezet in ca. 18.000 inspectietrajecten (inspectie, controle, hercontrole) per jaar in de vorm van landelijke projecten. Bij de keuze van die projecten en de onderwerpen binnen die projecten zijn de risico’s op ongevallen en arbeidsongeschiktheid bepalend. Speerpuntonderwerpen zij o.a. gevaarlijke stoffen, fysieke belasting, werkdruk, agressie & geweld en RSI. Ook de aanwezigheid van het wettelijk verplichte “arbozorgsysteem” (contract Arbodienst, RI&E, voorlichting werknemers) is een belangrijk standaard inspectieonderwerp. Daarbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat altijd op de werkvloer wordt geïnspecteerd, dat tekortkomingen dienen te worden opgeheven, en het arbozorgsysteem op zijn effectiviteit wordt getoetst. Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 38 van 231
Een groep van ca. 40 specialistische inspecteurs beoordeelt samen met andere overheden veilgheidsbeheerssystemen van de 200 potentieel gevaarlijkste (chemische) installaties: Major Hazard Control. In het domein van de illegale tewerkstelling heeft de AI als taak het houden van toezicht op de naleving van de Wet arbeid vreemdelingen (WAV), en het opsporen van lichte en middelzware overtredingen. Per 1 januari 2002 worden de zware, sectoroverstijgende zaken op dit terrein overgedragen aan de Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst. Op het terrein van de bestrijding van illegale tewerkstelling heeft de AI de volgende speerpunten benoemd: • aanpak notoire overtreders door middel van het systematisch verrichten van hercontroles; • aanpak van illegale tewerkstelling in de land- en tuinbouw door enerzijds het bijdragen aan de opzet van een personeelswervingsproject en het certificeren van handmatige loonbedrijven, en anderzijds een toenemende handhavingscapaciteit in deze sector; • bestrijden van faciliteerders van illegale tewerkstelling; de AI heeft een meerjarenplan opgesteld m.b.t. het controleren van uitzendbureaus; • financieel rechercheren; ten behoeve van het Openbaar Ministerie berekent de AI het financiële voordeel dat de werkgever heeft behaald met illegale tewerkstelling; • samenwerking met andere diensten; de AI werkt bij haar WAV-controles samen met onder meer UWV, Belastingdienst, Vreemdelingenpolitie en SIOD. De AI participeert daarnaast in diverse multidisciplinaire teams, zoals het Westland Interventieteam en de regionale interdisciplinaire fraudeteams. Netwerk Het netwerk van de AI bestaat uit andere bijzondere opsporingsdiensten, het Openbaar Ministerie, werkgevers -en werknemersorganisaties, zowel koepels als branchegerichte organisaties, kennisinstituten, Arbodiensten en ondernemingsraden. Tevens bestaat op het gebied van onderzoek contacten met het CBS en met wetenschappelijke instellingen. In het kader van het algemeen verbindend verklaren van CAO-bepalingen en het CAO onderzoek bestaan er contacten met het secretariaat van de Stichting van de Arbeid. Met andere bijzondere opsporingsdiensten en het Openbaar Ministerie wordt samengewerkt om het toezicht en de opsporing goed te laten verlopen. Er is structureel en periodiek overleg van het AI-management met de vakbeweging en de werkgeversorganisaties inzake bevindingen en werkwijze van de AI. Van steeds meer belang wordt het internationale netwerk van de AI. Via het Comité van Hoge Functionarissen van Arbeidsinspecties /Senior Labour Inspectorate Committee, (CHFA/SLIC) van lidstaten van de Europese Unie, dat is ingesteld om een consistente naleving van de arbowetgeving in de EU te bevorderen, wordt de samenwerking met de arbeidsinspecties van de toekomstige EU lidstaten versterkt. Met de International Labour Organisation (ILO) en de International Association of Labour Inspection (IALI) wordt samengewerkt om onder andere arbeidsinspecties in derdewereldlanden te assisteren bij de bestrijding van kinderarbeid. Farboregeling De overheid wil ondernemers en non-profit instellingen stimuleren te investeren in arbovriendelijke bedrijfsmiddelen. Daarom heeft het ministerie de Regeling arbo-investeringen Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 39 van 231
(de Farbo-regeling) in het leven geroepen. Alle ondernemingen die in Nederland inkomstenof vennootschapsbelasting verschuldigd zijn, kunnen van deze regeling gebruik maken. Vanaf 1 januari 2001 is voor instellingen en organisaties in de non-profit sector die loonbelasting/premie volksverzekeringen afdragen een vergelijkbare regeling van kracht (Regeling arbo-afdrachtvermindering of Farbo-A-regeling). De AI adviseert de Belastingdienst over de aanvragen om gebruik te maken van de regelingen. De regeling mag zich in een grote en toenemende belangstelling uit alle lagen van het bedrijfsleven verheugen. Sinds de invoering van de regeling in 1998 is het aantal meldingen jaarlijks toegenomen van ongeveer 2500 tot ruim 10.000 in 2002. Handhaving Arbeidsomstandighedenwet ’98 De Arbeidsomstandighedenwet ’98 (Arbowet’98) beoogt de veiligheid en gezondheid van werkenden te beschermen. De Arbeidsinspectie (AI) is primair toezichthouder op deze wet. In 1998 is het instrument bestuurlijke boete in de wet geïntroduceerd, waarmee optimaal invulling kon worden gegeven aan de gewenste “lik-op-stuk” benadering in de handhaving. Hierdoor kan de AI als bestuursorgaan zelf boetes opleggen aan wetsovertreders. In 2002 werd door de AI in 2900 gevallen een boeterapport opgemaakt. De opbrengsten van de boeteoplegging in dat jaar bedroegen € 5.122.305. De bezwaarschriften tegen de boete-oplegging worden ook door de AI behandeld. In 2001 is de AI gestart met het ontwikkelen van een transparant risicoanalysemodel. Een model waarmee, op basis van weging van relevante inputfactoren, de inspectiecapaciteit optimaal en op transparante wijze kan worden toebedeeld aan actieve inspectieprojecten. De behoefte aan inzicht in de afwegingen in capaciteitstoedelingen van inspectiediensten is gebleken uit vragen vanuit de Tweede Kamer en de Algemene Rekenkamer. In 2003 zal naar verwachting een pilot op grond van het te ontwikkelen model uitgevoerd worden, waarna implementatie zal plaatsvinden. In het kader van de wet- en regelgeving op arbogebied overleggen de AI en SZWbeleidsdirecties over de wensen van die directies t.a.v. de invulling van het jaarplan van de AI en de terugkoppeling van inspectieresultaten; vinden er bilaterale overleggen plaats tussen de directeuren AI en Inspectie Verkeer en Waterstaat, resp. Inspectie VROM, Keuringsdienst van Waren, Staatstoezicht op de Mijnen en is er periodiek overleg tussen de AI met het OM over strafrechtelijke handhavingsvraagstukken. Handhaving Arbeidstijdenwet De Arbeidstijdenwet(ATW) stelt normen op het gebied van werk- en rusttijden. De wet beoogt enerzijds het bevorderen van veiligheid, gezondheid en welzijn voor werknemers bij de arbeid, anderzijds het bevorderen van het combineren van arbeid en zorgtaken. De AI is primair belast met de handhaving van de Arbeidstijdenwet. In navolging van de Arbowet ’98is het wetsvoorstel Bestuurlijke Boete Arbeidstijdenwet tot stand gekomen. Dit wetsvoorstel ligt thans voor advies bij de Raad van State. In de loop van 2004 wordt de inwerkingtreding hiervan verwacht. Handhaving Besluit Risico’s Zware Ongevallen ’99 Het Besluit Risico’s Zware Ongevallen 1999 (BRZO ’99) is gebaseerd op de Arbowet, de Wet Milieubeheer, Brandweerwet en de Wet rampen en zware ongevallen. Bedrijven met majeure risico’s (volgend uit de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen) vallen voor een gedeelte onder het BRZO’99. In deze wetgeving is voor deze bedrijven de verplichting vastgelegd om een Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 40 van 231
preventiebeleid zware ongevallen (PBZO) te hebben en ter uitvoering daarvan een veiligheidsbeheerssysteem (VBS). Voor de hoogste risicocategorie bedrijven geldt daarnaast de verplichting om het geheel, PBZO en VBS, vast te leggen in een Veiligheidsrapport (VR). In dit VR maken deze bedrijven de risico’s van de gevaarlijke stoffen inzichtelijk en geven ze aan hoe die risico’s goed worden beheerst. De AI beoordeelt of de bedrijven die onder het BRZO‘99 vallen voldoen aan hun wettelijke verplichting inzake de beheersing van majeure risico’s. De AI oordeelt tevens over de aanvaardbaarheid van de in het veiligheidsrapport (VR) weergegeven risico’s. De AI voert overleg met het bevoegd gezag en de brandweer over handhaving van het BRZO’99. Handhaving Bestrijdingsmiddelenwet De Bestrijdingsmiddelenwet beoogt de bescherming van mens en milieu tegen de negatieve effecten van bestrijdingsmiddelen. De AI houdt toezicht op de werknemers die bestrijdingsmiddelen opslaan en toepassen. De handhaving van de Bestrijdingsmiddelenwet vindt strafrechtelijk plaats. In dit handhavingsbeleid wordt, in navolging van het handhavingsbeleid Arbowet ’98, uitgegaan van korte handhavingstrajecten en een “lik-op-stuk” benadering. Onlangs heeft het parlement ingestemd met een wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet, die naar verwachting in 2004 in werking zal treden, waarmee een aantal bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten wordt geïntroduceerd. Het bestuurs-rechtelijke instrument bestuurlijke boete, zal hier waarschijnlijk pas op latere termijn aan worden toegevoegd. Handhaving Kernenergiewet De Kernenergiewet (KEW) beoogt de bescherming van mens en milieu tegen de negatieve effecten van ioniserende straling uit bronnen en toestellen. De AI houdt toezicht op werknemers die blootgesteld kunnen worden aan ioniserende straling, andere inspectiediensten zien toe op de bescherming van milieu en volksgezondheid. De handhaving vindt strafrechtelijk plaats. Het handhavingsbeleid Kernenergiewet wordt thans aangepast aan de handhavingsystematiek van de Arbowet ’98. Handhaving Vuurwerkbesluit Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden. Het besluit beoogt het veilig omgaan met professioneel vuurwerk. In het besluit is sprake van een ketenbenadering bij handelingen met professioneel vuurwerk (opslag, vervoer, afsteken). Personen die professioneel vuurwerk afsteken dienen (op grond van het Arbobesluit) te beschikken over een certificaat van vakbekwaamheid. Het toezicht op het professioneel afsteken van vuurwerk berust bij de AI. Naar verwachting zullen er per jaar 2500 vuurwerkevenementen in Nederland plaatsvinden. Handhaving Wet arbeid vreemdelingen Op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (WAV) is het een werkgever verboden een vreemdeling arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. De WAv is een arbeidsmarktinstrument en beoogt het reguleren van de binnenlandse arbeidsmarkt door voorrang te geven aan prioriteitgenietend aanbod. Afgeleide doelstellingen zijn het bestrijden van illegale tewerkstelling en het tegengaan van oneerlijke concurrentie. De AI houdt toezicht op de naleving van de WAV. Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 41 van 231
De belangrijke beleidsthema’s zijn: • De AI richt zich op de aanpak van malafide intermediairs die illegale werknemers uitlenen aan verschillende werkgevers of werknemers zwart laten werken, waardoor belastingen en premies voor de sociale verzekeringen onterecht niet worden afgedragen. • Vanaf 2002 vindt een intensivering plaats van de bestrijding van illegale arbeid in de landen tuinbouw ter ondersteuning van twee initiatieven die door de sector zijn genomen. Het betreft de volgende twee projecten: het LTO-project Seizoenarbeid dat is gericht op sectorale ondersteuning van werkgevers bij de personeelswerving en het project certificering handmatige loonbedrijven (hal-bedrijven). • De aanpak van notoire overtreders vertaalt zich in het systematisch hercontroleren van bedrijven die een WAV-overtreding hebben begaan. • De WAV wordt nu nog strafrechtelijk gehandhaafd. Onlangs is besloten tot invoering van bestuurlijke boete in de WAV, een wetsvoorstel is in voorbereiding. • De AI, de Vreemdelingenpolitie en de Belastingdienst voeren besprekingen over de ontwikkeling van informatiepunten waar werkgevers identiteitsdocumenten en sofinummers van potentiële werknemers kunnen laten checken. • Bij de aanpak van malafide werkgevers speelt ook het financieel rechercheren dat gericht is op het in kaart brengen van het financiële voordeel dat een werkgever behaalt door middel van illegale tewerkstelling een rol. De voordeelberekening stelt het OM in staat zwaardere straffen te eisen en in grotere zaken kan tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel worden overgegaan. Indien een overtreding van de WAV wordt geconstateerd dan wordt door de AI procesverbaal opgemaakt, waarna de gewone rechtsgang in werking treedt. Samenwerking Indien de AI een overtreding van de WAV constateert, wordt een proces-verbaal opgemaakt. De AI zendt het proces-verbaal vervolgens ter afdoening naar het Openbaar Ministerie. In het kader van het toezicht op de naleving van de WAV werkt de AI in veel gevallen samen met de Vreemdelingendienst, de Belastingdienst en UWV. Indien tijdens Wav controles onregelmatigheden worden aangetroffen op het gebied van belastingwetgeving en/of sociale zekerheidswetgeving, kan dat leiden tot navorderingen en/of het opleggen van boetes door Belastingdienst resp. UWV. Daarnaast participeert de AI in diverse multidisciplinaire interventieteams, zoals het Westland Interventieteam, het Confectie Interventieteam en het Bouw Interventieteam. De AI heeft haar deelname in deze teams in 2002 geïntensiveerd. Handhaving Wet Gevaarlijke Werktuigen De Wet Gevaarlijke Werktuigen (WGW) heeft als doel dat in Nederland uitsluitend veilige arbeidsmiddelen (onder meer machines, liften, persoonlijke beschermingsmiddelen) in de handel worden gebracht. Deze dienen voorafgaand aan het op de markt brengen gekeurd te worden en worden na goedkeuring voorzien van een CE-markering. De AI houdt toezicht op de WGW. Recent is gebleken dat in Europa en ook in/via Nederland (bouw)machines worden ingevoerd die niet voldoen aan de Europese Machinerichtlijn en de WGW. De AI onderzoekt thans de schaalgrootte waarop machines die niet voldoen via Nederland op de Europese markt worden gebracht. Daarnaast worden inspecties bij betrokken veilingen opgevoerd. Er wordt een wetswijziging voorbereid waarin de Douane een rol als medetoezichthouder krijgt ten aanzien van het voorkomen van invoer van niet-conforme machines. De WGW wordt geïntegreerd in de nieuwe Warenwet. Deze Wet zal naar verwachting in de Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 42 van 231
loop van de 2e helft 2003 in werking treden. Handhaving kan daarbij zowel strafrechtelijk als bestuurs-rechterlijk plaatsvinden. De boeterapporten die worden opgemaakt door de AI zullen door de Keuringsdienst van Waren worden afgedaan. Handhaving Wet Milieugevaarlijke Stoffen De Wet Milieugevaarlijke stoffen beoogt de bescherming van mens en milieu tegen de negatieve effecten van (milieu)gevaarlijke stoffen. De AI houdt toezicht op de werknemersbescherming en het ter beschikking stellen van informatie door leveranciers over gevaarlijke stoffen aan werkenden. Toetsingskader Wet AVV. De minister van SZW heeft op grond van de Wet op het algemeen verbindend en onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet AVV) de bevoegdheid bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO) algemeen verbindend te verklaren. Door het algemeen verbindend verklaren van CAO-bepalingen wordt de werkingssfeer van de CAO uitgebreid van alleen CAO-partijen tot alle werkgevers en werknemers in de bedrijfstak. Centrale doelstelling is de bescherming van de CAO en het bevorderen van het collectief overleg. Zo wordt excessieve concurrentie op lonen en andere arbeidsvoorwaarden voorkomen. Om aan CAO-partijen en derden bekendheid te geven aan zowel de criteria waaraan avvverzoeken worden beoordeeld als de daarbij geldende procedure, zijn beleidsregels gepubliceerd (Toetsingskader AVV) en regels vastgesteld betreffende het aanvragen van avv. Deze regels zijn op 1 januari 1999 in werking getreden. Belangrijk uitgangspunt van het Toetsingskader AVV is dat CAO-partijen verantwoordelijk zijn voor de inhoud en vormgeving van de CAO en voor de aanvraag van avv. Hier staat de inspanningsverplichting tegenover om de avv-procedure binnen uiterlijk 8 weken (netto) af te ronden. In 2001 is 91% van de ingediende avv-verzoeken afgehandeld binnen die termijn. Ingevolge het Toetsingskader AVV worden voor avv voorgelegde CAO-bepalingen door de AI inhoudelijk getoetst op basis van de ingediende tekst en aan de hand van de in het Toetsingskader opgenomen vereisten. Deze vereisten zijn als volgt gecategoriseerd: • Toetsing aan de Wet AVV: bepaalde typen CAO-bepalingen zijn van avv uitgesloten • Toetsing aan het recht, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen kennelijke strijdigheid met wet- en regelgeving, algemene rechtsbeginselen en inbreuk op grondrechten • AVV-beleid: toets op te grote benadeling van de rechtmatige belangen van derden in de betrokken bedrijfstak of daarbuiten. Op 1 januari 2003 is een wijziging van het Toetsingskader ingevoerd die voorziet in een grotere transparantie van ge-avv’de CAO-fondsen (met name sociale –en opleidings-en ontwikkelingsfondsen) en van de representativiteit (in de vorm van meetvoorschriften). Verder ligt bij de Stichting van de Arbeid een adviesaanvrage inzake een voorgenomen wijziging van het toetsingskader houdende een nadere explicatie van de avv-gedragslijn ter zake van decentralisatiebepalingenOp jaarbasis worden gemiddeld 220-avv verzoeken ontvangen. Onder bepaalde omstandigheden zal aan de minister worden gevraagd de overwegingen bij besluiten af te doen.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 43 van 231
Toetsingskader Wet BPF Om aan sociale partners, belanghebbenden en derden bekendheid te geven aan zowel de criteria waaraan aanvragen om verplichtstelling, wijziging en intrekking worden beoordeeld als de daarbij geldende procedure zijn beleidsregels gepubliceerd (Toetsingskader Wet BPF) en regels vastgesteld betreffende het aanvragen van een verplichtstelling. De procedureregels zijn op 1 januari 2001 in werking getreden en het Toetsingskader op 1 oktober 2001. Het Toetsingskader is gebaseerd op de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet BPF 2000). Die wet geeft de minister de bevoegdheid om op verzoek van het georganiseerde bedrijfsleven de deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds verplicht te stellen. Vergunningen Kernenergiewet (KEW) De staatssecretaris van SZW verleent vergunningen om ioniserende (radioactieve) straling te mogen toepassen, mede namens de ministeries van VROM, VWS en EZ en in voorkomende gevallen het ministerie van VenW en het ministerie van LNV. De vergunningverlening is gemandateerd aan de AI. De consequenties van het nieuwe Besluit Stralingsbescherming, dat op 1 maart 2002 van kracht is geworden, zijn verwerkt in de brochure ‘Vereiste informatie bij een aanvraag om vergunning ingevolge artikel 29 en 34 van de Kernenergiewet’. De beleidsuitgangspunten zijn vastgelegd in zgn. modelvergunningen. Jaarlijks worden zo’n 300 vergunningen verleend voor het toepassen van ioniserende straling. Vrijstellingen/ontheffingen Arbeidstijdenwet De minister kan vrijstelling of ontheffing verlenen in het kader van de Arbeidstijdenwet. De bevoegdheid is gemandateerd aan de AI. Jaarlijks worden in dit verband ca. 18 beschikkingen opgemaakt, waarvan ca. 3 vrijstellingen in het kader van art. 5.13 ATW. Zo’n aanvraag kan ook aanleiding zijn het Arbeidstijdenbesluit aan te vullen. Deze vrijstellingsverzoeken (van de normen die gelden voor werk -en rusttijden) worden ingediend door een collectief verband. De verzoeken om een ontheffing ex art 5.14 ATW (van het verbod voor permanente nachtarbeid) zijn afkomstig van individuele personen. Werktijdverkorting De minister kan in de vorm van een ontheffing Werktijdverkorting (WTV) verlenen op grond van artikel 8, 3e lid Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 (BBA 1945). De ontheffingverlening is gemandateerd aan de AI. De ontheffing in het kader van de WTV geeft bedrijven die daarvoor in aanmerking komen de toestemming om tijdelijk de werknemer(s) minder te laten werken tegen evenredige vermindering van het loon. Vervolgens wordt over de niet gewerkte uren door het UWV 70% WW uitgekeerd. De werkgever vult daarna meestentijds aan tot 100% van het nettoloon. In het (recente) verleden bleek de waarde van het instrument werktijdverkorting bij calamiteiten zoals tijdens de uitbraak van de vogelpest, de oorlog in Irak en de ziekte SARS in 2003, de Mond- en Klauwzeercrisis in 2001 en de vuurwerkramp in Enschede in mei 2000. Door snelle ontheffingverlening werd stabiliteit gebracht in de inkomenssituatie van de slachtoffers. In het geval dat dergelijke calamiteiten zich voordoen wordt aan de bewindspersoon de dan te volgen gedragslijn voor WTV voorgelegd. Een uitzonderlijke opeenstapeling van Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 44 van 231
economische oorzaken kan in incidentele gevallen echter ook tot WTV leiden. In normale omstandigheden gaat het jaarlijks om 500 toegewezen verzoeken en 250 afgewezen verzoeken. Wet melding collectief ontslag(WMCO) Bedrijven die voornemens zijn werknemers collectief te ontslaan (geldt voor meer dan 20 werknemers) moeten dit melden bij de Minister. De AI ontvangt namens de Minister jaarlijks zo’n 120 meldingen van de Centra voor Werk en Inkomen (CWI). Door de CWI kan aan de Minister toestemming worden gevraagd de maand wachttijd in het kader van de WMCO achterwege te mogen laten (dispensatieverzoek). Toestemming behoeft alleen te worden gevraagd in de gevallen dat de betrokken vakorganisaties niet instemmen met het dispensatieverzoek. Namens de Minister heeft de Algemeen Directeur van de AI de bevoegdheid op een dergelijk verzoek te beslissen.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 45 van 231
Plaatsvervangend Secretaris-Generaal
Directie Communicatie (C) Trefwoorden: **Directie Communicatie (C) **Commissie Toekomst Overheidscommunicatie **Publieksinformatie **Communicatie-advies **Redactie **Internet **Intranet **Interne communicatie Ambitie van de directie Communicatie: ‘Van distributief naar responsief’ Door de opkomst van nieuwe media en het grote aanbod van informatie verandert het informatie-consumptiegedrag. Mensen worden selectiever in het toelaten van informatie en zij willen informatie ‘op maat’, die snel en gemakkelijk verkrijgbaar is. De voorlichting van SZW ontwikkelt zich daarom van confectie-informatie die ongevraagd wordt aangeboden, naar maatwerkinformatie die desgevraagd beschikbaar wordt gesteld, oftewel: van distributief naar responsief. Informatie moet op maat beschikbaar zijn, dat wil zeggen dat voorlichting inhoudelijk zo direct mogelijk aansluit op individuele vragen en interesses.Via regelmatig onderzoek willen we achterhalen welke informatie de burger wil hebben, zodat we daarop gericht kunnen inspelen. Daarnaast moet de informatie op ieder moment, snel en via verschillende kanalen bereikbaar zijn. Deze doelen worden onder meer bereikt door versterking van de telefonische publieksinformatie en uitbreiding (sinds april 2002) van deze service met e-mail- en brievenbeantwoording. Bovendien is in november 2001 een nieuwe Internetsite van start gegaan. Deze site biedt een algemeen loket waar voorlichtingsteksten en primaire documenten worden aangeboden op een voor het algemene publiek toegankelijke wijze. Daarnaast zijn er een aantal ‘doelgroeploketten’ (voor gemeenten en jongeren) en ‘themaloketten’ (zoals een loket voor de Arbeidsinspectie). De bedoeling is dat het aantal ‘loketten’ de komende periode wordt uitgebreid om alle prioritaire doelgroepen van SZW op een op hen toegespitste wijze te bedienen. Om de vaste en nieuwe afnemers van informatie van SZW de weg te wijzen naar de website zal een nieuw blad van start gaan, waarin onder meer wordt geattendeerd op de vindplaats van informatie op het Internet. Daarnaast worden allerlei andere attenderingsactiviteiten uitgevoerd, zoals advertenties in kranten en tijdschriften om het publiek naar de SZW-website te trekken. In 2001 heeft onder leiding van oud SZW-staatssecretaris Wallage de Commissie Toekomst Overheidscommunicatie het rapport ‘In dienst van de democratie’ uitgebracht. Het kabinet heeft in november 2001 een standpunt hierover ingenomen. De conclusies van Wallage en het kabinet: zo veel mogelijk overheidsinformatie actief openbaar en toegankelijk maken via Internet, 24-uurs beschikbaarheid, informatie op maat en snel reageren op vragen van burgers. Een onderdeel van het kabinetsstandpunt over Wallage is het opzetten van een regeringswebsite: Regering.nl. Deze site is bij het aantreden van het vorige kabinet van start gegaan als Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 46 van 231
onderdeel van Overheid.nl. Op deze site staat onder meer actueel nieuws, dat de ministeries leveren en door de redactie van de regeringssite (die bij de RVD is ondergebracht) wordt bewerkt. De regeringswebsite is tevens ‘portalsite’ voor de departementale sites. Afdeling Publieksinformatie Het ministerie van SZW heeft één centraal, gratis nummer, 0800-9051, voor de beantwoording van telefonische vragen. Dit wordt gedaan door de afdeling Publieksinformatie. Burgers, bedrijven en instellingen kunnen bij deze afdeling terecht met alle informatievragen over het gehele SZW-beleidsterrein. Door gebruik te maken van een keuzemenu kunnen bepaalde telefonische vragen direct doorgeschakeld worden naar de Postbus 51-informatielijn, waarmee nauw wordt samengewerkt. Dagelijks worden zo’n 600 vragen beantwoord. De afdeling publieksinformatie is ook verantwoordelijk voor de beantwoording van de ongeveer 50 vragen die dagelijks via het Internetloket www.szw.nl per e-mail aan het departement worden gesteld. Bovendien maakt de afdeling conceptantwoorden op brieven van burgers die aan u persoonlijk zijn gericht en beantwoordt de afdeling de overige burgerbrieven. In totaal gaat het om 3000 brieven op jaarbasis. Over de wijze waarop de brieven worden beantwoord, voert de afdeling Publieksinformatie graag overleg met u. Het totaal aan gestelde vragen levert een goed beeld van de informatiebehoefte van burgers, bedrijven en instellingen en kan relevante informatie bevatten voor het beleid. Deze ‘signaalfunctie’ leidt tot diverse vormen van rapportages, zowel op eigen initiatief als op verzoek. Vaak wordt in de rapportage ten behoeve van de Ministerstaf aandacht besteed aan de bij Publieksinformatie afgehandelde vragen. Afdeling Communicatie-advies De afdeling Communicatie-advies adviseert over de inzet van communicatie-instrumenten bij de ontwikkeling en implementatie van beleid. Het gaat dan om communicatie met uitvoeringsorganisaties en doelgroepen in de samenleving. Voor doelgroepen die SZW heeft aangemerkt als prioritair worden ‘eigen’ communicatiestructuren ontwikkeld en beheerd. Zo is er een structuur voor de communicatie met gemeenten, die bestaat uit een gemeenteloket op Internet, een ‘attenderingsperiodiek’ voor gemeenten, waarin wordt geattendeerd op nieuwe en belangrijke informatie op Internet en twee keer per jaar regionale bijeenkomsten waar beleidsthema’s al vroeg in de beleidsontwikkeling met gemeentelijke bestuurders en beleidsambtenaren worden besproken. Ook voor jongeren is er een eigen communicatiestructuur. Deze bestaat uit een Jongerenloket op Internet, dat is gekoppeld aan een lespakket, en attendering hierop in schoolkranten en jongerentijdschriften. De voorlichting aan jongeren gaat met name over vakantiewerk en bijbanen, de veiligheid daarvan en de minimumrechten op loon, vakantie e.d. Eind 2002 is, met het Jongerenloket als middelpunt, een campagne gestart voor jongeren over schuldhulpverlening. Begin dit jaar is gestart met de ontwikkeling van een communicatiestructuur voor werkgevers. In gevallen waarin de basis-communicatiemiddelen niet afdoende zijn, worden grote voorlichtingscampagnes ingezet.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 47 van 231
Voor de komende periode zijn onder meer de volgende campagnes voorzien: • Combineren Werk & Privé. Over dit thema heeft in de afgelopen jaren een campagne gelopen, gebaseerd op de beleidsdossiers Arbeid en Zorg en Dagindeling. Inmiddels zijn voorbereidingen gestart om ook in de komende periode een meerjarencampagne op dit thema te voeren met nieuwe vorm en inhoud onder meer door ook de beleidsthema's Kinderopvang en Levensloop hierin te betrekken. De campagne richt zich op werkgevers en werknemers. • Ter ondersteuning van de maatregelen rond de WAO wordt een meerjarencampagne voorbereid. Ook deze campagne richt zich uiteraard op werkgevers en werknemers. Voorlichtingsstrategieën voor prioritaire doelgroepen worden, evenals de concept-uitwerking in beeld en tekst, als u dat wilt aan u voorgelegd. Op basis van het regeerakkoord en het werkprogamma dat daar voor SZW uit voortvloeit, wordt een meerjarenstrategie voor de communicatie geformuleerd en aan u voorgelegd. Afdeling Redactie De afdeling Redactie geeft voorlichting aan het algemene publiek en specifieke doelgroepen over het (totale) SZW-beleid. Digitale media (internet en intranet) nemen in deze voorlichting een centrale plaats in. Internet Een dagelijkse activiteit is het schrijven en actualiseren van voorlichtingsteksten voor het publiek (werkgevers, werknemers, werkzoekenden etc) en het schrijven en actualiseren van beleidsdossiers voor professionals over onderwerpen van het SZW-beleid. Deze teksten worden toegankelijk gepresenteerd op het Algemeen Loket (www.szw.nl) in de rubrieken Werk, Loon, Uitkeringen, Veilig Werken en Emancipatie. Het Algemeen Loket kent een nieuwspagina Actueel, waarop nieuws over het beleid van SZW wordt gepresenteerd. De nieuwspagina wordt ook ingezet voor attendering op campagnes, actuele voorlichtingsteksten en beleidsdossiers, veelgestelde vragen en andere rubrieken. Van de voorlichtingsteksten op het Algemeen Loket worden teksten afgeleid voor folders en brochures. De redactie verzorgt deels ook de voorlichting voor de prioritaire doelgroepen zoals de gemeenten. Interne communicatie De afdeling verzorgt de redactie van het personeelsblad Sozavox en P(ersoneels)-info’s, begeleidt interne brochures, het sociaal jaarverslag van SZW en het jaarverslag van de Arbeidsinspectie. Verder stelt de redactie de interne telefoongids samen en de SZW“smoelenposter”. Intranet De afdeling Redactie verzorgt de interne nieuwsvoorziening op Intranet. In april is een vernieuwde versie van het intranet van start gegaan. In het nieuwe concept heeft iedere directie zijn eigen ‘tuin’. Voor de communicatie onderling is het ‘park’ ontwikkeld. Virtuele ontmoetingsplaats voor SZW’ers is het ‘plein’. Op het intranet vindt u onder andere de ANPberichten, de eigen persberichten van SZW, parlementaire stukken, complete wet- en regelgeving en statistische informatie. Het bevat tevens praktische informatie, zoals de interne telefoongids.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 48 van 231
Afdeling Persvoorlichting Informatie over de activiteiten van de afdeling Persvoorlichting en het Bureau Presentatie vindt u in deel III van dit dossier.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 49 van 231
Directie Personeel, Organisatie en Informatie (PO&I)
Trefwoorden: ** Directie Personeel, Organisatie en Informatie (PO&I) Missie De missie PO&I biedt als team passende kaders en professionele producten en adviezen voor management en medewerkers de ‘P’ staat voor investeren de ‘O’ is een SZW dat mee & De ‘I’ betekent een in de kwaliteit van SZW-ers beweegt met haar bijpassende maatschappelijke en informatievoorziening. politieke omgeving Klanten en taken De klanten SG/PSG/DG-en/IG management (alle niveaus)
medewerkers bestuurders medezeggenschap en georganiseerd overleg
De taken • adviseren over het personeels-, organisatie-, informatie- en informatiseringsbeleid • adviseren over maatwerk en ondersteunen bij de implementatie van beleid op bovengenoemde terreinen • leveren van managementinformatie • leveren van projectleiding ten behoeve van veranderingstrajecten • adviseren en ondersteunen op punt van loopbaan • ondersteunen met bedrijfsmaatschappelijk werk § adviseren en ondersteunen op het punt van medezeggenschap • ondersteunen • voeren van secretariaat
Wat kan van PO&I worden verwacht? PO&I helpt SZW te werken. Onder dit motto levert de directie als staf producten om effecten en doelstellingen in de lijn te realiseren. In 2002 waren de speerpunten van PO&I gericht op het ontwikkelen van instrumenten, zoals Manager & Medewerker gesprekken, en het bereiken van inhoudelijke doelstellingen als het opbouwen van managementinformatie, een vermindering van de SZW instroom in de WAO en een verdere verankering van de organisatieverandering die is ingezet met “SZW in beweging”. SZW verandert in een organisatie die ook in de toekomst in staat is te anticiperen en mee te bewegen met de zich steeds sneller opvolgende maatschappelijke en politieke ontwikkelingen. SZW in beweging is echter niet alleen een structuurverandering maar ook een cultuurverandering. De nieuwe filosofie steunt op het principe van “buiten naar binnen redeneren”, “meer sturing maar minder coördinatie” en “de menselijke maat”. De verantwoordelijkheid voor de implementatie van deze principes is vanzelfsprekend in de lijn gelegd. Managers en medewerkers spreken meer en meer heldere doelen af, heldere afspraken over taken en verantwoordelijkheden, wat makkelijker is geworden door een verantwoorde span of control voor managers. Daardoor kan structurele coaching en begeleiding van de Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 50 van 231
medewerkers meer vanzelfsprekend worden en geïnvesteerd worden in aandacht voor loopbaanwensen en mogelijkheden. De keuze voor de speerpunten in 2003 is ingegeven door aandacht voor kwaliteit en efficiency. Er valt voor SZW nog veel winst te behalen in een goede benutting van ICT toepassingen. Dat geldt zowel voor de ondersteuning van bedrijfsprocessen als voor het HRM beleid van SZW. De keuze is verder beïnvloed door de in de inleiding genoemde introductie van een vernieuwd HRM stelsel voor de Rijksoverheid. Uiteraard heeft ook een zorgvuldige begeleiding van het management bij de taakstellingsoperatie een hoge prioriteit. PO&I geeft daarom in 2003 prioriteit aan de volgende doelstellingen. Deze doelstellingen zijn vastgesteld in overleg met de SG en de pSG. Er is gekozen voor: 1. Begeleiding van het management bij het realiseren van de taakstelling omdat het management uiterst zorgvuldig wil omgaan met de personele gevolgen van de taakstellingsoperatie. Daarvoor is een centrale faciliteit voor de begeleiding en ondersteuning van het lijnmanagement bij het realiseren van de taakstelling nodig. 2. ICT ter ondersteuning van efficiency en effectiviteit bij SZW omdat resultaatgericht werken een centraal aandachtspunt is binnen SZW. De mogelijkheden die ICT toepassingen kunnen bieden bij het verbeteren van de effectiviteit en efficiency van bedrijfsprocessen zijn tot dusverre binnen SZW nog onvoldoende uitgebuit. 3. Ontwikkeling employee selfservice via Electronic-HRM omdat E-HRM een belangrijke rol kan spelen bij het versterken van de HRM zelfwerkzaamheid van medewerkers en managers en bij het efficiënter inrichten van administratieve processen rond personeelsbeheer. In samenwerking met de directie Gemeenschappelijke Ondersteuning Bedrijfsvoering wordt tegemoet gekomen aan de behoefte van managers en medewerkers aan gebruiksvriendelijke faciliteiten rond personeelsmanagement. 4. Begeleiding totstandkoming Shared Service Centre HRM omdat het gaat om een ingrijpende wijziging in de organisatie van de HRM-functie binnen de Rijksoverheid. Deze speerpunten hebben een meerjarig karakter en zullen ook in de jaren na 2003 nog richtinggevend zijn voor de directie.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 51 van 231
Directeur-Generaal Arbeidsverhoudingen en Internationale Betrekkingen (AVIB) Directie Algemene Sociaal Economische Aangelegenheden (ASEA) Trefwoorden: ** Directie Algemene Sociaal Economische Aangelegenheden (ASEA) **werkgelegenheidsbeleid **economisch beleid, macro **armoedeval **arbeidsparticipatie, bevordering van **levensloop **inkomensbeleid **koopkracht **loonontwikkeling **budgettair beleid **economische-structuurbeleid **sociaal-economische aangelegenheden, internationale **werkgelegenheidsstrategie, Europese **Raad voor Sociaal-Economisch en Inkomensbeleid (RSEIB) Doel en taken van de directie ASEA De directie Algemene Sociaal Economische Aangelegenheden (ASEA) is binnen het ministerie van SZW verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het sociaal-economische beleid. Alle aspecten van het economisch beleid komen bij de directie samen, waarbij het accent ligt op het bevorderen van werkgelegenheid, een activerende sociale zekerheid en een daarbij passende loon- en inkomensontwikkeling. ASEA verbindt deze thema’s met het bredere algemeen-economische beleid. De directie bestaat naast het bureau bedrijfsvoering uit 2 afdelingen: • de afdeling Lonen- en Inkomensvraagstukken (LIV): deze is verantwoordelijk voor het loon- en inkomensbeleid. • De afdeling Algemeen-Economische Vraagstukken (AEV): deze is verantwoordelijk voor het bredere algemeen-economische beleid. Hiernaast voert de directie ASEA het secretariaat van de Raad voor Sociaal-economisch en Inkomensbeleid (RSEIB, een onderraad van de ministerraad). De dagelijkse werkzaamheden van ASEA richten zich op: • het maken van analyses over sociaal-economische ontwikkelingen; • het adviseren van bewindslieden over de wenselijke beleidsreacties; • het informeren over en becommentariëren van actuele ontwikkelingen; • de Ministerraadsadvisering over een breed scala van onderwerpen; • het secretariaat van de RSEIB. Bij haar analyses maakt ASEA gebruik van wetenschappelijke publicaties en beleidsrapporten, maar ook van enkele economische modellen die de directie zelf beheert. Alle activiteiten zijn gericht op het bevorderen van een structureel gunstige economische ontwikkeling. Schematisch weergegeven, zien de activiteiten van ASEA er als volgt uit:
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 52 van 231
Activiteiten ASEA
Inkomensbeleid Koopkracht, fiscaliteit, loonontwikkelingen, inkomensafhankelijke regelingen
Macro-economisch beleid Discussies in zeshoek, REA, CEC, regiegroep sociale partners; analyse macro-economische ontwikkeling (CEP, MEV, SER MLT-advies).
Budgettair beleid Begrotingssystematiek, budgettaire kaders, MR-advisering, begrotingsaangelegenheden collectieve sector
Werkgelegenheidsbeleid Armoedeval, levensloop, participatiebevordering
Economische-Structuurbeleid Ordeningsvraagstukken in zorg, onderwijs en netwerksectoren, heroverwegingsoperaties, arbeidsmarkt
Secretariaat RSEIB Coördinatie voorbereiding RSEIB en ambtelijk voorportaal CoRSEIB, advisering voorz. CoRSEIB (DG AVIB) redactie en verzending van stukken, formuleren conclusies (Co)RSEIB
Internationale sociaaleconomische aangelegenheden Europese werkgelegenheidsstrategie, EMU, EU-Employment Committee, OESO en IMF
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 53 van 231
Actuele beleidsthema’s en hun instrumenten A. Macro-economisch beleid ASEA houdt permanent de macro-economische ontwikkeling in de gaten en adviseert over de gewenste beleidsreacties op het terrein van loonontwikkeling, arbeidsmarkt, inflatie en economische groei. Wat doet ASEA • ASEA verzorgt commentaar op de economische ontwikkeling, op publicaties van het Centraal Planbureau (CPB) zoals de Macro-economische Verkenningen (MEV) en het Centraal Economisch Plan (CEP) en op publicaties van bijvoorbeeld de Nederlandsche Bank (DNB) en het Internationale Monetaire Fonds (IMF). • ASEA speelt binnen SZW een initiërende en coördinerende rol bij de macro-economische doorrekening van beleidspakketten door het CPB. • ASEA verzorgt in dit kader ook de inbreng in de Raad voor Economische Aangelegenheden (REA), de Zeshoek, en de Centrale Economische Commissie (CEC), een commissie van topambtenaren van Financiën, EZ en SZW die het Kabinet adviseert over het economische beleid. Actuele thema’s • Herstel concurrentiepositie en winstgevendheid door een verantwoorde en gedifferentieerde loonkostenontwikkeling. In de komende jaren is een gematigde loonontwikkeling hierbij van groot belang, niet alleen voor verbetering van de concurrentiepositie, maar ook voor behoud van werkgelegenheid en bevordering van economische groei. • Beleidsintensiveringen gericht op een beter functionerende arbeidsmarkt. • Bevordering arbeidsparticipatie via: 1. Activerend arbeidsmarktbeleid door een modernisering van het reïntegratiebeleid, serieus werk maken van levensloopbewust beleid en een adequaat doelgroepenbeleid gericht op vrouwen, etnische minderheden en ouderen. 2. Werken meer lonend maken door het terugdringen van de armoedeval. • Financieel-economische beleid op middellange termijn (zie verder onder punt D: Budgettair beleid). Dit houdt nauw verband met het betaalbaar houden van de lasten van de vergrijzing op lange termijn. Door oploop van de overheidsschuld nu te beperken, kunnen toekomstige rentelasten worden gematigd. Daarmee blijft meer geld over voor andere uitgaven. B. Werkgelegenheidsbeleid Het belang van een hogere arbeidsdeelname is onomstreden. Een hogere participatie draagt bij aan de financiering van vergrijzing, het terugdringen van het beroep op de sociale zekerheid en het verhogen van de economische groei. Wat doet ASEA • ASEA verzorgt de inbreng in de Zeshoek en in de CEC; • ASEA overlegt met het CPB over de ramingen van het economisch beeld; • ASEA maakt analyses van de armoedeval en doet voorstellen voor aanpak van de armoedeval en de inbreng hierover richting gemeenten; • ASEA verzorgt het opstellen van fiscale pakketten. Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 54 van 231
Actuele thema’s • Om het activerende karakter van de sociale zekerheid te versterken is het noodzakelijk de armoedeval met kracht aan te pakken. Een meerjarige aanpak behelst: o beperking van het aantal inkomensafhankelijke regelingen; o het vinden van een goed evenwicht in de inkomensafhankelijke regelingen tussen adequate inkomensbescherming enerzijds en bestrijding van de armoedeval anderzijds; o het op termijn omvormen van de huursubsidie, zodat de subsidie niet meer inkomensafhankelijk is van de feitelijke huur, maar nog alleen van het inkomen; o het streven naar één (uitvoerings)loket voor inkomensafhankelijke subsidies waardoor de transparantie van het inkomensondersteunend beleid toeneemt; o vergroting van de inkomensverbetering bij aanvaarding van werk door verhoging van de arbeidskorting om zo de drempel tot werken weg te nemen voor herintreders; o het beperken van de beleidsruimte voor gemeenten. Generiek inkomensbeleid dient weer voorbehouden te zijn aan het Rijk. • Concrete maatregelen die hieruit zijn voortgevloeid in 2002 en 2003 zijn de verhoging van de arbeidskorting en het indienen bij de Tweede Kamer van het Wetsvoorstel werk en bijstand, dat onder andere de afschaffing van de categoriale bijstand regelt. • In het najaar van 2002 is een wetsvoorstel dat beoogde per 1 januari 2003 de "verlofknip" in te voeren, voor advies naar de Raad van State verzonden. Deze verlofknip heeft als hoofdkenmerk een bonus van overheidswege bij opname van voor verlof gespaard geld. Via de motie Verhagen c.s. (28 600, nr. 13) is de regering daarna bij de Algemene Beschouwingen verzocht zo spoedig mogelijk en binnen de kaders van het Strategisch Akkoord een levensloopregeling, via het reserveren van tijd en geld, te realiseren, en deze volgens de omkeerregel fiscaal aftrekbaar te maken. Vervolgens is bij het Najaarsoverleg afgesproken dat, mede op basis van nog uit te brengen SER-adviezen, vanaf 1 januari 2004 een nieuwe fiscale vormgeving levensloop gekozen kan worden waarin ook de toekomst wordt meegenomen van het budget levensloop uit het Strategisch Akkoord (200 mln euro). De huidige fiscale verlofspaarregeling zou de basis moeten zijn voor een meer uitgebreide levensloopregeling. De verlofknip is hiermee van de baan. Nadere besluitvorming over de samenhang met het spaarloon is noodzakelijk. • Om een effectiever arbeidsmarktinstrumentarium tot stand te brengen is in 2002 door SZW een aantal belangrijke richtinggevende stukken afgerond, zoals de nota “Naar een werkende reïntegratiemarkt” en de nieuwe Wet werk en bijstand. De aanbevelingen van het IBO Arbeidsmarkt (“Aan de slag”) zijn een belangrijke input geweest voor deze stukken. Ook in de komende jaren zal ASEA betrokken zijn bij de verdere modernisering van het arbeidsmarktbeleid. C. Inkomensbeleid ASEA is binnen het departement verantwoordelijk voor het inkomensbeleid. Dit omvat koopkrachtplaatjes, loonontwikkeling, inkomensafhankelijke regelingen (huursubsidie e.d.) en de Wet koppeling met afwijkingsmogelijkheid (WKA). De WKA regelt de koppeling van het bruto minimumloon aan de gemiddelde contractloonontwikkeling en vormt ook de basis voor de ontwikkeling van de hoogte van de uitkeringen. Wat doet ASEA • Berekenen van koopkrachtplaatjes van jaar op jaar, en voorbereiden van voorstellen tot aanpassingen in het koopkrachtbeeld. • Berekenen en beoordelen van de inkomenseffecten van fiscale maatregelen en pakketten. Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 55 van 231
• Eigen beoordeling van en advisering over loonontwikkeling, mede als input voor overleg met sociale partners. • Analyse van en advisering over de inkomensverdeling (op basis van een microsimulatiemodel) en inkomensverhoudingen tussen verschillende bevolkingsgroepen in brede zin. • Halfjaarlijkse vaststelling bruto minimumloon (wettelijk minimumloon = WML) op basis van de WKA. Actuele thema’s • De snel verslechterende economische omstandigheden vereisen een meerjarige loonmatiging. De overheid neemt hierin zijn verantwoordelijkheid door uit te gaan van een gematigde ontwikkeling van de ambtenarensalarissen, die past bij deze verslechterende economische ontwikkeling. Van de private sector wordt verwacht dat ook deze haar verantwoordelijkheid neemt om de lonen te matigen. Een gematigde loonontwikkeling over de gehele linie betekent dat de inkomens van werknemers met een minimumloon en uitkeringsgerechtigden gelijk op kunnen lopen met de algemene welvaartsontwikkeling. • De stelselherziening in de zorg leidt tot grote inkomenseffecten. Los van de gemiddelde inkomenseffecten die zoveel mogelijk via compenserende maatregelen worden geneutraliseerd is er een grote spreiding van effecten tussen individuele huishoudens (sterk afhankelijk van de op dit moment betaalde premie en ontvangen werkgeversbijdrage). • De overschotten in de fondsen voor de werknemersverzekeringen (WW en WAO) pleiten voor een verlaging van de betreffende premies. Dit leidt tot grote inkomens- en/of budgettaire effecten. Om de jaarlijkse premieaanpassingen beperkt te houden is een meerjarige aanpak noodzakelijk. Jaarlijks moeten de wenselijke premiedalingen ingepast worden in het inkomens- en lastenbeeld. • Volgens gemaakte afspraken zal Nederland in 2003 voor de EU een nieuw Nationaal Actieplan Armoede en sociale uitsluiting opstellen. • Wet basisvoorziening kinderopvang (WBK): de bedoeling is dat deze nieuwe inkomensafhankelijke regeling in 2005 wordt ingevoerd. D. Budgettair beleid ASEA speelt een belangrijke rol bij de begrotingsvoorbereiding voor de collectieve sector. Dit omvat de uitgaven, inkomsten (belastingen en premies), EMU-saldo en EMU-schuld en de begrotingssystematiek. Wat doet ASEA • ASEA zorgt voor de macro-economische SZW-inbreng bij de Kaderbriefbesluitvorming, Voorjaarsnota, Miljoenennota, Belastingplan en Najaarsnota. • ASEA verzorgt de inbreng in de (ambtelijke) studiegroep Begrotingsruimte. Actuele thema’s • ASEA zal analyseren wat de consequenties zijn van de begrotingssystematiek die in het regeerakkoord is neergelegd en de uitkomsten van deze analyse gebruiken bij haar adviezen aan de ambtelijke en politieke top van het departement. • ASEA zal de gevolgen van het budgettaire beeld zoals dat in het Regeerakkoord naar voren komt, analyseren en de uitkomsten hiervan gebruiken bij de advisering. E. Economische-structuurbeleid Het economische-structuurbeleid houdt zich bezig met de vraag hoe de in Nederland Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 56 van 231
aanwezige voorraden van kapitaal, menselijk kapitaal, kennis, ruimte en natuurlijke hulpbronnen optimaal kunnen worden ingezet bij het voortbrengen van welvaart in de brede zin des woords. Binnen dit bredere terrein speelt een groot aantal marktordeningsvraagstukken, met name in de publieke sector. Het maatschappelijke belang van deze vraagstukken is groot: burgers hebben baat bij een goed functionerend(e) zorg, onderwijs en private reïntegratiemarkt. ASEA is verantwoordelijk voor de inbreng van SZW in de discussies over de economische structuur. Wat doet ASEA • ASEA verzorgt de inbreng voor de relevante ambtelijke en politieke overlegstructuren rond economische structuur, zoals de Raad voor Economische Aangelegenheden (REA), de Raad voor Ruimtelijke Ordening en Milieubeleid (RROM), de ministeriële en ambtelijke commissie inzake de operatie Beter Bestuur voor Burger en Bedrijf (B4), de Interdepartementale Commissie voor het Economische-Structuurbeleid (ICES), de Ambtelijke Commissie Ordening (ACO) en de Ambtelijke Commissie Heroverweging (ACH). • Bevordering groei arbeidsproductiviteit: versterking innovatieklimaat, aanpak knelpunten in onderwijs & infrastructuur en verbetering kwaliteit publieke dienstverlening. In samenwerking met andere departementen werkt SZW aan een productiviteitsagenda. De sociale partners zijn via de regiegroep tevens bij de ontwikkeling van de productiviteitsagenda betrokken. Actuele thema’s • Zorg: de zorg is een zeer actueel thema met belangrijke raakvlakken met SZW beleid. Een goede werking van de zorgsector is van belang voor arbeidsparticipatie (terugdringen ziekteverzuim) en voor de betaalbaarheid en toegankelijkheid van de zorg op langere termijn. • Onderwijs: het onderwijs is een belangrijk onderwerp voor SZW-beleid vanwege de rol die het speelt bij de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit en de arbeidsparticipatie. • Functioneren van nutssectoren, zoals energie en spoorwegen: deze zijn onderdeel van de eerste levensbehoeften. Een goede werking, efficiëntie en redelijke prijsstelling zijn van belang voor consumenten. Nutssectoren zijn daarnaast een centrale sector in de economie: een goed functioneren ervan is van belang voor de werking van de gehele economie. F. Internationale sociaal-economische aangelegenheden In de EU vindt coördinatie plaats van het sociaal-economisch beleid. Jaarlijks worden door de Europese Raad van ministers gezamenlijke doelstellingen vastgesteld op sociaal-economisch terrein (de globale richtsnoeren voor economisch beleid) en meer specifiek op het terrein van de werkgelegenheid (de werkgelegenheidsrichtsnoeren). Wat doet ASEA • In nauw overleg met andere SZW-directies en andere departementen wordt gezorgd voor het Nederlandse standpunt bij deze doelstellingen. Inbreng daarvan gebeurt via het Brusselse Werkgelegenheids-comité (EMCO), het Economic Policy Committee (EPC) en uiteindelijk via de Sociale Raad. • ASEA verzorgt de Nederlandse inbreng voor de Europese Werkgelegenheidsstrategie en schrijft in dit kader jaarlijks het Nationaal Actieplan Werkgelegenheid in nauwe samenwerking met andere directies en ministeries. • ASEA volgt actief economische beleidsontwikkelingen binnen andere internationale instellingen, zoals de OESO en het IMF. Zo coördineert ASEA de SZW-inbreng bij de Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 57 van 231
jaarlijkse examinering van Nederland, die vanuit deze beide instellingen wordt georganiseerd. Actuele thema’s • In 2003 wordt beslist over een nieuwe werkgelegenheidsstrategie voor de Europese Unie. Nederland streeft ernaar dat de strategie minder bureaucratisch en meer resultaatgericht wordt, waarbij de inhoudelijke focus moet liggen op modernisering en flexibilisering van de arbeidsmarkten in Europa, werk moet lonen (aanpakken armoedeval) en activerend sociaal beleid. Daarnaast moet er aandacht zijn voor gelijke kansenbeleid en het tegengaan van discriminatie op de arbeidsmarkt. ASEA heeft voor deze nieuwe werkgelegenheidsstrategie voorstellen ontwikkeld en zal deze uitdragen in Den Haag, Brussel en de andere EU-lidstaten. • ASEA zal in 2003 ter voorbereiding op het Nederlandse Voorzitterschap van de EU in 2004 een onderzoek afronden naar de houdbaarheid van de Nederlandse verzorgingsstaat in internationaal perspectief. Het doel is om een Nederlands standpunt te formuleren over de vorm en inhoud van gewenste sociaal-economische beleidscoördinatie in Europa. G. Secretariaat Raad voor Sociaal-Economisch en Inkomensbeleid De Raad voor het Sociaal-Economisch en Inkomensbeleid (RSEIB ) is een onderraad van de MR waar in beginsel alle onderwerpen op sociaal-economisch gebied worden besproken, voordat deze (plenair) in de MR worden behandeld. De vaste leden van de RSEIB zijn de Minister-President en de ministers van SZW, Financiën, EZ, VWS, BZK, LNV, OCenW en de directeuren van het SCP en CPB. De minister van SZW is aangewezen als coördinerend bewindspersoon voor deze onderraad. ASEA coördineert de voorbereiding van de RSEIB. Onderdeel daarvan is de voorbereiding van de besluitvorming in het ambtelijk voorportaal (CORSEIB), onder voorzitterschap van DG AVIB. Wat doet ASEA • ASEA informeer de departementsleiding wekelijks over de aangemelde agendapunten; • ASEA draagt zorg voor de voorbereiding van de vergaderingen van de RSEIB en CORSEIB door een tijdige verzending van stukken, met heldere discussie- en beslispunten; • ASEA adviseert de DG AVIB als voorzitter van de CORSEIB en formuleert de conclusies ten behoeve van de RSEIB; • ASEA levert de adjunct-secretaris van de RSEIB, die de vergaderingen van de RSEIB bijwoont en de conclusies formuleert. Een raadsadviseur van het ministerie van Algemene Zaken is secretaris van de RSEIB.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 58 van 231
Relevante actoren en overleggen Trefwoorden: **Raad voor Sociaal-Economisch en Inkomensbeleid (RSEIB) **Zeshoek **Raad voor Economische Aangelegenheden (REA) **Ministeriële Commissie voor de Operatie voor Beter Bestuur voor Burger en Bedrijf (B4) **Centrale Economische Commissie (CEC) **Interdepartementale Commissie inzake het Economisch Structuurbeleid (ICES) **Ambtelijke Commissie Ordening (ACO) **Studiegroep Begrotingsruimte **Ambtelijke Commissie Heroverweging (ACH) **Employment Committee (EMCO) **Economic Policy Committee (EPC) ASEA is voor SZW het aanspreekpunt voor het CPB. ASEA coördineert de ambtelijke inbreng bij het CPB waar het gaat om het algemeen economisch beeld (CEP, MEV en middellange-termijnramingen). Daarnaast vinden regelmatige overleggen plaats met de andere centrale departementen uit het sociaal-economisch beleidsterrein en tevens met bijvoorbeeld het CBS, het SCP, en met organisaties van werkgevers en werknemers (bijvoorbeeld deelname aan werkgroepen bij de SER en overleg met de Stichting van de Arbeid over concrete beleidsdossiers). ASEA coördineert de SZW-inbreng in diverse overlegorganen. Hieronder zijn de relevante overlegorganen beschreven, uitgesplitst naar gremia waarin de minister van SZW optreedt en gremia waarin de ambtelijke top vertegenwoordigd is.
Figuur: Ministeriële en ambtelijke overlegorganen waarbij ASEA betrokken is
Ministerieel niveau
Ministerraad Zeshoek
RSEIB
CORSEIB
REA
CEC
Ambtelijk niveau
MC B4
Voorportaal voor Verkeer en Vervoer ICES
AC B4
ACH
ACO
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 59 van 231
•
Overleggen waarin de Minister van SZW participeert en ASEA de voorbereiding verzorgt:
RSEIB: Raad voor Sociaal-Economisch en Inkomensbeleid In de RSEIB worden in beginsel alle onderwerpen behandeld op het terrein van het ministerie van SZW (met uitzondering van het emancipatiebeleid), maar ook onderwerpen die op het terrein liggen van andere ministeries, zoals de financiering van de zorg en fiscaliteit. AZ, SZW, Financiën, EZ, VWS, BZK, OCenW, LNV, SCP en CPB zijn vast lid van deze onderraad. De minister van SZW wordt in de RSEIB bijgestaan door DG AVIB of de directeur ASEA. Het ministerie van AZ levert de secretaris van de RSEIB, SZW (ASEA) de adjunct-secretaris. Zeshoek (AZ, FIN, EZ, SZW, BZK en VWS) De Zeshoek is een informeel overleg van de Ministers van AZ, Financiën, EZ, SZW, BZK en VWS. Hierin komen vooral brede sociaal-economische thema’s aan de orde, zoals het inkomensbeeld, het lastenbeeld en de hoofdlijnen van het economische beleid. De Zeshoek heeft geen beslissingsbevoegdheid en komt naar behoefte bijeen. De instelling van de RSEIB in 2002 is jaar mede bedoeld om de Zeshoek weer zijn originele rol te geven van niet-formeel bewindspersonenoverleg in tijden van het begrotingsproces (voorjaar, augustus). REA: Raad voor Economische Aangelegenheden De REA is de onderraad van de Ministerraad voor economische onderwerpen op het terrein van ordening, economische structuur en verkeer en vervoer. Deze raad bereidt op ministerieel niveau besluiten voor. Ook worden de concepten besproken van de Macro Economische Verkenning en het Centraal Economisch Plan van het CPB, waarin de nieuwste ramingen voor de korte termijn worden beschreven. In de REA treedt de Minister van EZ op als coördinerend bewindspersoon en de Minister van V&W doet dat bij thema’s rond verkeer en vervoer. Verder hebben zitting: de Ministers van EZ, V&W, LNV, VROM, Financiën, SZW en VWS. De Minister van SZW wordt in de REA vergezeld door de directeur ASEA. Ministeriële Commissie voor de operatie Beter Bestuur voor Burger en Bedrijf (MC B4) Deze commissie van ministers houdt zich bezig met de voortgang van de operatie Beter Bestuur voor Burger en Bedrijf (B4), die op 1 januari 2003 is begonnen. Binnen deze operatie worden projecten (om te beginnen een twaalftal) opgestart rond de thema’s bureaucratie, publieke dienstverlening en keuzevrijheid. Interdepartementale werkgroepen buigen zich in deze projecten over concrete knelpunten en doen beleidsaanbevelingen. De operatie wordt gecoördineerd door de ministers van EZ, Justitie en BZK. De ministeriële commissie bespreekt de kabinetsstandpunten bij de rapporten van de werkgroepen. De directeur ASEA begeleidt de Minister in deze commissie. •
Overleggen waarin de ambtelijke top van SZW participeert en ASEA de voorbereiding verzorgt:
CORSEIB: Commissie voor de Raad voor Sociaal-Economisch en Inkomensbeleid In dit ambtelijk voorportaal van de RSEIB zitten de ambtenaren van de bewindspersonen en planbureaus die vast lid zijn van de RSEIB. De CORSEIB wordt voorgezeten door DG AVIB. ASEA verzorgt het secretariaat van de CORSEIB.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 60 van 231
CEC: Centrale Economische Commissie Deze commissie is het ambtelijk voorportaal van de Raad voor Economische Aangelegenheden. De kern van de CEC, het CEC Presidium, wordt gevormd door de departementen AZ, FIN, EZ en SZW, alsmede CPB en DNB. Het voorzitterschap en het secretariaat berusten bij EZ. De CEC adviseert gevraagd en ongevraagd over een breed scala van economische onderwerpen. De SG van SZW is namens SZW lid van de CEC, evenals de directeur ASEA. ASEA verzorgt inbreng van SZW in de CEC. Onder de CEC hangen twee werkgroepen: de werkgroep Economische Structuur en de Ambtelijke Commissie Ordening (ACO). ICES: Interdepartementale Commissie inzake het Economische-Structuurbeleid De ICES is een overlegorgaan van topambtenaren dat adviseert over onderwerpen aangaande de economische structuur. De ICES heeft in het verleden vooral geadviseerd over grote ruimtelijke investeringen aan de hand van kosten/baten-analyses. De ICES is recent geëvalueerd; de toekomstige functie en positionering van het gremium zijn nog onduidelijk. Namens SZW heeft de SG zitting in de ICES. ACO: Ambtelijke Commissie Ordening De ACO is het tweede gremium onder de CEC. De ACO bereidt de besluitvorming in de REA voor op het terrein van marktordening. Namens SZW heeft de plaatsvervangend directeur ASEA zitting in de ACO. Ambtelijke Commissie voor de operatie Beter Bestuur voor Burger en Bedrijf (AC B4, in oprichting) De AC B4 zal als ambtelijk voorportaal gaan fungeren voor de ministeriële commissie voor B4. Dit voorportaal zal rapporten van werkgroepen en bijbehorende kabinetsstandpunten bespreken alvorens zij naar de ministeriële commissie B4 gaan. De precieze samenstelling van de AC B4 is nog onbekend. De coördinatie van de operatie B4 binnen SZW wordt gedaan door ASEA. Namens SZW heeft plv. directeur ASEA zitting in de AC B4. Studiegroep Begrotingsruimte Om de vier jaar wordt de Studiegroep Begrotingsruimte door de minister van Financiën verzocht een advies uit te brengen over het te voeren begrotingsbeleid in een volgende kabinetsperiode. De Studiegroep Begrotingsruimte wordt gevormd door de departementen FIN, EZ, SZW, VWS, AZ en BZK, alsmede door het CPB en DNB. De SG van SZW en directeur ASEA nemen namens SZW deel in de Studiegroep. Het meest recente advies voor de kabinetsperiode 2002-2006 (“Stabiel en duurzaam begroten”) is 19 juni 2001 verschenen. ACH: Ambtelijke Commissie Heroverweging De ACH bespreekt de rapporten van de Interdepartementale Beleidsonderzoeken (IBO’s). Een IBO is een onderzoek gericht op de verbetering van de efficiency en doelmatigheid van het overheidsbeleid rond een bepaald beleidsterrein. In de ACH worden de uitkomsten besproken en reactie geïnventariseerd ten behoeve van een kabinetsstandpunt. Namens SZW heeft de directeur ASEA zitting in de ACH. EMCO: Employment Committee in Brussel Het Werkgelegenheidscomité (EMCO) is een ambtelijk adviesorgaan van de Raad voor Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken (Sociale Raad) en is ingesteld bij het Verdrag van Amsterdam. Het EMCO heeft als hoofdtaak de ministers te adviseren over de werkgelegenheidssituatie in de EU. Sinds DG AVIB voorzitter is van het Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 61 van 231
Social Protection Committee (SPC) is de directeur ASEA lid van het comité en delegatieleider. Naast SZW heeft ook een vertegenwoordiger van EZ zitting in het comité. EPC: Economic Policy Committee in Brussel Het Economisch beleidscomité (EPC) is een ambtelijk adviesorgaan van de EcoFin-Raad, de Raad van ministers van Financien in de EU. Het comité heeft de taak te adviseren over macroeconomische vraagstukken. Leden namens Nederland zijn ambtelijke vertegenwoordigers van EZ (de SG van EZ is op dit moment voorzitter van het Comité, de directeur AEP van EZ is delegatieleider), Financiën en SZW (Directeur ASEA).
