VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 PUNTEN VAN BEHANDELING:................................................................................................... BLZ. 1.
Onderzoek geloofsbrieven/beëdiging van de heer H. Koot..............................................................1
2.
Notulen van de vergaderingen van 19 en 26 juni 2002 ....................................................................2
3.
Ingekomen stukken...........................................................................................................................2
4.
Regeling van werkzaamheden ..........................................................................................................3
5.
Aangaan samenwerkingsovereenkomst over de huisartszorg ........................................................29
6.
Ondertekening Intentieverklaring m.b.t. het Plan van Aanpak/ Regioprogramma WestGroningen .........................................................................................................................................6
7.
POP Regioprogramma Oost-Groningen 2002-2003.........................................................................7
8.
POP Regioprogramma Centraal Groningen .....................................................................................7
9.
Benoeming lid in de Klachtencommissie en in de Klankbordgroep Informatievoorziening Statenleden...................................................................................................7
10. Stand van zaken m.b.t. invoering dualisme ......................................................................................8 11. Initiatiefvoorstel fractie GroenLinks en D66 over Duurzame energie ...........................................41 12. Nota Actieplan Culturele Infrastructuur Stad Groningen ...............................................................48 13. Huis van de Groninger Cultuur.......................................................................................................54 14. Verstrekking achtergestelde lening aan Groninger Monumenten Fonds..........................................7 15. Reactie en Actieplan n.a.v. Beleidsonderzoek Natuur en Landschap.............................................56 16. Beleidsnotitie Landbouw................................................................................................................63 17. Initiatiefvoorstel PvdA-fractie over Ecologisering van de melkveehouderij .................................72 18. Aanwijzen van een accountant .......................................................................................................75 19. Bestuursacademie Noord-Nederland (BANN) ...............................................................................81 20. Voorstel vreemd aan de orde van de fractie van de PvdA over Kabinetsvoornemen tot bezuiniging op WIW- en ID-banen ................................................................................................82 21. Mondelinge vragen (kalender SNN)...............................................................................................93
Reactie op de Miljoenennota; voorstel vreemd aan de orde door de heer P.M. de Bruijne (PvdA). ....................................................................................................33
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Onderzoek geloofsbrieven/beëdiging van de heer H. Koot
Voorzitter: de heer J.G.M. Alders, Commissaris der Koningin Griffier: de heer H.J. Bolding, griffier der staten. Aanwezig zijn 52 leden, te weten: J.H. Bakker (PvdA), R.H. van Biessum (GroenLinks), H. Bleker (CDA), H.H.J. Boer (PvdA), J.R.A. Boertjens (VVD), mevrouw J.W.F. Boon-Themmen (VVD), mevrouw A.F. Bos (GroenLinks), M. Boumans (VVD), P.M. de Bruijne (PvdA), M.A.E. Calon (PvdA), A.A. van Dam (CDA), mevrouw C.A. Devere (PvdA), J.J. Dijkstra (PvdA), mevrouw A.M.K.D. Folkerts (GroenLinks), J.C. Gerritsen (PvdA), mevrouw F.Q. Gräper-van Koolwijk (D66), W. Haasken (VVD), H. Hemmes (SP), D.A. Hollenga (CDA), M.J. Jager (CDA), mevrouw R.G. Jansen (PvdA), F.C.A. Jaspers (PvdA), F.B. van Kammen (VVD), mevrouw N.W.M. Klein Bleumink (PvdA), J.W. Kok (PvdA), B. Kolk (PvdA), J.L.H. Köller (PvdA), H. Koot (D66), E.J. Luitjens (VVD), A. Maarsingh (CDA), J.J. van Mannekes (PvdA), L.A. Meijndert (CDA), T.A. Musschenga (CDA), R.C.E. Neef (VVD), mevrouw G.R. Peetoom (CDA), W. van der Ploeg (GroenLinks), J. Roggema (GPV), R.A.C. Slager (GPV), mevrouw G.A. Smit-Slim (VVD), H.J.B. Spoeltman (PvdA), H. Staghouwer (GPV), mevrouw A.M.C. Stevens (GroenLinks), P.R.A. Terpstra (VVD), P.G. de Vey Mestdagh (D66), mevrouw C. Visscher-Meijst (GPV), mevrouw A. Vlietstra-van Goor (CDA), mevrouw A.A. Waal-van Seijen (VVD), J. Warris (RPF/SGP), N.R. Werkman (CDA), mevrouw J. Westers-Borgesius (VVD), mevrouw A.C.M. de Winter-Wijffels (CDA), mevrouw Wortelboer (PvdA). Afwezig met kennisgeving zijn de leden: K. Jongstra (PvdA), H.C. Moll (GroenLinks), mevrouw C. SciaccaNoordhuis (SP).
De VOORZITTER: De vergadering van Provinciale Staten is geopend. Berichten van verhindering zijn binnengekomen van de heren Jongstra en Moll. De heer Bleker zal iets later in ons midden verkeren. 1. Onderzoek geloofsbrieven/beëdiging van de heer H. Koot. De VOORZITTER: Dat deze twee zaken in een keer op de agenda kunnen staan is het gevolg van het feit dat artikel V 12 van de Kieswet is gewijzigd. Dit artikel luidt nu: "De beslissing betreffende toelating van de tot lid van Provinciale Staten onderscheiden van de gemeenteraad benoemden, wordt onverwijld genomen." Vroeger werden in een vergadering de geloofsbrieven onderzocht en vond in de volgende vergadering de beëdiging plaats. Dit is door de wijziging van de Kieswet nu dus teruggebracht tot één vergadering. Wij krijgen dus nu eerst het onderzoek van de geloofsbrieven. Nadat deze zijn goedbevonden en getekend, kan ogenblikkelijk de beëdiging plaatsvinden. Als eerste moeten nu de geloofsbrieven van de heer H. Koot worden onderzocht. Ik verzoek de leden Meijndert, mevrouw Westers en Dijkstra de taak op zich te nemen de geloofsbrieven voor ons te onderzoeken en de werkzaamheden ogenblikkelijk aan te vangen. De commissie voor het onderzoek van de geloofsbrieven begint haar werkzaamheden. De heer MEIJNDERT: Voorzitter! De commissie heeft de geloofsbrieven van de heer Koot onderzocht. Zij heeft de geloofsbrieven in orde bevonden en wij stellen de Staten voor de heer Koot toe te laten tot de Staten.
1
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Onderzoek geloofsbrieven/beëdiging van de heer H. Koot Notulen van de vergaderingen van 19 en 26 juni 2002 Ingekomen stukken
De VOORZITTER: Ik neem aan dat u daarmee kunt instemmen. Ik constateer dat dit het geval is. Zonder beraadslaging of stemming wordt aldus besloten. De VOORZITTER: Dan zullen wij het besluit tekenen. De voorzitter tekent het besluit. De VOORZITTER: Ik stel vast dat het besluit inmiddels ook is getekend. Voordat wij tot de beëdiging kunnen overgaan, schrijft de wet ons voor dat de betrokkene met het besluit bekend moet worden gemaakt. Ik verzoek de heer Koot binnen te leiden. Meneer Koot, ik kan u meedelen dat Provinciale Staten van Groningen zojuist het besluit hebben genomen om u toe te laten als lid van Provinciale Staten. Ik moet u, voordat ik u kan beëdigen, daarvan in kennis stellen. Dat doe ik via de overhandiging van deze brief. Alstublieft. De heer Koot legt in handen van de voorzitter de bij de wet gevorderde beloften af. De VOORZITTER: Dan mag ik nu feliciteren met uw lidmaatschap van Provinciale Staten. De vergadering is geschorst. U kunt de heer Koot welkom heten. De vergadering wordt geschorst van 9.42 uur tot 9.46 uur. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. 2. Notulen van de vergaderingen van 19 en 26 juni 2002. Zonder beraadslaging of stemming worden de notulen vastgesteld. 3. Ingekomen stukken. I Voorgesteld wordt de volgende stukken voor kennisgeving aan te nemen a. Brief van de heer H. Bos, Musselkanaal inzake de bouwvergunning voor uitbreiding van pand Schoolkade 152 te Musselkanaal, met het voorstel het College te machtigen om eventueel nog volgende correspondentie hierover af te doen; b. Brief van de projectleider van Regio Groningen-Assen 2030 van 15 april 2002, waarbij de rekening 2001 van het Regiofonds wordt toegezonden; e. Advies 'Groene diensten: van ondersteunen naar ondernemen' van de Raad voor het Landelijk Gebied, met een toelichting van de afdeling RRN; d. Advies over het Tweede Structuurschema Groene Ruimte, deel 1 van de Raad voor het Landelijk Gebied; d.1. Brief van W. Tjoelker te Opende van 29 juli 2002 inzake het voornemen van de gemeente Grootegast om aan de Scheiding te Opende een bedrijventerrein te ontwikkelen, onder verwijzing naar het antwoord van het College. Zonder beraadslaging of stemming wordt aldus besloten. II Voorgesteld wordt de volgende stukken in handen te stellen van Gedeputeerde Staten ter afdoening:
2
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Ingekomen stukken Regeling van werkzaamheden
e. Brief van R.G.I. Perk te Zevenhuizen van 4 juli 2002 met bezwaar tegen besluit EHSbegrenzing Zuidelijk Westerkwartier, met het voorstel de reactie te verwerken in de op te stellen nota Reacties en Commentaar op het ontwerpbesluit begrenzing EHS; f. Brief van mevrouw N.E. Tonckens-Nanninga te Rolde van 14 augustus 2002 betreffende aansprakelijkstelling voor ongeval op brug bij sluis te Lauwersoog. Zonder beraadslaging of stemming wordt aldus besloten. III "Informatie uit GS". Voorgesteld wordt de volgende stukken voor kennisgeving aan te nemen: g. Brief van het College van 24 juni 2002 nr. 2002-08854a/25/A.15, RMA, gericht aan de leden van de statencommissies MVV en RWG betreffende het Derde programma NME; h. Brief van het College van 16 juli 2002, nr. 2002-10.804, CB, betreffende de stand van zaken m.b.t. de Zuiderzeelijn. De VOORZITTER: U heeft hierover in mijn brief over de procedure gelezen dat deze laatste brief ook door het Presidium naar de commissie is verwezen. Deze staat rechtstreeks geagendeerd op de agenda en kan dus hier worden behandeld als u dat wilt. Zonder beraadslaging of stemming wordt aldus besloten. IV Voorgesteld wordt het volgende stuk te betrekken bij agendapunt 14: i. Brief van het College van september nr. 2002-12744, IWW, betreffende wijziging van de voordracht over het Groninger Monumenten Fonds. De VOORZITTER: Dit is oorspronkelijk punt 14, want ik kom dadelijk op de agenda terug. Zonder beraadslaging of stemming wordt aldus besloten. 4. Regeling van werkzaamheden. De VOORZITTER: Er doet zich inmiddels een groot aantal ontwikkelingen voor. Wij zullen proberen te bezien of wij er nog uitkomen, want op grond van de meest recente informatie hadden wij u een herziene agenda voorgelegd, waarvan ik u dadelijk kan zeggen dat die alweer heel anders is dan u dacht, ik ook namelijk. Dit begint met de vaststelling dat ik voor de vergadering ben benaderd door mevrouw Bos met het verzoek om Reactie en Actieplan naar aanleiding van het Beleidsonderzoek Natuur en Landschap van de B-lijst naar de A-lijst te verplaatsen. Op de tweede plaats heeft mevrouw Gräper mij benaderd met het verzoek het Huis van de Groninger cultuur, die ook op B-lijst voorkwam, te verplaatsen naar de A-lijst. Toen wij alles nakeken, bleek dat wij per abuis het voorstel Aangaan samenwerkingsovereenkomst over de huisartsenzorg op de A-lijst hadden geplaatst, ondanks het advies van de commissie het op de B-lijst te plaatsen. Achteraf gezien hadden wij daarin gelijk, want nu wij voorstellen het naar B-lijst te verplaatsen, hebben twee leden uwer, mevrouw Folkerts en mevrouw Gräper mij inmiddels laten weten toch van mening te zijn dat het op de A-lijst thuishoort. U kent de procedure. Ik maak dadelijk nog enkele opmerkingen over de tijdsbesteding van vandaag, om het zo maar eens te zeggen. U heeft allen ontvangen het voorstel van de PvdA-fractie, van de heer De Bruijne, over het kabinetsvoornemen tot bezuiniging op de Melkertbanen. Daarover heeft u hedenochtend reeds een brief op uw tafel aangetroffen over de gevolgen daarvan, inclusief de verzamelcirculaire zoals deze door de
3
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Regeling van werkzaamheden
minister aan de gemeenten is toegezonden en waarin aandacht wordt besteed aan dit punt. Mag ik ervan uitgaan dat u ermee kunt instemmen dat dit punt aan onze agenda wordt toegevoegd? Ik constateer dat dit het geval is. Dan is mij inmiddels duidelijk dat de heer De Bruijne nog een voorstel heeft bij de regeling der werkzaamheden. De heer DE BRUIJNE: Voorzitter! Wat ons betreft zouden de punten 14 en 19 naar de B-lijst mogen. Als wij toch wat kunnen wisselen, is dat misschien ook wel zo efficiënt in de vergaderorde. Ik doel op de uitgereikte agenda. De VOORZITTER: U doelt dus op Verstrekking achtergestelde lening van € 500.000 aan de NV Groninger Monumentenfonds en Bestuursacademie Noord-Nederland. De heer DE BRUIJNE: Ja. Ons voorstel is om die naar de B-lijst over te hevelen. De VOORZITTER: Kan punt 14, Verstrekking achtergestelde lening van € 500.000 aan de NV Groninger Monumentenfonds naar de B-lijst? Ik constateer dat dit het geval is. Dus onderwerp 14 komt bij de B-lijst in stemming. Dan is het voorstel om punt 19: Bestuursacademie Noord-Nederland, ook naar de B-lijst te verplaatsen. Kan daarmee worden ingestemd? Ik constateer dat dit het geval is. De heer TERPSTRA: Voorzitter! Ik wens even overleg met mijn fractie over punt 19. De VOORZITTER: Dan wacht ik even. De heer TERPSTRA: Voorzitter! Na ampele overweging willen wij punt 19 graag op de A-lijst houden. De VOORZITTER: Oké. Die blijft gehandhaafd. De heer DE BRUIJNE: Voorzitter! Mijn fractie zou graag als eerstvolgende punt aan de orde hebben de gisteren verschenen Miljoenennota, teneinde in de gelegenheid te zijn enige reactie te geven, met name op de consequenties van de punten daarin zoals die zich aftekenen voor het Noorden. Ik verzoek u de Staten in de gelegenheid te stellen om op de Miljoenennota van gisteren, als eerstvolgende punt op de agenda te reageren. De VOORZITTER: Ik neem aan dat dit na behandeling van de B-lijst zou zijn? Ik bekijk wat de reactie daarop is. Mevrouw BOS: Voorzitter! Wij hebben ons daarop niet voorbereid. Gisteravond waren wij nog hard bezig met de voorbereidingen voor deze vergadering, dus ik wil graag dat wij het na de pauze doen. Dan hebben wij nog even de gelegenheid om te overleggen. De heer TERPSTRA: Voorzitter! Ik vind het op zichzelf een goed idee direct signalen af te geven. Op zichzelf lijkt het mij prima om daarover te spreken. Alleen is de tijdsperiode wel erg kort, in die zin dat dit betekent dat wij moeten afwegen tussen losse flodders of een gedegen mening. Daartussen hangt het. De heer SLAGER: Voorzitter! Mijn fractie heeft zich gisteren ook met de statenvergadering van vandaag
4
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Regeling van werkzaamheden
beziggehouden. Ik heb nog niets van Troonrede en Miljoenennota tot mij kunnen nemen. Ik heb er dus geen enkele behoefte aan om daarover vandaag te spreken. Ik wil wel over bepaalde zaken mijn mening geven, maar dan is het nergens op gebaseerd, en dat doe ik over het algemeen niet. Dus ik heb er geen behoefte aan. De heer HOLLENGA: Voorzitter! Mijn fractie heeft er op zich geen behoefte aan, maar als partijen op dit moment bij meerderheid in de Staten besluiten een reactie te willen geven op de Miljoenennota, dan vind ik dat daarvoor de ruimte moet zijn. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter! Ik sluit mij graag aan bij de opmerkingen door de Slager van de GPV-fractie. Ook wij hebben ons druk bezig gehouden met de voorbereidingen van vandaag. Ik heb de Troonrede gehoord, maar ik heb voor de rest niets gelezen en ik heb inmiddels uit de flodders die ik gehoord heb begrepen dat de Troonrede niet allesomvattend is geweest. Ik geef er de voorkeur aan dat wij dergelijke zaken allemaal meenemen in de algemene beschouwingen, waarin deze algemene politieke lijn ook veel meer thuishoort. De heer DE BRUIJNE: Voorzitter! Ik ben van mening dat het, als wij op weg zijn naar dualisme in deze Staten, van buitengewoon belang is dat men als Staten kan reageren op te actualiteit. Het betreft hier geen onbelangrijke actualiteit. In die zin meen ik dat de kans, ook richting College, en wellicht ook in vragende zin, te reageren op een aantal consequenties voor het Noorden van de gisteren gepresenteerde plannen, een kans is die wij deze ochtend moeten benutten. Zeker wanneer wij het voorstel van mevrouw Bos volgen, waarbij er in de middagpauze nog enige gelegenheid is voor wat voorbereiding, kan ik mij niet voorstellen dat fracties hiertoe niet in staat zouden zijn. Anders is het wellicht buitengewoon informatief om naar anderen te luisteren. De heer SLAGER: Voorzitter! Wij zijn natuurlijk bezig met actuele zaken. Ik zou het bijzonder fraai hebben gevonden als de fractie van de PvdA dit even had aangekondigd en ons bijvoorbeeld gisteravond had opgebeld met de mededeling dat hierover zou worden gesproken, dan hadden wij ons daarop kunnen voorbereiden. Nu kan dit niet, en ik heb er weinig behoefte aan om de mening van de PvdA-fractie over dit punt te horen, terwijl ik zelf van de zaken geen kennis heb kunnen nemen. Dus ik heb er nog steeds geen behoefte aan. De VOORZITTER: De heer De Bruijne doet het voorstel. Ik begrijp van de heer Hollenga dat hij zich er niet tegen zal verzetten als het voorstel wordt gedaan. Zo vat ik zijn woorden samen. De heer TERPSTRA: Voorzitter! Ik zal mij er niet tegen verzetten en proberen wat losse flodders te bedenken. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter! Ik dring er wel op aan het voorstel van mevrouw Bos te volgen, zodat wij in elk geval iets meer ruimte hebben om die losse flodders voor te bereiden. De VOORZITTER: Het lijkt mij inderdaad dat dit redelijkerwijze direct na de middagpauze aan de agenda zal worden toegevoegd en niet ogenblikkelijk. De heer TERPSTRA: Ik neem aan dat het Seniorenconvent dan even op een ander moment plaatsvindt. De VOORZITTER: Daarin zal ik voorzien. Het lijkt mij wellicht ook verstandig dat de reactie die gisteren
5
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Regeling van werkzaamheden Ondertekening Intentieverklaring m.b.t. het Plan van Aanpak/Regioprogramma West-Groningen
in ieder geval van SNN is uitgegaan en andere reacties ook even te uwer beschikking worden gesteld. De heer TERPSTRA: En misschien ook nog even de video van uzelf op TV Noord. De VOORZITTER: Ik weet niet wie hem heeft opgenomen. De heer TERPSTRA: Maar er werd wel wat afgedraaid. De VOORZITTER: Als u daar prijs op stelt… Ik heb nog het verzoek van mevrouw Bos voor de regeling der werkzaamheden. Zij wilde nog vragen stellen. Mevrouw BOS: Begrijp ik dat ik nu die vragen moet stellen? De VOORZITTER: Nee, u moet even uw collega's op de hoogte stellen dat u vragen wilt stellen. U hebt het mij wel gemeld, maar u moet het even melden. Mevrouw BOS: Ik wist niet dat dit de gewoonte was. Wij willen graag vragen stellen over de kalender van SNN die wij allemaal hebben gekregen. Makkelijk te beantwoorden, denk ik. De VOORZITTER: Wij zullen die mondelinge vragen aan de agenda toevoegen. Zijn er nog meer voorstellen bij de regeling van werkzaamheden? Ik constateer dat dit niet het geval is. Ik merk op dat deze agenda inmiddels een uitgebreide agenda is geworden. Mij valt op dat in het Seniorenconvent na afloop van de laatste statenvergaderingen aan mij iedere keer de vraag wordt gesteld of ik er niet voor kan zorgen dat de vergadering korter duurt. Ik kijk dan altijd weer terug en zeg: 'Ik geloof dat ik vrij kort ben in mijn interventies, dus wij hebben het samen in handen. ' Als ik deze agenda zie, zie ik dat wij eenvoudig in staat zijn om minstens drie dagdelen bezig te zijn. Ik kan u ook zeggen - zo zijn wij dan - dat wij daarmee zelfs rekening hebben gehouden. Maar het is echt in uw handen, want als u het na afloop weer tegen mij zegt, dan zal ik weer glimlachen. Dit was bij de regeling der werkzaamheden. Ik dacht: 'Ik maak die opmerking toch, want anders maakt u hem na afloop naar mij. Dan maak ik hem aan het begin en kunt u er rekening mee houden.' B-stukken 6. Mededeling van Gedeputeerde Staten van 11 juni 2002, nr. 2002-07119, PB, betreffende de ondertekening van een Intentieverklaring m.b.t. het Plan van Aanpak/ Regioprogramma WestGroningen (nummer 32/2002). Zonder beraadslaging of stemming wordt aldus besloten. 7. Mededeling van Gedeputeerde Staten van 25 juni 2002, nr. 2002-09077, PB, inzake het POP Regioprogramma Oost-Groningen 2002-2003 (nummer 36/2002). Zonder beraadslaging of stemming wordt aldus besloten.
6
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 POP Regioprogramma Oost-Groningen 2002-2003 POP Regioprogramma Centraal Groningen Verstrekking van een achtergestelde lening aan de NV Groninger Monumenten Fonds Benoeming lid in de Klachtencommissie en in de Klankbordgroep Informatievoorziening Statenleden
8. Mededeling van Gedeputeerde Staten van 25 juni 2002, nr. 2002-09392, PB, inzake het POP Regioprogramma Centraal Groningen (nummer 35/2002). Zonder beraadslaging of stemming wordt aldus besloten. 14. Voordracht van Gedeputeerde Staten van 18 juni 2002, nr. 2002-04324, IWW, betreffende de verstrekking van een achtergestelde lening van € 500.000 aan de NV Groninger Monumenten Fonds (nummer 34/2002). Zonder beraadslaging of stemming wordt aldus besloten. A-stukken 9. Benoeming lid in de Klachtencommissie en in de Klankbordgroep Informatievoorziening Statenleden. De VOORZITTER: Er wordt een stembriefje uitgedeeld. Op hetzelfde stembriefje staat zowel de benoeming van het lid in de Klachtencommissie als in de Klankbordgroep Informatievoorziening. Kandidaat voor de Klachtencommissie is mevrouw Gräper en kandidaat voor de Klankbordgroep is mevrouw Folkerts. Als u het ermee eens bent, kunt u het briefje ongewijzigd inleveren. Als u blanco wilt stemmen, moet u de naam doorhalen. Als u van mening bent dat het iemand anders moet zijn, moet u de naam doorhalen en een andere naam daarvoor in de plaats zetten. Ik stel voor dat als commissie van stemopneming zullen optreden de heer Roggema, de heer Bakker en mevrouw Stevens. De heer TERPSTRA: Voorzitter! Het stembriefje maakt melding van agendapunt 10. Ik neem niet aan dat dit een probleem oplevert omdat het agendapunt 9 is? De VOORZITTER: Ik verzeker u dat ik daarmee rekening zal houden. De VOORZITTER: Ik verzoek de commissie van stemopneming, bestaande uit de heer Roggema, de heer Bakker en mevrouw Stevens hun werkzaamheden aan te vangen en ik schors de vergadering. De vergadering wordt geschorst van 10.56 uur tot 11.15 uur. De VOORZITTER: De vergadering is heropend. De heer ROGGEMA: Voorzitter! Er is gestemd. Volgens de presentielijst waren 52 Statenleden aanwezig, maar tijdens de stemming was er een Statenlid afwezig. Dit betekent dat 51 stembrieven zijn binnengekomen. De uitslag is als volgt: voor de Klankbordgroep Informatievoorziening Statenleden zijn op de gestelde kandidaat Folkerts 51 stemmen uitgebracht. Wat betreft de Klachtencommissie zijn 50 stemmen uitgebracht op mevrouw Gräper en is 1 blanco stem uitgebracht. De VOORZITTER: Dan stel ik vast dat de Staten hebben benoemd tot lid van Klachtencommissie mevrouw Gräper en dat de Staten hebben aangewezen als lid van de Klankbordgroep Informatievoorziening Statenleden mevrouw Folkerts. Ik feliciteer u beiden met uw benoeming.
7
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Benoeming lid in de Klachtencommissie en in de Klankbordgroep Informatievoorziening Statenleden Stand van zaken invoering dualisme
Tot lid van Klachtencommissie is benoemd mevrouw Gräper met 50 stemmen voor, 1 blanco stem en geen stemmen tegen. Tot lid van de Klankbordgroep Informatievoorziening Statenleden is benoemd mevrouw Folkerts met 51 stemmen voor en geen stemmen tegen. 10. Voordracht van de Werkgroep Bestuurlijke Vernieuwing van 22 augustus, nr. 2002-13.192, CB, inzake de stand van zaken invoering dualisme (nummer 43/2002). De VOORZITTER: De werkgroep, onder leiding van uw college de heer Slager, heeft het rapport uitgebracht en de bedoeling is dat dit onderling wordt behandeld. De beraadslaging wordt geopend. De heer DE BRUIJNE: Voorzitter! Wij hebben een commissie in deze Staten benoemd die de toch niet eenvoudige opgave heeft gekregen om het dualistische stelsel voor te bereiden waarmee wij na de verkiezingen zullen beginnen. De commissie komt nu met een soort tussentijds overzicht en vraagt de Staten om een aantal richtinggevende besluiten te nemen. Die besluiten zijn grotendeels procedureel van aard, zou men kunnen zeggen. Er worden tijdstippen genoemd en er wordt aangegeven op welke inhoudelijke punten op die tijdstippen besluiten moeten worden genomen. In die zin is het een tamelijk instrumentele voordracht, maar toch staat er ook in de tekst een aantal richtingen waar de commissie naartoe zou willen. Ik meen dat het goed is die punten door te nemen waarbij mijn fractie nog wat opmerkingen wil maken. Dat is in de eerste plaats bij besluit IV, ten aanzien van de statencommissies. In de tekst van het voorstel wordt een suggestie gedaan die enigszins neerkomt op 'woensdag gehaktdag': laten wij de woensdag reserveren voor het statenwerk; zowel commissies, fracties als andere activiteiten van de Staten, hoorzittingen, noem maar op. Als je dat overzichtje ziet, krijg je het idee dat het zijn eigen dynamiek krijgt als je dat zou doen. Dat betekent dat er vermoedelijk elke woensdag wel wat zal zijn. Dat betekent eigenlijk dat je er dan in dat voorstel als Statenlid maar van uit moet gaan dat je de woensdag moet reserveren voor je statenwerkzaamheden. Wij zouden graag zien dat dit op zijn consequenties wordt doordacht. Dat heeft ook te maken met werkzaamheden die Statenleden naast hun statenlidmaatschap verrichten. Er zijn veel mensen in ons midden, en vermoedelijk ook straks, na de verkiezingen, in ons midden, die een fulltime baan hebben en het is de vraag of dat dan altijd wel zo kan. Het is ons ook niet helemaal duidelijk waarom het de woensdag moet zijn. In de voordracht stond: "Het is voor de hand liggend." Het was niet helemaal duidelijk waarom dat voor de hand liggend is. Misschien is de vrijdag nog meer voor de hand liggend, maar wellicht dat daar ook een verklaring voor is. Met betrekking tot de taakinvulling van de commissie, en dat is naar mijn mening nog wezenlijker, geeft de commissie een voorkeur aan. Wij vinden dat een verstandig voorstel. Dat ligt naar mijn mening in de lijn van de wijze waarop wij in de afgelopen periode met commissies aan het werk zijn. Ik meen dat je dat kunt continueren en kunt aanscherpen. Dat betekent dat zaken in eerste instantie in de commissie aan de orde zijn in een eerste ronde in politiek debat en afhankelijk van de politieke zwaarte, de inhoud van het besluit, wordt het in de statenvergadering afgerond. Het is echter ook mogelijk dat het in de commissievergadering wordt afgekaart, dat het punt daar tot besluitvorming, tot advisering aan de Staten en tot besluitvorming leidt. Wij vinden het een verstandig voorstel om het zo te gaan doen als het op pagina 6 wordt beschreven. Ik kom op punt VI, het Presidium. In de voordracht staan geen inhoudelijke overwegingen van de
8
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Stand van zaken invoering dualisme
commissie over de relatie Presidium-Seniorenconvent. Dat is toch wel een belangrijk punt. Er wordt alleen gesignaleerd dat de relatie tussen deze twee gremia, Presidium en Seniorenconvent, straks wel moet worden geregeld. Wat de commissie daarvan inhoudelijk vindt, staat er nog niet in. Misschien is er ook nog niet over gediscussieerd in de commissie. Wij vragen wel aandacht voor dat punt. Als je namelijk de wijze beziet waarop het Presidium moet gaan werken, moet je je afvragen wat dan de rol van het Seniorenconvent nog is en die moet je dan vrij zorgvuldig gaan omschrijven. Als je de vraag hebt beantwoord dat er nog een Seniorenconvent zou moeten zijn, natuurlijk. Dan moet men die rol wel heel goed vastleggen om geen dubbelingen te krijgen. Dan kom ik op het communicatiebeleid. In de bijlage bevindt zich hierover een beleidsnotitie. In dat communicatiebeleid gaat het om de communicatie van de Staten als geheel. Daarbij moet natuurlijk onderscheid worden gemaakt tussen de Staten, de statenfracties en de individuele Statenleden. Het is ons uit dit voorstel nog niet zo precies duidelijk wat nu die communicatiefaciliteiten van de provincie zijn en wat die communicatiemedewerkers of -medewerksters daar nu precies voor gaan doen. Je komt in de tekst zaken tegen als het schrijven van speeches. Dat zou velen van ons, en mijzelf niet uitgezonderd, zeer goed uitkomen, maar ik kan mij voorstellen dat daar het politieke aspect in hetgeen moet worden verteld toch heel zwaarwegend is. Hoe wil je dat dan organiseren ten behoeve van alle Statenleden of alle fracties. Wij zien ook de statenvergadering op RTV Noord weer terugkomen in dit voorstel. Er is al eens een debatje over geweest of dit wel of niet moet. Uiteindelijk komt er echter een communicatieplan en ik ga ervan uit dat in dat communicatieplan de zaak wat duidelijker wordt aangescherpt en ook - zou men kunnen zeggen - wordt vertaald in concrete activiteiten die vanuit de communicatiefunctie ten behoeve van de Staten worden verricht. Er is een formatieplaats nodig om dat plan op te stellen en om met de uitvoering bezig te gaan. Is dat een extra formatieplaats of is dat een formatieplaats die op dit moment binnen de formatie van het Provinciehuis kan worden gerealiseerd? Punt XVI betreft de statengriffie. Naar ons gevoel kan men dat besluit niet anders lezen dan dat wij vandaag besluiten die beleidslijnen over te nemen en dat dit dan in overleg met het Presidium verder wordt uitgewerkt. Wij vinden het een goede zaak om het voorstel over de statengriffie verder uit te werken, maar wij vinden dat besluitvorming daarover terug moet komen in de Staten. Dat staat niet letterlijk in het besluit. Wellicht is het impliciet wel de bedoeling, maar dan zou toch even moeten worden aangevuld dat wij als Staten over dat voorstel een besluit moeten nemen. Dit kunnen wij naar onze mening niet op dit moment delegeren aan dat Presidium, een Presidium dat zich in feite aan het warmdraaien is voor zijn toekomstige rol. Het uitgangspunt voor die statengriffie moet wat ons betreft zijn dat het wordt gerealiseerd door substitutie van functies binnen de huidige formatie. Het tweede uitgangspunt is, wat onze fractie betreft, dat voor de functie van statengriffier een open sollicitatieprocedure zal plaatsvinden. Tot slot het concrete voorstel van de commissie over het spreekrecht voor niet-commissieleden bij de commissies. Er wordt voorgesteld een tweede ronde in te voeren. Dat spreekt ons aan. Wij kunnen ons voorstellen dat het voor insprekers wel eens wat weinig voldoening geeft om wel een betoog te houden, vervolgens in de eerste termijn reacties te horen en niet in de gelegenheid te zijn om daarop nog even te reageren. Wij vinden het dus een goed voorstel om die gelegenheid te bieden. Dan wordt het natuurlijk ook geformaliseerd in tijd. Iemand krijgt eerst vijf minuten voor de eerste termijn en dan mag hij nog een keer reageren in twee minuten. Wellicht is het niet te vermijden dat zo te formaliseren, maar de strekking van het voorstel vinden wij wel dat een inspreker in de gelegenheid moet zijn om datgene kort en bondig te zeggen wat hij zou willen zeggen, zowel in eerste als in tweede termijn. Het zal toch vooral van de rol van de voorzitter afhangen in hoeverre met die voorgeschreven termijnen op een soepele manier wordt omgegaan die ook recht doet aan hetgeen de insprekers ten behoeve van hun zaak naar voren willen brengen in een commissie.
9
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Stand van zaken invoering dualisme
De heer HOLLENGA: Voorzitter! Wij hebben het onderwerp dualisme al een aantal keren aan de orde gehad. Ik moet gewoon constateren dat het een zeer goede zaak is geweest dat wij een aparte werkgroep op dit onderwerp hebben gezet. Die werkgroep heeft een behoorlijk stuk voorbereidend werk gedaan, dat vandaag voor ons ligt. Daarvoor dank. Dat is een goede zaak geweest. Thans is het aan Provinciale Staten om daarover een oordeel te geven, of een tussenstand te beoordelen, want er moet nog het een en ander worden uitgewerkt; de PvdA-fractie heeft het net ook al genoemd. Dat oordeel van onze fractie is positief en ik wil mij dan ook beperken tot een paar opmerkingen over enkele besluitpunten. Het eerste punt waarover ik iets wil zeggen is dat van de statencommissies. Het is net ook even aan de orde geweest. Ik heb begrepen dat er een discussie is geweest over wel of niet een tweede termijn voor insprekers. Ook mijn fractie wil daarmee best eens even experimenteren, om te bezien hoe dat loopt. Zeker in het nieuwe bestel is het naar mijn mening goed dat de Staten ook insprekers voldoende gelegenheid geven om hetgeen zij aan de Staten willen mededelen goed tot zijn recht te laten komen. Ik heb in het verleden in contacten met insprekers wel eens gehoord dat zij net die tweede twee of drie minuten wel even hadden gemist. Dus wij moeten dat maar doen. Dat heeft dus meerwaarde. Een ander punt is het communicatiebeleid. Onze fractie vindt dat dat onderwerp vrij zwaar wordt aangezet. Wij vinden dat de werkgroep daarnaar nog even moet kijken. Er wordt nu gesteld dat voor het opstellen van het communicatieplan gedurende het eerste jaar één fte beschikbaar moet zijn. Dat lijkt mij wel wat erg veel, om gedurende een heel jaar een persoon hierop te zetten om dat in de benen te helpen. Bij de functieprofielen van de statengriffie staat ook weer een medewerker communicatie. Onze vraag is of men er eigenlijk min of meer van uitgaat dat ook na dat ene jaar een dergelijke functionaris nodig zou zijn. Onze fractie is van mening dat je heel moeilijk de communicatie van de Staten, als Staten in het geheel, naar buiten kunt uitdragen. Ik meen dat dit meer een taak is van de individuele partijen en dat het ook een taak is van de partijen door zich hier, in deze statenzaal, te presenteren. Op basis daarvan zal de vrije publiciteit van de media, die over het algemeen nog steeds geïnteresseerd zijn in onze statenvergaderingen, zijn werk wel doen en is het niet aan een communicatiemedewerker om dat namens ons uit te dragen. Uiteraard moet er een stuk interne en externe communicatie zijn, maar onze fractie vindt dat dat wel wat voorzichtiger aan kan. Misschien dat voor het eerste jaar eenderde of een halve formatieplaats tijdelijk nodig is om eens goed uit te zoeken wat wel of niet mogelijk is. Dan kan men ook gebruik maken van de kennis in het huis en die tijdelijk even daarop zetten. Wat betreft de statenzaal en mogelijke aanpassingen: onze fractie vindt dat wij heel zorgvuldig met deze statenzaal moeten omgaan. Ik neem aan dat velen met mij dat van mening zijn. Dat betekent ook dat men moet voorkomen dat er verbouwingen plaatsvinden in deze zaal. Enkele van mijn fractieleden hebben al gezegd: 'Wij zijn best eens bereid om een zaterdagmorgen langs te komen om eens wat te schuiven met die stoelen en die tafels om te kijken wat de beste vormgeving van deze zaal zal zijn', dus bij deze doet mijn fractie dat aanbod. De heer TERPSTRA: Ik neem aan dat de CDA-fractie die stoelen niet gaat schuiven maar optillen. Dat lijkt mij niet goed voor deze antieke vloer. De heer HOLLENGA: Hier wordt heel veel geschoven met tafels en stoelen over deze vloer en die vloer kan er heel goed tegen, meneer Terpstra. Bedankt. Ik kom op het punt van de fractievergoeding. Vorig jaar is dat al even aan de orde geweest. Toen hebben wij hier een kleine aanpassing gehad en toen hebben wij ook gezegd dat dit in het kader van de dualisering opnieuw zou worden bekeken. De werkgroep heeft wat ons betreft daar een heel goed voorstel gedaan en onze fractie kan zich vinden in dit voorstel. Het is ook voldoende. Al met al: een aantal aanpassingen in het kader van de dualisering met betrekking tot de Provinciale Staten, maar het is en blijft gaan om een cultuurverandering van de Staten zelf. Wij moeten gewoon
10
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Stand van zaken invoering dualisme
zeggen dat wij het gaan doen. Laatst zei iemand: 'Het gaat eigenlijk maar om drie letters: b, c en i. Dat wil zeggen budget vaststellen, controleren en initiatieven nemen.' Daarop moeten wij ons als Provinciale Staten concentreren. En laten wij wel wezen: toen in de vorige eeuw wijlen Fré Meis hier in deze Staten optrad als Statenlid, had hij ook geen dualisme nodig om te laten zien waarvoor hij stond. En zeker geen communicatiebeleid of een aangepaste statenzaal. De heer BOUMANS: Voorzitter! Het duurt niet zo lang meer voor de huidige Staten voor de laatste keer in het monistische systeem bij elkaar komen. Vanaf 13 maart a.s. zijn Provinciale en Gedeputeerde Staten duaal. De huidige Staten hebben aan de werkgroep de opdracht meegegeven deze overgang voor te bereiden. Met grote zorg en toewijding heeft de commissie zich aan deze taken gewijd, met als resultaat de nu voorliggende rapportage. Mijn fractie wil de commissie daarvoor dank zeggen. De heer De Bruijne constateerde net al, terecht meen ik, dat de rapportage voornamelijk ingaat op een aantal instrumentele zaken en dat het cultuuraspect wat minder aan de orde komt. Dat laatste is ook iets dat wat wij naar mijn mening met elkaar moeten doen. In de laatste weken merken wij daar volgens mij al iets meer van, met de verkiezingen die aanstaande zijn. Ik keer daarom maar terug naar de voordracht en namens mijn fractie zal ik een aantal korte opmerkingen maken bij de beslispunten. Ten aanzien van het beslispunt over de plaatsvervangend voorzitter is mijn fractie voorstander van een open procedure met meervoudige kandidatuur voor de plaatsvervangend voorzitter. De vorming van de statencommissies is in het verleden veelal opgehangen aan de portefeuilles van het College. Wij zijn er voorstander van dat de nieuwe Staten daar een eigen dynamiek in kiezen en dat er wellicht minder commissies zijn dan in het huidige bestel. Over het Presidium brengt mijn fractie het model van de Tweede Kamer onder de aandacht van de werkgroep of de nieuwe Staten. Voorstellen over de rekenkamer wachten wij met belangstelling af. Onze voorkeur gaat uit naar een noordelijke rekenkamer; dat hebben wij ook al eerder uitgesproken. Wat nog enige aandacht behoeft is naar mijn mening de verhouding tussen het nieuwe Presidium en het Seniorenconvent. De heer De Bruijne vroeg daarvoor ook al aandacht. Dat is wel iets dat zich moet uitkristalliseren, om te voorkomen dat wij twee colleges hebben die straks hetzelfde gaan doen. Wij vragen met klem om een spoedige uitwerking van de voorstellen over ICT-ondersteuning en scholing voor de nieuwe Statenleden. Ik kan mij herinneren dat het ons drie of vier jaar geleden ook is toegezegd, dus misschien kan het de volgende keer wat sneller. Over de formatieplaats communicatie stellen wij voor dat dit wordt meegenomen in het totale plaatje van de griffie en dat wij niet nu bij voorbaat al een fte vrijmaken voor communicatie. Met de voorgaande sprekers: is het niet mogelijk dit tijdelijk binnen de huidige formatie op te lossen? Daarop wil ik graag antwoord. Over de griffie - en dit is ook al eerder gezegd - zien wij graag een concreet voorstel tegemoet omdat wij van mening zijn dat deze Staten of de volgende Staten moeten beslissen over de samenstelling van de griffie en niet het Presidium in wording. Wij geven nog de suggestie mee aan de werkgroep om onderzoek te doen naar de huidige adviescommissies van het College en van de Staten. Er zijn er verschillende en in het duale bestel moeten wij in ieder geval een keuze maken aan wie de adviescommissies adviseren. Dus misschien kan daar een inventarisatie worden gemaakt, met een advies over hoe dat in de toekomst verder gaat. Verder constateren wij dat de huidige voordracht voldoende ruimte laat aan de nieuwe Staten om eigenstandige besluiten te nemen. Wij regeren als het ware niet over ons graf heen. Dus met inachtneming van de opmerkingen die ik zojuist heb gemaakt kunnen wij instemmen met de voordracht.