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 62 van 231
Directie Arbeidsverhoudingen (AV) Trefwoorden: * Directie Arbeidsverhoudingen (AV) De directie AV is verantwoordelijk voor de advisering over en de ontwikkeling van het regeringsbeleid op het gebied van de arbeidsverhoudingen met inbegrip van de aanvullende pensioenen. Het gaat daarbij steeds om het vinden van de juiste balans tussen overheidsbemoeienis - al dan niet via regelgeving - en zelfregulering door sociale partners. De directie draagt zorg voor de reguliere contacten tussen het ministerie en sociale partners. Hieronder worden de werkterreinen van de vijf afdelingen van de directie beschreven. Collectieve Arbeidsvoorwaardenvorming en Medezeggenschap Trefwoorden: **arbeidsvoorwaardenvorming, collectieve ** Voorjaarsoverleg ** Najaarsoverleg ** Stichting van de Arbeid ** CAO’s ** AVV (algemeen verbindend verklaren van CAO-bepalingen) **medezeggenschap ** ondernemingsraden **medezeggenschapsdossiers EU **corporate governance **Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (PBO) **Sociaal Economische Raad (SER) ** bedrijfschappen **productschappen **Voorjaarsoverleg a. Collectieve arbeidsvoorwaardenvorming 1. Rol van de overheid (zelfregulering sociale partners vs. regelgeving) De arbeidsvoorwaardenvorming is het domein van de sociale partners. Directe interventie door het kabinet is niet aan de orde. Internationale verdragen garanderen de vrijheid van organisatie van werkgevers en werknemers en de vrijheid van onderhandeling over arbeidsvoorwaarden. Op dit terrein gaat het steeds om het bereiken van een optimale mix van zelfregulering door sociale partners en regelgeving door de overheid. Regelgeving is gericht op (1) structurering/facilitering van de arbeidsvoorwaardenvorming (bijvoorbeeld de Wet CAO) en (2) de formulering van minimumnormen (bijv. minimumloon). Diverse wetten kennen de mogelijkheid om in de CAO via een afspraak tussen ondernemer en ondernemingsraad van de wet af te wijken (3/4 dwingend recht) ten behoeve van maatwerk. Naast dergelijke regelgeving heeft het kabinet de mogelijkheid om de collectieve arbeidsvoorwaardenvorming in een bepaalde richting te ondersteunen of te beïnvloeden met behulp van concrete voorwaardenscheppende maatregelen (bijvoorbeeld lastenverlichting) of overleg. De minister van SZW heeft hierin een hoofdrol. 2. Voor- en najaaroverleg, gesprekspartners Het voor- en najaarsoverleg tussen de Stichting van de Arbeid (StvdA) en een kabinetsDossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 63 van 231
delegatie (onder leiding van de minister-president) vindt als regel plaats in juni en november/december. Soms wordt hiervan afgeweken of wordt tussentijds overleg ingelast. Een kennismakingsoverleg door het nieuwe kabinet is aan te raden. Het karakter van het overleg: agendasetting en beleidscoördinatie. De uitkomsten van het overleg zijn niet bindend. Van het overleg wordt verslag gedaan aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Gesprekspartners van het kabinet zijn de voorzitters van de organisaties die in de StvA zijn vertegenwoordigd, met name: Schraven (VNO-NCW), Hermans (MKB-NL), De Waal (FNV), Terpstra (CNV). De contacten worden onder leiding van DG AVIB (SZW) onderhouden in de zogenaamde Regiegroep SZW-StvdA met de “subtop” van de sociale partners zoals Van den Braak (VNONCW) en Jongerius (FNV). Er vindt ook veel ad hoc overleg plaats, ook met vertegenwoordigers van de ledenorganisaties van de centrales zoals Van der Kolk (FNV-bondgenoten), Kraaijeveld (FME/metaalwerkgevers) en Brinkman (AVBB/bouwwerkgevers). Op 28 november 2002 hebben kabinet en Stichting van de Arbeid vastgesteld dat er sprake is van een ernstige verslechtering van de economische situatie, met als gevolgen onder meer: een teruglopende economische groei, een verslechtering van de winstgevendheid van het bedrijfsleven, een afkalvende werkgelegenheid en oplopende werkloosheid. In dit licht heeft de Stichting van de Arbeid een dringend beroep gedaan op CAO-partijen, om bij de in 2003 te vernieuwen CAO’s een contractloonstijging overeen te komen die niet hoger is dan het niveau van de inflatie voor 2003, geraamd op 2,5%. In het vertrouwen dat CAO-partijen daadwerkelijk een gematigde loonontwikkeling conform de verklaring van de Stichting van de Arbeid zullen realiseren, heeft het kabinet éénmalig een lastenverlichting van €500 miljoen ingezet voor 2003. Deze lastenverlichting is evenredig verdeeld over werkgevers en werknemers. Verder heeft het kabinet de volgende maatregelen / inspanningen toegezegd. • Instandhouding in 2003 van een spaarloonregeling met een jaarinleg van maximaal €613. • Bevordering doorstroom van werknemers in gesubsidieerde arbeid naar reguliere arbeidsplaatsen. Een tijdelijke stimuleringsregeling voorziet in een vergoeding aan werkgevers die een ID-baan vóór 31 december 2003 omzetten in een reguliere arbeidsplaats met een lage CAO-loonschaal. Kabinet en gemeenten dragen hieraan gezamenlijk €80 miljoen bij. Daarnaast maakt het kabinet €40 miljoen vrij om problemen in de uitvoering van de WIW op te lossen. Inmiddels hebben kabinet, VNG en sociale partners een convenant ondertekend over het omzetten in 2003 van 10.000 ID-banen in reguliere banen. • Eénmalig in 2003 een extra bedrag van €20 miljoen, als aanvulling voor huishoudens die langdurig moeten rondkomen van een minimuminkomen en die geen arbeidsmarktperspectief hebben. • Intrekking van het Wetsvoorstel verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte. • Op het gebied van de pensioenen ten eerste instandhouding in 2003 van het zogenoemde Witteveenkader. Ten tweede een gesprek met de Stichting van de Arbeid in januari 2003 over de ingediende herstelplannen ten aanzien van de dekkingsgraad van de pensioenfondsen. Ten derde een nader overleg met de Stichting van de arbeid in 2003 over het financieel toetsingskader ten behoeve van de nieuwe pensioenwet. 3. CAO’s en het Algemeen verbindend verklaren van CAO-bepalingen (AVV) De CAO is het belangrijkste instrument voor zelfregulering door sociale partners. De Wet Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 64 van 231
CAO maakt een flexibele invulling van dit instrument mogelijk. Er zijn bedrijfstak- en ondernemingscao’s. Een belangrijke tendens is de verdergaande decentralisatie en differentiatie van CAO-afspraken. Circa 84 procent van alle werknemers valt onder een CAO, waarvan 9 procentpunt als gevolg van AVV (algemeen verbindend verklaren). De minister heeft de wettelijke bevoegdheid bepalingen van bedrijfstakcao’s te avv’en. Uitvoering door de Arbeidsinspectie op basis van het Toetsingskader AVV. AVV versterkt het instrument CAO. AVV betekent dat CAO-bepalingen ook verplicht worden voor ongeorganiseerde werkgevers en hun werknemers in de betrokken bedrijfstak. b Medezeggenschap van werknemers Actoren: Er is geen landelijke organisatie voor ondernemingsraden (OR’en). De vakcentrales/vakbonden werpen zich doorgaans op als belangenbehartiger voor OR’en. 1. Ondernemingsraden De Wet op de ondernemingsraden (WOR) regelt de structuur, de faciliteiten en de bevoegdheden van de OR’en. Ondernemingen met 50 of meer werknemers zijn verplicht een OR te hebben. Dit is in ruim 70 procent van de betrokken ondernemingen daadwerkelijk het geval. Voor kleine ondernemingen gelden andere vormen van medezeggenschap. De WOR is in 1998 herzien. In 2002 is een evaluatie afgerond en is een kabinetsstandpunt aan de Tweede Kamer aangeboden. Belangrijkste thema’s: (1) de flexibiliteit van de WOR, (2) de medezeggenschap in kleine ondernemingen, (3) de bevoegdheden van de OR, met name op het terrein van arbeidsvoorwaardenvorming en (4) de kwaliteit en het functioneren van de OR’en. Hierover heeft op 16 april 2003 een algemeen overleg met de Tweede Kamer plaatsgevonden. De voorziene procedure: in juni adviesaanvraag aan de SER, die wordt gevraagd uiterlijk 1 oktober te adviseren met het oog op indiening wetsvoorstel 1 januari 2004 en implementatie per 1 januari 2005. 2. OR en (top)inkomens In de Tweede Kamer is op 23 en 24 april in twee termijnen gesproken over een initiatiefwetsvoorstel van GroenLinks om de OR meer informatierechten te geven met betrekking tot (top)inkomens in de onderneming. De stemming wordt aangehouden tot na ommekomst van de adviesaanvrage over de WOR aan de SER (zie punt 1). Uitkomst van het plenaire overleg is (a) het wetsvoorstel wordt als h et ware meegenomen in de adviesaanvrage aan de SER en (b) de Tweede Kamer krijgt voor 1 juni a.s. een brief met de stand van zaken over de aangekondigde acties in de brief die de minister van BZK op 18 maart 2002 aan de Tweede Kamer heeft gestuurd over topinkomens in de publieke en semi-publieke sector (voortouw BZK). 3. Europese medezeggenschapsdossiers De EU is actief met richtlijnen die vervolgens in de nationale wetgeving moeten worden geïmplementeerd. Aan de orde zijn momenteel: - minimumnormen met betrekking tot informatie en raadpleging van werknemers; - richtlijn medezeggenschap van werknemers behorende bij de verordening over de Europese vennootschap; - conceptrichtlijn medezeggenschap van werknemers behorende bij de verordening over de Europese coöperatieve vennootschap.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 65 van 231
4. Corporate governance Op dit terrein hebben de ministers van Justitie en/of Financiën het voortouw. Bij wetsvoorstellen die mede de werknemers aangaan, is de minister van SZW medeondertekenaar. SZW gaat uit van de stakeholdersbenadering met het oog op de positie van de werknemers. Van de lopende wetsvoorstellen is voor de minister van SZW vooral detoekomst structuurregime van belang (ligt bij de Tweede Kamer gereed voor plenaire behandeling) c. Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (PBO) Actoren: de SER en de centrale organisaties van werkgevers en werknemers. Er is geen regulier overleg over de PBO. 1. Positie minister SZW De minister van SZW is coördinerend bewindspersoon voor de PBO met inbegrip van de SER. Andere direct betrokken ministers zijn die van EZ en LNV. De minister van SZW oefent ook het meta-toezicht op de SER uit ingevolge de Wet op de bedrijfsorganisatie (toezichtsfunctie is deels bij de IWI ondergebracht). 2. Sociaal Economische Raad (SER) De SER is tripartiet samengesteld (ondernemers, werknemers en kroonleden). De minister van SZW is verantwoordelijk voor de benoeming van de (plv.) kroonleden. Dit speelt pas weer per april 2004. De voorbereiding begint najaar 2003. De sociale partners zijn verantwoordelijk voor de benoeming van hun SER-leden. De SER adviseert gevraagd of ongevraagd over zaken van sociale of economische aard. Behalve het kabinet kan ook het parlement advies vragen. Elke Prinsjesdag publiceert het kabinet bij de begrotingsstukken zijn voorgenomen adviesaanvragen voor het komende jaar. 3. PBO: (hoofd)product/bedrijfschappen De Wet op de Bedrijfsorganisatie (WBO) is in 1999 herzien in het kader van de modernisering PBO. Gewerkt wordt aan een vermindering van het aantal schappen en vermindering van regelgeving door de schappen. Deze trajecten lopen nog. In 2003 moet het functioneren van de schappen worden geëvalueerd.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 66 van 231
Individuele rechtsbescherming Trefwoorden: **Wet flexibiliteit en zekerheid (flexwet) **concurrentiebeding **werktijdverkorting **ontslagrecht, herziening **klokkenluiders, bescherming **discriminatie bij arbeid, regelgeving tegen **gelijke behandeling, regelgeving **gelijke beloning **Commissie klachtenbehandeling aanstellingskeuringen **gender mainstreaming a. Wet flexibiliteit en zekerheid Actor: Stichting van de Arbeid. Op 1 januari 1999 is de Wet flexibiliteit en zekerheid (flexwet) in werking getreden. De wet is gebaseerd op een unaniem advies van de Stichting van de Arbeid (StvdA). De wet heeft tot doel een goed evenwicht te vinden tussen flexibiliteit in de bedrijfsvoering voor werkgevers en zekerheid op werk en inkomen voor werknemers. Dit geldt in het bijzonder voor flexwerkers, zoals oproep-, hulp-, nuluren- en uitzendkrachten. De uitzendovereenkomst wordt sinds de invoering van deze wet beschouwd als een arbeidsovereenkomst tussen uitzendwerknemer en uitzendwerkgever. Onlangs is de wet geëvalueerd. Het evaluatieonderzoek is naar de StvdA gestuurd voor een reactie. Onderdeel van flex en zekerheid is het wetsvoorstel tot aanscherping van bepalingen inzake het concurrentiebeding (voortouw Justitie). De aanscherping bestaat uit: de verplichting voor de werkgever een billijke vergoeding te betalen voor de beperking van de vrijheid in arbeidskeuze die de werknemer ondervindt, beperking van de geldigheidsduur van een beding (tot maximaal 1 jaar) en een duidelijke beschrijving van het functionele en geografische bereik van het beding. De nota n.a.v. het verslag is op 15 mei 2002 aan de TK gestuurd. De plenaire behandeling van het wetsvoorstel is uitgesteld, m.n. omdat onduidelijkheid bestond over de politieke haalbaarheid van het voorstel b. Werktijdverkorting Actoren: werkgevers/ werknemers(organisaties), Arbeidsinspectie. Het instrument werktijdverkorting (WTV) is verankerd in het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945. Op grond van dit Besluit is het de werkgever verboden om de werktijd te verkorten, onder evenredige vermindering van het loon. Hetzelfde Besluit geeft de Minister van SZW de bevoegdheid om ontheffing te verlenen van dit verbod. Indien een ontheffing wordt verleend kunnen de betrokken werknemers voor dat deel van de arbeidstijd dat zij niet werken een WW-uitkering aanvragen bij het UWV. Bij WTV moet er sprake zijn van een tijdelijke verminderde bedrijvigheid, waarvan de oorzaak niet tot het normale bedrijfsrisico mag behoren. De toetsing van deze beleidsregels is gemandateerd aan de Arbeidsinspectie. In 1998 is de WTV-regeling gewijzigd waardoor een ruimer gebruik mogelijk werd dan voor die tijd. Het ligt in de bedoeling de gewijzigde regeling dit jaar te evalueren.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 67 van 231
c. Herziening ontslagrecht Actoren: werkgevers/werknemers(organisaties), StvdA, UWV, CWI. In Nederland bestaat het duale ontslagstelsel1 . De Adviescommissie Duaal Ontslagstelsel (Commissie-Rood) heeft in november 2000 advies uitgebracht aan de minister. Daarin wordt geadviseerd om de preventieve toetsing van ontslag door de overheid te laten vervallen en te kiezen voor een eenduidig (repressief) ontslagstelsel. Het advies is voor een reactie naar de Stichting van de Arbeid gestuurd. Naar verwachting zal het advies dit voorjaar worden uitgebracht. De vermoedelijke inhoud zal zijn het duale ontslagstelsel te handhaven. d. Klokkenluiders private sector Actoren: werkgevers-/ werknemers(organisaties) en Stichting v.d. Arbeid. Op de steeds terugkerende vraag vanuit politiek en vakbeweging om voor klokkenluiders in de private sector specifieke wetgeving in te voeren is door de regering tot nu toe - bij herhaling - afwijzend gereageerd. Uit een onderzoek, naar de bescherming van klokkenluiders in het bedrijfsleven, is gebleken dat het grootste probleem bestaat uit het ontbreken van duidelijke gedragsregels. Aan de Stichting v.d. Arbeid is gevraagd (bij brief van febr. 2002, en gerappelleerd bij brief van dec. 2002) om de gedragscode voor klokkenluiders vast te stellen bijv. in de vorm van een leidraad voor ondernemingen. Naar verwachting zal de Stichting dit voorjaar advies uitbrengen. Inmiddels heeft GroenLinks een concept initiatief wetsvoorstel gepresenteerd met voorstellen tot verbetering van de rechtspositie van klokkenluiders (wijziging van het Burgerlijk Wetboek). Het wetsvoorstel is nog niet ingediend. e. Beleid en regelgeving gericht tegen discriminatie bij de arbeid Actoren: werkgevers/werknemers(organisaties), StvdA, Landelijk Bureau Rassendiscriminatie (LBR), LBL expertisecentrum leeftijd en maatschappij, Equality, COC, Gemeenschappelijk Begeleidingsinstituut ondernemingsraden (GBIO), Commissie gelijke behandeling. Met het oog op de implementatie van de gelijke behandelingsrichtlijnen op grond van art. 13 EG-Verdrag, de richtlijn tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (kaderrichtlijn) en de richtlijn over discriminatie op grond van ras of etnische afstamming (anti-rassendiscriminatierichtlijn), is in december 2001 de notitie omtrent implementatie van de gelijke behandelingsrichtlijnen aangeboden aan de Tweede Kamer. Deze notitie vormt de basis voor de implementatie via het Wetsvoorstel gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid, beroep en beroepsonderwijs (dit wetsvoorstel wacht op plenaire behandeling in de Tweede Kamer sinds de zomer 2002), het Wetsvoorstel gelijke behandeling op grond van handicap/chronische ziekte (voortouw VWS, dit wetsvoorstel is op 10 april 2003 door de Eerste Kamer aangenomen) en aanpassing van de Algemene wet gelijke behandeling (voortouw BZK;. de schriftelijke behandeling van de EG-implementatiewet Awgb loopt nog). De implementatietermijnen lopen af in juli 2003 (voor de anti-rassendiscriminatie richtlijn) en in december 2003 (de kaderrichtlijn). Om het gelijke behandelingsbeleid te verankeren op de werkvloer wordt er in de periode 2002-2004 een project uitgevoerd het zgn.implementatietraject gelijke behandeling. Het project omvat alle non-discriminatiegronden van de Algemene Wet gelijke behandeling: geslacht, ras, nationaliteit, godsdienst, burgerlijke staat, hetero- of homoseksuele gerichtheid, levensovertuiging, politieke gezindheid. Daarnaast worden ook de non-discriminatiegronden arbeidsduur en vast/tijdelijk dienstverband meegenomen. Uiteraard worden de nieuwe 1
Het duale ontslagstelsel dankt zijn benaming aan de twee wegen voor ontslag die het arbeidsrecht kent t.w. het sinds 1945 geldende ontslagvergunningenstelsel (via de CWI, voorheen RDA’s) en de ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 68 van 231
gronden leeftijd en handicap/chronische ziekte ook in het project betrokken. Het project bestaat uit de volgende onderdelen: Gelijke behandeling op de agenda van de ondernemingsraad/Gelijke behandeling en MKB, gericht op met name kleine werkgevers/Expertmeeting gelijke behandeling/Gelijke behandeling in grote bedrijven/Voorlichting over gelijke behandeling via artikelen in vaktijdschriften. f. Gelijke beloning Actoren: werkgevers-/werknemers(organisaties), Commissie Gelijke Behandeling (CGB), Stichting van de Arbeid, Arbeidsinspectie, Landelijk Bureau tegen Rassendiscriminatie (LBR). In de afgelopen tijd zijn er verdere stappen gezet om ongerechtvaardigde beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen en tussen allochtone en autochtone werknemers aan de orde te stellen. Medio 2003 zal er een nieuwe Voortgangsbrief gelijke beloning aan de Tweede Kamer worden gestuurd met een overzicht van het gevoerde beleid. g. Commissie klachtenbehandeling aanstellingskeuringen Actoren: werkgevers/werknemers(organisaties), de klachtencommissie, het Breed Platform verzekerden, arbodiensten, Brancheorganisatie voor Arbodiensten (BOA). Op 1 februari 2002 werd de Commissie klachtenbehandeling aanstellingskeuringen ingesteld. De Commissie behandelt klachten over aanstellingskeuringen en rapporteert aan de minister van SZW over de toepassing van de Wet medische keuringen voor wat betreft aanstellingskeuringen. De commissie heeft op 4 april 2003 haar eerste jaarverslag aangeboden. h. Gender mainstreaming (het integreren c.q. verankeren van emancipatieaspecten in het algemene - SZW- beleid) Actoren: beleidsdirecties SZW. Binnen SZW is de DOE (Departementale Overleggroep Emancipatie) verantwoordelijk voor het inbedden van emancipatieaspecten in de hoofdstroom van het SZW-beleid (gender mainstreaming). De DOE is samengesteld uit afdelingshoofden van (beleids)directies. De directeur Arbeidsverhoudingen is voorzitter. Verantwoordelijk portefeuillehouder is de DG AVIB. Er is een actieplan beleidsmatige mainstreaming opgesteld. Iedere (beleids)directie heeft een dossier aangemeld in het directiejaarplan dat gemainstreamd wordt.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 69 van 231
Werk, Tijd en Zorg Trefwoorden: **Arbeid en Zorg ** Wet arbeid en zorg **Wet aanpassing arbeidsduur ** levensloopregeling ** Arbeidstijdenwet (ATW) ** arbeids- en rusttijden **arbeidstijden vervoerssectoren en onderwijssector a. Arbeid en Zorg 1. Doelstellingen arbeid en zorg Het arbeid en zorgbeleid beoogt het vergemakkelijken van de combinatie van betaalde arbeid met zorg. Dit doel wordt nagestreefd langs verschillende beleidslijnen. Dit gebeurt allereerst door het bieden van adequate verlofvormen in de Wet arbeid en zorg (Wet A&Z) en van mogelijkheden tot aanpassing van de arbeidsduur met de Wet aanpassing arbeidsduur (WAA). Daarnaast wordt het gebruik van (zorg)verlof gefaciliteerd via een afdrachtkorting voor werkgevers die (gedeeltelijk) loon doorbetalen tijdens ouderschapsverlof (in het Strategisch Akkoord van juli 2002 is opgenomen dat deze afdrachtkorting zal vervallen; dit is nog niet geëffectueerd) en via een tegemoetkoming aan werknemers die hun loopbaan onderbreken voor verlof voor zorg of educatie. Bovendien is er voor werknemers die sparen voor verlof een fiscale faciliteit. 2. Completeren en implementeren Wet arbeid en zorg Op 1 december 2001 is de Wet A&Z in werking getreden. Deze wet regelt calamiteitenverlof, kortdurend zorgverlof, adoptieverlof, ouderschapsverlof, kraamverlof en de financieringsregeling loopbaanonderbreking. In de komende kabinetsperiode is aandacht nodig voor de wet: is er overeenstemming tussen behoefte aan arbeid en zorgregelingen en feitelijk gebruik van deze regelingen? Zijn de regelingen voldoende bekend? Zijn er belemmeringen voor gebruik en (hoe) kunnen deze worden weggenomen? Een uitgebreid onderzoek van het SCP dat eind 2003 gereed is, zal inzicht geven in de mogelijke discrepantie tussen behoefte en gebruik van a&z-regelingen. Als sluitstuk van de Wet A&Z is op 5 juli 2002 een wetsvoorstel naar de TK gezonden dat voorziet in een geclausuleerd recht op betaald langdurend zorgverlof voor werknemers die hulp bieden aan een stervende partner, kind of ouder of aan kinderen met een levensbedreigende ziekte. De voorgestelde betaling tijdens verlof betrof een tegemoetkoming van 70% WML op grond van de financieringsregeling loopbaanonderbreking. In het Strategisch Akkoord van het vorige kabinet werd deze financieringsregeling geschrapt. Daarom is in het najaar van 2002 een Nota van wijziging op het Wetsvoorstel Langdurend zorgverlof voorbereid. Daarin wordt de financiering afgeschaft maar het voorgestelde recht op langdurend zorgverlof gehandhaafd en de kring waarvoor verlof mag worden opgenomen concreter geformuleerd. De besluitvorming over deze Nota van wijziging is doorgeschoven naar het nieuwe kabinet. 3. Evalueren en integreren Wet aanpassing arbeidsduur (WAA) Sinds 1 juli 2000 is de WAA van kracht. Deze wet is bedoeld om de werknemer de (geclausuleerde) mogelijkheid te bieden een eenmaal tussen partijen gemaakte afspraak over de arbeidsduur tijdens de looptijd van het arbeidscontract te wijzigen. De werknemer heeft op grond van de WAA het (geclausuleerd) recht op vermindering dan wel vermeerdering van de Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 70 van 231
arbeidsduur. In september 2002 is een voortgangsrapportage naar de TK gestuurd, eind 2003 zal de evaluatie van de WAA gereed zijn. Op basis daarvan zal een kabinetsstandpunt worden geformuleerd. 4. Arbeid en zorg en levensloopregeling Bij het A&Z-beleid speelt het besef dat er steeds meer behoefte is om af te wijken van de standaardlevensloop met een patroon van achtereenvolgend leren, werken en pensioen of leren, werken, zorgen en AOW. Werkenden willen tijdens hun levensloop arbeid, zorg en andere activiteiten regelmatig kunnen afwisselen of combineren. In het licht daarvan rijst de vraag naar een meer levensloopbestendige oftewel een in verschillende levensfasen voor verschillende vormen van verlof te gebruiken verlofregeling. Op verzoek van de TK (motie Melkert/De Hoop Scheffer2) is in het voorjaar van 2002 tbv de kabinetsformatie een ‘Bouwstenennota financiering langdurend verlof’ opgesteld. In deze nota zijn de mogelijkheden verkend van een meer integrale, levensloopbestendige financiering van langdurend zorgverlof. In het Strategisch Akkoord van het vorige kabinet is een levensloopregeling voorgesteld: een door de overheid gefaciliteerde regeling ter financiering van allerlei vormen van verlof. Aanvankelijk werd deze uitgewerkt als een individuele spaarregeling voor verlof met een bonus van de overheid bij geldopname (de Verlofknip). Na een daartoe strekkende motie van de TK bij de Algemene Politieke Beschouwingen in september 2002 is een uitwerking langs fiscale lijnen onderzocht. Inmiddels is de besluitvorming over een levensloopregeling doorgeschoven naar een nieuw kabinet. b. Arbeids- en rusttijden Actoren: Verkeer en Waterstaat, OC&W, VWS, Defensie, EZ, Justitie/OM, Arbeidsinspectie (SZW), CAO-partijen, SER 1. Wet- en regelgeving Het arbeids- en rusttijdenbeleid wordt voor een groot deel bepaald door de Arbeidstijdenwet (ATW), het Arbeidstijdenbesluit (ATB) en het Arbeidstijdenbesluit vervoer. De ATW heeft enerzijds als doel het bevorderen van de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van de werknemer. Anderzijds beoogt de ATW de combinatie van arbeid met andere verantwoordelijkheden mogelijk te maken. De wet kent onder meer normen voor de maximale arbeidsduur en minimale rusttijd. Het ATB bevat uitzonderingen en aanvullende regels voor bepaalde situaties (bijvoorbeeld aanwezigheidsdiensten of nachtarbeid) en bepaalde sectoren (bijvoorbeeld verloskundigen, artsen en bakkers). De normen in de ATW worden in belangrijke mate bepaald door Europese richtlijnen en internationale verdragen, vooral ILO-verdragen en het Europees Sociaal Handvest (ESH). Regelmatig moet hierover worden gerapporteerd. 2. De vervoerssectoren Het Arbeidstijdenbesluit vervoer (ATB-vervoer) bevat regels voor de vervoerssectoren (wegen railvervoer, zee-, binnen- en luchtvaart en loodsen). De minister van SZW en de minister van Verkeer en Waterstaat (voortouw) zijn beiden ondertekenaars van het ATB-vervoer. De Europese regelgeving is voor de arbeids-, rij- en rusttijden in de verschillende vervoerssectoren van groot belang. Op grond daarvan zal de komende jaren het ATB-vervoer gewijzigd worden en zullen aanvullende regels ten aanzien van arbeids- en rusttijden worden ingevoerd in binnenvaart en zeevisserij (vóór 1 augustus 2003), burgerluchtvaart (vóór 1 december 2003) en wegvervoer. Voor bestuurders van voertuigen tot 3500 kg zal per 1 augustus 2003 een gemiddelde arbeidstijd van 48 uur per week (inclusief overwerk) worden 2
kamerstukken II, 2001-2002, 28 000, nr. 8, 2e herziene versie.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 71 van 231
ingevoerd. Op dit moment zijn alleen de rij- en rusttijden (incl. nachtarbeid en zondagsarbeid) genormeerd, niet de arbeidstijd. Voor bestuurders van voertuigen zwaarder dan 3500 kg zal dit vóór 23 mei 2005 gebeuren. 3. Evaluatie ATW Op 3 april 2002 is de SER advies gevraagd over de evaluatie van de Arbeidstijdenwet. De adviesaanvraag richt zich op drie conclusies die het kabinet op basis van de evaluatie heeft getrokken (geen aanleiding tot ingrijpende veranderingen in de normering, wel minder complexe regelgeving en bevordering overleg op ondernemingsniveau over arbeids- en rusttijden). Voorjaar 2003 wordt het advies van de SER verwacht. 4. Deregulering In de Sociale Nota 2003 is aangekondigd dat de SZW-regelgeving kritisch tegen het licht zal worden gehouden. Dit geldt ook voor de regelgeving op het terrein van arbeids- en rusttijden.. De TK is toegezegd dat de minister in het voorjaar van 2003 een notitie zal aanbieden over de deregulering van de ATW en dat hierover met de TK een discussie gevoerd zal worden. 5. Handhaving De Arbeidsinspectie is verantwoordelijk voor de handhaving van de regelgeving op het gebied van arbeids- en rusttijden. Bij de Raad van State ligt een wetsvoorstel dat de toepassing van de bestuurlijke boete voor overtredingen van de ATW mogelijk maakt. Het doel van het wetsvoorstel is om de handhaving van de ATW effectiever te maken en de naleving te verbeteren. 6. Onderwijs Om de registratieverplichting van arbeids- en rusttijden in het onderwijs minder belastend te maken, is het volgende afgesproken tussen OC&W, de AI en de betreffende werkgevers- en werknemersorganisaties: in genoemde sector kan volstaan worden met een vormvrije en eenvoudige registratie. Een recente rechtszaak en Kamervragen over dit onderwerp (december 2002) tonen aan dat de bekendheid met de op zich eenvoudige regels nog te wensen overlaat. Om die reden zijn met het ministerie van OC&W afspraken gemaakt over een gezamenlijke voorlichtingsactie naar het onderwijsveld.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 72 van 231
Kinderopvang Trefwoorden: ** kinderopvang, financiering van de ** kinderopvang, kwaliteit en toezicht a. Algemeen De afdeling Kinderopvang maakt sinds 1 januari 2003 onderdeel uit van het ministerie van SZW. Daarvoor was de afdeling ondergebracht bij het ministerie van VWS. De verhuizing is een uitvloeisel van het Strategisch Akkoord. Bij de start van het kabinet, per 22 juli 2002, is de beleidsverantwoordelijkheid voor kinderopvang overgedragen van VWS naar SZW. b. Financiering van de kinderopvang Een goede regeling voor de kinderopvang is voor veel ouders een belangrijke voorwaarde om aan het arbeidsproces deel te nemen. Ter bevordering van de arbeidsparticipatie betaalt de overheid daarom mee aan de kosten van de kinderopvang. Dat gaat langs verschillende wegen. Er zijn twee fiscale regelingen (één voor werkgevers; één voor werknemers) en er zijn twee subsidieregelingen van SZW (één voor het gebruik van kinderopvang door bijstandsgerechtigden die in een reïntegratietraject zitten en één voor de uitbreiding van het aantal kinderopvangplaatsen), er zijn regelingen vanuit de sociale fondsen (voor WW-ers en WAO-ers in een reïntegratietraject) en er is een storting in het Gemeentefonds, vanwaaruit gemeenten eigen uitgaven op het terrein van kinderopvang financieren. Als gevolg van de versnippering van financieringsregelingen is de financiële toegankelijkheid niet voor iedereen gelijk geregeld. In juni 2002 is een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer met als doel te komen tot één uniforme regeling voor de financiering van kinderopvang en de financiële toegankelijkheid voor iedereen te garanderen. Alle bestaande regelingen worden in dit Wetsvoorstel geïncorporeerd, waarbij de keuzevrijheid van ouders centraal staat. Het wetsvoorstel basisvoorziening kinderopvang (WBK) voorziet in tripartiete financiering. Werkgevers worden geacht een derde van de kosten van kinderopvang te betalen. Het overige deel wordt gefinancierd door ouders en overheid, waarbij de bijdrage van de overheid inkomensafhankelijk is. Bij de hoogste inkomens bedraagt de subsidie nihil. Bij de laagste inkomens bedraagt de subsidie maximaal ca 63% van de kosten van kinderopvang. De werkgeversbijdrage is vrijwillig. Werknemers waarvan de werkgever geen bijdrage levert, worden hiervoor deels door de overheid gecompenseerd. Door verschillende ontwikkelingen (hoger volume; hogere prijzen; achterblijvende werkgeversbijdrage, achtergebleven ouderbijdrage) dreigt het financiële kader van de WBK te worden overschreden. Het demissionaire kabinet heeft daarom besloten de invoering van de WBK uit te stellen tot 1-1-2005. Invoering per die datum is alleen mogelijk indien de financiële problematiek wordt opgelost. Hiervoor zijn de volgende oplossingsrichtingen in beeld: hogere werkgeversbijdragen (vrijwillig of door collectieve verevening); hogere ouderbijdragen; hogere Rijksbijdrage. De ongunstige economische vooruitzichten zullen daarnaast tot enige neerwaartse bijstelling van de ramingen kunnen leiden. c. Kwaliteit en toezicht Ook op het gebied van kwaliteit en toezicht zijn er thans veel verschillende regelingen. Naast een landelijke regeling van kwaliteitseisen (het zgn Tijdelijke Besluit) heeft ook elke Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 73 van 231
gemeente zijn eigen verordening op het gebied van kwaliteitseisen. Ook het toezicht wordt decentraal geregeld. De grote verscheidenheid aan regels en de relatieve ‘willekeur’ bij het toezicht, waarbij een instelling sterk afhankelijk is van de eigen interpretatie van de regels door de individuele inspecteur, staat aan veel kritiek bloot. In het wetsvoorstel WBK wordt daarom voorzien in uniforme landelijke kwaliteitsregels en uniforme eisen aan het door gemeenten uit te voeren toezicht. Zowel de kwaliteitsregels als de toezichtsnormen onder de WBK zijn nog in ontwikkeling. Ook het zgn 2e lijnstoezicht, het toezicht van SZW op het 1e lijnstoezicht door de gemeenten moet nog worden opgebouwd. d. Uitbreiding van het aantal plaatsen Met ingang van 1996/1998 is een grote operatie ter bevordering van de uitbreiding van het aantal kinderopvangplaatsen in gang gezet. De doelstelling van de operatie, een uitbreiding met 71.000 plaatsen in 2002 is met ca 6.000 plaatsen overschreden. Voor 2003 geeft SZW subsidie aan gemeenten voor een verdere uitbreiding met 10.000 plaatsen.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 74 van 231
Pensioenbeleid Trefwoorden: **pensioenbeleid ** AOW **aanvullende pensioenen ** Pensioenwet ** pensioenfondsen, beleggingen ** pensioenconvenant ** Pensioen- en Verzekeringskamer (PVK) ** Wet Beroepspensioenregelingen (Wet BPR) ** pensioenen en EU **ABP ** pensioen en levensloop a. Rol overheid en sociale partners op terrein van inkomensvoorziening oude dag. AOW (directie SV/V&V). De AOW voorziet in een basispensioen dat gerelateerd is aan het wettelijk minimumloon voor alle ingezetenen in Nederland vanaf de leeftijd van 65 jaar. De AOW is een verplichte regeling die gefinancierd wordt via het omslagstelsel. Het AOWpensioen is grotendeels onafhankelijk van andere inkomsten en vermogen. De overheid is verantwoordelijk voor de AOW. Aanvullende pensioenen (directie AV/PB). Aanvullend pensioen maakt deel uit van de arbeidsvoorwaarden waarover sociale partners onderhandelen. Er bestaat geen algemene wettelijke pensioenplicht. Wanneer een pensioen is toegezegd, heeft de overheid in de pensioenwetgeving (Pensioen- en Spaarfondsenwet, PSW) waarborgen opgenomen, waaronder de verplichting om de pensioentoezegging buiten de onderneming te brengen (verzekeraar of pensioenfonds) en het verbod op afkoop. De overheid bepaalt ook waarborgen van individuele zekerheid als gelijke behandeling (m/v, voltijd/deeltijd), recht op waardeoverdracht, bescherming van slapersrechten. Tevens schrijft de overheid regels voor rond de uitvoering van pensioenregelingen door pensioenfondsen (vormgeving bestuur, medezeggenschap gepensioneerden). Verder kan de overheid op verzoek van representatieve sociale partners een pensioenregeling verplichtend opleggen voor een gehele bedrijfstak via de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet BPF 2000). In de fiscaliteit is binnen het zogenaamde Witteveenkader geregeld dat voor de aanvullende pensioenen de omkeerregel bestaat (premies onbelast, uitkeringen belast). Taakverdeling op terrein aanvullende pensioenen. sociale partners zijn verantwoordelijk voor inhoud van de aanvullende pensioenen; pensioenfondsen en verzekeraars voeren deze pensioenregelingen uit; de overheid is verantwoordelijk voor AOW, fiscaliteit en (waarborgende) wetgeving; de PVK (Pensioen- en Verzekeringskamer) is de toezichthouder (financieel en materieel). Het vervolg geeft een kort overzicht van de belangrijkste pensioendossiers. b.Pensioenwet Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 75 van 231
De huidige Pensioen- en Spaarfondsenwet dateert van 1952. Deze dient gemoderniseerd te worden. Het kabinet Kok II heeft op een aantal onderwerpen advies gevraagd aan de SER. In de notitie Hoofdlijnen voor een nieuwe Pensioenwet heeft het kabinet Kok II in maart 2002 aangegeven welke keuzes het in de Pensioenwet wil maken. Deze keuzes zijn overgenomen door het kabinet-Balkenende. - Verantwoordelijkheidsverdeling overheid/sociale partners. Sociale partners zijn en blijven eerstverantwoordelijk voor de inhoud van de regeling: - Géén indexatieplicht, wél de verplichting dat expliciet beschreven dient te zijn of er een indexatietoezegging is. - Géén pensioenplicht, wél de aankondiging dat in 2006 een algemene werking (als een werkgever aan één werknemer pensioen toezegt, moet hij dat aan al zijn werknemers doen) wordt ingevoerd als het aantal werknemers zonder pensioenopbouw niet wordt teruggedrongen ten opzichte van de 9 procent in 1996. - Pensioenfondsen aan de top van een holding. Instelling van een commissie die wat betreft nevenactiviteiten van pensioenfondsen de huidige situatie volgt en voorstellen doet voor implementatie van een verbod op nevenactiviteiten. De Ministerraad van 20/12 2002 heeft ingestemd met de instelling van deze commissie. - Financieel toetsingskader (FTK). Vasthouden aan het principe dat pensioentoezeggingen geheel afgefinancierd dienen te zijn. - Medezeggenschap ouderen in pensioenregelingen. Sociale partners (STAR) en ouderenbonden (CSO) hebben een onderhandelaarsakkoord bereikt over een nieuw medezeggenschapsconvenant. Dit convenant is inmiddels ondertekend. Staatssecretaris Rutte heeft toegezegd zorg te dragen voor de ondersteunende wetgeving. De Tweede Kamer heeft aangegeven op korte termijn met het nieuwe kabinet een algemeen overleg te hebben over de Hoofdlijnennotitie. In de tussentijd wordt nu geschreven aan de Pensioenwet. c. Beleggingen pensioenfondsen Een groot deel van het vermogen van pensioenfondsen is de afgelopen jaren belegd in aandelen. Door de daling van de beurskoersen zijn die beleggingen de afgelopen tijd fors in waarde gedaald. De toezichthouder op de pensioenfondsen, de Pensioen- en Verzekeringskamer, heeft in zijn brief van 30 september 2002 de pensioenfondsen gewezen op die waardedaling. Daarbij zijn forse tekorten bij pensioenfondsen in de publiciteit gekomen. Gegeven het wettelijke voorschrift dat een pensioenfonds ten allen tijde aan zijn verplichtingen moet kunnen voldoen, heeft de PVK in die brief met name aangegeven dat: - pensioenfondsen hun tekorten zo snel mogelijk aan de PVK moeten melden; - ingeval van een tekort moeten pensioenfondsen binnen 3 maanden een herstelplan bij de PVK indienen waarbij die tekorten in beginsel binnen 1 jaar moeten zijn weggewerkt; - voor herstel van de buffers een periode van 2 – 8 jaar geldt. Die brief is besproken met de Tweede Kamer en in het Najaarsoverleg. Daarbij is benadrukt dat het Nederlands pensioenstelsel nog steeds een robuust stelsel is, dat sociale partners primair verantwoordelijk zijn en dat SZW verantwoordelijk is voor de regels in de wet. Het kabinet heeft de aanpak van de PVK met de circulaire een verstandige aanpak genoemd. In het Najaarsoverleg hebben kabinet en sociale partners het volgende afgesproken: - “Wat de dekkingsgraad van pensioenfondsen betreft, is maatwerk als uitgangspunt de essentie. Hierbij is wel van belang dat de fondsen bij de in te dienen herstelplannen in ieder geval een secnario laten zien waarbij de mogelijkheden en consequenties van herstel van onderdekking binnen één jaar in beeld gebracht worden. - In januari 2003 zal het totaalbeeld van de ingediende plannen de basis vormen voor een gesprek van het kabinet met de Stichting van de Arbeid. In dit gesprek kan tevens de Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 76 van 231
problematiek van de buffers aan de orde komen. De uikomsten van dit overleg zullen maatgevend zijn voor verschillende trajecten (inclusief de problematiek van 2003) waarbij ieder zijn eigen verantwoordelijkheid heeft. Sociale partners zijn verantwoordelijk voor de besturing van de pensioenfondsen en de inhoud van de regelingen, het kabinet voor het wettelijk pensioenregime en de PVK voor de beoordeling van de plannen voor 2003 en volgende jaren. - Kabinet en sociale partners zullen in 2003 overleg voeren over het financieel toetsingskader ten behoeve van de nieuwe pensioenwet, gericht op gezamenlijke conclusies.” Op 18/12 2002 heeft de PVK aan Staatssecretaris Rutte gerapporteerd dat ultimo 2002 het tekort van de pensioenfondsen 2 mld euro bedraagt. Sociale partners en pensioenkoepels blijven sterk te hoop lopen tegen de PVK-ciculaire. Inlopen van tekorten betekent immers hogere pensioenpremies of lagere pensioenen. -
Inmiddels is afgesproken dat het kabinet voor 1 juli met een notitie komt waarin de voorgenomen wetteljke kaders voor het te ontwerpen FTK zullen staan. Een eerste overleg darover met sociale partners zal op 3 juli plaatsvinden. Afronding is voorzien vóór 1 oktober. d. Pensioenconvenant. In het Najaarsoverleg 2002 hebben sociale partners en kabinet geconcludeerd dat “in 2003 verder gesproken zal worden over het afsluiten van een pensioenconvenant.” e. Vormgeving materieel en financieel toezicht op de aanvullende pensioenen. De PVK houdt toezicht op de uitvoering van aanvullende pensioenregelingen. Dit betreft: - Financieel (= prudentieel) toezicht. Het toezicht op de bedrijfsvoering; In hoeverre is de bedrijfsvoering adequaat. In hoeverre zijn beleggingsrisico’s afgedicht en is de pensioentoezegging gegarandeerd. - Materieel toezicht. Dit richt zich op de vraag in hoeverre de PSW wordt nageleefd op inhoudelijke aspecten. Met instemming van de Tweede Kamer is het toezicht op de financiële marktsector (banken, verzekeraars) hervormd, het toezicht op deze instellingen kent nu een prudentiële en een gedragscomponent. Inzake het toezicht op de uitvoerders van pensioenregelingen is recent een kabinetsreactie opgesteld Implementatie zal plaatsvinden in de Pensioenwet. Op dit moment is een proces gestart dat leidt tot fusie van de PVK met DNB (de Nederlandse Bank). f. Wet Beroepspensioenregelingen. De Wet BPR regelt de verplichtstelling van pensioenregelingen voor vrije beroepsbeoefenaars. In vergelijking met de overige aanvullende pensioenen (geregeld op basis van de PSW) kent de Wet BPR weinig solidariteitskenmerken. De Wet BPR dateert van 1972 en is aan modernisering toe. Najaar 2001 heeft de Tweede Kamer ingestemd met handhaving van de verplichtstelling van deze pensioenregelingen onder gelijktijdige introductie van solidariteitsvoorwaarden (zoals gelijke behandeling m/v) en representativiteitseisen. Een nieuwe Wet BPR wordt op dit moment uitgewerkt met als doel behandeling in de ministerraad voor de zomer 2003. g. Europa en pensioenen. In korte tijd is “pensioenen” hoog op de EU-agenda gekomen. Twee belangrijke dossiers: - Opencoördinatiemethode op terrein van pensioenen. De opencoördinatiemethode staat toe dat de verantwoordelijkheid voor de oudedagsvoorzieningen bij de lidstaten blijft, maar Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 77 van 231
-
via het beoordelen van de resultaten die door de lidstaten worden geboekt en het uitwisselen van goede voorbeelden kan een positieve bijdrage worden geleverd aan de hervormingen van de pensioenstelsels in Europa. September 2002 hebben alle lidstaten een Nationaal actieplan pensioenen (NAP-P) ingediend. In dit NAP-P geven de lidstaten aan hoe zij denken de pensioenen sociaal en financieel houdbaar en modern te houden. Alle NAP-P’en worden verenigd in een “Joint report on pensions”, dat in het voorjaar van 2003 in de Raad door Europese Commissie en de lidstaten kan worden goedgekeurd. Bolkesteinrichtlijn. Deze richtlijn betreft het functioneren van pensioenfondsen (zoals beleggingen en grensoverschrijdend deelnemerschap).
h. ABP. ABP is een bedrijfstakpensioenfonds (Bpf voor de bedrijfstak overheid en onderwijs) met een bijzondere positie, het is een bpf met een eigen wet: de Wet privatisering ABP (WPA). In het verleden bestond het voornemen om het ABP te normaliseren en onder de Wet Bpf 2000 te brengen. BZK is nu, na overleg met SZW, bezig om een wijziging van de WPA voor te bereiden, waarmee wordt afgezien van de verdere normalisatie. Deze normalisatie kan namelijk niet worden gerealiseerd zolang de bevoegdheid om te onderhandelen over arbeidsvoorwaarden (en dus ook pensioenen) niet wordt aangepast conform de marktsectoren. En voor dit laatste bestaat geen/weinig draagvlak bij overheidswerkgevers en centrales. i. Pensioen en levensloop. De fiscale faciliteiten voor het sparen van vrije tijd concentreren zich momenteel sterk op de periode aan het einde van het werkzame leven (vervroegde pensionering). Vanuit het perspectief van levensloop kan een verdere geleidelijke verschuiving plaatsvinden van het fiscale kader voor vervroegde pensionering naar fiscale faciliteiten voor vrije tijd in eerdere fases van de levensloop. Daartoe zijn verschillende varianten denkbaar. Om een verhoging van de gemiddelde uittreedleeftijd van oudere werknemers te realiseren, lijkt een verhoging van de fiscale spilleeftijd in het Witteveenkader het meest effectieve instrument. Deze versobering van het fiscale kader voor pensioenen zou vervolgens in meer of mindere mate ingezet kunnen worden voor een fiscaal gefacilieerde levensloopregeling.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 78 van 231
Directie Coördinatie Emancipatiebeleid (DCE) Trefwoorden: ** Directie Coördinatie Emancipatiebeleid (DCE) ** emancipatiebeleid **gender mainstreaming DCE algemeen Dit jaar, in 2003 bestaat de DCE 25 jaar. In 1981 is SZW als thuisbasis gekozen. DCE is onderdeel van SZW, maar heeft een rijksbrede coördinerende taak, vergelijkbaar met de Directie Coördinatie Integratiebeleid Minderheden (DCIM) bij het ministerie van BZK. Tussen DCE en SZW bestaat een intensieve relatie, nog versterkt door de raakvlakken met de beleidsterreinen van SZW wat betreft de bevordering van de economische zelfstandigheid van vrouwen. Maar in principe is de relatie van de coördinerende directie met SZW net als met de andere 11 departementen, die zij adviseert, stimuleert en ondersteunt. Sinds 1978 kent DCE diverse aandachtsvelden op het gebied van emancipatie. In de periode 1974-1981 was in het beleid de aandacht gericht op het inhalen van achterstanden van vrouwen op tal van maatschappelijke terreinen. Vanaf 1981 ligt in het beleid de nadruk op de noodzaak van herverdeling en daarmee op de organisatiestructuur van de samenleving. Vanaf 1992 is daar de aandacht voor cultuurverandering bij gekomen. Voor het emancipatiebeleid vormen ongeschreven codes de diepere laag van de ongelijke verhouding tussen mannen en vrouwen. Uit tal van onderzoeken blijkt immers dat ook waar instituties en officiële regelingen geen onderscheid maken tussen mannen en vrouwen, juist de ongeschreven normen en regels toch zeer verschillend voor hen kunnen uitpakken. Vanaf 2001 is er meer aandacht voor gender mainstreaming (verankering van emancipatie in het reguliere beleid) als strategie. De nota die hierover geschreven is heeft een breed ambtelijk en politiek draagvlak en onderschrijft een 5-tal randvoorwaarden, te weten commitment van de politiek en ambtelijke top, expliciet emancipatiebeleid met duidelijke doelstellingen, vastleggen van verantwoordelijkheid, beschikbaarheid van genderdeskundigheid en tot slot beschikbaarheid van middelen en instrumenten. DCE heeft inmiddels de omslag gemaakt van ‘probleemhouder’ van emancipatieonderwerpen naar meer “stimulator”. De verantwoordelijkheid voor het verankeren van emancipatiebeleid in elk departementaal beleid ligt bij de desbetreffende departementen. Bij hen moeten genderaspecten onderdeel zijn van de eigen beleidsafweging. Hierdoor zijn genderaspecten ondergebracht onder de mainstream van het eigen beleid (= mainstreaming). Door de coördinerende rijksbrede rol werkt de DCE voornamelijk interdepartementaal en op vele terreinen, zoals rechten en veiligheid, participatie en levensloop, dagindeling, tijd. Het beleid wordt aldus langs twee sporen uitgevoerd. Aan de ene kant is er het specifieke beleid waar uit een overkoepelende visie vernieuwingen worden gestimuleerd, onderwerpen op de politieke agenda geplaatst, instrumenten aangeboden en strategische allianties aangegaan met maatschappelijke partners. Tegelijk worden, in een apart traject, de departementen geadviseerd en ondersteund bij de verankering van de emancipatiedoelen in hun algemene beleid (gender mainstreaming).
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 79 van 231
Organisatie DCE Naar aanleiding van SZW in beweging is DCE onderverdeeld in: a. de afdeling Beleidspool b. het projectbureau Dagindeling (tot mei 2003) c. het projectteam Emancipatie Subsidie Beleid (tot 2004) d. het projectteam Levensloop/Dagindeling/Tijd (met ingang van 2003/ tot nader te bepalen) e. het bureau Bedrijfsvoering. Kerntaken DCE Samenvattend heeft DCE de volgende taken: • ondersteuning van de coördinerende bewindspersoon; • structureel verankeren van het emancipatiebeleid in het reguliere beleid van alle departementen, door middel van ondersteuning en advisering van de ministeries bij de gender mainstreaming; • vernieuwing, verkenning en implementatie van beleid, vanuit een samenhangende visie op emancipatie, op prioriteitsterreinen in het algemene regeringsbeleid; • monitoring en evaluatie (Emancipatiemonitor, Benchmark Glazen Plafond, Visitatiecommissie); • ondersteunen van het emancipatieproces in de samenleving en bevorderen van draagvlak, in het bijzonder door middel van het emancipatie-subsidiebeleid.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 80 van 231
Prioriteiten in beleid Trefwoorden: ** emancipatiebeleid, 25 jaar ** emancipatie en integratie ** allochtone vrouwen, plan van aanpak emancipatie ** emancipatiebeleid, digitale en interactief debat ** tweesporenbeleid **Dagindeling/Levensloop/Tijd ** Rechten en Veilighei, bestrijding geweld tegen vrouwen **Taskforce Vrouwen, Veiligheid en Conflict **VrouwenVeiligheidsIndex, pilots ** geweld tegen vrouwen, plan van aanpak **tienermoeders ** participatie vrouwen **ESF-Equal projecten **samenwerkingsverband vrouw/man in beroep ** emancipatie, internationaal beleid **emancipatie, subsidiebeleid **gender mainstreaming **seksespecifiek geweld, dossier ** VN Vrouwenverdrag, tweede nationale rapportage 25 jaar emancipatiebeleid: blik op de toekomst Emancipatie als thema staat. Bewustmaken, propageren en overtuigen zijn minder aan de orde. Na 25 jaar bewustmaken komt het er nu op aan de feitelijke, materiële verhoudingen tussen vrouwen en mannen structureel te veranderen en te verankeren in het maatschappelijk bestel. In november 2003 bestaat het coördinerende rijksbrede emancipatiebeleid 25 jaar. De Directie Coördinatie Emancipatiebeleid gebruikt de mijlpaal van 25 jaar emancipatiebeleid doelbewust als moment van terugkijken, maar vooral ook als moment van vooruitzien. DCE zal in 2003 aansturen op emancipatie als een continu proces, dat onder directe invloed staat van de dynamiek van de samenleving. Dat leidt tot nieuwe beleidsvragen en daarmee tot innovatief beleid. Die beleidsvragen overstijgen in de regel de departementale grenzen. Innovatief beleid experimenteert, is vraaggericht en interactief. Uiteenlopende doelgroepen in de samenleving zijn op uiteenlopende niveaus en in heel verschillende tempo’s betrokken bij het emancipatieproces. Wat betekent dit voor de emancipatiebeleidagenda van de toekomst? Hoe dient te worden ingespeeld op dit emancipatieproces in verschillende snelheden? Welke specifieke beleidsinitiatieven en beleidsinstrumenten passen daarbij? Emancipatie en integratie Met de viering van “25 jaar emancipatiebeleid: blik op de toekomst (november 2003)” staat DCE aan de vooravond van een nieuwe beleidscyclus. In tijden van ontgroening, verkleuring en vergrijzing willen burgers weten hoe onze samenleving er uit gaat zien. Dat vraagt van beleidsmakers niet alleen open ogen en oren, maar ook een bewustzijn van eigen waarden en normen en een open ‘mind’ voor die van de ‘ander’. Het emancipatiebeleid schept de voorwaarden waarin vrouwen en mannen een zelfstandig bestaan kunnen opbouwen (keuzevrijheid) op een fundament van gelijke rechten, kansen en vrijheden, ongeacht ras, geloofsovertuiging, burgerlijke staat, validiteit, leeftijd of seksuele Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 81 van 231
voorkeur. In directe relatie tot emancipatie staat het familiebeleid dat de echte keuzevrijheid van vrouwen en mannen wil vergroten om alle aspecten van hun leven (zoals zorg, werken en leren) zelf vorm te geven en op elkaar af te stemmen in de diverse fasen van hun leven, opdat zij zoveel mogelijk de verantwoordelijkheid kunnen nemen voor de kwaliteit van hun leven. De overheid treedt hierbij op als hoeder van waarden en normen met het universele karakter van mensenrechten en fundamentele vrijheden als ondergrond. Het plotselinge debat dat in 2002 in Nederland is ontstaan rondom de emancipatie van allochtone -in het bijzonder islamitische vrouwen en meisjes- heeft ons doen realiseren dat uiteenlopende doelgroepen in de samenleving op uiteenlopende niveaus en in heel verschillende snelheden betrokken zijn bij het emancipatieproces. Een jonge allochtone met name islamitische voorhoede doorbreekt -geïnspireerd door maatschappelijke ontwikkelingen- met hun spreken en schrijven in het openbaar sinds kort de ‘stilte’ van de eercode. Daarmee verlegt deze voorhoede grenzen van sekseverhoudingen en maatschappelijke structuren, waarop willekeurige culturele feiten berusten.3. Daar zal een nieuw middellang meerjarenbeleidskader t.b.v. het emancipatiebeleid (2005 - 2010) in de nabije toekomst haar voordeel mee kunnen doen. In 2003 wordt hiertoe de richting verkend en een nieuwe basis gelegd m.b.v. een plan van aanpak allochtone vrouwen, een digitaal en interactief debat op de beleidsterreinen ‘keuzevrijheid’, ‘rechten en veiligheid’ en ‘participatie’ en een viering vijfentwintig jaar emancipatiebeleid. Plan van aanpak allochtone vrouwen In het kader van de begrotingsbehandeling 2003 heeft de coördinerend bewindspersoon emancipatiebeleid een samenhangend plan van aanpak ‘emancipatie & integratie van allochtone vrouwen’ toegezegd, waarin onderwijs, arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid, seksuele zelfbeschikking en zelfontplooiing voor (laagopgeleide) allochtone vrouwen worden betrokken. Het plan van aanpak is in eerste instantie inventariserend van karakter. Het is opgesteld in samenspraak met vertegenwoordigers uit de doelgroepen en de betrokken ministeries en in april 2003 aangeboden aan de Tweede Kamer.Op grond van de inventarisatie kan een nieuw kabinet de richting en omvang bepalen van de beleidslijn ‘emancipatie & integratie van allochtone vrouwen’, waarvan het samenhangende plan van aanpak voor de middellange termijn uitvloeisel zal zijn (november 2003). Digitaal en interactief debat Het emancipatiebeleid is in 2003 via een digitaal discussieplatform t.b.v. interactieve beleidsvorming (www.mannenwordenerbetervan.nl) doelbewust de discussie aangegaan met de burgers. Thema’s van discussie zijn de beleidsprioriteiten van 2003: keuzevrijheid, rechten en veiligheid en participatie. Het digitale debat gaat gepaard met kenniskringen en een starttussen en slotbijeenkomst (januari, april en juni 2003), waar met nieuwe doelgroepen (o.a. allochtonen, jongeren) wordt gebrainstormd over nieuwe uitdagingen, nieuwe mogelijkheden, nieuwe kansen, nieuwe medelanders en nieuwe debatten t.b.v. het emancipatiebeleid onder leiding van prominenten zoals Bridget Maasland en Sylvana. De uitkomsten worden meegenomen in de voorbereidingen van de beleidsbrief 2004 (zomer 2003) en komen samen in het hoogtepunt van 2003: “ de viering 25 jaar emancipatiebeleid: blik op de toekomst (november 2003)”. Tweesporenbeleid
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 82 van 231
Het emancipatiebeleid vindt plaats langs twee ‘sporen’. Langs het ene spoor wordt vanuit een overkoepelende visie ingezet op versnelling en verbreding van het emancipatieproces d.m.v. het ontwikkelen, aanjagen en op tempo brengen van nieuw beleid en nieuwe beleidsinstrumenten in samenspraak met maatschappelijke partners. Langs het andere spoor wordt emancipatiebeleid geïntegreerd, verankerd en op tempo gehouden in het reguliere beleid bij departementen, andere overheden en maatschappelijke organisaties (gendermainstreaming) . In 2003 ligt het accent op: (1) Levensloop, Dagindeling, Tijd, (2) Rechten en Veiligheid, (3) Participatie. In aangegeven volgorde vragen de beleidsterreinen in afnemende mate om vernieuwende centrale beleidsontwikkeling en in toenemende mate om beleidsintegratie d.w.z. gendermainstreaming. In samenhang met de specifieke aanpak verschilt ook de noodzakelijke beleidscoördinatie per prioriteit. Dagindeling, Levensloop,Tijd Voor de prioriteit Levensloop, Dagindeling, Tijd zal in 2003 worden voortgegaan met beleidsontwikkeling van het perspectief levensloop, dagindeling, tijd door de verkokerde beleidsorganisatie heen. Tegelijk zal het beleid dat al ontwikkeld is in het kader van geslaagde experimenten van de Stimuleringsmaatregel Dagindeling worden geïntegreerd met doorbreking van de verkokering. Het gaat om moderniseren van de samenleving èn van het beleid, het creëren van keuzevrijheid. Op dit beleidsterrein ligt in 2003 dus een accent op een mix van het eerste spoor en tweede spoor. Coördinatie is noodzakelijk om samenhangend beleid te kunnen ontwikkelen, in samenwerking met de verkokerde organisatie van het beleid en om samenwerking en beleidsintegratie tot stand te brengen. Een vervolg op de Verkenning Levensloop in samenhang met het project Dagindeling en de bijbehorende Stimuleringsmaatregel -relatie leggend tussen het spitsuur van het leven en het spitsuur van de dag- ligt in het verschiet.. Daarnaast zal het thema Dagindeling sowieso mede als gevolg van de resultaten van de experimenten Dagindeling, het advies van de Commissie Dagarrangementen en de toegenomen (internationale) ontwikkeling van belang blijven. In maart 2003 zijn de eindresultaten en aanbevelingen van de Stimuleringsmaatregel aan de Kamer aangeboden. Hierna volgt in aansluiting op de Verkenning Levensloop, de resultaten van Dagindeling en diverse uitgebrachte adviezen (SER en RMO over Levensloop en Stuurgroep Dagindeling over Dagindeling) medio 2003 –in het kader van besluitvorming van een nieuwe regering- een kabinetsreactie (nota Levensloop/Dagindeling/Tijd), waarin de grote lijnen van richting en omvang van toekomstig beleid voor de middellange termijn inzichtelijk zullen worden. De multimediale interactieve communicatiecampagne “Mannen in de Hoofdrol’ zal in 2003 ten behoeve van een betere balans tussen werk en thuis mannen inspireren tot actieve betrokkenheid thuis en vrouwen om buitenshuis te blijven werken. Rechten en Veiligheid: Rechten en Veiligheid, de bestrijding van het geweld tegen vrouwen nationaal en internationaal vergt in 2003 vooral het vernieuwen van het blikveld van beleidsmakers en uitvoerders. Van integraal nationaal en grensoverschrijdend veiligheidsbeleid dat geen schendingen van mensenrechten toestaat naar het realiseren en naleven van mensenrechten in Nederland en in internationaal verband (starten van Taskforce ‘Vrouwen, Veiligheid en Conflict’). Van aandacht voor het publieke domein (geweld op straat) naar aandacht voor het private domein (geweld achter de voordeur). Van het in beeld houden van de ernst en de omvang van het geweld (ontwikkelen van pilots Vrouwen Veiligheids Index) tot het voeden van de motivatie om het geweld te bestrijden en het realiseren van blijvende inzet in het reguliere beleid (uitvoering van de nota ‘Een Veilig land waar vrouwen willen wonen en de op grond daarvan in april 2003 toegezegde moties). Van het de jure recht hebben op seksuele Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 83 van 231
en reproductieve rechten tot het de facto kunnen realiseren van seksuele en reproductieve rechten (vervolgbeleid). Actie, tempo, en volhouden. Beide sporen: het ontwikkelen, aanjagen en op tempo brengen van het beleid, alsmede beleidsintegratie van het seksespecifieke beleid in het algemene beleid zijn hier aan de orde. Veel beleid is al gemainstreamd maar dat brengt ook verkokering met zich mee en sporen van verwaarlozing. De coördinatie is vooral noodzakelijk om de samenhang in het beleid te behouden en om de beleidsmatige aandacht en het tempo van de uitvoering op peil te houden. Coördinatie is ook nodig om weerstanden tegen emancipatiebeleid en tegen beleid dat betrekking heeft op vrouwen het hoofd te bieden. g. Taskforce Vrouwen, Veiligheid en Conflict Het Instituut Clingendael heeft in 2002 een onderzoek met aanbevelingen opgeleverd naar de ontwikkeling van instrumenten voor de Nederlandse inzet ter versterking van de actieve betrokkenheid van vrouwen in humanitaire acties, vredesmissies, noodhulp, internationale strafhoven, onderzoeksmissies en het werk van mensenrechtenrapporteurs. Dit onderzoek gaat met name over de versterking van de positie van vrouwen en integratie van genderdeskundigheid in conflictpreventie en -oplossing en post-conflictsituaties. Het onderzoek is door DCE begeleid en is in juni 2002 aan de Tweede Kamer aangeboden. Er wordt in dit kader een Taskforce ‘Vrouwen, Veiligheid en Conflict’ ingesteld met medewerking van de ministeries van Defensie, Buitenlandse Zaken en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze Taskforce ‘Vrouwen, Veiligheid en Conflict’ wordt ingezet voor de integratie van een sekse-perspectief in de mandaten, procedures en het werk van humanitaire acties, vredesmissies, noodhulp, strafhoven (o.a. Internationaal Strafhof), onderzoekscommissies, mensenrechtenrapporteurs, Europol en Interpol, en voor het voorkomen en bestrijden van seksespecifiek geweld. Het gaat hierbij in het bijzonder om genitale verminking, seksueel geweld in asielzoekerscentra, vrouwenhandel en systematische verkrachting in conflictsituaties. Pilots Vrouwen Veiligheids Index (VVI) In het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie is het voornemen opgenomen om het beleid ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen de komende jaren te intensiveren. Tevens wordt aangekondigd dat zal worden gewerkt aan een verdere verfijning van de Emancipatiemonitor, zodat op den duur ook een operationele doelstelling kan gelden voor het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen. Geconstateerd kan worden dat de informatiehuishouding op het gebied van geweld tegen vrouwen tekort schiet. Het project Pilots Lokale Vrouwen Veiligheids Index (VVI) houdt in dat, in samenwerking tussen rijk en deelnemende gemeenten, een bruikbaar format voor een lokale VVI wordt ontwikkeld als aanvulling en ter integratie in de gemeentelijke veiligheidsindexen Dit format wordt in lokale formats uitgetest, als instrument van het lokale veiligheidsbeleid. Plan van aanpak geweld tegen vrouwen De nota Een veilig land waar vrouwen willen wonen bevat de beleidsreactie op het rapport Het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen van het Studie- en Informatiecentrum Mensenrechten. In het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie(MJBP) werd aangekondigd dat het beleid ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen zou worden geïntensiveerd. De nota bevat tevens de reactie op het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken Geweld tegen vrouwen.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 84 van 231
De nota zet het beleidskader van dit onderwerp uiteen: de uitgangspunten, de recente activiteiten van de rijksoverheid, de algemene beleidsconclusies en in termen van functies de wijze waarop verdere verbetering van het beleid vanuit de coördinatie van het emancipatiebeleid zal worden geïnitieerd. De beleidsreacties op de 126 aanbevelingen betreffen dossiers waarvoor andere ministers verantwoordelijk zijn. De nota brengt de stand van zaken in kaart. Nieuwe beleidsvoornemens zijn er niet in geformuleerd. Wel, dat het thema schadelijke traditionele praktijken aandacht zou kunnen krijgen. De nota is eind 2002 vastgesteld in het Kabinet en aangeboden aan de Tweede Kamer. Medio maart 2003 heeft de Tweede Kamer de nota behandeld en heeft de coordinerend bewindspersoon emancipatiebeleid op grond van een motie een plan van aanpak huiselijk geweld toegezegd met als speerpunten (a) cultureel gelegitimeerd geweld zoals eerwraak en meisjesverminking, (b) aanpak internationale vrouwenhandel, (c) seksueel geweld, gedwongen zwangerschappen en gedwongen abortussen en (d) structureel geweld met ernstige fysieke en/of psychische gevolgen. Het plan van aanpak dat september 2003 gereed moet zijn, wordt samen met het ministerie van Justitie en van VWS uitgewerkt. Conferentie “Van tienermoeder tot carrièrepil” In Nederland is sprake van twee tegengestelde trends. De gemiddelde leeftijd waarop vrouwen hun eerste kind krijgen stijgt, terwijl 18% van de vrouwen kinderloos blijft. Wanneer deze tendens blijft voortbestaan, zullen de medische en gezondheidsrisico’s voor moeder en kind toenemen. Ook de psychosociale en maatschappelijke kosten (medische kosten, arbeidsverzuim) zullen dan stijgen. Bovendien neemt de onvrijwillige kinderloosheid toe. Tegelijkertijd neemt het aantal abortussen toe evenals het aantal tienerzwangerschappen en tienermoeders, met name onder allochtone meisjes. Naar aanleiding hiervan is op 13 juni 2002 een internationale conferentie gehouden. De conferentie beoogde in de eerste plaats inzicht te krijgen in de omstandigheden en cultuurverschillen die aan deze tegengestelde “keuzen” ten grondslag liggen. Vanuit multicultureel perspectief en via het publieke debat zijn aanknopingspunten geformuleerd worden voor vernieuwend beleid op het terrein van seksuele en reproductieve rechten. Hierbij ging de aandacht uit naar seksuele voorlichting aan allochtone jongeren, de vrije toegang tot voorzieningen voor gezinsplanning en abortus, en de opvang en ondersteuning van zwangere tieners en tienermoeders. Op basis van de uitkomsten van de conferentie wordt door het ministerie van VWS bepaald of er en zo ja, welke maatregelen nodig zijn. Participatie Participatie lijkt vanzelfsprekend. Het beleid is ontwikkeld, iedereen is doordrongen van de noodzaak. Maar er moet meer uit komen. De voorwaarden zijn aanwezig, nu de resultaten. Daarom moeten achterblijvers worden opgemerkt en tot actie aangezet. Als het uitblijven van resultaten onduidelijke oorzaken heeft, moet onderzoek daar dieper naar spitten. Op de huid zitten aanklagen, en blijven speuren naar succesformules. Hier ligt in 2003 het accent grotendeels op mainstreaming: ondersteunen van het reguliere beleid om de relevante actoren bij hun taken te vervullen: ontwikkelen van een benchmark, participatie-index en andere beleidsinstrumenten, alsmede het opzetten van een samenwerkingsverband v/m in beroep en een tweede ambassadeursnetwerk t.b.v. een optimale benutting van talenten van vrouwen. Coördinatie blijft noodzakelijk om de inzet op peil te houden, met het oog op het behalen van de gestelde doelen.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 85 van 231
ESF-EQUAL project Mannen in de hoofdrol Het project dat uit twee delen bestaat moet mannen inspireren tot zorg. De bedoeling is vernieuwende initiatieven te ontwikkelen rond de te geringe zorgverantwoordelijkheid van mannen, die belemmeringen voor de economische zelfstandigheid van vrouwen helpen wegnemen. Zorgverantwoordelijkheid in de huiselijke sfeer ligt vooral bij vrouwen en is voor veel vrouwen nog steeds het motief om te stoppen met werken of om minder te gaan werken. Het streven is vergroting van het aandeel van mannen in de onbetaalde arbeid van 35 procent in 1995 tot 40 procent in 2010. Het project concentreert zich op het neerzetten van een positief beeld van wat zorg inhoudt, door het creëren van nieuw, creatief, prikkelend beeldmateriaal dat door multimediale uitingen wordt ingezet en verspreid onder verschillende doelgroepen (onder andere in het onderwijs, in de zorg en in de sport/financiële/autowereld). ESF-Equal Project ‘Horizontale en verticale segregatie op de arbeidsmarkt’ (Mixed) Dit project stimuleert een veranderingsproces in bedrijven en andere arbeidsorganisaties ten behoeve van de doorstroming van vrouwen naar hogere posities. DCE voert dit project samen uit met expertorganisaties en intermediairen in een ontwikkelingspartnerschap. Daarbij gaat het specifiek om: • Bevordering van de verdere ontwikkeling, toepassing, uitwisseling en verbreding van de kennis en ervaring met concrete strategieën en instrumenten. • Bijdragen aan het creëren van een 'sense of urgency'. • Opzetten van een internationale databank van good practices en experimenten. • Ontwikkeling van een internationale benchmark. Samenwerkingsverband vrouw/man in beroep Het samenwerkingsverband beoogt een nieuwe impuls te geven aan het doorbreken van schotten op de arbeidsmarkt, tussen sectoren en beroepen waarin traditioneel vooral mannen of vrouwen werken. Het is een samenwerkingsverband tussen de ministeries SZW, EZ, OCenW, VWS, BZK en Justitie. Men doet aanbevelingen aan bedrijven en overheid Tweede ambassaderunsnetwerk “Glazen Plafond” In 2002 is een netwerk van 15 prominenten uit het bedrijfsleven actief geweest als ‘ambassadeurs’ voor het doorbreken van het glazen plafond, daartoe ingesteld en ondersteund door de bewindslieden voor Emancipatie en voor Economische Zaken. Zij legden zich vast op drie concrete actiepunten, gericht op hun eigen bedrijf, op hun branche of gericht op het verkrijgen van publiciteit over het onderwerp. Het eerste Ambassadeursnetwerk kan als een geslaagd initiatief worden beschouwd en wordt derhalve nog éénmaal herhaald. Slechts 13% van de managers in het bedrijfsleven is vrouw (Emancipatiemonitor 2002). Het 2e ambassadeursnetwerk is bedoeld om een extra impuls te geven aan ‘doorstroming van vrouwen naar hogere posities'. Het doel is om het onderwerp in het bedrijfsleven op de agenda te zetten en te houden door te laten zien dat een concrete aanpak van de kwestie mogelijk is. Iedere deelnemer kiest minimaal drie actiepunten, zowel intern op het eigen bedrijf als extern op de branche of op publiciteit gericht. De actiepunten moeten zo concreet en kwantificeerbaar mogelijk zijn, uitstralingseffect hebben op anderen en binnen het jaar dat het netwerk bestaat afgerond zijn. De deelnemers sluiten bij hun actiepunten zoveel mogelijk aan bij de situatie in hun eigen branche of organisatie. (Beleids)instrumenten Om te kunnen werken vanuit een samenhangende, integrale visie en tevens vinger aan de pols te houden bij de uitvoering blijft coördinatie van het emancipatiebeleid langs ‘twee sporen’ in Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 86 van 231
de komende jaren cruciaal. Daarom wordt in 2003 -in het kader van de implementatie van het kabinetsstandpunt gendermainstreaming- een onafhankelijke visitatiecommissie ingesteld die per ministerie zal beoordelen wat de kwaliteit is van de resultaten van het gevoerde emancipatiebeleid. Om zichtbaar te maken welke initiatieven er genomen worden om emancipatie op te nemen in het algemeen beleid, gaat in juni 2003 tevens het e-portaal EmancipatieWeb van start. De ontwikkeling van dit digitale e-portaal loopt parallel met de inzet van het digitaal discussie-platform www.mannenwordenerbetervan.nl (en vrouwen ook!). Daarnaast worden, gezamenlijk met de andere departementen en met expertise van Europese partners, maatschappelijke organisaties en bedrijven in 2003 beleidsmaatregelen en instrumenten verder ontwikkeld, die de diverse betrokken actoren in de nabije toekomst faciliteren bij het effectueren van de doelstellingen van gecoördineerd emancipatiebeleid. Het betreft onder meer de emancipatie effect rapportage, de gender budget analyse, eventuele e-learning modules en de digitalisering van het communicatie-instrument (het tijdschrift Op Gelijke Voet). Het subsidie-instrument zal dit jaar op de in 2002 ingeslagen weg verder worden vernieuwd tot een projectmatige en resultaatgericht opzet en beoordeling van subsidieaanvragen. Het onderzoeksinstrument zal naar verwachting -ingegeven door de m.i.v. 2003 opgelegde omvangrijke bezuiniging- worden afgebouwd naar een minimumniveau. Implementatie kabinetsstandpunt gender mainstreaming In 2001 is door het kabinet een standpunt gendermainstreaming 2001-2006 aan de Tweede Kamer aangeboden. Het uiteindelijke doel van dit initiatief is om eind 2006 gender mainstreaming ingebed te hebben in de departementale en interdepartementale organisatie. De strategie richt zich voornamelijk op de politieke en ambtelijke top en op de beleidsmedewerkers op de verschillende niveaus. De andere overheden en maatschappelijke organisaties zijn afgeleide doelgroepen. De strategie wordt uitgewerkt volgens de volgende lijnen: • Afstemming van de interdepartementale werkwijze. • Een Interdepartementale Coördinatiecommissie Emancipatiebeleid (ICE) die is gesplitst in een stuurgroep op DG- en directeurenniveau, en een werkgroep van genderdeskundigen van de departementen. • Een voortgangsbrief uitvoering kabinetsstandpunt gendermainstreaming 2003 -2006 van het nieuwe kabinet (september 2003) met mogelijk daarin geïntegreerd een nieuwe Actieplan emancipatietaakstellingen departementen, waarin de departementen minstens drie taken voor de regeerperiode moeten effectueren. In de afgelopen kabinetsperiode is dit instrument een redelijk succes gebleken. Over een eventueel vervolg zal door het kabinet een besluit genomen moeten worden. • Een Visitatiecommissie, die medio 2003 ingesteld zal worden. Deze onafhankelijke commissie controleert en evalueert de voortgang van de door de departementen zelf opgestelde werkplannen gendermainstreaming en geeft in een onafhankelijke rapportage aanbevelingen voor verbetering. De commissie zal bestaan uit externen en ondersteund worden door een secretariaat bij DCE. • Rondganggesprekken: Conform de kabinetsnota gender mainstreaming zullen de coördinerend bewindspersoon en directeur DCE een ronde langs respectievelijk de bewindslieden en de portefeuillehouders van de departementen houden over de voortgang op het gebied van emancipatiebeleid. • Een voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer in 2005.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 87 van 231
• Halfjaarlijks overleg tussen de coördinerend bewindspersoon, de directeur DCE en een aantal maatschappelijke organisaties. De organisaties worden naar gelang het onderwerp uitgenodigd. • Gender Budget Analyse is een analyse-instrument om onderdelen van de rijksbegroting door te lichten op emancipatie-effecten van het beleid. Het doel is om na te gaan in hoeverre overheidsgeld bijdraagt aan de emancipatiedoelen van de rijksoverheid. In internationale gremia heeft het sterk de aandacht. • Emancipatiemonitor, verscheen voor de tweede maal zowel digitaal en als boek in november 2002. Het omvat informatie over arbeid, zorg en inkomen, onderwijs, politieke en maatschappelijke besluitvorming, geweld tegen vrouwen, dagindeling en kennissamenleving. Het voorziet in een grote behoefte. • Emancipatieweb is een digitaal portaal om de coordinatie van het emancipatiebeleid te ondersteunen en de buitenwereld zicht te geven op de initiatieven. De ontwikkeling van dit portaal loopt parallel met de digitale ontwikkeling van andere projecten, waaronder de interactieve beleidsontwikkeling. Internationaal beleid De coördinatie van het emancipatiebeleid kan niet los worden gezien van het internationale kader. Inbrengen van internationaal beleid in de diverse daarvoor aangewezen intergouvernementele gremia (Verenigde Naties, Europese Unie, raad van Europa, OESO, OVSE) en in bilaterale uitwisselingsprogramma’s en vice versa implementatie van internationaal gemaakte afspraken in nationaal beleid, behoren tot het reguliere beleidsprogramma van DCE. Daarnaast krijgen steeds meer projecten ook een transnationale dimensie. In 2003 betreft dit de projecten: ‘Daily Routine Arrangements: from local practice to national policy, ESF-3 Local Social Capital, ESF-Equal ‘Mannen in de Hoofdrol’, ESFEqual ‘Werkende vaders, ‘Zorgende mannen’, ESF-Equal ‘Horizontale en verticale segregatie (Mixed)’ en ‘Taskforce Vrouwen, Veiligheid en Confict’. In de 2e helft van 2004 is Nederland voorzitter van de Europese Unie. Het is tegenwoordig usance dat de Europese voorzitter een uitgebreid emancipatieprogramma voert. Medio 2003 zal met de voorbereidingen worden gestart van activiteiten. Hoofdthema van de ministeriele emancipatieconferentie die in september 2004 plaatsvindt is ‘emancipatie en integratie’. Doelgroepen zijn coordinerend bewindspersonen emancipatiebeleid en ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden. DCE draagt bij aan het emancipatiebeleid van internationale organisaties (VN, EU, RvE, OESO, ILO), bilaterale uitwisselingsprogramma’s en het implementeren van internationale afspraken in het Nederlandse beleid. Specifiek bestaat dit uit: • Coördinatie van de Nederlandse bijdrage aan het internationaal emancipatiebeleid van de VN, EU, Raad van Europa, OESO en Antilliaanse Zaken, inclusief het bijhouden van de internationale kalender en update dienstreizen. • Begeleiden van de coördinerend bewindspersoon op internationale dienstreizen. • Coördinatie van regeringsdelegaties. • Vertegenwoordiging in internationale overlegorganen, ministeriële conferenties, regeringsdelegaties. • (Mede) voorbereiden van ministersdossiers, instructies, multilateraal en bilateraal advies. • Internationale communicatie (brochures, samenvattingen en rapportages, it/cd-rom). • Onderhouden internationaal netwerk, bijhouden informatie inzake coördinerende directies emancipatiebeleid in de lidstaten en briefings/debriefings aan maatschappelijke organisaties. Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 88 van 231
• (Mede)voorbereiden van consultancy/deskundigheidsbevordering (uitwisselingsprogramma's in samenwerking met directie Internationale Zaken). • Stimuleren van deelname van NGO’s aan internationale subsidieprogramma’s. Project emancipatie subsidie beleid DCE wil naar een nieuw subsidiebeleid waarmee financiële ondersteuning wordt gegeven aan vernieuwende initiatieven voor (de versnelling van) het emancipatieproces en draagvlakverbreding in de samenleving voor het emancipatiebeleid. Het beleid zal gebaseerd zijn op twee uitgangspunten, te weten: • sturing op effectiviteit: heldere afspraken over output en prestatie-indicatoren (VBTB); • eigen verantwoordelijkheid van organisaties voor het werven van middelen zodat voorkomen wordt dat er een eenzijdige financiële afhankelijkheid ontstaat. Dit subsidiebeleid zal in 2004 een aanvang nemen in de vorm van een nieuwe subsidieregeling. In dit veranderingstraject wordt het subsidiebeleid zakelijk opgezet en zal gericht zijn op resultaten die het beleid ondersteunen. Het veranderingsproject omvat: • professionalisering van vrouwenorganisaties; • mainstreamen van meerjarig gesubsidieerde activiteiten en organisaties; • integratie van de resultaten van het subsidiebeleid in het hele DCE-beleid. Tot 2004 zal het huidige emancipatieondersteuningsbeleid (EOS-beleid) en de Subsidieregeling Emancipatieondersteuning 1998 van kracht blijven. Voor de uitvoering hiervan is in 2003 circa € 7,6 miljoen beschikbaar. De twee belangrijkste groepen subsidiënten zijn de 2a en 2c subsidies. Op grond van artikel 2a van de Subsidieregeling worden elk jaar actuele thema's aangegeven. Op grond van artikel 2c van de subsidieregeling ontvangen vijf organisaties, het Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging (IIAV), Toplink, E-Quality, Opportunity in Bedrijf en de Vrouwen Alliantie subsidie voor draagvlakverbreding dan wel expertisevorming. De subsidie wordt verleend voor de uitvoering van jaarlijks in te dienen werkplannen met bijbehorende begrotingen, die na beoordeling en goedkeuring door DCE van een beschikking worden voorzien. De subsidietermijnen van Toplink en Opportunity liepen in 2002 af. De subsidietermijn van E-Quality is in 2002 met een jaar verlengd en loopt in principe in 2003 af. Overige onderwerpen Tweede nationale rapportage VN-Vrouwenverdrag Bij de ratificatie van het VN-Vrouwenverdrag is wettelijk vastgelegd dat vierjaarlijks een 'nationale' rapportage wordt aangeboden aan het Parlement, naast de vierjaarlijkse rapportage aan de VN. Daarbij is het doel om over de implementatie van het verdrag in de volle breedte te rapporteren. Een onafhankelijk team van rapporteur, co-rapporteur en staf stelt de rapportage op. Voor de tweede rapportage is dit de Advies Commissie Vreemdelingenzaken en de Universiteit van Amsterdam. De rapportage wordt voorjaar 2003 aan de Tweede Kamer aangeboden en zal als basis dienen voor een kabinetsreactie voor het parlement (zomer 2003) en voor de vierde rapportage aan het toezichthoudend comité van de VN (zomer 2004).
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 89 van 231
Directie Internationale Zaken (IZ) Trefwoorden: **Directie Internationale Zaken (IZ) **sociaal beleid, internationale aspecten **sociale dimensie EU ** Europese Unie (EU) ** sociale aspecten van globalisering ** globalisering ** ILO ** fundamentele arbeidsnormen (ILO) Doel en taken van de directie Internationale Zaken (IZ) SZW staat voor het bevorderen van werkgelegenheid, goede arbeidsverhoudingen en arbeidsomstandigheden, een evenwichtig inkomensbeleid en een toereikend stelsel van sociale zekerheid, zowel in Nederland als internationaal. Binnen dat kader draagt IZ zorg voor: ‘de positionering van de sociale dimensie in multilateraal en bilateraal verband.‘ Tegelijkertijd is IZ erop gericht de belangen van SZW en Nederland in internationale kaders te behartigen en uit te dragen. De doelstellingen van IZ kunnen als volgt worden samengevat: 1. Versterken van de sociale dimensie van de Europese Unie. 2. Voortbouwen aan een internationale sociale rechtsorde in een globaliserende economie. 3. Bevorderen van een samenhangend internationaal sociaal beleid van SZW en Nederland De taak van IZ is het mede vormgeven en uitdragen van Nederlandse standpunten op SZWterrein in internationaal verband. Daarbij zijn in het werkveld van IZ drie concentratiepunten aan te geven: • de omgeving binnen het departement • de nationale omgeving buiten het departement • de internationale omgeving. De taak van IZ is het mede vormgeven en uitdragen van SZW-standpunten in internationaal verband. Binnen het departement verzorgt IZ de departementale coördinatie van het internationale beleid en het uitdragen van standpunten op zodanige wijze dat de samenhang van het beleid gewaarborgd is. Wat de nationale omgeving buiten het departement betreft draagt IZ zorg voor de inpassing van de SZW-beleidsdoelstellingen binnen de algemene kaders van het Nederlandse internationale beleid. Voor de internationale omgeving fungeert IZ als het primaire aanspreekpunt en heeft zij een trekkersrol bij het ontwikkelen van SZWstandpunten. IZ draagt zorg voor het uitdragen van en onderhandelen over Nederlandse standpunten in multilateraal en bilateraal verband. IZ coördineert en heeft een eigenstandige taak bij de internationale expertise-uitwisseling. Wat de nationale omgeving buíten het departement betreft draagt IZ zorg voor de inpassing van de SZW-beleidsdoelstellingen binnen de algemene kaders van het Nederlandse internationale beleid. Daartoe heeft IZ de functie het gemeenschappelijk SZW-standpunt uit te dragen in de interdepartementale circuits waar het internationale beleid wordt gecoördineerd. Daarnaast heeft IZ een taak bij het creëren van een nationaal draagvlak voor het internationaal sociaal beleid, hetgeen voor ILO-aangelegenheden zelfs verplicht is. IZ voert daartoe overleg met sociale partners en NGO’s. Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 90 van 231
Voor de internationale omgeving fungeert IZ als het primaire aanspreekpunt en heeft zij een trekkersrol bij het ontwikkelen van SZW-standpunten. IZ draagt zorg voor het uitdragen van en onderhandelen over Nederlandse standpunten in multilateraal en bilateraal verband op zodanige wijze dat de SZW-belangen worden veiliggesteld. Voorts zorgt IZ voor het inbrengen van internationale standpunten binnen SZW. Na een goede verwerking hiervan intern helpt IZ vervolgens de daaruit resulterende SZW-positiebepaling weer zo goed mogelijk in internationaal verband uit te dragen. IZ coördineert en heeft een eigenstandige taak bij de internationale expertise-uitwisseling. Belangrijke beleidsthema’s Per strategische doelstelling worden binnen IZ de volgende belangrijke beleidsthema’s onderscheiden: 1. Versterken van de sociale dimensie van de Europese Unie EU-voorzitterschap Nederland in 2004: In de tweede helft van 2004 is Nederland EUvoorzitter. IZ werkt aan de voorbereiding van het voorzitterschap. In 2003 zal dit proces worden versneld, verbreed en verdiept. Medio 2003 dient de departementsbrede projectorganisatie operationeel te zijn. Directie IZ coördineert de SZW-bijdragen. ‘Toekomst van de EU’; Conventie en IGC: Tijdens de EU-Top van Laken (2001) is besloten een Conventie in het leven te roepen ter voorbereiding op een mogelijke EU-Verdragsherziening (in 2004). Naast institutionele zijn ook sociale thema’s relevant. IZ coördineert de door SZW in te nemen standpunten. Uitbreiding van de EU: IZ zorgt voor de departementale coördinatie en afhandeling van SZW-relevante dossiers met betrekking tot de uitbreiding van de EU. De directie bereidt Nederlandse standpunten hieromtrent voor en draagt deze ook uit. Belangrijke issues in 2003 zijn het operationeel worden van de toetreding en het volgen van de monitoringsactiviteiten van de Europese Commissie. Regievoering EU: IZ bevordert een doeltreffende vertegenwoordiging van SZW in internationaal verband en bij nationale voorbereiding van internationale standpunten. Streven is om opvattingen van SZW, c.q. Nederland duidelijk tot uitdrukking te brengen en zoveel als mogelijk in de uiteindelijke besluitvorming te laten doorklinken. Belangrijk gremium in EUkader is de Raad voor Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid & Consumentenzaken. Periodiek werkkader EU: In 2003 zal de directie IZ – in afstemming met beleidsdirecties een globaal periodiek werkkader ontwikkelen, dat richtinggevend dient te zijn voor de SZWinbreng in ‘Brussel’. Bedoeling is om de voorgenomen inbreng in de EU aan dit werkkader te toetsen. Het werkkader wordt opgesteld in relatie met de (halfjaarlijkse) EU-voorzitterschapsprogramma’s.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 91 van 231
2. Voortbouwen aan een internationale sociale rechtsorde in een globaliserende economie Regievoering internationale organisaties: ILO, VN, OESO, Raad van Europa, WTO: SZW onderhoudt met tal van andere internationale organisaties contacten. De belangrijkste is voor SZW de Internationale Arbeidsorganisatie. Het ministerie is hiervoor binnen de rijksoverheid penvoerder. IZ bereidt instructies voor en draagt zorg voor een adequate nazorg van de bijeenkomsten. Corporate social responsibility, bevorderen van de naleving van de fundamentele arbeidsnormen van de ILO: Bij SZW ligt de nadruk op de internationale dimensie van corporate social responsibility (maatschappelijk verantwoord ondernemen). Onder CSR wordt verstaan dat bedrijven de acht fundamentele arbeidsnormen van de ILO naleven en dat overheden deze naleving bevorderen. Daarnaast heeft IZ in algemene zin de taak de naleving van de fundamentele arbeidsnormen wereldwijd te bevorderen. Bekrachtiging en opzegging van internationale verdragen: IZ ziet toe- vanuit een verantwoordelijkheid voor de algehele (procedurele) coördinatie en proces- en termijnbewaking - op een tijdige en adequate voorbereiding van bekrachtigingen en opzeggingen van internationale verdragen. Nationale rapportages in het kader van internationale verdragen: Middels (regerings-) rapportages maakt Nederland aan internationale organisaties toetsbaar in hoeverre aan verdragsverplichtingen wordt voldaan. IZ verzorgt de (inter)departementale coördinatie van deze - dwingend voorgeschreven - periodieke rapportages. 3. Bevorderen van een samenhangend internationaal sociaal beleid van SZW en Nederland. Toerusten van SZW op internationaal gebied: Door middel van adviezen, cursussen, een kwartaalblad etc. bevorderen dat SZW-directies hun activiteiten in internationaal verband op een goede manier kunnen uitvoeren. IZ-Internationaal Overleg binnen SZW: Dit overleg beoogt een regelmatige afstemming tussen IZ en (beleids)directies over inhoudelijke thema’s, agenda’s van internationale organisaties en tekstuele bijdragen van directies. Participatie in interdepartementale overleggremia: IZ participeert in tal van interdepartementale overleggremia. De directie bewaakt dat Nederlandse standpunten in overeenstemming zijn met bestaand internationaal SZW-beleid en dat voldoende handelingsruimte wordt gelaten voor SZW-bewindspersonen in internationale kaders. Coordinatie/aansturing van politiek beleidsmatige aspecten van internationale sociale zekerheidsfraudebestrijding. Dit betreft afstemming inzake alle geplande activiteiten in het kader van internationale fraudebestrijding tussen de betrokken partijen bij ministeries van SZW en BuZa en met de sociaal attachés.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 92 van 231
Relevante actoren en overleggen Trefwoorden: **Europese Unie (EU) ** Raad voor Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid & Consumentenzaken (Raad WSBVC) **Employment Committee (EMCO) **Social Protection Committee **ILO **Verenigde Naties (VN) **Raad van Europa **OESO **WTO IZ onderhoudt betrekkingen met tal van internationale organisaties en landen. De belangrijkste worden hierna kort geïntroduceerd. 1. Europese Unie De belangrijkste Europese onderwerpen op SZW-terrein zijn op het ogenblik: de Lissabonstrategie (mede in relatie tot de Europese sociale beleidsagenda); Europees werkgelegenheidsbeleid; modernisering sociale bescherming; open coördinatie op het terrein van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting en op het terrein van de pensioenstelsels; voorstel verordening socialezekerheidscoördinatie; ontwerp richtlijn uitzendarbeid; arbeidsmigratie/mobiliteit (o.a. ontwerp richtlijn toegang en verblijf ten behoeve van werk voor derde landers); diverse arbeidstijden-richtlijnen; diverse arbo-richtlijnen; uitbreiding van de EU; de Conventie over de toekomst van de EU. Procedure Raad voor Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid & Consumentenzaken (Raad WSBVC): Deze Raad komt minimaal twee keer per half jaar bij elkaar en neemt dan (politieke) besluiten over dossiers die in de Raadswerkgroep Sociale Vraagstukken en het Comité van Permanente Vertegenwoordigers (Coreper) op ambtelijk niveau zijn voorbereid. De agenda van de Raad wordt door het voorzittende land samen met de vaste nationale vertegenwoordigers (PV’s) in Brussel (Coreper) vastgesteld. Het voorzitterschap van de Unie wisselt ieder half jaar. Nu is Griekenland voorzitter en in de tweede helft van 2003 Italië. Nederland zal in de tweede helft van 2004 EU-voorzitter zijn. Naast de formele Raden - georganiseerd door het raadssecretariaat in Brussel - vinden er ook nog informele Raden plaats (tenminste 1 per voorzitterschap) in het land dat het voorzitterschap van de Raad heeft. Tijdens informele Raden vindt overigens geen besluitvorming plaats. Het initiatiefrecht voor het doen van voorstellen ligt bij de Europese Commissie. De directie IZ coördineert de voorbereiding van de (in)formele Raad WSBVC. Drie belangrijke opeenvolgende momenten in het proces “Raad” zijn: • • •
Interdepartementale afstemming van Nederlandse standpunten in de Coördinatie Commissie voor Europese Integratie- en Associatieproblemen (CoCo), onder leiding van Staatssecretaris van Buiza. Algemeen Overleg met de Tweede Kamer voorafgaand aan de Raad. De Raad zelf.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 93 van 231
Voor SZW zijn er twee cruciale ambtelijke Comités in de EU: a) het ‘Employment Committee’ (EMCO): De directeur ASEA is de Nederlandse vertegenwoordiger en delegatieleider. Directie ASEA verzorgt de coördinatie, en b) het ‘Social Protection Committee (SPC)’: DG Langejan is m.i.v. januari 2003 – gedurende een periode van 2 jaar – voorzitter. De directeur IZ vertegenwoordigt Nederland. De directie IZ voert secretariaat/coördinatie, in nauwe samenwerking met de directies Arbeidsverhoudingen en Bijstand en Gemeentelijk Activeringsbeleid. Beide comités zijn de belangrijkste ambtelijke voorportalen van de Raad voor Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid & Consumentenzaken (Raad WSBVC). 2. Internationale arbeidsorganisatie (ILO) De ILO (opgericht in 1919) is een onderdeel van het VN-systeem en heeft in haar mandaat de bevordering van sociale rechtvaardigheid en van internationaal erkende mensen- en arbeidsrechten. De ILO stelt minimumnormen op het gebied van arbeidsrechten middels verdragen en aanbevelingen. De ILO biedt voorts technische assistentie en de mogelijkheid tot opleiding en advisering aan (onafhankelijke) werkgevers- en werknemersorganisaties. De ILO kent een - binnen het VN-systeem unieke - tripartiete structuur. Hierin treden vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en overheden als gelijke partners op in de besturende organen. Er zijn zo’n 180 landen lid. Een belangrijk ILO-document is de ‘Declaration on Fundamental Principles and Rights at Work’. De huidige Directeur-Generaal is de Chileen Juan Somavia. Het beleidsbepalend orgaan van de ILO is de Internationale Arbeidsconferentie. De IAC komt jaarlijks in juni bijeen. SZW coördineert binnen de rijksoverheid alle ILO-aangelegenheden. Binnen SZW is deze taak bij de directie IZ gelegd. Afhankelijk van de agenda worden andere onderdelen van SZW dan wel van andere ministeries bij de IAC betrokken. De agenda van de IAC-2003 omvat onder meer: • The scope of the employment relationship. • Een discussie over standard setting op het gebied van arbeidsveiligheid en gezondheid. • De behandeling van het ‘Global Report’ dit jaar met betrekking tot discriminatie op het werk. • Standard setting: human resources training and development en identificatie zeevarenden. Het is gebruikelijk dat SZW de Vaste Kamercommissie voor SZW uitnodigt een drietal leden af te vaardigen teneinde de IAC enkele dagen bij te wonen. Doorgaans bezoekt de minister van SZW – vergezeld door DG AVIB - de IAC voor enkele dagen. De Governing Body (GB) is het beheersmatig orgaan van de ILO. De GB komt driemaal per jaar bijeen en houdt zich onder meer bezig met vaststelling van de IAC-agenda en follow up van zaken die tijdens de IAC zijn besloten. Nederland is thans geen lid van de GB. Nederland is thans partij bij circa 100 internationale ILO-verdragen. Overigens is ons land gebonden aan niet meer dan ongeveer 80 verdragen (20 zijn - om uiteenlopende redenen opgezegd). Bekrachtigingen behoeven de (meestal stilzwijgende) goedkeuring van de StatenGeneraal. Opzeggingen van verdragen zijn doorgaans slechts om de 10 jaar mogelijk. 3. Verenigde Naties De Verenigde Naties hebben de afgelopen jaren bij verschillende gelegenheden de ‘human dimension’ centraal gesteld. Vooral de speciale, algemene vergadering van de VN over sociale ontwikkeling in Kopenhagen (SAVVN, 1995) en de follow-up conferentie ‘Kopenhagen +5’ in Genève (2000) zijn in dit verband het vermelden waard. SZW was hierbij Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 94 van 231
betrokken via de directie IZ. De directie participeert ook actief in de ECOSOC (de ‘Sociaal Economische Raad’ van de VN) en in de hieraan verbonden Commission for Social Development (CSD). De Commission for Social Development (CSD) is een van de functionele commissies onder de Economic and Social Council (ECOSOC). De 46 leden worden gekozen door de ECOSOC. Nederland is momenteel geen lid van de CSD. De CSD komt een keer per jaar (meestal in februari) bijeen in New York. Sinds de Wereldtop voor Social Development in Kopenhagen (1995) is de CSD het belangrijkste orgaan voor de follow-up en implementatie van de declaratie van Kopenhagen. Ieder jaar wordt (een aantal) centrale thema(s) gekozen voor de follow-up van Kopenhagen. Het centrale thema voor 2003 is: Natonale en internatinale samenwerking voor sociale ontwikkeling. In dit kader worden ervaringen uitgewisseld, de rol van partnerships nader belicht en enkele specifieke onderwerpen besproken zoals: de sociale verantwoordelijkheid van de private sector (mvo), impact van werkgelegenheidsstrategieen, beleid van internationale financiële instellingen. Daarnaast zal er aandacht zijn voor de situatie rond specifieke groepen. Zo zal gesproken worden over de uitkomsten. In VN-verband was IZ betrokken bij de VN-Kindertop (van 8-10 mei 2002) en de VNbijeenkomst inzake vergrijzing (Madrid, april 2002) en de Top Johannesburg (september 2002). 4. Raad van Europa (RvE) De Raad van Europa (RvE), gevestigd in Straatsburg, is een intergouvernementele organisatie, thans bestaande uit 41 leden. In principe is ieder Europees land welkom. De doelstellingen van de RvE zijn: a) het bevorderen van mensenrechten, democratie en rechtsstaat; b) promotie van de culturele identiteit en diversiteit in Europa; c) het zoeken van oplossingen voor tal van problemen in Europa; d) consolideren van democratische stabiliteit. Het besluitvormend orgaan van de RvE is het Comité van Ministers van Buitenlandse Zaken (CoM). De Parlementaire Assemblée fungeert als overlegorgaan. Dit is samengesteld uit vertegenwoordigers van de nationale parlementen. De RvE kent een aantal verdragen op sociaal gebied die door Nederland zijn geratificeerd. Het voor IZ meest relevante verdrag is het Europees Sociaal Handvest (ESH). Dit door Nederland in 1980 geratificeerde verdrag dekt een breed scala van rechten/thema’s, die grotendeels op het terrein van SZW liggen. Inmiddels is een ‘herziene versie ESH’ van kracht geworden, die op termijn ook door Nederland zal worden geratificeerd. De leden zijn verplicht jaarlijks te rapporteren over de uitvoering van het ESH in hun land. SZW/IZ coördineert de rapportages voor Nederland. De RvE beoordeelt de rapportages volgens een vaste toezichtsprocedure. In dit verband is onder meer het ‘Regeringscomité’ (RC) van belang. SZW/IZ vertegenwoordigt Nederland hierin. Het niet naleven van een verplichting kan leiden tot een ‘Aanbeveling’ voor een lid. 5. OESO De OESO is te typeren als een ‘think tank’, die een platform biedt voor analyse, discussie en verbetering van economisch en sociaal beleid. Ervaringen van landen worden vergeleken, waarbij nogal eens sprake is van verschillende antwoorden op overeenkomstige problemen. Dit draagt bij tot internationale afstemming. Momenteel zijn 30 landen bij de OESO aangesloten. Het werk gebeurt in diverse comité’s en werkgroepen, en wordt ondersteund door het OESO-secretariaat. Van hoofdzakelijk economisch en monetair georiënteerd is de OESO zich de afgelopen tien jaar steeds breder gaan profileren. De sociale aspecten maken nu integraal deel uit van het werk. Voor SZW is het Employment, Labour and Social Affairs (ELSA)comité een belangrijk Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 95 van 231
forum. Hierin hebben de directies AAM en IZ zitting. In - onderliggende - werkgroepen participeren de desbetreffende SZW-beleidsdirecties. Onderwerpen zijn onder meer: arbeidsmarkt, migratie, sociaal beleid, vergrijzing, pensioenproblematiek en arbeidsverhoudingen. De directie ASEA volgt de ontwikkelingen binnen het Economic Policy Committee en het Economic and Development Review Committee (EDRC). Dit laatste comité organiseert de periodieke landenexamens. Nederland was in 2001 aan de beurt. In september 2003 zal de OESO opnieuw een Labour Ministerial conferentie houden. Deze bijeenkomst vindt eens in de vijf jaar plaats. De laatste (in 1997) is door minister Melkert voorgezeten. IZ bereidt de Labour ministeriële conferentie voor en vertegenwoordigt SZW in het interdepartementale OESO-afstemmingsoverleg. 6. WTO De vierde Ministeriële conferentie van de WTO in november 2001 in Doha besloot onder meer tot de start van een nieuwe WTO onderhandelingsronde. Doel is het internationale verkeer van industrie-goederen, diensten en landbouwproducten een nieuwe impuls te geven. Tijdens de vijfde WTO ministeriële conferentie eind 2003 te Cancun (Mexico) zal bekeken worden hoever men gevorderd is met het concretiseren van de Doha-agenda. De belangrijkste bedreiging voor deze nieuwe ronde vormt de landbouwpolitiek. Ook de verdere liberalisering van de handel in diensten – waar ontwikkelingslanden sterk op inzetten – vormt een gevoelig punt. Het gaat hier om de toetreding van dienstverleners uit derde landen tot de Europese en dus ook de Nederlandse arbeidsmarkt. Een langzamerhand traditioneel punt op de (in)formele agenda van de WTO wordt gevormd door de zgn. nieuwe onderwerpen, waaronder de sociale dimensie van globalisering. Hoewel de door de ILO geïnitieerde “World Commission” thans de meeste aandacht krijgt voor wat betreft de sociale kant van globalisering, zal dit punt toch zeker een belangrijke rol blijven spelen voor de WTO. De directie IZ zal hiertoe in de aanloop naar de vijfde WTO ministeriële het belang van met name de fundamentele arbeidsnormen in de context van de internationale handel dienen te blijven bewaken en uit te dragen in de daarvoor geëigende interdepartementale afstemmingskaders. 7. Bilaterale externe betrekkingen De directie IZ onderhoudt bilaterale betrekkingen op sociaal gebied met tal van zusterministeries van SZW in het buitenland. Dit is een klassieke IZ-taak. De aandacht gaat hierbij vooral uit naar EU-en kandidaat-EU-lidstaten. In EU-verband is er de laatste jaren in het bijzonder aandacht voor de betrekkingen met Duitsland, Frankrijk, België, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zweden. Met de partnerlanden worden jaarlijks afspraken gemaakt over gezamenlijke activiteiten. Deze liggen doorgaans in de sfeer van deskundigen-bijeenkomsten; informatie-uitwisseling en bezoeken van bewindspersonen. Voorts zijn de netwerkcontacten voor Nederland/SZW in toenemende mate relevant om goed geïnformeerd deel te nemen aan onderhandelingen over voorstellen van de Europese Commissie, die in de Raad voor Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid & Consumentenzaken (Raad WSBVC) aan de orde zijn. Het kader voor de jaarlijkse afspraken varieert van land tot land en is in meer of mindere mate bindend van karakter. De directie IZ wil het onderhouden van bilaterale externe betrekkingen de komende periode - mede in het licht van het a.s. Nederlandse EU-voorzitterschap - meer reliëf geven. Doelstelling is om de ambtelijke en politieke leiding periodiek op hoofdpunten te informeren over relevante ontwikkelingen op EU-terrein, mede op basis van informatie uit hoofdsteden van de lidstaten. Hiertoe wordt het netwerk van relevante contacten verder opgebouwd en uitgebreid. Tegelijkertijd groeit voor IZ en SZW de noodzaak om ‘spelregels’ vast te stellen, teneinde de inzet met betrekking tot de bilaterale relaties beheersbaar te Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 96 van 231
houden. Uitgangspunten voor het beheersbaar houden zijn: • Prioritering: voorrang voor huidige en nieuwe lidstaten; daarbinnen nader te bepalen speerpunten. • Transparante besluitvorming, rekening houdend met capaciteit bij (vak)directies en IZ. • Waarborgen dat (vak)directies de kwaliteit bieden die nodig is in het kader van afgesproken bilaterale activiteiten.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 97 van 231
Directeur-Generaal Arbeidsverhoudingen en Sociale Verzekeringen (ASV) Directie Sociale Verzekeringen (SV) Trefwoorden: ** Directie Sociale Verzekeringen (SV) ** Wet verbetering poortwachter (WVP) ** WAO ** WW ** reïntegratie ** sanctiebeleid ** reïntegratiemarkt, aanbestedingsprocedure ** volksverzekeringen ** AOW ** verdragen, sociale zekerheid ** Europese Unie (EU) ** Verordening (EEG) 1408/71 (coördinatie sociale zekerheid) ** Wet beperking export uitkeringen (Wet BEU) ** Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) ** Sociale Verzekeringsbank (SVB) ** Raad voor Werk en Inkomen (RWI) Doel en taken De belangrijkste beleidsdoelstelling van de directie SV is zorgdragen voor een stelsel van sociale verzekeringen dat: adequaat inspeelt op actuele ontwikkelingen in de samenleving, (re)activerend is, bijdraagt aan vermindering van het aantal uitkeringen door goede (financiële) prikkels, adequate inkomenszekerheid biedt aan de burger, handhaafbaar is, houdbaar is in het internationale recht, financieel houdbaar is, eenduidig en uitvoerbaar is en zo laag mogelijke administratieve lasten veroorzaakt. Belangrijkste beleidsthema’s en instrumenten Wet verbetering poortwachter (WVP) Op 1 april 2002 is de Wet verbetering poortwachter in werking getreden. Deze wet beoogt het proces in het eerste ziektejaar te verbeteren door de onderlinge samenwerking tussen werkgevers, werknemers, arbodiensten en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) te stroomlijnen. Daarmee wordt sneller ingrijpen in het eerste ziektejaar bevorderd zodat de instroom in de WAO wordt beperkt. De wet beschrijft de noodzakelijk acties van werkgevers, werknemers, arbodiensten en het UWV (versterking van de zogenoemde poortwachtersfunctie). Daarnaast worden met deze wet de rechten en plichten van werkgever en werknemers aangescherpt en met sancties versterkt. Concreet gaat het daarbij om de volgende maatregelen: • De werkgever dient bij dreigend langdurig ziekteverzuim een reïntegratiedossier bij te houden. Hierin worden aantekeningen bijgehouden over het verloop van de arbeidsongeschiktheid en de ondernomen reïntegratie-activiteiten. Op basis van dit dossier dient de werkgever, in overleg met de werknemer, een reïntegratieverslag op te stellen waarin verantwoording wordt afgelegd over wat zij hebben gedaan om terugkeer naar werk te bespoedigen. Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 98 van 231
•
•
• •
•
Werkgever en werknemer zijn primair verantwoordelijk voor de reïntegratie. De werkgever is verplicht maatregelen te treffen en voorschriften te geven opdat de werknemer in staat wordt gesteld de eigen of andere passende arbeid te verrichten. De werknemer is verplicht hieraan mee te werken. Als de werknemer onvoldoende meewerkt, kan de werkgever weigeren het loon van de werknemer door te betalen. Voor de inhoud van het hiervoor genoemde reïntegratiedossier en het daaruit samen te stellen reïntegratieverslag is een ministeriële regeling vastgesteld (de Regeling procesgang eerste ziektejaar). In deze Regeling worden eisen gesteld aan de informatie die in het reïntegratiedossier en het –verslag moet worden opgenomen. Tevens bevat de Regeling normen voor de stappen die in het eerste ziektejaar minimaal moeten worden gezet om van voldoende reïntegratie-inspanningen te kunnen spreken. De werknemer dient bij de WAO-aanvraag het reïntegratieverslag aan het UWV te overleggen. Op basis van het verslag beoordeelt het UWV of er voldoende reïntegratieinspanningen zijn ondernomen door werkgever en werknemer. Als uit het verslag blijkt dat de werkgever niet voldoende heeft gedaan om de werknemer aan het werk te helpen, kan hij worden verplicht het loon maximaal één jaar langer door te betalen; in dat geval wordt de WAO-aanvraag van de werknemer afgewezen. Als uit het verslag blijkt dat de werknemer zich onvoldoende heeft ingespannen, wordt de WAOuitkering gedeeltelijk geweigerd. De werknemer en de werkgever kunnen gezamenlijk verzoeken de WAO-beoordeling maximaal één jaar uit te stellen, bijvoorbeeld omdat de reïntegratie al ver gevorderd is. De loondoorbetalingsverplichting voor de werkgever loopt gedurende die periode door.
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) Voor de inhoud van het WAO-dossier wordt verwezen naar het nieuwe strategisch akkoord. Vermeldenswaard is wel dat er inmiddels steeds meer aanwijzingen zijn dat de in het (recente) verleden reeds getroffen maatregelen, hun vruchten beginnen af te werpen. Het langdurig verzuim en de instroom in de WAO lijken structureel duidelijk af te vlakken. Het is aannemelijk dat instrumenten als Pemba, de arboconvenanten, de Wet verbetering Poortwachter daaraan bijdragen. Overigens kan ook de veranderde arbeidsmarkt van invloed zijn; die invloed is dan niet structureel. De Werkloosheidsregelingen Het WW-volume is ten gevolge van de conjuncturele verslechtering weer aan het stijgen. Een deel van het beroep op de Werkloosheidswet (WW) blijft desondanks vermijdbaar. Het reduceren van het oneigenlijk gebruik van de WW kan zowel vanuit de polisvoorwaarden als door premiedifferentiatie in de WW worden nagestreefd. Om het beroep van oudere werknemers op de WW terug te dringen is het Wetsvoorstel werkgeversbijdrage WW-lasten oudere werknemers op 1 mei 2003 bij de Tweede Kamer ingediend. De invoering van een werkgeversbijdrage als werknemers van 57½ jaar en ouder in de WW terechtkomen, beoogt vermijdbare ontslagen van oudere werknemers tegen te gaan. Hiermee samen hangt de herinvoering van de sollicitatieplicht van ouderen in de WW. De verplichting om actief naar werk te zoeken kan - in combinatie met beleid gericht op bevordering van de vraag naar oudere werknemers - leiden tot een toename van de uitstroom van ouderen uit de WW wegens werkhervatting. Ook maakt herinvoering van de sollicitatieplicht het voor oudere werknemers minder aantrekkelijk om medewerking te verlenen aan een ontslag. Daarnaast vraagt het vermijdbare beroep op de WW als gevolg van seizoen- en herhalingswerkloosheid aandacht. In dit verband is een onderzoek gaande naar mogelijkheden om kortdurende en cyclische werkloosheid te beperken door premiedifferentiatie in de WW. Gedacht wordt aan een systeem van risicogroepen in de wachtgeldfondsen of een Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 99 van 231
werkgeversbijdrage in de wachtgeldlasten waardoor werkgevers geprikkeld worden de WWlasten te beperken. De duur van de loongerelateerde WW-uitkering wordt grotendeels bepaald door de leeftijd van de werknemer. Door uitbreiding van het feitelijk arbeidsverleden als bepalende factor voor de duur van de uitkering, wordt een sterkere relatie gelegd tussen gewerkte perioden en uitkeringsduur. Na afloop van de loongerelateerde WW-uitkering bestaat recht op twee jaar vervolguitkering (ter hoogte van 70% minimumloon). Beperken van de vervolguitkering tot een jaar zal de prikkel tot werkhervatting van WW-gerechtigden bevorderen. Inkomsten in verband met de beëindiging van de dienstbetrekking (zoals bijvoorbeeld gouden handdrukken) worden niet in mindering gebracht op de WW. Om de WW minder aantrekkelijk te maken als afvloeiingsregeling, kan worden overwogen aanvullingen van (voormalige) werkgevers op de WW-uitkering in mindering te brengen. Conceptwetsvoorstellen die de verlenging van het feitelijke arbeidsverleden, aanpassingen in de vervolguitkering en de anticumulatie van de gouden handdruk regelen, zijn in voorbereiding. Reïntegratie van werklozen en arbeidsgehandicapten Balans tussen rechten en plichten: reïntegratie niet vrijblijvend Met het reïntegratiebeleid wordt beoogd de afhankelijkheid van een uitkering te voorkomen dan wel te beperken door werklozen en arbeidsgehandicapten in het arbeidsproces te houden of terug te laten keren. De WAO, WW en Wet REA kennen naast een reeks rechten ook plichten voor de uitkeringsgerechtigde. Met de Wet verbetering poortwachter zijn de reïntegratieverplichtingen van de zieke werknemer en zijn werkgever in het eerste ziektejaar bezien en waar nodig aangepast en aangevuld. Het is de bedoeling ook de (reïntegratie)verplichtingen te bezien en waar nodig aan te passen in de situatie dat er reeds een WW- of WAO-uitkering wordt verstrekt. Ten eerste moeten de rechten en plichten optimaal zijn gericht op het zoeken en aanvaarden van werk. Van de uitkerings-gerechtigde wordt een actieve opstelling verwacht. Ten tweede moeten de rechten en plichten zo helder mogelijk worden geformuleerd. Hierdoor wordt voor de uitkeringsgerechtigde duidelijk wat van hem wordt verwacht. Tenslotte wordt gestreefd naar afstemming van de rechten en plichten in de WAO en WW. Sanctiebeleid: adequate sanctie-oplegging De deelname aan reïntegratie(trajecten) mag door (arbeidsongeschikte) uitkeringsgerechtigden niet langer als vrijblijvend worden ervaren. Bij onvoldoende medewerking van de uitkeringsgerechtigde moet hij door het UWV worden aangesproken. Hierbij is een adequaat sanctiebeleid een voorwaarde. Hiertoe worden de bestaande verplichtingen gestroomlijnd en verduidelijkt, waardoor het voor het UWV eenvoudiger wordt een cliënt bij niet-naleving van een verplichting, aan te spreken op zijn gedrag en over te gaan tot sanctionering. Van de hoogte van de op te leggen sancties moet verder voldoende preventieve werking uitgaan. Dit zal worden meegenomen in de uniformering van de maatregelenbesluiten van het UWV en SVb. Effectievere reïntegratie: aanscherpen aanbestedingsprocedure De reïntegratiemarkt dient efficiënt, transparant en concurrerend te zijn. Het uiteindelijke doel is een gevarieerd aanbod van reïntegratiediensten tegen een optimale prijs. Marktwerking is gebaat bij een groot aantal vragers en aanbieders. Met ingang van 2003 is de werkgever twee jaar verantwoordelijk voor de reïntegratie van zijn zieke werknemer. Binnen het eigen bedrijf, maar indien dat niet mogelijk is ook bij een ander bedrijf. Het aantal vragers naar reïntegratiediensten zal hierdoor toenemen. Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 100 van 231
Om de gunning van reïntegratietrajecten aan marktpartijen transparant te laten plaatsvinden en om daarnaast optimaal te profiteren van de voordelen van de vrije markt wordt door UWV een aanbestedingsprocedure gehanteerd. Op basis van evaluaties van de eerste aanbestedingsprocedure zijn bij deze tweede aanbestedingsprocedure (voor 2002) kleinere doelgroepen geformuleerd en zijn er, indien mogelijk, meerdere reïntegratiebedrijven gecontracteerd per doelgroep. In de komende jaren wordt de marktwerking verder geoptimaliseerd. Aan de mate van resultaatfinanciering (no cure no pay, no cure less pay), het begrip duurzame arbeid en de te leveren nazorg zullen hogere eisen worden gesteld. Sociale activering (zinvolle maatschappelijke activiteiten met als doel bevordering van de terugkeer naar de arbeidsmarkt) kan een eerste stap zijn. Per 1 januari 2002 is er een aantal wijzigingen in de Wet REA doorgevoerd die een expliciete basis geven voor de inkoop van sociale activering door het UWV. Reïntegratie-instrumenten WAO en WW In het kader van de WAO-plannen worden nieuwe reïntegratie-instrumenten ontwikkeld, waardoor werkgevers worden gestimuleerd (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten in dienst te nemen en te houden, en krijgt het initiatief van de cliënt bij reïntegratie een centrale plaats. Het instrumentarium voor de WAO en de Werkloosheidswet wordt waar mogelijk geharmoniseerd. Wat de Werkloosheidswet betreft speelt dat de evaluatie van het experiment sluitende aanpak van werklozen in de eerste helft van dit jaar aan de Tweede Kamer wordt aangeboden, evenals de evaluatie van een aantal kleinere experimenten in de Werkloosheidswet met betrekking tot scholing en andere reïntegratie-instrumenten. In het kader van deregulering worden verschillende bestaande instrumenten vereenvoudigd. Volksverzekeringen (AOW, AKW, Anw) Op het terrein van de volksverzekeringen is de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) het instrument dat, in combinatie met de fiscale kinderkorting, bijdraagt aan de verbetering van de inkomenspositie van gezinnen met kinderen. Op het terrein van (de financiering) van de Algemene Ouderdomswet (AOW), Algemene nabestaandenwet (Anw) en het AOW-spaarfonds zijn op dit moment geen wijzigingen in het beleid aan de orde. Wel kan worden overwogen de AOW-premie te maximeren op een lager percentage dan nu het geval is. Door het premiemaximum in de AOW te verlagen, in combinatie met het geleidelijk verhogen van de rijksbijdrage en het vullen van het AOWspaarfonds, wordt bereikt dat er bij de financiering van de AOW in toenemende mate sprake is van solidariteit binnen generaties in aanvulling op de bestaande solidariteit tussen generaties. Door de financiering van de AOW over drie bronnen te spreiden (algemene middelen, AOW-premies en AOW-spaarfonds) kan de financiering van de AOW beter worden gewaarborgd.4 Verdragen Op het internationale terrein wordt gestreefd naar coördinatie tussen de socialezekerheidsstelsels binnen Europa en naar verhoging van de rechtmatigheid van in het buitenland uitbetaalde Nederlandse uitkeringen door bilaterale verdragen af te sluiten. Modernisering en vereenvoudiging Verordening (EEG) nr. 1408/71 Binnen de EU wordt momenteel gediscussieerd over een Commissievoorstel om Verordening (EEG) 1408/71, op grond waarvan de sociale zekerheid binnen de EU/EER wordt 4
Zie ook: Nieuwe en solide wegen: Budgettair beleid in de volgende kabinetsperioden, Wetenschappelijk Instituut CDA, 11e rapport van de Studiegroep begrotingsruimte, rapport Fiscale Verkenningen
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 101 van 231
gecoördineerd, te moderniseren en te vereenvoudigen. Deze Verordening betreft de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, en op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen. Het gaat om het waarborgen van de aanspraken die EU-ingezetenen kunnen maken op socialeverzekeringsrechten op het moment dat zij migreren binnen de Europese Unie. De implementatie van een nieuwe Verordening zal een nauwe samenwerking vergen met de uitvoeringsorganisaties. Bovendien zal het nationale beleid en regelgeving op het terrein van sociale verzekeringen moeten worden bezien in het licht van de nieuwe Verordening. Onder het Spaanse en Deense voorzitterschap is, weliswaar met de nodige voorbehouden, overeenstemming bereikt over Titel I + II en de regeling van ziektekosten. Het is de bedoeling dat de komende voorzitterschappen de herziening van deze Verordening afmaken. Naar verwachting zal onder het Nederlandse voorzitterschap in 2004 de verordening die noodzakelijk is voor de toepassing van deze Verordening, op de agenda staan. Handhaving bij export uitkeringen Als gevolg van de Wet beperking export uitkeringen (de Wet BEU) zijn met een groot aantal landen buiten de EU/EER verdragen afgesloten. In de verdragen worden afspraken gemaakt over een effectieve controle op de verstrekking van sociale verzekeringsuitkeringen in het buitenland. Het gaat om uitkeringen in het kader van de Anw, de Algemene Kinderbijslagwet, de Ziektewet, de WAO en WAZ en de toeslagen op de AOW. Op 1 januari 2003 (de datum waarop de overgangstermijn van de Wet BEU zou verstrijken) zal circa 97 procent van alle in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden onder een verdrag vallen. Echter naar aanleiding van twee moties van de TK is de overgangstermijn met een maximum van 12 maanden verlengd tot uiterlijk 1 januari 2004, opdat kan worden gepoogd nog zoveel mogelijk uitkeringsgerechtigden onder een verdragsregime te doen vallen. Omdat de Wet BEU pas relatief kort geleden (1 januari 2000) in werking is getreden, kan de vraag nog nauwelijks worden beantwoord of de verdragen daadwerkelijk bijdragen tot een verbetering van de handhaving inzake geëxporteerde uitkeringen. Dit vergt evaluatieonderzoek. In samenwerking met de uitvoeringsorganisaties moet de implementatie van de handhavingsverdragen worden gemonitord. Het streven is om ultimo 2005 op basis van de monitoring een inhoudelijke beoordeling te kunnen geven over de feitelijke werking van de handhavingsverdragen. Een uitkomst hiervan kan zijn dat verdragsafspraken dienen te worden aangepast c.q. aangescherpt. Daarnaast zal worden bezien of het handhavingsinstrumentarium in de bilaterale verdragen op het terrein van de sociale verzekeringen dient te worden uitgebreid tot de Algemene Bijstandswet, met name in verband met het vermogensonderzoek (onderzoek naar vermogen in het buitenland van Nederlandse bijstandsgerechtigden, zoals in de kwestie Marokko). Relevante actoren en overleggen • Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) voert de werknemersverzekeringen uit. Dat wil zeggen de verstrekking van uitkeringen op grond van de WW, WAO, Wajong en WAZ en de premie-inning. Daarnaast is het UWV verantwoordelijk voor de reïntegratie van werknemers die geen werkgever meer hebben. Het UWV is een zelfstandig bestuursorgaan. Het UWV kent een hoofddirectie, die zorgt voor de dagelijkse leiding en een Raad van Bestuur met door de minister benoemde leden. Regelmatig vindt bestuurlijk overleg plaats tussen de verantwoordelijke bewindspersoon en het bestuur van het UWV. • De Sociale Verzekeringsbank (SVB) voert de volksverzekeringen uit. Zij verzorgt de uitkeringen op grond van de AOW, Anw en AKW. De SVB kent een door de minister benoemde Raad van Bestuur. Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 102 van 231
• De Centrale Organisatie Werk en Inkomen (CWI) draagt zorg voor de inrichting van 131 Centra voor Werk en Inkomen (CWI’s). De CWI’s bemiddelen werkzoekenden en werkgevers en doen de eerste intake voor een uitkering (WW of bijstand). • Directie Werk en Inkomen (W&I). Daar waar de directie SV verantwoordelijk is voor de ontwikkeling van beleid en wetgeving op het terrein van de sociale verzekeringen is de directie Werk en Inkomen verantwoordelijk voor de implementatie van beleid en wetgeving en voor de aansturing van het UWV. W&I maakt onderdeel uit van het Directoraat Generaal Uitvoeringsbeleid Werk en Inkomen (DG UB). • De Inspecteur Generaal Werk en Inkomen (IWI) oefent het toezicht uit op de uitvoering van de sociale verzekeringen en de Bijstandswet. • De Raad voor Werk en Inkomen (RWI) adviseert de minister over het beleid ten aanzien van de arbeidsmarkt en sociale zekerheid. Met name het reïntegratiebeleid vormt hier het speerpunt. Daarnaast stelt de RWI regels omtrent subsidiëring van reïntegratie-initiatieven. Het bestuur van de RWI bestaat uit vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en gemeenten onder leiding van een door de minister benoemde voorzitter. • De directeur SV is adviserend lid van de sociaal-economische commissie van de Sociaal Economische Raad. Voor dit jaar staat onder meer een advies over het sociaal-economisch beleid voor de middellange termijn op de agenda van de Raad.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 103 van 231
Directie Arbeidsveiligheid en -gezondheid (A&G) Trefwoorden: ** Directie Arbeidsveiligheid en Gezondheid (A&G) ** arbeidsomstandighedenbeleid **beroepsziekten ** arbeidsrisico’s **gevaarlijke stoffen ** arbeidsongevallen ** WAO ** RSI ** werkdruk ** arbeidsveiligheid ** asbestbedrijven, certificering ** Strategienota Omgaan met Stoffen (SOMS) ** certificering ** asbestbeleid ** straling ** Aanvullende risico-inventarisatie en –evaluatie (ARIE-regeling) ** legionella Doel en taken Het doel van de directie A&G is het bevorderen van een gezonde en veilige werkomgeving. Hiermee wordt een wezenlijke bijdrage geleverd aan de beperking van het ziekteverzuim en de instroom in de WAO. Werknemers kunnen te maken krijgen met vele soorten risico’s. Naast de kans op een arbeidsongeval kan een werknemer risico lopen door blootstelling aan gevaarlijke stoffen, straling of geluid en kan een werknemer te maken hebben met werkdruk, met agressie en geweld, met fysieke belasting of RSI. Al deze arbeidsrisico’s moeten worden beperkt tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau door te voorkomen dat onveilige en ongezonde werkomstandigheden ontstaan. Een deel van dit werk vindt plaats in nauw overleg met andere departementen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de afstemming van arbeidsveiligheid en publieksveiligheid. Een belangrijk deel van de normering van de arbeidsomstandigheden komt in EU-verband tot stand. Terugbrengen van de arbeidsrisico’s wordt bereikt door bevorderen zelfwerkzaamheid, bevorderen van veiligheids- en gezondheidsbewustzijn, door bevorderen van een bronaanpak door bedrijven, en tot slot ook door normstelling.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 104 van 231
Belangrijke ontwikkelingen De zorg voor een veilig en gezond werkklimaat is een blijvende verantwoordelijkheid van Elk jaar overkomt ca. 2,5 % van de werknemers een arbeidsongeval. Bouw en industrie zijn de grootste risicosectoren. Jaarlijks zijn daarbij ongeveer honderd dodelijke slachtoffers te betreuren. Bij minstens 2600 mensen per jaar is een arbeidsongeval de oorzaak van ziekenhuisopname of blijvend letsel. Daarnaast wordt het aantal nieuwe gevallen van beroepsziekten in Nederland jaarlijks op minstens 20.000 geschat. De helft van de beroepsgerelateerde aandoeningen betreft het bewegingsapparaat (schouders, armen, rug), meestal met de diagnose RSI. Een kwart van de aandoeningen betreft psychische belasting, voornamelijk gevallen van overspannenheid en burn-out. Volgens schattingen heeft circa 40 procent van alle WAO-instroom een relatie met het werk. Daarnaast zijn er vele beroepsgerelateerde aandoeningen die niet altijd direct leiden tot arbeidsuitval maar wel een handicap kunnen veroorzaken, zoals doofheid ten gevolge van geluidsbelasting. werkgevers, werknemers en de overheid. Het beleid richt zich steeds meer op wat er speelt in de samenleving en probeert een antwoord te vinden op de signalen die vanuit de samenleving worden gegeven. Ontwikkelingen die van belang zijn voor de vormgeving van het arbeidsomstandighedenbeleid in de komende jaren zijn de volgende: * Een groot deel van het meer klassieke beleid, in het bijzonder regelgeving en toezicht daarop, is direct afkomstig uit de Europese Unie. Hierbij is de mate van het eigen sturend vermogen van de overheid relatief beperkt. Daarbij komt dat in 2004 tien nieuwe lidstaten zullen toetreden Inzet is en blijft handhaving van het huidige beschermingsniveau en daarnaast op risicovolle terreinen het initiëren van verhoging daarvan. * De rol van de overheid krijgt weer een meer pregnante plaats in de samenleving als normsteller, maar vooral ook als toezichthouder van regels; de gedoogcultuur wordt minder geaccepteerd. De calamiteiten in Enschede, Volendam en Toulouse zijn belangrijke voorbeelden, die aangeven dat het beleid betreffende arbeidsveiligheid en publieksveiligheid verder versterkt moet worden. Al deze ontwikkelingen geven aan dat veiligheid en gezondheid niet volledig aan de “markt” kan worden overgelaten, maar dat de overheid (SZW) daarin een primaire taak heeft. * Daarbij zal echter wel als belangrijk uitgangspunt gelden het feit dat in Nederland, maar ook in de omringende landen in toenemende mate kritiek wordt geleverd op de veelheid en ondoorzichtigheid van regelgeving. SZW heeft dan ook ingezet op vereenvoudiging en terugdringing van regelgeving evenals het bevorderen van alternatieve instrumenten. De door A&G beheerde regelgeving is een onderdeel van het actieplan vereenvoudiging SZWregelgeving. Het doorgaan met het bevorderen van alternatieve beleidsinstrumenten is van groot belang. Voorbeelden daarvan zijn de op vrijwillige afspraken gebaseerde ketenaanpak bij het gevaarlijke stoffenbeleid, versterken van het veiligheidsbewustzijn bij werkgevers en werknemers of verschillende stimuleringsregelingen. Inzet is het vinden van een juiste balans tussen het aanhouden van het arbeidsbeschermingsniveau en een praktische en handhaafbare vereenvoudiging van regelgeving. * Daarnaast spelen grootschalige ontwikkelingen een rol op het terrein van veiligheid en gezondheid. Hierbij valt te denken aan de gevolgen van globalisering, automatisering en nieuwe technologieën voor de kwaliteit van de werkomgeving. Nieuwe risico’s dienen zich aan, zoals nieuwe stoffen en andere werkprocessen (leidend tot stress en RSI). Inzet is het vroeg onderkennen en inventariseren van nieuwe risico’s en het adequaat formuleren van de Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 105 van 231
juiste beleidsinstrumenten. In dit verband is een aantal strategische onderwerpen voor de komende tijd benoemd waaraan, naast de reguliere activiteiten, prioriteit wordt toegekend.
Strategische thema’s 1
RSI en werkdruk
RSI en werkdruk zijn evidente arbeidsrisico’s die een aanzienlijk deel van het ziekteverzuim en de WAO-instroom voor hun rekening nemen. In 2002 is gewerkt aan een aanzet tot een beleidskader voor deze twee onderwerpen. Momenteel worden beide arbeidsrisico’s vooral door middel van de arboconvenanten aangepakt. Effectieve aanpak van RSI en werkdruk met als gevolg beperking van uitval vereist dat in de oorzaak-gevolg keten op de juiste plaats actie wordt ondernomen. Concreet betekent dit inventariseren wat de rol is die de overheid hierbij kan spelen en voorstellen aan sociale partners en Kamer overleggen. 2
Intensivering arbeidsveiligheid
Een industriële maatschappij zonder risico’s voor de werknemers is onmogelijk. De maatschappelijke acceptatie van de vaak grote gevolgen van deze risico’s voor de individuele werknemer is echter klein. De thans beschikbare instrumenten en uitvoeringskaders zijn niet in staat gebleken om het acceptatieniveau van de risico’s voldoende laag te houden. Dit blijkt onder meer uit de aantallen ongevallen en incidenten in bepaalde bedrijfstakken en uit calamiteiten zoals Volendam en Enschede. Concreet betekent dit dat in bepaalde bedrijfstakken en doelgroepen additionele en gerichte inspanningen moeten worden ondernomen om de maatschappelijke kosten van ongevallen te reduceren en de instroom in de WAO verder te beperken. Het vergroten van de veiligheid en het veiligheidsbewustzijn in bedrijven en instellingen. betekent concreet dat het aspect arbeidsveiligheid een integraal onderdeel wordt en blijft van het beleid in ondernemingen en instellingen, dat het aantal arbeidsongevallen wordt teruggedrongen en de arbeidsuitval wordt beperkt. Momenteel wordt binnen A&G de mogelijkheid onderzocht om te komen tot een risicomodel. Dit model geeft een berekening van een mogelijk risico en kan zodoende een bijdrage leveren aan de beleidsprioritering. 3
Nieuwe risico’s
Begin 2003 heeft SZW samen met VWS haar positie bepaald over het SER-advies “Nieuwe risico’s”. Dit advies gaat in op de verantwoordelijkheidsverdeling bij de preventie en aanpak van ziekten en ongevallen, alsmede aspecten van verzekering en schadeloosstelling van gezondheidsschade hierbij. Kern van de SZW positie is dat de overheid zowel inzicht in de ontwikkeling van nieuwe risico’s als de beschikbaarheid van interventiemogelijkheden dient te versterken, waarbij zoveel mogelijk gebruik gemaakt wordt van bestaande initiatieven en structuren. Verbetering signalering nieuwe risico’s en effectieve aanpak daarvan betekenen concreet:
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 106 van 231
• •
Zoeken naar instrumenten en informatiebronnen die ten dienste kunnen staan van het signaleren van nieuwe risico’s, inschatting van de kwaliteit en mogelijke lacunes; Initiëren van activiteiten die mede door SZW worden gefinancierd en inzetbaar zijn voor kennistransfer van informatie en instrumenten voor de aanpak van nieuwe risico’s.