11
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Stand van zaken invoering dualisme
De heer VAN DER PLOEG: Voorzitter! De werkgroep heeft in onze ogen uitstekend werk verricht. Ons verzoek de besluitvorming helder en duidelijk neer te zetten is uitstekend gevolgd. Dus lof voor het vele werk en ook inhoudelijk steekt het verhaal naar ons inzicht goed in elkaar, met een gedegen onderbouwing. Daardoor hier slechts enkele puntjes. Wij hebben ons bijvoorbeeld beraden over de rol van de Commissaris der Koningin. Daaraan heeft de werkgroep enkele woorden gewijd. Dat blijft natuurlijk een lastige figuur in een duaal stelsel, maar de wetgever legt een aantal zaken dwingend op, althans zoals het er nu naar uitziet. Daarmee hebben wij te leven. Natuurlijk moet je wel praten over hoe je daarmee om zult gaan. Dat zal ik op twee punten specificeren. Er wordt gesproken over het recht van de commissaris om aan de beraadslagingen deel te nemen. Dat recht willen wij niet bestrijden, integendeel, maar het gaat er wel om hoe je daarmee omgaat binnen de politieke mores. Doe je dat vanuit de rol als CdK als voorzitter of sta je dan de hamer af aan de vicevoorzitter. In onze ogen zou het bij de inhoudelijke rol van de CdK in de Staten om een incidentele kwestie moeten gaan, dan wel om iets dat rechtstreeks onder zijn taken valt. Dan zou hij moeten aanschuiven bij het College - dan spreken wij over de fysieke plek, bij wijze van spreken - en zou het voor de hand liggen dat hij de hamer overgeeft aan de vice-voorzitter. Het valt mij op dat de werkgroep zich daarover in die zin niet uitlaat. Het zou goed zijn daarover in de komende maanden nog even door te denken. Het tweede punt, dat ook in de besluitvorming terugkomt, is de rol van de CdK als voorzitter van het Presidium. Dat is niet toegelicht in de tekst, maar staat wel in het besluit. Eerlijk gezegd staat onze fractie, toen wij daarover spraken, een ander model voor, althans op dit moment. Dit is om de vice-voorzitter de rol van voorzitter van het Presidium te geven en de CdK als adviserend lid van het Presidium te laten optreden. Daarmee voorkom je bovendien dat zowel de griffier als de secretaris in een rechtstreekse gezagsverhouding tot de commissaris komen te staan. Ook dit is iets dat wel wordt gesignaleerd in de stukken van de werkgroep. Het lijkt ons goed om dit de komende maanden uit te werken. De werkgroep geeft ook aan dat er nog over de samenstelling en de taken van het Presidium zal worden gediscussieerd en dat het hier nog terugkomt. Wij willen dat element graag meenemen. Dit betekent voor het besluit dat wij voorstellen om zes woorden te schrappen onder Ic. Ten aanzien van de griffier wil de GroenLinks-fractie graag een open sollicitatie en wij tekenen daarbij aan dat wij liefst iemand van buiten de huidige organisatie willen, iemand die er fris tegenaan kijkt en ook niet is belast met de gezagsverhouding vanuit de oude organisatie. Over het geld heeft in de werkgroep een discussie plaatsgevonden. Wij hebben daarvoor ook wat materiaal aangeleverd. Het voorstel is een soort gemene deler van de verschillende ideeën. Men kwam er niet uit, begreep ik. Op dit moment vragen wij aantekening dat wij het toch anders willen. Met name op het punt van de fractieondersteuning vinden wij dat politieke partijen en fracties de mogelijkheden moeten hebben om assistenten, als wij die aannemen, gewoon een goed contract te geven, waarmee zij ook kunnen rondkomen. Op dit moment is er met name bij de kleine fracties wel fte mogelijk. Dit is echter op een niveau waarop men alleen over bijverdiensten spreekt, dan wel studenten, dan wel pure parttimers. Dat was niet onze gedachte, vandaar de hier genoemde aantekening. In het besluit wordt bovendien een aantal keren het Presidium genoemd. Dit is natuurlijk een vreemde gedachte terwijl er helemaal geen Presidium is. Je had je dus kunnen voorstellen dat er in een van de besluiten zou staan: "Er zij een Presidium." Dat is een gemis en wellicht kan daarop nog even worden ingegaan. Ik sluit af met het feit dat er de komende tijd wordt gekeken naar duale experimenten. Dat is aangekondigd in het Presidium. Wij leggen hier de gedachte neer om in het kader van het POP bij een van regio's als Staten expliciet na te gaan hoe wij dat in de komende maanden in bijvoorbeeld een van de regio's als pilot zouden kunnen uitvoeren, parallel aan de inzet die het College hierin levert. Ik herinner er
12
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Stand van zaken invoering dualisme
de Statenleden vooral aan dat wij, toen wij twee of drie jaar geleden met het POP bezig waren, als Statenleden ook een rol hebben gespeeld; bij bijeenkomsten met burgers. Dit betekende dat je helemaal aan het eind nog een of twee regels mocht zeggen. Dit is natuurlijk niet de positie en profilering die wij als Staten in een duaal systeem zouden willen. Vandaar ook deze suggestie. De heer ROGGEMA: Voorzitter! Dualisme, dualisering, kreten die een paar jaar geleden door Jan en alleman het land werden ingeslingerd. Vele reacties waren waarneembaar en met name van niet direct politiek betrokkenen hoorde je geluiden als: 'Wat gebeurt er? Wat willen zij nu, een tovermiddel, waar kun je dat kopen?' En dan nog vele verhalen. Het leek echter serieus te zijn. De toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bracht het steeds vaker in beeld. Commissies werden ingesteld en benoemd. Wij zullen niet het hele voortraject beschouwen, maar het is ons allen bekend: op 7 maart 2002 was de invoering van het dualisme op gemeentelijk niveau een feit. Nu de provincie. Op 4 juli hebben de Staten tien concrete opdrachten geformuleerd die van belang zijn bij de invoering van het dualisme bij de provincie. Een werkgroep Bestuurlijke Vernieuwing werd ingesteld en belast met de begeleiding van de invoering van het dualisme en het waar nodig ontwikkelen van voorstellen. Voordracht 43 geeft in hoofdlijnen en in samenvatting de gehouden besprekingen weer en de uitwerkingen die voor de provincie Groningen richtinggevend zijn. Een goed leesbare voordracht. De uitwerking en invoering zullen zeker een stuk weerbarstiger blijken te zijn. De voordracht is aangevuld met de nodige omschrijving wat profilering en communicatie betreft. Het IPO heeft in dit verband ook het nodige werk verricht. En aan het schrijven van brochures en publicaties is nog geen einde gekomen. De constatering is naar mijn mening gerechtvaardigd dat de structuurelementen in deze voordracht voldoende zijn, maar is er wel voldoende aandacht gegeven aan de cultuuromslag of iets minder radicaal: de cultuurverandering? Ik vraag het voordat ik nog enige andere punten zal benoemen. Daarom begin ik met dit punt namens onze fracties. Na de vele verslagen en, zoals gezegd, het verschijnen van vele brochures: is de materie wel geland bij ons als leden van deze Staten? Is er al geen duidelijke lijn te trekken tussen de leden van de werkgroep, die door vele gesprekken en vergaderingen al een vrij helder beeld hebben van hetgeen staat te gebeuren en de meerderheid, die qua informatie wellicht op achterstand staat. Wellicht zal een aantal personen zeggen: 'Ik maak mij er niet druk om, ik kom toch niet terug in 2003.' Maar voor de meerderheid, en juist in dat kader plaats ik deze opmerking en stel ik deze vraag: hoe, zoals gezegd, is de materie bij ons geland? Is er zicht op om de nieuwe periode in de duale stijl op goede wijze te beginnen? Welnu, namens mijn fractie verzoek ik om het organiseren van een conferentie of workshops; de naam is geen punt. Wij mochten al een tijdje geleden een kort college van de heer Alders ontvangen. De invulling omtrent de eerder genoemde punten is ook later aan de orde. Het lijkt ons zeer wenselijk om hieraan aandacht te geven. Wij ontvangen graag een reactie namens de werkgroep en vanuit het College. Ik vroeg straks en nogmaals: is de materie geland? Dit heeft uiteraard ook alles te maken met communicatie. Op welke wijze worden betrokkenen blijvend geïnformeerd, maar hoe bereik je de burgers, de inwoners van onze provincie, wat toch mede als enig doel moet worden gezien? Een van de gehoorde signalen is altijd: 'Het staat allemaal te lezen en is allemaal te beluisteren via de media en het internet.' Een prachtmedium, maar hoe en op welke wijze wordt dit instrument ten volle benut? Ik wil dit ook graag meegeven aan de werkgroep. Ik noemde het al: communicatie. Verwerk dit stuk en de vele die nog zullen volgen op helder leesbare wijze op het net. Ook daaraan mankeert vaak nogal het nodige. Het updaten, ofwel het actueel houden van onze provinciale informatie. Het kan niet zo zijn wat ik deze week nog tegenkwam. Na even surfen kom je uiteindelijk terecht bij 'Vernieuwingsimpuls dualisme in provinciale democratie'. Daar kom je onder andere stellingen tegen met de tekst: "Het Statenlid zit te veel op een stoel", enzovoort. Het zou best waar kunnen zijn, maar dat is nu even niet belangrijk, maar wel het opschrift boven aan de website: "U kunt hier op deze stellingen reageren." en nu komt het: "Deze
13
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Stand van zaken invoering dualisme
stellingen worden periodiek veranderd." Vervolgens: "Deze stellingen zijn geplaatst op 1 december 2001." Let wel, 2001. Dan denk je toch: actuele informatie, hoezo? Verder dus alle aandacht daarvoor. Wat communicatie betreft: op welke wijze wordt hier gedacht over een voorlichter in deeltijd, namens de Staten optredend? Ik hoor hierop ook graag de reactie van de woordvoerders van de andere fracties. Nee, ik bedoel niet het uitdragen van politiek gevoelige of politiek gebonden standpunten. Nee, het neerzetten van de Staten: persbenadering, persconferenties, onder de aandacht van de burgers brengen wat wij aan het doen zijn. De gedeputeerden beschikken, zover mij bekend, allemaal over, ik meen ook nog een mooie dame als voorlichter. Kunnen wij er dan niet als Staten een delen. Ik wil hierover graag de meningen horen. Ik kom op het punt Groningen en de Staten. Groningen wordt als provincie geen pilot-provincie, maar wat let ons om alvast een proef te nemen met de nieuwe situatie. De heer Van der Ploeg refereerde er net ook al aan. In meerdere provincies is een en ander al uitgeprobeerd. Kent u de situatie? Dit ook even voor de gasten op de tribune: normaal zijn er met regelmaat commissievergaderingen, maar nu even niet. Als voorbeeld: de commissie Ruimte, Water en Groen wordt niet gehouden, een hoorzitting wordt geregeld en de Staten discussiëren dan met elkaar. Dit zou inderdaad een mogelijkheid zijn. Doel is uiteraard om de betrokkenheid van burgers, van inwoners te vergroten en alvast te laten wennen; wij en ook de burgers en alles wat staat te gebeuren. Dus ik vraag hierbij een reactie op de vraag of dit valt te realiseren. Is het College bereid hiervoor ruimte te bieden? Het Presidium zou hier eveneens het voortouw in kunnen nemen. Ik noem nog enkele andere punten. Training en scholing voor aanstaande Statenleden zijn prima, maar ik vraag aandacht voor de zittende en eventueel leden die de volgende periode opnieuw mogen meedoen. Op welke wijze kunnen die deelnemen aan bepaalde zaken als debatteren, mediagebruik, enzovoort. Het lijkt mij goed om vooraf ook al een sessie te regelen. Ik kom op statenzaal en Statenleden. De inrichting van de statenzaal zal wat ons betreft geen probleem hoeven op te leveren, ook al schuift de CDA-fractie met stoelen. Het aantal Statenleden dat in de nieuwe periode aantreedt is nog niet duidelijk. Is daarover, wat het College betreft, nog meer duidelijkheid te geven? Ik heb begrepen dat de Eerste Kamer het wetsvoorstel wel heeft behandeld of dit binnenkort gaat doen. Zij hebben daar verzekerd dat de wet zeer wellicht zal worden aangenomen, maar misschien is daarover iets naders te melden, om even bijgepraat te zijn. Aan besluit IV werd even gerefereerd. 'Woensdag gehaktdag' noemde de heer De Bruijne het meen ik. Ik noem het gewoon maar "woensdag statendag". Op zich is dat wat ons betreft een heel goede zaak. Het geeft helderheid en duidelijkheid en men kan thuis vertellen waar men dan is en dan is alles weer geregeld. Ik kom op de statengriffier. Op welke wijze, op welke termijn en onder wiens verantwoordelijkheid wordt de nieuwe griffier binnen dan wel buiten geworven? En wanneer wordt de procedure opgestart? Wij gaan ervan uit dat dit onderdeel terugkomt in de Staten. Ik noem ook een punt ten aanzien van Presidium en Seniorenconvent. Hoe wordt dit geregeld en hoe ligt de verhouding daartussen? Nog een paar punten ter afronding. Zijn de middelen die nu beschikbaar worden gesteld berekend op basis van 'Opstarten 2003' en voorstellen, of liever voorbeelden, van het IPO of andere provincies? Kortom, is het voorstel wel toereikend? Een nieuwe werkwijze wordt van kracht. In de IPO-brochure 'Op schaal gewogen' wordt de provincies door drie hoogleraren aanbevolen: 'Laat ze hun kaarten zetten op vier onvervreemdbare en samenhangend aangeduide taken: initiatief, legitimering, integratie en medebewind.' Prachtig aangegeven, hoe dan ook geformuleerd. Ik hoop en verwacht dat al deze wijzigingen die het dualisme in zich dragen mogen meewerken richting een zichtbaar en transparant werkend provinciaal bestuur.
14
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Stand van zaken invoering dualisme
De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter! In de eerste plaats ook van onze kant lof voor de werkgroep, die in ieder geval heel veel werk heeft verzet en met een aantal voorstellen is gekomen onze richting op. Voordat wij ingaan op het verhaal van de werkgroep, willen wij het in het perspectief plaatsen van het dualisme als geheel. Met die bril kijk je natuurlijk ook naar hoe wij ermee omgaan. De vraag die wij ons elke keer stellen is: komt het politieke debat nu echt terug? Komt de politiek door dualisme dichter bij de burger te staan? Wordt er in de praktijk recht gedaan aan het feit dat er met wisselende meerderheden kan worden bestuurd? Een en ander zal er vooral van afhangen - de CDA-fractie tipte dit ook al even aan - of partijen zich werkelijk duaal gaan gedragen. Dat punt kunnen wij helaas niet regelen. Dat is van partijen afhankelijk. Het zal bekend zijn dat de D66-fractie een voorstander is van een eigen democratische legitimatie van het dagelijks bestuur in een dualistisch stelsel. Alleen hierdoor krijg je wat ons betreft echt dualisme en kun je eventueel voorkomen dat de cultuur zich niet wijzigt. Wij spreken onder andere over een gekozen Commissaris van de Koningin en eigenlijk zou men kunnen zeggen: dus geen Commissaris van de Koningin meer, in ieder geval niet een door de koning aangestelde die leiding geeft aan de provincie, die bovendien op grond van de Grondwet - daar loopt de commissie ook tegenaan - nog steeds het formele dualisme doorbreekt door zowel voorzitter van GS als PS te moeten zijn. Ook wij hadden de vraag: 'Waarom dan ook nog voorzitter van het Presidium?', zoals de GroenLinksfractie aan de orde heeft gesteld. Want als dat niet is voorgeschreven, kan men daar in elk geval beginnen het dualisme wat nader in te vullen; op dit punt dan. Ik hoor wat geroezemoes; het moge duidelijk zijn dat ik het over de functie van de commissaris heb en niet over de persoon van de commissaris. De VOORZITTER: Waar haalt u de gedachte vandaan dat het meteen een reactie op u is? De heer DE VEY MESTDAGH: Nee, nee, maar ik wou het in ieder geval even duidelijk maken. Toen onze minister Brinkhorst het over de koning had, had hij het ook niet over de moeder van zijn schoonzoon. Het is dus in ieder geval wat ons betreft heel duidelijk dat het afhankelijk van de opstelling van de partijen zal zijn of er ook sprake zal zijn van een feitelijk dualisme, want het gevaar in dit dualisme is dat wij een formeel dualisme hebben, maar een feitelijk monistisch systeem houden waarvan men zich kan afvragen of de politieke invloed van de Staten daarmee wel is gediend en of de vragen die wij aan het begin hebben gesteld daarmee beter tot hun recht komen dan nu het geval is. De voordracht van de werkgroep signaleert eigenlijk dit soort problemen ook en probeert er van alles aan te doen, binnen de beperkingen die voor het dualisme zijn gegeven. De D66-fractie vindt dan met name en dat punt wil ik er in elk geval uitlichten - dat de ondersteuning van de Statenleden aandacht behoeft. Het is straks misschien nog wat meer dan een handvol, maar een handvol is een handvol: de Statenleden zijn parttime volksvertegenwoordigers die het moeten opnemen tegen een hechte organisatie van fulltime ambtenaren, managers en collegeleden. Vandaar dat wij verheugd zijn dat de commissie dat heeft gesignaleerd en de Staten het recht houden op ambtelijke informatie, advies en bijstand. De vraag die hieraan direct is gekoppeld, luidt: 'Is dat daadwerkelijk een recht, gaan wij er zo mee om?' Want de ondersteuning van de fracties is ook niet zodanig dat je daarmee volledig je werk op een fatsoenlijke manier zou kunnen invullen in het dualistische bestel. Het zou dus eigenlijk een recht moeten zijn om dat te kunnen aanvullen. Je zou ook nog kunnen zeggen: gaat het dan niet te ver op een gegeven moment, in die zin dat Statenleden het hele ambtelijke apparaat in beslag nemen? Het lijkt mij een taak van het Presidium, van de raad zelf, om in dergelijke gevallen in te grijpen. Ik wil daar in elk geval de loskoppeling maken met dagelijks bestuur, en dat het Presidium in elk geval gaat over het eventuele
15
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Stand van zaken invoering dualisme
ingrijpen. Dit natuurlijk met een beroepsmogelijkheid op de Staten zelf. De heer TERPSTRA: Zou dit nog een keer kunnen worden uitgelegd, want ik kan het even niet volgen? De heer DE VEY MESTDAGH: Binnen het huidige voorstel zou het nog mogelijk kunnen zijn dat bij de ambtelijke ondersteuning in de vorm van bijstand, informatievoorziening en dat soort zaken, en advies aan Statenleden Gedeputeerde Staten er invloed op hebben of die bijstand al of niet wordt verleend, omdat het via de secretaris van de provincie loopt. Zo zit het voorstel in elk geval in elkaar. Wat dat betreft lijkt het ons verstandig dat het Presidium daarover beslist. In die gevallen waarin de ambtelijke bijstand niet mogelijk is vanuit bijvoorbeeld een capaciteitsprobleem zou het natuurlijk, om echt aan je politieke verantwoordelijkheden te kunnen voldoen, mogelijk moeten zijn om ook extern die bijstand eventueel in te roepen. Wij zullen er wat ons betreft op moeten letten dat daar dan ook budget voor is. Als wij over de secretaris van de Staten spreken, nemen wij overigens aan dat hij alleen maar in het kader van een capaciteitstekort eventueel zal zeggen dat er geen bijstand mogelijk is en dat hij daarin geen inhoudelijke functie vervult. De inhoudelijke beoordeling van bijstand zou bij de Staten moeten liggen in het dualistische bestel. Hier verschijnt meteen het probleem dat de betreffende ambtenaar wel wordt aangestuurd vanuit het dagelijks bestuur, maar inhoudelijk gedeeltelijk valt onder de Staten, of althans onder het Statenlid dat hij bijstaat. Daaraan moet wat de D66-fractie betreft even aandacht worden besteed bij een nadere uitwerking, met name van besluitpunt XIV. Voor de overige aanbevelingen hebben wij lof. Vooral van de tweede mogelijkheid voor insprekers om eventueel nog te reageren op hetgeen in de commissie plaatsvindt, zijn wij een groot voorstander. Verder hebben wij een zelfde voorbehoud als de GroenLinks-fractie wat punt Ic betreft. De heer HEMMES: Voorzitter! Wij weten nog steeds niet of wij straks verder gaan met 55 of 43 Statenleden, maar als het er 43 zijn, kan het pad nog wat breder. De invoering van het dualisme had voor de SP-fractie niet gehoeven. Ik heb dat hier al vaker gezegd en het mag iedereen inmiddels duidelijk zijn. Wij geloven er niet zo in dat het de burger en de politiek meer samenbrengt. Het monistische systeem kreeg dat ook niet voor elkaar, dat geef ik toe, maar dat heeft heel andere oorzaken. Ik heb het hier al vaak gezegd: de burger heeft geen vertrouwen meer in de politiek en dat is de schuld van de politieke partijen zelf. Ik zal dit ook blijven herhalen totdat dit is veranderd. Ik ben echter bang dat dit nog heel lang gaat duren. Als wij immers, van heel recent, de verhoren van politici door de onderzoekscommissie van de parlementaire enquête naar bouwfraude nemen, is het toch volkomen begrijpelijk dat de burger zich afkeert van alles wat met politiek heeft te maken. Of zij herinneren zich niets meer of het blijkt dat zij de Kamer verkeerd hebben voorgelicht en burgers krijgen dat alle dagen tot zich. Daartegen helpt geen dualisme of bestuurlijke vernieuwing. Dit kabinet - de heer De Bruijne wilde er een apart agendapunt van maken; ik kan het ook tijdens mijn bijdrage vandaag wel even tussendoor doen - heeft inmiddels al weer heel wat vernieuwingsplannen onder in een la gelegd: referendum, burgemeester, noem maar op. Ter gelegenheid van de Troonrede noemde de fractievoorzitter van mijn partij de plannen asociaal. Ik ben dat volledig met hem eens. De vele kiezers die in mei op een van de coalitiepartijen hebben gestemd moeten zich nu toch wel afvragen of zij toen wel goed hebben geluisterd. Het zou allemaal beter worden, het zou allemaal anders worden. Anders wel, maar beter dus niet. Wij moeten dus ook niet vreemd opkijken als straks in maart bij de statenverkiezingen vele kiezers weer zullen afhaken en de verkiezingen zullen mijden. Ik ben blij lid te zijn van een partij die ook graag buiten het parlement graag iets mag doen; vaker nog liever dan het parlementaire werk zelf. Wat dat betreft is er voor ons weer werk genoeg aan de
16
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Stand van zaken invoering dualisme
winkel. Ik keer echter terug naar waarom het vandaag gaat: de voordracht van de statenwerkgroep. Allereerst onze complimenten voor het vele werk dat de werkgroep heeft verricht. Het is duidelijk dat er wel goed en gedegen gewerkt moet kunnen worden, nu wij toch als Staten worden opgescheept met het dualisme. Vandaar ook dat mijn fractie blij is dat er enkele goede voorzetten worden gedaan. Er zal nog heel wat moeten gebeuren, zaken moeten nog verder worden uitgewerkt, maar een stap is gemaakt en dat verdient onze complimenten. Er is door andere fracties al veel gezegd; de SP-fractie wil kort nog een aantal zaken langsgaan. De commissie doet wel uitspraken over Statenleden, maar heel terecht merkt zij ook op dat dit een verantwoordelijkheid is van de politieke partijen zelf. Dat is maar goed ook en dit moeten wij vooral zo laten. Elk vogeltje zingt zoals het gebekt is en daarom zien wij ook niet zoveel in een statenbrede scholing. Ook dit is een taak van elke politieke partij afzonderlijk. Dit zijn wij dus met de meerderheid in de commissie eens. Met betrekking tot de vergaderschema's het volgende: de vijfwekencyclus heeft ook onze voorkeur. Er is ook een vaste dag. Dit heeft met name voor de kleine fracties, maar ik veronderstel ook voor elk Statenlid met een reguliere baan naast het statenlidmaatschap - en dat hebben de meeste Statenleden, meneer De Bruijne - het voordeel dat je je tijd beter kunt plannen. Natuurlijk zullen de nieuwe Staten dit echter moeten besluiten en hopelijk gaat die kleine fractie voor de SP dan niet meer op. Dan hebben wij dat probleem niet meer, maar dat terzijde. Afrondend: de SP-fractie kan in grote lijnen instemmen met de besluiten zoals die in deze voordracht staan. De praktijk zal straks echter moeten uitwijzen of er goed kan worden gewerkt en of er nog de nodige aanpassingen zullen moeten plaatsvinden. De nieuwe Staten zullen dan passende maatregelen moeten nemen. Een ding blijft voor ons voorop staan: de SP-fractie is tegen potverteren, maar als er meer financiële middelen noodzakelijk zijn om het statenlidmaatschap goed te kunnen vervullen, dan mag het daarop zeker niet stuklopen. Behandeling van dit agendapunt wordt onderbroken van 10.50 uur tot 11.16 uur voor de behandeling van agendapunt 9 en de koffiepauze. De VOORZITTER: De vergadering is heropend. De heer SLAGER: Voorzitter! Het zal niet zo zijn dat op 12 maart van het jaar 2003 alle werkzaamheden van de Staten in een klap anders zijn, dat alles opeens op een heel andere manier verloopt dan nu het geval is. Er verandert wel heel veel, maar het zal toch een proces zijn. Wij zullen aan een aantal zaken moeten wennen. Het College krijgt een nieuwe rol, de Statenleden krijgen een nieuwe rol. Een aantal Statenleden zal er ook niet meer bij zijn, omdat men niet terugkeert door eigen keus of door politieke stemverhoudingen of misschien ook doordat de Staten niet meer uit 55 leden bestaan, maar uit 43. Allemaal redenen waardoor veranderingen optreden, maar veel van die zaken hebben een veel bredere achtergrond. Het is niet een kwestie van afspraken maken en dan zij wij ermee klaar; het is een zaak van een cultuurverandering - dat is vanmorgen door meerderen genoemd - en dat zal tijd vragen. Dus met het aannemen van deze voordracht nummer 43 zijn wij er nog niet. Veel zal nog moeten beginnen. Toch is het niet goed met het nemen van maatregelen te wachten tot maart 2003. Vandaar dat de werkgroep Bestuurlijke Vernieuwing deze voordracht vandaag graag aan de orde wilde stellen om door te kunnen gaan met de voorbereidingen, want als de Staten daarop prijs stellen, willen wij graag tot aan de datum van de verkiezingen onze werkzaamheden verder invullen. Wat wij niet willen is heel nadrukkelijk de nieuwe Staten, die in maart 2003 worden gekozen, voor de voeten lopen of ze aan handen en voeten binden, om even in die beeldspraak te blijven. Wij willen echter alvast een richting bepalen, zodat de
17
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Stand van zaken invoering dualisme
nieuwe Staten snel van start kunnen en niet eerst allerlei zaken nog moeten verzinnen. De Staten gaven in juli 2001 tien punten mee aan de werkgroep die moesten worden uitgewerkt. U hebt misschien deze tien punten niet meer helemaal kunnen herkennen in deze voordracht. Als u de zaken die aan de orde komen bij elkaar optelt, komt u op meer dan tien zaken uit, maar zij zijn toch allemaal weer op die tien oorspronkelijke punten te herleiden. Ik wil namens de werkgroep graag ingaan op de gemaakte opmerkingen, al is dat wat moeilijk want ik heb hierover geen overleg met de leden van de werkgroep gehad. De volgende week hebben wij echter weer een vergadering, dus als ik namens de werkgroep verkeerde dingen zeg, hoor ik dat volgende week wel weer. Er zullen naar ik meen ook enkele zaken zijn waarop ik niet al te uitgebreid zal ingaan omdat het misschien wel zaken zijn die beter door het College kunnen worden beantwoord dan door de voorzitter van de werkgroep. Van verschillende zijden is ons lof toegezwaaid voor de werkzaamheden die tot op heden zijn verricht. Ik neem die graag in dank aan. Ik kan ook niet ontkennen dat wij veel tijd hebben besteed aan de werkzaamheden die achter ons liggen, maar ik wil die dank voor een deel ook doorgeven aan de ambtelijke ondersteuning. Het was namelijk niet alleen een tijdsinspanning van de leden van de werkgroep, maar veel stukken werden ook door anderen voorbereid. Ik meen dat een deel van die dank daar zeker ook thuishoort. Een aantal onderwerpen komt terug bij verschillende fracties. Ik zal proberen dat samen te vatten en vervolgens een aantal zaken afzonderlijk bij de betreffende fractie noemen. Het gaat met name om de griffier en het griffiersbureau, over de communicatiemedewerker en het communicatiebeleid. Over de fractievergoedingen is een aantal opmerkingen gemaakt, evenals over het Presidium. Ook kwam bij verschillende sprekers de tweede ronde van de insprekers aan de orde. Over dat laatste heb ik geen andere geluiden gehoord dan dat wij dit gewoon maar eens moeten doen en er gewoon maar ervaring mee moeten opdoen. Daarover hoef ik dus niet veel te zeggen. De vraag werd gesteld: 'Er staat in de voordracht van de werkgroep dat in het vervolg de activiteiten worden geconcentreerd op woensdag. Wij hebben helemaal niet kunnen ontdekken waarom dat beslist een woensdag moet zijn, het zou toch ook een vrijdag kunnen zijn?' Eigenlijk is de enige reden daarachter dat wij als Staten gewend zijn op woensdag te vergaderen. Er vergadert ook een commissie op woensdag. Wij vonden eigenlijk dat wij van de spreiding afmoesten. Er werd gezegd, ik meen door de heer Hemmes van de SP: 'Juist kleine fracties weten dan ook waaraan zij toe zijn; dan kun je gewoon één dag voor die werkzaamheden reserveren.' Ook door de heer De Bruijne werd gezegd: 'Statenleden zijn geen fulltime medewerkers.' Ik meen dat het juist om die reden goed is om te weten waaraan je toe bent en dat je kunt zeggen: 'De werkzaamheden van de Staten concentreren zich op één dag en als er iets gebeurt, doen wij die bezigheden op een woensdag. Dan kunnen wij misschien ook met onze werkgever regelen dat wij daarvoor op de woensdag wat meer ruimte krijgen.' Dat is naar mijn mening beter dan dat zij gespreid zijn over de week. Dus een woensdag omdat wij op woensdag ook als Staten al plegen te vergaderen en die dag hebben wij daarvoor eigenlijk gekozen. Er werd gezegd: 'Hoe verdelen wij de werkzaamheden tussen een commissies en de Staten?' Ik ben van mening dat daarin het Presidium met name een rol zal krijgen. Het Presidium ontvangt alle stukken. De stukken worden nu vaak gericht aan een commissie. Dit betreft met name de brieven; op de voordrachten staan ook namen van commissies. Het zal nu meer zo zijn dat in het Presidium zal worden besloten hoe de verdere behandeling aan de orde zal komen. In de komende statenvergadering vanaf 2003 zal u een voorstel worden gedaan om een bepaalde brief misschien plenair op datzelfde moment diezelfde dag te behandelen, dan wel om een bepaalde brief door te geven aan een commissie om daarover te debatteren. Dat is afhankelijk van wat daarvan wordt gevonden en heeft ook met de zwaarte van het onderwerp en de politieke gevoeligheid en dergelijke te maken. Dat zijn zaken die daarin een rol spelen. Er werd ook gezegd: 'Hebben wij dan straks nog wel een Seniorenconvent nodig?' Ik zeg het nu even in
18
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Stand van zaken invoering dualisme
mijn eigen woorden, maar daarop kwam het eigenlijk wel neer. Wij hebben gedurende een lange reeks van jaren gewerkt met een Seniorenconvent. Nu is daar opeens het Presidium bijgekomen. Zit daar nu niet heel veel overlapping in? Krijg je niet dat veel zaken hetzelfde worden gedaan? Ik denk dat er een heel belangrijk verschil is, namelijk dat het Presidium zich met name gaat bezigheden met de processen, met het voorbereiden van een agenda en dergelijke. Het Seniorenconvent daarentegen bemoeit zich niet zozeer met de processen, bepaalt niet wat er wordt behandeld, maar bepaalt veel meer politieke punten. Degenen die regelmatig verslag hebben gekregen van de activiteiten van het Seniorenconvent, weten dat daar soms politiek gevoelige zaken even worden gesondeerd: 'Wij kunnen een bepaalde uitwerkingsrichting kiezen, wat vinden de fractievoorzitters daarvan? Welke kant moeten wij daarmee uitgaan?' Dus in het Seniorenconvent komen met name politieke onderwerpen aan de orde en in het Presidium eigenlijk meer de praktische zaken van alledag: 'Wanneer gaan wij wat behandelen, wanneer zetten wij het op de agenda, hoe snel moet een bepaald antwoord er zijn?' Enzovoort. Ik ben van mening dat daarin een heel groot verschil zit. De heer DE BRUIJNE: Dat onderscheid dat u nu aangeeft, gaat naar mijn indruk nog uit van de situatie waarbij het College de agenda bepaalt en fractievoorzitters raadpleegt over zaken die wel eens politiek gevoelig liggen, zoals u het zelf ook noemt. Bent u van mening dat u kunt uitsluiten dat het Presidium in zijn procesbewaking van de agendering zich begeeft op het terrein van het wegen van de politieke zwaarte van onderwerpen. Meent u dat het Presidium dat kan uitsluiten. De heer SLAGER: Ik meen dat bij de zaken die aan het Presidium worden voorgelegd toch meer naar de processen zal worden gekeken, en natuurlijk zal het Presidium een inschatting moeten maken van het politieke verloop van deze brief of deze voordracht, maar dan heel sterk met de nadruk op hoe men het wil behandelen, hoe men het in de Staten aan de orde wil stellen, en niet - wat in het Seniorenconvent af en toe aan de orde komt… Ik weet eigenlijk niet of ik daarvan een voorbeeld van mag noemen, voorzitter, want het Seniorenconvent vergadert in principe besloten. Ik kan mij uit een ver verleden iets herinneren. Ik pak dan toch maar iets uit het verleden. Als ik nu mijn boekje te buiten ga, hoor ik dat wel. (De voorzitter maakt een 'oké'-gebaar.) Ik weet nog dat wij eens in het Seniorenconvent hebben gesproken over de vraag of wij als provincie een bijdrage moesten leveren aan de watersnood in Limburg. Dat zijn zaken die op zo'n moment aan de orde komen. Het water in Limburg stond heel hoog. Er was veel overlast. Toen is aan het Seniorenconvent gevraagd: 'Willen wij daaraan meedoen?' Dat is iets dat politiek heel gevoelig kan zijn, dat je niet te snel naar buiten wilt hebben en waarover je veel beter eerst even de meningen kunt peilen om erachter te komen hoe men daarover denkt. Dat soort zaken zal naar mijn mening ergens behandeld moeten blijven worden. Natuurlijk, ik weet ook wel dat de commissaris wel eens de gewoonte heeft even rond te bellen en even te vragen hoe men over een bepaalde zaak denkt. Ik meen toch dat het goed is om bepaalde zaken samen te bespreken en ik meen dat beiden, Presidium en Seniorenconvent, nodig blijven. Over hoe wij de taken exact verdelen zal een bepaald reglement moeten komen. Er zal verder altijd een bepaald grijs gebied blijven, daarin geef ik de heer De Bruijne gelijk, waarover men misschien kan twisten of het thuishoort in het Seniorenconvent of dat men het niet beter in het Presidium had kunnen behandelen. Die vraag hebben wij echter op meerdere terreinen. Er is een aantal opmerkingen gemaakt over de griffie, het griffiebureau. Sommigen zeggen daarvan: 'Moet dat nu eigenlijk al geen invulling krijgen omdat wij toch al op een aantal zaken vooruit lopen en wij graag in maart a.s. de zaak op orde willen hebben?' Anderzijds zit er ook de kant aan dat wij de nieuwe Staten niet voor de voeten willen lopen, en de nieuwe Staten besluiten over de inrichting van het een en ander. Daar bevindt zich dus een enigszins grijs gebied. Wij willen daarmee niet wachten tot maart 2003 om dan in de eerste vergadering nog eens te gaan nadenken over wat wij eigenlijk willen, hoe groot dat bureau moet zijn en welke ondersteuning wij willen. Vandaar dat wij daarover nu al hebben gediscussieerd en
19
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Stand van zaken invoering dualisme
hebben gezegd: 'Wij leggen onze ideeën daarover voor aan de Staten en laten de Staten zich daar eens over uitspreken.' Dan weten wij een beetje beter in welke richting wij het moeten uitwerken. Door de CDA-fractie werd gezegd: 'Voor dat communicatiebeleid is een aparte notitie opgesteld. Zetten jullie dat nu niet te zwaar aan? Voor het eerste jaar wordt daarvoor een fte voorgesteld.' De CDA-fractie is eigenlijk van mening: 'Wat ons betreft is dat te zwaar.' Die woorden heb ik eigenlijk begrepen van de heer Hollenga. Dit is ook door een andere fractie opgemerkt. 'Kun je dat niet beter in de loop van de tijd, werkenderweg, nader invullen en dan wel bepalen welke formatie daarvoor echt nodig is?' Wij hebben toch de indruk dat er aanvankelijk nogal wat zal moeten gebeuren en dat moet niet worden onderschat. Ook hier doet zich echter iets voor waarover geen misverstanden moeten bestaan. De medewerker communicatie van de Staten, om hem of haar zo even aan te duiden, heeft niet tot taak om een aantal werkzaamheden over te nemen die bij statenfracties of bij individuele Statenleden horen. Het wordt niet de voorlichter van een fractie. Je mag naar mijn mening ook niet verwachten dat een voorlichter van de provincie allerlei mededelingen doet over politiek gevoelige punten. Ik kan u bijna verzekeren: na verloop van tijd loopt dat vast omdat u daarover nooit tevreden zult zijn. Er worden namelijk net niet die dingen gezegd die u belangrijk vindt, enzovoort. U kunt daar naar mijn mening zelf wel iets bij bedenken. De voorlichter, de communicatiemedewerker van de provincie, zal dus voornamelijk tot taak hebben om de Staten als orgaan neer te zetten. Niet de individuele Statenleden, niet de meningen van fracties, maar de Staten als geheel: hoe werken de Staten, wat doen die Staten en allerlei faciliteiten die daaromheen horen bij de Staten als instituut, als eenheid. De CDA-fractie is bereid de statenzaal aan te passen. Dat is heel fijn. Wij zien wel wat de CDA-fractie daarvoor bedenkt. Gedeputeerden werken ook mee, begrijp ik. Ik bemerk opeens een nieuwe rolverdeling binnen het College, want de heer Musschenga gaat opeens over het geld, begrijp ik, want die maakt een gebaar: 'Het kost ons te veel om dat aan te passen.' Laat hierover een ding duidelijk zijn: het is beslist niet de bedoeling hier enorme vertimmeringen aan te brengen en dergelijke. Wij hebben nog niet heel lang geleden deze statenzaal zodanig aangepast dat er airconditioning is aangebracht. Dat heeft het beeld van de statenzaal niet drastisch veranderd, en het is zeker niet de bedoeling om het beeld van deze zaal van vierhonderd jaar oud weer zodanig aan te passen dat hij er opeens heel anders uit gaat zien. De opstelling van de stoelen bijvoorbeeld is echter wat anders, of de plaats van de interruptiemicrofoon. Er zijn nu Statenleden, en niet iedereen realiseert zich dat, die de hele dag tegen de ruggen van anderen zitten aan te kijken. Daarvoor zou men iets kunnen verzinnen, zodat dit misschien toch wat anders wordt ingedeeld. Af en toe interrumpeert iemand en kijkt men de zaal rond: 'Ik hoor een stem, van wie is die stem ook al weer?' Ik merk dat de voorzitter dat ook wel eens heeft. Die kijkt ook wel eens de zaal rond: 'Waar hoor ik wat?' Wij zouden op een bepaalde plaats of meerdere plaatsen een interruptiemicrofoon kunnen neerzetten. Iemand die wil interrumperen moeten even drie stappen lopen, maar dan zien wij ook allemaal wat hij of zij zegt. Aan dat soort aanpassingen denken wij bij het aanpassen van de statenzaal. De heer KÖLLER Wat vindt u van het idee van rugnummers? De heer SLAGER: Ik denk niet, meneer Köller, dat dit nodig is. Uw brede rug valt altijd op; daar hoeft geen nummer op. Door de VVD-fractie werd een opmerking gemaakt over de statencommissies. Laat een ding duidelijk zijn: hoeveel statencommissies er straks komen, bepaalt niet de werkgroep, maar bepalen de Staten. Ik meen dat het reëel is te verwachten dat het aantal statencommissies wel eens minder kan zijn dan thans het geval is. Daarvoor zijn best wel mogelijkheden, want een aantal stukken dat nu in een commissie uitvoerig wordt behandeld hoeft straks niet meer naar een commissie maar wordt van begin tot eind door het College afgewerkt. Daarmee hoeft een commissie zich dus helemaal niet meer te bemoeien en dat zal zeker een verandering van werkzaamheden met zich meebrengen.