4 Herziening certificering asbestbedrijven Asbestverwijderings- en asbestinventarisatiebedrijven dienen op grond van VROMregelgeving te zijn gecertificeerd. Dit certificatiesysteem (1993) is echter achterhaald en functioneert niet meer adequaat. Het ligt meer op de weg van SZW om deze certificatie ter hand te nemen, omdat met name werknemers de hoogste risico’s lopen. Opname van de certificatieplicht in de arboregelgeving zal een verscherping van de huidige certificeringssystematiek voor deze bedrijven inhouden, omdat het overheidstoezicht (IWI) en de – handhaving (AI) beter gestalte krijgt. Doel is eengrotere bescherming van werknemers die blootgesteld kunnen worden aan asbest, door versterking van de certificeringssystematiek voor bedrijven die actief zijn in de asbestverwijderingsketen, voornamelijk asbestinventarisatie en asbestverwijderingsbedrijven, via de weg van: 1. Heroriëntatie, respectievelijk vaststelling van de certificeringseisen; 2. Ministeriële aanwijzing van certificerende instellingen (CI) t.b.v. het verstrekken van certificaten; 3. Verbetering van het toezicht en handhaving binnen de huidige wettelijke contouren. 5
SOMS
De vernieuwing van het (gevaarlijk)e stoffenbeleid is geïnitieerd door VROM en heeft in 2001 geleid tot de Strategienota Omgaan met Stoffen (SOMS). SZW heeft deze nota mede opgesteld en is actief betrokken bij de uitwerking. In 2002 heeft SZW voornamelijk gewerkt aan het tot stand komen van de SOMS-proeftuinen en is een start gemaakt met SOMS-pilots in arboconvenanten. In 2003 wordt gestart met de uitvoering van een beleidsintensivering, waarbij de ketenaanpak en de communicatie in de keten op het gebied van stoffen centraal staan. Doel is het minimaliseren van gezondheids- en veiligheidsrisico’s ten gevolge van het gebruik van (gevaarlijke) stoffen in de werkomgeving, met name in het MKB. Concreet betekent dit het reduceren van risico’s van stoffen op de werkplek door een gerichte bronaanpak. Hierbij wordt het bedrijfsleven gestimuleerd tot het opzetten van een op maat gesneden kennisinfrastructuur. Deze wordt gecombineerd met een effectieve communicatie van kennis en risico’s van stoffen in de ketens.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 107 van 231
6
Technologie en Veiligheid op het werk
De toepassing van arbo-vriendelijke arbeidsmiddelen wordt onder meer via de volgende subsidieregelingen gestimuleerd: I Farbo-regeling II Technologie en Samenleving (T&S) De huidige situatie noopt tot een herbezinning op stimuleringsbeleid. Vergroten van de toepassing van innovatieve, arbovriendelijke arbeidsmiddelen om langetermijneffecten van blootstelling aan schadelijke stoffen, lawaai en fysieke belasting te bestrijden vergt herijking van de huidige subsidieregelingen. 7
Vereenvoudiging regelgeving en vermindering administratieve lasten
De mogelijkheden voor vereenvoudiging van regelgeving gekoppeld aan vermindering van administratieve lasten op het terrein van arbeidsveiligheid en –gezondheid (Arbowet en aanverwante wetten) worden onderzocht. Doel is meer ruimte aan ondernemingen om hun eigen beleid te voeren, zonder een overbelasting aan normering. Dit moet leiden tot vereenvoudiging van regelgeving en de uitwerking daarvan in beleidsregels door vermindering en vereenvoudiging en door ontwikkeling van alternatieve instrumenten. 8
Certificering
Ter nakoming/uitwerking van wettelijke verplichtingen (uit Arbowet, Warenwet, Kernenergiewet en Bestrijdingsmiddelenwet) wordt in de publieke context veel gebruik gemaakt van de private instrumenten accreditatie en certificatie, omdat deze instrumenten gebaseerd zijn op zelfwerkzaamheid en verantwoordelijkheid van belanghebbenden. Onderzoek heeft aangetoond dat bezinning op het huidige model voor wettelijk verplichte certificaten nodig is. Dit om het functioneren van het private systeem van accreditatie en certificatie in de publieke context verantwoord te kunnen gebruiken. Relevante aspecten daarbij zijn: 1. Een heldere verantwoordelijkheidsverdeling tussen SZW en belanghebbenden. 2. Eenduidige normstelling. 3. Effectief toezicht in en op het systeem. 4. Streven naar vereenvoudiging van systemen en bevorderen van transparantie ervan. Doel is het beter benutten van het private instrumentarium van accreditatie en certificatie in de publieke context van het arbobeleid. Concreet betekent dit het formuleren van een beleidsvisie betreffende het gewenste besturingsmodel. Dossiers die maatschappelijk aandacht vragen Naast de genoemde thema’s zijn er een aantal lopende dossiers met politieke importantie, zoals asbest, straling en legionella. Asbestbeleid Asbesthoudende materialen zijn in bijna nagenoeg alle bedrijfssegmenten en in grote hoeveelheden toegepast. De belangrijkste zijn de bouw, de scheepsbouw en de industrie. Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 108 van 231
Asbest is een kankerverwekkende stof. Jaarlijks overlijden circa 650 voornamelijk oudwerknemers aan de gevolgen van blootstelling aan asbest in het verleden. Het beroepsmatig gebruik van asbest is sinds 1993 in Nederland verboden. Het huidige asbestbeleid richt zich met name op werkactiviteiten aan of met asbest dat in het verleden is aangebracht (sloop, reparatie). Het werkveld kent een sterke interdepartementale dimensie vanwege de aspecten volksgezondheid en milieubescherming (VWS respectievelijk VROM). Momenteel wordt interdepartementaal vormgegeven aan het beleid ontwikkeld in verband met de asbestproblematiek in bouw- en sloopafval en in grond. In Europa zal per 1 januari 2005 een asbestverbod worden ingevoerd. De Arbeidsinspectie voert een actief handhavingsbeleid waarbij in samenwerking met andere handhavingsdiensten steeds meer tot ketenbenadering wordt overgegaan. Straling De normering met betrekking tot straling is in belangrijke mate afkomstig van de EU. De komende jaren zal de nadruk vooral liggen op beleidsevaluatie en onderhoud van het instrumentarium. De nucleaire sector zal ook in de komende tijd blijvend aandacht vragen. De beleidsinzet met betrekking tot straling is met name gericht op: • nadere uitwerking beleid inzake de omgang met natuurlijke straling (procesindustrie/luchtvaart); • opzetten infrastructuur ten behoeve van de kwaliteitsborging stralingsdeskundigheid; • evalueren en verbeteren van de bepaling van de stralingsdosis van werknemers; • ontmantelen en buiten gebruik stellen (in 2003 en de jaren daarna) van nucleaire installaties; • de vergunningsplicht voor toestellen wordt geëvalueerd aan de hand van een risicomodel; • een bijdrage leveren aan het opzetten van een Europees incident databasesysteem voor incidenten; • vernieuwing van het Nationaal Plan Kernongevallenbestrijding. Actiepunten Enschede Volendam Naar aanleiding van de rampen in Enschede en Volendam is door het Kabinet een groot aantal actiepunten opgesteld. SZW is verantwoordelijkheid voor de uitvoering van een aantal punten. Hoewel al enkele punten zijn afgerond loopt op dit moment nog het traject voor het opnemen van de Aanvullende risico-inventarisatie en –evaluatie (ARIE-regeling) in het Arbobesluit. Deze regeling geldt voor bedrijven met gevaarlijke stoffen waarbij naast fysieke veiligheidsmaatregelen met name de nadruk ligt op het hebben van organisatorische maatregelen (een veiligheidsbeheerssysteem). De ARIE-regeling wordt mede gebruikt voor het invulling geven aan de motie Scheltema-de Nie inzake het bedrijfsplan veiligheid waarover eind december een brief naar de Kamer is gestuurd. In het Kabinetsstandpunt n.a.v. de ramp in Volendam staat dat de regelgeving rond de bedrijfshulpverlening (BHV) zal worden aangepast. Met name de eis van een verplichte periodieke ontruiming en het vastleggen van een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling tussen werkgever en bevoegd gezag wat betreft de arbeidsveiligheid en publieksveiligheid in relatie tot de BHV-organisatie zijn hierbij belangrijke punten. Legionella De bescherming tegen blootstelling aan biologische agentia (o.a. bacteriën, virussen) wordt gereguleerd op basis van het Arbobesluit; ook hier gaat het om EU-regels. Het algemeen geformuleerde beleid is tot nog toe ten dele met concrete normering ingevuld. Er wordt veel met VWS, met VROM en de inspecties samengewerkt. Naar aanleiding van de ramp in Bovenkarspel heeft het onderwerp legionella nog steeds Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 109 van 231
bijzondere aandacht. Met name het opstellen van onder meer een beleidsregel met de stand van de techniek voor koelinstallaties en luchtbevochtigers. Instrumenten Onderzoek / kenniscentra Voor de ontwikkeling van normen wordt onderzoek gedaan naar specifieke agentia waaraan werknemers kunnen worden blootgesteld. Ook wordt onderzoek gedaan ten behoeve van het monitoren van de (mate van) blootstelling aan stoffen. Monitoring De jaarlijkse gegevens van de CBS-monitor, de AI-monitor, het Letsel Informatiesysteem, de rapportage van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten en informatie uit GISAI (de databank van de handhaving van de Arbeidsinspectie) vormen de basis voor de evaluatie van het beleid. Voorlichting Door de uitgave van Arbo-informatiebladen via folders en via internet wordt informatie beschikbaar gesteld voor Arbodiensten, werkgevers en werknemers om de arbeidsomstandigheden te kunnen verbeteren. Wet- en regelgeving De normering die nodig is voor de bescherming van werknemers is veelal afkomstigvan de EU. In de huidige arbowet- en -regelgeving zijn de kaders voor het beleid vastgelegd. Uitgangspunt hierbij is dat werkgevers en werknemers verantwoordelijk zijn voor goede arbeidsomstandigheden. Certificering Door de bevordering van certificering van deskundigheid op diverse terreinen, maar ook van producten worden de arbeidsomstandigheden indirect bevorderd. Convenanten Door middel van convenanten worden op brancheniveau, maar ook in een keten van producten, afspraken gemaakt over extra inspanningen om specifieke risico’s aan te pakken. Handhaving Tot slot biedt handhaving door de Arbeidsinspectie de mogelijkheid om bedrijven te dwingen om voldoende aandacht te besteden aan arbeidsomstandigheden. Relevante actoren en overleggen Intern SZW Binnen SZW bestaat nauwe samenwerking met de directie AVB (gezamenlijke verantwoordelijkheid arbeidsomstandighedenbeleid), de Arbeidsinspectie (toezicht en handhaving) en project RAP (Relatie Arbeidsveiligheid en Publieksveiligheid) Interdepartementaal Vele onderwerpen binnen de directie hebben raakvlakken met het terrein van andere departementen. Te noemen zijn VROM, VWS, EZ en BZK, maar met de meeste andere departementen bestaat ook samenwerking op bepaalde terreinen. EU Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 110 van 231
Gezien de intensieve betrokkenheid van de EU bij de regelgeving op arboterrein bestaan er vele contacten bij de voorbereiding van de EU-regelgeving. Commissies Vanuit A&G is regelmatig overleg met de SER-commissie Arbeidsomstandigheden en de Gezondheidsraad.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 111 van 231
Directie Arbozorg en Verzuimbeleid (AVB) Trefwoorden: ** Directie Arbozorg en Verzuimbeleid (AVB) ** arbeidsomstandighedenbeleid ** Arbeidsomstandighedenwet ’98 ** arbokennisinfrastructuur ** administratieve lasten, verminderen ** arbodiensten ** Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS) ** ziekteverzuimbeleid ** reïntegratie ** arbeidsgehandicapten ** arbocuratieve samenwerking ** arboconvenanten ** midden- en kleinbedrijf, arbo- en verzuimbeleid ** Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS) Doelen en taken De doelen van AVB zijn preventie van ziekteverzuim en bevordering van vroegtijdige en duurzame reïntegratie in het arbeidsproces van zieke of tijdelijk arbeidsongeschikte werknemers. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij werkgevers en werknemers. De rol van AVB is werkgevers en werknemers te stimuleren maatregelen te nemen en daarnaast zowel stimuleren als voorwaarden te scheppen en te onderhouden, voor beleidsvoering door arbeidsorganisaties, opdat werkgevers en werknemers in staat zijn om op goede wijze arbo-, verzuim- en reïntegratiebeleid te voeren. Stimulering van arbo-, verzuim- en reïntegratiebeleid vindt plaats via onder meer arboconvenanten, diversiteitsbeleid, implementatie van de aanbevelingen van de Commissie Donner I over psychische arbeidsongeschiktheid en informatie over arbeidsmogelijkheden van arbeidsgehandicapten. Werkgevers worden financieel geprikkeld via onder meer de sociale zekerheidswetgeving. De verantwoordelijkheden van partijen in het eerste ziektejaar zijn vastgelegd in de Wet verbetering poortwachter. De strakkere handhaving (‘lik-op-stukbeleid’) door de Arbeidsinspectie zet aan tot aanpak van slechte arbeidsomstandigheden. Werkgevers en werknemers hebben met de Arbowet 1998 meer ruimte gekregen om arbo-, verzuim- en reïntegratiebeleid ‘op maat’ te voeren in hun onderneming. Zij worden daarbij ondersteund door deskundige arbodiensten. De overheid investeert in de kwaliteit van die arbodienstverlening, de samenwerking tussen arbodiensten en de gezondheidszorg en vraaggestuurde kennisontwikkeling en implementatie (kennisinfrastructuur), opdat werkgevers en werknemers hun verantwoordelijkheid waar kunnen maken. Drie belangrijke thema’s 1. Verbetering arbo-infrastructuur Evaluatie Arbowet 1998 Uiterlijk 1 november 2004 moet de evaluatie van de Arbowet 1998, voorzien van beleidsconclusies, bij het parlement liggen. Een plan van aanpak voor de evaluatie is op 28 november 2002 met de Vaste commissie SZW besproken; dat leidde niet tot aanpassingen. In 2003 en de Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 112 van 231
eerste helft van 2004 vindt evaluatieonderzoek plaats, waarna beleidsconclusies geformuleerd worden. Kernvraag in de evaluatie is: hoe werkt het systeem van arbobeleid zoals vastgelegd in de Arbowet 1998? Wat zijn knelpunten en verbetermogelijkheden? De beleidsconclusies moeten ingaan op mogelijke beleidsaanpassingen. Belangrijke elementen in de evaluatie zijn: • Hoe werkt het systeem? De Arbowet 1998 stelt proceseisen aan de arbobeleidsvoering in bedrijven. Werkgevers moeten een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) maken met een plan van aanpak voor de reductie van risico’s, zij moeten de voortgang in beeld brengen, zich deskundig laten ondersteunen door gecertificeerde arbodiensten en het medezeggenschapsorgaan inschakelen. Op de diverse elementen wordt afzonderlijk beleid gevoerd. • Hoe werkt het sluitstuk op het systeem: handhaving door de Arbeidsinspectie (AI). De AI voert een ‘lik-op-stukbeleid’. Met de bestuurlijke boete wordt sneller opgetreden tegen overtredingen; het hele handhavingsbeleid is strenger geworden. • Maatwerk en vereenvoudiging. Hoe gaan werkgevers en werknemers om met de ruimte voor ‘arbobeleid op maat’, gecreëerd door de vereenvoudigingen in de wet- en regelgeving? Arbokennisinfrastructuur De arbokennisinfrastructuur draait om de beschikbaarheid van praktisch toepasbare informatie die werkgevers, werknemers en andere actoren nodig hebben om hun verantwoordelijkheid voor goede arbeidsomstandigheden, reïntegratie en preventie van arbeidsongeschiktheid en ziekteverzuim op te kunnen pakken. Daarmee is de arbokennisinfrastructuur een essentieel onderdeel van het flankerend beleid rondom de WAO, en belangrijk in het realiseren van reductie van administratieve lasten die samengaan met de arbobeleidsvoering op ondernemingsniveau. De rol van de overheid is ondersteunend en voorwaardenscheppend. Op 28 november 2002 heeft staatssecretaris Rutte met de Vaste commissie SZW overlegd over de beleidsbrief waarin het speerpunt voor de komende jaren is vastgelegd, nl. versterking van de vraagsturing in de arbokennisinfrastructuur. Er moet een slag worden gemaakt naar praktisch toepasbare kennis die past op concrete vraagstukken in de praktijk van bedrijven en instellingen en die daar moet landen. Daartoe wordt: • kennis beter toegankelijk gemaakt, zodat die aansluit op de vraag. Inmiddels is een behoeftepeiling gestart onder werkgevers en werknemers. Welke kennis heeft men nodig, hoe wil men die hebben? Vervolgens wordt bekeken en besloten welke rol de overheid daarin kan spelen (aanjagen, faciliteren, inrichting arbo.nl enz.). Vooral voor het MKB ligt nog een terrein open. • bestuurlijke versterking gerealiseerd, door bundeling van krachten van Arbo Platform en NL Focal Point (deel van een Europees kennisnetwerk waarin de Nederlandse overheid samen met sociale partners participeert), per 1 maart 2003. • gestuurd op vraaggerichtheid van kennisproductie en op communicatie tussen partijen in de kennisinfrastructuur: waar SZW (mede)financier is van projecten, is dit een voorwaarde. Deze actiepunten zijn inmiddels concreet in gang gezet. Administratieve lasten Op het terrein van arbeidsomstandigheden zijn bepaalde regels - en de consequenties daarvan in termen van administratieve lasten – onvermijdelijk. Waar het om draait is dat administratieve lasten tot het noodzakelijke minimum beperkt worden. Op 28 november 2002 zijn de voornemens ter reductie van administratieve lasten aan de Kamer verzonden. Belangrijke elementen zijn: Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 113 van 231
•
het laten vervallen van de verplichting tot werkoverleg over arbozaken. Dit krijgt in 2003 gestalte door wetswijziging; • investeren in de toegankelijkheid en verspreiding van de kennis (zie voorgaande punt, start met behoeftepeiling); • efficiencies in het kader van de RI&E (in gang gezet). Inclusief recent reeds bereikte besparingen impliceert dit een besparing van meer dan 25 %. Daarnaast is ook reeds in gang gezet een kritische doorlichting op vereenvoudiging/beperking administratieve lastendruk, voorzover het betreft de zogeheten beleidsregels op het arboterrein. Positionering arbodiensten in veranderende omgeving Werkgevers zijn verplicht zich bij hun arbo- en verzuimbeleid deskundig te laten ondersteunen door een gecertificeerde arbodienst. Deze dienst ondersteunt de werkgever bij onder meer preventie en verzuimproblematiek. De verplichting tot deskundige ondersteuning bij het arbobeleid vloeit voort uit Europese regelgeving. De taak van de bedrijfsarts van de arbodienst hangt samen met de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte. Deze verplichtingen zijn daarom niet in het algemeen af te schaffen. Wel is de vormgeving in een gecertificeerde arbodienst voor discussie vatbaar. Aanleidingen voor discussie zijn: n De markt voor arbodienstverlening is gesloten: vijf landelijke organisaties bedienen bijna 90 procent van de markt. De markt kan een kwalitatieve concurrentieprikkel gebruiken. n De verantwoordelijkheid van werkgevers is toegenomen (door de Wet PEMBA, Wet verbetering poortwachter, en SUWI); daarbij past een tegemoetkoming aan het verlangen naar grotere vrijheid van organisatie bij de deskundige ondersteuning. Er zijn grote raakvlakken in het werk van arbodiensten, reïntegratiebedrijven, verzekeraars en brancheorganisaties.Vanuit dergelijke overwegingen is gezocht naar het vergroten van de mogelijkheden voor meer vrijheid op de markt voor arbodienstverlening. Door het toelaten van specialisatie in gecertificeerde (arbo)dienstverlening zouden drie typen instellingen kunnen ontstaan: ∗ geïntegreerde instellingen die, zoals arbodiensten nu, een breed pakket leveren; ∗ instellingen die zich specialiseren op de preventie; dit zouden bijv. ook brancheorganisaties kunnen zijn die hun leden bijstaan met risico-inventarisatie en -evaluatie; ∗ instellingen die zich specialiseren op de verzuimbegeleiding; te denken is aan verzekeraars, brancheorganisaties en reïntegratiebedrijven. Aldus ontstaan meer mogelijkheden voor werkgevers om (in combinatie met brancheorganisaties en/of verzekeraars) de dienstverlening te organiseren. Het kabinet heeft op 4 april 2003 de SER en RWI om advies gevraagd, binnen 4 maanden, over het volgende. 1. Naast het geïntegreerde certificaat arbodiensten de mogelijkheid openen van twee deelcertificaten, met als kern verzuimbegeleiding/reïntegratie enerzijds en preventie (RI&E) anderzijds. Met name voor verzekeraars, reïntegratiebedrijven en branche-instituten zou daardoor de toegang tot de markt worden vergemakkelijkt. Daarvoor is een wetswijziging nodig. 2. Een andere invulling van de toets door de arbodienst op de RI&E, waardoor de RI&E voor kleine werkgevers goedkoper wordt. Voor een goedkopere toets zijn er mogelijkheden in de huidige certificatieregeling door de Stichting Beheer Certificatie Arbodiensten. Door ook een wetswijziging kan voor CAO-partijen de mogelijkheid geopend worden met de nodige deskundigheid model-ri&e-instrumenten voor hun sector op te stellen. Bij gebruik daarvan is de ri&e-toets door de arbodienst niet nodig. Een afzonderlijke werkgever kan daar desgewenst nog wel voor kiezen. De in bedrijven nodige preventiecultuur wordt bij de aanpak via CAO’s wat betreft kleine bedrijven de verantwoordelijkheid van sectoren en Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 114 van 231
werkgvers. Preventie komt bij hen beter ‘tussen de orden’. Het levert in potentie een administratieve lastenverlichting van 28 miljoen euro voor 168 duizend kleine bedrijven. Vervolg op gewijzigde Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS) De per 1 januari 2003 gewijzigde TAS regelt dat mensen die mesothelioom (een snel dodelijke vorm van kanker) hebben gekregen door werken met asbest een voorschot krijgen op de eventuele immateriële schadevergoeding van de primair aansprakelijke werkgever. Dat voorschot wordt een uitkering van overheidswege als er geen aansprakelijke werkgever is. Hiermee krijgt het gros van de slachtoffers bij leven een tegemoetkoming. In een Algemeen Overleg met de Vaste commissie SZW op 28 november 2002 zijn toezeggingen gedaan, o.m. over de financiële positie van het instituut asbestslachtoffers en een verkenning of voor huisvrouwen die door het uitwassen van werkkleding van echtgenoten blootgesteld zijn aan asbest en daardoor mesothelioom hebben gekregen, iets gedaan kan worden. Hierover dient de Kamer nog geïnformeerd te worden. 2. Bevorderen kwaliteit ziekteverzuimbeleid en vroegtijdige reïntegratie Preventie van arbeidsuitval, stimulering arbeidsparticipatie arbeidsgehandicapten en diversiteitsbeleid AVB schenkt bij haar arbo-, verzuim- en reïntegratiebeleid specifiek aandacht aan bijzondere oorzaken van uitval (waaronder arbeidsconflicten) en diversiteitsbeleid, waarbij de focus met name is gericht op arbeidsgehandicapten. Het betreft het vergroten en behouden van hun inzetbaarheid. Doel is om binnen bedrijven meer ruimte te maken voor inpassing en behoud van werk voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten, arbeidsgehandicapten en chronisch zieken. Als opvolger van de Commissie Arbeidsgehandicapten en Werk en de Commissie Psychische Arbeidsongeschiktheid is de Commissie het Werkend Perspectief (CWP) ingesteld onder leiding van de heer Westerlaken Deze commissie heeft onder meer als doel: • een bijdrage te leveren aan positieve en realistische beeldvorming van arbeidsgehandicapten bij werkgevers, werknemers en intermediaire organisaties; • het vergroten van expertise van werkgevers, verantwoordelijke werknemers en adviseurs op het terrein van preventie, behandeling en zorg en (re)integratie van arbeidsgehandicapten. Het gaat om een groep van 2,5 miljoen mensen met een langdurige aandoening, waarvan 1,4 miljoen mensen zeggen belemmerd te worden in het uitoefenen of verkrijgen van werk. De helft (52 procent) van deze 1,4 miljoen mensen werkt ondanks de belemmering/beperking. In het kader van het Europees Jaar van mensen met een handicap 2003 worden activiteiten op het gebied van arbeid en activering geïnitieerd, gestimuleerd en gecoördineerd, om zo de arbeidsparticipatie van gehandicapten en chronisch zieken te bevorderen. Daarnaast financiert SZW met VWS het Nationaal Comité, dat de aanjager is van nationale en lokale activiteiten in 2003. Een bijzondere groep betreft de werknemers die aan ongewenste omgangsvormen zijn blootgesteld (agressie en geweld, pesten en intimidatie, conflicten). Bijzondere aandacht is nodig om hoog ziekteverzuim te voorkomen. Stimuleren van arbocuratieve samenwerking Voortvloeiend uit onder meer het plan van aanpak wachttijden in de zorg (maart 1998) investeert SZW samen met VWS in het verbeteren van de arbocuratieve samenwerking tussen bedrijfsartsen, huisartsen, medisch specialisten en andere (para)medische professionals in de zorg, alsmede in het verbeteren en vergroten van de kennis in de zorg over arbeidsrelevante Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 115 van 231
aandoeningen. Snelle en doeltreffende zorg voorkómt de invaliderende werking van ziekte en daarmee langdurig verzuim en WAO-instroom. Arbocuratieve samenwerking wordt gestimuleerd via Medwerk, de regionale samenwerkingsprojecten tussen bedrijfsartsen en curatieve artsen. Belangrijk is dat bedrijfsartsen professioneel en onafhankelijk hun taken uitvoeren. Daartoe worden in nauwe samenwerking met betrokken beroepsgroepen projecten opgezet op onder meer het gebied van (bij- en na)scholing, ontwikkeling van richtlijnen, een formele verwijsfunctie naar de tweedelijns curatieve zorg en verbetering van de beeldvorming over bedrijfsartsen. De arbocuratieve kennisinfrastructuur is georganiseerd via het kennisnetwerk arbeidsrelevante aandoeningen dat bestaat uit vier landelijk opererende kenniscentra, vijftien regionale samenwerkingsverbanden en expertisecentra, het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten en de Stichting Expertisecentrum Reïntegratie. In het project Sociale Zekerheid en Zorg (PDG Van Lieshout) wordt gewerkt aan vermelde ontschotting tussen sociale zekerheid, arbozorg en curatieve gezondheidszorg. 3. Sector- en branchegewijze aanpak Arboconvenanten In de nota Arboconvenanten nieuwe stijl: beleidsstrategie voor de komende vier jaar (19992002) heeft het toenmalige kabinet aangekondigd om - als onderdeel van het bredere WAObeleid - een extra impuls aan het arbo- en verzuimbeleid te geven door op bedrijfstakniveau gerichte ‘maatwerk’afspraken te ondersteunen over het beperken van arborisico’s. De arboconvenanten hebben een taakstellend karakter. Elk afgesloten convenant moet afspraken bevatten uitgedrukt in een kwantitatief doel, bijvoorbeeld over vermindering van de lichamelijke belasting met een bepaald percentage of over structurele vermindering van het percentage WAO-instroom in de branche. Voortgang en financiële reservering arboconvenanten, 23 mei 2002 Aantal Bereik Financiële Financiële werknemers reservering SZW reservering sectoren/sociale partners 38 2,5 miljoen € 63.979.467 € 169.815.102 Convenanten 16 1,2 miljoen Intentieverklaringen 2 0,06 miljoen Oriëntatiefase 56 3,8 miljoen Gestarte trajecten Uit de bovenstaande tabel blijkt dat deze impuls ook daadwerkelijk gegeven is: de afspraken uit de achtendertig tot nu toe afgesloten arboconvenanten hebben een potentieel bereik van twee en een half miljoen werknemers. Op 2 december 2002 is de tussenrapportage Arboconvenanten aan de TK aangeboden, waarin beschreven is wat de convenantenaanpak tot nu toe heeft opgeleverd. Belangrijkste conclusies: 1) Er is een groot draagvlak voor de aanpak bij sociale partners o.a. blijkend uit de grote financiële bijdrage van sectoren. 2) De berekende jaarlijkse besparingen pakken fors hoger uit dan de inleg van de gezamenlijke convenantpartijen. Een conservatieve schatting van de potentiële opbrengst levert een besparing van ruim € 312 miljoen op jaarbasis op (voor de 33 afgesloten convenanten is totaal een bedrag van eenmalig € 225 miljoen gereserveerd). 3) Een daling van het ziekteverzuim (in o.a.verschillende zorgsectoren en het primair en voortgezet onderwijs). Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 116 van 231
4) Een daling van de werkdruk (thuiszorg). Op basis van deze gunstige conclusies is door het vorige kabinet eind 2002 besloten tot een voortzetting in de komende jaren van de arboconvenantenaanpak. Daarbij zal worden gewerkt aan een verdere verdieping en verbreding van die aanpak. Daarvoor is een jaarlijks budget van € 10 miljoen beschikbaar. Bij de convenantenaanpak ligt de nadruk op een integrale aanpak van de problematiek van preventie (het terugdringen van blootstelling aan arbeidsrisico’s), verzuim en vroegtijdige reïntegratie met een sterk accent op reïntegratie. Dit is mede ingegeven door het toenemende besef bij werkgevers- en werknemersorganisaties dat veel geld valt te besparen met effectieve maatregelen om verzuim en WAO te beperken. In de periode 2003-2006 wordt middels de convenanten een sluitende aanpak van arbo-, verzuim- en reïntegratiebeleid gerealiseerd waarbij preventieve activiteiten, hand in hand gaan met activiteiten gericht op verzuim, vroege reïntegratie en reïntegratie uit de WAO. De in de eerste fase opgebouwde infrastructuur voor de uitvoering van de arboconvenanten zal worden ingezet om gedragsverandering bij werkgevers en werknemers t.a.v. beperking van (langdurig) verzuim verder te stimuleren. Hierbij kan gedacht worden aan aanvullende (taakstellende)afspraken over de implementatie van de Wet verbetering poortwachter, de aanpak van verzuim om psychische redenen (leidraad Donner I) en arbocontractering. Voorts zijn voorbereidingen getroffen om vergelijkbare taakstellende afspraken over de reïntegratie van WAO’ers mogelijk te maken. Kwaliteitsimpulsen voor het MKB Aan het midden- en vooral kleinbedrijf (MKB) wordt speciale aandacht gegeven bij diverse onderwerpen, zoals administratieve lastenverlichting, participatie van arbeidsgehandicapten, kennisinfrastructuur en communicatie. Daarbij worden verschillende instrumenten ingezet. Handhaving door de Arbeidsinspectie van de RI&E-verplichting is intensief, maar heeft in het MKB een beperkt bereik, vanwege het grote aantal MKB-bedrijven in relatie tot de beschikbare inspectiecapaciteit. Specifiek voor het MKB is een website ontwikkeld met RI&E modellen voor ondernemers en brancheorganisaties.Daarnaast participeert AVB in een aantal gerichte, kortlopende stimuleringsprojecten om (MKB- of MKB-branchespecifieke) drempels te slechten als extra impuls voor de uitvoering van arbo- en verzuimbeleid. Voorts zijn met enkele typische MKB-sectoren, zoals de kappers, arboconvenanten afgesloten. Instrumenten Verplichtstellingen via wet- en regelgeving Het beleid rondom preventie, verzuim en reïntegratie is primair gebaseerd op de uitgangspunten van de Arbowet 1998 en de Wet verbetering poortwachter en SUWI en aanverwante sociale zekerheidswetgeving (PEMBA, WULBZ REA). De huidige arbowet en -regelgeving stelt kaders voor arbeidsomstandighedenbeleid van bedrijven. De Wet verbetering poortwachter c.q. de implementatie ervan maakt helder wie voor wat wanneer verantwoordelijk is in het kader van een effectief systeem voor de aanpak van verzuim en reïntegratie. Monitoring en onderzoek van arbeidsomstandigheden en arbobeleid Met behulp van diverse informatiebronnen van onder andere het CBS en de Arbeidsinspectie, wordt jaarlijks in de Arbobalans van SZW een actueel overzicht gegeven van (veranderingen) in de arbeidsomstandigheden in Nederland en de effecten van het overheidsbeleid daarop. Zo wordt informatie verzameld over risico’s op de werkplek (bijvoorbeeld lawaai, toxische stoffen), de feitelijke blootstelling daaraan, de mate waarin werkgevers (specifieke) preventie Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 117 van 231
maatregelen treffen en eventuele tekortkomingen daarin, de (arbeidsgerelateerde) gezondheidseffecten op werknemers, en de evaluatie van (overheids)maatregelen. Thans is er bijzondere aandacht voor de bepaling van de effectiviteit van de convenantenaanpak. Projectsubsidies, stimuleringsregelingen en financiering van programma’s In de voorgaande jaren zijn initiatieven gefinancierd met geld dat beschikbaar was via de beleidsintensivering arbeidsomstandigheden (1998-2002). Dit betrof de totstandkoming en implementatie van de arboconvenanten en daarnaast projecten in het kader van arbeidsgehandicapten en werk, Donner I, arbocuratieve samenwerking, arbeidsomstandigheden in het MKB, implementatie Wet verbetering poortwachter, Stichting Expertisecentrum Reïntegratie, het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, verbetering positionering arbeidsgehandicapten en het Focal Point. Voor 2003 tot en met 2007 zijn eveneens middelen beschikbaar gesteld. Subsidie blijft een belangrijk instrument om partijen in het veld te stimuleren tot en te faciliteren bij arbo-, verzuim- en reïntegratiebeleid. Convenanten Het convenantinstrument (zie elders in dit dossier) is bij uitstek geschikt om maatwerk te leveren op het niveau van bedrijfstakken. Het bereik van de aanpak is bijzonder groot. Met de huidige convenantenaanpak worden in potentie 3,8 miljoen werknemers bereikt (ruim de helft van alle werkenden in Nederland). Relevante actoren en overleggen Om het arbo- en verzuimbeleid te laten slagen, is overleg en samenwerking met partijen in het veld cruciaal. Op ambtelijk niveau overlegt AVB regelmatig met sociale partners (MKB Nederland, VNO-NCW, vakorganisaties). In het kader van de arboconvenanten vindt op brancheniveau overleg plaats met sociale partners voor ruim zestig bedrijfstakken. Daarnaast zijn op onderdelen belangrijke actoren voor beleid de SER-commissie Arbeidsomstandigheden, de Gezondheidsraad, (koepelorganisaties van) beroeps- en belangenverenigingen - in het bijzonder de Brancheorganisatie Arbodiensten (BOA) -, het UWV en (branchespecifieke) kennisinstituten. Interdepartementaal overleg vindt plaats met vooral VWS, BZK, Justitie, EZ, OCW en Financiën). De inspanningen voor arbeidsgehandicapten zullen onder meer worden vormgegeven door de Eerste hulp bij Werk (zie elders in dit dossier). Op internationaal niveau participeert AVB in verschillende EU-gremia; in het bijzonder het European Agency for Safety and Health in Bilbao.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 118 van 231
Departementaal Project Vermindering Administratieve Lasten (DP-V) Trefwoorden: ** departementaal Project Vermindering Administratieve Lasten (DP-V) ** administratieve lasten, verminderen ** Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) ** interdepartementale stuurgroep administratieve lasten ** regiecommissie ICT en administratieve lasten ** Platform ICTAL(overleg ICT en administratieve lasten) ** commissie-Kuipers (vermindering administratieve lasten) Doelstelling Vermindering van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven als gevolg van regelgeving van de rijksoverheid is één van de doelstellingen van het kabinetsbeleid. Met het oog hierop is begin 2002 binnen SZW het departementale project Vermindering administratieve lasten opgericht. Het project eindigt per 1 oktober 2003. De doelstellingen van het project zijn: • Het ondernemen en coördineren van activiteiten en het doen van voorstellen om te komen tot een vermindering van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven als gevolg van de bestaande wet- en regelgeving van SZW van tenminste 25 procent ten opzichte van het basisjaar (1994). Het inrichten van een werkproces binnen SZW voor de toetsing van nieuwe wet- en regelgeving, zodat de administratieve lastendruk van nieuwe regelgeving tot een strikt noodzakelijk minimum wordt beperkt. • Het bewerkstelligen van een blijvende aandacht voor administratieve lasten in de organisatie, werkwijzen en cultuur van het departement. Taken • Het voorbereiden en voeren van interdepartementaal en ander extern overleg over de bijdrage van het ministerie aan de verwezenlijking van geformuleerde (en eventueel nader te formuleren) kabinetsdoelstellingen om de administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven te verminderen en het opstellen van de jaarlijkse departementale rapportage in dat kader. • Het (doen) uitvoeren van een inventarisatie op alle beleidsterreinen van het ministerie van de administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven als gevolg van de bestaande regelgeving en het doen ontwikkelen van meetmodellen voor alle relevante beleidsterreinen ten behoeve van een eenduidige kwantificering van de administratieve lastendruk en van wijzigingen daarin als gevolg van veranderingen in wet- en regelgeving. Eind 2002 zijn de modellen voor de vier beleidsterreinen van SZW afgerond; in 2002 bedroegen de administratieve lasten als gevolg van SZW regelgeving € 3,2 miljard. Voor alle terreinen zijn inmiddels forse besparingsvoorstellen geïnventariseerd; voor een deel is de implementatie reeds concreet in gang gezet. • Het ontwikkelen, in samenspraak met de directies, van afgewogen voorstellen voor een substantiële vermindering van de administratieve lastendruk, het voorbereiden van het klankbordoverleg met het georganiseerde bedrijfsleven over de departementale voorstellen en het bewaken van de voortgang van de implementatie van deze voorstellen. • Het ontwikkelen van procedures voor het vroegtijdig en in overleg met de directies identificeren van voorgenomen wet- en regelgeving die substantiële gevolgen heeft voor de administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven. Vervolgens kwantificeren van de lasten en de formulering van alternatieven en de coördinatie van de tijdige aanbieding van deze voorgenomen wet- en regelgeving aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten. Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 119 van 231
• Het doen van voorstellen voor een structurele verankering van de aandacht voor een vermindering van administratieve lastendruk in de procedures en de cultuur van het ministerie. Instrumenten • Doorlichten van bestaande wet- en regelgeving door het uitvoeren van nulmetingen en het ontwikkelen van meetmodellen. • Selecteren en onderzoeken van voorgenomen wet- en regelgeving die in aanmerking komt om voorgelegd te worden aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten. Relevante actoren en overleggen • Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal). Dit college is verantwoordelijk voor de toetsing van voorgenomen wetgeving en adviseert over de departementale actieprogramma’s. • De interdepartementale stuurgroep administratieve lasten. Is door EZ in het leven geroepen naar aanleiding van druk vanuit de Tweede Kamer om een extra impuls te geven aan het beleid tot vermindering van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven als gevolg van de regelgeving van de overheid. • De regiecommissie ICT en administratieve lasten. Deze commissie heeft tot taak de afstemming te bewaken van lopende en nieuwe projecten op ICT-terrein die betrekking hebben op de communicatie tussen overheid en bedrijfsleven, en die door de deelnemers aan de regiecommissie (departementen en enkele uitvoerende diensten) in gang zijn gezet. • Naast de regiecommissie is er nog het zogenaamde Platform ICTAL waarin de overheid met het georganiseerde bedrijfsleven spreekt over de voornemens op het gebied van ICT en administratieve lasten. Een delegatie uit de ICTAL neemt deel aan dat overleg. • De commissie-Kuipers. In deze commissie hebben sociale partners de mogelijkheid hun reactie te geven op voorstellen van de zijde van het ministerie en zelf voorstellen te doen voor vermindering van administratieve lasten.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 120 van 231
Directeur-Generaal Arbeidsmarktbeleid en Bijstand (AMB) Directie Algemeen Arbeidsmarktbeleid (AAM) Specifieke afdrachtskorting lage lonen (SPAK) Trefwoorden: ** Directie Algemeen Arbeidsmarktbeleid (AAM) ** Specifieke afdrachtskorting lage lonen (SPAK) ** arbeidsmarkt, onderkant van ** productiviteitsval ** loonkostensubsidie Doelstelling en doelgroep Per 1 januari 1996 is de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA) in werking getreden. De Specifieke Afdrachtskorting (SPAK) maakt van deze wet onderdeel uit. Doel van de SPAK is stimulering van de vraag naar, en vermindering van de uitstoot van, laagproductieve arbeid, zodat werkgelegenheid ontstaat en behouden blijft voor laagopgeleiden die anders door de productiviteitsval buiten het arbeidsproces zouden komen te staan. Met de SPAK wordt de productiviteitskloof overbrugd. De SPAK is een afdrachtskorting op de belasting- en premieheffing en verlaagt de loonkosten in het loontraject dat loopt van 100 procent van het wettelijk minimumloon tot 115 procent van het minimumloon. Het kabinet-Balkenende heeft ervoor gekozen 1) de SPAK voor jongeren met ingang van 1 januari 2003 af te schaffen; 2) de SPAK voor volwassenen geleidelijk af te schaffen (in ruil voor een jaarlijkse verhoging van de arbeidskorting). De loonkostensubsidie bedraagt voor een volwassene (23 jaar of ouder) € 1629 per jaar (2003). Uitvoering en realisatie Via de belastingdienst aan de hand van de aangifte loonheffing. Financiën controleert het rechtmatig gebruik van de SPAK. De SPAK is een “open einde regeling” (d.w.z. volledig afhankelijk van het aantal werknemers met een salaris tot 115% van het wettelijk minimumloon). De SPAK is een geoormerkte subsidie; er is dus geen sprake van budgetflexibiliteit. De SPAK wordt door het bedrijfsleven ervaren als eenvoudig uitvoerbaar. Ook zijn er geen geluiden over misbruik van dit instrument.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 121 van 231
Afdrachtvermindering langdurig werklozen (VLW) Trefwoorden: ** Afdrachtvermindering langdurig werklozen (VLW) ** langdurig werklozen ** loonkostensubsidie Doelstelling en doelgroep De VLW is, net als de SPAK, onderdeel van de WVA. Doel van de Afdrachtvermindering langdurig werklozen (VLW) is het bevorderen van de werkgelegenheid voor langdurig werklozen. Werkgevers hebben recht op de VLW als zij een langdurig werkloze in dienst nemen. Een langdurig werkloze is iemand die langer dan 12 maanden zonder onderbreking als werkloos werkzoekende staat ingeschreven bij het CWI5. De afdrachtvermindering kan per werknemer maximaal 4 jaar worden toegepast. Het financiële voordeel bedraagt maximaal € 2.400 per jaar (2002) bij een werkweek van 36 uur of meer. De VLW geldt ook bij het in dienst nemen van de volgende doelgroepen: 1) werklozen ouder dan 50 jaar; 2) vluchtelingen (tenzij de vluchteling sinds zijn toelating reeds eerder werkzaam is geweest); 3) arbeidsgehandicapten in de zin van de Wet REA; 4) WSW-ers, WIW-ers en ID-ers6; 5) werknemers die vanuit één van bovenstaande regelingen binnen 3 maanden doorstromen naar regulier werk. De werknemer mag niet meer verdienen dan 130 procent van het bruto minimumloon voor volwassenen bij een werkweek van 36 uur of meer. Dit is het zogenoemde toetsloon. Voor werknemers ouder dan 50 jaar geldt een verhoogd toetsloon, namelijk 150% van het minimumloon. Uitvoering en realisatie Voor toepassing van de VLW is een verklaring nodig van het CWI. Het CWI toetst of de werknemer tot de doelgroep behoort en of het dienstverband dat hij krijgt aan de eisen voldoet (minimaal twaalf weken en gemiddeld minimaal vijftien uur per week). Ter voorkoming van verdringing of oneerlijke concurrentie onderzoekt het CWI tevens of de werkgever niet recent werknemers heeft ontslagen. De afdrachtskorting wordt door de belastingdienst via de loonadministratie verrekend. Vanwege de afschaffing van de VLW kunnen werkgevers voor langdurig werklozen die na 1 januari 2003 in dienst zijn genomen geen VLW meer aanvragen.
5
In Amsterdam, Arnhem, Den Haag, Heerlen, Nijmegen, Rotterdam, Utrecht en in de provincies Groningen, Friesland en Drenthe geldt een termijn van 6 maanden. 6 WSW (Wet sociale werkvoorziening; dienstbetrekking en begeleid werken); WIW (Wet inschakeling werkzoekenden; dienstbetrekking en werkervaringsplaats); ID (Besluit in- en doorstroombanen voor langdurig werklozen).
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 122 van 231
Wet arbeid vreemdelingen (WAV) Trefwoorden: ** Wet arbeid vreemdelingen (WAV) ** tewerkstellingsvergunning (twv) ** asielzoekers ** kennismigratie ** toelatingsprocedures arbeidsmigranten ** bestuurlijke boete (WAV) ** vrij verkeer van werknemers Doelstelling en doelgroep De Wet arbeid vreemdelingen (WAV, 1995, laatstelijk gewijzigd 2000) reguleert de tewerkstelling van vreemdelingen in Nederland. Het aan de WAV ten grondslag liggende beleid is restrictief. De situatie kan zich voordoen, dat voor een concrete vacature geen prioriteitgenietend aanbod beschikbaar is, d.w.z. aanbod uit Nederland of de Europese Economische Ruimte (EER = EU + Noorwegen, IJsland en Liechtenstein). In dat geval kan een tewerkstellingsvergunning (twv) worden verleend. Van de werkgever wordt geëist dat hij de vacature meldt bij het CWI (gedurende ten minste vijf weken, voor EER-bemiddeling zes weken) en aantoont voldoende wervingsinspanningen onder binnenlands en Europees aanbod te hebben verricht. De beloning moet conform de geldende CAO zijn en regelgeving inzake arbeidsomstandigheden en voorwaarden moet in acht worden genomen. Uitvoering en realisatie Twv’s dienen te worden aangevraagd door en worden verleend aan de werkgever. De WAV wordt uitgevoerd door de Centrale organisatie voor werk en inkomen (CWI). De WAV wordt gehandhaafd door Arbeidsinspectie en SIOD. De betrokken vreemdeling (werknemer) is zelf verantwoordelijk voor het aanvragen van een verblijfsdocument bij de Immigratie- en naturalisatiedienst (IND). In 2002 zijn 34.000 twv’s aangevraagd en 34.000 twv’s verstrekt. Ongeveer 13.000 twv’s, zijn verleend na toetsing op aanwezigheid van prioriteitgenietend aanbod. De overige vergunningen zijn verleend zonder toets op prioriteitgenietend aanbod (tewerkstelling van asielzoekers, stagiairs, sleutelpersoneel van internationale concerns, enz.). (2001: 31.000 twv’s verleend, waarvan 7.400 na arbeidsmarkttoets). Lopend beleid / nieuw kabinet Asielzoekers/asielgerechtigden Per 1 juli 2002 zijn de arbeidsmogelijkheden van asielzoekers uitgebreid van 12 weken per jaar kortdurende arbeid naar twaalf weken per jaar àlle arbeid. Er is wel een tewerkstellingsvergunning nodig, maar deze wordt niet getoetst aan de beschikbaarheid van prioriteitgenietend aanbod. De regeling zal worden geëvalueerd en nadien kunnen voorstellen voor verdere verruiming worden gedaan. De TK heeft middels de motie-Santi de regering gevraagd om de maatregel te evalueren en nadien voorstellen voor verdere verruiming te doen. Kennismigratie/braindrain Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 123 van 231
Het tweede paarse kabinet heeft de ambitie uitgesproken dat Nederland bij de ontwikkeling van de kenniseconomie moet behoren tot de koplopers binnen de Europese Unie. In dat kader is stimulering van wetenschappelijk onderzoek en Research & Development (R&D) noodzakelijk. In dat kader heeft het tweede paarse kabinet het advies overgenomen van de interdepartementale werkgroep WAV om wetenschappelijk onderzoekers en R&D-personeel bij internationale concerns (zogenoemde kenniswerkers), die tijdelijk in Nederland werkzaam zijn, versoepeld toe te laten. In een AO van 20 maart 2003 heeft ook de Tweede Kamer ingestemd met het advies. Het ministerie is bezig met de voorbereiding van de wijziging van de regelgeving. Het kabinet heeft besloten om bij die wijziging ook een bepaling op te nemen gericht op het tegengaan van braindrain uit ontwikkelingslanden. Met de Zuid-Afrikaanse regering wordt overlegd over de (on)wenselijkheid van werving van medisch personeel aldaar. Vereenvoudiging en versnelling toelatingsprocedures Om te komen tot een versnelling en vereenvoudiging van de toelatingsprocedures voor arbeidsmigranten heeft de IND per 1 januari 2003 de behandeling van aanvragen om machtigingen tot voorlopig verblijf (mvv) voor arbeidsmigranten gecentraliseerd bij één landelijk loket. De CWI heeft dat per 1 februari 2003 gedaan voor de behandeling van de aanvragen om tewerkstellingsvergunningen. Het kabinet heeft tevens besloten tot de vorming van een gezamenlijke CWI/IND-frontoffice, waar een werkgever gelijktijdig een mvv namens de vreemdeling en een tewerkstellingsvergunning kan aanvragen. Een volgende stap kan zijn dat de procedures voor het verkrijgen van een tewerkstellingsvergunning en een mvv ineen geschoven worden en dat er een gecombineerde verblijfs-/tewerkstellingsvergunning wordt afgegeven. Een interdepartementale werkgroep zal in 2003 onderzoek doen naar de voor- en nadelen van een gecombineerde procedure/vergunning. Bestuurlijke boete Om een lik-op-stuk-beleid te kunnen voeren, wordt een concept-wetsvoorstel gemaakt, waarin de invoering van de bestuurlijke boete in de WAV wordt geregeld. Over de vormgeving van het handhavingsmodel vindt nog overleg plaats met Justitie. Internationale ontwikkelingen De Europese Commissie heeft een concept-richtlijn gepubliceerd met betrekking tot een communautair arbeidsmigratiebeleid. Onderhandelingen over dit Commissievoorstel verlopen uiterst langzaam. In het kader van de GATS-onderhandelingen wordt onderhandeld over de toegang van dienstverleners die tijdelijk arbeid verrichten (Mode 4). Vrij verkeer Midden- en Oosteuropese landen (MOE-landen) Het kabinet Kok II heeft besloten direct na toetreding van de nieuwe lidstaten tot de EU een vrij verkeer van werknemers te realiseren. Uit onderzoek bleek namelijk dat de arbeidsmigratie vanuit de MOE-landen naar Nederland beperkt zou zijn. Dit onderzoek ging wel uit van een gelijktijdige implementatie van het vrij verkeer van werknemers door alle EUlanden. Tot nog toe hebben ook Zweden, Denemarken, Spanje, het UK en Ierland eenzelfde beslissing genomen, terwijl het VK dit nu overweegt. De andere EU-landen (met name Duitsland) hanteren de communautaire overgangstermijn van ten minste twee jaar. Het is niet ondenkbeeldig dat daardoor de toestroom van arbeidsmigranten uit de MOE-landen naar Nederland aanzienlijk groter zal zijn dan verwacht. SZW doet hier in de eerste helft van 2003 een onderzoek naar.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 124 van 231
Scholing laagopgeleiden tot startkwalificatieniveau (WVA-startkwalificatie) Trefwoorden: ** laagopgeleiden ** scholing laagopgeleiden ** startkwalificatie(-niveau) ** WVA-startkwalificatie Doelstelling en doelgroep De faciliteit scholing laagopgeleiden tot startkwalificatieniveau is ondergebracht bij de eerder genoemde WVA, onderdeel Afdrachtvermindering onderwijs, en staat bekend als WVAstartkwalificatie. Onder startkwalificatie wordt verstaan niveau 2 van het Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO). Laagopgeleide voormalig werkloze werknemers (mensen zonder startkwalificatie) raken bij minder gunstige economische omstandigheden vaak het eerst hun baan kwijt en komen daarna moeizaam weer aan de slag. Met ingang van 1 januari 2002 is een nieuwe fiscale faciliteit ingevoerd. Werkgevers krijgen een tegemoetkoming in de kosten als ze voormalig werkloze werknemers van 23 jaar en ouder scholen tot startkwalificatieniveau. De tegemoetkoming bedraagt € 1.529. Het gaat om (indirecte) kosten die de werkgever maakt naast de scholingskosten. Gedacht kan worden aan kosten voortvloeiend uit extra begeleiding en aangepaste productie- en personeelsplanning. Structureel is hiervoor € 45,4 miljoen beschikbaar. Uitgegaan is van scholing van 15.000 personen in 2002 oplopend tot 30.000 vanaf 2005. De fiscale faciliteit staat op de begroting van SZW. Nieuw kabinet In de begroting van SZW, beleidsartikel 2, is de volgende doelstelling opgenomen: daling aandeel werkenden en werklozen zonder startkwalificatie in de beroepsbevolking van 25-64 jaar. De WVA-startkwalificatie is één van de instrumenten om dit doel te bereiken. Het gebruik van dit instrument door werkgevers blijft achter bij de verwachting. SZW heeft initiatieven genomen ter bevordering van een adequaat gebruik van het (fiscaal) instrumentarium voor scholing. Daarnaast wordt, mede op basis van een advies van de RWI dat in het voorjaar 2003 wordt verwacht, gekeken naar operationalisering van de begrotingsdoelstelling t.a.v. scholing van mensen zonder startkwalificatie en mogelijk in te zetten instrumenten in aanvulling op het bestaand beleid.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 125 van 231
Persoonlijke Ontwikkelingsrekening (POR) Trefwoorden: ** Persoonlijke Ontwikkelingsrekening (POR) ** scholing Doelstelling en doelgroep Vanuit de gedachte dat scholing een normaal onderdeel moet worden van de loopbaan van iedere werknemer, investeren sociale partners in de ontwikkeling van een Persoonlijke Ontwikkelingsrekening (POR) voor werknemers. Dit is een rekening of budget op naam van een werknemer die deze alleen kan gebruiken voor scholing. Van de overheid wordt gevraagd dit instrument fiscaal te ondersteunen. Een tripartiete werkgroep bestaande uit de departementen EZ (voorzitter), OCenW, SZW, Financiën en werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties heeft de verschillende opties voor een fiscale vormgeving van de POR voor werknemers onderzocht. De werkgroep heeft daarnaast gekeken naar een mogelijke harmonisatie en verbreding van de scholingsdefinitie in de bestaande fiscale regelingen voor scholing. Met de fiscale facilitering van de POR voor werknemers is een bedrag van € 18 miljoen gemoeid. De Stichting van de Arbeid heeft de wens geuit om ook voor niet-werkenden de mogelijkheden van een POR te bezien. Uitvoering Door middel van experimenten wordt ervaring opgedaan met een POR voor werkzoekenden. Voor de uitwerking van de experimenten wordt aangesloten bij de experimenten met de individuele leerrekening die via OCenW lopen. Deze experimenten zijn in 2001/2002 gestart en worden in 2002/2003 voortgezet. SZW financiert 320 leerrekeningen voor werkzoekenden (in totaal worden 1.320 leerrekeningen geopend voor werknemers en werkzoekenden). Hiermee is een bedrag van € 240.000 gemoeid (uit subsidiebudget AAM). Belangrijkste vraag die middels de experimenten beantwoord zal moeten worden is of een POR voor werkzoekenden ook echt meerwaarde heeft ten opzichte van de reeds bestaande reïntegratieinstrumenten. Belangrijk aandachtspunt bij opzet, uitwerking en evaluatie van de experimenten is dan ook de afstemming met en de verhouding tot deze instrumenten. CWI, gemeente en UWV worden bij de experimenten betrokken. Nieuw kabinet Over een mogelijke facilitering van de POR door de overheid heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden. Mede op basis van de uitkomsten van de uitkomsten van de experimenten met de individuele leerrekening voor werkenden en werkzoekenden, en rekening houdend met de levensloopregeling, zal de inzet van de overheid op het punt van de POR bepaald moeten worden.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 126 van 231
Centrum Vakopleiding en Hoofdelijk versnelde scholing Trefwoorden: ** Centrum Vakopleiding ** Hoofdelijk Versnelde Scholing (HVS) ** Regionale Opleidingen Centra (ROC’s) ** praktijkscholing ** reïntegratie Algemeen Per 1 januari 2003 zijn de vestigingen van de Stichting Centrum Vakopleiding (die tot en met 2001 onderdeel uitmaakten van het zelfstandig bestuursorgaan Arbeidsvoorziening) overgegaan naar Regionale Opleidingen Centra (ROC’s). De Stichting CV werkte volgens de methode van Hoofdelijk Versnelde Scholing (HVS), welke is te kenmerken als scholing volgens individuele trajecten op maat. De trajecten kunnen frequent starten, zijn gericht op de toekomstige beroepspraktijk en worden uitgevoerd in een realistische, beroepsgerichte leeromgeving. Bij de overgang is door het kabinet aangegeven dat de HVS-methode zal worden geborgd. Uitgangspunt is dat de HVS-methode met de overgang van de Stichting CV naar ROC’s de beste kansen maakt om zich een levensvatbare positie op de markt te verwerven. Gezien het belang van de HVS-methode voor onder andere de reïntegratie van moeilijk plaatsbare werkzoekenden zal door SZW tijdelijk (gedurende drie jaar) aan ROC’s die een CV-vestiging hebben overgenomen een subsidie worden verstrekt voor het verzorgen en verder ontwikkelen van de HVS-methode. Omdat in deze periode aan het verzorgen en verder ontwikklen van HVS zodanig hoge kosten verbonden zijn dat er geen, of onvoldoende sprake kan zijn van marktwerking, is deze activiteit aangemerkt als een dienst van algemeen belang. De Stichting CV is in februari 2003 in liquidatie gebracht. Het bestaande bestuur van de Stichting CV zal de vereffening ter hand nemen. De Stichting CV i.l. zal o.a. optreden als werkgever voor het personeel dat niet over is gegaan naar een ROC, en waarop het Sociaal Plan Centrum Vakopleiding van toepassing is. Dit betreft (begin januari 2003) ca. 35 fte. Tijdens de vereffening van de Stichting zal het bestuur steeds in nauw overleg met het ministerie opereren. De vereffening zal naar verwachting uiterlijk in 2005 worden afgerond. Ten behoeve van de liquidatie is aan de Stichting CV i.l. € 14,2 mln. toegekend. Voor de kosten van de uitvoering is in aanvulling hierop € 5,4 mln. gereserveerd. Doelstelling Vereffening van de Stichting CV, waaronder het reïntegreren van het bij de Stichting achtergebleven personeel en borgen van HVS-methode. Uitvoering De belangrijkste instrumenten voor het bereiken van de doelen zijn: • Subsidie aan ROC’s die een CV-vestiging hebben overgenomen t/m 2005. • Toekennen middelen aan de Stichting CV voor uitvoering Sociaal Plan en voor kosten van ontbinding en vereffening van de Stichting. • Statutaire bevoegdheden van de minister van SZW. Deze zijn vastgelegd in de statuten van de Stichting CV.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 127 van 231
Raad voor Werk en Inkomen ( RWI) Trefwoorden: ** Raad voor Werk en Inkomen (RWI) ** reïntegratiemarkt
Doelstelling en doelgroep De Raad voor Werk en Inkomen is een orgaan dat is ontstaan in het kader van de nieuwe Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (SUWI). Het betreft een belangrijk overlegorgaan voor de minister op het terrein van werk en inkomen. Het orgaan is samengesteld uit vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en gemeenten. Belangrijkste taken van de RWI: • Jaarlijks voor 1 april een beleidskader vaststellen met voorstellen voor de concrete vormgeving van het beleid op het terrein van werk en inkomen (omvang en verdeling van reïntegratiemiddelen op centraal, regionaal en sectoraal niveau, aandacht voor speciale categorieën werklozen, verbetering van de aansluiting van vraag en aanbod op de reïntegratiemarkt). De minister van SZW mag hier slechts gemotiveerd van afwijken. • Daarnaast doet de RWI separaat voorstellen. Zo heeft de RWI onder meer op 20 januari j.l. een voorstel aangeboden met adviezen over een vacature-offensief. Tevens heeft de RWI een advies aan de informateurs aangeboden waarin o.a. de WAO en de armoedeval aan de orde komen. Eind april heeft de RWI een advies inzake jeugdwerkloosheid uitgebracht. • Bevorderen van de kwaliteit en de transparantie van de reïntegratiemarkt. • Uitvoeren van de subsidieregeling RWI (zie subsidieregeling RWI) De Raad voor Werk en Inkomen zetelt in Den Haag en heeft een omvang van 55 fte. De voorzitter is de heer Jan van Zijl. Het budget voor apparaatskosten van de RWI is meerjarig vastgesteld op ruim € 9 miljoen.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 128 van 231
Subsidieregeling RWI: SVWW Trefwoorden: ** Raad voor Werk en Inkomen (RWI) ** subsidieregeling RWI Wettelijk kader De Stimuleringsregeling vacaturevervulling door werklozen en met werkloosheid bedreigde werknemers (SVWW) is een ministeriële regeling op grond van de Wet SUWI (artikel 20). Doelstelling en Doelgroep Stimuleren van vervulling van vacatures op de Nederlandse arbeidsmarkt door werklozen en met werkloosheid bedreigde werknemers duurzaam aan het werk te helpen. Doelgroep bestaat uit werklozen die door het CWI zijn ingedeeld in fase 2, 3 of 4 dan wel behoren tot de groep fase 1 en langer dan 6 maanden werkloos zijn, alsmede met werkloosheid bedreigde werknemers. Activiteiten voor de uitstroom uit I/D/WIW/WSW banen zijn ook subsidiabel.
Uitvoering De subsidieregeling wordt door de RWI in mandaat uitgevoerd. Deze subsidieregeling is per 2002 van kracht geworden, en per 1 januari 2003 gewijzigd. Met de subsidieregeling kan jaarlijks voor een bedrag van € 68 miljoen aan de uitvoering van projecten worden besteed. In 2003 is er ten gevolge van de bezuinigingen op het SZW reïntegratiebudget ook bezuinigd op de kasuitgaven van de SVWW. De kasuitgaven is hierdoor in 2003 vastgesteld op € 26.600.000,-
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 129 van 231
Reïntegratiemarkt Trefwoorden: ** reïntegratiemarkt ** Borea Keurmerk Reïntegratie Doelstelling Doel is een reïntegratiemarkt die werkzoekenden doeltreffend en doelmatig aan het werk helpt. Een aldus functionerende reïntegratiemarkt is een belangrijk onderdeel van de sluitende keten van reïntegratie voor nieuwe en langdurig werklozen. Hieronder worden enkele cijfers met betrekking tot aantallen reïntegratietrajecten en gemiddelde trajectprijzen weergegeven. Gemeenten en UWV kochten in 2002 ieder circa 75.000 trajecten in. Een schatting (Trendrapport Regioplan) van het aantal trajecten dat private werkgevers (en hun arbodiensten) inkopen voor zieke werknemers is 10.000. Hoeveel reïntegratietrajecten zijn nodig en wat kosten ze gemiddeld in 2002? uitkeringsgerechtigden aantal trajecten totaal instroom totaal instroom volume volume Abw 434.000 135.000 120.000 74.000 WW 276.000 287.000 56.000 38.000 Wao/Waz/Wajong 956.000 120.000 52.000 42.000 Nug 215.000 265.000 26.000 16.000
gemiddelde prijzen per traject 4.450 5.000 4.900 5.700
Bron: SZW/R&A Operationele doelstellingen Eind november 2002 heeft het kabinet een notitie naar het parlement gestuurd, “Naar een werkende reïntegratiemarkt”, waarin het op hoofdlijnen vastlegt wat het verstaat onder een ‘goed werkende reïntegratiemarkt’ en op welke wijze deze gerealiseerd wordt. Voorwaarden voor het goed functioneren van de markt zijn: 1. voldoende concurrentie 2. transparantie 3. waarborgen van publieke belangen Deze drie aspecten gelden dan ook voor 2003 als speerpunten voor de beleidsontwikkeling met betrekking tot de reïntegratiemarkt. Een belangrijk uitgangspunt in de genoemde notitie is volledige resultaatfinanciering van reïntegratietrajecten.Wordt een reïntegratiebedrijf op resultaat afgerekend dan zal het de benodigde inspanning verrichten om het gecontracteerde resultaat neer te zetten. Voor de groep moeilijk bemiddelbaren moet er wel ruimte gelaten worden voor andere resultaten dan plaatsing in een reguliere baan. Het is aan marktpartijen om dat in het contract vast te leggen. De inzet vanuit het departement zal er de komende tijd op gericht zijn om dit te bevorderen. Borea Keurmerk Reintegratie De reïntegratiemarkt is zelfregulerend ten aanzien van de kwaliteit van de reïntegratie. In december 2002 heeft de brancheorganisatie Borea aan 27 bedrijven de eerste keurmerken uitgereikt.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 130 van 231
Sluitende Aanpak Trefwoorden: ** sluitende aanpak (nieuwe) werkloosheid ** langdurig werklozen ** reïntegratie ** gemeenten en sluitende aanpak Doelstelling en doelgroep Met de sluitende aanpak van de nieuwe werkloosheid wordt beoogd langdurige werkloosheid te voorkomen door werklozen die niet zelf aan het werk kunnen komen, binnen 12 maanden van werkloosheid een arbeidsmarktgericht aanbod te doen. De sluitende aanpak (nieuwe instroom) en de middelen die extra daarvoor zijn ingezet (van 1999 t/m 2002) richten zich op personen van 23 jaar en ouder.Voor werkloze jongeren onder de 23 jaar biedt de WIW (nu nog) een sluitende aanpak. Daarnaast wordt gestreefd naar een sluitende aanpak voor de bestaande groep van langdurig werklozen. De sluitende aanpak vloeit voort uit Europees werkgelegenheidsbeleid. Het streven was om voor de nieuwe instroom iin 2002 een volledige sluitende aanpak te bereiken. Voor het zittend bestand streven de uitvoerders (UWV en gemeenten) naar een sluitendheid van 100% in 2003. Uitvoering en realisatie Met de uitvoerders zijn afspraken gemaakt om, in aanvulling op bestaande activiteiten, in 2001 en 2002 het bestand van langdurig werklozen door te lichten en zo mogelijk de werklozen een traject aan te bieden. Dat is geen eenmalige operatie. In de structurele situatie (vanaf 2003) moet de arbeidsmarktpositie van (langdurig) werklozen periodiek en frequent worden bezien, waarbij wordt bepaald of en welk instrument het beste kan worden ingezet om de persoon te activeren, bijvoorbeeld via actieve bemiddeling, een arbeidsmarkttraject of sociale activering. Als dit proces gekoppeld wordt aan de sluitende aanpak van de nieuwe instroom, ontstaat een keten van reïntegratie. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de sluitende aanpak van enerzijds mensen met uitsluitend een Abw, IOAW- of IOAZ-uitkering en anderzijds niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-gerechtigden. Voor de eerste groep zijn de beschikbare middelen niet-geoormerkt toegevoegd aan het scholings- en activeringsbudget van de WIW; voor de nietuitkeringsgechtigden is de toevoeging wel geoormerkt. Met de gemeenten zijn in het kader van de Agenda voor de Toekomst afspraken gemaakt over de uitvoering. De uitvoering van de sluitende aanpak voor personen met een WW-uitkering geschiedt onder verantwoordelijkheid van het UWV. In het Strategisch Akkoord is afgesproken de gemeentelijke financiële verantwoordelijkheid verder te vergroten. In de nieuwe Wet werk en bijstand wordt voorgesteld dat het werkdeel gaat bestaan uit één ongedifferentieerd reïntegratiebudget.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 131 van 231
Tabel 1. Middelen voor reïntegratietrajecten 2002 (in €), en trajecten (nu nog ramingen) 2002 Welke middelen zijn er beschikbaar voor inkoop trajecten?