20
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Stand van zaken invoering dualisme
De heer Boumans zei ook: 'Wij willen dat het onderwerp ICT snel wordt uitgewerkt. Toen wij aantraden in deze statenperiode werden daarvoor ook al plannen in het vooruitzicht gesteld.' Ik kan hem op dit punt heel snel geruststellen: op de eerstvolgende werkgroepvergadering zijn medewerkers van de provincie aanwezig om het ICT-beleid nader aan de werkgroep uit te leggen. Wij hebben een ambitieus plan bij deze mensen neergelegd omdat wij hebben gezegd: 'Wij willen voor 1 januari a.s. zicht op deze hele situatie, op hoe het gaat worden.' Dus voor 1 januari moet duidelijk worden wat er aan faciliteiten mogelijk is en wat er gaat veranderen op dit gebied. De heer Van der Ploeg heeft gesproken over de rol van de Commissaris van de Koningin: 'Hoe moeten wij daarmee precies omgaan? Hij krijgt nu het recht om mee te doen aan de discussie, om zo maar even te zeggen, en is het niet beter om juist de tweede voorzitter tot voorzitter van het Presidium en dergelijke te maken? Dan kan de Commissaris van de Koningin daarbij aanwezig zijn als een adviserend lid.' Ik begreep echter ook enigszins van hem dat dit niet echt hoeft. Hij mag ook wel wegblijven. Maar misschien heb ik dat niet helemaal goed begrepen. Ik zie dat ik dat verkeerd heb begrepen. Ik meen dat er vanwege alles wat ik net heb gezegd over de rollen van Presidium en Seniorenconvent alle reden voor is de commissaris wel voorzitter te laten zijn. Als wij immers in het Presidium een aantal procesmatige zaken aan de orde stellen, niet politiek inhoudelijke zaken, maar met name procesmatige zaken, dan acht ik het goed de voorzitter van de Staten, die bij het hele statengebeuren betrokken is, ook aanwezig te laten zijn en ook voorzitter te laten zijn van die procesmatige activiteiten. Dan heb je één persoon die overal bij zit en die zich in eerste instantie toch niet met politiek inhoudelijke zaken zal bemoeien. En waarom zouden wij verwachten dat de commissaris zich straks, vanaf het jaar 2003, opeens heel anders zal gedragen dan hij tot op heden doet. Tot op heden gaat dat ook goed, meen ik. Tenminste, ik meen daarvan wat te hebben gehoord. De heer VAN DER PLOEG: Op dit punt zijn kennelijk wat verduidelijkingen nodig. Bij onze fractie leeft het idee de voorzitter van de Staten een adviserende rol te geven bij het Presidium. Dat is een model waarover in de werkgroep niet is gediscussieerd, naar ik heb begrepen. Daarbij heb ik het argument gevoegd dat er ook nog een gezagsverhouding ontstaat naar de danmalige griffier, parallel lopend met een gezagsverhouding naar de secretaris. Het heeft totaal geen relatie met de persoon die dan de CvK is. Ik heb het genoegen deze voorzitter ook in zijn rol als voorzitter van het Presidium i.o. mee te maken en dat doet hij uitstekend. Het gaat er echter om hoe men in een duaal stelsel als Staten met de eigen positie omgaat en hoe men dat inregelt. Die discussie willen wij graag op een later tijdstip terughebben. Vandaar ook het voorstel. Ik hoop dat het nu wat duidelijker is. De heer SLAGER: Ja. Die laatste opmerking was overigens ook een bijzin van mij. Ik neem aan dat ik de heer Van der Ploeg kan toezeggen dat wij dit punt nog eens meenemen naar de werkgroep en daar nog eens naar kijken en het nog eens zullen belichten op de manier zoals hij dit ook zelf onder woorden brengt. De heer VAN DER PLOEG: Betekent dit dat de voorzitter van de werkgroep van mening is dat deze zes woorden in het besluit onder Ic zullen worden geschrapt? De heer SLAGER: Ik heb daarover alleen van de GroenLinks-fractie opmerkingen over gehoord, dus ik meen dat het wat te snel is om dit nu aan te passen. De heer DE VEY MESTDAGH: De D66-fractie heeft hierover opmerkingen gemaakt. De heer SLAGER: Oké. Als er andere fracties zijn die zich daarover willen uitspreken, nodig ik ze daartoe
21
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Stand van zaken invoering dualisme
graag uit. Als men vindt dat dit moet worden geschrapt, hoor ik dat wel. Een aantal fracties heeft zich daarover nog niet uitgesproken, dus het lijkt mij wat voorbarig om het nu al te schrappen. De heer VAN DER PLOEG: Het gaat mij er niet om nu een besluit te nemen over wie voorzitter wordt, maar om de discussie wat op te schuiven. Het is goed mogelijk dat dat uiteindelijk toch de uitkomst is van die discussie. De heer SLAGER: Oké. Op de griffier en de open procedure heb ik net al gereageerd. Over de financiële vergoeding van de fracties is in de werkgroep uitvoerig gesproken, zoals iemand al opmerkte. Het is natuurlijk de moeilijkheid bij dit soort dingen: je kunt daar vele varianten van verzinnen. Je kunt zeggen: 'Wij stellen een bedrag beschikbaar per Statenlid, want een grote fractie heeft meer ondersteuning nodig dan een kleine fractie.' Je kunt ook redeneren: 'Juist een kleine fractie moet een groter bedrag hebben dat een grote fractie, want een kleine fractie is al zo klein, dus die heeft al moeite de werkzaamheden onderling te verdelen, dus daarvoor moet veel meer ondersteuning komen dan voor een grote fractie, waar men met veel leden is en de taken dus gemakkelijk verdeelt.' Daartussenin hebben wij iets gekozen in de zin: het moet mogelijk zijn voor iedere fractie om adequate ondersteuning te verkrijgen. Daarin zit duidelijk ook iets in van het feit dat een grotere fractie waarschijnlijk meer activiteiten heeft, meer de aandacht kan verdelen en niet voor niets een grote fractie is. Wij hebben geprobeerd daarvoor een goede vorm te vinden. Na vele varianten die zijn doorgerekend en ook na sondering bij verschillende fracties zijn wij tot dit model gekomen. Ik meen te mogen concluderen dat de meerderheid van de Staten met het nu voorgestelde kan instemmen. De GroenLinks-fractie heeft gezegd: 'Wij zien dit graag anders.' Ja. De heer Roggema heeft erop gewezen dat er sprake moet zijn van een cultuuromslag en dat de leden van de werkgroep misschien wel vooruit lopen op de overige Statenleden. Juist om dat te voorkomen hebben wij gemeend deze voordracht aan de Staten te moeten sturen, juist om te voorkomen dat wij te veel voor de Statenleden uit gaan lopen en vervolgens, ervan uitgaande dat de Staten een bepaalde richting uit willen, het verkeerd uitwerken. Vandaar dat wij dit graag wilden inlassen, maar het is inderdaad een tussenrapportage. Na vandaag kunnen wij met veel zaken weer verder. Wat mij betreft mogen 'oude' Statenleden, zittende Statenleden dus, meedoen als er iets wordt georganiseerd voor nieuwe Statenleden. Dat lijkt mij geen probleem. Als er toch iets moet worden georganiseerd, dan mogen er best enkele mensen meer bij zitten als die behoefte hebben aan een cursus debatteren of iets dergelijks. Ik kom op de opmerking van de D66-fractie en ook de opmerking van anderen: 'Moet de commissaris wel voorzitter van het Presidium zijn?', maar het gaat mij meer om de ondersteuning van de Statenleden. In de wet, voor zover ik die ken, staat dat de Staten recht hebben op ambtelijke ondersteuning. Dat staat er gewoon. Dus Statenleden hebben dat, maar dat is natuurlijk niet eindeloos en onbeperkt en dat wil ook niet zeggen dat het betekent dat Statenleden maar bij de ambtenaren in en uit kunnen lopen en het werk daar kunnen uitbesteden. Dat heeft natuurlijk zijn grenzen. Daarover zal men toch afspraken moeten maken. Men kan echter ook zeggen: 'Die regeling geldt nu ook al; wij hebben nu als Statenleden ook recht op ondersteuning.' Bij mijn weten loopt het op dit moment goed. Wij hebben als werkgroep gemeend daarop niet vooruit te moeten lopen, in de zin van: het kan in de toekomst wel eens fout gaan en dan moeten wij allerlei zaken geregeld hebben. Ik denk dat wij op dat moment maar moeten bezien wat wij gaan doen. Volgens mij werkt de huidige regeling goed en wij wilden dat in grote lijnen maar zo laten. De heer DE VEY MESTDAGH: Het recht is wel duidelijk, maar het gaat erom of het recht ook kan plaatsvinden. In het voorstel staat in feite dat de secretaris bepaalt of het recht invulling krijgt. Wij vinden dat een punt waaraan de commissie goed aandacht moet besteden, want de secretaris valt niet onder de Staten.
22
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Stand van zaken invoering dualisme
De heer SLAGER: Nee, maar zo kun je natuurlijk verschillende varianten uitwerken. Men kan ook zeggen: 'Wij maken het griffiebureau zo groot dat er altijd voldoende capaciteit voor de Staten aanwezig is.' Ik meen dat ook dat geen goede oplossing is, dus daarin moet toch een bepaalde mix worden gevonden. De heer DE VEY MESTDAGH: U bent nu al bezig met de nadere invulling. Die aandacht gaat er dus zijn voor dit probleem, begrijp ik. De heer SLAGER: U wilt graag dat de werkgroep er nog eens naar kijkt, begrijp ik, en dit punt nog eens aandachtig beoordeelt. Dat is goed. De heer Hemmes heeft geen behoefte aan het dualisme. Het spijt mij voor hem, hij zal er niet aan ontkomen, tenminste als hij Statenlid wil blijven. Als hij geen behoefte heeft aan dualisme, is er een ontsnapping en dat is je niet weer beschikbaar stellen voor de fractie. Dit zou echter wel een verarming van de Staten betekenen, dus dat is geen advies van mijn kant en ook geen advies van de werkgroep. Ik denk dat hij er maar een beetje aan moet wennen; dat lijkt mij de beste oplossing. Er zijn naast de door mij genoemde punten nog veel andere suggesties gedaan. Die nemen wij mee als werkgroep. Ik neem aan dat velen hebben meegeschreven bij de opmerkingen en mocht ik iets zijn vergeten in de beantwoording, dan hoor ik dat wel in tweede termijn. De VOORZITTER: Met een beroep op artikel 21 van de Provinciewet wil ik een aantal opmerkingen maken. Ik zeg dat zo omdat de heer Van der Ploeg zich met name afvroeg hoe zich dat precies verhoudt, want de commissaris komt vele malen voor in de Provinciewet en ook in de toekomstige Provinciewet. Daarbij wordt onderscheiden dat hij spreekt als lid van het College en dat blijft in de toekomst ook zo, want er is bepaald dat het College wordt gevormd door de gedeputeerden en de commissaris. Er is echter afzonderlijk geregeld dat de commissaris als functionaris deel kan nemen aan de beraadslagingen. Dat is zo in de huidige Provinciewet en dat is zo in het wetsontwerp zoals dit voorligt. Waar de werkgroep naar verwijst is die specifieke bepaling. Ook in de toekomstige situatie heeft de commissaris eigenstandig het recht om het woord te voeren. Dat is wat anders dan wanneer de commissaris zou zijn belast met de verdediging van een collegevoorstel. Dan ligt het zelfs volledig in de rede dat hij zich dan zal verplaatsen naar het collegevak om die functie uit te oefenen. Het zal onwaarschijnlijk zijn dat wanneer hij gebruikt maakt van zijn andere recht, namelijk het recht om aan de beraadslagingen deel te nemen als functionaris, hij dat zal scheiden van het voorzitterschap. Zo moet u dat feitelijk zeggen. Als u dat hebt gezegd, plaats ik enkele kanttekeningen bij de discussie op dat punt. Het wetsontwerp gaat uit van de eigenstandige functie van de voorzitter, van de commissaris. Die functie wordt hem toebedeeld in het wetsontwerp. Dat betekent dus dat de hoeder is van het democratisch proces. Die functie is toebedeeld, niet het andere. Dat is reden waarom het voorzitterschap blijft bij de commissaris en blijft bij de burgemeester. Daarmee is dus ook de zorgopdracht van de commissaris en van de burgemeester vastgelegd. Dat is voor mij reden geweest om in mijn jaarverslag niet alleen voor mijzelf maar ook voor de burgemeesters in deze provincie te zeggen dat de dualisering dus wel degelijk consequenties heeft en dat daar waar allerlei inhoudelijke portefeuilles worden vervuld, dit met nog meer terughoudendheid zou moeten gebeuren en dat het, wanneer het tot politieke spanningen zou leiden, aanbevelenswaardig is dat de burgemeester, dan wel de commissaris die portefeuille neerlegt en overdraagt aan een politiek gekozene. Dat heeft dus de vergaande consequentie die erin zit. Als je dat daaraan verbindt en zegt: 'De voorzitter is niet alleen degene die het reglement van orde bewaakt en de vergaderingen voorzit, maar is ook degene die erop toeziet dat de vergaderingen goed zijn voorbereid, en nog sterker: erop toeziet dat de besluiten van de Staten worden uitgevoerd', dan gebeurt er iets vreemds op het moment dat er een splitsing wordt aangebracht tussen deze functionaris en het
23
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Stand van zaken invoering dualisme
Presidium. Als men immers de taken van het Presidium beziet, is het Presidium het gremium waar de voorzitter met de andere voorzitters erover spreekt teneinde zijn taak die hem is opgedragen als voorzitter in zowel de voorbereiding als de uitvoering te kunnen vervullen. Het heeft iets te maken met de keuze van het wetsontwerp. Als je het omgekeerde doet, drijf je de commissaris in de positie van wat wel is genoemd de rol van de minister-president en gaat hij helemaal aan de kant van het College zitten. Ik zou ervoor willen waarschuwen dat wij nu halverwege in een keuze dat feitelijk gaan doen. Dit door te zeggen: 'Wij gaan dit toch meer scheiden' en dus eigenlijk zelfstandig zeggen: 'Wij hebben wat minder behoefte aan die eigenstandige rol. Het is weliswaar het uitgangspunt van het wetsontwerp. Gaat u maar meer aan de kant van het College zitten.' Dan gebeurt er dus het omgekeerde van wat de wetgever heeft beoogd en wat ook het uitgangspunt is geweest van de commissie-Elzinga. Ik zou het op prijs stellen dat dat element wel centraal blijft staan in de discussie. In de discussie met u, zowel hier in de zaal als bij mijn herbenoeming - toen hebben wij daarover uitvoerig gesproken - is gesproken over een intrinsieke keuze voor die eigenstandige rol, dus als hoeder van het democratisch proces. Daaruit moeten ook zaken voortvloeien, want als het ene niet kan en het andere, blijft het rare gevoel, dat ik ook wel eens met u heb gewisseld, dat het gek wordt om uw duurstbetaalde medewerker vooral iedere keer mee te delen dat hij niets moet doen. De tweede opmerking is deze. Er zijn vragen over hoe het nu met het wetsontwerp gaat over het aantal Statenleden. Dat is op dit moment een sur place, zoals dat zo mooi heet. De minister van Binnenlandse Zaken heeft de Eerste Kamer verzocht het wetsontwerp met veel spoed te behandelen. De Eerste Kamer, althans de commissie van Binnenlandse Zaken van de Eerste Kamer, heeft dat niet gehonoreerd. Zij heeft bepaald dat zij het wetsontwerp over de omvang van de Staten gelijktijdig wil behandelen met het wetsontwerp Dualisering van de provincie. Dat laatste wetsontwerp ligt nog bij de Tweede Kamer, is dus nog niet eens bij de Eerste Kamer en dat zou dus een aanzienlijke vertraging met zich meebrengen. Er is nu volgens de Staatscourant nummer 173, dus van 10 september jl., in het Presidium van de Eerste Kamer besloten om over twee weken, dat zal dan waarschijnlijk op 24 september zijn, er als Presidium een uitspraak over te doen of de Eerste Kamer kiest voor snelle behandeling zodat politieke partijen bij de samenstelling van de lijst weten waar zij aan toe zijn, dan wel dat behandeling wordt gekoppeld aan het wetsontwerp Dualisering. In dat geval zullen politieke partijen waarschijnlijk het probleem hebben dat zij een lijst moeten maken die met beide situaties rekening houdt. Dat is de feitelijke situatie zoals deze zich op dit moment voordoet in het verkeer tussen het kabinet en de Eerste Kamer der Staten Generaal. De heer DE BRUIJNE: Voorzitter! De heer Slager heeft, zoals wij van hem gewend zijn, een punctueel betoog gehouden in reactie op de vragen die zijn gesteld aan de commissie, waarvoor dank. Ik ben van mening dat een aantal zaken door hem is verduidelijkt, in elk geval betreffende de punten die door onze fractie naar voren zijn gebracht. Er blijven nog een paar zaken zitten. Dat is de discussie die op dit moment wat aan de orde is, ook gezien de reactie van de voorzitter, over de rol van de voorzitter van het Presidium. Ik meen dat er uiteraard geen enkel bezwaar tegen is om daarnaar in de commissie nog eens goed te kijken, maar wat onze fractie betreft moet punt Ic ook niet worden geschrapt. Juist vanwege die onafhankelijke rol die de voorzitter van het Presidium kan vervullen door daar de Commissaris van de Koningin in te benoemen en - dit is zojuist door de voorzitter zelf al genoemd - de zorgplicht bij de procedurele aspecten in het proces dat de Staten uitvoeren, juist vanwege die twee argumenten is onze fractie van oordeel dat het heel verstandig is de wetgever in deze te volgen en de Commissaris van de Koningin ook als voorzitter van het Presidium te laten optreden. Dan nog een laatste punt, en dat is die communicatiemedewerker. Misschien is het mij ontgaan, meneer Slager, maar voor zover ik weet heb ik geen concreet antwoord gehoord op mijn vraag of deze medewerker of medewerkster binnen het ambtelijk apparaat wordt gezocht, of dus substitutie plaatsvindt van werkzaamheden die op dit moment ook gebeuren, of dat het een extra formatieplaats zou moeten zijn.
24
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Stand van zaken invoering dualisme
In het laatste geval heeft mijn fractie wat moeite met dit voorstel en sluiten wij ons enigszins aan bij wat de heer Hollenga daarover heeft gezegd. Het gaat er nu primair om dat er een communicatieplán komt. Dat is aan de orde. Dat communicatieplan zal door de nieuwe Staten moeten worden vastgesteld, dat zullen wij niet meer doen. Voor het schrijven van het communicatieplan, wat dan dus ook weer in de Staten aan de orde komt, moet men een inschatting maken van het aantal benodigde uren en daarin moet men voorzien. Dat is op dit moment primair aan de orde. Een discussie over een structurele formatieplaats voeren wij in het kader van de statengriffie. Dat is dus een ander aspect waarover wij als Staten een besluit zullen nemen naar aanleiding van voorstellen en dat zullen ook weer de nieuwe Staten doen. Want dat heb ik wel goed begrepen van de heer Slager. Op mijn vraag; 'Hoe zit dat nu met het Presidium en de inrichting van de statengriffie?' heb ik hem duidelijk horen zeggen dat de nieuwe Staten over de statengriffie een besluit zullen nemen en dat het Presidium dit besluit alleen maar voorbereidt. De heer ROGGEMA: Ik heb aan alle fracties gevraagd om hun reactie op mijn voorstel een proef te nemen in de vorm van geen commissie maar een hoorzitting, dus om alvast een voorschot te nemen. Mijn tweede voorstel ging over het breed oriënteren en met elkaar doorspreken over de te volgen werkwijze en daarover een workshop of conferentie te organiseren. Mijn vraag is hoe u daarover denkt. De heer DE BRUIJNE: Ik was misschien wat afgeleid door het feit dat in de verschuiving van waarden en normen in ons land zelfs de SGP nu al vraagt om een lieftallige dame bij de voorlichting. De heer ROGGEMA: Voor alle duidelijkheid: ik sprak namens GPV/RPF/SGP. De heer DE BRUIJNE: Dat maakt het feit er wat mij betreft niet minder op. Wij hebben het idee dat het heel verstandig is om in de komende periode tot de verkiezingen te experimenteren met het dualisme, die weg dus alvast wat in te slaan. In de voordracht is daarvan ook sprake. Ik denk niet dat ik specifiek moet zijn in wat nu precies: een hoorzitting of iets anders, maar dat het inderdaad heel verstandig is te oefenen met het dualisme en dat in verschillende vormen te doen. In die zin ondersteunen wij uw suggestie wel degelijk. De heer HOLLENGA: Voorzitter! Onze fractie is positief over het kiezen van een vaste vergaderdag. Over het griffiebureau hebben wij goed begrepen dat de griffier door de Staten wordt benoemd. De omvang van het griffiebureau zal in nauw overleg met het Presidium worden vastgesteld en het komt nog een keer bij ons terug, begrijp ik. Over de medewerker communicatie willen wij toch nog wat verduidelijking. Onze fractie gaat ervan uit dat er een communicatieplan komt. De globale kaders zijn aangegeven. Of globaal, er is heel veel genoemd, maar er staan ook heel veel zaken in die er volgens onze fractie niet in thuishoren. Ik vind het goed dat het communicatieplan er komt en dat wij op basis van dat communicatieplan ook gaan bezien wat dit betekent voor de invulling van de griffie. Graag ontvangen wij ook antwoord op de vraag of dat misschien met de huidige capaciteit binnen dit huis kan worden opgezet. De heer ROGGEMA: Ik heb dezelfde vraag ook aan de heer Hollenga gesteld. Wil hij daarop antwoorden, dan hebben wij enig inzicht. De heer HOLLENGA: Wij hebben op dit moment geen behoefte aan workshops of seminars over dat onderwerp. De heer ROGGEMA: Dat is een. De tweede vraag was of u alvast wilt deelnemen aan proeven.
25
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Stand van zaken invoering dualisme
De heer HOLLENGA: Proeven, daar zijn wij altijd voor. De heer ROGGEMA: Ik heb de indruk dat u het nu even iets anders opvat dan ik bedoel, maar u antwoord is in ieder geval duidelijk 'ja'. Dank u. De heer BOUMANS: Voorzitter! Naar de aanleiding van de medewerker communicatie heb ik een vraag om verduidelijking. In het voorstel gaat het om twee communicatiemedewerkers, een die tot de volgende statenperiode een communicatieplan moet uitwerken en een medewerker communicatie die in de griffie moet plaatsnemen. Onze vraag ging over de eerste medewerker, namelijk of dit inderdaad, in het verlengde van de vraag van de heer De Bruijne, een substitutieplaats is of om een extra formatieplaats gaat. Dat laatste zou ook niet onze voorkeur genieten. Over de voorzitter van het Presidium kunnen wij ook de lijn van de PvdA-fractie volgen en achten de onafhankelijkheid van de commissaris en zijn zorgplicht zo belangwekkend dat wij er vertrouwen in hebben dat hij zijn rol als voorzitter van het Presidium goed zal invullen. Over de griffier is het wellicht goed te zeggen dat onze fractie ook voorstaat dat het een open sollicitatieprocedure wordt en ook een externe procedure. Wat de vraag van de fracties van GroenLinks en de Christen Unie over experimenten betreft, lijkt het ons goed dat de werkgroep dit nader uitwerkt om te bezien of dit de komende maanden nog mogelijk is. Ik kan mij daarbij voorstellen dat het lastig wordt omdat het zeer druk is en ons nog weinig tijd rest, maar als het kan, dan kan het. Wij zijn daar niet tegen. In onze fractie is een bijzonder ruime meerderheid voor een vaste vergaderdag, maar hoe de nieuwe fractie daarover denkt, is natuurlijk de vraag. De heer VAN DER PLOEG: Voorzitter! Er rest mij slechts een punt en dat betreft de positie van de CdK als voorzitter van het Presidium. Onze gedachte bij ons model houdt absoluut niet in dat er splitsing wordt aangebracht tussen een aantal taken en gaat juist uit van een actieve deelname van de voorzitter van de Staten en de CdK in dat Presidium, maar in een adviserende rol. In die zin zie ik niet direct in hoe dat strijdig zou moeten zijn met de zorgplichttaken, maar ik zie wel dat het veel meer in lijn ligt met juist de adviserende taken die de CdK in die functie ook heeft richting de Staten. Die discussie leggen wij op deze manier op tafel. Het is mogelijk dat de meerderheid van de Staten nu al vindt dat daarover duidelijkheid is en dat er een besluit over kan worden genomen. Wij pleiten ervoor dit mee te nemen naar een volgende discussie omdat wij dan ook spreken over de invulling van het Presidium en het ligt niet vast, zoals de voorzitter van deze Staten net zei, dat daar de voorzitters van de commissie zullen zitten, want daarover moet nog een besluit worden genomen. Daarover is nog geen duidelijkheid in dit voorstel. Over initiatieven, hoorzittingen en dergelijke, zoals genoemd door de GPV/SGP/RPF-fractie: wij zijn voor een creatieve manier van omgaan met dualisering in de komende periode. Wij hebben zelf ook een voorstel gedaan. Ik meende dat in het werkgroepvoorstel of -besluit staat dat het Presidium nader met voorstellen en initiatieven zal komen. Het lijkt mij verstandig het daarbij te betrekken. De heer ROGGEMA: Voorzitter! Bedankt voor de beantwoording. Tot nu toe heb ik begrepen dat er in ieder geval een voldoende meerderheid om proeven te doen en creatief om te gaan met het uitproberen van duale zaken. Dit is prima. Van de rest wil ik trouwens evengoed graag het antwoord op die twee vragen horen. Het proeven met name is even iets anders door de CDA-fractie uitgelegd. Daarom zorgen wij ook dat er een hapje bij is, dan bent u daarin ook bediend. Wat de opmerkingen over de voorzitter betreft, sluiten wij ons aan bij de fracties van PvdA en VVD. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter! Wij zijn blij dat de voorzitter van de commissie namens de
26
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Stand van zaken invoering dualisme
commissie heeft gezegd dat in ieder geval in de commissie nader zal worden bezien hoe het recht van ondersteuning daadwerkelijk kan worden gewaarborgd. Wij sluiten ons aan bij opmerkingen van de GroenLinks-fractie over de rol van de CdK. Wat de experimenten van de Christen Unie betreft: wij zijn in algemene zin natuurlijk nooit tegen experimenten. Het hangt er natuurlijk van af hoe de nadere invulling plaatsvindt. De heer HEMMES: Voorzitter! Wij hebben inderdaad, zoals de heer Slager zei, niet veel op met het dualisme, maar wij zitten ermee, wij worden er ook mee geconfronteerd, dus wij zullen er het beste van moeten maken en op onze eigen wijze zullen wij ermee moeten omgaan. Of ik daaraan volgend jaar meedoe, meneer Slager, is niet aan mij maar aan de SP-leden en aan de kiezer, maar wat mij betreft bent u nog lang niet van mij af. Tegen de proef van de heer Roggema hebben wij geen bezwaar, daar doen wij graag aan mee. De heer SLAGER: Voorzitter! Ik heb van verschillende fracties gehoord dat wat wij in onze voordracht hebben gezet over de rol van voorzitter van het Presidium door de Commissaris van de Koningin door een ruime meerderheid in deze Staten wordt gevolgd. De fracties van GroenLinks en D66 denken daar anders over. Ik ben toch van mening dat wij op dat punt het gestelde in de voordracht moeten handhaven. Van verschillende zijden is nog ingegaan op de communicatiemedewerker. Moet die van buiten het ambtelijk apparaat worden gezocht of hebben wij die in huis? De leden van de Staten zijn waarschijnlijk wel op de hoogte van het feit dat er binnen de organisatie een reorganisatie plaatsvindt, waardoor op allerlei manieren met mensen en functies wordt geschoven. Het is bij mijn weten de bedoeling zo veel mogelijk van de huidige medewerkers binnen de eigen organisatie te zoeken en alleen in noodsituaties, als er niemand is te vinden, het elders te zoeken. Ik zeg daar echter direct achteraan: wij hebben als werkgroep niet de bedoeling om ons met sollicitatieprocedures en dergelijke bezig te houden. Wij willen dat graag laten waar het hoort. Gezien het standpunt van veel fracties en met name ook de grote fracties die zich hierover hebben uitgesproken, lijkt het mij gewenst eerst te bezien wat wij hebben en vervolgens, alleen als het niet kan, elders te zoeken. De heer DE BRUIJNE: Bent u het ook eens met onze suggestie de opdracht aan deze functionaris te beperken tot het maken van het communicatieplan? De heer SLAGER: Dit werd met name ook door de CDA-fractie opgemerkt: 'Eerst een communicatieplan opstellen, dat is oké, en daarna pas nader de formatie invullen.' Zo werd het door de heer Hollenga onder woorden gebracht. Ik zie daartegen zo niet echt bezwaren. Het lijkt mij werkbaar op die manier, om eerst wat er nu ligt verder uit te werken, concreter te maken en vervolgens te bepalen hoeveel formatie daarvoor nodig is. Ik heb daar op zich geen bezwaar tegen. Dat lijkt me wel goed. Verder is opgemerkt dat door velen wordt ingestemd met een vaste vergaderdag op woensdag. Daarnaar zullen wij dan samen met het Presidium verder moeten kijken, denk ik. Ook daarin heeft het Presidium dan weer een rol. De heer DE BRUIJNE: Ik heb begrepen dat daarover op dit moment ook geen uitspraak wordt gevraagd van de Staten, maar dat het Presidium met voorstellen komt die door de volgende Staten dienen te worden geaccordeerd. De heer SLAGER: Dat is correct, maar er zouden aspecten aan kunnen zitten die een nadere uitwerking vragen, waaraan nadere invulling moet worden gegeven. Dan is het wel fijn om te weten wat de Staten er nu ook van vinden.
27
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Stand van zaken invoering dualisme
De VOORZITTER: Met name over het laatste is het volgende van belang voor de besluitvorming. Er ligt een modelgedachte voor. Daarover wordt vandaag wat gevraagd. Over de uitwerking, dat is ook de bemensing, wordt een voorstel gedaan dat nu is geamendeerd. Het wordt door het Presidium voorbereid, maar door de Staten vastgelegd. Op het moment dat het eerste ook niet gebeurt, ontstaat er wel een probleem. Dat is als men het niet eens is over de richting, dat bijvoorbeeld het secretariaat in die griffie zit en niet meer in de provinciale organisatie. Als men daarover nog anders denkt, moet het besluit echt anders worden geformuleerd. Ik loop even de besluiten en de suggesties langs die zijn gedaan. Over Ic heeft de heer Van der Ploeg voorgesteld een ; te zetten achter Provinciale Staten en te schrappen de woorden: "en als voorzitter van het Presidium". Dat is naar mijn mening een correcte weergave van het voorstel van de heer Van der Ploeg. Als ik het goed zie hebben de Staten op het punt XI gezegd: 'Wij willen dat a en b worden uitgewerkt, maar of dat moet leiden tot het onderdeel c, namelijk één formatieplaats voor de uitvoering van het communicatieplan, kan pas aan de orde zijn nadat a en b aan de orde zijn geweest. Dit zou betekenen dat wij nu onderdeel XIc schrappen uit het besluit. Dit is een correcte weergave van de discussie? De punten a en b stellen dat er een nota is en dat een uitwerking komt. Of dit ertoe leidt dat voor de opstelling en de uitvoering daarvan in de structuur een formatieplaats komt, daarvan heeft u gezegd: 'Dit zullen wij straks bezien.' Dit zou dus leiden tot het schrappen daarvan. De heer VAN DER PLOEG: U bedoelt, neem ik aan, dat wij daarover straks gaan stemmen. De VOORZITTER: Ja, ja. Ik leg even voor wat de punten zijn die tot wijziging zouden moeten leiden. Ik heb begrepen dat de heer De Vey Mestdagh aandacht heeft gevraagd voor XIV, maar dat leidt op dit moment niet tot een andere tekst, maar het gaat feitelijk over de precisering die ook voortvloeit uit het feit dat de wet bepaalt dat de Staten straks de andere bijstand in hun verordening moeten regelen. Dat zou nu tot geen andere tekst leiden, neem ik aan. Als ik het goed begrijp stemmen de Staten er bij XVI mee in dat de uitgezette beleidslijnen nu verder worden uitgewerkt door de werkgroep en in overleg met het Presidium, maar moet daaraan worden toegevoegd: "en vervolgens worden voorgelegd aan Provinciale Staten voor besluitvorming". Dat is eigenlijk de samenvatting van de discussie hier. Op de overige onderdelen heb ik wel opmerkingen gehoord waarvan de werkgroep heeft gezegd dat zij die mee zal nemen, maar die ik niet heb vertaald in enige wijziging van de voorliggende besluiten. Is dat een correcte samenvatting? Ik constateer dat dit het geval is. De beraadslaging wordt gesloten. In stemming komt het voorstel om onder Ic de woorden "en als voorzitter van het Presidium" te schrappen. Het voorstel wordt verworpen. Voor het voorstel hebben gestemd de fracties van GroenLinks en D66. In stemming komt het voorstel om onder XI het onderdeel c te schrappen. Het voorstel wordt aangenomen.
28
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Stand van zaken invoering dualisme Aangaan samenwerkingsovereenkomst over de huisartszorg
Tegen het voorstel hebben gestemd mevrouw Folkerts, de heer Van der Ploeg, de heer Van Biessum, mevrouw Stevens en de heer Kolk. In stemming komt het voorstel om aan XVI toe te voegen: "en vervolgens ter besluitvorming worden voorgelegd aan Provinciale Staten". Het voorstel wordt met algemene stemmen aangenomen. De heer TERPSTRA: Voorzitter! Ik heb een vraag over XVII, die wijziging van het reglement van orde. Als wij dat nu aannemen, gaat dat dan nu in? De VOORZITTER: Ja In stemming komt het gewijzigde voorstel. Het gewijzigde voorstel wordt met algemene stemmen aangenomen. De VOORZITTER: Ik wens de werkgroep veel succes met de vervolgwerkzaamheden en te zijner tijd zullen hier vervolgvoorstellen worden neergelegd. 5. Voordracht van Gedeputeerde Staten van 31 juli 2002, nr. 2002-10.922, IWW, betreffende het aangaan van een samenwerkingsovereenkomst met de Stichting Huisartsen Geneeskunde te Groningen en zorgverzekeraar Onderlinge Waarborgmaatschappij RZG zorgverzekeraar U.A. over de huisartszorg (nummer 42/2002). De beraadslaging wordt geopend. De VOORZITTER: Ik geef het woord aan de heer Koot voor zijn maidenspeech. De heer KOOT: Voorzitter! Het is eerder dan ik had verwacht. Ik had een ander onderwerp, maar af en toe worden de lijsten gewijzigd. Het probleem met de huisartsen is dat wij in de provincie Groningen beschikken over 257 huisartsen op ongeveer een half miljoen inwoners, oftewel tweeduizend per inwoner, grof gerekend. Als wij tien jaar verder zijn, is dat aantal verdubbeld omdat het aantal huisartsen is gehalveerd. Althans, als wij geen maatregelen nemen. In feite zijn deze ontwikkelingen al jaren bekend. Het probleem is echter dat de mensen die wij nú als huisarts willen hebben ter vervanging van de mensen die weggaan, tien jaar geleden in opleiding hadden moeten gaan en dertig jaar geleden geboren hadden moeten zijn. De problemen zijn vele. Wij kennen de vergrijzing. Mijn zwager is onlangs op zijn 58e jaar vertrokken en gaf de pijp aan Maarten. Het werd hem te druk om nachtdiensten te draaien. Je zou kunnen zeggen dat er al één stukje werkdruk is weggenomen, want wij hebben hier in Groningen het systeem van weekend-, avond- en nachtdiensten gekregen. Alleen blijkt dat nog niet goed te werken, maar als dat anders is hoor ik dat graag. De vraag is waarom ze verdwijnen. Er zijn veel vrouwelijke huisartsen en die willen een deeltijdbaan hebben. Een groot aantal mannelijke huisartsen lijkt dat ook wel leuk en wil ook over op een deeltijdbaan. In feite had je deze ontwikkeling kunnen voorzien. Je had een eenvoudige student een spreadsheet kunnen laten maken en laten vaststellen dat het uiteindelijk mis zou lopen. De avond- en weekenddienstregeling is prachtig, maar als ik kijk naar mijn eigen gebied, zie ik de problemen al als ik vanuit Nordhorn op een winterse dag door sneeuw en regen naar Leek moet rijden over het weggetje dat niet voor niets de naam
29
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Aangaan samenwerkingsovereenkomst over de huisartszorg
‘Pas Op’ heeft. Nu is het voorstel van de provincie drie keer € 75.000 neer te leggen voor het aanpakken van het probleem. Mijn vraag voor de desbetreffende gedeputeerde en het College is: wat doen wij na die drie jaar? Hoe meten wij exact dat er is gebeurd wat moet gebeuren? Wij krijgen een expertteam dat zich gaat bezighouden met samenwerking in de eerste lijn. Ik weet niet of een huisarts daar wel tijd voor heeft. Het kostte meer tijd aan overleg en communicatie en verhoogde in eerste instantie de werkdruk. Je kunt zeggen dat dat investeren in de toekomst is, maar het lijkt mij wel een probleempje. Het tweede punt is dat wij adviezen gaan verlenen aan de huisartsen op het gebied van huisvestingsplannen. Dat is prima, maar vaak kunnen zij dat uitstekend zelf regelen met architecten, tenzij de spreiding over het gebied is bedoeld. Ik kan mij daar iets bij voorstellen, maar dat moet dan even worden toegelicht. Een derde punt in dit verhaal is dat er veel huisartsen zijn die het wel leuk vinden als huisarts te werken, maar de inkomsten niet navenant vinden. Veel huisartsen op het platteland willen graag als apotheekhoudend huisarts bezig blijven, omdat dat soms de helft van hun inkomen oplevert. Anders moeten zij de winkel sluiten. Misschien kan in die richting nog worden gekeken naar oplossingen, anders zien wij zéker op het platteland – en dan noem ik het Hogeland en het Noordelijk Westerkwartier – dat er na de laatste huisarts geen nieuwe is. Ik hoor graag de antwoorden en de mooie oplossingen, dan kom ik in mijn tweede termijn op het een en ander terug. De VOORZITTER: Ik complimenteer de heer Koot met zijn maidenspeech. Mevrouw FOLKERTS: Voorzitter! Wij hebben in de commissie hierover uitvoerig gesproken. Na lezing van mijn aantekeningen stuitte ik toch nog op een punt dat ik aan de orde stel. Wij vinden het een uitstekend voorstel en zijn blij met de actieve inzet van het College. De gedeputeerde heeft in de commissie toegezegd dat de evaluatie die in de samenwerkingsovereenkomst staat over de samenwerking, ook van toepassing moet zijn op het behaalde maatschappelijke resultaat. Hij verwoordde dat als volgt: “Dat zou moeten leiden tot initiatieven, binnen die drie jaar, die leiden tot continuering van de huisartsenzorg." Ik ga ervan uit dat hij daarmee ook bedoelt dat daarin veelvormigheid voor kan komen. De onderwerpen die de fractie van D66 noemde, worden daarin meegenomen. Zo’n expertteam moet aanjager zijn om zaken voor elkaar te krijgen. Wij hebben nog zorgen over de expliciete mededeling van de gedeputeerde dat er geen garantie is dat er geen witte vlekken zullen ontstaan of al zijn ontstaan en zullen blijven. Wij vinden dat ook dat bij de evaluatie hoort. Wij moeten in ieder geval verwoorden dat het streven is dat er geen witte vlekken zullen ontstaan of blijven, zodat iedereen in onze provincie verzekerd kan zijn en blijven van huisartsenzorg. Mevrouw VISSCHER-MEIJST: Voorzitter! Volgens mij zou deze voordracht op de B-lijst komen, want alle commissieleden vonden het een goed voorstel en waren blij met het initiatief van het College om de problemen rond de huisartsen aan te pakken. Ook mijn fractie kon zich vinden in de voordracht en had verder niet veel op- of aanmerkingen, ware het niet dat in de afgelopen weken in de tweedelijnszorg bij verpleeghuis Leander in Veendam een patiëntenstop is ontstaan door het vertrek van twee artsen. Een patiëntenstop heeft voor Veendam en omgeving verstrekkende gevolgen voor mensen die moeten worden geplaatst in het verpleeghuis. Zij moeten dan een plek verder van huis en de eigen omgeving zoeken, wat consequenties heeft voor de familie. Ook dit is verschraling van de zorg, die eigenlijk niet voor mag komen en onze fractie zeer verontrust. Ik heb hierover schriftelijke vragen gesteld die op de een of andere manier niet zijn doorgekomen. Ik neem ze daarom nu mee. Wanneer er stagnatie is in de tweedelijnszorg, komt dat uiteindelijk weer op het bordje van de huisartsen terecht, of een patiënt houdt een ziekenhuisbed
30
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Aangaan samenwerkingsovereenkomst over de huisartszorg