WAO WW Abw+overig Totaal
216 mln 75 mln 447 mln 738 mln
Aantal trajecten
WAO WW Abw+overig* Totaal
48.000 25.000 95.000 168.000
Van de nieuwe instroom van werkzoekenden vond in 2001 circa 85% binnen een jaar werk of volgt een reïntegratietraject. Voor 2002 is dit percentage – de mate van sluitendheid – 83%. Eind mei is pas bekend of dit een verslechtering/verbetering is ten opzichte van 2001, omdat een gewijzigde rekenmethode is gehanteerd. Begin juni wordt een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over de cijfers sluitende aanpak met daarin onder andere een nadere toelichting van de gebruikte meetmethode.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 132 van 231
Private intermediairs op de arbeidsmarkt Trefwoorden: ** Wet arbeidsallocatie door intermediairs (Waadi) ** arbeidsbemiddeling Doelstelling De Wet arbeidsallocatie door intermediairs (Waadi) bevat regels voor arbeidsbemiddeling en het ter beschikking stellen van arbeidskrachten (uitzendarbeid). Bij arbeidsbemiddeling is er sprake van een (kortstondige) dienstverlening door de intermediair die eindigt bij het aangaan van een dienstverband tussen arbeidskracht en werkgever. Bij het ter beschikking stellen van arbeidskrachten is er sprake van een heel andere situatie: het uitzendbureau wordt en blijft werkgever van de uitzendkracht die ter beschikking wordt gesteld van een inlener. Uitvoering en realisatie Hierna wordt afzonderlijk de stand van zaken weergegeven voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten en voor arbeidsbemiddeling. Ter beschikkingstelling van arbeidskrachten Voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten is er door de Waadi veel veranderd (gedereguleerd), in het bredere kader van het dossier Flexibiliteit en Zekerheid. (“Flexakkoord”). De rechtspositie van uitzendkrachten wordt overigens in het BW geregeld. Dit deel van de Waadi is onlangs geëvalueerd, ondersteund door een onderzoek en een consultatie van sociale partners. De evaluatie is begin mei 2002 naar EK, TK en (ter informatie) naar de Stichting van de Arbeid gestuurd. De wet lijkt aan zijn doelstellingen te voldoen; in de evaluatie worden daarom geen wijzigingen van de wet voorgesteld. De Stichting van de Arbeid zal in april 2003 een reactie geven op de evaluatie. De Kamer heeft aangegeven de evaluatie te willen behandelen samen met de reactie van de Stichting van de Arbeid. Aandachtspunten Vanuit de uitzendbranche en VNO/NCW wordt gepleit voor wijziging van de wet. De pijlen richten zich voornamelijk op de loonverhoudingsnorm. De norm die bepaalt dat een uitzendkracht hetzelfde loon en overige vergoedingen moet krijgen als een werknemer rechtstreeks in dienst van de inlener. De loonverhoudingsnorm geldt tenzij er een CAO wordt afgesloten. De werkgevers in de uitzendbranche voelen zich hierdoor verplicht een CAO af te sluiten. Omdat de systematiek van de Waadi op dit punt ook is terug te vinden in een EUrichtlijn in wording keert het verzet van de ABU en VNO zich ook hiertegen. De kleine brancheorganisatie NBBU en de vakbonden onderschrijven het loonverhoudingsvoorschrift van de wet wel. Arbeidsbemiddeling Voor arbeidsbemiddeling is er in 1998, met de komst van de Waadi nagenoeg niets veranderd, vooral omdat een IAO-verdrag op dat moment wetswijziging in de weg stond. Nederland heeft inmiddels een ander IAO-verdrag geratificeerd (de opvolger) dat het wel toestaat om ook voor arbeidsbemiddeling het vergunningenregime af te schaffen. Een wetsvoorstel dat de afschaffing regelt (alsmede een aantal andere punten) is in juli 2002 aan Tweede Kamer aangeboden en is op 15 april 2003 zonder beraadslaging en zonder stemming door de Eerste Kamer aangenomen. Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 133 van 231
Projectorganisatie Afwikkeling Arbeidsvoorziening (POAA) Trefwoorden: ** Projectorganisatie Afwikkeling Arbeidsvoorziening (POAA) ** Arbeidsvoorzieningsorganisatie, afwikkeling van ** Centraal Bestuur Arbeidsvoorziening (CBA) POAA is een tijdelijke projectorganisatie belast met toezichtsactiviteiten in het kader van de afwikkeling van Arbeidsvoorziening. POAA is onder gebracht bij de directie AAM. Bij de uitvoering van de activiteiten wordt nauw samengewerkt met het ministerie van Financiën en diverse directies van het departement. Afwikkeling Arbeidsvoorziening Doel Met de invoering van de Wet structuur uitvoering werk en inkomen (SUWI) is de Arbeidsvoorzieningsorganisatie opgehouden te bestaan. Ten behoeve van de afwikkeling van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie is de Regeling Afwikkeling Arbeidsvoorziening na SUWI opgesteld welke voornamelijk de taken van de bestuurder Centraal Bestuur Arbeidsvoorziening (CBA) met betrekking tot de afwikkeling behelst. Overzicht recente historie Maart 1999 In het kabinetsstandpunt inzake de structuur van werk en inkomen van maart 1999 is opgenomen dat de basisdienstverlenging van Arbeidsvoorziening ondergebracht wordt bij de Centra voor Werk en Inkomen en dat de reïntegratietaken in een afzonderlijk te vormen bedrijf worden ondergebracht, waarmee de Arbeidsvoorzieningsorganisatie als zodanig zou ophouden te bestaan. Medio 2000 Intensivering bestuurlijk en ambtelijk overleg (instelling Taskforce Arbeidsvoorziening onder voorzitterschap van DG AMB) tussen SZW en Arbeidsvoorziening in de periode vanaf medio 2000. Oktober 2000 • Als gevolg van voornoemd kabinetsstandpunt SUWI wordt het CBA-besluit tot de interne verzelfstandiging van 5 bedrijfsonderdelen van Arbeidsvoorziening in Arbeidsbureau Nederland, KLIQ, Centrum Vakopleiding, Facent en ESF-Nederland geëffectueerd; • Besluit minister tot versnelling externe verzelfstandiging. Periode januari - april 2001 • Benoeming bestuurders voor de afzonderlijke bedrijfsonderdelen. Als bestuurder CBA is met ingang van 1 april 2001 de heer Koopmans benoemd. • De minister heeft met de bestuurders de afspraak gemaakt dat zij per maand rapporteren aan de minister (ingaand in de maand waarop de bestuurder aantreedt). Over de rapportages vindt maandelijks overleg plaats met de minister of DG AMB. • 1 april 2002 ESF-Nederland werd als Agentschap-SZW onderdeel van het departement van SZW Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 134 van 231
Juni 2001 De Minister van SZW verstrekt de bestuurder CBA de opdracht de bestuurlijke vormgeving en de (huidige) financiële situatie in beeld te brengen, inclusief de wijze waarop deze tot stand is gekomen. Periode december 2001 -februari 2002 • Oprichting CWI; • Verzelfstandiging KLIQ; • Oprichting Stichting Centrum Vakopleiding; • Verkoop onderdelen Facent. Maart en april 2002 Op 19 maart 2002 biedt de bestuurder CBA de Rapportage Afwikkeling Arbeidsvoorziening inclusief 17 bijlagen, waaronder de jaarrekening 2000, aan de minister aan. Een reactie van het kabinet op de rapportage wordt op 28 maart 2002 naar de Tweede Kamer gezonden. Naar aanleiding van de rapportage van de bestuurder CBA en de reactie van het kabinet daarop worden op 5 april en 15 april 2002 door de minister vragen van de Vaste Commissie voor SZW van de Tweede Kamer beantwoord. Door het demissionair worden van het kabinet op 16 april 2002 gaat het voor die dag geplande Algemeen Overleg met de Vaste Commissie voor SZW van de Tweede Kamer niet door. 1 juni 2002 De heer Koopmans treedt terug als bestuurder CBA en de heer Schimmelpenninck wordt als vereffenaar met bestuurdersbevoegdheden benoemd. 19 juni 2002 Alsnog vindt er een Algemeen Overleg met de Vaste Commissie voor SZW plaats. De minister van SZW zegt toe de Kamer schriftelijk te informeren over de stand van zaken met betrekking tot ESF-claims en over de activiteiten die nog in het kader de afwikkeling moeten plaatsvinden. November-december 2002 Op 4 december is er een brief naar de Tweede Kamer (POAA/02/93262) verstuurd waarin de stand van zaken met betrekking tot de voortgang van de afwikkeling van Arbeidsvoorziening en de daarmee gemoeide kosten beschreven staan (Hiervoor is bij najaarsnota een voorziening op de SZW-begroting getroffen van 56 mln euro. Voor het overige zullen de budgettaire consequenties voor het rijk bij voorjaarsnota 2003 in beeld worden gebracht). Naar aanleiding van deze brief heeft de Kamer bij brief van 19 december gemeld in de nieuwe kabinetsperiode een algemeen overleg te voeren en gevraagd ten behoeve van dat overleg een actualisatie van de voortgang per 1 februari 2003 aan de TK te doen toekomen. De jaarrekening 2001, de laatste jaarrekening van Arbeidsvoorziening inclusief de vijf verzelfstandigde onderdelen, is op 17 december 2002 aangeboden aan de minister. De review en de due dillegence zijn in gang gezet.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 135 van 231
Resterende activiteiten 1. De stand van zaken met betrekking tot de voortgang van de afwikkeling van Arbeidsvoorziening aan de TK melden (planning eind mei), waarna een AO zal worden gehouden. (verzoek TK) 2. Gelijktijdig de jaarstukken 2001 van Arbeidsvoorziening voorzien van het oordeel van de Minister naar de Kamer versturen. Finaal oordeel van de minister over jaarstukken 2000 aan de TK aanbieden. (Toezegging aan TK) 3. Eveneens gelijktijdig de uitkomsten van het onderzoek van de Landsadvocaat naar de rechtspositionele voorzieningen bij Arbeidsvoorziening en het oordeel van de Minister verzenden naar de Tweede Kamer (toezegging aan Tweede Kamer); 4. Tenslotte gelijktijdig het onderzoek van de Bestuurder Arbeidsvoorziening naar de rol van de accountant en een oordeel van de Minister hierbij aan de Kamer sturen; 5. Daadwerkelijke liquidatie van Arbeidsvoorziening volgen: herplaatsers, verloop verkoop gebouwen, overdracht archief et cetera (loopt door tot voorjaar 2004);
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 136 van 231
Directie Arbeidsmarktbeleid Bijzondere Groepen (ABG)
Etnische minderheden Trefwoorden: ** Directie Arbeidsmarktbeleid Bijzondere Groepen (ABG) ** etnische minderheden, arbeidsmarktpositie ** arbeidsmarktbeleid voor etnische minderheden Doelstelling en doelgroep De arbeidsmarktpositie van etnische minderheden is de laatste jaren sterk verbeterd: in 1994 bedroeg de werkloosheid 26 procent, in 1998 16 procent en in 2001 9 procent. Een aanzienlijke daling, maar de werkloosheid onder etnische minderheden is nog altijd drie keer zo hoog als onder autochtone Nederlanders. En ook de arbeidsparticipatie blijft achter. Gestreefd wordt derhalve naar een jaarlijkse toename van de arbeidsparticipatie van etnische minderheden met ¾ procentpunt tot 54% in 2005. Wat betreft de werkloosheid mogen etnische minderheden niet onevenredig getroffen worden door de verslechtering van de arbeidsmarkt. Uitvoering en realisatie Aandacht voor etnische minderheden in het algemeen arbeidsmarktbeleid Uitgangspunt is in het algemene arbeidsmarktbeleid waar nodig specifieke aandacht te waarborgen voor de positie van etnische minderheden. Zo zijn in de bestuurlijke afspraken met gemeenten in het kader van de Agenda voor de Toekomst concrete ambities ten aanzien van de uitstroom van etnische minderheden uit de bijstand opgenomen. Ook worden in het kader van de jaarplancyclus afspraken gemaakt met CWI en UWV over de uitstroom van etnische minderheden en het voeren van doelgroepenbeleid. Specifiek beleid voor etnische minderheden Het tweede paarse kabinet heeft in juni 2000 de nota arbeidsmarktbeleid voor etnische minderheden (plan van aanpak 2000-2003) gepresenteerd met maatregelen om de werkloosheid onder etnische minderheden terug te brengen tot 10 procent in 2002, hetgeen is gerealiseerd. Werkloosheid (%) autochtonen en etnische minderheden 1996-2001 1996 1997 1998 1999 Autochtonen 6 5 4 3 Etnische minderheden 22 20 16 14 bron: CBS, Enquête beroepsbevolking
2000 3 10
2001 3 9
Arbeidsparticipatie (%) autochtonen en etnische minderheden 1996-2001 1996 1997 1998 1999 2000 Autochtonen 61 62 64 65 67 Etnische minderheden 39 42 44 45 48 bron: CBS, Enquête beroepsbevolking
2001 67 51
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 137 van 231
Wet SAMEN Trefwoorden: ** Wet stimulering arbeidsdeelname minderheden (Wet SAMEN) ** etnische minderheden, arbeidsmarktpositie ** multicultureel personeelsbeleid ** jaarverslag Wet SAMEN Doelstelling en doelgroep De Wet stimulering arbeidsdeelname minderheden (Wet SAMEN) is op 1 januari 1998 in werking getreden. De Wet SAMEN is bedoeld als ondersteunend instrument op het niveau van individuele ondernemingen bij het voeren van multicultureel personeelsbeleid. De wet dient een bijdrage te leveren aan het bereiken van een evenredige arbeidsmarktpositie van etnische minderheden. Gelet op het structurele karakter van de achterblijvende arbeidsmarktpositie van etnische minderheden is eind 2001 van de mogelijkheid gebruik gemaakt de wet met twee jaar te verlengen tot 1 januari 2004. Uitvoering en realisatie De Wet SAMEN verplicht werkgevers met een onderneming waarin ten minste 35 personen werkzaam zijn tot het voeren van een afzonderlijke personeelsregistratie en het opstellen van een jaarverslag Wet SAMEN. In het jaarverslag Wet SAMEN rapporteert de werkgever over het aandeel etnische minderheden in het personeelsbestand en formuleert de werkgever maatregelen om te komen tot een meer evenredige arbeidsparticipatie van etnische minderheden. De jaarverslagen worden verstuurd naar de CWI. De Arbeidsinspectie houdt toezicht op het deponeren van de jaarverslagen. Er is een landelijke Helpdesk Minderheden/Wet SAMEN ingericht bij de Centrale organisatie Werk en Inkomen en op een speciale internetsite is alle relevante informatie over de Wet SAMEN te vinden, inclusief cijfers over het aantal werkgevers dat een jaarverslag heeft gedeponeerd. Er is een duidelijke verbetering te zien in de naleving van de Wet SAMEN. Voor het verslagjaar 2000 heeft ruim 72 procent van de circa 20.000 Wet SAMEN-plichtige werkgevers een jaarverslag Wet SAMEN gedeponeerd. De wet loopt per 1 januari 2004 af. De minister heeft de Tweede Kamer meegedeeld medio augustus zijn voornemens na afloop van de wet kenbaar te maken. Daartoe wordt de wet nu geëvalueerd. Het evaluatierapport is begin juni a.s. beschikbaar. Daarna zal een kabinetsstandpunt worden voorbereid.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 138 van 231
MKB-minderhedenconvenant Trefwoorden: ** MKB-minderhedenconvenant ** Centrale organisatie Werk en Inkomen (CWI) ** etnische minderheden, instroom in het midden- en kleinbedrijf ** midden- en kleinbedrijf, instroom etnische minderheden Doelstelling en doelgroep In april 2000 ondertekenden minister Vermeend en minister Van Boxtel het ‘convenant inzake de instroom van etnische minderheden in het midden- en kleinbedrijf’ (kortweg het MKB-convenant) met MKB-Nederland en de Centrale organisatie Werk en Inkomen. In het MKB-minderhedenconvenant is afgesproken dat door werkgevers in het midden- en kleinbedrijf vacatures worden aangemeld bij de CWI om bij voorkeur te laten vervullen door allochtone werkzoekenden. In 2002 heeft het MKB-minderhedenconvenant het laatste jaar beleefd. Uitvoering/ relevante partijen Gedurende de looptijd van het convenant heeft de CWI een aparte projectorganisatie ingericht en consulenten op alle CWI’s vrijgemaakt om een sluitende op maatwerk gerichte dienstverlening aan allochtone fase-1 cliënten en werkgevers te kunnen bieden. Om het MKBminderhedenconvenant onder de aandacht van mkb-werkgevers (en allochtone werkzoekenden) te brengen heeft MKB-Nederland een intensieve communicatiecampagne gevoerd. Het succesvolle dienstverleningsconcept zoals ontwikkeld in het kader van het convenant wordt vanaf 2003 gecontinueerd in de reguliere dienstverlening van de CWI.
te melden vacatures: te vervullen vacatures: aantal werkzoekenden aan het werk: te plaatsen etnische minderheden:
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Doelstelling April 2000-dec 2002
Gerealiseerd (t/m week 50) 2002
63.000 53.000 Geen doelstellingen voor plaatsing geformuleerd 56.000
77.029 43.531 69.049 60.313
Pagina 139 van 231
Raamconvenant Grote Ondernemingen Trefwoorden: ** Raamconvenant Grote Ondernemingen ** etnische minderheden, instroom in grote ondernemingen ** multicultureel personeelsbeleid ** Ruim Baan voor Minderheden Doelstelling en doelgroep Met 110 grote ondernemingen (met meer dan 500 werknemers) is een convenant afgesloten ter bevordering van het multicultureel personeelsbeleid en verbetering van de in- en doorstroom van etnische minderheden. Uitvoering en realisatie Voor dit project is de tijdelijke projectorganisatie Ruim Baan voor Minderheden binnen SZW opgezet, ondergebracht bij de directie ABG. De convenantsafspraken zijn maatwerkafspraken per bedrijf en zijn daarom zeer divers. Ze betreffen zowel kwantitatieve doelstellingen met betrekking tot instroom en doorstroom als kwalitatieve doelstellingen met betrekking tot versterking van het multicultureel karakter van het personeelsbeleid, waaronder verbetering van de wervings- en selectiemethoden, en met betrekking tot interculturalisering van de organisatie. De ondernemingen die meedoen zijn afkomstig uit diverse sectoren: de financiële sector, het uitzendwezen, de industrie, de handel en de bouw. Het percentage allochtone werknemers ligt in de RGO-bedrijven boven het landelijk gemiddelde. De doelgroep wordt dus via het RGO meer dan evenredig bereikt. De looptijd van dit convenant is verlengd tot juni 2004. Ook in 2003 zullen de bedrijven bij het realiseren van de gemaakte afspraken door Ruim Baan voor Minderheden worden ondersteund. De voortgang van de uitvoering bij de bedrijven wordt gemonitord door een extern bureau. De rapportages worden gebruikt om de Tweede Kamer te informeren. Uit de meest recente tussenrapportage van de monitor (april 2003) blijkt dat het RGO in veel bedrijven de ontwikkeling van multicultureel personeelsbeleid versnelt, of (in andere bedrijven) tenminste voorwarden daartoe creëert.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 140 van 231
KOM-projecten: Krachtig Ondernemen met Minderheden Trefwoorden: ** Krachtig Ondernemen met Minderheden (KOM) **etnische minderheden, instroom in branches ** Intercultureel Management (ICM) Doelstelling en doelgroep Het project Krachtig Ondernemen met Minderheden (.KOM) heeft tot doel een branchegerichte aanpak te ontwikkelen en te implementeren om bedrijven beter in staat te stellen gebruik te maken van het grote potentieel aan allochtone arbeidskrachten. De nadruk ligt op de implementatie van Intercultureel Management (ICM) als instrument om de noodzakelijke mentaliteitsveranderingen binnen bedrijven tot stand te brengen. Een belangrijk uitgangspunt van .KOM is de samenwerking tussen relevante partijen op de regionale arbeidsmarkt te optimaliseren. Uitvoering en realisatie De opdrachtgever van het .KOM project is de landelijke stuurgroep, onder voorzitterschap van de heer Brinkman. In deze stuurgroep nemen de voorzitters van de verschillende branches zitting naast vertegenwoordigers van VNO/NCW en de FNV. SZW financiert het projectmanagement dat is ondergebracht bij het adviesbureau Sovov bv. Het .KOM project is in 2000 gestart in 3 branches en in 2001 uitgebreid naar 2 andere branches. Er is voor elke branche een werkboek geschreven over het verbeteren van de instroom en het belang van behoud van allochtoon personeel. Op 24 januari 2002 hebben de 5 branches samenwerkingsovereenkomsten (KOMvenanten) ondertekend. Op 19 februari 2003 is het .KOM project afgesloten met een conferentie. De branchegerichte aanpak van .KOM is succesvol gebleken: een kwantitatieve groei van de instroom van allochtonen bij de bedrijven, succesfactoren en knelpunten zijn in kaart gebracht en het draagvlak voor allochtoon personeel neemt in de bedrijven toe. De aanpak waarmee in het project is gewerkt vormt ook de basis voor de producten die het project gaat opleveren: - de .KOMBOX - een documentaire - een brochure voor andere branches
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 141 van 231
Inburgering Trefwoorden: ** inburgering ** Wet inburgering nieuwkomers (WIN) ** Taskforce Inburgering (TI) ** duale trajecten (inburgering) Doelstelling en doelgroep Met de komst in 1998 van de Wet inburgering nieuwkomers (WIN), een wet van de ministeries van BZK, OCenW en VWS, zijn de rechten en plichten van ‘nieuwkomers’ vastgelegd. Hoewel voor ‘oudkomers’ (personen die vóór de inwerkingtreding van de WIN naar Nederland zijn gekomen) geen inburgeringsplicht bestaat, is voor hen vanaf 1998 wel specifiek stimuleringsbeleid ontwikkeld. Sinds 2000 stelt BZK aan gemeenten middelen ter beschikking om ook aan oudkomers die dat nodig hebben een inburgeringsprogramma te bieden. Uitvoering en realisatie Om de uitvoering van de WIN op lokaal niveau te verbeteren en gemeenten bij het oplossen van knelpunten te ondersteunen is door de ministeries van BZK, OCenW, VWS en SZW in 2000 de Taskforce Inburgering (TI) opgericht, voor de duur van (ruim) twee jaar. Vanwege de behoefte van gemeenten aan verdere ondersteuning krijgt de TI vanaf 2003 voor de duur van 2 jaar een follow-up in de vorm van een afgeslankte Front-Office Inburgering. In het streven naar meer maatwerk vormt de ontwikkeling van duale trajecten één van de speerpunten in het inburgeringsbeleid. Onder een duaal traject wordt verstaan een traject waarin taallessen NT2 (Nederlands als tweede taal) worden gevolgd in combinatie met één of meerdere andere trajectonderdelen, bij voorkeur werk. Zo zijn in het kader van de Agenda voor de Toekomst met de G30 afspraken gemaakt om zoveel mogelijk oudkomers/nieuwkomers via een duaal traject (werk + taal) te (re)integreren. Tevens zijn in het kader van het Raamconvenant Grote Ondernemingen afspraken gemaakt met werkgevers over het opzetten en uitvoeren van duale trajecten. Ook de CWI vervult vanaf 2003 een nadrukkelijker rol bij het leveren van maatwerk. Zo wordt in een vroegtijdig stadium van het inburgeringsprogramma een uitgebreide intake uitgevoerd door de CWI, waarin de wensen en mogelijkheden van de betrokkene ten aanzien van arbeidstoeleiding en een duaal traject inzichtelijk worden gemaakt. Tevens verzorgt de CWI vanaf 2003 in het kader van het inburgeringsonderzoek de aanvraag Internationale Diplomawaardering (IDW).
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 142 van 231
Stimuleringsprojecten voor Allochtone Groepen (SPAG) Trefwoorden: ** Stimuleringsprojecten voor Allochtone Groepen (SPAG) ** etnische minderheden, activering en begeleiding naar werk of scholing Doelstelling en doelgroep SPAG is een SZW-maatregel, bedoeld om gemeenten te stimuleren projecten uit te voeren voor allochtonen als aanvulling op de sluitende aanpak. De projecten richten zich op activering en begeleiding van allochtonen met als doel werk of scholing. Getracht wordt de aansluiting van de doelgroep(en) bij reguliere scholings- en arbeidstoeleidende instellingen te verbeteren, evenals het gemeentelijk instrumentarium. Uitvoering en realisatie De projecten hebben een meerwaarde doordat ze in staat zijn intensieve en persoonlijke aandacht te schenken aan allochtonen met meervoudige problemen (bv. huisvesting, schuldenproblematiek) waardoor ze een zeer grote achterstand hebben tot de arbeidsmarkt. De trajectbegeleiders krijgen het mandaat om met alle denkbare instellingen, waar de deelnemers mee in aanraking komen, een plan op te stellen. De projecten zijn succesvol in het bereiken van de doelgroep en het bevorderen van hun arbeidsmarktkansen. In 1994 is begonnen met de doelgroep Antilliaanse en Arubaanse jongeren. In 1998 is deze uitgebreid met Turkse en Marokkaanse jongeren. Bij de doorstart in 2001 is het mogelijk gemaakt om, op advies van de 28 betrokken gemeenten, de projecten te verbreden naar leeftijd en naar andere minderheidsgroepen. De looptijd van de subsidie is tot uiterlijk 1 mei 2004, waarna de deelnemende gemeenten hun projecten dienen onder te brengen bij bestaande instellingen. Een belangrijke doelstelling van SPAG is namelijk dat ook na de tijdelijke subsidie structureel aandacht voor de doelgroep blijft bestaan in het lokale activeringsbeleid. Budget: jaarlijks € 3,6 miljoen. SZW heeft de landelijke coördinatie van de stimuleringsprojecten uitbesteed aan het bureau Radar Advies. De monitoring en evaluatie van de projecten is uitbesteed aan het onafhankelijke onderzoeksbureau Research voor Beleid. Het Agentschap SZW is door de directie ABG ingeschakeld voor de uitvoering van de subsidieregeling.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 143 van 231
Plan van aanpak hoger opgeleide vluchtelingen op de arbeidsmarkt Trefwoorden: ** vluchtelingen, verbetering arbeidsmarktpositie hoger opgeleide ** Internationale diplomawaardering (IDW) ** UAF Job Support (vluchtelingen studenten) Doelstelling en doelgroep Uitgangspunt van het plan van aanpak is de begeleiding naar werk te verbeteren. Door vroegtijdig te investeren in een passend traject neemt de kans toe dat hoger opgeleide vluchtelingen sneller aan werk komen en de verkregen baan beter aansluit bij hun opleidingsniveau en werkervaring. Uitvoering Het “Plan van aanpak verbetering arbeidsmarktpositie hoger opgeleide vluchtelingen” is op 9 april 2002 naar de Tweede Kamer gezonden. Het plan van aanpak bevat onder meer actiepunten gericht op de registratie van opleiding en werkervaring in de asielfase, internationale diplomawaardering en erkenning van elders verworven competenties. De Tweede Kamer is op 20 december 2002 geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van de maatregelen genoemd in het plan van aanpak. Stuurgroep Om de maatregelen uit het plan van aanpak die gedurende het hele traject plaatsvinden op elkaar af te kunnen stemmen en om de voortgang te bewaken is samenwerking tussen de verschillende overheden, sociale partners en maatschappelijke organisaties nodig. De inzet is deze samenwerking te versterken. Daartoe is in september 2002 een brede stuurgroep opgericht bestaande uit vertegenwoordigers vanuit zowel de betrokken departementen (SZW, Justitie, OCenW en VWS), als ook de Centrale organisatie Werk en Inkomen, de Stichting voor Vluchteling-Studenten UAF en Vluchtelingen Organisaties Nederland. De leden zijn ieder verantwoordelijk voor de voortgang en rapportage omtrent één of meer deelprojecten, en komen eens per kwartaal bijeen. CWI Tussen CWI en de expertisecentra (Nuffic, Colo en IB-Groep) en SZW en OC&W zijn afspraken gemaakt over de inbedding van de Internationale diplomawaardering (IDW) in het inburgeringsonderzoek. Per 1-1-2003 verzorgt het CWI de IDW-aanvraag, betrekt de uitkomst bij de werkintake en de inburgering. Daarmee wordt het voor de hoger opgeleide vluchtelingen eenvoudiger. UAF De Stichting voor Vluchtelingen-Studenten UAF heeft in 2002 een subsidie gekregen van maximaal € 401.000 ten behoeve van activiteiten van het UAF Job Support in 2002-2003. De bij UAF Job Support aanwezige kennis over arbeidstoeleiding van hoger opgeleide vluchtelingen kan worden gebruikt ter ondersteuning van de CWI’s en de gemeenten. Het UAF heeft daarnaast een duaal traject voor hoger opgeleide vluchtelingen in de ICT ontwikkeld en een verkort traject in de zorgsector.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 144 van 231
Ouderenbeleid Trefwoorden: ** ouderenbeleid ** Taskforce Ouderen en Arbeid ** sollicitatieplicht ** arbeidsparticipatie van ouderen Doelstelling en doelgroep Het tweede paarse kabinet heeft zich ten doel gesteld de arbeidsmarktparticipatie van 55 tot 65-jarigen te verhogen tot 50 procent in 2030. Hiertoe moet de arbeidsdeelname van ouderen jaarlijks met 0,75 procentpunt toenemen. Uitvoering en realisatie Taskforce Ouderen en Arbeid Het kabinet heeft in juni 2001 een “Taskforce Ouderen en Arbeid” geïnstalleerd voor een periode van twee jaar. De Taskforce werkt hard aan een mentaliteitsverandering en neemt initiatieven gericht op werknemers en werkgevers om de arbeidsparticipatie van ouderen te verhogen. Aan het eind van de periode van twee jaar stelt de Taskforce een slotdocument op met haar bevindingen en doet aanbevelingen aan de minister van SZW voor de toekomst. De Taskforce wordt door SZW gesubsidieerd. Herinvoering van sollicitatieplicht De Raad voor Werk en Inkomen heeft zich in het Beleidskader Werk en Inkomen 2002 uitgesproken voor herinvoering van de sollicitatieplicht voor 57,5-jarigen en ouder. De vorige minister heeft aangegeven het RWI-advies te willen volgen. Het kabinet heeft in het najaarsoverleg afgesproken dat het volgende kabinet in 2003 met sociale partners verder overleg voert over de herinvoering van de sollicitatieplicht. Arbeidsparticipatie ouderen Uit gegevens van de Enquête Beroepsbevolking (EBB), afkomstig van het CBS, blijkt dat de netto arbeidsparticipatie in de leeftijd van 55 tot 64 jaar is toegenomen van 26 procent in 1995 tot 34,4 procent in 2001. Netto arbeidsparticipatie en aantal werkenden (55-64 jarigen) voor de jaren 1995 en 2001 Leeftijd 1995 2001 1995 2001 netto arbeidsparticipatie werkende beroepsbevolking (x 1.000) 55-59 jaar 39% 51% 296 448 60-64 jaar 11% 15% 77 112 55-64 jaar 26% 34,4% 373 559
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 145 van 231
Jongeren zonder startkwalificatie Trefwoorden: ** jongeren zonder startkwalificatie ** startkwalificatie, jongeren zonder ** voortijdig schoolverlaters ** sluitende aanpak, jongeren zonder startkwalificatie ** Operatie JONG (jeugdbeleid) Doelstelling Een groot aantal voortijdig schoolverlaters wil onder geen beding meer terug naar de schoolbanken. Bij instroom op de arbeidsmarkt heeft deze groep een wankele arbeidsmarktpositie en loopt ze het risico sneller ontslagen te worden en afhankelijk te worden van een uitkering. Het jongerenbeleid is daarom gericht op: • Het bereiken van een evenredige arbeidsparticipatie van jongeren tot 23 jaar in 2007. • Het behalen van een startkwalificatie tijdens het werk door 70 procent van de voortijdig schoolverlaters tot 23 jaar, die niet terug zijn te geleiden naar het onderwijs, in 2007. Uitvoering en realisatie In Noord Groningen is met co-financiering van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de pilot ‘Sluitende aanpak jongeren Noord Groningen’ van start gegaan met als doelstelling het tot stand brengen van een sluitende aanpak voor jongeren tot 23 jaar met betrekking tot onderwijs, werk, inkomen en zorg. Een integrale benadering en het leveren van maatwerk staan in deze pilot centraal, opdat jongeren zonder startkwalificatie de voor hen hoogst haalbare en meest passende onderwijs- en/of arbeidsmarktpositie bereiken. Succesvolle ervaringen die met dit pilotproject worden opgedaan, zullen onder de aandacht worden gebracht van overige gemeenten en provincies, opdat de aanpak landelijk kan worden ingebed. Per 1 oktober 2002 is gestart met de uitvoering van het ontwikkelde model voor een sluitende aanpak (zgn. Waddenmodel). In dit verband is tevens de inzet van duale trajecten van het grootste belang. In opdracht van SZW voert Cap Gemini in 7 gemeenten een pilot uit om de ketenonderdelen en de schakels tussen de ketens in kaart te brengen (gemeentelijk instellingen, Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC), CWI, onderwijsinstellingen, branches/werkgevers) en good practices te beschrijven van een integrale aanpak van voortijdig schoolverlaten, inclusief preventie en aandacht voor de regierol van gemeenten. Het instrument duale trajecten in relatie tot een succesvolle reïntegratie wordt hierin nadrukkelijk meegenomen. De ervaringen uit deze pilot worden gebruikt om een landelijke handreiking voor vroegtijdig schoolverlaters (VSV) te ontwikkelen voor gemeenten. Vijf departementen, waaronder SZW, hebben de handen ineen geslagen om meer samenhang in het jeugdbeleid tot stand te brengen, knelpunten op te sporen en aan te pakken en betere onderlinge samenwerking te realiseren (harmonisatie van wet- en regelgeving, ontschotting van budgetten etc). Dat is de kern van de interdepartementale Operatie JONG die loopt tot 2006. De Operatie JONG houdt zich bezig met de schakels in de verschillende ketens van het jeugdbeleid. De inbreng van SZW betreft met name het preventief en curatief beleid dat moet bijdragen dat 70% van de voortijdig schoolverlaters tijdens arbeid een startkwalificatie haalt.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 146 van 231
Herintredende en allochtone vrouwen Trefwoorden: ** vrouwen, arbeidsparticipatie ** vrouwen, herintredende ** herintredende vrouwen ** allochtone vrouwen, arbeidsparticipatie ** etnische minderheden, arbeidsdeelname vrouwen **convenanten herintredende vrouwen ** Stuurgroep Allochtone Vrouwen Doelstelling en doelgroep Doelstelling van het kabinet is om de netto-arbeidsdeelname van vrouwen te verhogen van 51 % in 1999 tot 65 % in 2010. In 2002 was de participatie van vrouwen 54%. De komende 7 jaar is dus nog een groei van 11% nodig. Op grond van de autonome trend moet worden geconcludeerd dat zonder extra inspanningen dit percentage niet zal worden gehaald. Een belangrijke bijdrage kan geleverd worden door stimulering van de participatie van herintredende vrouwen en allochtone vrouwen die niet uitkeringsgerechtigd zijn. Momenteel participeren beide groepen namelijk relatief weinig. Op verzoek van de Tweede Kamer wordt gewerkt aan een geactualiseerd plan van aanpak Herintredende vrouwen. Er wordt naar gestreefd om daarin meer dan in het eerste plan van aanpak uit 2001, een concrete doelstelling neer te leggen en de middelen om die te bereiken. Naast bevordering van herintreding worden ook acties overwogen om uittreding te voorkomen. en, als daar wel voor wordt gekozen, de afstand tot de arbeidsmarkt te beperken. Instrumenten Convenanten herintredende vrouwen In beginsel staat het algemene arbeidsmarktbeleid en de Sluitende Aanpak ten dienste van vrouwen die willen herintreden. CWI en gemeenten hebben in deze een taak en een budget. Dit blijkt onvoldoende om herintreding van vrouwen te stimuleren. Er zijn belemmeringen bij de vrouwen zelf en bij werkgevers. De match tussen aanbod en vraag blijkt niet eenvoudig. De convenantaanpak wordt overwogen om deze belemmeringen te beslechten. Deze aanpak is eerder effectief gebleken bij het stimuleren van de participatie van allochtonen via het MKBconvenant. De waarde van convenanten is dat er concrete afspraken worden gemaakt waarop partijen aangesproken kunnen worden. In 2002 is op beperkte schaal gestart met deze aanpak, resulterend in vier convenanten. Daar is van geleerd en het voornemen is de leerpunten te verwerken in het nieuwe actieplan. Tevens zijn er ervaringen met enkele grote projecten in zorg, onderwijs en kinderopvang gericht op herintreding van vrouwen en zijn enkele recente onderzoeken op dat terrein verschenen. Dit biedt een basis voor een geactualiseerd plan van aanpak. Overwogen wordt om medio 2003 te starten met een convenantenoffensief dat medio 2004 moet uitmonden in 25 regionale convenanten tussen CWI, gemeenten, werkgevers en desgewenst scholingsinstituten met afspraken over aantal plaatsingen van herintreedsters op betaald werk. Daarnaast wordt overwogen om sector- of brancheorganisaties voor aansluiting bij een convenant met landelijke partijen uit te nodigen. Afspraken hierover dienen te zijn gericht op een snelle match tussen (relatief) kansrijke herintreedsters en zullen activering en Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 147 van 231
operationalisering van CAO-afspraken met betrekking tot instroom van (allochtone) herintreedsters moeten omvatten, alsmede verhoging van vacaturemelding van vooral vacatures met duale trajecten en het instrument EVC, etc. Landelijk overleg Bestuurlijk overleg in het komend jaar met respectievelijk CWI, gemeenten en sociale partners lijkt aangewezen teneinde diverse afspraken die bijdragen aan bevordering van herintreding van vrouwen, voorkomen van uittreding en voorkomen van een grote afstand tot de arbeidsmarkt bij (tijdelijke) uittreding van vrouwen te bewerkstelligen. Middelen Het ministerie van SZW heeft tot dusverre convenantspartners bij de uitvoering van de afspraken ondersteund door regelmatig overleg, informatieoverdracht en communicatiemiddelen. Als de convenantsaanpak wordt uitgebouwd zou deze rol van SZW moeten worden voortgezet. De huidige convenantspartijen kunnen aanvragen indienen voor communicatiecampagnes gericht op voorlichting aan en werving van vrouwen of gericht op de eigen achterban. Stuurgroep Allochtone Vrouwen De arbeidsparticipatie van niet-westerse vrouwen in Nederland groeit, maar blijft achter: 40% in 2001 tegenover 53% participatie van vrouwen in het algemeen. Vooral onder Turkse en Marokkaanse moeders, en vrouwen uit de zogenaamde ‘nieuwe’ etnische minderheidsgroepen (Iraniërs, Ethiopiërs, Somaliërs) blijft deelname aan maatschappelijke activiteiten en betaalde arbeid fors achter. Gemeenten weten deze vrouwen doorgaans moeilijk te bereiken en te stimuleren. Na advies van de commissie Arbeidsdeelname Vrouwen uit Etnische Minderheidsgroepen (AVEM, maart 2002) wordt medio 2003 een landelijke stuurgroep actief. SZW is hier trekker. De stuurgroep bestaat uit vertegenwoordigers van gemeenten, werkgevers, werknemers, CWI, zelforganisaties en opleidingsinstellingen. De stuurgroep heeft een aanjaagfunctie, het moet iets in beweging zetten. Daartoe trekt de stuurgroep het land door, spoort gemeenten aan, organiseert kleinschalige bijeenkomsten met vrouwen, zet het thema breed en stevig neer, bedenkt creatieve oplossingen en verzamelt best practices. Het eindproduct van de stuurgroep moet o.a. een praktische handreiking zijn voor gemeenten waarmee ze effectief aan de slag kunnen. De stuurgroep zal twee jaar actief zijn.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 148 van 231
Besluit In- en doorstroombanen (ID-banen) Trefwoorden: ** Instroom- en doorstroombanen (ID-banen) ** langdurig werklozen ** convenant gesubsidieerde arbeid 2003 ** gesubsidieerde arbeid ** sectorconvenanten gesubsidieerde arbeid ** stimuleringsregeling regulier maken ID-banen Doelstelling en doelgroep Doelstelling van de Instroom- en doorstroombanen (ID-banen) is het creëren van werkgelegenheid voor langdurig werklozen en het verbeteren van het niveau van publieke dienstverlening. Vanaf 2003 wordt de nadruk bij de gesubsidieerde arbeid meer gelegd op reïntegratie langs twee wegen: het omzetten van een deel van de ID-banen in reguliere banen met behulp van een stimuleringsregeling en het ombouwen van ID-banen naar tijdelijke opstapbanen gericht op uitstroom naar reguliere banen op termijn. Het voornemen is om vanaf 2004 of later het ID-budget toe te voegen aan een vrij besteedbaar reïntegratiebudget voor gemeenten (Fonds Werk en Inkomen, FWI). Beleid 2003 In 2003 wordt een ombuiging op het ID-budget voor gemeenten gerealiseerd. Eind 2003 kunnen 45.500 ID-banen (volledig) worden gefinancierd met het beschikbare budget, terwijl medio 2002 circa 50.000 ID-banen waren vervuld. Gemeenten moeten in 2003 dus een nettouitstroom uit de ID-banen realiseren. ID-budget 2002 en 2003: Uitgaven ID banen (€ x 1mln) Kostprijs per eenheid (€ x 1)
2002 1.017 19.178
2003 894
Bron: SZW-begroting 2003
Vervulde banen per sector: Vervulde banen juni 2002 Zorg 14.570 Onderwijs 9.590 Kinderopvang 3.575 Openbare veiligheid 8.993 Beheer openbare ruimte 5.161 Sport 1.703 Overig 6.087 Totaal 49.679 Bron: ID-monitor januari-juni 2002
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
% 29,3% 19,3% 7,2% 18,1% 10,4% 3,4% 12,3% 100,0%
Pagina 149 van 231
Convenant gesubsidieerde arbeid 2003 Eind 2002 is met sociale partners en de VNG een convenant Gesubsidieerde Arbeid 2003 gesloten, waarin is vastgelegd dat een stimuleringsregeling voor het regulier maken van IDbanen door SZW zal worden geïntroduceerd. Met deze regeling wordt een subsidie van € 17.000,- verstrekt aan werkgevers die een ID-baan omzetten in een reguliere, volledig door de werkgever zelf gefinancierde, baan. Er is € 170 miljoen beschikbaar voor de regeling, waarvan € 90 miljoen uit de conditionele lastenverlichting voor werknemers (uitkomst najaarsakkoord). De regeling voorziet in het regulier maken van 10.000 ID-banen. Per 1 maart 2003 is de regeling in werking. De uitvoering van de regeling geschiedt door het Agentschap. Sectorconvenanten Vakdepartementen hebben aanvullende middelen beschikbaar gesteld om de doorstroom van ID-werknemers in de betreffende sectoren te bevorderen. Deze middelen worden deels – als aanvulling op de genoemde stimuleringsregeling – in de vorm van subsidie aan werkgevers verstrekt die een ID-baan omzetten in een reguliere baan (sectoren Kinderopvang, Zorg, Jeugdhulpverlening, Welzijn en Cultuur). Ook in andere ‘ID’-sectoren (Sport, Openbare veiligheid, Onderwijs) zullen aanvullende middelen worden ingezet om doorstroom uit IDbanen naar reguliere banen te bevorderen. In de sectoren Zorg, Onderwijs en Kinderopvang zijn in 2003 aanvullende sectorconvenanten gesloten door vakdepartementen, VNG en sociale partners, waarin nadere afspraken over het regulier maken van ID-banen en het behoud van de resterende ID-banen in deze sectoren zijn vastgelegd. Implementatieplan VNG Om te bevorderen dat gemeenten zo snel mogelijk gebruik maken van de stimuleringsregeling en gemeenten verder te ondersteunen bij hun beleid gericht op het bevorderen van uitstroom uit gesubsidieerde arbeid is aan de VNG een subsidie toegekend voor een project gericht op implementatie, ondersteuning en modernisering van gesubsidieerde arbeid in 2003. Dit project voorziet in regionale voorlichtingsbijeenkomsten voor gemeenten, informatieve brochures (handreikingen), een website, telefonische helpdesk en individuele ondersteuning van gemeenten bij het vormgeven van hun (nieuwe) beleid ten aanzien van gesubsidieerde arbeid.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 150 van 231
Regeling schoonmaakdiensten particulieren (RSP) Trefwoorden: ** Regeling schoonmaakdiensten particulieren (RSP) ** schoonmaaksector (RSP regeling) ** langdurig werklozen ** persoonlijke dienstverlening Doelstelling en doelgroep De doelstelling van de RSP is tweeledig: • verruiming van de markt voor huishoudelijke dienstverlening • inschakeling van laag opgeleide langdurig werklozen. Als bijkomend effect kan nog worden genoemd het omzetten van “zwart” werk in “wit” werk. Doelgroep zijn personen die een jaar of langer als werkloos werkzoekende bij het arbeidsbureau zijn ingeschreven voor meer dan 15 uur per week. Voor bepaalde gemeenten en gebieden is vanwege de hoge werkloosheid aldaar de werkloosheidsduur beperkt tot 6 maanden. Uitvoering en realisatie De ondernemersorganisatie schoonmaak- en bedrijfsdiensten (OSB), de brancheorganisatie in de schoonmaaksector, voert de regeling uit. De minister van SZW heeft een uitvoeringsovereenkomst met OSB gesloten, waarin is neergelegd welke werkzaamheden OSB voor de minister uitvoert (onder andere afgeven van beschikkingen tot subsidieverlening, controleren van declaraties en verstrekken van informatie). Voorts is OSB de gesprekspartner over de RSP. De RSP is een zeer kleine regeling met een budget van ruim € 7.5 mln. De RSP is een openeinderegeling. Het subsidiebedrag aan werkgevers bedraagt € 10.184,--. Ongeveer 54 bedrijven met in totaal ongeveer 1000 werknemers maken gebruik van de regeling. De vraag naar een “witte” werkster is vele malen groter dan het aanbod van personeel. In 2003 dient een beslissing te worden genomen over de toekomst van de regeling. In het AO van 4 december 2002 over het MDW-rapport “Vijf vliegen in één klap” inzake de persoonlijke dienstverlening is toegezegd een vergelijking te maken met de ervaringen in het buitenland en daarbij tevens de RSP te betrekken. Kerngegevens RSP Budget Kosten per eenheid Volume Deelnemende bedrijven
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
2003 € 7,5 miljoen € 10.184,1000 54
Pagina 151 van 231
WSW Trefwoorden: **WSW **arbeidsgehandicapten **gesubsidieerde arbeid Doelstelling en doelgroep De Wet sociale werkvoorziening (WSW) biedt aan arbeidsgehandicapten arbeid onder aangepaste omstandigheden. Andere doelstellingen zijn: realiseren van “begeleid werken”plekken bij reguliere werkgevers en zoveel mogelijk uitstroom naar niet-gesubsidieerd werk. De WSW kent 3 modaliteiten: werken binnen een sociale werkvoorzieningsbedrijf (“sociale werkplaats”), detachering vanuit dit bedrijf naar een reguliere werkgever en “begeleid werken” in dienst van reguliere werkgever. De eerste komt verreweg het meeste voor. Uitvoering en financiering Gemeenten hebben de (zorg)plicht om WSW-geïndiceerden een WSW-plek aan te bieden. Zij hebben keuzevrijheid wat betreft de wijze van uitvoering. Zij maken daarvan in de praktijk nauwelijks gebruik. 50 (grotere) gemeenten sturen de uitvoering zelfstandig aan. De overige gemeenten doen dat in een gemeentelijk samenwerkingsverband op basis van de Wet gemeenschappelijke regelingen (WGR). Er zijn ongeveer 100 SW-bedrijven. De gemeente krijgt van het rijk een lump-sum-bedrag per fte naar de mate van arbeidshandicap. Eventuele besparingen mag de gemeente behouden. Gemeenten leggen toe op exploitatietekorten, maar die zijn de laatste jaren gedaald. Een paar procent van de “omzet” verdienen SW-bedrijven op de reïntegratiemarkt. Kerngegevens WSW 1997 budget kostprijs per eenheid volume dienstbetrekkingen % werkzaam in SWbedrijf % gedetacheerd % begeleid werken bij reguliere werkgever % jaarlijks uitstroom naar regulier werk wachtlijst 20.376
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
ultimo 2002 bijna € 2 miljard € 23.066,94.400
ultimo 2003 circa € 2 miljard € 23.231,95.800
86%
86%
13% 1%
13% 1,5%
<1%
<1%
4.750
4.100
Pagina 152 van 231
Beleidstraject Sinds medio 2001 is een aantal (onderzoeks-)rapporten verschenen over het functioneren van de WSW, waaronder: evaluatie van de wet, IBO-rapport “Aan de slag” en uitwerking hiervan, rapport van de Algemene Rekenkamer met kabinetsreactie. In maart 2002 heeft over deze kabinetsreactie een AO met de TK plaatsgevonden. De toenmalige minister heeft een aantal toezeggingen gedaan. De belangrijkste toezegging betreft de overdracht van de WSWindicatiestelling naar het CWI; een hiertoe strekkend voorstel is omstreeks 19 mei 2003 aan de Raad van State aangeboden. Invoering wordt voorzien per 1 april 2004. Met de CWI worden in juni 2003 afspraken gemaakt over een implementatietraject. De afbouw van de Spak/VLW is binnen het macro-budget WSW voor 2003 gecompenseerd door verlaging taakstelling uit geraamde onderuitputting op aantal plaatsen. Andere toezeggingen worden meegenomen bij een kabinetsstandpunt modernisering WSW. Over de intentie om een moderniseringstraject WSW aan te gaan zijn in september 2002 bestuurlijke afspraken met de VNG gemaakt. De RWI heeft aangekondigd voor de zomer 2003 een advies uit te zullen brengen over de WSW. Keuzes nieuw kabinet Begroting Jaarlijks maakt de bewindspersoon begin september bestuurlijke afspraken met de VNG over begroting en prestaties van het volgende jaar. Keuzes: § Wel/niet compenseren afbouw Spak/VLW voor 2004 en latere jaren oplopend tot € 80 mln in 2006. § Hoogte uitname uit WSW budget gemeenten en overheveling naar de begroting CWI voor de indicatiestelling. Modernisering WSW Hoewel de WSW op zich niet ter discussie staat, is modernisering toch geboden, en wel om de volgende redenen: belang van werk in een reguliere omgeving in plaats van werk in een aparte omgeving (SW-bedrijf); nieuwe wet gelijke behandeling vanwege handicap of chronische ziekte; aanzuigende werking van de voorziening als gevolg van wijzigingen in het WAO-stelstel en de Wet werk en bijstand. Belangrijkste elementen van moderniseringstraject WSW zijn: (veel) meer WSW-geïndiceerden aan het werk in een reguliere arbeidsomgeving; behoefte/mogelijkheden WSW-geïndiceerde is uitgangspunt in plaats van het SW-bedrijf; wegnemen van spanning tussen de bedrijfseconomische doelstelling van het SW-bedrijf en de sociale doelstelling van de wet; bewerkstelligen van een opdrachtgever/opdrachtnemer-relatie tussen gemeente en SW-bedrijf; van SW-produktiebedrijf naar organisatie voor begeleiding van SW-geïndiceerden in reguliere arbeidsomgeving; volume- en kostenbeheersing. Over het moderniseringstraject WSW zijn in september 2002 bestuurlijke afspraken met de VNG gemaakt.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 153 van 231
ESF-EQUAL Trefwoorden: ** ESF-EQUAL ** arbeidsmarkt, bestrijding van discriminatie op Doelstelling en doelgroep Het communautair initiatief ESF-EQUAL is een transnationaal programma dat loopt van 2000 tot 2006. Doel van ESF-EQUAL is om via samenwerking tussen verschillende landen nieuwe benaderingen te stimuleren voor de bestrijding van discriminatie en ongelijkheid op de arbeidsmarkt van welke aard dan ook. Belangrijk is dat in het ESF-EQUAL-programma aandacht wordt besteed aan "mainstreaming" (inbedden in regulier beleid) zodat verzekerd is dat positieve resultaten van de vernieuwende ESF-EQUAL-projecten worden geïmplementeerd in het Nederlandse en Europese arbeidsmarktbeleid. Uitvoering/ Financiering Het ESF-EQUAL-programma is onderverdeeld in twee tranches (2001 t/m 2003 en 2004 t/m 2006). Het programma heeft betrekking op de vier pijlers van de Europese werkgelegenheidsstrategie (EES), te weten: inzetbaarheid, ondernemerschap, aanpassingsvermogen en gelijke kansen voor vrouwen en mannen. Tevens is als thema asielzoekers toegevoegd door de Europese Commissie. Nederland is, samen met Zweden, trekker van de Europese thematische werkgroep (ETG) die de mainstreaming van ESF-EQUAL-projecten over asielzoekers op Europees niveau vorm moet geven. Het totale beschikbare budget van ESF-EQUAL bedraagt voor de eerste tranche (2001 t/m 2003) € 97.006.000. Op 15 november 2001 zijn er 110 projecten voorlopig goedgekeurd voor een totaalbedrag van € 91.658.150. De organisaties die projecten hebben aangevraagd zijn onder andere belangenorganisaties (NGO's), gemeenten, provincies, ministeries, sociale partners, onderwijsinstellingen, gezondheidsorganisaties en stichtingen. Met de brief van 29 januari 2002 (TK 2001-2002, 26642 nr. 38) is de projectenbundel naar de TK gestuurd waarin werd vermeld welke organisaties in principe in aanmerking kwamen voor ESF-EQUAL subsidie. Tot 15 mei 2002 hebben de 110 geselecteerde aanvragers gelegenheid gehad hun projectopzet nader uit te werken, met name de samenwerking met hun nationale en transnationale partners. Uiteindelijk zijn 94 projecten definitief goedgekeurd voor een totaalbedrag van € 78.932.916. Er blijft dus geld over. Dit wordt doorgeschoven naar de tweede tranche. In de loop van februari 2003 komt de definitieve projectenbundel beschikbaar. Europees Sociaal Fonds (ESF-nieuw) Het Enig Programmeringsdocument Europees Sociaal Fonds Doelstelling 3 (looptijd 20002006) is op 8 augustus 2000 (C 2000-11-27) door de Europese Commissie goedgekeurd. Op 22 juni 2001 is de Subsidieregeling ESF Doelstelling 3 in de Staatscourant gepubliceerd. De beleidsintensiveringen in het EPD ondersteunen de door het Nederlandse kabinet in het Nationaal Actieplan Werkgelegenheid aangegeven prioriteiten; sluitende aanpak voor volwassen werkzoekenden, behoud van inzetbaarheid beroepsbevolking en een Leven Lang Leren (beroepsonderwijs). Voor het jaar 2003 is in totaal ongeveer € 255 miljoen beschikbaar. Doelstelling 3 wordt uitgevoerd door het Agentschap SZW. Eind 2003 worden de eerste officiële ESF-resultaten van het ESF naar de Commissie gezonden (mid-term review). Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 154 van 231
Overzicht aanvragen ESF3, stand per 30 april 2003. Prioriteit
Maatregel
Sluitende aanpak volwassen werkzoekenden
Reïntegratietrajecten kortdurend werklozen
Aantal ingediende aanvragen
7
Reïntegratietrajecten langdurig werklozen Scholing van werkenden Projecten dagindeling
Leven lang leren
TOTAAL
Voortijdig schoolverlaten Versterking beroepsbegeleidende leerweg Praktijkonderwijs
Aantal afgewezen
In Behandeling
0
6
0
6 39
70 Behoud inzetbare beroepsbevolking
Aantal Toegekend
26 127
18
13
17
Toegekende subsidie per prioriteit of maatregel
€ 85.696.741
3
6 44
72
11
1
0
7
4
3
0
€ 136.511.674 € 2.500.000 € 99.637.725
5
3
2
0
€
6 249
4 140
2 45
0 64
2
1
25.230.363
€ 13.086.694 € 362.663.197
Het totaalbedrag aan gevraagde subsidie van de projecten die per 30 april nog in behandeling zijn, bedraagt ruim 89 miljoen Euro. Zoals uit het overzicht blijkt, blijven aanvragen gericht op de reïntegratie van werkzoekenden (zowel kort- als langdurend) achter bij de daarvoor beschikbare ESF-middelen Hiertoe zijn de volgende acties ingezet. Aanvankelijk konden uitsluitend gemeenten een aanvraag voor deze doelgroep indienen. Met ingang van 1 januari 2003 kan ook het UWV aanvragen voor deze doelgroep indienen. Daarnaast is een wijziging van de regelgeving in voorbereiding om ook O&O fondsen aanvragen te kunnen laten indienen voor werkzoekenden. Voorts onderneemt het Agentschap SZW op dit moment een voorlichtingsen publiciteitsactie richting gemeenten met het doel het gebruik van ESF door gemeenten te stimuleren. Daarnaast wordt alles in het werk gesteld aan om het ESF zo aantrekkelijk en eenvoudig mogelijk te maken voor (potentiële) aanvragers. Zo heeft in februari 2003 ambtelijk overleg plaatsgevonden tussen SZW en de diensten van de Europese Commissie met het doel om – binnen de grenzen van de huidige verordeningen- die aspecten van administratieve en juridische aard die de benutting van het ESF in Nederland belemmeren weg te nemen. Ook wordt -in overleg met de diensten Europese Commissie- verkend welke mogelijkheden zijn om op korte termijn nieuwe activiteiten voor ESF in aanmerking te kunnen brengen.
7
70 ingediende aanvragen richten zich op 2 maatregelen binnen één aanvraag (zowel kort- als langdurig werklozen). In de tabel is dit weergegeven door een getal in vetgedrukt-cursief.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 155 van 231
ESF: Afwikkeling ESF-oud Trefwoorden: **Europese Commissie, terugvordering ESF-subsidies **ESF, terugvordering subsidies De (financiële) afwikkeling van het ESF-programma 1994-1999 (‘ESF-oud’) bevindt zich thans in een afrondende fase. Bij de financiële afwikkeling van ESF-oud moet onderscheid worden gemaakt tussen de periode 1994-1996 en 1997-1999. 1994-1996: terugvorderingsprocedure Voor de jaren 94-96 is de EC in 2001 een formele procedure (zgn artikel 24 procedure) voor de terugvordering van ESF-subsidies gestart. Dit is uitgemond in een beschikking (maart 2002) waarin de EC € 157 mln aan ESF-subsidies (31,3% van totale subsidie) terugvordert. Dit bedrag is in juni 2002 terugbetaald. Dit bedrag is gebaseerd op een steekproef van de Accountantsdienst van SZW naar 45 ESFprojecten in die periode. Belangrijkste reden voor de terugvordering was het ontbreken van de originele administraties bij een deel van de projecten. Aanvankelijk wilde de EC een hoger bedrag terugvorderen, maar SZW heeft, d.m.v. nader onderzoek, de rechtmatigheid aangetoond van een deel van de door de Commissie gewraakte projecten. Het kabinet-Balkenende heeft eind 2002 het beroep ingetrokken dat het kabinet-Kok tegen genoemde beschikking had aangetekend bij het Hof van Justitie in Luxemburg. 1997-1999: ‘Brussel proof’ afrekenen Voor 97-99 heeft de EC géén formele terugvorderingsprocedure in gang gezet. De afwikkeling van de projecten 97-99 geschiedt door het Agentschap SZW. Het Agentschap SZW treft voor de ESF-projecten 97-99 een eindbeschikking. Dat geschiedt onder strenge condities (‘Brussel-proof afrekenen’). Indien niet aan de normen wordt voldaan volgt een bijgestelde beschikking of nul-beschikking. Op 31 oktober 2002 is het proces van eindbeschikken afgerond. Afsluiten programma-periode 1994-1999 Per 27 maart 2003 heeft Nederland de laatste eindafrekeningen over de periode 1994-1999 in Brussel ingediend. Het gaat hierbij om eindafrekeningen van in totaal 24 ESF-programma’s. Waar vereist is eveneens een certificerende verklaring afgegeven door de Departementale Accountantsdienst. Hiermee is voldaan aan de Europese vereisten voor een tijdige indiening. In juli/augustus 2003 zal de EC de programmaperiode 1994-1999 financieel afsluiten. Op dit moment bepaalt de EC de invloed van opgetreden koersverschillen in de periode 94-99 op de ingediende eindafrekening. Op het moment dat dit is bepaald, kan de EC het eindsaldo bepalen (ingediende eindafrekeningen -/- reeds ontvangen declaraties). Op grond van de huidige gegevens waarin tal van onzekerheden niet zijn meegenomen, leidt dit tot een terugbetaling aan de EC van zo’n € 80 mln.. Via een brief is de Tweede Kamer hiervan op de hoogte gesteld. De EC beoordeelt de einddeclaraties vervolgens inhoudelijk, waarna het programma formeel wordt afgesloten. De EC heeft aangekondigd eind 2003 een review uit te voeren op de door de SZW-accountantsdienst uitgevoerde controles van de einddeclaraties, zodat een eindoordeel van de EC op zijn vroegst begin 2004 te verwachten is. Hiermee is de afwikkeling op het niveau lidstaat-EC afgerond. De doorlooptijd van de afwikkeling projecten-lidstaten is niet te geven. Dit is namelijk Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 156 van 231
afhankelijk van de afhandeling van de beroepszaken door de rechtbank. SZW kan hier geen invloed op uitoefenen. Bovendien staat er na de beroepsprocedure nog de mogelijkheid tot hoger beroep open. Op dit moment zijn nog zo’n 370 bezwaar- dan wel beroepsprocedures in behandeling.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 157 van 231
Directie Bijstand en gemeentelijk activeringsbeleid (B&GA) Trefwoorden: ** Directie Bijstand en gemeentelijk activeringsbeleid (B&GA) ** Abw ** bijstandsgerechtigden, activering ** Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) ** Wet werk en bijstand (WWB)) ** Wet inkomensvoorziening kunstenaars (WIK) ** medebewind (bestuurlijke relatie rijk / gemeenten) ** inkomenswaarborg Directie B&GA De directie B&GA is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het bijstandsbeleid en het activeringsbeleid van gemeenten. De directie draagt meer specifiek zorg voor het bieden van inkomenswaarborg op het bestaansminimum en de instrumentering van gemeenten op het terrein van het activerings- en uitstroombeleid. De directie bevordert een adequate uitvoering door gemeenten van dit beleid. De hiernavolgende dossiers vloeien voort uit deze verantwoordelijkheid. Realisering van het dossier Wet werk en bijstand (WWB) heeft vanuit die verantwoordelijkheid de afgelopen periode de belangrijkste aandacht gehad van de directie. Regelingen, doelstellingen en doelgroepen De Algemene bijstandswet (Abw) - en de verwante regelingen Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) respectievelijk Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) - beogen een inkomenswaarborg te bieden op minimumniveau. Van deze regelingen is de Abw verreweg de belangrijkste; de Abw is een vangnet. Daarnaast staat bij de Abw de uitstroom naar werk centraal. De activering van bijstandsgerechtigden door gemeenten wordt ondersteund door een aantal specifieke wettelijke regelingen (de WIW en het besluit I-D-banen). De belangrijkste daarvan is de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW). De WIW biedt de gemeenten budget en instrumenten om cliënten weer naar regulier werk te begeleiden. Dit instrumentarium is niet alleen beschikbaar voor bijstandsgerechtigden maar ook voor niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekenden (bijv. herintreedsters) en personen met een uitkering via de Algemene nabestaandenwet (Anw). Beoogd is de gelden voor WIW en I-D-banen samen te brengen in één vrij besteedbaar reïntegratiebudget dat het zgn. werkdeel vormt van het Fonds Werk en Inkomen. Doel hiervan is gemeenten meer beleidsvrijheid te geven om - met maatwerk - de uitstroom uit genoemde regelingen, als ook de uitstroom uit de Abw, verder te vergroten. De afgelopen periode is gewerkt aan een wetsvoorstel dat beoogt in de plaats te komen van de huidige Abw, de WIW en het besluit I-D-banen: de Wet werk en bijstand (WWB). Op 12 mei 2003 is dit wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend. Deze wet zal, bij invoering, de relatie Rijk - Gemeenten substantieel beïnvloeden en ook in zekere mate doorwerken op de doelstellingen en taken van de directie (zie ook de beschreven dossiers die hierna volgen). Naast genoemde regelingen is de Wet inkomensvoorziening kunstenaars (WIK) een specifieke regeling die erop is gericht om kunstenaars in staat te stellen door middel van inkomensondersteuning een beroepspraktijk als kunstenaar op te bouwen. Uitvoering en realisatie Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 158 van 231
Aantal uitkeringsgerechtigden Abw in 2002: 358.000. Uitgaven Abw, IOAW en IOAZ in 2002 ten behoeve van uitkeringen: € 4,5 mld. Voor arbeidstoeleiding via de WIW is in 2003 ca € 775 mln. beschikbaar. De regelingen worden in medebewind uitgevoerd door de gemeenten. De invulling van het medebewind door gemeenten én het Rijk is daarom een cruciale succesfactor voor het te voeren beleid. Naast regelgeving (m.n.eerder genoemde voorbereiding op de nieuwe Wet werk en bijstand) krijgt het beleid vooral vorm in bestuurlijke afspraken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en met afzonderlijke gemeenten (G4 en G26) gericht op het realiseren van de gewenste uitkomsten van beleid. Basis voor de afspraken is de Agenda voor de Toekomst van april 2001. Beleidsontwikkelingen die voor langere tijd vastliggen: • Primaat van werk boven inkomen met behoud van de inkomenswaarborgfunctie van de regelingen. In het gehele domein van de sociale zekerheid heeft deze vorm gekregen in SUWI (Structuur uitvoering werk en inkomen) • Realisatie van de Agenda voor de Toekomst. De afspraken zijn primair gericht op het realiseren van extra uitstroom uit de bijstand door een samenhangend activeringsbeleid. De afspraken lopen door tot en met 2006.