langer bezet. Daarom is het goed de provinciale middelen breder in te zetten voor de zorg en na te gaan of ook dit probleem kan worden meegenomen. Het is namelijk niet de eerste keer dat er een patiëntenstop bij een zorginstelling is in onze provincie. Het is vaker voorgekomen. Mijn vraag is of het verpleeghuisartsentekort meegenomen kan worden door het expertteam dat wordt ingesteld. Het schijnt dat er in andere delen van het land totaal geen probleem is met een tekort aan verpleeghuisartsen. De vraag is: hoe krijgen wij deze mensen naar het noorden, naar onze provincie? Dat krijg je niet alleen voor elkaar met het plaatsen van een advertentie. Daarvoor moet meer gebeuren en dit lijkt mij nu echt een taak voor het expertteam. Een integrale benadering lijkt mij hier goed op zijn plaats. De heer JAGER: Voorzitter! Ook de CDA-fractie is bijzonder blij met dit voorstel en vooral met de actieve inzet die vanuit het College wordt gevoerd. Alleen kan die inzet, zeker in de toekomst, nog actiever en breder. Als het gaat om de eerstelijnszorg en de actieve inzet op dat punt, moeten wij helaas, samen met collega Koot, constateren dat daar tot nu toe, ook vanuit Den Haag, te weinig aandacht aan is besteed. Zeker in een tijd van economische voorspoed is het natuurlijk slecht te moeten constateren, ná die economische voorspoed, hoe wij er op dit moment voorstaan. Wij hopen en verwachten dan ook dat er de komende tijd mogelijkheden zijn om óndanks een slechte economische positie, toch duidelijke verbeteringen te creëren. Wij verwachten daarin een actieve rol van de provincie en zullen ons daarvoor van harte inzetten. De heer BLEKER, gedeputeerde: Voorzitter! De geachte afgevaardigde de heer Koot heeft de problematiek in eigen woorden kort samengevat. Het College wil daar niets aan toevoegen. De suggestie is gewekt dat huisartsen 'niet zitten te wachten' op ondersteuning op het gebied van samenwerkingsverbanden en het realiseren van de ontwikkeling van nieuwe huisvestingsplannen. Ik kan u verzekeren dat dit wel het geval is. Wij hebben zes regionale bijeenkomsten gehad, die goed werden bezocht door huisartsen en andere professionals uit de eerste lijn, zoals woningbouwcorporaties van de gemeenten. Daar is juist vanuit de huisartsengroep met klem aangedrongen op goede professionele ondersteuning. De wil is er vaak, de ideeën zijn er vaak, maar de tijd, deskundigheid en capaciteit om die ideeën om te zetten in concrete, praktische plannen, heeft men vaak niet omdat men het te druk heeft met patiënten en administratie. De problematiek van de apotheekhoudende huisarts is in de vorige periode door de toenmalige bewindsvrouw nogal scherp naar voren gebracht. Zij heeft in het kabinet duidelijk gemaakt dat de combinatie huisarts-apotheek van de baan moet. Vanuit de Kamer en met name ook vanuit de plattelandsgebieden is daar fel op geageerd omdat de apotheek voor een deel de kurk is waarop de plattelandspraktijk drijft. Vervolgens heeft de toenmalige bewindsvrouw wat gas teruggenomen en hen wat meer tijd gegund. Het is nu de vraag wat de nieuwe bewindspersoon op dit punt zal doen. Dat is nog niet duidelijk. Misschien is ook daar een kleine perestrojka te verwachten, die apotheekhoudende huisartsen wat meer perspectief biedt. Wij zullen dat moeten afwachten. Wat doen wij na drie jaar? Men kan in drie jaar, als men het goed aanpakt, wel heel veel. Er liggen nu zeven of acht concrete initiatieven op tafel van groepen huisartsen in diverse regio’s, groot en klein, zeer gevarieerd, die op korte termijn van praktische ondersteuning worden voorzien. Wij moeten de komende drie jaar bezien of er daarna her en der misschien nog witte vlekken zijn of initiatieven die alsnog in die periode daarna support verdienen. Op deze manier bouw je kennis op en krijg je met elkaar kunstjes onder de knie. Het kunstje, eenmaal vertoond in Appingedam, kan daarna in een andere regio makkelijker worden toegepast; je hoeft dan niet opnieuw het wiel uit te vinden. In beginsel moeten wij na drie jaar kritisch kijken of er reden is om verder te gaan. Van de drie partners – huisartsenvereniging, provincie en verzekeraar – is er maar een gehouden een garantie af te geven voor het niet ontstaan van witte vlekken en dat is de verzekeraar. De verzekeraar heeft
31
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Aangaan samenwerkingsovereenkomst over de huisartszorg
de zorgplicht en dient zorg te dragen dat op redelijke afstand huisartsenzorg beschikbaar is. Wij kunnen als drie partijen, ook omdat wij afhankelijk zijn van diverse initiatiefnemers, daar niet een soort gemeenschappelijke garantie voor afgeven. Het is wel de inténtie om niet alleen op initiatieven te wachten, maar ook te zien waar in bepaalde gebieden of regio’s van onze provincie zich dreigende situaties zouden kunnen voordoen. Wij kennen die gebieden en weten dat het in Haren anders ligt dan in Oost-Groningen. Haren heeft een natuurlijke aantrekkingskracht op huisartsen, zo heb ik dat begrepen, maar dat ligt anders bij andere mooie plaatsen in onze provincie. Dan de verpleeghuisproblematiek. Ik stel mevrouw Visscher het volgende voor. Ik zal dit in het eerstvolgende overleg van de stuurgroep agenderen, met de vraag of ook de andere partijen van mening zijn dat het expertteam, of wij gezamenlijk, iets in dit opzicht kunnen betekenen. Er is absoluut een samenhang, want het betekent een verhoogde druk op de huisarts als er capaciteitstekorten in verpleegtehuizen zijn. Ik zal dit punt in het overleg met de twee andere partners inbrengen. De heer Jager heeft het al gezegd: ‘Drie jaar aanpakken.’ Uit zijn bewoordingen en ook uit die van anderen, heb ik begrepen dat wij dit drie jaar stevig moeten aanpakken en dan nagaan of er nut en noodzaak is voor een vervolgtraject. Ik kan het met de heer Koot eens zijn dat wij hier niet het opleidingsprobleem oplossen en ook niet de arbeidsinzet, die lager is geworden doordat men parttime gaat werken. Wat wij doen, is kijken of je op de schaal van de regio voorwaarden kunt creëren om, gelet op de capaciteit aan huisartsen die er is, in samenhang met andere eerstelijners de continuïteit van de zorg zoveel mogelijk te waarderen. Wij kunnen niet starten met een nieuwe opleiding, daar gaan wij niet over. De heer KOOT: Voorzitter! Wij constateren allemaal hetzelfde probleem. Wij stellen vast dat het niet op korte termijn oplosbaar is. Dat is mij wel duidelijk. De GPV-fractie lanceerde net een voorstel om mensen uit andere delen van het land hierheen te halen. Dat is in feite alleen het verplaatsen van het probleem. Daar kom ik zo op terug. Er wordt gezegd dat Haren een prachtige omgeving is en een aantrekkingskracht op huisartsen heeft. Maar ik heb daar eens rondgekeken: er zit een huisarts bij het spoor in een container, want hij heeft niet de muntjes om de praktijk van zijn voorganger over te nemen. Het is gewoon een armlastig beroep geworden. Nu moet u niet denken aan het persoonlijk inkomen van de huisarts, maar aan zijn bedrijfsinkomen. Hij moet namelijk een eigen winkeltje kunnen bestieren. Hij moet een secretaresse aantrekken en zorgen dat zijn apotheekje loopt. Hij moet andere bijbehorende kosten vergoed kunnen krijgen. U zegt terecht: ‘Wij willen voorwaarden scheppen voor verbetering.’ Dat is het idee en daarin geef ik u gelijk. Het is een lapmiddel, want wij komen niet uit het uiteindelijke probleem. Ik kom terug op het punt dat wij mensen uit andere delen van het land aantrekken. Dan denken wij toch weer heel eng. Wij zitten toch niet voor niets in een Europese Unie? Wij hebben niet voor niets een grensloos Europa. Met Oost-Friesland hebben wij altijd enige betrekkingen gehad tot de vrede van Munster in 1648. Wij hebben ook uitgebreide betrekkingen gehad met Vlaanderen. Waarom zou deze commissie niet haar best doen om mensen aan te trekken uit Vlaanderen en Oost-Friesland? U zult kunnen zeggen: ‘Misschien zijn ze daar niet.’ Maar ik lees wat andere verhalen; u moet mij dat dan maar toelichten. Ik begrijp van de huisartsenvereniging in Vlaanderen dat de huisartsen daar wél overtollig zijn, althans niet ruim bemeten zijn in hun patiëntenbestand. Je zou ze dus hierheen kunnen halen. U kunt zeggen: ‘Ja, maar dan hebben wij een taalprobleem, want ze spreken geen plat Gronings.’ De heer BLEKER, gedeputeerde: Dat heb ik niet gezegd hoor. De heer KOOT: Dat is zo. Ik ben u een stapje voor. Wij kunnen dat taalprobleem oplossen, want we hebben het Centrum Groninger Taal en Cultuur. U krijgt dan een mooie functie om de mensen in te bedden in de omgeving en dan kunnen zij op het platteland aan te slag. Dat is het gedachtegoed: kijk over
32
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Aangaan samenwerkingsovereenkomst over de huisartszorg Vreemd aan de orde - Reactie op de Miljoenennota
de grens en laat die commissie daar werven en niet alleen binnen Nederland. De beraadslagingen worden gesloten. De VOORZITTER: Kunt u instemmen met de voordracht? Ik constateer dat dit het geval is. Zonder stemming wordt aldus besloten. De VOORZITTER: Ik stel voor dat wij pauzeren. Zoals afgesproken zullen wij na de pauze eerste de mondelinge vragen behandelen. Daarna is er gelegenheid in te gaan op de Miljoenennota. U kunt zich daarop voorbereiden. Er is geen Seniorenconvent in de middagpauze. De vergadering wordt geschorst van 12.31 uur tot 13.17 uur. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. Punt vreemd aan de orde van de dag: reactie op de Miljoenennota door de heer De Bruijne (PvdA) De beraadslaging wordt geopend. De heer DE BRUIJNE: Voorzitter! Wat ons betreft lijkt een uur voor de beraadslaging over dit onderwerp volstrekt toereikend. Wellicht kunnen wij wat korter zijn. De aanleiding van de fractie van de PvdA om dit punt ‘vreemd aan de orde van de dag’, aan de orde te stellen aan het begin van deze vergadering, is dat wij van mening zijn dat op de Statenagenda ruimte moet zijn voor zaken die spelen in de actualiteit. De actualiteit van vandaag en gisteren liegt er niet om. De regering heeft de begroting gepresenteerd, de Miljoenennota. Er is een Troonrede uitgesproken namens de regering en overziende wat in de media tot ons is gekomen, gisteren en vandaag via de kranten, is er alle aanleiding ons hier in het Noorden en in het bijzonder in Groningen, zorgen te maken over wat ons te wachten staat. Dat is de reden waarom wij van mening zijn daar in deze Statenvergadering, zij het kort, aandacht aan te besteden. Als ik kijk naar de maatregelen die dit kabinet voornemens is en die in diverse begrotingshoofdstukken en beleidsterreinen zijn vermeld, moet je inderdaad concluderen dat een kalender van het SNN het tij ongetwijfeld niet zal kunnen keren. Op een aantal aspecten reageer ik. Er zijn veel zorgelijke punten bij. Een van de punten die ik als eerst noem, is de situatie rond het openbaar vervoer. Meer asfalt en minder openbaar vervoer. Het asfalt komt dan ook in het Westen terecht en wij maken ons ernstig zorgen wat dat straks gaat betekenen voor ons eigen openbaarvervoerbeleid. Er is wel sprake van het handhaven van de voornemens ten aanzien van het stedelijk netwerk Groningen – Assen. Misschien levert dat nog iets op, als wij praten over het STOV. Maar het zou wel eens zo kunnen zijn dat het buitengewoon moeilijk wordt voor het openbaar vervoer op het platteland. Er staan forse bezuinigingspercentages in de Rijksbegroting op de bijdrage die de provincie ontvangt voor het openbaar vervoer. Een ander punt is de werkgelegenheid. Er staat een onderwerp op de agenda waarbij wij zullen ingaan op een van de scherpe kantjes van het beleid dat het kabinet van plan is te voeren: de Melkertbanen en de gesubsidieerde banen. Een derde zorgelijk punt is de situatie van de gemeentefinanciën. Afschaffing van de Onroerend Zaken Belasting is nog steeds een voornemen. Het wordt wat vooruitgeschoven, dat geldt trouwens voor alle voordelen die wij zouden moeten hebben van dit kabinetsbeleid. Daar zullen wij als burgers voorlopig niet van kunnen profiteren, integendeel. De koopkracht gaat eerst achteruit en op termijn wordt ons iets
33
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Vreemd aan de orde - Reactie op de Miljoenennota
beloofd. Maar als de OZB, die voor dit kabinet en voor bepaalde partijen in dit kabinet kennelijk een belangrijk punt is, inderdaad wordt afgeschaft – de heer Musschenga heeft dit vanmorgen op radio Noord al aangegeven – heeft dat verstrekkende consequenties voor de gemeenten, die daarnaast worden geconfronteerd met gedelegeerde taken van het Rijk waarvoor de gemeente een hogere bijdrage moet leveren. Ik wijs op de 30 procent bijdrage door de gemeente voor reïntegratieactiviteiten. Op het punt van de reïntegratie, met daaromheen veel gedoe, zoals vluchtelingen en asielzoekers in ons land, waarop ik op dit moment niet inga, stelt het kabinet zich een taak en legt vervolgens de rekening in hoge mate bij de gemeenten. Gedeputeerde Musschenga heeft vanmorgen al gezegd: “Ik maak mij zorgen over de consequenties van de gemeentelijke financiën van een groot aantal gemeenten.” Ik hoorde dat het wel eens zou kunnen gaan om 23 gemeenten die ernstig in de problemen zouden kunnen komen. Een aantal gemeenten zou wel eens onder de drempel van artikel 12 kunnen zakken. Dat zal, meen ik, ook vanuit provinciaal beleid bezien, in onze relatie met gemeentebesturen verstrekkende consequenties hebben. Op het gebied van natuur en landschap worden wij uiteraard niet blij van de kabinetvoornemens. Milieu schijnt helemaal geen thema meer te zijn. Dat zijn allerlei zaken die als het gaat om het beleid dat wij als provincie voeren, gevolgen hebben. Het is niet mijn bedoeling een uitvoerig exposé te geven over datgene wat nu als voornemens is gepubliceerd, maar ten slotte is een essentieel punt het Langman-akkoord. Hoe je het ook leest of draait, je ziet dat het Langman-akkoord voor dit kabinet volstrekt niet meer heilig is. Ook in de afgelopen periode heeft men getracht eraan te knabbelen. Het ministerie van LNV had daar een handje van, maar op dit moment is het zo dat een aantal voornemens die deel uitmaakt van het Langmanakkoord, door dit kabinet niet meer serieus wordt genomen of op de lange baan wordt geschoven. Je moet je afvragen wat de waarde van dit akkoord is bij de opeenvolgende kabinetten. Het moet toch niet zo zijn dat bij een contract dat is gesloten tussen de noordelijke regio en het kabinet eenzijdig contractbreuk kan worden gepleegd. Daar begint het met deze voornemens wel naar uit te zien. Een aspect in het verlengde daarvan is dat van de regiocontracten, die wij graag als vervolg op het Langman-akkoord willen zien, ook niets meer terechtkomt. Wij spreken onze zorgen uit en hebben een vraag voor het College. Wij stellen het op prijs als u de komende weken een aantal gevolgen die de nu gepubliceerde voornemens hebben voor het beleid dat de provincie wil voeren, in kaart wilt brengen voor de Staten. Zo kunnen wij met elkaar overzien wat dit gaat betekenen, want het ziet er naar uit dat wij als provincie meer zelf moeten gaan doen dan tot nu toe het geval is geweest. Dat heeft consequenties en daarop moeten wij ons kunnen beraden. De heer HOLLENGA: Voorzitter! “De Troonrede die koningin Beatrix gisteren uitsprak is naar de vorm een verademing, vergeleken bij wat wij onder het kabinet-Kok waren gewend. Een glashelder stuk…” De heer DE BRUIJNE: Ik begrijp dat u de vórm en niet de inhoud bedoelt. De heer HOLLENGA: “…een glashelder en samenhangend stuk dat de prioriteiten in het beleid aangeeft en een duidelijke visie toont op de verhoudingen tussen de Overheid en de burgers. Het kabinetBalkenende laat met deze communicatieve Troonrede zien dat het de burgers serieus neemt.” Dit is een citaat uit Trouw van vanmorgen. Het is de aanleiding geweest voor de fractie van de PvdA om, nieuw in deze Staten, maar dat moet kunnen, op de dag na de Miljoenennota ook in deze Staten aandacht te schenken aan deze nota omdat het ons allen raakt en op allerlei terreinen ook het Noorden raakt. Er is natuurlijk wel het een en ander gebeurd bij de Tweede-Kamerverkiezingen. Dat heeft te maken met het feit dat er heel andere verhoudingen in Den Haag zijn geweest, maar ook dat er op een aantal terreinen door het huidige kabinet initiatieven zijn genomen met betrekking tot een aantal onderwerpen. De heer De Bruijne zegt: “Het liegt er niet om, wat er op ons afkomt.” Dat is zo. De erfenis van Paars liegt er ook niet om. De oppositie heeft op het gebied van zorg, veiligheid en onderwijs steeds naar voren gebracht dat
34
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Vreemd aan de orde - Reactie op de Miljoenennota
daarin meer moet worden geïnvesteerd. Bij de Kamerverkiezingen heeft een aantal partijen die aspecten met name genoemd en op basis daarvan de kiezers getrokken. Zij willen dat ook waar maken. Er zitten ook positieve elementen in deze Miljoenennota, waarvoor ik aandacht vraag. Het is ook realistisch na te gaan wat de veranderde economische situatie na 15 mei is. De heer DE BRUIJNE: Bent u van oordeel dat de kritiek op door u genoemde onderwerpen thans in de huidige kabinetsvoorstellen in positieve zin terugkomt, vertaald in concrete en kansrijke maatregelen? De heer HOLLENGA: Ik zie bepaalde voorstellen die nog in de Kamer moeten komen en hier en daar moeten worden bijgesteld, soms negatief, soms positief. Op het gebied van zorg en veiligheid wordt een aantal forse maatregelen aangekondigd en dat geeft wel wat vertrouwen. Wij hebben een heel ander economisch tij en daar moeten wij oog voor hebben. Natuurlijk gaat ook het Noorden opkomen voor onze zaken. Vorige week waren wij als noordelijke Staten bijeen en kregen het signaal dat de Hanzelijn al in de krant was gekomen. Wij hebben toen afgesproken en uitgesproken naar onze Tweede-Kamerfractie dat daarnaar wordt gekeken omdat er een afspraak loopt. Gelukkig, als je naar het totaal van het Langmanakkoord kijkt, kan je zeggen dat het goed is dat wij dat indertijd hebben afgesproken. Wij moeten ons sterk maken om dit vast te houden. Als het er niet was geweest, waren wij misschien veel slechter af geweest. Ik blijf van mening dat wij ook dit kabinet moeten houden aan de afspraken die in het verleden zijn gemaakt. Natuurlijk zijn ook wij met het College van mening, gelet op de reactie van gisteren ten aanzien van het openbaar vervoer, waar wij hard aan trekken, dat daar fors op wordt bezuinigd. Wij hadden graag gezien dat de N33 wat meer naar voren zou komen en de flessenhals bij Meppel is ook een punt waar het Noorden hard aan moet trekken. Natuurlijk, wat de financiën van gemeente en provincie betreft, weten wij dat als het slechter gaat wij daarmee als provincie met het Provinciefonds te maken krijgen. Wij zullen ook hier keuzes moeten maken. Maar er zijn ook positieve zaken en die noem ik hier eveneens, zoals de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening, het plattelandsbeleid. Vanuit het Noorden zijn signalen gegeven en die signalen zien wij terug in hetgeen het kabinet nu wil. Dat komt tegemoet aan wensen die hier in het Noorden leven. Datzelfde geldt voor zorg en veiligheid. Uiteraard zijn er punten waarbij het Noorden hard wordt getroffen. Wij zullen er bij de Tweede Kamer en het kabinet alles voor doen om dat te voorkomen. De heer TERPSTRA: Voorzitter! Op uitnodiging van de fractie van de PvdA spreken wij hier over de Miljoenennota en de Troonrede, bij de PvdA-fractie met name toegespitst op het Noorden en bij de fractie van het CDA iets meer in het algemeen. Als wij kijken naar de problematiek die zich voordoet, is het duidelijk dat de Troonrede en de Miljoenennota het veranderde economische perspectief weergeven zoals dat op ons afkomt. Ik moet u eerlijk zeggen dat ik mij de reactie die vanuit het Noorden wordt gegeven, op een aantal punten goed kan voorstellen. Immers, er zijn problemen met: ‘Waar is het Noorden in de Troonrede?’ Wij krijgen plotseling weer die ‘hikreactie’ van: ‘Het Noorden is er niet, het is net een eiland’ en voor je het weet komen wij weer in de negatieve spiraal van help en huilende verhalen. Dat is een van de kanten die wij niet moeten opgaan. Ik moet u eerlijk zeggen dat ik het wat dat betreft jammer vindt dat er niet iets meer in de Troonrede zit, zoals de ICES-problematiek rond de infrastructuur, openbaar vervoer, veenkoloniën en het STOV. Maar er zijn ook andere zaken die de aandacht vragen, bijvoorbeeld de privatisering van de nutsvoorzieningen van de elektriciteit. Er schijnt daarover een brief te komen van de minister van Economische Zaken. De vraag is hoe het zit met onze Essent-aandelen in relatie tot de NZB. Dat is een punt waarop wij direct positief kunnen insteken en dat ook zeker moeten doen. Verder is het niet zo dat het Kompas en het Langman-akkoord overboord zijn gezet. Natuurlijk kan men vraagtekens zetten bij de problematiek rond de prijscompensatie en andere zaken die daar spelen. Het
35
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Vreemd aan de orde - Reactie op de Miljoenennota