NB
Over de directie B&GA/Abw/WWB is een presentatie beschikbaar die desgevraagd kan worden gegeven.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 159 van 231
Wet werk en bijstand (WWB) Trefwoorden: ** Wet werk en bijstand (WWB) ** Fonds Werk en Inkomen (FWI) ** reïntegratiebudget **vermindering en vereenvoudiging regelgeving Doelstelling Begin december 2002 is het Wetsvoorstel werk en bijstand (afgekort WWB) naar de Raad van State verstuurd. Dit wetsvoorstel komt in de plaats van de Algemene bijstandswet (Abw), de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) en het besluit I-D-banen. De WWB kent de volgende uitgangspunten: De eigen verantwoordelijkheid van de burger om al datgene te doen wat nodig en mogelijk is om in het eigen bestaan te voorzien staat centraal. Pas als mensen hiertoe niet in staat blijken te zijn hebben zij aanspraak op de overheid om hen daarbij te ondersteunen. Er is gekozen voor een duidelijk stelsel van rechten en plichten van de betrokken burger die meer dan in de bovengenoemde regelingen op elkaar zijn afgestemd. Deze ondersteunende verantwoordelijkheid ligt bij de gemeente. De gemeente wordt zo goed mogelijk toegerust om de burger op weg te helpen naar werk en deze indien nodig daarbij een inkomenswaarborg te bieden. De regelgeving is zodanig ingericht dat gemeenten een zo groot mogelijke beleidsruimte en -verantwoordelijkheid hebben om het doel van de wet te realiseren. Ruimte en middelen ontstaan door het creëren van één ongedifferentieerd en vrij besteedbaar reïntegratiebudget aan de hand waarvan gemeenten maatwerk kunnen leveren. De eigen verantwoordelijkheid van gemeenten wordt gestimuleerd door de mogelijkheid die ze krijgen om zelf beleid te ontwikkelen. Dit gaat gepaard met een financiële verantwoordelijkheid voor de gemeenten, welke vorm krijgt door de introductie van 100% budgettering van de bijstandsuitkeringslasten in combinatie met een fors eigen risico voor gemeenten bij eventuele budgetoverschrijding. Tot slot wordt in de WWB deze aanpak ondersteund door vermindering en vereenvoudiging van de regelgeving, ter versterking van het oplossende vermogen van gemeenten, en terugdringing van rapportageverplichtingen. De combinatie van een budget voor het inkomensdeel en een budget voor het werkdeel (vrij besteedbaar reïntegratiebudget) vormt het Fonds voor Werk en Inkomen (FWI). Het FWI binnen de WWB wijkt af van het FWI zoals dit voor het jaar 2003 geldt: • Inkomensdeel: 100% budgettering (2003: 25% budgettering en 75% op declaratiebasis) • Werkdeel: één vrij besteedbaar reïntegratiebudget (2003: verzameling van verschillende budgetten: I-D-banen, WIW: Scholings- en Activeringsbudget, dienstbetrekkingen en werkervaringsplaatsen) In het Strategisch Akkoord was 1 januari 2004 vastgelegd als datum van invoering. Om die reden is in december 2002 een wetsvoorstel naar de Raad van State gestuurd. Inmiddels is het wetsvoorstel op 12 mei 2003 bij de Tweede Kamer ingediend. Invoering per 1 januari 2004 is alleen mogelijk als de behandeling in de Tweede Kamer voor de zomer kan worden afgerond.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 160 van 231
Fonds Werk en Inkomen (FWI) voor het jaar 2003 Trefwoorden: **Fonds Werk en Inkomen (FWI) **Abw **objectief verdeelmodel (Abw-budget) **reïntegratie Doelstelling Het FWI is geen fonds in de letterlijke betekenis van het woord, maar de wijze waarop de financiering van de bijstandsuitkeringen en de reïntegratie-instrumenten van gemeenten is geregeld. (Zie ook bij WIW Beleidstrajecten). Doelstelling van het FWI is de gemeenten via financiële prikkels te stimuleren om een zo groot mogelijke uitstroom uit de bijstand te realiseren. Daarnaast worden onnodige belemmeringen weggenomen in de regelgeving voor activering en uitstroom. Uitvoering Het FWI bestaat uit een inkomensdeel en een werkdeel. Het inkomensdeel regelt de financiering van de Abw-, IOAW- en IOAZ-uitgaven. Elke gemeente ontvangt van het Rijk een budget ter bekostiging van de uitgaven (25%) die niet bij het Rijk kunnen worden gedeclareerd. Het rijk vergoedt op declaratiebasis een wettelijk vastgelegd percentage (heden: 75%) van de werkelijke Abw-uitgaven. Voor de verdeling van het geraamde macrobudget over de gemeenten wordt gebruik gemaakt van een objectief verdeelmodel. Uitgangspunt hierbij is dat een verdeelmodel ontstaat waarbij gemeenten kunnen sturen op hun resultaten; de conjuncturele elementen zijn zoveel mogelijk in het verdeelmodel verwerkt. Jaarlijks wordt aan de hand van een Amvb de verdeelsystematiek voor het volgende jaar bekendgemaakt. De hoogte van voorlopige en definitieve geraamde budgetten wordt bekendgemaakt via circulaires. De gemeenten mogen een budgetoverschot vrij besteedbaar meenemen naar volgende jaren. Het werkdeel regelt de financiering van reïntegratie-instrumenten en omvat het scholings- en activeringsbudget, de middelen voor de WIW-dienstbetrekkingen en WIW- werkervaringsplaatsen. Aan het scholings- en activeringsbudget is met ingang van 2002 nog een (geoormerkt) budget toegevoegd voor de reïntegratie van niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-gerechtigden. De reïntegratie van deze groepen is per 1 januari 2002 naar de gemeenten overgegaan (als gevolg van SUWI). Het scholings- en activeringsbudget wordt via een vaste verdeelsleutel over de gemeenten verdeeld, deze sleutel ligt vast in het Besluit Uitvoering en Financiering WIW (kortweg BUF). Dit budget is bestemd voor de inkoop van reïntegratieactiviteiten (trajecten, scholing etc ), dat moet zoveel mogelijk worden ingekocht bij private reïntegratiebedrijven. Gemeenten moeten daartoe objectieve aanbestedingsprocedures volgen. De WIW-dienstbetrekkingen en WIW-werkervaringsplaatsen worden op declaratiebasis gefinancierd (gemeente kan per plek een basisbedrag bij SZW declareren. Hoogte van dit basisbedrag is ongeveer gelijk aan bespaarde uitkering), daarnaast krijgen gemeenten nog een budget voor uitvoeringskosten; dat wordt eveneens via een verdeelsleutel verdeeld; ook deze sleutel ligt vast in het BUF. In voorgenomen Wet werk en bijstand wordt de WIW aan gemeenten samen met andere reïntegratiebudgetten voor gemeenten (I-D-banen) beschikbaar gesteld in één vrij reïntegratiebudget.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 161 van 231
Agenda voor de toekomst Trefwoorden: **Agenda voor de Toekomst **VNG, bestuurlijke afspraken met ** bijstandsgerechtigden, activering Doelstelling Op 24 april 2001 heeft de minister van SZW bestuurlijke afspraken gemaakt met de VNG in het kader van de Agenda voor de Toekomst. Deze afspraken zijn een uitwerking van de intentieverklaring die SZW en VNG in september 2000 waren overeengekomen. Uitgangspunt bij de afspraken is dat vanuit een moderne invulling van de medebewindsrelatie een sterker accent komt op het overeenkomen van concrete resultaten. Het gaat daarbij om het treffen van extra maatregelen die ertoe moeten leiden dat bijstandsgerechtigden sneller aan het werk gaan of maatschappelijk actief worden. De extra inspanningen zijn gericht op de sluitende keten van reïntegratie, extra inzet voor allochtonen, handhaving, gemeentelijk minimabeleid en cliëntenparticipatie. Uitvoering en realisatie Met de VNG zijn in 2001 bestuurlijke afspraken gemaakt die doorlopen tot 2006 Vervolgens zijn er individuele bestuurlijke afspraken gemaakt met grote en middelgrote steden: de G4 (Den Haag, Utrecht, Rotterdam en Amsterdam) en de G26. Belangrijk onderdeel van deze bestuurlijke afspraken zijn de prestatie-afspraken: het rijk stelt een financiële impuls beschikbaar voor het op sterkte brengen van casemanagement, onder de voorwaarde dat de betrokken gemeente bereid is een resultaatverplichting af te spreken (aantallen trajecten tot en met 2004 en uitstroom uit deze trajecten tot en met 2006). Voorts zijn middelen ter beschikking gesteld voor kinderopvang, projecten/experimenten en activering van nieuwkomers. Op 1 mei 2002 waren er in het kader van de bestuurlijke afspraken in totaal afspraken gemaakt over 272.667 trajecten en uitstroom uit deze trajecten van 40 procent tot 2006. Van de G4 zijn met Amsterdam en Rotterdam vooralsnog afwijkende afspraken gemaakt (looptijd, toezicht) in verband met het niet op orde zijn van beide sociale diensten. Voor de middelgrote en kleine gemeenten (alle gemeenten die niet tot de G4 en de G26 behoren) is er een subsidieregeling, waarbij subsidiëring eveneens plaatsvindt op basis van aantallen trajecten en uitstroom uit deze trajecten. Op 1 mei 2002 hadden 421 gemeenten een subsidie-aanvraag ingediend. De afspraken lopen tot en met 2006. Zij worden gemonitord en jaarlijks geëvalueerd. Jaarlijks zal een voortgangsrapportage naar de Tweede Kamer worden verzonden. De eerste voortgangsrapportage is op 16 oktober 2002 aan de Tweede Kamer aangeboden. De kernpunten van deze rapportage zijn als volgt: • In 2001 hebben de G4 en de G26 90 procent van de prestatieafspraken gerealiseerd. Door een extra inspanning zijn in de tweede helft van 2001 meer dan 11.000 bijstandsgerechtigden geactiveerd door het starten van een reïntegratie-, sociale activerings- of zorgtraject. • De voortgang in 2002 is zeer divers. De groep gemeenten die per juli 2002 niet volledig op schema lag, kondigde een extra inspanning aan om de resultaten alsnog te realiseren. • De bestuurlijke afspraken hebben een extra impuls gegeven aan de cultuuromslag naar Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 162 van 231
‘werk boven inkomen’ en aan een meer resultaatgerichte benadering. Van de kant van gemeenten werd in het najaar 2002 aangegeven dat de prestatieafspraken voor in ieder geval 2003 onder druk komen te staan als de maatregelen rond de WIW- en I-D-banen onverkort worden doorgevoerd. Niettemin werd het door gemeenten wenselijk geacht om de afgesproken taakstelling te handhaven. Naar aanleiding van deze verzoeken is in het bestuurlijk overleg met de VNG van 13 november 2002 besloten tot een flexibilisering en vereenvoudiging van de bestuurlijke afspraken. Namelijk door minder strikt vast te houden aan de afrekensystematiek van per jaar vastgestelde aantallen trajecten en uitstroom en in plaats daarvan meer te sturen op de prestaties over de gehele looptijd van de Agenda voor de Toekomst.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 163 van 231
Sluitende aanpak gemeentelijke doelgroep Trefwoorden: **sluitende aanpak, gemeentelijke doelgroep **reïntegratie **VNG, bestuurlijke afspraken met ** Agenda voor de Toekomst ** Wet werk en bijstand (WWB) Doelstelling Sinds 1999 is het overheidsbeleid gericht op het bereiken van een situatie waarin iedere nieuwe werkloze (nieuwe instroom) binnen 12 maanden na aanmelding bij het CWI een aanbod voor scholing en/of bemiddeling is gedaan. Sinds september 2000 geldt de sluitende aanpak ook voor de huidige langdurig werklozen (zittend bestand). Uitvoering en realisatie • Voor de gemeentelijke doelgroep (onder andere bijstandsgerechtigden) is de sluitende aanpak uitgewerkt in bestuurlijke afspraken met de gemeenten in het kader van de Agenda voor de Toekomst. • Resultaten kwantitatief onderzoek 20018 nieuwe instroom (gebaseerd op cohortanalyse begin 2001): o De mate van sluitendheid was in 2001 85%. 15% van de nieuwe groep werklozen stroomde dus in langdurige werkloosheid zonder dat zij een traject volgden; 3% van de nieuwe instroom weigerde een traject, 12% was daarmee nog niet gestart of had nog geen trajectaanbod ontvangen. o Het kwantitatieve onderzoek 2001 maakt geen onderscheid tussen de verschillende uitvoerders (gemeenten dan wel UWV); er kunnen dus geen aparte conclusies worden getrokken t.a.v. de sluitendheid van de aanpak van de gemeenten. Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat in het kwantitatief onderzoek sluitende aanpak 2002 (resultaten naar verwachting 1e helft 2003) wel een onderscheid gemaakt wordt tussen de prestaties van de gemeenten en die van het UWV. • In kwalitatief onderzoek (gegevensverzameling eind 2001) en tijdens de voortgangsgesprekken Agenda voor de Toekomst geven gemeenten aan nagenoeg sluitend te zijn voor de nieuwe instroom van volwassenen. Wat betreft het zittende bestand is in het kader van de Agenda voor de Toekomst afgesproken dat gemeenten voor het merendeel uiterlijk in 2003 hun werkprocessen ingericht hebben op een sluitende keten van reïntegratie. Met de G26 is de afspraak dat zij uiterlijk per 31 december 2002 voor alle huidige Abw-cliënten hebben vastgesteld wat het arbeidsmarktperspectief is; hierover wordt in 2003 verslag uitgebracht aan SZW. I.v.m. de realisering van de doelstellingen sluitende aanpak speelt de Wet werk en bijstand (WWB) een belangrijke rol. Enerzijds kan de daarin opgenomen herverdeling van verantwoordelijkheden (meer beleidsvrijheid voor gemeenten bij reïntegratie en een grotere financiële prikkel) op middellange termijn een belangrijke impuls geven aan de realisatie van 8
Voor de eerste cijfers over het jaar 2002 wordt verwezen naar de bijdrage van AAM betreffende sluitende aanpak.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 164 van 231
de sluitende aanpak. Gemeenten krijgen immers optimaal belang bij de uitstroom uit de bijstand en een zo kort mogelijk verblijf daarin. Anderzijds is onder de WWB de borging van de hulp bij reïntegratie aan kansarme werkzoekenden en niet-uitkeringsgerechtigden een extra aandachtspunt.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 165 van 231
Sociale activering/ complexe reïntegratietrajecten Trefwoorden: **sociale activering **sluitende aanpak ** langdurig werklozen ** reïntegratie **bijstandsgerechtigden, sociale activering **Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) ** Wet werk en bijstand (WWB) **Informatie- en Servicepunt Sociale Activering (ISSA) Doelstelling en doelgroep Binnen de Sluitende Aanpak vormt sociale activering het sluitstuk van de reïntegratie: sociale activering is het reïntegratie-instrument dat wordt ingezet nadat gebleken is dat andere reïntegratie-instrumenten nog niet kunnen worden aangewend. Het gaat om het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten en andere activiteiten met als doel het verbeteren van de kansen op de arbeidsmarkt. De doelgroep voor sociale activering bestaat uit langdurig werklozen die een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben en voor wie een arbeidstoeleidingtraject nog niet geschikt is. Complexe reïntegratietrajecten Een prioritair beleidsonderwerp is het onderwerp complexe reïntegratietrajecten. Het overgrote deel van de bijstandspopulatie bestaat uit een groep bijstandsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt die vaak gekenmerkt wordt door een complexe problematiek: verslavingsproblemen, psychosociale problemen, medische problemen, schulden. Voor de activering van deze groep is een integrale aanpak nodig, bestaande uit een combinatie van zorg en activering. Bij een complex reïntegratietraject zijn niet alleen gemeentelijke instellingen, maar ook niet-gemeentelijke, vaak AWBZ-gefinancierde instellingen betrokken. Intensief overleg met het ministerie van VWS is daarbij nodig. Al lopende trajecten op dit terrein zullen worden gemonitord, overeenkomstig de afspraak met de Tweede Kamer. Op een expertmeeting in december 2002 zijn de knelpunten op het terrein van activering en zorg geïnventariseerd. Op grond van de nadere uitwerking wordt bezien of aanpassing van wet- en regelgeving op het terrein van VWS en/of SZW noodzakelijk is. Uitvoering en realisatie Gemeenten voeren sociale activeringstrajecten uit. Zij financieren deze met de WIWmiddelen (scholings- en activeringsbudget). Vaak worden ook eigen middelen ingezet, bijvoorbeeld welzijnsmiddelen (Gemeentefonds). Circa 60 tot 80% van de bijstandsgerechtigden behoort tot fase vier en daardoor tot de potentiële doelgroep van sociale activering. Van 1996 tot en met 2001 is ervaring opgedaan met sociale activering via experimenten. Uit het slotonderzoek naar deze experimenten sociale activering blijkt dat 17% van de deelnemers is doorgestroomd naar een opleiding, vrijwilligerswerk of stage, 16% is uitgestroomd naar betaald (gesubsidieerd en regulier) werk en 22% is uitgevallen (meestal vanwege te grote persoonlijke problematiek). Als deelnemers betaald werk hebben, behouden zij in de meeste gevallen dit werk; de uitstroom is duurzaam. Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 166 van 231
Wetsvoorstel Wet werk en bijstand In het wetsvoorstel Wet werk en bijstand is sociale activering opgenomen als een van de voorzieningen die ten behoeve van de arbeidsinschakeling aan uitkeringsgerechtigden kunnen worden aangeboden. Indien uitstroom naar betaald werk nog niet mogelijk is, heeft sociale activering als tussendoel het bevorderen van zelfstandige deelname aan het maatschappelijk leven. ISSA Lokaal Het Informatie- en Servicepunt Sociale Activering (ISSA), een tijdelijk samenwerkingsverband van SZW en VWS, is vanaf november 2002 overgedragen aan de VNG. Onder de naam ISSA Lokaal zet het zijn werkzaamheden in afgeslankte vorm voort voor een periode van 3 jaar. Ook ISSA-Lokaal zal de ontwikkeling van sociale activering op lokaal niveau verder stimuleren. Sociale activering voor WW-ers en WAO’ers Ook voor WAO’ers en, zij het in mindere mate, voor WW’ers met een grote afstand tot de arbeidsmarkt kan sociale activering een adequaat reïntegratie-instrument zijn. Zij maken echter nog relatief weinig gebruik van deze mogelijkheid. Om dit te verbeteren, is de financieringsgrond voor sociale activering voor deze groepen uitkeringsgerechtigden vanaf 1 januari 2002 expliciet vastgelegd in de Wet REA. Hiermee is de bestaande wetgeving toereikend om voor WAO’ers en WW’ers sociale-activeringstrajecten in te kunnen zetten. Vaak bereikten het ministerie desondanks signalen dat het UWV niet meewerkte wanneer een gemeente een UWV-cliënt een sociale-activeringstraject wilde aanbieden. Het UWV heeft om duidelijkheid hierover te scheppen eind 2002 een circulaire uitgevaardigd waarin duidelijk beschreven staat wat het beleid is rondom de inzet van sociale activering voor arbeidsongeschikten. De VNG heeft aangegeven goed uit de voeten te kunnen met deze circulaire. In januari 2003 gaat de VNG inventariseren welke daadwerkelijke uitvoeringsproblemen er nog bestaan tussen de gemeenten en het UWV. Aan de hand van deze inventarisatie zal bekeken worden of aanvullende regelgeving nodig is.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 167 van 231
Armoede en sociale uitsluiting Trefwoorden: **armoedebeleid **sociale uitsluiting **Nationale Actieplannen (NAP) **schuldhulpverlening Doelstelling Het armoedebeleid is gericht op het terugdringen van sociale achterstanden van kwetsbare groepen, zoals langdurige minima, mensen met problematische schulden en dak- en thuislozen. SZW coördineert het (nationaal, interdepartementaal) armoedebeleid, dat buiten het eigen SZW-domein van werk en inkomen meerdere sectoren beslaat, zoals huisvesting, zorg, welzijn, etc. Uitvoering en realisatie Iedere EU-lidstaat schrijft sinds 2001 om het jaar een Nationaal actieplan (NAP). Het NAP is een onderdeel van de Europese open coördinatie strategie ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, waarin de verantwoordelijkheid bij de lidstaten blijft, maar waarin de resultaten en goede voorbeelden van de lidstaten met elkaar worden vergeleken. Hiertoe heeft de Europese Raad van Nice (2000) vier hoofddoelstellingen vastgesteld: • Bevordering van de deelname aan het arbeidsproces en van de toegang van een ieder tot alle hulpmiddelen, rechten, goederen en diensten. • Voorkoming van uitsluitingsrisico’s. • Optreden ten behoeve van de meest kwetsbaren. • Mobilisatie van alle actoren. Medio 2003 komt er een volgend NAP. Tussentijds wordt gewerkt aan implementatie, monitoring en evaluatie van de in het NAP (2001) genoemde streefdoelen en maatregelen. In december 2002 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitvoering van het NAP 2001. Een specifiek onderdeel van het armoedebeleid is gericht op de aanpak van de schuldenproblematiek. Schuldhulpverlening is decentraal gemeentelijk beleid dat wordt uitgevoerd door diverse instanties (sociale diensten, kredietbanken, algemeen maatschappelijk werk) die met elkaar samenwerken (integrale schuldhulpverlening). Gemeenten vervullen hierin een regiefunctie. SZW heeft de beleidsverantwoordelijkheid voor het minnelijke traject (geen wettelijk kader); Justitie voor het wettelijke traject (de Wet schuldsanering natuurlijke personen). Eind 2002 is de Kamer geïnformeerd over de aanpak van de schuldenproblematiek (waarin ook een plan van aanpak specifiek voor de schuldenproblematiek van jongeren is gepresenteerd). De accenten van het beleid integrale schuldhulpverlening zijn gelegd op het ontwikkelen van maatregelen op rijksniveau om de diverse actoren die een rol spelen bij het veroorzaken, instandhouden of vergroten van de schuldenproblematiek, hun eigen verantwoordelijkheid te laten dragen in het oplossen daarvan.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 168 van 231
Gemeentelijk inkomensondersteuningsbeleid Trefwoorden: **inkomensondersteuningsbeleid, gemeentelijk **armoedeval **langdurigheidstoeslag Doelstelling Het bieden van extra financiële ondersteuning aan personen die zijn aangewezen op een inkomen op of rond het minimumniveau, voor financiering van bijzondere, noodzakelijke kosten waarin andere regelingen niet voorzien. Dit kan zowel op individuele als op categoriale basis. Op individuele basis wordt maatwerk geleverd, op categoriale basis wordt een forfaitaire vergoeding toegekend aan mensen die tot een bepaalde, door de gemeente aangewezen categorie behoren. Het gemeentelijk inkomensondersteuningsbeleid kent een grote variëteit aan instrumenten zoals bijzondere bijstand, kwijtschelding van lokale heffingen, kortingen op culturele activiteiten en uiteenlopende categoriale tegemoetkomingen. Uitvoering Het gemeentelijk inkomensondersteuningsbeleid wordt door de gemeenten uitgevoerd en zelf gefinancierd. Om dit mogelijk te maken heeft het Rijk vanaf 1991 middelen toegevoegd aan het gemeentefonds. In 2003 gaat het om een bedrag van € 511 miljoen. Dit bedrag is exclusief de 20 mln. die het kabinet voor 2003 eenmalig beschikbaar heeft gesteld naar aanleiding van het najaarsoverleg met de sociale partners in november 2002 (zie ook hieronder). Keuzes nieuw kabinet Het gemeentelijk inkomensondersteuningsbeleid bevindt zich in het spanningsveld tussen enerzijds de inkomenswaarborgfunctie en anderzijds de noodzaak om de armoedeval (het verschijnsel dat iemand er niet of nauwelijks in inkomen op vooruit gaat als hij gaat werken door het wegvallen van diverse inkomensondersteunende maatregelen) niet onnodig te vergroten. Ook moet de uitstroom uit de minimuminkomensvoorzieningen niet worden gefrustreerd. Een nieuw element in het gemeentelijk inkomensondersteuningsbeleid is de langdurigheidstoeslag. Het gaat daarbij om een aanvullende inkomensondersteuning voor langdurige minima die geen arbeidsmarktperspectief hebben. Bij een langdurigheidstoeslag is het van belang om het juiste evenwicht tussen de toeslag en het gemeentelijk inkomensondersteuningsbeleid, met name waar het de categoriale regelingen betreft, en het gemeentelijk uitstroom- en premiebeleid. Onder Paars II is een wetsvoorstel gemaakt dat voorzag in een langdurigheidstoeslag en beperking van de categoriale regelingen. Dit voorstel is door het vorige kabinet ingetrokken omdat het kabinet de categoriale regelingen wilde afschaffen en andere criteria wilde hanteren voor de langdurigheidstoeslag. Om diezelfde reden heeft het kabinet niet ingestemd met een, qua inhoud met het voorstel van Paars II vergelijkbaar, initiatief wetsvoorstel van het lid Noorman-den Uyl. Het initiatiefwetsvoorstel is inmiddels door de Tweede Kamer verworpen. De Wet werk en bijstand voorziet in afschaffing van de categoriale regelingen voor personen jonger dan 65 jaar en een langdurigheidstoeslag voor mensen die vijf jaar of langer van het sociaal minimum leven en geen arbeidsmarktperspectief hebben. Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 169 van 231
Op grond van het Najaarsakkoord 2002 zijn voor 2003 afspraken gemaakt met gemeenten over de inzet van de door het kabinet beschikbaar gestelde 20 mln. euro voor een inkomensaanvulling aan langdurige minima zonder arbeidsmarktperspectief. Het is aan de gemeenten om in aanvulling op hun bestaande beleid deze inkomensondersteuning vorm te geven.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 170 van 231
Arbeidsverplichtingen in de bijstandsregelingen Trefwoorden: **Abw, arbeidsverplichtingen **Abw, ontheffingenbeleid **sollicitatieplicht **alleenstaande ouders, arbeidsverplichtingen ** Kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders (KOA-regeling) Doelstelling Uitgangspunt in de Abw is dat bijstandsverlening zoveel mogelijk gericht dient te zijn op uitstroom naar werk. Daartoe zijn in de Abw (artikel 113, eerste lid) arbeidsverplichtingen opgenomen, die in principe voor iedere bijstandsgerechtigde gelden. Ontheffing van de arbeidsverplichting is mogelijk in de volgende situaties: • categoriaal: alleenstaande ouders met de zorg voor een kind jonger dan vijf jaar zijn wettelijk ontheven van alle arbeidsverplichtingen. Personen van 57 ½ jaar en ouder zijn op grond van een ministeriële regeling ontheven van de sollicitatieverplichting, maar moeten zich wel als werkzoekende inschrijven bij het CWI en dienen passende arbeid te aanvaarden. • maatwerk: gemeenten hebben de mogelijkheid om ontheffing van één of meerdere verplichtingen te verlenen aan individuele bijstandsgerechtigden om redenen van medische of sociale aard. In de praktijk doen zich daarnaast ook zgn. de facto-ontheffingen voor: er worden soms arbeidsverplichtingen opgelegd die niet regelmatig gecontroleerd worden. Uitvoering en realisatie In de Agenda voor de Toekomst is afgesproken dat SZW en VNG bevorderen dat bij het zittend bestand zal worden beoordeeld of een eventuele ontheffing van de arbeidsverplichting kan vervallen. Streven is een halvering van het aantal formele ontheffingen en een beoordeling van alle de facto-ontheffingen op korte termijn. Deze afspraken zijn gemaakt op basis van de evaluatie van de Abw in 2000. Uit de rapportage “Gemeentelijk ontheffingenbeleid”van de Inspectie Werk en Inkomen blijkt dat in 2001 51% van de bijstandscliënten formeel was ontheven van de arbeidsverplichtingen en dat in circa 7% sprake was van een de facto-ontheffing. Ouderen In december 2002 is de Kamer per brief geïnformeerd over het kabinetsvoornemen om de sollicitatieplicht in principe te gaan toepassen voor alle uitkeringsgerechtigden die vóór het bereiken van de leeftijd van 64 jaar zijn ingestroomd. Voor Abw-, IOAW- en IOAZ-gerechtigden die op het moment van de datum van inwerkingtreding van de WWOW (Wetsvoorstel werkgeversbijdrage werkloosheidslasten oudere werknemers) 57,5 jaar of ouder zijn en op deze datum een uitkering ontvangen op grond van een van deze regelingen wordt de sollicitatieplicht niet van toepassing. De sollicitatieplicht gaat dus gelden voor Abw-, IOAW-, en IOAZ-gerechtigden die na het in werking treden van de WWOW de leeftijd van 57½ jaar bereiken, dan wel na het bereiken van die leeftijd nieuw instromen in de uitkering. De datum van inwerkingtreding van de sollicitatieplicht voor oudere uitkeringsgerechtigden is gekoppeld aan de datum van de inwerkingtreding van de WWOW. Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 171 van 231
Mogelijk moet voor Abw-gerechtigden in verband met de invoering van de Wet werk en bijstand (WWB), waarin één algemene plicht tot arbeidsinschakeling is opgenomen, een aangepaste planning worden gehanteerd. Alleenstaande ouders Arbeidsverplichtingen De ontheffing voor alleenstaande ouders met een kind jonger dan vijf jaar is een politiek gevoelig punt. Er bleek in de Kamer in het verleden weinig draagvlak voor invoering van de arbeidsverplichtingen voor deze groep. In de Agenda voor de Toekomst is afgesproken dat alle alleenstaande ouders, ook degenen met de zorg voor een kind jonger dan vijf jaar, een aanbod van de gemeente zullen krijgen gericht op reïntegratie, zo nodig met daarop afgestemde kinderopvang. Het wetsvoorstel WWB zet deze lijn voort. In beginsel geldt de plicht tot arbeidsinschakeling ook voor alleenstaande ouders; gemeenten moeten in hun verordening aangeven op welke wijze rekening wordt gehouden met zorgtaken. Zorgtaken kunnen alleen reden voor een individuele ontheffing zijn wanneer daarmee bij het aanbod van de gemeente geen rekening gehouden kan worden. Kinderopvang Gemeenten kunnen op dit moment nog kinderopvang voor Abw-ers en WIW-ers financieren uit het scholings- en activeringsbudget van de WIW en uit een specifieke subsidieregeling, de regeling Kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders (KOA- regeling). De KOA- regeling is een tijdelijke subsidie regeling, die gemeenten financieel tegemoetkomt in de kosten voor kinderopvang voor alleenstaande ouders met een Abw uitkering. Volgens planning komt de KOA- regeling te vervallen na het inwerkingtreden van de Wet basisvoorziening kinderopvang (Wbk) per 1 januari 2005.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 172 van 231
Handhaving Abw, IOAW, IOAZ en WIK (fraudebestrijding en maatregelenbeleid) Trefwoorden: **Abw, handhaving **Abw, maatregelenbeleid **fraudebestrijding ** Wet werk en bijstand (WWB) Doelstelling Doelstelling van handhaving is het voorkomen en sanctioneren van het onterecht beroep op bijstand (fraudebestrijding) en het bevorderen dat de aan de bijstand verbonden verplichtingen beter worden nageleefd. Dit laatste wordt ondersteund door het maatregelenbeleid: het tijdelijk geheel of gedeeltelijk verlagen van de uitkering bij gebleken onvoldoende verantwoordelijkheid voor de eigen bestaansvoorziening. Uitvoering en realisatie Gemeenten zijn verantwoordelijk voor een adequate handhaving, dat wil zeggen goede voorlichting over rechten en plichten, adequate controle en opsporing van fraude, een effectief likop-stukbeleid door het opleggen van boeten en het terugvorderen van onterecht genoten bijstand, een adequate controle op het naleven van de aan de uitkering verbonden verplichtingen en het zo nodig opleggen van maatregelen wanneer de belanghebbende de aan de uitkering verbonden verplichtingen niet of niet volledig nakomt. In het huidige Maatregelenbesluit Abw, IOAW, IOAZ zijn de te onderscheiden soorten van verwijtbare gedragingen onderverdeeld in een viertal categorieën en wordt per categorie een standaard maatregel aangegeven. De op te leggen maatregelen variëren van een tijdelijke weigering van 5% gedurende één maand voor de lichtste categorie 1 (het zich niet als werkzoekende doen registreren bij het CWI) tot volledige weigering van de uitkering gedurende één maand voor de zwaarste categorie 4 (het niet aanvaarden van passende arbeid). Bij recidive, dat wil zeggen herhaald verwijtbare gedragingen binnen een periode van 12 maanden, wordt de periode van weigering verdubbeld. Voor de bijstand zal het huidige Maatregelenbesluit vervallen als de nieuwe Wet werk en bijstand wordt ingevoerd, zoals deze door het kabinet Balkenende is voorbereid. Het voorstel van deze wet voorziet in een opdracht aan de gemeente om de uitkering te verlagen wanneer de belanghebbende blijkt geeft van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan of ingeval van het verwijtbaar niet of niet volledig nakomen van de aan de uitkering verbonden verplichtingen. De gemeenteraad zal bij verordening regels stellen met betrekking tot het verlagen van de algemene bijstand. In de Agenda voor de Toekomst zijn afspraken gemaakt om de fraudebestrijding te versterken. Daarbij gaat het om meer beleidsmatige aandacht voor fraudebestrijding in relatie tot activering en uitstroom, versterking van de controle op zwart werk en een betere uitvoering van de Wet boeten en maatregelen. Om de handhavingsuitvoering door gemeenten te versterken zijn twee stimuleringsregelingen van kracht: één t.b.v. hoogwaardig handhaven en één t.b.v. opsporing en controle. Ten aanzien van fraudebestrijding in het buitenland is een traject gestart, te beginnen met bestrijding vermogensfraude in Marokko en Turkije, waarmee daadwerkelijke controle over de grens mogelijk wordt. Suriname is een van de volgende haltes in het traject. Voor de EU/EER is een apart traject beoogd.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 173 van 231
Keuzes nieuw kabinet Het kabinet-Kok II heeft in april 2002 de Fraudenota 2002-2006 naar de Tweede Kamer gestuurd waarin het toen vigerende fraudebeleid werd geïntensiveerd en nieuwe speerpunten werden benoemd. Het kabinet-Balkenende heeft deze voorstellen opgenomen in het Strategisch Akkoord en daarmee ook tot zijn beleid gemaakt. Het kabinet-Balkenende heeft een nieuwe Abw (de Wet werk en bijstand) opgesteld die het handhavingsbeleid van gemeenten in een nieuw perspectief plaatst. De nieuwe wet gaat ervan uit dat zij voldoende prikkels bevat gemeenten te stimuleren tot een actief handhavingsbeleid, zodat een imperatief beleid vanuit de Rijksoverheid minder in de rede ligt.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 174 van 231
Wet inschakeling werkzoekenden Trefwoorden: ** Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) ** Fonds Werk en Inkomen (FWI) **werkervaringsplaatsen Doelstelling Gemeenten middelen en instrumenten bieden voor de begeleiding naar werk van bijstandsgerechtigden of personen met een uitkering op grond van de IOAZ, de IOAW of de Algemene nabestaandenwet naar werk. Daarnaast kunnen deze middelen ook worden ingezet voor werklozen zonder uitkering (zoals herintreders). Uitvoering en realisatie Het totale WIW-budget bedraagt in 2003 ca. € 775 mln. Hiervan worden onder andere circa 27.000 WIW-dienstbetrekkingen gefinancierd en circa 2.500 werkervaringsplaatsen. De WIW kent een drietal geldstromen, te weten: • het scholings- en activeringsbudget voor begeleiding naar arbeid met behulp van onder meer scholing en/of sociale activering; € 383 mln in 2003; • het budget voor dienstbetrekkingen; hierbij wordt via een detacheringsconstructie werkervaring opgedaan door langdurig werklozen of jongeren (vroeger ook: banenpools); € 362 mln in 2003, waarvan € 111 mln op declaratiebasis; • het budget voor werkervaringsplaatsen. Dit betreft een loonkostensubsidie voor werkgevers die een langdurig werkloze in dienst nemen; € 20 mln in 2003. De budgetten worden via een in regelgeving vastgelegde sleutel verdeeld over de gemeenten. • Daarnaast is voor 2003 een compensatieregeling ingesteld van € 11 mln voor gemeenten die meer dan 30% volumereductie van het aantal WIW-dienstbetrekkingen moeten realiseren om met het voor 2003 toegekende budget uit te komen (30% is de gemiddelde uitstroom uit de WIW van de afgelopen jaren), zodat gedwongen ontslagen uit de WIW kunnen worden voorkomen. Uitvoering en realisatie De WIW vormt het werkdeel van het Fonds Werk en Inkomen (FWI). In FWI wordt uitgegaan van een combinatie van een financiële verantwoordelijkheid van de gemeenten voor de uitvoering van de Abw (inkomensdeel van FWI), gekoppeld aan een grote mate van beleidsruimte in de WIW (werkdeel van FWI). In het Strategisch Akkoord is afgesproken om de gemeentelijke financiële verantwoordelijkheid verder te vergroten, gekoppeld aan een verdere verruiming van de beleidsvrijheid in het werkdeel. Belangrijke beleidsthema’s zijn: 1. Realiseren van een vrij besteedbaar reïntegratiebudget als opvolger van de WIW en IDregeling, gekoppeld aan 100% financiële verantwoordelijkheid voor inkomensdeel FWI (onderdeel van de nieuwe Wet werk en bijstand). 2. Aanbesteding van WIW-budget (= reïntegratiebudget) op de reïntegratiemarkt. 3. Uitkomsten discussie met betrekking tot permanente gesubsidieerde arbeid of permanente sociale activering (mede in relatie tot RWI-advies van 2002). 4. Stimulering uitstroom uit gesubsidieerde arbeid (= WIW-banen en I-D-banen) m.b.v. convenant gesubsidieerde arbeid en uitstroomproject uitgevoerd door VNG.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 175 van 231
Wet inkomensvoorziening kunstenaars Trefwoorden: **kunstenaars **Wet inkomensvoorziening kunstenaars (WIK) Doelstelling en doelgroep De Wet inkomensvoorziening kunstenaars (WIK) biedt een inkomensvoorziening aan beginnende en gevestigde kunstenaars om hen in staat te stellen zonder sollicitatieplicht of verplichting tot arbeidsaanvaarding te werken aan de opbouw van een (gemengde) beroepspraktijk als kunstenaar. Doel van de wet is te voorkomen dat kunstenaars die een (gemengde) renderende beroepspraktijk willen opbouwen of continueren, een beroep doen op de Algemene bijstandswet. Recht op uitkering bestaat voor maximaal 4 jaar, op te nemen in een periode van maximaal 10 jaar. De regeling biedt een inkomensondersteuning ter hoogte van 70 procent van de bijstandsnorm en een ruime mogelijkheid tot bijverdienen (55% van de bijstandsnorm) zonder dat verrekening met de uitkering plaatsvindt. Recht op WIK hebben personen die recentelijk met succes een kunstopleiding hebben afgesloten alsmede gevestigde kunstenaars die al geruime tijd een beroepspraktijk hebben en die door omstandigheden (tijdelijk) over onvoldoende inkomsten beschikken om in de kosten van bestaan te kunnen voorzien. Als toegangseis geldt verder dat de kunstenaar in die hoedanigheid beroepsmatig werkzaam is of wil zijn. Uitvoering Tot ultimo 2001 zijn bijna 6.300 kunstenaars toegelaten tot de WIK. Met de regeling is een bedrag gemoeid van € 47 mln (100 procent rijksfinanciering). De WIK wordt uitgevoerd door 39 centrumgemeenten. Andere gemeenten dienen kunstenaars uit hun gemeente door te verwijzen. Zowel de uitkerings- als de uitvoeringskosten worden door het Rijk volledig aan de centrumgemeenten vergoed. De beroepsmatigheidstoets wordt uitgevoerd door Kunstenaars en Co., een onafhankelijke stichting. Kunstenaars die een WIK-uitkering ontvangen, kunnen een beroep doen op voorzieningen zoals scholing, werkervaring en loopbaanbegeleiding. De uitvoering van dit flankerend beleid valt onder verantwoordelijk van het Ministerie van OCenW. Recente ontwikkelingen De WIK is in 2001 geëvalueerd. De resultaten van de evaluatie en de behoefte tot deregulering en vereenvoudiging van regelgeving, zijn aanleiding geweest om te besluiten tot een herziening van de WIK. De invoeringsdatum van de nieuwe WIK is vastgesteld op 1 januari 2005. Vooruitlopend op de invoering van deze nieuwe wet is het de bedoeling om via de Invoeringswet bij de Wet werk en bijstand al een aantal, voornamelijk technische, wijzigingen in de huidige WIK aan te brengen, met als doel de uitvoering van de WIK al per 1 januari 2004 te vereenvoudigen.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 176 van 231
Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (BBZ) Trefwoorden: **Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz) **Abw **bijstandverlening aan zelfstandigen **Wet werk en bijstand (WWB) Doelstelling en doelgroep Het Bbz is een op de Abw gebaseerde Amvb waarin de bijstandverlening aan zelfstandigen nader wordt geregeld. In verband met de bijzondere positie van zelfstandigen gelden enkele van de Abw afwijkende regels, met name op het gebied van de vermogenssituatie van de zelfstandige. Doelstelling van het Bbz is het bieden van een inkomensvoorziening op het niveau van het sociaal minimum en/of het verstrekken van een rentedragende lening ter voorziening in bedrijfskapitaal. De doelgroepen zijn: 1. Gevestigde zelfstandige ondernemers die tijdelijk niet in staat zijn om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien (voorkomen dat er een blijvend beroep op de bijstand moet worden gedaan). 2. Starters vanuit een uitkeringssituatie (reïntegratiemiddel). 3. Bijstandsgerechtigden gedurende een periode voor oriëntatie op het zelfstandig ondernemerschap (reïntegratiemiddel). 4. Arbeidsongeschikte zelfstandigen (gedurende het wachtjaar van de WAZ). 5. Oudere zelfstandigen (tot het 65e jaar). 6. Bedrijfsbeëindigende zelfstandigen (tijdens de periode van beëindiging). Uitvoering en realisatie Het Bbz wordt uitgevoerd door de gemeentelijke sociale diensten. De vergoeding van de uitkeringskosten gebeurt op basis van 75% declaratie bij het Rijk, en 25% budgettering. De uitvoeringskosten worden vergoed: een aantal soorten kosten geheel en een aantal voor 90%. Begin 2002 is gestart met het project Regionalisering Uitvoering Bbz. Het project wil bevorderen dat gemeenten overgaan tot de vrijwillige vorming van regionale samenwerkingsverbanden waarin de uitvoering van het Bbz kan worden geconcentreerd. De hieruit voortvloeiende schaalvergroting zal er naar verwachting toe leiden dat de kwaliteit van de uitvoering van het Bbz verbetert. Keuzes nieuwe kabinet In verband met de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand (WWB) per 1 januari 2004 is besloten om per 1 januari 2005 een zelfstandigenwet in te voeren. De bedoeling is om naast het Bbz zoveel mogelijk bestaande sociale zekerheidsregelingen voor zelfstandigen in deze nieuwe wet op te nemen. Vooruitlopend op deze zelfstandigenwet wordt het Bbz per 1 januari 2004 al op een aantal punten vereenvoudigd. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de Invoeringswet WWB die per 1 januari 2004 in werking treedt.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 177 van 231
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) Trefwoorden: ** IOAZ **inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) ** Wet werk en bijstand (WWB) Doelstelling en doelgroep De IOAZ biedt oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen die noodgedwongen hun bedrijf of beroep moeten beëindigen een minimum inkomensvoorziening zolang de werkloosheid, als gevolg van een gedwongen beëindiging van het zelfstandig bedrijf of beroep, duurt en zonodig tot aan het 65e levensjaar. Uitvoering en realisatie De IOAZ wordt uitgevoerd door de gemeentelijke sociale diensten. De vergoeding van de uitkeringskosten gebeurt op basis van 75% declaratie bij het Rijk, en 25% budgettering. De uitvoeringskosten worden vergoed. Keuzes nieuwe kabinet In verband met de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand (WWB) per 1 januari 2004 is besloten om per 1 januari 2005 een zelfstandigenwet in te voeren. De bedoeling is om daarin zoveel mogelijk bestaande sociale zekerheidsregelingen voor zelfstandigen op te nemen, waaronder de Ioaz. Tot de datum van inwerkingtreding van de zelfstandigenwet, blijft de IOAZ nog gedurende een jaar bestaan naast de WWB. Door de invoeringswet WWB die per 1 januari 2004 in werking treedt, wordt de IOAZ waar nodig aangepast aan de WWB.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 178 van 231
Alimentatie en bijstandsverhaal Trefwoorden: **alimentatie **Abw, bijstandsverhaal **IBO-werkgroep ‘Alimentatiebeleid’ Doelstelling en doelgroep Op 24 april 2002 is het eindrapport van de IBO-werkgroep ‘Alimentatiebeleid’ vastgesteld, dat na goedkeuring door de MR van 7 juni 2002 via SZW naar de Tweede Kamer is gezonden. Uit het rapport blijkt dat het bestaande (kinder)alimentatiestelsel resulteert in onevenredige financiële lasten voor de verzorgende ouder (meestal de vrouw) na een echtscheiding of beëindiging van een relatie. Door het veelal uitblijven van (kinder)alimentatie doet genoemde doelgroep in de helft van de gevallen (er zitten circa 100.000 alleenstaande ouders in de bijstand) een groter beroep op de bijstand dan noodzakelijk is. Een goede inning van (kinder)alimentatie dient drie SZW-belangen. Ten eerste de vergroting van de financiële zelfstandigheid van alleenstaande ouders (veelal vrouwen), doordat het vaker mogelijk wordt bij de combinatie van een deeltijdbaan en kinderalimentatie boven bijstandsniveau te blijven/komen. Ten tweede kan in totaal volgens het IBO-rapport een grote structurele besparing op de Abw-uitkeringslasten gerealiseerd worden. Ten derde wordt volgens het voorstel in het rapport de uitvoering van de Abw vereenvoudigd. Een centrale inningsinstantie zal de kinderalimentatie vaststellen en innen als ouders er zelf niet uitkomen. Hierdoor hoeven gemeenten niet langer de bijstand op de ex-partner te verhalen. Uitvoering en realisatie Justitie is primair verantwoordelijk voor alimentatiewetgeving. Bijstandsverhaal door gemeenten (SZW-terrein) is hiervan afgeleid en wordt toegepast indien een onderhoudsplichtige vanwege scheiding of beëindiging van de relatie een beroep doet op de Abw. Overige relevante partijen op het terrein van alimentatie zijn de rechterlijke macht, advocatuur en L.B.I.O. (Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdrage). Wat de Abw betreft kan van de implementatie van de voorstellen in het rapport een besparing worden verwacht van tussen de € 190 mln en € 338 mln. Dit omdat een deel van de hiervoor genoemde 100.000 alleenstaande ouders (vooral vrouwen) een geringer beroep op de bijstand hoeft te doen wanneer zij alimentatie krijgen. Een ander deel zal door het krijgen van alimentatie gestimuleerd worden betaald werk te gaan verrichten. Nog onduidelijk is welke kosten een ‘centrale inningsinstantie’ via Justitie met zich meebrengt. Keuzes nieuwe kabinet De IBO-werkgroep reikt drie beleidsvarianten aan. Alle varianten gaan uit van een minder vrijblijvend en eenvoudiger alimentatiestelsel (= primair Justitiewetgeving). Bij de uitvoering treedt een centrale inningsinstantie met sterke bevoegdheden (‘intermediair’) op wanneer de kinderalimentatie niet zelf door de ouders geregeld en nageleefd wordt. Inmiddels werkt een werkgroep o.l.v. het ministerie van Justitie in grote haast aan een nieuw alimentatiestelsel. Grote haast is nodig omdat op grond van dit nieuwe stelsel reeds vanaf 2004 besparingen in de bijstand (zoals hiervoor is aangegeven) zijn ingeboekt.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 179 van 231
Bureau Interbestuurlijke verhoudingen en communicatie (Intercom) Trefwoorden: ** Bureau Interbestuurlijke verhoudingen en communicatie (Intercom) ** gemeenten, bestuurlijk overleg met ** VNG, bestuurlijk overleg met Bureau Intercom bestaat sinds 1 januari 2002. Dit zijn de taken: 1 Bestuurlijke overleggen: Met bestuurlijk overleg wordt bedoeld: overleg van bewindspersonen met wethouders van gemeenten, dan wel besturen van organisaties. In de algemene toelichting van de Abw (paragraaf 1.2 verantwoordelijkheidsverdeling rijk-gemeenten) staat: “De gezamenlijke verantwoordelijkheid van rijk en gemeenten voor een adequate bijstandsverlening vergt regelmatig overleg, waarbij gestreefd wordt naar duidelijke bestuursafspraken over het beleid in het kader van de Abw.” Intercom draagt zorg voor de voorbereiding van de bestuurlijke overleggen van de betreffende bewindspersoon met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), de G4 (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) en individuele gemeenten. De diverse SZW-directies leveren hiervoor de inhoudelijke inbreng. Bestuurlijk overleg met de VNG vindt 6 á 8 maal per jaar plaats, met de G4 en met individuele gemeenten afhankelijk van de behoefte. Voorbeelden van agendapunten van het bestuurlijk overleg met de VNG zijn: nieuwe voornemens van SZW voor beleid en wet- en regelgeving, follow-up van bevindingen van de Inspectie Werk en Inkomen, handhaving en de informatievoorziening aan gemeenten. Afhankelijk van de aard van de agendapunten heeft het overleg een formeel besluitvormend karakter (voorbeeld: pakket ID-banen voor 2003) dan wel een meer verkennend karakter (voorbeeld: de voorbereiding van de regelgeving inzake werk en bijstand) Voor de G4 en individuele gemeenten bestaat de agenda voor het bestuurlijk overleg vooral uit prestatie-afspraken met gemeenten en specifieke omstandigheden per gemeente (experimenten, nalevings- en controleproblemen). In aanvulling op het formele Bestuurlijke Overleg vinden ook bijeenkomsten met een informeler karakter plaats, met het oog op het verkrijgen van input en/of draagvlak voor voornemens die nog in een vroeg stadium verkeren. Deze bijeenkomsten (met bestuurders en naar behoefte andere deskundigen) kunnen het karakter hebben van werkdiners, expertmeetings of bilaterale contacten. 2 Werkbezoeken bewindspersonen aan gemeenten: Intercom draagt, in samenwerking met de betrokken SZW-directies, zorg voor de organisatie van werkbezoeken van bewindspersonen aan gemeenten. Voor nieuwe bewindspersonen wordt een inwerkprogramma bestaande uit werkbezoeken en bestuurlijke contacten (bilateraal en multilateraal) georganiseerd.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 180 van 231
3 Infrastructuur communicatie SZW - gemeenten: Intercom werkt aan een goed afgestemde infrastructuur voor de communicatie tussen SZW en gemeenten. Hiertoe maakt Intercom onder meer overzichten van beleidsvoornemens en communicatievoornemens van SZW voor gemeenten, worden SZW-informatiebijeenkomsten voor gemeenten georganiseerd en worden de aanspreekpunten voor gemeenten binnen SZW in kaart gebracht. Ook verzorgt Intercom de bundeling van schriftelijke informatie die vanuit SZW aan gemeenten wordt verstrekt in periodieke “verzamelbrieven”. Het doel hiervan is te komen tot een eenduidig optreden van SZW richting gemeenten. Een overzicht van beleidsvoornemens van SZW voor gemeenten wordt ook onder gemeenten verspreid. Dit wordt ook aan de verantwoordelijke bewindspersoon voorgelegd. relevante externe instanties: De VNG: De VNG is de belangenbehartiger van de gemeenten. SZW bespreekt op ambtelijk niveau met de VNG nieuwe voornemens voor wet- en regelgeving en beleid. Ook kunnen rapportages van bijvoorbeeld de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) met de VNG worden besproken. Het doel hierbij is te komen tot overeenstemming met de VNG, teneinde draagvlak, ook bij de achterban van de VNG, te bereiken. Over punten waarover op ambtelijk niveau geen overeenstemming met de VNG kan worden bereikt moet op bestuurlijk niveau een “knoop worden doorgehakt”. Dergelijke punten kunnen op de agenda van het bestuurlijk overleg met de VNG worden opgenomen, dan wel schriftelijk worden afgehandeld. De VNG is ook deelnemer aan het “ketenoverleg” op ambtelijk niveau (voorgezeten door DG UB) waarin verder de SUWI-partners CWI (Centrum voor werk en inkomen) en UWV (uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen) deelnemen. Met de VNG kunnen geen prestatie-afspraken gemaakt worden. De VNG heeft immers geen zeggenschap over individuele gemeenten; de gemeenten gaan zelf over de afspraken die zij met SZW maken. Wel kan met de VNG een raamovereenkomst afgesproken worden, die nader ingevuld kan worden met prestatie-afspraken met individuele gemeenten. Prestatieafspraken met de G30, de grootste 30 gemeenten, hebben betrekking op ongeveer 75% van de bijstandspopulatie.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 181 van 231
Project “Structurering en Integratie Gemeentelijke Informatiestromen SZW”(SIGIS) Trefwoorden: **Structurering en Integratie Gemeentelijke Informatiestromen SZW (SIGIS) ** Project Structurering en Integratie Gemeentelijke Informatiestromen SZW (SIGIS) **gemeenten, SIGIS-project (informatiebeleid)
SIGIS is een apart organisatie-onderdeel onder DG AMB. De projectorganisatie bestaat tot eind 2003 (was oorspronkelijk tot eind 2002, verlengd als gevolg van actuele ontwikkelingen). Het project is voortgekomen uit bestuurlijke afspraken met de VNG in juni 2001, voortbordurend op de Agenda voor de Toekomst. In het project participeren alle betrokken directies van SZW als ook de IWI. Doel Doel van het project is een geïntegreerd informatiebeleid vanuit SZW vormgeven gericht op gemeenten. Het gaat hier om "wat" en "hoe": wat voor informatie heeft SZW nodig van gemeenten ten behoeve van beleid, toezicht en verantwoording, en hoe wordt deze informatie verzameld? Het project heeft als opdracht hiervoor instrumenten te ontwikkelen en voorstellen te doen. De belangrijkste eindproducten zijn: • een integraal bestuurlijk verslag ten behoeve van beleid, toezicht en verantwoording over de gehele breedte van de gemeentelijke sociale zekerheid; • een gegevenswoordenboek, waarin definities van alle begrippen worden gegeven die worden gebruikt in de informatiestromen tussen SZW en gemeenten; • een voorstel met betrekking tot beheer, onderhoud en implementatie van de producten; • het opzetten van een systeem, waarmee gemeenten in de toekomst informatie digitaal aan SZW kunnen aanleveren. Betrokken externe instanties In de "externe begeleidingscommissie" participeren de volgende partijen: VNG, Stimulansz, Divosa, ministerie van BZK, 2 gemeenten (Vlaardingen en Den Haag), de RWI en het CBS. Daarnaast kent het project een werkgroep waarin de VNG, Stimulansz, Divosa en 9 gemeenten deelnemen.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 182 van 231
Directeur-Generaal Uitvoeringsbeleid Werk en Inkomen (UB) Directie Uitvoering Werk en Inkomen (W&I) Trefwoorden: ** Directie Uitvoering Werk en Inkomen (W&I) ** Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI) ** SUWI **Keten van werk en inkomen ** uitvoeringskosten ** Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) ** Zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) ** Meibrieven ** WAO ** Wet verbetering poortwachter (WVP) ** Centrale organisatie Werk en Inkomen (CWI); Centra voor Werk en Inkomen ** Sociale Verzekeringsbank (SVB) ** Vaststelling budgetten, goedkeuren begroting, uitvoeringskosten
Doel en taken De per 1 januari 2002 in werking getreden Wet structuur uitvoering werk en inkomen (SUWI) heeft als uitgangspunt ‘werk boven uitkering’. Wat werk boven uitkering voor de uitvoering inhoudt wordt inzichtelijk gemaakt aan de hand van 5 doelen voor de uitvoeringsorganisaties (dit zijn de beoogde beleidseffecten): a. verminderen van de instroom; b. bevorderen van reïntegratie; c. tijdige en juiste uitkeringsverstrekking; d. klantgerichte uitvoering; e. efficiënte en effectieve uitvoering. Het DG UB heeft tot taak om, in vervolg op de per 1 januari 2002 in werking getreden Wet SUWI, meer dan in het verleden de uitvoering te sturen. Het gaat dan om de aansturing van CWI (Centrale organisatie werk en inkomen), UWV (Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen) en SVB (Sociale verzekeringsbank). Daarnaast zijn de gemeenten ondersteund bij de uitvoering van bepaalde (nieuwe) taken op het terrein van werk en inkomen via het project Steunpunt Keten Samenwerking (SKS) en richt de directie zich op de keten van werk en inkomen in z’n samenhang. De missie van de directie W&I is om in opdracht van de DG UB, namens de minister, de uitvoeringsorganisaties (zelfstandige bestuursorganen – ZBO’s) aan te sturen teneinde een doeltreffende, doelmatige, rechtmatige, kwalitatief hoogwaardige en klantgerichte uitvoering van het SZW-beleid op het terrein van werk en inkomen te bereiken. Daarnaast vervult de directie W&I een spilfunctie tussen beleid en uitvoering. De doelstellingen van het beleid moeten duidelijk aan de uitvoering worden overgebracht en omgekeerd moeten de ervaringen van de uitvoering een belangrijke rol spelen bij het beleidsproces binnen SZW en in het verkeer met het parlement. Het verstrekken van informatie aan het parlement (op basis van het inlichtingenrecht van de Kamers) is onderdeel Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 183 van 231
van de schakelfunctie. In het licht van de beoogde beleidseffecten van SUWI en de missie van W&I, heeft deze directie de volgende kerntaken: - aansturen van de uitvoeringsorganisaties (CWI, UWV en SVB) inclusief de onderlinge relaties (CWI-UWV, CWI-gemeenten, UWV-gemeenten) en de samenwerking in de keten, waarbij voor de uitvoeringsorganisaties de planning- en controlcyclus leidend is; - adviseren van de politieke en ambtelijke leiding, alsmede de beleidsdirecties, over vraagstukken op het terrein van sociale zekerheid en arbeidsmarkt voor wat betreft de uitvoeringsaspecten en –kosten. Op basis hiervan zijn de doelstellingen van W&I in 2003: 1. adequaat en consequent (laten) uitvoeren van de planning en controlcyclus [P&C-cyclus]; 2. ontwikkelen en invullen van essentiële voorwaarden om de planning en controlcyclus te kunnen gebruiken (bv. het normeren van prestatie-indicatoren) [essentiële voorwaarden voor P&C]; 3. volgen, beoordelen of stimuleren van het proces waarmee de uitvoeringsorganisaties zich ontwikkelen en knelpunten wegwerken, alsmede daarover adviseren aan de ambtelijke en politieke leiding. Deze punten komen terug in de P&C-activiteiten en landelijke ketenafspraken [ontwikkeling ZBO’s en keten]; 4. zorg voor de implementatie van nieuwe wet- en regelgeving op het terrein van werk en inkomen en bijdragen aan de uitvoerbaarheid van beleid door de inbreng van uitvoeringsaspecten. In verlengde daarvan zal extra aandacht worden besteed aan dereguleringsactiviteiten; 5. verder opbouwen en uitbouwen van de relaties met overige SZW-onderdelen, de uitvoering en andere partijen in de sociale zekerheid [relatiebeheer]; 6. vergroten van de kennis van de uitvoering bij de medewerkers en verrichten van onderzoek ter vergroting van de kennis [kennis en onderzoek]. Belangrijke beleidsthema’s 1. SUWI Achtereenvolgens wordt in deze paragraaf ingegaan op: - Groot project SUWI - Evaluatie SUWI en andere (evaluatie)onderzoeken - Samenwerking in de uitvoeringstructuur werk en inkomen Afzonderlijk wordt ingegaan op de zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s): CWI, UWV en SVB (paragraaf 8). Groot project SUWI De Tweede Kamer heeft in 2000 SUWI als ‘groot project’ aangewezen. Dit betekent dat regelmatig aan de Kamer verantwoording moet worden afgelegd over de voortgang. Het verschil tussen ‘planning’ en ‘realisatie’ en een verantwoording van de kosten vormen de pijlers van deze rapportages die moeten voldoen aan de procedureregeling grote projecten. De rapportages dienen bovendien gepaard te gaan met een onafhankelijk oordeel. De Accountantsdienst van SZW verzorgt bij de voortgangsrapportages SUWI dit onafhankelijk oordeel. Tot nu toe zijn er vier officiële rapportages opgesteld met een onafhankelijk oordeel en twee tussenrapportages. De vijfde voortgangsrapportage wordt in mei naar het parlement gezonden. Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 184 van 231
Bij de derde voortgangsrapportage (november 2001) en bij de tussenrapportage (april 2002) heeft de Kamer bovendien om een onafhankelijke risico-analyse gevraagd naar de stand van zaken in de (vorming van de) nieuwe structuur. Deze risico-analyse is beide keren door Bureau Berenschot verzorgd. Evaluatie SUWI De Wet SUWI schrijft voor dat in de eerste drie jaar na de inwerkingtreding van de wet jaarlijkse een evaluatie wordt uitgevoerd. De eerste evaluatie (over het jaar 2002) wordt in mei 2003 aan de Kamer aangeboden. De evaluatie richt zich met name op de drie in de Wet SUWI genoemde onderwerpen: de werking van prikkels, de mogelijkheid van ZBO’s andere taken uit te voeren en de eisen die ten aanzien van reïntegratiecontracten zijn gesteld. Het is de bedoeling dat bij de evaluatie zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van informatie uit bestaande bronnen. Andere onderzoeken Naast de evaluatie SUWI zal in 2003 afzonderlijk (evaluatie)onderzoek plaatsvinden met betrekking tot de regionale platforms arbeidsmarktbeleid (RPA’s). Samenwerking in de uitvoeringsstructuur werk en inkomen Tijdens de voorbereiding van de nieuwe uitvoeringsstructuur heeft de Tweede Kamer aangedrongen op samenwerking tussen de verschillende organisaties (het UWV, CWI en GSD’en) om de centrale doelstelling “werk boven inkomen” te realiseren. De Tweede Kamer heeft aangegeven dat regie op de zogenoemde keten van werk en inkomen nodig is. Vanaf 2002 functioneert daarom een Algemeen Ketenoverleg (AKO), onder voorzitterschap van de DG Uitvoeringsbeleid Werk en Inkomen (DGUB), waarin de VNG en de raden van bestuur van CWI en het UWV vertegenwoordigd zijn. In 2002 zijn door de ketenpartijen initiatieven genomen om de keten van werk en inkomen effectiever en efficiënter te laten werken (afspraken m.b.t. de uitkeringsintake Abw en WW, afspraken reïntegratieadvies, gezamenlijke kwaliteitsmetingen). Deze worden thans of in de nabije toekomst geïmplementeerd op lokaal niveau. Het is belangrijk om in 2003 voort te bouwen op reeds behaalde successen, mijlpalen en ingezette trajecten. Om de samenwerking een impuls te geven heeft in oktober 2002 een miniconferentie plaatsgevonden over de keten werk en inkomen, in aanwezigheid van de bewindslieden, de raden van bestuur CWI en UWV, vertegenwoordigers van gemeenten, VNG en Divosa. Door Staatssecretaris Rutte zijn de volgende conclusies geformuleerd: - er is voldoende draagvlak voor het standpunt dat een wijziging van de structuur niet de oplossing is. Als de organisaties het institutionele denken overstijgen en samen werken aan resultaten, dan kan de keten t.b.v. werkzoekenden beter gaan werken; - de kwaliteit van de bestuurders die nu bijeen zijn, biedt de kans om de keten werkend te krijgen. In het vervolg op de miniconferentie is een rally bedrijfsverzamelgebouwen georganiseerd. De bewindslieden hebben met de deelnemers van de rally (raden van bestuur UWV, CWI, voorzitter Divosa, directeuren Sociale Dienst en vertegenwoordigster VNG) het volgende besproken: - In de samenwerking van de partijen dient de ‘outcome’ centraal te staan; daartoe maken partijen prestatie-afspraken: wie levert wat aan de andere partij t.b.v. een goed werkende keten? Prestatie-indicatoren moeten hiervoor worden vastgesteld. Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 185 van 231
-
-
-
Afspraken zijn nodig over een minimale set van gegevens die CWI levert met de uitkeringsintake en het reïntegratieadvies; extra informatie kan door gemeenten en door het UWV worden ingekocht en dit wordt vastgelegd in een Service Niveau Overeenkomst (SNO); de partijen maken afspraken over de proces- en informatiearchitectuur in de keten. Het belang van samenwerking tussen gemeenten: bezien wordt hoe de nieuwe Wet werk en bijstand hiervoor kan worden benut; het middel bedrijfsverzamelgebouw (BVG) kan zonodig worden opgelegd om samen te werken, tenzij er op andere gelijkwaardige wijze samenwerking tot stand is gekomen (3/4 dwingend recht). De overige knelpunten die de locaties naar voren brengen, zullen door het AKO worden opgepakt.
In het Algemeen Ketenoverleg worden met de ketenpartijen afspraken gemaakt over te ketenresultaten 2003 en 2004 (Programma Ketenresultaten 2003 en 2004). De afspraken worden verankerd in de planning & controlcyclus (onder meer meibrieven 2004). De voortgang zal worden bewaakt in het Algemeen Ketenoverleg en de bestuurlijke overleggen met de VNG, CWI en UWV. 2. Planning- en verantwoordingscyclus ZBO’s Meibrieven, jaarplannen ZBO’s In mei zendt de minister van SZW een “Meibrief” aan de organisaties, waarin de beleidsmatige en financiële kaders voor het komende jaar zijn verwoord (voorgenomen beleid, verwachte volume- en prijsontwikkeling etc.). Mede op basis van deze uitgangspunten stelt het ZBO een concept-jaarplan op en zendt dat voor 1 juli naar SZW. Na overleg met SZW wordt voor 1 oktober een definitief jaarplan (inclusief begroting en meerjarenprognose) aangeboden, dat door de minister goedgekeurd dient te worden (afkeuren is uiteraard ook mogelijk). Op basis van de activiteiten en de opgestelde begroting stelt SZW voor 1 december een budget vast. Gedurende het uitvoeringsjaar rapporteren de ZBO’s per kwartaal over de geleverde prestaties en de uitputting van het budget. Na afloop van het jaar wordt voor 15 maart een jaarverslag ingediend. Eind december 2002 zijn aan de ZBO’s de zogenaamde ‘goedkeuringsbrieven’ met bijbehorende besluiten gestuurd. Voor het UWV geldt dat zowel het jaarplan als de ingediende begroting goedgekeurd is op 1762,2 miljoen euro. Voor CWI geldt dat het jaarplan is goedgekeurd; de begroting is van goedkeuring onthouden vanwege de opbouw van de begroting, het budget is vastgesteld op 340,2 mln Euro. Van CWI is een gewijzigde begroting ontvangen. Ook voor de SVB is het jaarplan goedgekeurd, de begroting is van goedkeuring onthouden, het budget is vastgesteld op een lager dan aangevraagd niveau (225,5 mln. versus 230,2 mln). De SVB heeft inmiddels aangegeven ook met het lagere budget de activiteiten uit het jaarplan te kunnen uitvoeren. De meibrieven voor 2004 zijn in een afrondend stadium, zodat verzending tijdig kan plaatsvinden. Project Verantwoording & Controle In 2001 hebben SZW, Financiën, Inspectie Werk en Inkomen (IWI) en de ZBO’s voor jaarverslag en jaarrekening nieuwe modelverantwoordingen voorbereid voor UWV, SVB en CWI afzonderlijk. De ZBO’s leggen hiermee verantwoording af aan het ministerie van SZW over de uitvoering van hun wettelijke taken. De modelverantwoordingen worden afgedekt door een gezamenlijk Controleprotocol SUWI.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 186 van 231
De modelverantwoordingen en het controleprotocol zijn in september 2002 naar de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer gestuurd als bijlage bij de Vierde voortgangsrapportage SUWI. Deze is in december 2002 behandeld in de Tweede Kamer. De modellen hebben een sturingskarakter. Zij zijn ingericht volgens het VBTB-model, hierbij wordt de indeling ‘beleidsdoelstellingen’ (zoals vastgesteld door het Ministerie), ‘bedrijfsvoering’ (afgesloten met een Mededeling over de Bedrijfsvoering) en ‘financiën’ (in essentie de jaarrekening) gehanteerd. Anderzijds voorzien de modellen in een aansluiting tussen het jaarplan, de budgettoekenning en het jaarverslag (planning en verantwoordingscyclus). Tevens bieden zij een overzicht van de verantwoordingsinformatie per wet. De modellen worden afgesloten met een accountantsverklaring bij de jaarrekening in overeenstemming met de Wet SUWI. De modellen en het controleprotocol zijn richtinggevend voor de gewenste eindsituatie die uiterlijk in het verslagjaar 2004 moet zijn bereikt. In het Groeitraject 2002-2004 beoordeelt SZW de invoeringsplannen van de ZBO’s en zorgt voor adequate monitoring via de kwartaalverslagen. De modellen zelf moeten worden aangepast aan gewijzigde inzichten en aan de invoering van vernieuwde prestatie-indicatoren met ingang van verslagjaar 2004. Voorts moet de uitvraag van verantwoordingsinformatie en beleidsinformatie en de aansluiting op de Rijksbegroting worden aangepast en moet de bestaande regelgeving voor uitvraag van beleidsinformatie worden herzien. 3. Budgettering CWI/UWV/SVB Het UWV, de SVB en CWI ontvangen van SZW jaarlijks een budget voor de reguliere uitvoeringskosten (zie tabellen). Na afloop van het jaar wordt voor 15 maart een jaarverslag ingediend, op basis waarvan eventuele nacalculatie van de werkelijke kosten kan plaatsvinden. De uitgangspunten op basis waarvan de afrekening plaats vindt, worden momenteel geformuleerd in het project budgettering en afrekening, dat zich in een afrondend stadium bevindt. Dit is een samenwerkingproject van SZW en Financiën, waarbij de ZBO’s worden geconsulteerd. De ZBO’s mogen geen uitgaven doen die het budget overtreffen. Wel is er een mogelijkheid van een aanvullend budget. De ZBO’s houden geen eigen vermogen aan. Met CWI en UWV zijn meerjarige afspraken gemaakt waarbij rekening is gehouden dat de reguliere kosten met 25 procent (UWV) en ruim 20 procent (CWI) afnemen. De budgettaire kaders zijn in 2001 (voor inwerkingtreding van de Wet SUWI) met Financiën afgestemd en worden jaarlijks in het bewindsliedenoverleg FIN/SZW geactualiseerd. Budgettair kader UWV 2002-2003 In 2002 en 2003 worden uitgaven gedaan in het kader van de uitvoeringskosten van het UWV. Dit betreft primair de reguliere kosten. Verder zijn er gelden gereserveerd om transformatiekosten uit te kunnen betalen. Deze incidentele uitgaven kunnen grotendeels worden gefinancierd vanuit besparingen in de reguliere uitvoeringskosten. In het budget UWV is rekening gehouden met een besparing oplopend tot 25% vanaf 2005. Bij CWI oplopend tot 20% vanaf 2005.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 187 van 231
UWV (x 1mln. €) Reguliere kosten UWV
2002 1612
2003 1652
Incidentele kosten --------------------------------------Totale uitgaven UWV ---------------------------------------*excl. migr.kst 81 mln
116 110* ---------- --------1728 1762* ---------- ---------
Budgettair kader CWI 2002 - 2003 CWI (x 1mln. €) Totaal reguliere kosten
2002 369
2003 300
Incidentele transformatiekosten
54
40
Totale uitgaven CWI --------------------------------------BKWI- reguliere kosten BKWI-incidentele kosten --------------------------------------Totale uitgaven CWI en BKWI ---------------------------------------
423 340 ---------- --------7 7 7 8 ---------- --------437 355 ---------- ---------
De reguliere kosten zijn via de budgettering ter beschikking gesteld. De middelen die zijn gereserveerd om de incidentele kosten te kunnen financieren, komen beschikbaar nadat de plannen van aanpak zijn beoordeeld. 4. WAO/ZW Uitvoering Wet verbetering poortwachter Op 1 april 2002 is de Wet verbetering poortwachter in werking getreden. Deze wet bevat nieuwe regels voor werkgevers en werknemers in het eerste ziektejaar. Het UWV is verantwoordelijk voor de begeleiding van ‘vangnetgevallen’, dit zijn zieke werknemers zonder werkgever (werklozen en uitzendkrachten). Daarnaast is het UWV verantwoordelijk voor de beoordeling van de reïntegratie-inspanningen van werkgevers en werknemers in het eerste ziektejaar. Uitvoering WAO; achterstanden claimbeoordeling De afgelopen jaren kende het UWV, mede door een tekort aan verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, achterstanden bij de einde wachttijdbeoordeling voor de WAO en de wettelijke herbeoordelingen. In 2002 heeft het UWV de achterstanden bij de einde wachttijdbeoordelingen weggewerkt. In het Jaarplan 2003 heeft het UWV opgenomen dat de achterstanden bij de herbeoordelingen eind 2003 op orde zijn. Het UWV ontwikkelt daartoe een integrale aanpak bestaande uit de inrichting van herbeoordelingscentra, inzet van medisch medewerkers en toepassing van de procedure kansrijke herbeoordelingen. De door UWV voorgestelde aanpak en de voortgang worden gevolgd. Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 188 van 231
IWI geeft regelmatig aan dat te eenzijdige aandacht voor de achterstanden niet tot gevolg mag hebben dat de kwaliteit van het sociaal-medisch handelen onder de maat blijft. 5. Sturingsvisie ZBO’s en instrumenten In 2002 is een sturingsvisie met betrekking tot de SUWI-ZBO’s ontwikkeld. Deze visie beoogt een zo optimaal mogelijke inrichting van de cyclus van beleid en sturen, beheersen, verantwoorden en toezichthouden te bewerkstelligen. Een tiental principes van goed bestuur vormen het richtinggevend kader voor de aansturing door DG UB. De sturingspraktijk wordt periodiek getoetst aan de hand van de sturingsvisie. Ook de relatie tussen DG UB en IWI is in deze van groot belang. Beide hebben onderscheiden rollen (sturen versus toezichthouden), die elkaar op veel punten raken. Samenwerking en afstemming leiden ertoe dat beide organisatieonderdelen van SZW hun rol optimaal kunnen vervullen, zodat ze elkaar versterken zonder dat ze elkaars eigen verantwoordelijkheden aantasten. Aansturing van de uitvoering vindt in belangrijke mate plaats op basis van de Wet SUWI. De wet verschaft de minister daartoe een aantal belangrijke instrumenten. De belangrijkste daarvan zijn: • benoemen, schorsen en ontslaan van de leden van de raden van bestuur en de leden van de raden van advies van de zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) die op basis van de Wet SUWI zijn ingesteld; • goedkeuren van een aantal belangrijke besluiten van de ZBO’s, waaronder bijvoorbeeld de besluiten tot vaststelling van het jaarplan en de begroting, het besluit tot vaststelling van de jaarrekening en een besluit tot het uitvoeren van andere taken; • vaststelling van het budget van de ZBO’s; • treffen van lagere regelgeving op basis van de Wet SUWI; • het recht om kosteloos op verzoek alle gegevens en inlichtingen van de ZBO’s te ontvangen die de minister nodig heeft voor de uitoefening van zijn taak; • de bevoegdheid om de ZBO’s aanwijzingen te geven met betrekking tot de uitoefening van hun taken. De minister treedt daarbij niet in individuele gevallen. De aansturing van de ZBO’s vindt in hoofdzaak plaats op basis van de planning- en controlcyclus. Uitgangspunten daarbij zijn dat er sprake moet zijn van concrete meetpunten en verifieerbare afspraken, waarbij het gaat om het resultaat. Ad hoc sturing wordt beperkt en er moet prioriteitstelling plaatsvinden. Een belangrijk deel van de sturing vindt in de praktijk plaats op basis van overleg. Een korte beschrijving van de overleggen die met de ZBO’s plaatsvinden is hierna opgenomen. Dit wordt voorafgegaan door een korte beschrijving van de desbetreffende ZBO. Belangrijk binnen de sturingsfilosofie zijn prestatie-indicatoren. Voor elk jaar (binnen de planning en control cyclus) worden een aantal doelstellingen geselecteerd en geoperationaliseerd. Per ZBO is - in samenwerking met de ZBO’s, beleidsdirecties en IWI een scorekaart, met een set van prestatie-indicatoren samengesteld, waarin de SUWIdoelstellingen centraal staan. De sets zijn opgenomen in de meibrieven aan de ZBO’s. De indicatoren worden per kwartaal beoordeeld en verwerkt in de kwartaalverslagen die de ZBO’s aan het ministerie leveren. Hierin is een evaluatie verwerkt waarin zichtbaar wordt of bij gelijkblijvende bedrijfsvoering de geformuleerde resultaten voor het einde van het jaar zullen worden gerealiseerd. Zo niet, dan zal de uitvoering aangeven wat de oorzaak hiervan is. Indien de oorzaak beïnvloedbaar is door de uitvoering, geeft deze tevens aan welke Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 189 van 231
activiteiten ze zullen ondernemen om alsnog het afgesproken resultaat te realiseren. Indien de oorzaak niet kan worden beïnvloed door de uitvoering, dan zal de geformuleerde doelstelling of het resultaat worden bijgesteld. 6. ZBO’s en overleggen SUWI is 1 januari 2002 van start gegaan. Het vergt meerdere jaren om tot het gewenste resultaat te komen. Kabinet en Kamer hebben zich dit tijdens het SUWI-wetgevingsproces ook gerealiseerd. De uitvoeringsorganisaties moet voldoende tijd en ruimte worden gegund om hun verantwoordelijkheden waar te kunnen maken. Het bouwen van één UWV - een fusieproces van zes bestaande organisaties met in totaal ruim 22.000 medewerkers met ieder een eigen structuur en cultuur, met verschillende processen en verschillen in kwaliteit - is een complexe opgave waarvan de risico’s zorgvuldig worden gemanaged. Ook de realisatie van CWI is een complexe opdracht en ook CWI heeft in het afgelopen jaar met aanloopproblemen te kampen gehad. CWI is in een rustiger vaarwater gekomen, maar ook hier geldt dat het een organisatie ‘under construction’ is. Aandachtspunten zijn onder andere de inrichting van de eigen organisatie, inclusief het financieel beheer en de ICT, en de samenwerking tussen gemeenten en CWI. De samenwerking in de keten van werk en inkomen door gemeenten, CWI en UWV is ook een belangrijk aandachtspunt in de komende periode, waarin het natuurlijke spanningsveld tussen lokaal en landelijk tot uitdrukking komt. CWI CWI heeft op basis van de Wet SUWI als belangrijkste taken het bevorderen van uitstroom naar ander werk, het vervullen van vacatures, het transparant maken van de arbeidsmarkt, het verstrekken van gegevens aan en informeren/adviseren van ketenpartners (GSD en UWV) en de uitvoering van regelgeving op het terrein van ontslagrecht (verstrekken van ontslagvergunningen), toelating van vreemdelingen op de arbeidsmarkt (verstrekken van tewerkstellingsvergunningen) en het op verzoek verstrekken van inlichtingen omtrent de uitvoerbaarheid van regelingen die liggen op het werkterrein van CWI. Met CWI vinden, naast de overleggen die op ad hoc basis plaatsvinden en de overleggen tussen de directie W&I en CWI, de volgende overleggen plaats: • Jaarlijks overleg van de minister met de Raad van Bestuur van CWI over de inhoud van het conceptjaarplan en de conceptbegroting. • Bestuurlijk overleg 4 weken na ontvangst van het kwartaalverslag over de hoofdlijnen van beleid. • Overleg DG UB / voorzitter RvB CWI: 2 weken na ontvangst kwartaalverslag. SVB De SVB heeft op basis van de Wet SUWI als belangrijkste taken het uitvoeren van de volksverzekeringen en het op verzoek verstrekken van inlichtingen omtrent de uitvoerbaarheid van regelingen die liggen op het werkterrein van de SVB. Met de SVB vinden, naast de overleggen die op ad hoc basis plaatsvinden en de overleggen tussen de directie W&I en SVB, de volgende overleggen plaats: • Jaarlijks overleg van de staatssecretaris met de Raad van Bestuur van de SVB over de inhoud van het conceptjaarplan en de conceptbegroting; • Bestuurlijk overleg 4 weken na ontvangst van het kwartaalverslag over de hoofdlijnen van beleid;
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 190 van 231
•
Overleg DG UB / voorzitter RvB SVB.
UWV Het UWV heeft op basis van de Wet SUWI als belangrijkste taken: op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende wijze uitvoeren van de werknemersverzekeringen, bevorderen dat personen die een uitkering ontvangen op basis van de werknemers-verzekeringen zo snel mogelijk weer aan het werk gaan (onder meer door samenwerking in de keten met CWI, gemeenten en reïntegratiebedrijven) en op verzoek verstrekken van inlichtingen omtrent de uitvoerbaarheid van regelingen die liggen op het werkterrein van het UWV. Met het UWV vinden, naast de overleggen die op ad hoc basis plaatsvinden en de overleggen tussen de directie W&I en UWV, de volgende overleggen plaats: • Jaarlijks overleg van de minister met de Raad van Bestuur van het UWV over de inhoud van het conceptjaarplan en de conceptbegroting. • Bestuurlijk overleg 4 weken na ontvangst van het kwartaalverslag over de hoofdlijnen van beleid. • Overleg DG UB / voorzitter RvB SVB. 7. Benchmark Het project benchmark uitvoeringsorganisaties II (BUII) heeft tot doel een benchmark te initiëren en organiseren in 2003/2004 waar in elk geval UWV, CWI, SVB, één of twee grotere gemeenten en andere (uitvoerings)organisaties aan deelnemen. Doel van deze benchmark is het bieden van een kwaliteitsimpuls voor de bedrijfsvoering van de verschillende deelnemende organisaties. Het streven is hierbij te komen tot een benchmark van en voor organisaties waar het leren voorop staat. Deze koers past binnen de sturingsfilosofie van de directie W&I gericht op prestatieafspraken en sturen op output. Inmiddels heeft het project een aansluiting gerealiseerd bij het benchmarktraject voor ZBO’s dat het afgelopen jaar onder coördinatie van OC&W gelopen heeft. De hierin participerende organisaties hebben begin dit jaar het initiatief genomen om te komen tot een Rijksbrede Benchmark (RBB) voor uitvoeringsorganisaties. In de lijn van dit initiatief heeft het project BUII de beschikking gekregen over het, reeds in de praktijk ontwikkelde en bewezen, benchmarkinstrumentarium. De organisatie van het project heeft een interdepartementaal karakter. SZW vormt samen met BZK een interdepartementaal benchmarksecretariaat. Het voortouw voor dit secretariaat ligt bij SZW. Naast het interdepartementale benchmarksecretariaat is het project in relatie gebracht met het Interdepartementale B4 traject “Beter Bestuur Burger en Bedrijf”. Wat betreft de laatste stand van zaken wordt momenteel hard gewerkt aan het verwerven van potentiële deelnemers naast CWI en UWV, de voorbereiding van de aanbesteding en de startbijeenkomst. Met CWI en UWV zijn reeds afspraken gemaakt over deelname.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 191 van 231
Bureau Opsporingsbeleid (BOB) Trefwoorden: ** Bureau Opsporingsbeleid (BOB) ** opsporingsbeleid ** fraudebestrijding ** handhavingsbeleid ** interventieteams ** Rif’s Plaats van BOB binnen SZW De regelgeving van SZW betreft onder meer het terrein van de arbeidsmarkt en de sociale zekerheid. Diverse organisaties binnen en buiten SZW zijn belast met de uitvoering en handhaving van deze regels, zoals de gemeenten (Abw), de Arbeidsinspectie (Wet arbeid vreemdelingen, Arbowet en Arbeidstijdenwet), Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (WW, WAO, ZW etc), Sociale Verzekeringsbank (AKW, Anw) de SIOD (onderzoek grootschalige fraudezaken op SZW-terrein). Het sluitstuk van de handhaving wordt gevormd door opsporing. Om ervoor te zorgen dat een uniform SZW-opsporingsbeleid wordt ontwikkeld, is het Bureau Opsporingsbeleid in het leven geroepen. Doel en taken Doelstelling De doelstelling van het Bureau Opsporingsbeleid is het bereiken van een uniform SZWopsporingsbeleid en het afstemmen van beleidsontwikkeling en opsporingspraktijk. In dat kader is BOB het aanspreekpunt voor het Openbaar Ministerie (OM) waar het gaat om beleidsmatige aangelegenheden met betrekking tot opsporing en in sommige gevallen ook met betrekking tot toezicht (zo is BOB betrokken bij invoering van de bestuurlijke boete in de Wet arbeid vreemdelingen). BOB overlegt met het OM en de SZW (opsporings)partners (UWV, SVB, AI, SIOD, gemeenten) over concrete invulling van het SZW-opsporingsbeleid: hoeveel zaken gaan de organisaties in dat kader doen, op welke wijze worden deze afgedaan, hoeveel zaken zal het OM ten minste gaan vervolgen etc. Deze afspraken worden neergelegd in een document, het handhavingsarrangement geheten, dat jaarlijks wordt afgesloten tussen SZW en het OM. BOB heeft hierbij het voortouw. Het SZW opsporingsbeleid wordt vastgelegd in een opsporingsbeleidsplan, dat jaarlijks wordt opgesteld in samenwerking tussen BOB en de SZW-organisaties. Kerntaken a. Ontwikkelen en coördineren van het SZW-opsporingsbeleid: BOB formuleert in overleg met de opsporingspartners concrete, gezamenlijke beleidsprioriteiten in de opsporing. b. Onderzoek en analyse: BOB wil inzicht verkrijgen en verschaffen in vraagstukken rond de opsporing van fraude op het SZW-terrein. Zo wil het bureau onder meer beleidsinformatie krijgen van de opsporingspartners over opsporingszaken en afhandeling van deze zaken. Met het verkregen inzicht wil BOB de mogelijkheden voor kennisuitwisseling tussen de opsporingsdiensten analyseren en verspreiden. c. Coördineren van de uitvoering van het opsporingsbeleid door opsporingspartners: BOB speelt, naast de opsporingspartners zelf, een rol in het coördineren van de implementatie van dat beleid. Zo wil BOB waarborgen dat het afgesproken beleid wordt uitgevoerd. d. Monitoring en rapportage: BOB is verantwoordelijk voor het opstellen van een rapportage Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 192 van 231
over de realisatie van het overeengekomen opsporingsbeleid. BOB rapporteert aan de minister en die aan de Tweede Kamer. De benodigde informatie vraagt BOB aan de opsporingspartners. Deze rapportage dient vervolgens als input voor een volgend opsporingsbeleidsplan en handhavingsarrangement. Belangrijke beleidsthema’s In de kabinetsnota bestrijding fraude en financieel economische criminaliteit 2002-2006 zijn drie onderwerpen aangemerkt met een hoge prioriteit voor SZW: identiteitsfraude, zwarte fraude en internationale fraude. Deze thema’s zijn derhalve terug te vinden in het SZWopsporingsbeleid. In het opsporingsbeleidsplan zijn een aantal initiatieven benoemd die, eenmaal uitgevoerd, ertoe moeten leiden dat meer inzicht wordt verkregen in de genoemde fraudevormen en in maatregelen om deze fraudevormen effectief te bestrijden. Voorbeelden van deze initiatieven: • Het leveren van een bijdrage aan de discussie over uitbreiding van het sanctieinstrumentarium in relatie tot het terugdringen van identiteitsfraude; • Van het geheel aan momenteel opererende interdisciplinaire teams (WIT, Rif’s, CIT, BIT9) wordt één structuur gemaakt voor wat betreft werkwijze en aansturing. Dit betekent een uitbreiding naar een landelijk dekkend netwerk van interventieteams, die flexibel kunnen worden ingezet. Het proces is in een vergevorderd stadium. Het is de bedoeling dat in het voorjaar van 2003 het eerste team volgens het nieuwe concept zal starten. • Tegelijkertijd met de opzet van interventieteams zal een start worden gemaakt met het totstandbrengen van integrale risicoanalyses. Deze zullen door UWV, SVB, gemeenten, Arbeidsinspectie, SIOD (SZW-veld) en de Belastingdienst technisch worden ontwikkeld. Deze risicoanalyses dienen om de projectkeuze voor te bereiden t.b.v. de interventieteams. • Het opbouwen van een netwerk met relevante instanties om internationale fraude op het SZW-terrein in kaart te brengen en aan te pakken (met name SIOD). Instrumenten Om de genoemde kerntaken te realiseren, levert BOB, al dan niet in samenwerking met de opsporingspartners van SZW, onder meer de volgende producten. Ontwikkelen en coördineren van het SZW-opsporingsbeleid: • Het opsporingsbeleidsplan; hierin worden de gezamenlijke thema’s in de opsporing van fraude op het SZW-terrein benoemd. • Het handhavingsarrangement: hierin worden de thema’s genoemd uit het opsporingsbeleidsplan en geconcretiseerd naar afspraken tussen SZW en het Openbaar Ministerie over aantallen zaken en de kwaliteit van zaken. • Ontwikkelen van een langetermijnvisie op de scheiding tussen administratiefrechtelijke en strafrechtelijke afdoening van zaken. Coördineren van de uitvoering van het opsporingsbeleid door opsporingspartners: • Realiseren van een overlegstructuur tussen BOB, opsporingspartners en het OM. • Inrichten van een platform voor gemeenten om hun inbreng te waarborgen. • een eenmalige subsidie aan gemeenten voor het opzetten c.q. uitbreiden van een opsporingssamenwerkingsverband
9
Westland Interventieteam, Regionaal interdisciplinair fraudeteam, ConfectieInterventieteam, Bouw Interventieteam
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 193 van 231
• Standaard proces-verbaal en terugkoppelingsformulier dat door gemeenten en OM kan worden gebruikt bij de aanlevering en afhandeling van fraudezaken. Monitoring en rapportage: • BOB vraagt (beleidsvoortgangs)informatie aan bij de opsporingspartners. • Op basis van de monitorgegevens wordt een rapportage opgesteld over de voortgang van het opsporingsbeleidsplan ten behoeve van de minister en de Tweede Kamer. • Aan het einde van het jaar wordt vastgesteld in hoeverre de geformuleerde doelstellingen zijn gerealiseerd.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 194 van 231
Departementaal Projectbureau Handhavingsbeleid (DP-H) Trefwoorden: ** Departementaal Projectbureau Handhavingsbeleid (DP-H) ** handhavingsbeleid ** fraudebestrijding ** identiteitsfraude Doel Het departementaal projectbureau voor het handhavingsbeleid is een tijdelijk projectbureau, dat in een periode van maximaal twee jaar moet komen tot een samenhangend SZW-breed handhavingsbeleidskader, dat transparant in de SZW-organisatie is verankerd. Om deze missie te volbrengen moet het projectbureau SZW-breed algemeen kaderstellend beleid formuleren en initiëren, maar zijn alle departementsonderdelen zelf verantwoordelijk voor hun specifieke handhavingsbeleid. De algemene doelstelling van DP-H is het binnen de gegeven tijd (tot 1 januari 2004) voltooien van deze missie. Belangrijke beleidsdoelen en taken • Een van de belangrijkste doelen is het ontwikkelen van SZW-brede kaders voor handhavingsbeleids, onder andere over de criteria waaraan handhavingsbeleid binnen het SZW-domein moet voldoen. Om de resultaten van beleid te kunnen meten, ontwikkelt DP-H prestatie-indicatoren en formuleert de behoefte aan beleidsinformatie. Ten slotte werkt DP-H aan de stroomlijning van handhavingsdefinities, zodat gegevens van verschillende SZWterreinen (werknemers-verzekeringen, volksverzekeringen, bijstand) zoveel mogelijk vergelijkbaar zijn. • DP-H schenkt in het handhavingsbeleid specifieke aandacht aan de volgende thema’s: a. Identiteitsfraude. b. Internationale vormen van fraude. c. Sanctiebeleid (o.a. de keuze tussen strafrechtelijk of administratiefrechtelijk sanctioneren, per soort overtreding bekeken) d. De relatie handhavingsniveau/handhaafbaarheid, welk maximum fraudepercentage is toelaatbaar en welke capaciteit (mensen, middelen) is nodig om dit te bereiken. • Veel verschillende aspecten van het handhavingsbeleid van SZW komen in verschillende documenten tot uitdrukking. Doelstelling van het projectbureau is het ontwikkelen van gestroomlijnde handhavingsrapportages, waarin een samenhangend handhavingsbeleid wordt gepresenteerd inclusief de uitvoering en de resultaten daarvan. Stroomlijning is met name van belang voor teksten over handhaving in: • de begroting en het jaarverslag van SZW • het handhavingsprogramma van SZW voor 2003-2006 • de kabinetsbrede fraudenota, die vooruitblikt naar de periode 2002-2006. Jaarlijks (juli) wordt hierover een rijksbrede voortgangsrapportage uitgebracht. Relevante actoren en overleggen Het projectbureau is vooral intern gericht. Daarnaast vertegenwoordigt het projectbureau SZW in de Stuurgroep Financiële en Economische Fraudebestrijding. Ook verlopen de contacten voor de Stuurgroep Handhaven op Niveau via het projectbureau. Daarnaast vindt er regelmatig overleg plaats met de Belastingdienst.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 195 van 231
Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) Trefwoorden: ** Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) ** opsporingsbeleid ** Regionale Fraudeloketten (RFL) ** fraudebestrijding ** Handhavingsarrangement ** Kaderwet Bijzondere Opsporingsdiensten (BOD-en) ** identiteitsfraude Ontstaansgeschiedenis SIOD De oprichting van de SIOD is met name terug te voeren op het eindrapport van de Parlementaire Enquêtecommissie Van Traa en op het hieruit voortvloeiende Kabinetsbesluit inzake bijzondere opsporingsdiensten van 15 december 1999. Het kabinet heeft gekozen voor het aanbrengen van onderscheid tussen bijzondere opsporingsdiensten (BOD’en) en inspectiediensten. De taak van de BOD’en wordt bepaald door de beleidsterreinen waarvoor de vakminister verantwoordelijk is. De SIOD is 1 januari 2002 van start gegaan. Doel en taken De SIOD pakt de zware, complexe en sectoroverschrijdende zaken op het terrein van SZW op. Door deze keuze blijft een substantieel deel van de opsporing bij de uitvoeringsorganisaties in het kader van hun uitvoerende en toezichthoudende taken. Samenwerking is daarom zeer belangrijk. De SIOD krijgt voornamelijk signalen over fraude van het UWV, de SVB, de gemeentelijke sociale diensten (GSD’en) en de Arbeidsinspectie (AI). Daarnaast wordt er bij het ministerie van Justitie een criminaliteitsmeldpunt ingericht en zal de SIOD ook zelf tips ontvangen. In regionale (RSO) en landelijke (LSO) selectieoverleggen wordt aan de hand van kwalitatieve en kwantitatieve criteria bepaald welke dossiers worden overgedragen aan de SIOD. Kwalitatieve criteria zijn onder meer: • fraude gepleegd in georganiseerd verband en/of kolomoverstijgend; • werknemerszaken vanaf € 34.500,=; • werkgeverszaken vanaf € 45.000,=. De SIOD heeft in 2002 in totaal drieëntwintig operationele grote opsporingsonderzoeken gestart10. De opsporingsonderzoeken bevinden zich met name op de volgende SZW-terreinen: premie- en werkgeversfraude, malafide intermediairs en illegale tewerkstelling. Daarnaast zijn er enkele onderzoeken op het gebied van ESF-fraude en uitkerings- en voorzieningenfraude gestart. Organisatie De SIOD heeft een hoofdkantoor in Den Haag en drie regiokantoren, gelegen in Den Haag, Breda en Arnhem. Daarnaast bevinden zich in Amsterdam, Roermond en Groningen steunpunten. In 2002 zijn drie Regionale Fraudeloketten (RFL) van start gegaan in Den Haag, Breda en Arnhem. Doordat zij ook de steunpunten Amsterdam, Roermond en Groningen voor hun rekening nemen is er sprake van landelijke dekking. Het RFL heeft als domein de intake van SIOD-waardige fraudemeldingen tot en met de acceptatie van onderzoeksvoorstellen. 10
Stand van zaken 31 december 2002
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 196 van 231
De SIOD heeft een eigen registratiesysteem. Per september 2002 is het nieuwe Integraal SIOD Informatiesysteem (ISIS) in gebruik genomen. Hierin worden alle rechercheonderzoeken vastgelegd. Het jaar 2002 stond vooral in het teken van de opbouw van de organisatie en het opleiden en inwerken van de medewerkers. In de loop van 2002 zijn de rechercheonderzoeken van start gegaan. De formatie van de SIOD bestond op 1 januari 2003 uit ca. 175 fte (waarvan ongeveer 110 fte opsporingsambtenaren). De formatie van de SIOD zal omstreeks 1 april 2003 toenemen tot ca. 245 fte (waarvan ca. 155 fte opsporingsambtenaren). Hiervoor is in het derde kwartaal van 2002 een nieuwe wervingsronde gestart. De SIOD zal pas in 2005 de structurele formatie van 326 fte bereiken. Producten De SIOD levert volgende producten: • Opsporingsonderzoeken; • Criminaliteitsanalyses • Beleidssuggesties op basis van uitgevoerde onderzoeken; • Onderzoek naar fraudeconstructies. In 2003 geeft de SIOD een nadere invulling aan omgevingsanalyses op het terrein van de zware fraude. Hiertoe wordt de criminaliteit op SZW-terrein geanalyseerd Als onderdeel daarvan zal inzicht worden gegeven in de aard en omvang van identiteitsfraude (ID-fraude). Daarnaast verzamelt de SIOD over ID-fraude projectmatig specifieke kennis en voert een aantal onderzoeken uit waarbij ID-fraude aan de orde is. Belangrijke thema’s De SIOD houdt zich bezig met ‘zware’ fraude die hetzij gepleegd is in georganiseerd verband hetzij kolomoverstijgend van aard is dan wel een internationaal karakter heeft. De ‘kolommen’ is de verzamelnaam voor de uitvoeringsorganisaties die naast de SIOD ook een opsporingstaak hebben op het SZW-terrein. De kolommen zijn derhalve: AI, UWV, SVB en gemeenten. De totale handhavingsketen van preventie, controle, (lichtere) opsporing en administratieve afdoening is bij de uitvoeringsorganisaties belegd. De zwaarste en meest complexe zaken worden via de selectieoverleggen aan de SIOD overgedragen. De zwaardere opsporingsonderzoeken van de uitvoeringsorganisaties en alle opsporings-onderzoeken van de SIOD worden door een officier van justitie aangestuurd en in beginsel strafrechtelijk afgedaan. De SIOD werkt mee aan het opstellen van het Opsporingsbeleidsplan SZW en legt de nadruk in de opsporing op de hierin vastgestelde thema’s. Voor de komende kabinetsperiode zijn de volgende thema’s geselecteerd die voor de SIOD richtinggevend zijn bij de selectie van zware fraudezaken. Dit zijn: 1. identiteitsfraude 2. grensoverschrijdende fraude 3. zwarte fraude Ad 1) Kenmerk van identiteitsfraude is dat mensen de identiteit van een ander aannemen. Deze fraudevorm wordt in de sociale zekerheid gebruikt voor toegang tot arbeid en uitkering of voorziening. Ad 2) Door de toenemende internationalisering vindt steeds vaker grensoverschrijdende fraude plaats. Daarbij is er ook sprake van georganiseerde verschijningsvormen, zoals grensoverschrijdingen in combinatie met illegale tewerkstelling maar ook van simpele Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 197 van 231
vormen als arbeid in een buurland die niet wordt gemeld aan de uitkeringsinstantie. Veel aandacht gaat uit naar uitbetaling van uitkeringen naar het buitenland. Ad 3) Zwarte fraude is het (laten) verrichten van arbeid zonder verplichte afdracht van premies. Dit type fraude vergt een vaak arbeidsintensieve aanpak omdat betalingen doorgaans buiten de boeken blijven. In het Handhavingarrangement worden de afspraken met het Openbaar Ministerie (OM) vastgelegd over de aantallen processen-verbaal die in het betreffende jaar door de diverse opsporingsdiensten onder SZW worden aangeleverd aan het OM. Voor 2003 raamt de SIOD 65 onderzoeken af te sluiten. De minister heeft geen invloed op het al dan niet instellen van een specifiek opsporingsonderzoek of op de wijze waarop een individueel opsporingsonderzoek wordt uitgevoerd. De regiefunctie ligt hier bij de verantwoordelijke officier van justitie. De SIOD streeft samenwerking met de kolommen na en wil expertise inbrengen, bijvoorbeeld door capaciteit voor criminaliteitsanalyse ter beschikking te stellen. Instrumenten De opsporingsambtenaren van SIOD zijn aangewezen krachtens artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering. Pas na invoering van de Kaderwet Bijzondere Opsporingsdiensten (BOD’en) zullen zij als zodanig aangewezen worden door artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering en daarmee gelijk gesteld worden met rechercheonderdelen van de politie. Wellicht zal de Kaderwet BOD’en niet voor 1 januari 2004 zijn ingevoerd. Bij de uitoefening van haar taken heeft de SIOD onder meer algemene opsporingsbevoegdheid tot het inzetten van observatieteams (OT-en), het tappen van telefoongesprekken en digitaal rechercheren.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 198 van 231
Expertcentrum Gegevensverkeer en Informatiemanagement (EGI) Trefwoorden: ** Expertcentrum Gegevensverkeer en Informatiemanagement (EGI) ** ICT in de sociale zekerheid ** gegevensuitwisseling tussen UWV, CWI en gemeenten (Suwinet) ** Inlichtingenbureau (IB) ** identiteitsdocumenten en kaarttechnologie ** Suwinet en BKWI ** automatisering (sociale zekerheid) ** ketenresultaten ** stroomlijning basisgegevens/authentieke registratie Doel en taken van het Expertcentrum EGI is als directie binnen het Directoraat-Generaal Uitvoeringsbeleid Werk en Inkomen (DG UB) in het leven geroepen om voorwaarden te scheppen en kaders te creëren voor een succesvolle inzet van Informatie- en Communicatietechnologie (ICT) in de sociale zekerheid. ICT is daarbij geen doel op zich, maar is een middel om de doelstellingen van het kabinet op het terrein van de sociale zekerheid (zoals ‘werk boven inkomen’, administratieve lastenverlichting, preventie van arbeidsongeschiktheid en bestrijding van fraude) te bevorderen. ICT in de sociale zekerheid is de verantwoordelijkheid van de uitvoeringsorganisaties als CWI, UWV en de gemeenten. Deze organisaties worden vooral aangestuurd op hun prestaties op het niveau van de klant, en niet primair op hun middelen daarvoor zoals ICT. SZW heeft hier dus geen directe zeggenschap over. SZW heeft vooral de taak om systeem aan te brengen in het gegevensverkeer tussen organisaties (de zogenaamde ‘Keten’) omdat dit de zeggenschap van deze organisaties overstijgt. EGI richt zich op: 1. De ICT-kaders voor ‘het stelsel’ Omdat sociale zekerheidsorganisaties gegevens uitwisselen, treedt SZW ordenend en regisserend op ten aanzien van infrastructuur, gegevensdefinities, basisregistraties en beveiliging. EGI stelt hiervoor beleidskaders op. Dit kan zijn op het niveau van de rijksoverheid samen met andere departementen( bijv. over basisregistraties, chipcard) of op het niveau van de sociale zekerheid (Suwinet, Gemeentelijk Inlichtingenbureau). Dit laatste is vertaald in concrete afspraken met de ketenpartners. 2. De ICT van de individuele uitvoeringsorganisaties Dit is de eigen verantwoordelijkheid van de organisaties. De minister is echter politiek verantwoordelijk voor de gehele uitvoering. Als door ICT-problemen de uitvoering van het beleid in gevaar komt, kan de minister ingrijpen. 3. Overheidsbrede informatievoorziening: co-productie met andere departementen Bij de verkenning van nieuwe technologische ontwikkelingen (in de uitvoering) en het maken van beleid voor de overheidsbrede informatievoorziening heeft EGI bij uitstek voortouw binnen SZW. Deze rol vervult EGI in samenwerking met de andere departementen, EZ en BZK in het bijzonder.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 199 van 231
Belangrijkste thema’s 1. Gegevensuitwisseling tussen UWV, CWI en gemeenten (Suwinet) In het kader van de nieuwe structuur voor werk en inkomen (SUWI) werken UWV, CWI en gemeenten samen rond inkomensverstrekking (Bijstand, WW) en reïntegratie van cliënten. Het CWI is hierbij het “centrale loket”. Voor de klant mag het niet uitmaken waar hij zich in de keten bevindt. Alle activiteiten van de ketenpartners moeten één doel dienen: werkzoekenden zo snel mogelijk duurzaam naar werk leiden. De ketenpartners dienen steeds rekening te houden met, of voort te bouwen op, de werkzaamheden van een vorige of volgende ketenpartner. Deze samenwerking is alleen goed mogelijk als er geautomatiseerde ondersteuning is, bijv. ten behoeve van. inkijk in elkaars bestanden, elektronische berichten of mail. Hierin voorziet Suwinet. Suwinet wordt beheerd door het zogenaamde Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI) dat een te onderscheiden onderdeel is van de CWI. Op dit moment zijn de mogelijkheden van Suwinet nog beperkt en vindt nog veel overdracht van gegevens op papier plaats. 2. Elektronische ontsluiting van gemeenten via het Inlichtingenbureau (IB) Sinds 1 september 2001 bestaat de stichting Inlichtingenbureau. Het is een serviceorganisatie met als eerste taak het beheren van een systeem waarmee door vergelijking van bestanden van diverse diensten witte fraude wordt gesignaleerd en doorgegeven aan gemeenten. Het IB is daarnaast beoogd koppelpunt voor de gegevensuitwisseling tussen gemeenten en CWI en UWV binnen het SUWI-stelsel. Schematisch ziet de positie van het Inlichtingenbureau er als volgt uit: CWI
SUWINET
Inlichtingenbureau
UWV
Belastingdienst
Gemeente Gemeente Gemeente Gemeente Gemeente Gemeente Gemeente Gemeente
Informatie-beheergroep Toekomstige bronnen
Vorig jaar heeft het IB problemen gehad met het systeem voor de bestandvergelijking, daardoor zijn andere wettelijke taken getemporiseerd. De problemen zijn voorlopig opgelost, maar het IB staat nu voor een transformatie om naast beheer ook ontwikkeling/implementatie te kunnen doen gericht op: § Herbouw van het systeem voor bestandvergelijking, mede gericht op het mogelijk maken van nieuwe uitwisselingen (detentie, ziekenfondsen). § Inrichten Sectorloket Gemeenten: dienstverlening voor de gehele keten door koppeling van gemeenten aan het algemene Suwinetwerk, inclusief het niet alleen doorgeven, maar ook bewerken van gegevens. § Faciliteren van een Coördinatiepunt ICT Gemeenten. Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 200 van 231
Zo mogelijk vóór de start van de jaarcyclus 2004 worden bestuurlijke afspraken gemaakt over de gewenste eindsituatie/streefbeeld van het IB op de aspecten Herstel van Vertrouwen, Sturingsmodel, Samenstelling Bestuur, Taken en Verantwoordelijkheden, Herbouw systeem, Kwaliteit en Kwantiteit Personeel, Geld. Dan wordt tevens vastgesteld of de voorwaarden aanwezig zijn voor een transformatie naar deze gewenste situatie. Er is geaccepteerd dat aanbesteden van het project Herbouw vooruit loopt op deze besluitvorming, omdat langer wachten zou leiden tot onaanvaardbare operationele risico’s (oplevering later dan het moment waarop onderhoud van het huidige systeem afloopt) 3. Opbouw en automatisering UWV en CWI Zowel UWV als CWI zijn nieuwe organisaties in het kader van SUWI. De beide organisaties zijn nog in opbouw en zij hebben daarbij te maken met grote ICT-inspanningen. Het UWV staat voor de taak de systemen van de voormalige UVI’s voor de uitvoering van WW en WAO te integreren. Gezien de grote schaal van de organisatie is dit een complex en langdurig proces met risico’s voor de goede uitvoering van deze wetten. CWI heeft te maken met een vergelijkbare operatie. In 2002 heeft CWI problemen gehad met de intake-applicatie, CWIntake. Besloten is deze niet te implementeren. 4. Een architectuur voor de keten van werk en inkomen Het gaat hierbij om een architectuur voor de keten werk en inkomen, waarin (uitgangspunten voor) processen, informatiestromen en ICT in samenhang worden gekozen en waarin de landelijke kaders voor overheidsinformatievoorziening doorvertaald worden (zoals basisregistraties, persoonsnummerbeleid e.d.). Uitzetten van de koers voor de ICT van werk en inkomen vanuit EGI is alleen mogelijk als de onderliggende architectuur voor organisatie en werkprocessen ook aanwezig is (daarin hebben de directie W&I en het BKWI primair een rol). Ook deze activiteit is sterk verbonden met de gemaakte ketenafspraken. 5. Hergebruik gegevens uit authentieke registraties Het streven naar een efficiënte inwinning van gegevens (eenmalige uitvraag) en streven naar hergebruik van beschikbare gegevens door middel van vestiging van een stelsel van zogenaamde authentieke registraties is inmiddels vastgesteld kabinetsbeleid. Voor persoonsen voor bedrijfsgegevens is er of wordt een authentieke registratie ingericht, de GBA (gemeentelijke basis registratie persoonsgegevens) en het BBR (Basisbedrijvenregister). EGI volgt deze ontwikkelingen bij BZK en EZ en brengt de belangen van de uitvoering in de sociale zekerheid daar in. Daarnaast is EGI nauw betrokken bij de verbeteringen die nodig zijn in uitgifte en beheer van het Sofinummer, mede in relatie tot mogelijke andere persoonsnummers in het publieke domein (de ingezette actualisering persoonsnummerbeleid). Ook adviseert EGI over de kaders die voor de nieuwe polisadministratie van het UWV van belang zijn, om deze administratie te kunnen laten functioneren als een belangrijke bron van informatie over dienstverbanden, inkomen en uitkeringsverhoudingen, zoals die binnen het publieke domein voor tal van taken nodig is. 6. Kaarttechnologie in de uitvoering: de identificatie verbeterd Uit oogpunt van handhaving, voorkoming van identiteitsfraude en illegale arbeid, streeft SZW naar verbetering van handhaving van de identificatieplicht. EGI bereidt in dat verband een harmonisering voor van kaarttechnieken en de inzet daarvan voor toezicht en controle. De uniforme en geautomatiseerde uitleesbaarheid en controle van reis- en identiteitsdocumenten staat daarbij voorop. Op termijn zal ook het gebruik van biometrie daarbij een rol kunnen spelen. EGI bewaakt voorts dat deze infrastructuur kan doorgroeien om daarna elektronische dienstverlening over internet mogelijk te maken, met gebruik van de elektronische Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 201 van 231
handtekening en sleutels voor beveiligd berichtenverkeer over internet. Bij deze ontwikkeling wordt nauw aangesloten bij de voorzieningen die BZK en JUS beheren inzake reis- en verblijfsdocumenten (paspoort, Identiteitskaart, Vreemdelingenpas). 7. ICT en administratieve lastenvermindering EZ heeft begin 2003 namens het kabinet het meerjarig programma ICT en Administratieve Lasten naar de Tweede Kamer gestuurd. EGI is betrokken bij de uitvoering van onderdelen van dat programma door vooral Belastingdienst en UWV. Bewaking van de samenhang met ontwikkeling in het kader van WALVIS, overdracht van premie-inning, de aansluiting op het komende BBR (Basisbedrijvenregister) spelen een belangrijke rol. 8. Regie ICT Gemeenten Zowel qua kosten als tijdigheid hebben gemeenten lokaal grote moeite met het inrichten van hun processen en ICT en het aanpassen aan (nieuwe) wettelijke eisen. Daarom vragen ze om centrale regie op processen en ICT. Uit een betrekkelijk unieke samenwerking tussen de VNG en Divosa is een voorstel gekomen tot inrichting van een Coördinatiepunt ICT gemeenten. Hierin wordt opgenomen de functionaliteit van de succesvolle tijdelijke organisatie Steunpunt Suwi Keten (SKS) voor gemeenten. Het Coördinatiepunt heeft kans van slagen omdat de partijen zelf (Divosa en VNG) het eens zijn en zelfs een financiële verplichting aan willen gaan. SZW ondersteunt dit mits er een adequaat bedrijfsplan komt en de financiering rond komt. Het gemeentedomein heeft de helft van de benodigde fondsen toegezegd. Het is de bedoeling dit Coördinatiepunt onder te brengen bij het Inlichtingenbureau. Instrumenten • Regelgeving: de Wet SUWI en lagere regelgeving die daarop is gebaseerd, vormen een belangrijk aanknopingspunt (gegevensset, standaards). • Beoordeling van jaarplannen van ZBO’s, BKWI, IB op hun ICT-paragrafen in de budgetcyclus SUWI. Relevante actoren en overleggen Het Expertcentrum heeft reguliere contacten met: • de uitvoeringsorganen in het SZW-domein (hun ICT-managers): UWV, SVB, CWI; • het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen, (onderdeel van de CWI) met een specifieke rol voor het beheer van gemeenschappelijke infrastructuur voor gegevensverkeer; • het Inlichtingenbureau, als dienstverlener en sectorale koepel voor gegevensstromen van de GSD; • het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP); • ICT-leveranciers; • andere departementen (veelal de directies O&I - informatie daarvan): BZK, EZ, FIN, JUS, VROM en VWS; • het overleg “Platform Processen en ICT”. Hier maken de ketenpartners nadere afspraken over de uitvoering van het programma; • automatiseringsoverleg, waarbij EGI bemiddelend optreedt om de dienstverleners in het gemeentelijke domein zo vroegtijdig mogelijk te betrekken bij de ICT-aspecten van nieuwe wet- en regelgeving en om namens de gemeenten een eensluidend geluid te laten horen richting ICT dienstverleners. Dit is ook belangrijk in het kader van de invoering van de Wet werk en bijstand. Interdepartementaal zijn er overleggen, soms op SG of DG-niveau, die worden voorbereid Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 202 van 231
door het Expertcentrum, voor: • de DG waar het gaat om zijn ad hoc te bepalen rol in de CWTI, ambtelijk voorportaal van de RWTI voor zaken die de elektronische overheid betreffen; • beheer van het Sofinummer/persoonsnummerbeleid; • ICT en Administratieve Lastenverlichting; • stroomlijning en benutting ID-kaarttechnologie.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 203 van 231
Project Walvis/SUB Trefwoorden: **Project Walvis/SUB ( Samenwerking UWV-Belastingdienst) ** Wet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in sociale verzekeringswetten (Walvis) ** administratieve lasten, verminderen ** SUB (Samenwerking UWV-Belastingdienst) ** Belastingsdienst, samenwerking met UWV ** Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) ** premie-inning ** premieloon en fiscaal loon ** harmonisatie loonbegrippen Plaats van het project Walvis/SUB Doel en taken Het doel is het realiseren van de voorstellen voor vereenvoudiging van het loonbegrip in de werknemersverzekeringen en de overheveling van de premieheffing en –inning werknemersverzekeringen naar de Belastingdienst. Belangrijke beleidsthema’s Het Wetsvoorstel administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in sociale verzekeringswetten (Walvis) is februari 2002 ingediend bij de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel houdt het volgende in: • de grondslagen voor het premieloon en het uitkeringsloon worden geüniformeerd; daardoor behoeft bij de uitkeringsvaststelling in de toekomst geen gegevensuitvraag bij werkgevers plaats te vinden; de gegevens van werknemers en het verzekerde loon komen in de polisadministratie; • de dagloonsystematiek wordt vereenvoudigd. Via de zogenaamde Aansluitingswet Walvis wordt ook het loonbegrip in de loonbelasting met het loonbegrip werknemersverzekeringen geharmoniseerd. Samenwerking UWV-Belastingdienst Na harmonisatie van het loonbegrip met de fiscus is het aantrekkelijk geworden om de premieheffing en -inning over te hevelen van UWV naar Belastingdienst. Een voornemen daartoe is opgenomen in het Strategisch Akkoord. Over deze samenwerking hebben UWV en Belastingdienst inmiddels gerapporteerd. De rapportage is in december 2002 aan de Kamer aangeboden door de bewindspersonen van SZW en Financiën. Hiermee wordt een samenvoeging gerealiseerd van het geheel van de collecterende functies in de sociale verzekeringen en de loon- en inkomstenbelasting (voor de heffing bij wege van aanslag in de volksverzekeringen). De hiermee te bereiken synergie in de collecterende functie (heffing en inning) leidt tot een substantiële verlaging van de uitvoeringskosten. Voortaan geschiedt de aangifte door werkgevers en inhoudingsplichtigen via één loket, de Belastingdienst, en met behulp van één aangifte, het zogenaamde panabericht (pana staat voor premieafdracht op nominatieve aangifte). In dit kader zal het UWV ook alle loonbelastinggegevens gaan beheren. Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 204 van 231
Door UWV (en de Belastingdienst) moet een nieuwe polisadministratie inclusief een Fi-base gebouwd worden, die ook voor derden als authentieke bron van gegevens over dienstverbanden, loon, werknemers en uitkeringsgerechtigden gaat gelden. Ook het heffings- en inningssysteem van de Belastingdienst vergt nieuwbouw. Het Wetsvoorstel Walvis heeft ook grote gevolgen voor het distribuerende proces (verstrekking uitkeringen) van UWV. Door de vereenvoudiging van de daglonen kan een aantal bedrijfsprocessen in de WW en WAO gestandaardiseerd worden, aangezien bewerking van gegevens en aanvragen en inzet van specialistische kennis minder noodzakelijk wordt. De gehele operatie leidt tot een administratieve lastenverlichting voor de werkgevers. Na afronding van de overhevelingsoperatie zal IWI geen toezicht meer houden op de heffing en inning van de premies werknemersverzekeringen.
Aan de gehele operatie zijn voor de jaren 2003 t/m 2006 forse implementatiekosten verbonden en voor de jaren daarna sociaal plan-kosten. Instrumenten Wetgeving Voor de operatie is een tweetal wetgevingsoperaties nodig. • Het Wetsvoorstel Walvis en de Aansluitingswet Walvis dat de harmonisatie van de loonbegrippen regelt. Deze wetsvoorstellen liggen al in de Kamer. • Een wettelijke grondslag voor de overheveling van de bevoegdheid tot het heffen en innen van premies naar de Belastingdienst. Beoordeling plannen van aanpak Door UWV en Belastingdienst is de gehele operatie verder uitgewerkt in plannen van aanpak op een aantal aspecten: o.a. de IT-strategie; implementatie de personele consequenties etc. Deze plannen van aanpak worden door het departement beoordeeld. Monitoring en voortgangsrapportages: • UWV zal over de voortgang van de werkzaamheden rapporteren via de reguliere rapportagecycli;. • IWI zal gedurende de gehele periode het totale implementatieproces en de opzet, bestaan en werking van beheersmaatregelen nauwlettend volgen. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 205 van 231
Inspecteur-Generaal Werk en Inkomen (IWI) Trefwoorden: ** Inspectie Werk en Inkomen (IWI) Vanaf 1 januari 2002 is de dienstverlening rond werk en inkomen geïntegreerd. De organisatie van de arbeidsbemiddeling en sociale zekerheid is daardoor ingrijpend veranderd. Sommige uitvoeringsorganisaties hebben kleine wijzigingen ondergaan, zoals de Sociale Verzekeringsbank en de gemeenten; andere fundamentele, zoals het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Bovendien zijn er geheel nieuwe organisaties ontstaan: de Centrale organisatie Werk en Inkomen en de Raad voor Werk en Inkomen. Ook is er vanaf 1 januari 2002 een nieuwe toezichthouder: de Inspectie Werk en Inkomen (IWI). IWI is ontstaan uit een fusie van de directie Toezicht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en het College van toezicht sociale verzekeringen (Ctsv). Deze inspectie houdt integraal toezicht op het hele terrein van werk en inkomen. Alle uitvoeringsorganisaties hebben dus vanaf 2002 met IWI te maken. Taken en positie van de Inspectie Werk en Inkomen De inspectie houdt toezicht op de uitvoering van alle regelingen op het gebied van werk en inkomen. Het doel is een goed functionerend stelsel waarin het overheidsgeld rechtmatig, doelmatig en doeltreffend wordt besteed. De inspectie bewaakt en bevordert dit door deskundige oordelen te geven over de manier waarop het beleid rond werk en inkomen wordt uitgevoerd. Het toezicht is een belangrijke schakel tussen beleid en uitvoering. Enerzijds draagt de inspectie ertoe bij dat de uitvoering overeenkomstig de normen van het beleid functioneert, anderzijds koppelt de inspectie signalen uit de uitvoering ook terug aan het beleid. Op welke organisaties houdt de Inspectie Werk en Inkomen toezicht? De inspectie onderzoekt het functioneren van de volgende organisaties: de Sociale Verzekeringsbank (SVB); het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV); de Centrale organisatie Werk en Inkomen (CWI); de Raad voor Werk en Inkomen (RWI); de sociale diensten van de gemeenten; het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen; het Inlichtingenbureau. Daarnaast oordeelt de inspectie ook over de werking van het stelsel als geheel, door te kijken naar de samenwerking tussen de verschillende uitvoeringsorganisaties en gemeentelijke sociale diensten. Verder houdt de inspectie toezicht op de Sociaal-Economische Raad (SER), de Pensioen- & Verzekeringskamer (PVK) en op diverse certificerende en keurende instanties op het terrein van arbeidsomstandigheden (CKI’s), zoals KEMA, het Liftinstituut en het Stoomwezen. Het nieuwe stelsel kent een duidelijke scheiding tussen beleid en uitvoering aan de ene kant en het toezicht aan de andere kant. De inspectie Werk en Inkomen is een organisatie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In de Wet structuur uitvoering werk en Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 206 van 231
inkomen zijn waarborgen vastgelegd voor een onafhankelijk toezicht. De inspecteur-generaal bepaalt het meerjarenplan en het jaarplan, na overleg met de minister. Hij stelt de toezichtbevindingen en oordelen zelf vast. Alle producten van de inspectie (zoals onderzoeksrapportages en jaarplannen) worden openbaar gemaakt.
Werkwijze van IWI Meer op afstand De rol van de Inspectie Werk en Inkomen verschilt van die van de voormalige directie Toezicht SZW en het College van toezicht sociale verzekeringen. De wetgever (minister en parlement) bepaalt het beleid, de regels voor de uitvoering (de normen) en het budget en stelt vast welke doelstellingen gehaald moeten worden, het toezichtskader. De inspectie leidt haar toetsingskader hieruit af. De betrokkenheid van de inspectie bij de totstandkoming van weten regelgeving beperkt zich tot de zogenoemde toezichtbaarheidstoets. Dit is een oordeel over de mate waarin goed toezicht op de uitvoering mogelijk is en welke knelpunten en onduidelijkheden zich kunnen voordoen. In de praktijk betekent dit dat de inspectie op een grotere afstand staat van de uitvoeringsorganisaties dan de voormalige toezichthouders. Het goedkeuren van besluiten en begrotingen en het vaststellen van de rijksvergoeding gebeurt door de minister en niet zoals vroeger door de toezichthouder. De eisen die de minister stelt aan de uitvoeringsorganisaties zijn voor de inspectie een gegeven. Grotere eigen verantwoordelijkheid uitvoering Het uitgangspunt is dat de uitvoerders zelf verantwoordelijk zijn voor een goede verantwoording over hun functioneren. Zij moeten rapporteren over hun financiële beheer, de organisatie van de uitvoering, in hoeverre zij hun doelen bereikt hebben en de manier waarop dat gebeurd is. Dit verslag zenden zij rechtstreeks aan de minister. De inspectie toetst vervolgens de verantwoording en geeft een oordeel over de uitvoering. Op basis van deze rapportages kunnen de uitvoeringsorganisaties zelf maatregelen ter verbetering nemen. Het is aan de minister om de uitvoering aan te spreken op eventuele tekortkomingen en concrete afspraken te maken over verbetering of om te beslissen over eventuele aanpassing van regels of normen. De inspectie bepaalt dus niet aan welke eisen de uitvoering moet voldoen en grijpt ook niet zelf in als regels overtreden worden of doelen niet gehaald. Het toezicht van de inspectie is kortom signalerend van aard, in plaats van corrigerend. Controle op controle De inspectie Werk en Inkomen voert verschillende toezichtsonderzoeken uit. Om de uitvoeringsorganisaties zo min mogelijk te belasten, baseert zij zich zoveel mogelijk op de verantwoordingsrapportages van de uitvoerders (controle op controle). Als de verantwoording tekortschiet, kan de inspectie een aanvullend onderzoek instellen. De kwaliteit van de verantwoordingsrapportages bepaalt dus in hoeverre de inspectie nadere gegevens vraagt aan Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 207 van 231
de uitvoerders. Daarnaast verricht de inspectie eigen onderzoek, bijvoorbeeld naar de kwaliteit van de samenwerking, de vormgeving van cliëntenparticipatie, fraudebestrijding of de reïntegratie van arbeidsgehandicapten. Zulk onderzoek is gebaseerd op een inschatting van de risico’s in de uitvoering en kan verschillende organisaties betreffen. de inspectie houdt op alle uitvoeringsorganisaties op dezelfde manier toezicht. De vorm en intensiteit daarvan hangt af van de kwaliteit van de uitvoering: hoe beter die functioneert, hoe minder toezichtsinspanningen de inspectie verricht. Openheid en overleg De inspectie gaat transparant te werk. Om te beginnen betekent dit dat de inspectie de uitvoeringsorganisaties laat weten waaraan zij precies toetst. Daarnaast voert zij overleg met de uitvoeringsorganisaties over bevindingen van onderzoek in relatie tot de gehanteerde toetsingskaders. Om evenwichtig te kunnen oordelen, met oog voor de situatie in de uitvoering, legt de inspectie altijd haar bevindingen aan de uitvoerders voor. Zij kunnen dan hun reactie geven, die de inspectie in de rapportage verwerkt. Alle rapporten van de inspectie worden in beginsel openbaar. De inspectie zendt de onderzoeksbevindingen aan de minister, die deze al dan niet voorzien van zijn oordeel aan het parlement stuurt. Tot slot zal de inspectie de uitvoeringsorganisaties betrekken bij haar functioneren, door een overlegplatform in te stellen met vertegenwoordigers van alle uitvoeringsorganisaties. Dit platform levert commentaar op de manier waarop de inspectie als toezichthouder te werk gaat. Gemeenten Voor gemeenten blijft het toezicht deels decentraal georganiseerd: de vroegere Rijksconsulentschappen zijn omgevormd tot regionale Inspecties Werk en Inkomen. De servicelijn blijft vooralsnog bestaan. De openbaarheid van het onderzoek van de inspectie geldt ook voor rapportages over individuele gemeenten. Het toezicht op de Sociaal-Economische Raad, de Pensioen- & Verzekeringskamer en op de certificerende en keurende instanties op het terrein van arbeidsomstandigheden, verandert niet van karakter. Ook in het verleden was hier al sprake van toezicht op afstand.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 208 van 231
Deel III Praktische informatie
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 209 van 231
Begroting en begrotingscyclus Trefwoorden: **VBTB-begroting (Van Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording) **Comptabiliteitswet **Studiegroep Begrotingsruimte **Begroting SZW, voorbereiding, vaststelling, uitvoering en verantwoording **Kaderbrief **Totalenbrief ** Februaribrief ** Lentebrief ** Oktoberbrief **directieplan (SZW-directies) **begrotingsuitvoeringsrapportage (BUR) **budgetsector SZA (sociale zekerheid en arbeidsmarkt) **Sociale Nota **Voorjaarsnota **Miljoenennota **Najaarsnota **Voorlopige Rekening 1 Wat is een begroting? De begroting is een wet waarin de minister de Staten-Generaal vraagt middelen ter beschikking te stellen om doelstellingen te realiseren. Als een begrotingswet is aangenomen, is de minister gemachtigd verplichtingen aan te gaan en de daaruit voortvloeiende uitgaven te doen voor de in de begroting opgenomen doeleinden. Deze autorisatie van verplichtingen en kasuitgaven heeft alleen betrekking op het begrotingsjaar. Om de meerjarige doorwerking van beleid te laten zien, worden in de begroting ook meerjarenramingen opgenomen. Wijzigingen die de minister na aanvaarding van de begrotingswetten door de Staten-Generaal noodzakelijk acht, brengt hij in de loop van het begrotingsjaar tot stand via de suppletore begrotingswetsvoorstellen. Sinds 2002 kennen we een zogenaamde VBTB-begroting (Van Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording). Het doel van de VBTB-begroting is om de relatie tussen doelen, de daarvoor in te zetten activiteiten en middelen inzichtelijke te maken. Daarbij staan de volgende vragen centraal: • wat wil het ministerie van SZW bereiken? • hoe gaat het ministerie dat aanpakken? • en welke middelen worden daarvoor ingezet? De begrotingsartikelen zijn langs die lijnen opgezet. 2 Hoe komt de begroting tot stand? De uitgangspunten voor de departementale begrotingen zijn de doelstellingen van het kabinet die zijn vastgelegd in het Regeerakkoord en de daarbij behorende geraamde inzet van middelen. De doelstellingen en de benodigde budgetten worden vertaald en geconcretiseerd in de departementale begrotingen. Tijdens de kabinetsperiode zal het kabinet geconfronteerd worden met budgettaire ontwikkelingen die anders zijn dan ten tijde van het opstellen van het regeerakkoord werd voorzien. Deze ontwikkelingen worden jaarlijks meegenomen bij het Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 210 van 231
opstellen van de begroting. De basisprincipes van het begrotingsproces zijn vastgelegd in de Grondwet. De relevante bepalingen van de Grondwet zijn nader uitgewerkt in de Comptabiliteitswet (CW). De CW bevat bepalingen met betrekking tot de begroting, het financiële en materiële beheer van het Rijk, de financiële verantwoording van het Rijk en over agentschappen. Ook bevat de CW bepalingen over het toezicht van de minister van Financiën en de samenstelling, taken en bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer. In de CW is tevens vastgelegd dat de minister van Financiën gemachtigd is om nadere regels aan het begrotingsproces te stellen. Deze bepalingen door de minister van Financiën zijn nader vormgegeven in de zogenaamde Rijksbegrotingsvoorschriften die jaarlijks worden geactualiseerd. 3 Wat zijn de spelregels? De rijksuitgaven zijn aan uitgaven en ontvangstenkaders gebonden door de zogenaamde begrotingsnormen. Deze normen worden tijdens de kabinetsformatie door de onderhandelaars vastgesteld voor de komende kabinetsperiode. Het regeerakkoord legt voor die kabinetsperiode de te hanteren normen vast. Vanaf 1994 is het kabinet overgegaan op een meer trendmatig begrotingsbeleid: • ramingen vinden plaats op basis van behoedzame macro-economische uitganspunten; • er zijn vaste kaders (ijklijnen) voor de reële netto-uitgaven voor de rijksbegroting, de socialezekerheids- en arbeidsmarktuitgaven en de zorg; • één hoofdbesluitvormingsmoment over de uitgaven en ontvangsten (in het voorjaar) met uitzondering van de tarieven; • tegenvallers bij een begroting dienen binnen de begroting te worden opgevangen hetzij door bijstelling van beleid hetzij door inzet van meevallers. Voor SZW geldt dat er pas sprake is van het treffen van maatregelen bij de zogenaamde open einde regelingen (bijvoorbeeld AKW, AOW, ABW) als het totale uitgavenkader van de budgetsector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt wordt overschreden. • budget voor nieuw beleid (intensivering) kan alleen door schrappen van beleid (extensivering = specifieke compensatie). De Ministerraad kan besluiten om de middelen niet uit de eigen begroting te laten financieren, maar daarvoor elders dekking te vinden voor de extra uitgave (generale compensatie). • Indien het budgettair kader van een van de drie sectoren zou overschrijden, mag in elk geval het totale budgettaire kader niet overschreden worden. Door de vaste uitgavenkaders en regels budgetdiscipline ontstaat er een strikte scheiding tussen uitgaven en inkomsten. Dit houdt concreet in dat meevallers aan de inkomsten niet kunnen worden ingezet voor intensiveringen aan de uitgavenkant van de begroting. Studiegroep Begrotingsruimte Elke vier jaar wordt de Studiegroep Begrotingsruimte gevraagd een advies te geven over het te voeren begrotingsbeleid in de komende kabinetsperiode. In juni 2001 is het elfde rapport van de Studiegroep “Stabiel en duurzaam begroten” verschenen. Ten aanzien van de begrotingssystematiek zijn de volgende aanbevelingen gedaan: • uitgaan van een jaarlijks begrotingsoverschot van 1¼ à 1¾ procent BBP; • uitgaan van een voorzichtig trendmatig groeiscenario met een voorzichtigheidsmarge van ¼ procent per jaar; • volledig laten werken van automatische stabilisatoren aan de inkomstenkant in combinatie met op trendmatig constant niveau vaststellen van de premies; Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 211 van 231
• de benodigde ruimte voor lastenverlichting volledig reserveren aan het begin van de kabinetsperiode; • handhaving van de systematiek van vaste reële uitgavenkaders; • in het voorjaar op hoofdlijnen besluiten over de lasten waarna in de zomer nog beperkte bijstellingen kunnen plaatsvinden; • introduceren van signaalwaarden voor het begrotingssaldo van 0 procent en 3 procentBBP. Zodra het begrotingssaldo onder de 0 procent of boven de 3 procent-BBP uitkomt, dienen nieuwe afwegingen te worden gemaakt. Het nieuwe kabinet zal naar verwachting op basis van een voorstel van de minister van Financiën de (set met) regels voor de nieuwe kabinetsperiode gaan vaststellen. 4 Hoe ziet de begrotingscyclus er uit? De begrotingscyclus kent de volgende fasen: • begrotingsvoorbereiding en vaststelling • begrotingsuitvoering • begrotingsverantwoording Begrotingsvoorbereiding en vaststelling De begrotingscyclus begint met het versturen van de Rijksbegrotingsvoorschriften door het ministerie van Financiën aan de departementen, in oktober van het jaar t-2 (we beschouwen t als het jaar waarop de begroting betrekking heeft). Op basis van de Rijksbegrotingsvoorschriften stuurt de directie FEZ in december t-2 een interne begrotingscirculaire aan alle directies, waarin zij de directies vraagt nieuwe beleidsvoorstellen te doen. Op basis van de voorstellen stelt FEZ de beleidsbrief SZW op en dient in maart t-1 bij de minister van Financiën in. Kaderbrief en Totalenbrief De minister van Financiën stelt vervolgens in maart t-1 de zogenaamde Kaderbrief op aan de hand van: • de budgettaire en financiële doelstellingen van het kabinet; • macro-economische uitgangspunten, waarbij gebruik gemaakt wordt van de ramingen die het Centraal Planbureau officieel publiceert in het Centraal Economisch Plan (CEP); • inmiddels bekende gegevens over de uitvoering van het afgelopen jaar en het lopende begrotingsjaar; • de beleidsbrieven van de ministers van de vakdepartementen en de daarmee samenhangende bilaterale overleggen. Op basis van de Kaderbrief vindt vervolgens politieke besluitvorming plaats over de uitgaven voor het komend begrotingsjaar en de meerjarenramingen. Na besluitvorming stelt de minister van Financiën de zogenaamde Totalenbrief op. Op basis van de Totalenbrief stelt iedere minister vervolgens een concept-begroting op. Ontwerpbegroting SZW SZW dient medio juni van het jaar t-1 hun concept-begroting in bij de minister van Financiën. Vervolgens vindt hierover ambtelijk overleg plaats tussen SZW en het ministerie van Financiën. Ter afsluiting van dit ambtelijke overleg kan jaarlijks in de eerste weken van juli overleg plaatsvinden tussen de Directeur-Generaal van de Rijksbegroting en de SecretarisGeneraal, het zogenaamde SG/DG-overleg over de begroting. Zo nodig volgt nog bilateraal overleg tussen de ministers. Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 212 van 231
Politieke besluitvorming over de belastingtarieven opgenomen in het belastingplan en de definitieve vaststelling van de begroting vinden in augustus van het jaar t-1 plaats. Hierbij wordt rekening gehouden met de macro-economische ramingen uit de Meerjarige Economische Verkenningen (MEV) van het CPB. Na vaststelling in de Ministerraad wordt de ontwerpbegroting aan de Raad van State aangeboden. Aanbieding Op de derde dinsdag van september van het jaar t-1 biedt de minister van Financiën aan de Staten-Generaal ter behandeling aan de begrotingswetvoorstellen, tezamen met de Miljoenennota van de minister van Financiën (deze bevat de hoofdlijnen van het financieeleconomisch beleid en de ontwikkelingen in de economie), het advies van de Raad van State en de reactie van de regering hierop. Behandeling door de Staten-Generaal De plenaire behandeling van de begroting SZW (meestal medio december van het jaar t-1) wordt schriftelijk en mondeling voorbereid door de vaste Kamercommissie SZW. De mondelinge voorbereiding bestaat uit het zogenaamde begrotingsonderzoek. Het doel van het begrotingsonderzoek is relevante informatie voor een verantwoorde besluitvorming over de begroting te achterhalen. Politieke conclusies worden tijdens het begrotingsonderzoek niet getrokken. Na deze voorbereidingsronden kan de ontwerpbegroting SZW plenair worden behandeld. Tot het moment dat de Tweede Kamer over ontwerpbegroting SZW stemt (tijdens de plenaire behandeling) kan zij veranderingen aanbrengen. De regering doet dat bij nota van wijziging, de Kamer bij amendement. Bij begrotingen is een nota van wijziging meestal nodig omdat beleidsvoornemens vertraagd of juist versneld tot uitvoering moeten worden gebracht. Amendementen zijn bedoeld om een (beleidsmatige) uitgaven- verplichtingen en/of ontvangstenwijziging aan te brengen. Een nota van wijziging maakt deel uit van de ontwerpbegroting. Begrotingsuitvoering De uitvoering van de begroting begint feitelijk op 1 januari van het begrotingsjaar. Het ministerie rapporteert maandelijks aan de minister van Financiën over de uitvoering van de begroting (kasrealisaties tot en met de afgelopen maand) en over de vooruitzichten voor het gehele jaar (het zogenaamde vermoedelijke beloop) door middel van de zogeheten maandstaten. Wijzigingen in de begroting van SZW die de minister noodzakelijk acht, bijvoorbeeld op basis van nieuwe werkloosheidscijfers, koopkrachtbeeld, beleidsintensiveringen, worden doorgevoerd door middel van suppletore wetten. Zodra de Staten-Generaal met deze wetten heeft ingestemd zijn de wijzigingen in de begroting geautoriseerd. In principe zijn er drie suppletore wetten. De eerste suppletore wet (voorjaar), de tweede suppletore wet (najaar) en de slotwet (december). De slotwet heeft een ander karakter dan de eerste en tweede suppletore begrotingswetten, aangezien er sprake is van autorisatie achteraf. Het mag slechts wijziging van boekhoudkundige aard betreffen. Begrotingsverantwoording De minister van SZW verantwoordt na afloop van het begrotingsjaar de uitgaven op de begroting van SZW in de Financiële Verantwoording. De departementale accountantsdienst Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 213 van 231
controleert de rechtmatigheid van de uitgaven en geeft een oordeel over het gevoerde financiële beheer en de administraties die hiertoe worden gevoerd. De conclusies worden opgenomen in het accountantsrapport bij de Financiële Verantwoording SZW. De minister van SZW dient de departementale financiële verantwoording samen met het rapport van de departementale accountantsdienst uiterlijk 15 maart in bij de minister van Financiën. Deze zendt de stukken door naar de Algemene Rekenkamer. De Rekenkamer stelt, op basis van de aan haar toegestuurde departementale financiële verantwoording, een rapport op bij de financiële verantwoording van SZW. In dit rapport geeft ze haar bevindingen en haar oordeel over de verantwoording. Op de derde woensdag in mei ten slotte, worden de departementale financiële verantwoordingen door de minister van Financiën naar de StatenGeneraal gezonden. Tegelijk met de departementale financiële verantwoordingen stelt de minister van Financiën de financiële verantwoording van het Rijk op. Dit is de tegenhanger van de Miljoenennota. 5. De planning en controlcyclus binnen SZW Het ministerie van SZW is bij de planning van haar activiteiten sterk afhankelijk van de externe begrotingscyclus. De daarvoor geldende termijnen en spelregels zijn leidend bij de inrichting van de interne planning- en controlcyclus. Het tempo en de fasering van de interne cyclus moeten aansluiten op de externe cyclus en dienen tegelijkertijd de flexibiliteit te bezitten om recht te doen aan de eigen werkprocessen. Het gaat in de interne cyclus over de aansturing van de DG’en11 door de SG om de in de begroting opgenomen doelstellingen daadwerkelijk te kunnen realiseren. De reguliere sturing van de zijde van de SG vindt plaats door middel van de zogenaamde februari-, lente- en oktoberbrief aan de DG’en. In deze brieven geeft de SG aan wat hij verwacht van de DG’en en welke middelen hij daarvoor (aanvullend) ter beschikking stelt dan wel welke maatregelen hij neemt om knelpunten in het lopende jaar op te lossen. De wijze waarop de aansturing van directies plaats zal vinden, is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de DG’en. Sturing door DG’en zal plaatsvinden op basis van directieplannen, de budgetverdeling binnen het directoraat-generaal en de verantwoording door directeuren. DG’en hebben de mogelijkheid binnen de aan hen toegekende middelen verschuivingen voor te stellen. Randvoorwaarden zijn dat verschuivingen tussen subartikelonderdelen pas na overleg met Financiën kunnen plaatsvinden en dat verschuivingen tussen de beleids- en beheergelden in principe niet mogelijk zijn. Op drie momenten in het jaar is in de interne cyclus voorzien in besluitvorming door de SG. De SG geeft in de zogenaamde februari- lente- en oktoberbrief zijn besluiten weer. De DG’en hebben in de voorbereiding van de opstelling van de brieven vooraf informatie (onder andere door het indienen van begrotingsvoorstellen en/of begrotingsuitvoeringsrapportages, zogenaamde BURren) aangereikt die de basis vormt voor de besluitvorming door de SG. Februaribrief ( het budgettaire hoofdmoment) In de februaribrief van jaar t geeft de SG aan welke voorstellen hij aan de bewindslieden zal voorleggen in het kader van de begrotingsvoorbereiding voor jaar t+1 en welke besluiten hij heeft genomen over mogelijke knelpunten in de uitvoering van het lopende jaar t zoals die 11
Waar in dit dossier staat DG’en worden alle leden van het SDO bedoeld, dus ook de IG, pSG en SG.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 214 van 231
door de DG’en zijn aangedragen. De SG zal ook aangeven welke voorstellen worden aangehouden tot de lentebrief. Dit is van belang voor de inrichting van de begroting voor het jaar t (Voorjaarsnota, suppletore begroting) en het jaar t+1 (kaderbriefbesluitvorming). Op basis van de in de ministerraad geaccordeerde bedragen kan de SG in mei knopen doorhakken. Lentebrief (afronding begrotingsvoorbereiding) In de lentebrief geeft de SG aan zijn DG’en aan wat de conclusies zijn naar aanleiding van de besluitvorming in het kabinet over de kaderbrief en Voorjaarsnota en de bij februaribrief doorgeschoven budgettaire knelpunten. Op basis daarvan zullen DG’en hun plannen voor jaar t kunnen bijstellen en starten met het opstellen van de begroting voor jaar t+1. De financiële basis voor de begroting en in aansluiting daarop het directieplan in het jaar t+1, wordt derhalve hiermee gelegd. Oktoberbrief (strategische lijnen en input voor het directieplan) In de oktoberbrief geeft de SG de (strategische) prioriteiten van SZW voor het nieuwe jaar t+1 aan. De directies krijgen in deze brief zicht op alle onderdelen van het budget voor het komende jaar. Directies stellen op basis hiervan hun directieplannen t+1 op en gaan feitelijk meteen aan de slag. De DG’en stellen voor het einde van het jaar de directieplannen t+1 vast. De oktoberbrief is tevens bron voor de tweede suppletore begrotingswet. FEZ legt elk jaar met de oktoberbrief een ‘timetable’ voor aan de SG en DG’en voor het komende jaar waarin de exacte data staan vermeld waarop de DG geacht wordt te rapporteren resp. voorstellen aan de SG voor te leggen. Het directieplan In het directieplan geven de SZW-directies hun prioriteiten voor het uitvoeringsjaar aan, waarbij een koppeling wordt gemaakt tussen beleidsdoelstelling, activiteiten en middelen. Het directieplan is daarmee de vertaling van de ontwerpbegroting SZW (hoog aggregatieniveau) naar concrete activiteiten en middelen (per directie). De begrotingsuitvoeringsrapportages (BURren) Over de voortgang van de activiteiten van de DG’en zal de SG op verschillende manieren worden geïnformeerd. Elke vier maanden (januari, mei, september) zal de DG door middel van de BUR rapporteren over de voortgang en dan vooral over de knelpunten die zich daarbij voordoen. DG’en/directies krijgen tijdig op gestandaardiseerde wijze informatie aangereikt van FEZ. In de BUR van de DG komen de volgende elementen aan de orde: • Budgettaire uitputting van de middelen • Inzicht in VBTB-prestaties • Aandachtspunten waarop SZW door bewindslieden, Tweede Kamer en Algemene Rekenkamer wordt aangesproken. 6 Wat is voor SZW nog meer van belang? Budgetsector Sociale Zekerheid en arbeidsmarkt (budgetsector SZA) en de Sociale Nota Bij de collectieve uitgaven van het Rijk kan een onderscheid worden gemaakt naar drie sectoren budgetdisciplines, te weten de Rijksbegroting-in-enge-zin, de sector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid (SZA) en de sector Zorg. Het gros van de SZW-uitgaven valt onder de sector SZA. Daarbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds de begrotingsgefinancierde sociale zekerheidsuitgaven (Wajong, TOG, TW) die in de begroting Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 215 van 231
van SZW zijn opgenomen en anderzijds de premiegefinancierde sociale zekerheidsuitgaven (AOW, AKW, Anw, etc.). De begroting van SZW geeft sinds 2002 ook inzicht in de uitgaven in de premiegefinancierde sociale zekerheid. De beleidsontwikkeling binnen de budgetsector SZA wordt in meerjarig perspectief nader toegelicht en beschreven in de Sociale Nota. Daarin wordt ook aandacht geschonken aan het werkgelegenheids- en inkomensbeleid. De Sociale Nota wordt jaarlijks tezamen met de begroting van SZW op Prinsjesdag aan de Kamer aangeboden. Of dat dit jaar ook geschiedt, wordt nog bezien. Om de uitputting van de budgetten in de sector SZA te kunnen volgen wordt de Kamer geïnformeerd door budgettaire nota’s SZA (de premiegefinancierde uitgaven maken immers geen deel uit van de begrotingswet). De minister van SZW stuurt daartoe parallel aan de Voorjaars-, Najaarsnota en de Voorlopige Rekening de Voorjaars-, Najaarsbrief SZA en Voorlopige Rekening SZA naar de Kamer. Budgetbrieven SZA Het uitvoeringsbeeld van de totale rijksbegroting wordt door de minister van Financiën vier keer per jaar aan de Tweede Kamer gepresenteerd in de volgende budgettaire nota’s: • de Voorjaarsnota • de vermoedelijke uitkomsten (onderdeel van de Miljoenennota) • de Najaarsnota • de Voorlopige Rekening Voorjaarsnota In de Voorjaarsnota worden per begroting de voorgestelde wijzigingen in de uitgaven- en ontvangstenramingen over het lopende jaar ten opzichte van de ontwerpbegroting opgenomen, alsmede de doorwerking daarvan in latere jaren. De minister van SZW stuurt parallel aan de Voorjaarsnota de Voorjaarsbrief SZA aan de Kamer. Hierin wordt verslag gedaan van de uitgaven in de sector SZA. Miljoenennota De Miljoenennota bevat, naast de hoofdlijnen van het budgettair beleid voor het komende jaar, ook informatie over de uitvoering van het lopende begrotingsjaar. Verder wordt een overzicht gegeven van de zogenaamde vermoedelijke uitkomsten. Dit is de stand van de begroting na verwerking van de mutaties die noodzakelijk worden geacht sinds de Voorjaarsnota. Najaarsnota De Najaarsnota geeft in hoofdlijnen de belangrijkste mutaties weer die zich tot en met september hebben voorgedaan ten opzichte van de stand van zaken die in de Vermoedelijke Uitkomsten was gemeld. In de Najaarsnota wordt geen meerjarige doorwerking van de wijzigingen in de ramingen gegeven. Voorlopige Rekening In de Voorlopige Rekening wordt, vooruitlopend op de indiening van Financiële Verantwoordingen, een overzicht gegeven van de voorlopige realisatie van de rijksbegroting. De minister van SZW stuurt parallel aan de Voorlopige Rekening de voorlopige realisatiecijfers van de sector SZA naar de Kamer.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 216 van 231
Parlement Trefwoorden: ** wetgeving, totstandkoming van ** wetgeving, stroomschema **Raad van State ** parlementaire behandeling wetsvoorstellen **Prinsjesdag **vragenuur Tweede Kamer **Kamervragen, schriftelijke **Vaste (Kamer)Commissie SZW **parlement, omgang en overleg met ** parlement, ondersteuning van bewindspersonen in ** Plato (voortgangsbewaking moties en toezeggingen) Totstandkoming van wetten: procedures Algemene procedure a. Departementale voorbereiding: opstellen voorstel + toelichting; b. Interdepartementaal overleg (inclusief wetgevingstoets ministerie van Justitie, financiële toets ministerie van Financiën en bedrijfseffectentoets ministerie van Economische Zaken); c. Onderraad/Ministerraad; d. (indien van toepassing) Adviesaanvraag Sociaal-Economische Raad (SER) (of een ander adviesorgaan); e. Afhankelijk van conclusies op grond van c en d, nogmaals Ministerraad; f. Adviesaanvraag Raad van State; g. Advies Raad van State; h. Nader rapport (= reactie op advies Raad van State); i. Afhankelijk van advies onder g nogmaals Ministerraad; j. Aanhangig maken wetsvoorstel + memorie van toelichting bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal door de Koningin; k. Verslag; l. Nota naar aanleiding van het verslag; m Afhankelijk van behoefte TK: nader verslag; n. Afhankelijk van punt onder m: nota naar aanleiding van het nader verslag; o. Plenaire behandeling door de Tweede Kamer; N.B. Teneinde het plenaire overleg in de Tweede Kamer zoveel mogelijk te ontlasten kan de Kamer (op voorstel van het Presidium) besluiten om de (schriftelijke of plenaire) behandeling van een wetsvoorstel gedeeltelijk te laten geschieden door een commissie in het zogenaamde wetgevingsoverleg; in dit overleg kunnen moties en amendementen worden ingediend en er wordt een stenografisch verslag van gemaakt. Tijdens het wetgevingsoverleg kunnen echter geen amendementen worden overgenomen. Door dit wetgevingsoverleg kan de plenaire vergadering, die altijd nog moet volgen (onder meer voor de stemmingen), zo kort mogelijk worden gehouden. p. indiening wetsvoorstel + memorie van toelichting bij de Eerste Kamer (indiening bij Eerste Kamer geschiedt automatisch door Voorzitter Tweede Kamer); q. Voorlopig verslag; Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 217 van 231
r. Memorie van antwoord; s. Afhankelijk van behoefte EK: Nader Voorlopig Verslag; t. Afhankelijk van punt s hiervoor: Nadere Memorie van Antwoord; u. Vaststelling Eindverslag (door VC SZW van de EK) v. Plenaire behandeling door de Eerste Kamer; w. Ondertekening Koningin; x. Contraseign (ondertekening) minister/staatssecretaris; ij. Plaatsing in het Staatsblad (door Minister van Justitie); z. Mogelijkheid referendum (zolang deze mogelijkheid nog bestaat) aa. Inwerkingtreding De hiervoor beschreven algemene procedure wordt gevisualiseerd in het stroomschema op de volgende pagina. Bijzondere aandachtspunten • In de praktijk wordt in veel gevallen advies gevraagd (aan de SER en andere adviescolleges) op basis van beleidsnoties c.q. -voornemens. In dergelijke gevallen wordt over het desbetreffende wetsvoorstel (in de regel) niet opnieuw advies gevraagd. In toenemende mate wordt aan de uitvoering en effectiviteit van regelgeving bijzondere aandacht besteed. Teneinde een goede implementatie van de regelgeving te waarborgen wordt als regel ook aan uitvoerings- en toezichtsorganen advies gevraagd over de voorgenomen regelgeving op aspecten als uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en toezichtbaarheid. •
Bij (gebonden) implementatie van EU-richtlijnen wordt geen advies gevraagd aan de SER (of andere adviesorganen).
•
Met betrekking tot de totstandkoming van algemene maatregelen van bestuur geldt de onder I beschreven procedure tot en met het nader rapport (onderdelen a tot en met h). Daarna volgt ondertekening Koningin, contraseign en plaatsing het Staatsblad, tenzij met de Tweede Kamer “voorhang” is afgesproken of dit in de wet is vastgelegd.
•
Bij ministeriële regelingen is de procedure: opstellen van de regeling, ondertekening door de minister en plaatsing in de Staatscourant.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 218 van 231
STROOMSCHEMA TOTSTANDKOMING WETGEVING Departementale voorbereiding
Interdepartementaal overleg
Justitie: wetgevingstoets EZ: bedrijfseffecten toets Fin.: financiële toets
Ministerraad
(eventueel:) adviesaanvrage SER of ander adviesorgaan
Adviesaanvraag aan Raad van State + advies Raad van State
Nader rapport = reactie op advies RvS
Indiening wetsvoorstel en memorie van toelichting bij Tweede Kamer, via de Koningin
Verslag = reactie TK op het voorstel
mogelijkheid tot indienen nota's van wijziging tot stemming in TK
Nota n.a.v. verslag= antwoord regering Eventueel wetgevingsoverleg = algemeen overleg met commissie TK Eventueel amendementen wijzigingen van de TK
Plenaire behandeling TK inclusief stemming Indiening bij de Eerste Kamer via voorzitter TK
voorlopig verslag
mem. v. antwoord
nota n.a.v. verslag
verslag
Plenaire behandeling EK inclusief stemming
Ondertekening Koningin + contraseign Minister of Staatssecretaris
Plaatsing in Staatsblad door Min. v. Justitie mogelijkheid referendum Inwerkingtreding veelal via apart Koninklijk Besluit
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 219 van 231
Totstandkoming van wetten: toelichting Advisering door Raad van State De Raad van State adviseert over concept-wetsvoorstellen (en concept-amvb's) nadat de beleidsvoorbereiding is afgerond, de (overige) door de regering ingewonnen adviezen zijn uitgebracht en het voorstel door de Ministerraad is behandeld. De bewindspersoon biedt een wetsvoorstel met memorie van toelichting aan de Koningin aan met het verzoek het bij de Raad van State aanhangig te maken. Bij de adviesaanvrage worden alle andere adviezen meegezonden. Wanneer spoedadvisering nodig is, geldt een bijzondere procedure. De bewindspersoon legt de wens voor spoedbehandeling in een aparte, gemotiveerde brief voor aan de Ministerraad, die ter zake beslist. Als de Raad van State zich met het voorgelegde concept-wetsvoorstel kan verenigen, dan volgt het advies het voorstel aan de Tweede Kamer der Staten Generaal (TK) te zenden. De Raad van State kan ook enkele opmerkingen of tekstvoorstellen maken over het wetsvoorstel en/of de memorie van toelichting. Dan volgt de overweging het voorstel aan de TK te zenden, nadat aan de gemaakte opmerkingen aandacht is geschonken of met de opmerkingen rekening is gehouden. Als de Raad van State ingrijpende kritiek heeft op inhoud of vorm van een wetsvoorstel zal hij in overweging geven het voorstel van wet niet aan de TK te zenden, of niet dan nadat met de gemaakte opmerkingen rekening is gehouden. De reactie op het advies - het nader rapport wordt in dit geval opnieuw aan de Ministerraad voorgelegd, al of niet met een gewijzigd voorstel van wet en memorie van toelichting. Parlementaire behandeling van wetsvoorstellen Nadat de bewindspersoon een wetsvoorstel met memorie van toelichting, advies van de Raad van State en nader rapport aan de Koningin heeft gezonden, zorgt het Kabinet der Koningin voor de indiening bij de Tweede Kamer. Als de Tweede Kamer een wetsvoorstel heeft aangenomen, stuurt deze het voor behandeling naar de Eerste Kamer. Deze Kamer heeft geen recht van amendement. Evenmin kan de regering dan meer nota's van wijziging indienen. De behandeling in de Tweede Kamer en de Eerste Kamer kent twee fasen: - schriftelijk door een of meer vaste commissie(s) - mondeling in de plenaire vergadering (eventueel in de Tweede Kamer voorafgegaan door het wetgevingsoverleg). Een bij het Parlement ingediend wetsvoorstel kan worden gewijzigd: a. bij Nota van wijziging door de regering, voorzien van toelichting; b. bij aangenomen amendement van de Tweede Kamer; c. bij novelle, een wijzigingswet tijdens of na behandeling in de Eerste Kamer Een wetsvoorstel dat aanhangig is bij de Tweede Kamer of de Eerste Kamer kan met instemming van de ministerraad worden ingetrokken bij brief van de bewindspersoon, gemachtigd door de Koningin. Als een wetsvoorstel eenmaal is aangenomen door de Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 220 van 231
Staten-Generaal, is intrekking bij brief niet meer mogelijk; in dat geval moet voor intrekking de volledige wetsprocedure worden doorlopen (intrekkingswetvoorstel). Omgang met het parlement Minister en Staatssecretaris(sen) van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden met grote regelmaat gevraagd in het parlement te verschijnen. In de Eerste Kamer (EK) gaat het doorgaans om het verdedigen van een wetsvoorstel. In de Tweede Kamer (TK) gaat het veelal om het beantwoorden van mondelinge vragen (zie hierna: Vragenuur), om het verdedigen van een wetsvoorstel of om het voeren van een Algemeen Overleg. In spoedeisende gevallen kan de Kamer ook gebruik maken van het interpellatie-recht. Een interpellatie is een spoedeisend debat, dat meestal wordt afgerond met het indienen van een of meer moties. De Eerste Kamer vergadert in de regel alleen op dinsdag. De Tweede Kamer komt plenair bijeen op dinsdag, woensdag en donderdag. Daarnaast wordt de maandag regelmatig benut voor het houden van een wetgevings- of nota-overleg. Prinsjesdag Het jaarlijkse hoogtepunt op het Binnenhof is de derde dinsdag in september, Prinsjesdag. De Algemene Politieke Beschouwingen in de Tweede Kamer vinden plaats op de woensdag en donderdag in diezelfde week. Ten behoeve van het antwoord van de Minister-President leveren de departementen concept-antwoorden aan. De antwoorden op het SZWbeleidsterrein worden, zo mogelijk reeds tijdens de avondpauze, in het Kamergebouw aan u ter accordering voorgelegd. Zowel de Tweede Kamer als, twee maanden later, de Eerste Kamer rekenen op uw aanwezigheid tijdens de gehele duur van het debat. Vragenuur De Tweede Kamer houdt iedere dinsdag van 14.00 - 15.15 uur het wekelijkse vragenuur. TKleden kunnen tot dinsdag 12.00 uur onderwerpen ter goedkeuring aanmelden bij de Kamervoorzitter. Om 12.00 uur geeft de griffie aan uw Managementassistente door welke vragen zijn goedgekeurd. Uw voorbereidingstijd is dus kort. U krijgt vóór het vragenuur, via de betreffende DG, relevante schriftelijke informatie, waarvan u gebruik kunt maken om zelf uw antwoord te bepalen. U dient zich in beginsel iedere week - voorzover de Kamer niet op reces is - voor dit vragenuur beschikbaar te houden. De recesperiodes van de Tweede en de Eerste Kamer staan op de zgn. ‘parlementaire agenda’ die wekelijks wordt meegezonden met de stukken voor de Ministerstaf. Schriftelijke vragen Een veel gebruikt middel om inlichtingen te vragen aan het kabinet, zijn de zogenaamde schriftelijke vragen. Deze dienen binnen 3 weken beantwoord te worden. Die termijn kan hooguit eenmaal, beargumenteerd, met 3 weken worden verlengd. Daarna staat het de vragensteller vrij u op te laten roepen voor mondelinge beantwoording van de gestelde vragen. Gelet op deze termijnen wordt de beantwoording van schriftelijke Kamervragen scherp bewaakt, mede met behulp van een wekelijks overzicht ten behoeve van de Ministerstaf. Vaste Commissie SZW De Vaste Commissie (VC) voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid is, met name in de TK, uw meest frequente gesprekspartner. Meestal gaat het om een Algemeen Overleg (AO) over een door U aangedragen, of door de VC opgevoerd, beleidsonderwerp. Die vergaderingen zijn in beginsel openbaar. Minstens eenmaal per jaar vindt een besloten planningsoverleg plaats met de VC over het afhandelen van spoedeisende wetsvoorstellen, aanvaarde Kamermoties, Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 221 van 231
gedane toezeggingen en aangekondigde beleidsnotities Op dit moment is mw. Hamer (PvdA) fung. voorzitter van de VC SZW TK en mw. Kneppers-Heijnert (VVD) voorzitter van de VC SZW EK. De VC SZW TK houdt, behoudens de recesperioden, iedere 2 weken een (besloten) procedure-vergadering. In de ministerstaf wordt aandacht besteed aan de agenda en de besluitenlijst van die vergaderingen. Ondersteuning in het parlement Uw optreden in het parlement wordt voorbereid door de betrokken betrokken directeurgeneraal en/of de beleidsdirectie(s). U ontvangt voor het overleg een dossier aan de hand waarvan u eventueel kunt besluiten de betrokken DG/beleidsdirectie(s) om nadere (mondelinge) informatie te vragen. Tijdens het overleg over een wetsvoorstel in de Kamer zijn beleidsambtenaren en wetgevingsjuristen aanwezig om u nader te informeren en overleg te plegen over de beantwoording die zo mogelijk beknopt schriftelijk wordt aangeleverd. (Dit laatste kan niet tijdens het wekelijks vragenuur in de TK.) Tijdens uw optreden in het parlement is altijd een woordvoerder van de directie Communicatie aanwezig. De woordvoerder is een aanspreekpunt voor de journalisten, beantwoordt hun vragen en licht uw beleid toe. Het is belangrijk dat vooraf overleg met u plaatsvindt over de woordvoeringslijn rond een debat c.q. dat de woordvoerder het vooroverleg over het debat bijwoont. De woordvoerder inventariseert ook eventuele interviewverzoeken. Met name de audiovisuele media hebben na afloop van een debat dikwijls behoefte aan (korte) interviews. De woordvoerder adviseert u over het honoreren van deze verzoeken, maakt zonodig afspraken met de journalisten en begeleidt de interviews. Ook volgt de woordvoerder tijdens het debat de ontwikkelingen in de media hierover (met name het ANP, teletekst en de tv-journaals) om hierop indien noodzakelijk direct te reageren. Ondersteuning van het parlement Op verzoek van leden van de TK wordt door ambtenaren van de directie WBJA technische bijstand verleend bij het opstellen van amendementen en initiatiefwetsvoorstellen. Voor bijstand ten aanzien van initiatiefvoorstellen is toestemming van de bewindspersoon vereist; van verleende bijstand met betrekking tot amendementen wordt de bewindspersoon op de hoogte gehouden. Veelal vindt de bijstand plaats in overleg met het Bureau Wetgeving van de Tweede Kamer. Dit betreft louter technisch-juridische bijstand waarover de minister altijd zo spoedig mogelijk wordt geïnformeerd. De basisregel is dat vóór beantwoording van andere vragen van Kamerleden altijd toestemming van de minister wordt gevraagd door ambtenaren. Voortgangsbewaking moties en toezeggingen in “Plato” Plato is een voortgangsbewakingssysteem waarin de stand van zaken wordt bijgehouden van al het ‘verkeer’met het Parlement (Eerste en Tweede Kamer). Het betreft de stand van zaken van alle moties, toezeggingen (zowel mondeling als schriftelijk gedaan), schriftelijke kamervragen en commissiebrieven. Tevens wordt hierin de parlementaire agenda bijgehouden, zover SZW betrokken is. Overzichten uit PLATO worden wekelijks geagendeerd voor de ministerstaf. Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 222 van 231
Persvoorlichting en Bureau Presentatie Trefwoorden: **Persvoorlichting **woordvoering **persberichten **interviews **persdocumentatie **Bureau Presentatie **toespraken Persvoorlichting De afdeling Persvoorlichting beantwoordt vragen van de pers, schrijft persberichten, adviseert over interviewverzoeken, begeleidt de interviews, adviseert over uitnodigingen voor optredens en schrijft hiervoor, indien nodig, een toespraak of spreekschets. Enkele cijfers: - bij de afdeling Persvoorlichting komen per jaar zo’n 4.000 vragen/verzoeken van journalisten binnen; - bewindspersonen/SZW-ambtenaren geven zo’n 350 keer per jaar een interview, waarvan bijna een derde voor rekening komt van de minister; - er worden zo’n 200 persberichten per jaar geschreven en ongeveer 100 toespraken uitgegeven; - gemiddeld wordt zo’n tien keer per jaar een persconferentie gegeven door de bewindspersonen. De directeur van de directie Communicatie, Stephan Koole, treedt tevens op als eerste woordvoerder van de minister; het hoofd van de afdeling Persvoorlichting, Gerda de Lange, als eerste woordvoerder van de staatssecretaris(sen). Op de afdeling Persvoorlichting zijn de werkzaamheden verdeeld over twee teams van woordvoerders/persvoorlichters: een ‘team minister’ en een ‘team staatssecretaris(sen)’. De persvoorlichters nemen in het team het redactionele werk voor hun rekening en beantwoorden een deel van de vragen van journalisten. De woordvoerders doen de ‘politieke’ woordvoering en de begeleiding en advisering van de bewindspersonen, samen met de eerste woordvoerders. De twee teams werken op een groot aantal dossiers ook nauw samen, omdat de verschillende beleidsterreinen van SZW sterk op elkaar ingrijpen. Verder wordt dagelijks om 10.00 uur een gezamelijke briefing gehouden. Stephan Koole en Gerda de Lange hebben voorafgaand aan deze briefing contact met de bewindspersonen over actuele zaken. De afdeling Persvoorlichting is zo’n 10 uur per dag bezet. Daarnaast zijn de woordvoerders uiteraard ook thuis voor journalisten bereikbaar. De pers beschikt over een kaartje met hun namen en (privé en mobiele) telefoonnummers. In het weekeinde hebben de woordvoerders bij toerbeurt piketdienst. De meldkamer van het ministerie kan hen per semafoon of mobiele telefoon oproepen. Woordvoering Vragen van de pers worden beantwoord door de afdeling Persvoorlichting. Journalisten die rechtstreeks contact opnemen met beleidsmedewerkers worden verwezen naar Persvoorlichting. Persvoorlichting overlegt met de beleidsdirectie en indien nodig met u over de te geven reactie. Als uw persoonlijke reactie wordt gevraagd of als het wenselijk is dat die Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 223 van 231
actief wordt verspreid, dan wordt een woordvoeringslijn voorbereid en met u besproken. Het is ook mogelijk deze woordvoeringslijn schriftelijk, via ANP Perssupport, te verspreiden onder de media. Persberichten Over alle belangrijke wetsvoorstellen, nota’s, onderzoeksrapporten, adviesaanvragen enz. die het ministerie naar buiten brengt, wordt een persbericht uitgegeven. U krijgt persberichten ter goedkeuring voorgelegd. De persberichten worden gemaild naar journalisten die hebben aangegeven hiervoor belangstelling te hebben. Daarnaast worden ze op ANP-Perssupport geplaatst en op het Internet. Persvoorlichting plaatst ook alle beleidsstukken die naar de Tweede Kamer worden gestuurd op Internet, in de rubriek ‘Officiële Publicaties’. De afdeling Persvoorlichting schrijft ook de persberichten over onderwerpen die in de ministerraad aan de orde komen. Deze berichten worden, na uw goedkeuring, uitgegeven door de Rijksvoorlichtingsdienst tijdens de persconferentie van de premier. Interviews Verzoeken voor interviews worden in de regel bij de afdeling Persvoorlichting ingediend. Journalisten die u rechtstreeks benaderen met een verzoek kunt u, indien gewenst, naar Persvoorlichting verwijzen. De woordvoerders adviseren u over het aannemen van interviewverzoeken. Indien nodig wordt een dossier met informatie over het onderwerp van het interview geleverd. Uw interviews worden begeleid door één van de woordvoerders. Het strikt autoriseren van interviews is afgeschaft. Wel dient de tekst via de voorlichter aan de bewindspersoon te worden voorgelegd. Bij de tekst kunnen kanttekeningen worden geplaatst. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de journalist om te beslissen of deze wijzigingen worden overgenomen. U loopt de kans in de wandelgangen van de Tweede Kamer vragen van journalisten te krijgen over onderwerpen waarover u nog gaat spreken in het parlement. Het is gebruikelijk om niet op deze verzoeken in te gaan. Dit om het parlement niet voor het hoofd te stoten. Na afloop van het debat is die belemmering er uiteraard niet. Overigens worden ‘wandelganggesprekken’ door journalisten vaak behandeld als officiële interviews als het om bewindspersonen gaat. Voorstellen waarover in de ministerraad een besluit is genomen, zijn - op de tekst van het persbericht dat door de RVD is uitgegeven na - niet openbaar, tenzij het betreffende stuk meteen naar het parlement wordt gestuurd. Interviews worden in de regel pas gegeven als de voorstellen naar het parlement gaan. Ondersteuning in het parlement Tijdens uw optredens in het parlement is een woordvoerder aanwezig. De woordvoerder is aanspreekpunt voor journalisten, beantwoordt hun vragen en licht uw beleid toe. Het is belangrijk dat vooraf overleg met u plaatsvindt over de woordvoeringslijn rond een debat of dat de woordvoerder het voorgesprek over het debat bijwoont. De woordvoerder inventariseert ook eventuele interviewverzoeken. Met name de audiovisuele media hebben na afloop van een debat soms behoefte aan (korte) interviews. De woordvoerder adviseert u over het aannemen van deze verzoeken, maakt zo nodig afspraken met de journalisten en begeleidt de interviews.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 224 van 231
Persdocumentatie/analyses Iedere morgen om uiterlijk 09.00 uur treft u op uw bureau alle belangrijke berichten uit de landelijke avond- en ochtendbladen aan. Later op de dag ontvangt u een uitgebreidere selectie en de artikelen uit de grote regionale bladen. Wekelijks ontvangt u de selectie van politieke artikelen uit de weekbladen van de RVD. Ten slotte is het mogelijk banden en cassettes op te vragen van uw tv- en radio-optredens. Op vrijdag ontvangt u ten behoeve van de Ministerstaf van iedere directie een korte weekrapportage. De rapportage van de directie Communicatie bevat onder andere een samenvatting van de publiciteit in de afgelopen week. Tijdens het zomerreces maakt de afdeling Persvoorlichting een uitgebreide analyse van de publiciteit in het afgelopen jaar. Uitnodigingen en toespraken Als minister of staatssecretaris hebt u te maken met een groot aantal maatschappelijke groeperingen. Per jaar ontvangt u drie- tot vierhonderd uitnodigingen om op te treden op externe bijeenkomsten. Vaak wordt u verzocht een toespraak te houden. Het Bureau Presentatie - onderdeel van de afdeling Persvoorlichting - adviseert u over de uitnodigingen, schrijft de toespraken en verzorgt de logistiek rond externe optredens. Het bureau werkt daarbij samen met de beleidsdirecties. Bureau Presentatie bestaat uit adviseurs/speechschrijvers, een powerpoint-redacteur en twee ondersteunende medewerkers. De werkwijze is als volgt. Als u een uitnodiging aanneemt, stelt de speeechschrijver in samenspraak met de betrokken beleidsdirectie een korte notitie op. Daarin worden de belangrijkste gegevens over de bijeenkomst vermeld, wordt de beleidspolitieke context geschetst en een voorstel gedaan voor de hoofdlijn van de toespraak. Bij de notitie treft u inhoudelijke bouwstenen van de beleidsdirectie aan. In het voorgesprek met de speechschrijver en een beleidsmedewerker bespreekt u uw wensen voor inhoud en opbouw van de toespraak. Daarna schrijft de speechschrijver uw toespraak (of spreekschets) en wordt zonodig een powerpointpresentatie gemaakt. De toespraak wordt vervolgens aan u voorgelegd. Na verwerking van uw wijzigingen of opmerkingen kan uw toespraak - onder embargo - aan de pers worden verstrekt.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 225 van 231
Ministerraad Trefwoorden: ** Ministerraad (MR) ** Onderraden ** Zeshoek ** parlement, ondersteuning van bewindspersonen in ** Ministerstaf ** Ministerraadmap Hoe werkt de Ministerraad? In het zogeheten "blauwe boek" (Handboek voor aantredende bewindspersonen) treft u alle informatie aan over de werking van de Ministerraad. In dit bestek kan worden volstaan met de navolgende praktische opmerkingen. De Ministerraad (MR) komt wekelijks op vrijdag om 10.00 uur bijeen, eenmaal per maand voorafgegaan door een, doorgaans korte, Rijksministerraad. De vergaderstukken dienen, uitzonderingen daargelaten, 7 dagen van tevoren verzonden te worden. Onderraden De Onderraden (OR) vergaderen doorgaans op dinsdagochtend. Alle Onderraden worden voorgezeten door de Minister-President (MP). Bijna alle stukken die in de ministerraad aan de orde komen, dienen eerst te worden behandeld in een onderraad. Uitzondering vormen de echte hamerstukken (stukken waarover interdepartementaal volledig overeenstemming bestaat) en sommige stukken m.b.t. het buitenlands beleid, zoals de conclusies van de Coördinatie Commissie voor Europese Integratie- en Associatieproblemen. In de huidige opzet is de Minister van SZW coördinerend bewindspersoon van de Raad voor het Sociaal-Economisch en Inkomens Beleid (RSEIB). Verder is hij lid van de Raad voor Europese en Internationale Aangelegenheden (REIA), de Raad voor Integratie en Grotestedenbeleid (RVIG), de Raad voor Economische Aangelegenheden (REA) en de Raad voor Zorg, Welzijn en Onderwijs (RZWO). Andere onderraden zijn de Raad voor de Rechtsorde en Openbaar Bestuur (RROB), de Raad voor de Veiligheid (RvdV), de Raad voor Coördinatie van Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (RCIV), de Raad voor de Rijksdienst en Arbeidsvoorwaarden Collectieve Sector (RRAC), de Raad voor de Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (RROM) en de Raad voor Wetenschaps-, Technologie- en Informatiebeleid (RWTI. De minister of de staatssecretaris kan elke vergadering van elke onderraad bijwonen. Zeshoek Apart staat de zogenaamde Zeshoek. Oorspronkelijk bedoeld voor de voorbereiding van het Begrotingsproces in de maanden juli/augustus, wordt de Zeshoek ook benut door de MP voor het voorbereiden van de besluitvorming over aangelegenheden van sociale, economische en financiële aard. Hiervan maakt de minister van SZW deel uit, evenals de Ministers van Fin/EZ/BiZa en VWS en doorgaans ook de Staatssecretaris van Financiën. Andere bewindslieden worden uitgenodigd indien hun beleidsterrein specifiek aan de orde komt. Ondersteuning vanuit het departement Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 226 van 231
Zowel de Ministerraadzaken als de parlementaire aangelegenheden zijn voor u, maar ook voor het departement, van dermate groot belang dat daaraan wekelijks speciaal aandacht wordt besteed. Dit geschiedt op twee vaste tijdstippen. De Ministerstaf komt iedere maandagochtend om 10.00 uur bijeen. De Staf Ministerraad, ter voorbereiding van een Ministerraad de volgende dag, vergadert iedere donderdag om 16.30 uur. Van beide gezelschappen maken deel uit de bewindspersonen, de secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal, de directeuren-generaal, de inspecteur-generaal IWI, de directeur Communicatie, de directeur FEZ, indien aangesteld de persoonlijk adviseur(s) en een ambtelijk secretaris van BSG. Ministerstaf De Ministerstaf vormt het begin van de nieuwe week. Achtereenvolgens komen aan de orde: 1. Terugkoppeling uit de Ministerraad van de vrijdag daarvoor. 2. Parlementaire aangelegenheden. 3. Departementale aangelegenheden. De vergaderstukken bestaan uit: a. De agenda van de Ministerraad, waarop de voor SZW relevante punten zijn gearceerd. b Een vooruitblik op de agenda van de eerstvolgende RSEIB, gelet op de coördinerende rol van de minister c. De parlementaire agenda, de agenda of de besluitenlijst van de Vaste Commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de Tweede Kamer, het overzicht van de schriftelijke Kamervragen, het overzicht van vragen gesteld door de Vaste Commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de Tweede Kamer en rapportages van Kamerdebatten in de week daarvoor. d. De wekelijkse rapportages over actuele zaken van de SZW-directies e. Enkele malen per jaar het overzicht van spoedeisende wetsvoorstellen. ad a.
De terugkoppeling uit de Ministerraad door de Minister (in voorkomende gevallen door de Staatssecretaris) omvat in ieder geval de voor SZW relevante punten. Om het ambtelijk apparaat in staat te stellen goed te werken is het nuttig uw opvatting over (de kern van) het aangeleverde advies te geven.
ad c. De parlementaire agenda verschaft inzicht in uw optredens in EK en TK. De agenda blikt doelbewust enkele maanden vooruit. Ook parlementaire debatten op aanpalende beleidsterreinen van andere bewindslieden, die waar nodig door SZW-ambtenaren worden gevolgd, staan vermeld. De discussie beperkt zich meestal tot hetgeen de komende week te wachten staat. Van belang daarbij zijn de 2-wekelijkse procedure vergaderingen van de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de TK. Het overzicht van de schriftelijke Kamervragen heeft in hoge mate de functie van voortgangsbewaking. De rapportages van de Kamerdebatten zijn mede bedoeld om de door u in het parlement gedane toezeggingen te registeren en vervolgens te bewaken. Daartoe wordt met een zekere regelmaat een overzicht geagendeerd van toezeggingen en (reacties op) aanvaarde Kamermoties die de komende 3 maanden moeten worden afgehandeld. ad d. Met de wekelijkse rapportages van de directies wordt u eenmaal per week op de hoogte gebracht van alle relevante lopende zaken, hetgeen u de mogelijkheid biedt Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 227 van 231
deze aan of bij te sturen. Een onderdeel is het wekelijks aangeven van de stand van zaken met betrekking tot prioritaire SZW-onderwerpen Indien u zelf actuele zaken aan de orde wilt stellen, al dan niet aan de hand van een ontvangen nota, is dit een geëigend moment daarvoor. ad e.
Het overzicht van spoedeisende wetsvoorstellen dient ter bewaking van de voortgang. De importantie hiervan neemt toe tegen het einde van een kalenderjaar, omdat voor veel wetsvoorstellen 1 januari de (ideale) ingangsdatum vormt.
Staf Ministerraad Deze wekelijkse bijeenkomst (op donderdag 16.30 uur) is met name bedoeld ter voorbereiding van uw bijwonen van de Ministerraad daags nadien. (P)SG, DG'en en, zonodig, IG IWI geven een korte toelichting op de inmiddels in afschrift aangeleverde MR-adviezen van de directies. Deze adviezen zijn verwerkt in een geannoteerde agenda. U kunt verduidelijking vragen of aanvullende vragen stellen die nog diezelfde namiddag of de volgende ochtend vroeg van een antwoord worden voorzien. Dit tijdstip heeft bovendien als voordeel dat u op de hoogte bent van de voornaamste onderwerpen die in de MR gaan spelen vóór het gebruikelijke bewindspersonenoverleg (BPO) in eigen (politieke) kring op donderdag in de vooravond. Ministerraadmap Donderdagnamiddag ontvangt de Minister de Ministerraadmap met daarin alle vergaderstukken, zonodig voorafgegaan door een advies van de betrokken directie(s), voorzien van een eindparaaf van (p)SG of DG/IG. De Staatssecretaris krijgt de vergaderstukken die op zijn beleidsterrein betrekking hebben. Dit kan desgewenst uitgebreid worden. In het geval sprake is van vervanging van de Minister ontvangt de Staatssecretaris uiteraard een complete map.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 228 van 231
Praktische en logistieke zaken Trefwoorden: ** agenda, bewindspersonen ** stukkenstroom, afwikkeling van ** brieven (persoonlijke), gericht aan bewindspersonen ** protocollaire aangelegenheden, bewindspersonen ** koninklijke onderscheidingen ** vervoer, bewindspersonen Algemeen Uw managementassistent is uw dagelijkse steun en toeverlaat. Zij beheert en bewaakt uw agenda en behartigt, waar nodig met inschakeling van de directeur Bureau SG, al uw praktische en logistieke aangelegenheden. De Kamerbewaarder zorgt voor uw persoonlijke 'catering', alsmede de bediening op uw werkkamer of in de stafvergaderzaal. Uw agenda De eerste dagen en weken komen in ieder geval aan de orde: a.
Interne afspraken binnen het ministerie met het oog op kennismaking met secretaris-generaal, directeuren-generaal, uw woordvoerder, MT BSG en directeuren waarmee u regelmatig contacten heeft. Met u zal onder andere worden besproken welke beleidszaken op korte termijn uw bijzondere aandacht behoeven; de wekelijkse ministerstaf (maandagochtend) en staf ministerraad (donderdagmiddag) (zie ook paragraaf Ministerraad - Ondersteuning vanuit het departement).
b.
Kennismaking (volgens protocol) met: voorzitter Eerste Kamer, voorzitter Tweede Kamer, vice-president Raad van State, president Algemene Rekenkamer Nationale Ombudsman directeur Kabinet van de Koningin (uw visitekaartje wordt daar afgegeven door de afdeling Kabinet van Bureau SG).
De stukkenstroom Dagelijks komt een hoeveelheid stukken naar u toe. Deze zijn van velerlei aard: nota's om u te informeren en/of om uw beslissingen te vragen; voorstellen die u doet aan de ministerraad, aan de Raad van State via het Kabinet van de Koningin, aan het parlement, antwoorden op brieven, enzovoort. Om die stukkenstroom te beheersen hanteert het departement een reeks afspraken en conventies. Bureau SG ziet toe op naleving van deze afspraken. Uw management-assistent zal u hierover inlichten. Het verzoek aan u is om hieraan mee te werken om een vlotte en correcte afwikkeling van de stukkenstroom te garanderen. Dit mede tegen de achtergrond van de vaak bindende en/of politiek relevante termijnen die in acht moeten worden genomen. Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 229 van 231
Voor de verhouding tussen minister en staatssecretaris is het van betekenis, dat de minister staatsrechtelijk verantwoordelijk blijft jegens het parlement, ook voor de beleidsterreinen die de staatssecretaris behartigt. Dit heeft geleid tot de praktische werkafspraak, dat de minister een stuk moet accorderen (paraferen) alvorens de staatssecretaris dit naar de ministerraad of het parlement kan verzenden. Dit vereist nauwlettende afstemming tussen minister, staatssecretaris en hun ondersteuners. Voor de overige beleidsstukken geldt dat minister en staatssecretaris onderling afspreken welke (typen) stukken die aan één van beiden zijn gericht, in afschrift ook tegelijkertijd naar de andere bewindspersoon moeten gaan; hetzij ter kennisneming hetzij voor het leveren van commentaar. Uw persoonlijke brieven Jaarlijks komen enkele duizenden brieven binnen die aan u persoonlijk zijn gericht. Deze zijn van velerlei aard. Bovendien zendt het Kabinet van de Koningin brieven naar bewindspersonen van SZW die naar het oordeel van dat Kabinet door u beantwoord dienen te worden. (In een enkel zwaarwegend geval kan de Koningin u vragen voordien advies aan haar uit te brengen.) Een belangrijk deel van de brieven is afkomstig van burgers die informatie wensen, die hun nood klagen en/of om hulp vragen. De adressering van die brieven loopt uiteen: 'het ministerie SZW', de minister (zonder naam), minister of staatssecretaris op naam, enzovoort. De directie Communicatie stelt een concept-antwoord voor u op, zo nodig met behulp van de beleidsdirectie. Vervolgens wordt de afweging gemaakt of de brief door u persoonlijk moet worden ondertekend. De voor deze afweging te hanteren criteria zullen met u worden besproken door de SG. Gelet op de richtlijnen terzake van de Nationale Ombudsman wordt een termijn van zes weken aangehouden voor de beantwoording. Protocollaire en representatieve aangelegenheden en managementassistentie De afdeling Kabinet van Bureau SG ondersteunt u (organiseren, adviseren en afhandelen) op diverse terreinen: a.
Protocol en representatie De afdeling Kabinet heeft de zorg voor representatieve en protocollaire aangelegenheden van de bewindspersonen zoals: organiseren van bijeenkomsten waarbij een lid van het Koninklijk Huis aanwezig is; organiseren van bijeenkomsten en ontvangsten van hoogwaardigheidsbekleders; het regelen en regisseren van officiële ontvangsten, recepties, diners, lunches en bezoeken; indien gewenst, het ondertekenen van condoleanceregisters.
b.
Koninklijke onderscheidingen Voorstellen voor koninklijke onderscheidingen aan personen op het beleidsterrein van het ministerie worden behandeld door de afdeling Kabinet, die de relatie onderhoudt met het 'Kapittel voor de civiele orden'. Bijzondere voorstellen worden aan minister en/of staatssecretaris voorgelegd. Bij een bijzondere uitreiking staat de afdeling Kabinet u bij.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 230 van 231
c.
Praktische kwesties: - de aanvraag van een diplomatiek paspoort; - het reserveren van zogenoemde regeringstoestellen; - het reserveren van de VIP-room op luchthavens; - beheer van relatiegeschenken;
d.
Het beschikbaar stellen voor uw ondersteuning van managementassistentie en kamerbewaring.
Uw vervoer a Een auto met chauffeur staat u ter beschikking. Uw managementassistent neemt regelmatig uw agenda door met de teamleider van de chauffeurs van de directie Algemene Zaken, zodat een auto klaar staat op het juiste moment en op de juiste plaats. Met het oog op de begrenzingen van de Arbeidstijdenwet (ATW) beschikt u over twee à drie vaste chauffeurs die in ploegendienst werken (een vroege en een late dienst). Voor weekenddiensten worden externe chauffeurs ingeroosterd. b.
De dienstauto is van een telefoon voorzien. U heeft tevens de beschikking over een mobiele telefoon.
Dossier nieuwe bewindspersonen 2003
Pagina 231 van 231
deel II-bijlage A.xls A. KERNGEGEVENS SOCIAAL-ECONOMISCHE KERNGEGEVENS 1990-2007 1990
1995
2000
2002
2003 *
2004 *
2007 *
bron
419 358 198 85 796
533 464 247 89 1012
269 188 82 23 624
302 . . . 573
415 . . . 697
490 . . . 772
482 . . . 795
CPB CBS CBS CBS CPB
2. WERKGELEGENHEID - totaal (x 1000 arbeidsjaren) - bedrijven waarvan loontrekkers zelfstandigen - overheid - werkenden >= 12 uur (x1000 personen) - beroepsbevolking (x 1000 personen)
5203 4501 3883 618 702 5594 6013
5663 4958 4213 745 704 6261 6794
6426 5695 4934 761 731 7182 7451
6569 5796 5045 751 773 7372 7674
6513 5741 4992 749 772 7327 7742
6508 5730 4980 750 778 7336 7826
6718 5926 5174 752 792 . .
CPB CPB CPB CPB CPB CPB CPB
3. ARBEIDSPARTICIPATIEGRAAD (in % bevolking 15-64 jaar) - bruto in personen - netto in personen
58,3 54,3
64,3 59,2
69,0 66,5
70,1 67,3
70,4 66,8
. .
. .
SZW SZW
14732 11896 9265 12% 46%
15594 12722 10505 7% 46%
15418 14272 12223 6% 43%
16764 15802 14855 -2% 47%
17702 16294 15568 -2% 49%
18447 16598 15953 -2% 50%
. . . . .
SZW SZW SZW SZW SZW
24261 19059 13150 25% 46%
28781 22235 15633 24% 46%
31726 24958 17928 23% 47%
36135 28500 21074 22% 51%
37319 29284 21595 23% 53%
38396 30016 22132 23% 53%
. . . . .
SZW SZW SZW SZW SZW
24,0 18,3
24,0 18,6
24,9 18,5
22,4 18,1
23,3 19,0
23,0 19,5
. .
CPB CPB
1. WERKLOOSHEID - werkloze beroepsbevolking (x 1000) - geregistreerde werkloosheid (x 1000) waarvan: langdurig (> 1 jaar) jonger dan 25 jaar - personen met een werkloosheids- of bijstandsuitkering (x 1000)
4. LOON/ INKOMENSNIVEAU (werkn. incl. vak. geld per jaar; alleenverdiener) minimumloon: - loonsom - bruto loon - netto loon - gemiddelde druk - marginale druk modaal: - loonsom - bruto loon - netto loon - gemiddelde druk - marginale druk 5. Wig (marktsector, gemiddeld; niveaus in % ) - werknemers - werkgevers
deel II-bijlage A.xls
1990
1995
2000
2002
2003 *
2004 *
2007 *
bron
6. BIJSTANDSNORMEN (netto, incl.vak. geld, per jaar in euro's) - alleenstaande (incl. max. toeslag) - eenouder (incl. max. toeslag, excl. k.b.) - gezin
6451 8294 9215
7251 9323 10359
8327 10706 11895
9299 11956 13284
9587 12326 13695
9783 12578 13976
. . .
SZW SZW SZW
7. AOW-BEDRAGEN (netto, incl. vak. geld, per jaar in euro's) - alleenstaande (70%) - gehuwden (2 x 50%)
6451 9260
7312 10529
8739 12382
9844 13871
10175 14329
10388 14621
. .
SZW SZW
8. CONSUMENTENPRIJSINDEX (% mutaties per jaar)
2,5
2,0
2,6
3,5
2 1/4
1,0
1,8
CPB
9. KOOPKRACHTONTWIKKELING (% mutaties per jaar) - sociale minima (alleenstaande) - minimumloner (met 2 kinderen) - modale werknemer (met 2 kinderen) - modale ambtenaar (met 2 kinderen) - 2x modaal (met 2 kinderen)
1,4 1,2 2,4 1,6 2,5
-0,4 -0,2 0,8 -1,0 0,3
1,2 1,7 1,0 1,2 1,1
0,6 2,2 0,2 0,7 -0,4
-0,9 0,2 -1,3 -2,5 -1,4
1,1 1,5 1,1 -0,1 0,5
. . . . .
SZW SZW SZW SZW SZW
10. CONTRACTLOON MARKTSECTOR (% mutaties per jaar)
2,9
1,4
3,2
3,7
2 3/4
1 3/4
3,1
CPB
11. WETTELIJK MINIMUMLOON (% mutaties bruto maandbedrag, excl. vakantiegeld, op jaarbasis)
1,8
0,0
2,8
4,5
3,1
1,9
3,0
SZW
12. LOONSOM PER WERKNEMER ( marktsector; % mutaties per jaar)
3,0
1,3
4,9
5,0
4,0
2 1/2
.
CPB
13. REELE ARBEIDSKOSTEN (marktsector; % mutaties per jaar)
1,8
0,4
2,3
1,0
2,0
1 1/4
.
CPB
14. ARBEIDSKOSTEN PER EENHEID PRODUKT (in euro's, mutaties per jaar) - verwerkende industrie Nederland (excl. olieindustrie) - verwerkende industrie concurrenten
0,7 0,5
-2,0 -5,2
0,1 5,2
4,3 -0,5
1/2 -4,0
-1 3/4 -1,0
. .
CPB CPB
81,2
81,1
82,1
85,3
85 3/4
84 1/2
83 3/4
CPB
4,1 234,4
2,3 302,2
3,3 402,6
1/4 445,5
3/4 461,6
1 3/4 477,0
2 1/2 542,9
CPB CPB
4,9
2,3
3,3
0,3
3/4
1 3/4
.
CPB
15. ARBEIDSINKOMENSQUOTE (marktsector, niveau, procenten) 16. BRUTO BINNENLANDS PRODUKT - reeël (% jaarmutatie) - niveau (m.p.in mld. euro) 17. PRODUKTIE MARKTSECTOR (excl. delfstof.win.; % mutaties per jaar)
deel II-bijlage A.xls
1990
1995
2000
2002
2003 *
2004 *
2007 *
bron
2,0
1,1
2,5
-0,1
1 3/4
2 3/4
.
CPB
19. COLLECTIEVE SECTOR - vorderingssaldo (% BBP) - bruto schuld (% BBP)
-5,3 75,9
-4,2 77,2
1,5 55,8
-0,5 51,5
-0,5 49,8
. .
. .
MN''03 MN''03
20. COLLECTIEVE LASTENDRUK (in % BBP)
45,7
41,1
41,0
39,7
39,6
38,8
21. SOCIALE LASTEN (bedrijven; in % brutoloon) - werknemers - werkgevers
16,6 20,0
20,4 20,2
21,6 24,6
19,3 23,7
21,2 24,6
21,5 25,1
. .
CPB CPB
22. SOCIALE ZEKERHEID (volume-ontwikkeling x 1000 uitk. jr.) - totaal - AOW / Anw - Arbeidsongeschiktheid / verzuim - Werkloosheid / ABW
3995 2143 1136 716
4185 2270 1058 857
4034 2331 1174 529
4084 2369 1211 504
4222 2390 1215 617
4330 2419 1219 692
4433 2513 1212 708
SZW SZW SZW SZW
23. VERHOUDING INACTIEVEN/ACTIEVEN
82,1
78,1
66,7
65,9
68 3/4
70 3/4
70 1/4
CPB
24. ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSPERCENTAGE
14,3
12,9
12,3
12,2
12,2
12,2
.
SZW
25. ZIEKTEVERZUIMPERCENTAGE (excl. zwangerschap)
6,8
4,9
5,5
5,0 a
.
.
CBS
26. VERMOGENSSALDI SOCIALE VERZEKERINGSFONDSEN (in mld. euro)
1,4
-2,0
7,0
7,8
7,8
6,2
.
SZW
27. OPENSTAANDE VACATURES (jaargemiddelden x 1000) b
115
55
188
182
.
.
.
CPB
18. ARBEIDSPRODUKTIVITEIT (marktsector, excl. delfstofwin.; % mutaties p.jr. )
CPB
1990 28. GESUBSIDIEERDE ARBEID (jaargemiddelden x 1000): - WIW (dienstbetrekkingen/werkervaringsplaatsen) - I/D-banen (ultimo-cijfers) - WSW (se's)
deel II-bijlage 1995 2000A.xls 2002
2003 *
2004 *
2007 *
bron
11 77
45 6 81
40 45 86
32 53 87
29 45 88
. . 90
. . 90
SZW SZW SZW
29. HUISHOUDENS MET LAAG INKOMEN (aantallen x 1000): c - Actief w.o. zelfstandige
-
195 67
227 77
. .
. .
. .
. .
CBS CBS
- Niet-actief w.o. WW- en bijstandontvanger arbeidsongeschikte pensioenontvanger
-
752 349 81 311
599 259 82 246
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
CBS CBS CBS CBS
857
953
835
.
.
.
.
CBS
29a. HUISHOUDENS MET LANGDURIG LAAG INKOMEN (aantallen x 1000): - Actief w.o. zelfstandige
-
39 12
. .
. .
. .
. .
. .
CBS CBS
- Niet-actief w.o. WW- en bijstandontvanger arbeidsongeschikte pensioenontvanger
-
381 151 35 195
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
CBS CBS CBS CBS
- Totaal aantal huishoudens (incl. overig niet-actief en onbekend)
-
421
370
.
.
.
.
CBS
30. Lage inkomensgrenzen (besteedbaar jaarinkomen in euro's): d - Alleenstaande, 23 jaar en ouder
-
8400
9480
.
.
.
.
CBS
- (Echt)paar: zonder kinderen met een kind met twee kinderen
-
11400 14000 15300
12720 15600 17040
. . .
. . .
. . .
. . .
CBS CBS CBS
- Eenoudergezin: met een kind met twee kinderen
-
10900 12800
12120 14160
. .
. .
. .
. .
CBS CBS
- Totaal aantal huishoudens (incl. overig niet-actief en onbekend)
*) De gegevens voor de jaren 2003-2007 betreffen ramingen. De gegevens betrekking hebbend op het jaar 2000 hebben een meer definitief karakter. Toch geldt in een aantal gevallen dat het (nader) voorlopige gegevens zijn die bij de definitieve vaststelling nog kunnen veranderen. a) Ziekteverzuimcijfer 2002 heeft betrekking op derde kwartaal 2002. b) Gegevens openstaande vacatures 2002 heeft betrekking op 2001. c) Gegevens huishoudens met een laag inkomen 2000 heeft betrekking op 1999. d) Bij vergelijking van inkomens tussen huishoudens moet rekening worden gehouden met het aantal personen dat afhankelijk is van het inkomen. Zo heeft een echtpaar een hoger inkomen nodig dan een alleenstaande om op een vergelijkbaar welvaartsniveau te komen. De hierboven gepresenteerde lage-inkomens zijn derhalve gecorrigeerd voor verschillen tussen huishoudens ten aanzien van grootte en samenstelling. Verder is het inkomen gecorrigeerd voor prijsverschillen tussen jaren. Met andere woorden elke lage-inkomensgrens is afgestemd op het type huishouden.
Trefwoordenregister A aanvullende pensioenen Aanvullende risico-inventarisatie en –evaluatie (ARIE-regeling) ABP Abw Abw, arbeidsverplichtingen Abw, bijstandsverhaal Abw, handhaving Abw, maatregelenbeleid Abw, ontheffingenbeleid Academie (AC) Accountantsdienst (AD) Actieplan Vereenvoudiging SZW-regelgeving administratieve lasten, verminderen Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) Afdrachtvermindering langdurig werklozen (VLW) agenda, bewindspersonen Agenda voor de Toekomst Agentschap SZW (AG SZW) Alimentatie alleenstaande ouders, arbeidsverplichtingen allochtone vrouwen, arbeidsparticipatie allochtone vrouwen, plan van aanpak emancipatie Ambtelijke Commissie Heroverweging (ACH) Ambtelijke Commissie Ordening (ACO) AOW Arbeid en Zorg arbeids- en rusttijden Arbeidsbemiddeling arbeidsdeelname, Nederland in vergelijking met buitenland arbeidsgehandicapten Arbeidsinspectie (AI) arbeidsmarkt, bestrijding van discriminatie op arbeidsmarkt, onderkant van arbeidsmarktbeleid voor etnische minderheden arbeidsomstandighedenbeleid Arbeidsomstandighedenwet ‘98 Arbeidsongevallen arbeidsparticipatie, bevordering van arbeidsparticipatie van ouderen arbeidsrisico’s arbeidstijden vervoerssectoren en onderwijssector Arbeidstijdenwet (ATW) Arbeidsveiligheid arbeidsvoorwaardenvorming, collectieve Arbeidsvoorzieningsorganisatie, afwikkeling van Arboconvenanten arbocuratieve samenwerking Arbodiensten arbokennisinfrastructuur Armoedebeleid Armoedeval asbestbedrijven, certificering Asbestbeleid Asielzoekers automatisering (sociale zekerheid)
75 104 75 158, 161, 177 171 179 173 173 171 7 7 32 112, 119, 204 117 122 229 162, 164 5 179 171 147 81 59 59 75, 98 70 70 133 26 112, 152 5, 37 154 121 137 104, 112 37, 112 104 52 145 104 70 37, 70 104 63 134 112 112 112 112 168 52, 169 104 104 123 199
AVV (algemeen verbindend verklaren van CAO-bepalingen)
63
B Bedrijfschappen Begroting SZW, voorbereiding, vaststelling, uitvoering en verantwoording begrotingsuitvoeringsrapportage (BUR) Beroepsziekten Belastingdienst, samenwerking met UWV Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz) Besluit Risico’s Zware Ongevallen ’99 Bestrijdingsmiddelenwet bestuurlijke boete (Arbeidsomstandighedenwet ’98) bestuurlijke boete (WAV) bezwaar- en beroepszaken bijstandsgerechtigden, activering bijstandsgerechtigden, sociale activering bijstandverlening aan zelfstandigen Borea Keurmerk Reïntegratie brieven (persoonlijke ) gericht aan bewindspersonen budgetsector SZA (sociale zekerheid en arbeidsmarkt) budgettair beleid Bureau Interbestuurlijke verhoudingen en communicatie (Intercom) Bureau Opsporingsbeleid (BOB) Bureau Presentatie Bureau Secretaris-Generaal (BSG)
63 210 210 104 204 177 37 37 37 37, 123 32 158, 162 166 177 130 229 210 52 15, 180 17, 192 223 5, 24
C CAO’s Centra voor Werk en Inkomen Centraal Bestuur Arbeidsvoorziening (CBA) Centrale Economische Commissie (CEC) Centrale organisatie Werk en Inkomen (CWI) Centrum Vakopleiding Centrum voor Beleidsstatistiek Certificering Commissie klachtenbehandeling aanstellingskeuringen commissie-Kuipers (vermindering administratieve lasten) Commissie Toekomst Overheidscommunicatie Communicatie-advies Comptabiliteitswet Concurrentiebeding convenant gesubsidieerde arbeid 2003 convenanten herintredende vrouwen corporate governance
63 183 134 59 139, 183 127 26 104 67 119 46 46 210 67 149 147 63
D Dagindeling/Levensloop/Tijd Departementaal Project Vermindering Administratieve Lasten (DP-V) Departementaal Projectbureau Handhavingsbeleid (DP-H) Departementaal Projectbureau Vermindering Administratieve Lasten (DP-V) Directie Algemeen Arbeidsmarktbeleid (AAM) Directie Algemene Sociaal-Economische Aangelegenheden (ASEA) Directie Algemene Zaken (AZ) Directie Arbeidsmarktbeleid Bijzondere Groepen (ABG) Directie Arbeidsveiligheid en -Gezondheid (A&G) Directie Arbeidsverhoudingen (AV)
81 119 17, 195 13 15, 121 10, 52 7 15, 137 13, 104 10, 63
Directie Arbozorg en Verzuimbeleid (AVB) Directie Beleidsontwikkeling Directie Bijstand en Gemeentelijk Activeringsbeleid (B&GA) Directie Communicatie (C) Directie Coördinatie Emancipatiebeleid (DCE) Directie Financieel-Economische Zaken (FEZ) Directie Internationale Zaken (IZ) Directie Personeel, Organisatie en Informatie (PO&I) Directie Ramingen en Analyse (R&A) Directie Sociale Verzekeringen (SV) Directie Toezicht CWI, SVB en samenwerking Directie Toezicht gemeenten Directie Toezicht UWV, RWI, SER, PVK en arboinstanties Directie Uitvoering Werk en Inkomen (W&I) Directie Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden (WBJA) directieplan (SZW-directies) discriminatie bij arbeid, regelgeving tegen duale trajecten (inburgering)
13, 112 20 15, 158 7, 46 10, 79 7 10, 90 7, 50 5, 26 13, 98 20 20 20 17, 183 5, 32 210 67 142
E Economic Policy Committee (EPC) economisch beleid, macro economische-structuurbeleid emancipatie en integratie emancipatie, internationaal beleid emancipatie, subsidiebeleid Emancipatiebeleid emancipatiebeleid, 25 jaar emancipatiebeleid, digitale en interactief debat Employment Committee (EMCO) ESF-EQUAL ESF-Equal projecten ESF, terugvordering subsidies etnische minderheden, activering en begeleiding naar werk of scholing etnische minderheden, arbeidsdeelname vrouwen etnische minderheden, arbeidsmarktpositie etnische minderheden, instroom in branches etnische minderheden, instroom in grote ondernemingen etnische minderheden, instroom in het midden- en kleinbedrijf Europese Commissie, terugvordering ESF-subsidies Europese Unie (EU) Expertcentrum Gegevensverkeer en Informatiemanagement (EGI)
59 52 52 81 81 81 79 81 81 59, 93 154 81 156 143 147 137, 138 141 140 139 156 90, 93, 98 17, 199
F Farboregeling Februaribrief Fonds Werk en Inkomen (FWI) Fraudebestrijding fundamentele arbeidsnormen (ILO)
37 210 160, 161, 175 173, 192, 195, 196 90
G gegevensuitwisseling tussen UWV, CWI en gemeenten (Suwinet) gelijke behandeling, regelgeving gelijke beloning Gemeenschappelijke Ondersteuning Bedrijfsvoering (GOB) gemeenten, bestuurlijk overleg met
199 67 67 7 180
gemeenten en sluitende aanpak gemeenten, SIGIS-project (informatiebeleid) gender mainstreaming gesubsidieerde arbeid gevaarlijke stoffen geweld tegen vrouwen, plan van aanpak Globalisering
131 182 67, 79, 81 149, 152 104 81 90
H Handhavingsarrangement Handhavingsbeleid harmonisatie loonbegrippen herintredende vrouwen Hoofdelijk Versnelde Scholing (HVS)
196 192, 195 204 147 127
I I/A-ratio, Nederland in vergelijking met buitenland IBO-werkgroep ‘Alimentatiebeleid’ ICT in de sociale zekerheid identiteitsdocumenten en kaarttechnologie Identiteitsfraude illegale tewerkstelling ILO In- en doorstroombanen (ID-banen) Inburgering Informatie- en Servicepunt Sociale Activering (ISSA) Inkomensbeleid inkomensondersteuningsbeleid, gemeentelijk inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) inkomenswaarborg Inlichtingenbureau (IB) Inspectie Werk en Inkomen (IWI) Instroom- en doorstroombanen (ID-banen) Intercultureel Management (ICM) Interdepartementale Commissie inzake het Economisch Structuurbeleid (ICES) interdepartementale stuurgroep administratieve lasten Internationale diplomawaardering (IDW) Interne communicatie Internet interventieteams interviews Intranet IOAZ
26 179 199 199 195, 196 37 90, 93 149 142 166 52 169 178
158 199 20, 206 149 141 59 119 144 46 46 192 223 46 178
J jaarverslag Wet Samen jongeren zonder startkwalificatie juridische en bestuurlijke advisering
138 146 32
K Kaderbrief Kaderwet Bijzondere Opsporingsdiensten (BOD-en) Kamervragen, schriftelijke
210 196 217
kennismigratie Kernenergiewet Keten van werk en inkomen ketenresultaten Kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders (KOA-regeling) kinderopvang, financiering van de kinderopvang, kwaliteit en toezicht klokkenluiders, bescherming koninklijke onderscheidingen koopkracht Krachtig Ondernemen met Minderheden (KOM) kunstenaars
123 37 183 199 171 73 73 67 229 52 141 176
L laagopgeleiden Landsadvocaat langdurig werklozen langdurigheidstoeslag legionella Lentebrief levensloop levensloopregeling loonkostensubsidie loonontwikkeling
125 32 122, 131, 149, 151, 166 169 104 210 52 70 121, 122 52
M Markt en Overheid, wetsvoorstel medebewind (bestuurlijke relatie rijk / gemeenten) medezeggenschap medezeggenschapsdossiers EU Meibrieven midden- en kleinbedrijf, arbo- en verzuimbeleid midden- en kleinbedrijf, instroom etnische minderheden Miljoenennota Ministeriële Commissie voor de Operatie voor Beter Bestuur voor Burger en Bedrijf (B4) Ministerraad (MR) Ministerraadmap Ministerstaf MKB-minderhedenconvenant multicultureel personeelsbeleid
32 158 63 63 183 112 139 210 59 226 226 226 139 138, 140
N Najaarsnota Najaarsoverleg Nationale Actieplannen (NAP)
210 63 168
O objectief verdeelmodel (Abw-budget) OESO Oktoberbrief ondernemingsraden Onderraden ontslagrecht, herziening
161 93 210 63 226 67
Operatie JONG (jeugdbeleid) opsporingsbeleid ouderenbeleid
146 192, 196 145
P parlement, omgang en overleg met parlement, ondersteuning van bewindspersonen in parlementaire behandeling wetsvoorstellen participatie vrouwen pensioen en levensloop Pensioen- en Verzekeringskamer (PVK) pensioenbeleid pensioenconvenant pensioenen en EU pensioenfondsen, beleggingen Pensioenwet pensioenwetgeving persberichten persdocumentatie persoonlijke dienstverlening Persoonlijke Ontwikkelingsrekening (POR) Persvoorlichting Platform ICTAL (overleg ICT en administratieve lasten) Plato (voortgangsbewaking moties en toezeggingen) praktijkscholing premie-inning premieloon en fiscaal loon Prinsjesdag productiviteitsval productschappen Project Relatie Arbeids- en Publieksveiligheid (RAP) Project Structurering en Integratie Gemeentelijke Informatiestromen SZW (SIGIS) Project Walvis / SUB (Samenwerking UWV – Belastingdienst) Project-Directeur-Generaal Sociale Zekerheid en Zorg (DG SZ&Z) Projectorganisatie Afwikkeling Arbeidsvoorziening (POAA) protocollaire aangelegenheden, bewindspersonen Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (PBO) Publieksinformatie
217 217, 226 217 81 75 75 75 75 75 75 75 32 223 223 151 126 223 119 217 127 204 204 217 121 63 13 15, 182 17, 204 19 134 229 63 46
R Raad van Europa Raad van State Raad voor Economische Aangelegenheden (REA) Raad voor Sociaal-Economisch en Inkomensbeleid (RSEIB) Raad voor Werk en Inkomen (RWI) Raad voor Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid & Consumentenzaken (Raad WSBVC) Raamconvenant Grote Ondernemingen Rechten en Veiligheid, bestrijding geweld tegen vrouwen Redactie Regeling schoonmaakdiensten particulieren (RSP) Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS) regiecommissie ICT en administratieve lasten Regionale Fraudeloketten (RFL) Regionale Opleidingencentra (ROC’s) reïntegratie
93 217 59 52, 59 98, 128, 129 93 140 81 46 151 112 119 196 127 98, 112, 127, 131, 161, 164, 166
reïntegratiebudget reïntegratiemarkt reïntegratiemarkt, aanbestedingsprocedure Rif’s RSI Ruim Baan voor Minderheden
160 128, 130 98 192 104 140
S samenwerkingsverband vrouw/man in beroep sanctiebeleid scholing scholing laagopgeleiden schoonmaaksector (RSP regeling) schuldhulpverlening sectorconvenanten gesubsidieerde arbeid seksespecifiek geweld, dossier sluitende aanpak sluitende aanpak, gemeentelijke doelgroep sluitende aanpak jongeren zonder startkwalificatie sluitende aanpak (nieuwe) werkloosheid sociaal beleid, internationale aspecten sociaal-economische aangelegenheden, internationale Sociaal Economische Raad (SER) Social Protection Committee sociale activering sociale aspecten van globalisering sociale dimensie EU Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst (SIOD) Sociale Nota sociale uitsluiting Sociale Verzekeringsbank (SVB) Sociale Zekerheid en Zorg, project betere aansluiting arbozorg, gezondheidszorg en sociale zekerheid sollicitatieplicht Specifieke afdrachtskorting lage lonen (SPAK) Stafbureau DG AMB Stafbureau DG ASV Stafbureau DG AVIB Stafbureau DG UB startkwalificatie, jongeren zonder startkwalificatie(-niveau) Stichting van de Arbeid Stimuleringsprojecten voor Allochtone Groepen (SPAG) stimuleringsregeling regulier maken ID-banen straling Strategienota Omgaan Met Stoffen (SOMS) stroomlijning basisgegevens/authentieke registratie Structurering en Integratie Gemeentelijke Informatiestromen SZW (SIGIS) Studiegroep Begrotingsruimte stukkenstroom, afwikkeling van stukkenverkeer, coördinatie Stuurgroep Allochtone Vrouwen SUB (Samenwerking UWV-Belastingdienst) subsidieregeling RWI SUWI Suwinet en BKWI SZW-toets
81 98 126 125 151 168 149 81 131, 166 164 146 131 90 52 63 93 166 90 90 17, 196 210 168 98, 183 19 145, 171 121 15 13 10 17 146 125 63 143 149 104 104 199 15, 182 59, 210 229 24 147 204 129 183 199 32
T Taskforce Inburgering (TI) Taskforce Ouderen en Arbeid Taskforce Vrouwen, Veiligheid en Conflict tewerkstellingsvergunning (tvv) tienermoeders toelatingsprocedures arbeidsmigranten toespraken Toetsingskader Wet AVV Toetsingskader Wet BPF Totalenbrief Tweesporenbeleid (emancipatie)
142 145 81 123 81 123 223 37 37 210 81
U UAF Job Support (vluchtelingen studenten) Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) uitvoeringskosten
144 98, 183, 204 183
V Vaste (Kamer)Commissie SZW Vaststelling budgetten, goedkeuren begroting, uitvoeringskosten VBTB-begroting (Van Beleidsvoorbereiding tot Beleidsverantwoording) verdragen, sociale zekerheid Verenigde Naties (VN) vermindering en vereenvoudiging regelgeving Verordening (EEG) 1408/71 (coördinatie sociale zekerheid) Vervoer, bewindspersonen vluchtelingen, verbetering arbeidsmarktpositie hoger opgeleide VN-Vrouwenverdrag, tweede nationale rapportage VNG, bestuurlijke afspraken met VNG, bestuurlijk overleg met volksverzekeringen Voorjaarsnota Voorjaarsoverleg Voorlopige Rekening Voortgangsrapportages Inkomsten en Uitgavenontwikkeling voortijdig schoolverlaters vragenuur Tweede Kamer vrij verkeer van werknemers vrouwen, arbeidsparticipatie vrouwen, herintredende Vrouwen Veiligheids Index, pilots Vuurwerkbesluit
217 183 210 98 93 160 98 229 144 81 162, 164 180 98 210 63 210 26 146 217 123 147 147 81 37
W WAO werkdruk werkervaringsplaatsen werkgelegenheidsbeleid werkgelegenheidsstrategie, Europese werktijdverkorting Wet aanpassing arbeidsduur Wet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in sociale verzekeringswetten (Walvis)
19, 98, 104, 183 104 175 52 52 37, 67 70 204
Wet arbeid en zorg Wet arbeid vreemdelingen (WAV) Wet arbeidsallocatie door intermediairs (Waadi) Wet beperking export uitkeringen (Wet BEU) Wet Beroepspensioenregelingen (Wet BPR) Wet flexibiliteit en zekerheid (flexwet) Wet gevaarlijke werktuigen (WGW) Wet inburgering nieuwkomers (WIN) Wet inkomensvoorziening kunstenaars (WIK) Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) Wet melding collectief ontslag (WMCO) Wet milieugevaarlijke stoffen Wet openbaarheid van bestuur (WOB) Wet stimulering arbeidsdeelname minderheden (Wet SAMEN) Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI) Wet verbetering poortwachter (WVP) Wet werk en bijstand (WWB) wetgeving, stroomschema wetgeving, totstandkoming van woordvoering WSW WTO WVA-startkwalificatie WW
70 37, 123 133 98 75 67 37 142 158, 176 158, 166, 175 37 37 32 138 183 98, 183 32, 158, 160, 164, 166, 173, 177, 178 217 217 223 152 93 125 98
Z Zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) Zeshoek ziekteverzuimbeleid Zorg, project Sociale Zekerheid en
183 59, 226 112 19