algemene punt is dat het Noorden in het Westen en in Nederland nog wel degelijk op de kaart staat. Dat uitgangspunt moeten wij vasthouden. Er komt meer asfalt in de Randstad, oké, er komt voorlopig wat minder asfalt hier, dat is een constatering, maar de feitelijke achtergrond daarvan is wel dat het niet zo is dat het Noorden niet meer bestaat en een eiland is. Ik ben wat dat betreft een beetje teleurgesteld in de reacties. Het tweede punt waarvoor ik aandacht vraag, is het volgende. Wij geven allemaal commentaar op de Miljoenennota vanuit het perspectief zoals wij Groningen zien. Iedereen doet dat op zijn manier en met verve. De verkiezingen komen eraan, het nieuwe kabinet zit er, de verhoudingen zijn gewijzigd en het speelveld is weer gekleurd. Dat is goed. Misschien is het daarom aardig de video waarom ik vroeg af te spelen. De wijze waarop onze commissaris commentaar gaf op de Troonrede – hij nam zelfs, niet zelf maar een beetje opgelegd, het woord ‘machokabinet’ in de mond – geeft aan dat er iets in beweging is. Ik wil niet zeggen: 'De rode vanen marcheren weer,’ dat is wat overdreven – per slot van rekening zijn de liberalen ook weer in actie – maar ik heb daar even naar gekeken met de vraag: is het niet zo dat het begrip macho een beetje getekend is, een woord dat wij hier niet zo moeten gebruiken? De heer DE BRUIJNE: Suggereert u hiermee dat u van mening bent dat de Commissaris van de Koningin zich in partijpolitieke zin heeft uitgelaten? Dan moet u dat gewoon zeggen. De heer TERPSTRA: Nee, dat heb ik niet gezegd. Ik heb gezegd dat het speelveld gekleurd is en als u mij precies vraagt wat ik daarmee bedoel, dan denk ik dat het wat langs de rand ging. De heer DE BRUIJNE: Dank u. Dan heb ik u begrepen. De heer TERPSTRA: Economisch slechtere tijden. Noord-Nederland is deel van Nederland. De grote steden, niet alleen in Noord-Nederland maar in ook het westen van het land, hebben een grote problematiek op het gebied van veiligheid. Er moeten afwegingen worden gemaakt op landelijk niveau. Dat is wat dit kabinet heeft gedaan. Op een aantal punten is het Noorden daar slecht uitgekomen. Wij zullen proberen, zowel in de Statenfractie als via landelijke kanalen, zo veel mogelijk van dat soort zaken te repareren. IJzer breken met handen lukt niet en een opstelling kiezen waarbij het Noorden op een eiland zit, repareer je niet met drie jaar public relations in de zin van “Er gaat niets boven Groningen.” Mevrouw BOS: Voorzitter! Veel van de zaken die gisteren aan de orde kwamen en de plannen die werden genoemd, zaten er eigenlijk al een tijdje aan te komen. Wij hebben hier al eens gesproken over de geloofwaardigheid van het openbaar bestuur. Mijn fractie denkt dat dat er op deze manier niet beter op wordt. Door veel zaken die moeizaam tot stand zijn gekomen, zoals ID- en WIW-banen, Ecotax enzovoorts, wordt meteen een streep gezet. Ik ga niet op alle punten in, want die hadden wij bewaard voor de algemene beschouwingen. Er was al veel onvrede over Paars, maar de onvrede zal met dit kabinet alleen maar toenemen. Ik roep de partijen op die nog groene en sociale idealen nastreven, duidelijk te maken aan het kabinet en de Tweede Kamer wat wij wel gewenst vinden voor het Noorden. De fractie van de PvdA vroeg om een diepere reactie en het in kaart te brengen van de effecten van het rijksbeleid op het Noorden. Wij zijn daarvan voorstander, maar willen dat graag vóór de algemene beschouwingen ontvangen. Ik meen dat wij niet in de valkuil moet stappen door vanuit een zwakke positie te reageren op de plannen. Wij moeten zeer duidelijk maken dat het Noorden er mag zijn en dat wij heel veel hebben te bieden. Wij moeten vanuit die kracht reageren. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter! Op zich is het opmerkelijk dat de heer de Bruijne,
36
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Vreemd aan de orde - Reactie op de Miljoenennota
hoewel hij een uur geleden zei dat hij fulltime medewerker is bij een andere organisatie, toch voldoende tijd heeft gehad een degelijke voorbereiding te maken, terwijl wij pas gisteren de Troonrede hebben gehoord. Dat waardeer ik, maar ik had wat minder tijd en geef slechts een korte reactie. Het ligt mij op het hart te zeggen dat het erop leek dat wij af en toe in Den Haag zijn. De CDA-fractie had een reactie waarvan ik dacht dat zij meer in Den Haag thuishoort dan hier en daar hoort die discussie dan ook in eerste instantie. In dat kader merk ik op dat die discussie veel meer bij de algemene beschouwingen thuishoort. Daar spreken wij immers over ónze algemene lijn en de gevolgen van kabinetsbeslissingen en vervolgens hoe wij als provincie daarmee omgaan. Ik ondersteun graag het pleidooi van mevrouw Bos dat de reactie van het College ons bereikt vóór de algemene beschouwingen, zodat wij in onze begroting voor het komende jaar rekening kunnen houden met de keuzes die we maken. Ik ben het eens met de VVD-fractie dat wij moeten waken voor wat wij het Calimero-effect noemen. Ik heb de indruk dat wij daarmee hetzelfde bedoelen: op het moment dat iets niet wordt genoemd, denken dat het een beschadiging is voor ons. Wij moeten ervoor waken dat wij geen houding aannemen van ‘o, wat zijn we zielig en zie nu eens, wij hebben geen aandacht meer.’ Wij hebben genoeg krachten in onszelf om als Noorderlingen te laten zien waar wij voor staan. Het is een van de weinige gebieden waar nog rust en ruimte is. In dat opzicht vind ik het niet zo erg dat er niet zo veel asfalt deze kant op komt, wat niet wil zeggen dat wij geen problemen kennen. Ik vond zelf de reactie van gedeputeerde Musschenga gisteren op TV Noord over de aangekondigde bezuinigingen op het openbaar vervoer zeer treffend. Ik citeer uit mijn hoofd en ga ervan uit dat de gedeputeerde zal inhaken als het niet juist is. Hij merkte terecht op "dat als de minister denkt dat het hier op het platteland simpelweg een kwestie is van grote bussen weghalen en kleine busjes neerzetten, hij eens langs moet komen, want dat is voor een groot deel al gebeurd. Er zit niet zo heel veel rek meer in het openbaar vervoer op het platteland.” De heer MUSSCHENGA, gedeputeerde: Dat is juist geciteerd. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Dat is zeker een zorg als het gaat om de leefbaarheid van het platteland, waarvoor wij aandacht moeten hebben. Indien het niet uit Den Haag komt, geloof ik absoluut dat wij genoeg krachten hebben het op onze eigen manier op te lossen! De heer HEMMES: Voorzitter! Ik ben het eens met degenen die zeggen dat dit meer thuishoort bij de begrotingsbehandeling. De uitnodiging van de fractie van de PvdA wil ik niet helemaal aan mij voorbij laten gaan en na afloop van mijn bijdrage zal ik een tegenuitnodiging aan die fractie doen. Dat de PvdA-fractie dit op de agenda zet, frappeert mijn fractie enigszins. Zal het te maken hebben met het feit dat ze niet meer in het kabinet zit? Natuurlijk kunnen wij nu wat flodders afschieten. Ik heb dat in mijn bijdrage over het dualisme ook al gedaan, maar dat waren wel echte kogels. Het Noorden komt er inderdaad niet best af bij dit kabinet. Met name het openbaar vervoer en de gevolgen daarvan baren ons grote zorgen. Het is al slecht gesteld met het openbaar vervoer, met name op het platteland en met de bezuinigingen die dit kabinet voorstelt worden wij jaren in de tijd teruggeworpen. Misschien moeten wij de paarden van de trekschuit en de molen weer van stal halen. Bij de begrotingsbehandeling zal de fractie van de SP met een motie komen over de negatieve gevolgen voor het openbaar vervoer. U hoort daar meer over. Verder valt ons op dat er al opvallend veel kritiek is geventileerd door een aantal noordelijke bestuurders. Maar het komt toch niet allemaal uit de lucht vallen. Het was immers al lang bekend wat er in het regeerakkoord staat. Wij zijn gewoon van Paars naar Pimpelpaars gegaan. De sociaal zwakkeren werden afgeknepen en worden nu nog meer afgeknepen. De SP en een aantal andere organisaties houden jaarlijks de ‘toornrede’, oftewel de alternatieve Troonrede. Deze keer is die uitgesproken op de Paasheuvel, ooit het domein van de PvdA. Daar is prima
37
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Vreemd aan de orde - Reactie op de Miljoenennota
aangegeven wat wij van dit kabinet vinden. Als de heer de Bruijne er prijs op stelt, wil ik hem dat graag aanbieden, zodat hij precies in één oogopslag kan lezen wat wij van dit kabinet en de plannen vinden. Misschien wil hij dan samen met ons optrekken om een hevige tegenwind te vormen, die oploopt tot een felle storm, om dit kabinet de komende tijd te bestrijden. De heer Hemmes overhandigt de heer De Bruijne de ‘toornrede’. De heer MUSSCHENGA, gedeputeerde: Voorzitter! De meeste opmerkingen in deze Staten ten aanzien van de Miljoenennota, zoals deze is verschenen, zijn gemaakt over infrastructuur en openbaar vervoer. Ik denk dat iedereen goed in de krant heeft gelezen wat dit College daarover heeft gemeld. Natuurlijk is het wel zo dat je op een gegeven moment weet dat er, als je je mond opendoet, effecten kunnen zijn die in feite neerkomen op wat wij vroeger ook wel eens deden: “Het Noorden is weer niet aan bod.” Als er benuttingmaatregelen worden aangekondigd en je in het voortraject nog niet weet waar deze terechtkomen, terwijl je eigenlijk van mening bent dat wij in het Noorden boven Zwolle een aantal serieuze problemen hebben, zouden er daarvan toch op z’n zachtst gezegd één of twee in die benuttingmaatregelen tevoorschijn moeten komen. Als je dan het kaartje van minister De Boer ziet en constateert dat er boven Amersfoort niets tevoorschijn komt, denk ik dat je daarover als bestuurder op z’n zachtst gezegd opmerkingen mag en zelfs moet maken. Dat heeft niets te maken met dat je vindt dat het Noorden niet op de kaart staat. Je constateert ten aanzien van de benuttingmaatregelen gewoon dat datgene wat wij de afgelopen jaren bij het ministerie hebben aangedragen, op dit moment - laat ik het heel voorzichtig zeggen - niet zwaar genoeg weegt om voor benuttingmaatregelen in aanmerking te komen. De noordelijke bestuurders betreuren dit. Ik denk dat dat een heel belangrijke reactie is, die niets te maken heeft met het feit dat je vanuit het Noorden iets anders zou moeten doen om goed op de kaart te blijven. Je moet gewoon nuchter vaststellen wat er nu in het kabinetsbeleid voorkomt. De Staten hebben ook reacties gegeven op de bezuinigingen op het gebied van het openbaar vervoer. Die reacties zijn naar mijn idee zeer terecht geweest. Als ik nu bemerk waaraan de minister denkt - mevrouw Gräper-Van Koolwijk heeft mij inderdaad goed geciteerd - en op maandagmiddag de minister op het ministerie beluister bij de aanbieding van zijn stuk van Verkeer en Waterstaat in het kader van de Miljoenennota, waarbij hij naar voren brengt als zou er op het platteland nog zoveel rek zijn, dan denk ik dat wij op het ministerie nog iets te bespreken hebben en dat wij hen moeten bijbrengen dat dat absoluut niet meer aan de orde is. Ik vind het niet zo verwonderlijk dat deze minister dat misschien nog niet tussen de oren heeft, maar ik vind het wel verwonderlijk dat hij dat uitspreekt, want meestal wordt het toch voorbereid door mensen waarmee wij de laatste jaren uitvoerig over dit aspect hebben gesproken. Dat is op z’n zachtst gezegd toch wel bijzonder. Dat er moet worden bezuinigd en dat er op een gegeven moment keuzes moeten worden gemaakt, daar kom ik niet in. Maar wat ons betreft hadden de keuzes ten aanzien van infrastructuur en openbaar vervoer ietwat anders moeten zijn en het College was van mening dat het daarop moest reageren. Dat heeft het naar zijn idee op een passende manier gedaan. Ook ten aanzien van deze portefeuille vragen de Staten hoe het nu verder moet. In concreto zitten wij vrijdag alweer om de tafel om na te gaan hoe wij daarmee nu verder gaan. Dan kom ik ook bij datgene wat de heer De Bruijne zegt. Ja, daarover zullen wij communiceren en in het College moeten wij spreken over hoe wij dat doen. Wij moeten dat inventariseren en wij moeten berekenen wat dat voor ons betekent. Ook moeten wij nagaan of wij bij wijze van spreken de vervoerders financieel ook nog goed kunnen bedienen, of dat wij met het contract ergens in de problemen komen. Na gisteren en eigenlijk ook na de behandeling in de Kamer - voor sommige punten heb je altijd hoop dat er nog iets wordt bijgesteld, bijvoorbeeld als het om openbaar vervoer gaat - is duidelijk dat wij het daarover zullen hebben. De Staten krijgen dat ongetwijfeld teruggekoppeld, zodat zij ook in staat zijn dat te volgen. De Staten mogen ervan verzekerd zijn dat, als bestuurders deze reacties geven op infrastructuur en
38
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Vreemd aan de orde - Reactie op de Miljoenennota
openbaar vervoer, wij dat ook in de richting van Den Haag doen. Zo mogelijk zullen wij ook voorstellen aan Den Haag doen om dat te veranderen. Wij hebben gezegd dat wij uit onze eigen kracht zullen putten, als het niet uit Den Haag komt. Die zullen wij dan moeten zoeken. Wij moeten dan inventief zijn en wij zullen heel veel weg moeten halen, maar wij moeten dat dan wel doen, want het openbaar vervoer op het platteland mag absoluut niet onderuit gaan. De VOORZITTER: Op de vraag of het College een inventarisatie zal maken van wat er nu bekend is - er staan veel aankondigingen in de Miljoenennota die nog nader moeten worden uitgewerkt - antwoord ik dat het College dat dinsdag zal bespreken en zal nagaan wat er vóór de begrotingsbehandeling mogelijk is, op een zodanig tijdstip dat het - voor zover wij dat kunnen uitwerken - bij de Staten is, zodat zij dat kunnen meenemen. Naar aanleiding van de opmerking van de heer Terpstra zeg ik het volgende. Vanochtend begreep ik zijn opmerking over de video niet, maar nadat ik hem heb gehoord, ben ik het bijna met hem eens. Op de eerste plaats zal hij waarschijnlijk toch ook hebben gezien dat ik niet alleen maar negatieve zaken over de begroting heb gezegd. Integendeel, ik heb geprobeerd evenwichtig aan te geven dat er een begroting moet worden gemaakt onder aanzienlijk moeilijkere omstandigheden dan bij vorige begrotingen het geval was. Ik heb aangegeven wat er aan de orde is op het gebied van het nakomen van afspraken, dus niet meer en niet minder. Het betreft gewoon een aantal zaken waar handtekeningen onder staan en waarvan je normalerwijze verwacht dat je je daaraan houdt. Ik heb aangegeven dat er boeiende elementen in de Miljoenennota staan, bijvoorbeeld als het gaat over het terugdringen van regels en het ontschotten. Op één onderdeel heb ik gezegd dat mijn algemene beeld is dat daarin af en toe ook mannetjesputterstaal staat. De interviewer heeft dat samengevat met het woord 'macho'. Ik heb dat ook toegelicht. Ik heb gezegd dat ik heel goed begrijp dat er wordt gepleit voor een stringente uitvoering van bijvoorbeeld de Vreemdelingenwet. Ik begrijp echter niet dat dat bijvoorbeeld aan een aantal wordt gekoppeld, want als er sprake is van een stringente toepassing van de Vreemdelingenwet, is simpelweg de vraag of je al dan niet aan de criteria voldoet. Door op dezelfde pagina te zeggen dat je maximaal 3000 mensen binnenlaat, doe je afbreuk aan datgene wat je daarvoor hebt gezegd. Het zijn de criteria - dan is alleen maar bepalend of iemand daaraan al dan niet voldoet en dan wordt hij binnengelaten of niet - en in dat kader heb ik gezegd dat ik vind dat de toon soms verkeerd is. Als u dat langs het randje vindt, kan ik dat best begrijpen, maar volgens mij kan dat ongeacht de politieke kleur aan de orde zijn. De heer DE BRUIJNE: Voorzitter! In reactie op datgene wat de voorzitter ten slotte zei, zeg ik dat ik de heer Terpstra niet voor niets heb gevraagd wat hij precies bedoelde te zeggen. Ik heb hem gevraagd of de commissaris zich in partijpolitieke zin had uitgelaten en hij antwoordde daarop dat dat niet het geval was. Ik moet u zeggen dat ook ik bij zijn betoog op dat punt enkele vraagtekens plaatste, maar daarop zal hij zelf wel ingaan, of daarop is hij al ingegaan. Het was niet de bedoeling van de PvdA-fractie in deze Staten de Tweede Kamer in deze statenzaal over te doen, te imiteren of wat dan ook. Dat was volstrekt niet onze bedoeling. Daar gaat het niet om. Het gaat ons erom dat feitelijk vaststaat dat er bij de rijksoverheid maatregelen in het verschiet liggen die verstrekkende consequenties kunnen hebben voor een aantal onderdelen van het provinciaal beleid. Dat is de inzet van de PvdA-fractie in het debat van vandaag. Wij willen er geen Tweede Kamer van maken. Over het politieke beleid van het kabinet heeft mijn fractie een uitdrukkelijke mening, maar in algemene zin heeft zij zich daarover niet uitgelaten. U kunt ervan op aan dat wij daarbij uiteraard onze gedachten hebben. Daarover mag geen twijfel bestaan, maar wij vinden dat wij vandaag in de Staten - de dag na Prinsjesdag - met elkaar moeten nagaan wat de consequenties zijn en dat wij het College moeten vragen
39
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Vreemd aan de orde - Reactie op de Miljoenennota
daarover meer informatie te geven, met name als het gaat om de gevolgen. Er staat een risicoparagraaf in de begroting en misschien zouden deze gegevens in het licht van de beleidsvoornemens daarin kunnen worden verwerkt. Gedeputeerde Musschenga sprak al over het openbaar vervoer. Er zijn concrete bezuinigingspercentages op het gebied van het openbaar vervoer vermeld. Dat staat ons te wachten. Dat risico loop je immers en dan mag je hopen dat het in de kamerbehandeling van de begroting van Verkeer en Waterstaat nog anders wordt, maar die zekerheid heb je op dit moment bepaald niet. Wij lopen risico’s. Als provincie hebben wij een beleid dat wij in de Staten met elkaar en met accenten - wat iedereen daarvan vindt - hebben vastgesteld. Ik denk dat wij ervoor moeten staan dat beleid zo goed mogelijk uit te voeren. Nu doet zich een aantal knelpunten voor en daarover moeten wij ons wel bezinnen. In die zin denk ik dat de vraag van mevrouw Bos terecht is. Het zou prettig zijn als wij vóór de begrotingsbehandeling een aantal mogelijke consequenties en risico’s kennen. Ik kom terug op het Calimero-effect en dergelijke. Nee, ik voel mij wat dat betreft niet aangesproken en ik neem ook niet aan dat ik daarmee werd aangesproken. Het gaat ons niet om een huilverhaal over het Noorden - daar gaat het ons helemaal niet om - maar puur om het feit dat wij een beleid willen uitvoeren en dat wij afspraken met de rijksoverheid hebben, welke ook schriftelijk zijn vastgelegd. Het gaat ons erom dat wij de rijksoverheid daaraan willen houden. Bijvoorbeeld uit de bijdrage van de heer Hollenga heb ik begrepen dat wij de fractie van het CDA voor wat betreft een aantal negatieve aspecten van dit beleid vermoedelijk aan onze zijde kunnen vinden, als wij aan Den Haag duidelijk willen maken dat ons dat als provincie Groningen niet past. Ik denk dat dat een goede zaak is. Dit is tevens een antwoord op de SP-fractie. Samen optrekken, graag, als het gaat met alle fracties in deze Staten, als het om zaken gaat die naar onze kleur en opvatting niet goed, en negatief, zijn voor de belangen die wij in onze provincie hebben. Wat dat betreft trekken wij graag met iedereen op. Natuurlijk kleuren wij als PvdA-fractie dat op onze manier in, maar het is fijn als u ons kunt volgen en met ons mee kunt gaan. Ook andersom zal dat het geval zijn. In die zin denk ik dat dat samen optrekken op onderdelen het geval zal zijn, maar niet exclusief met de fractie van de SP of met wie dan ook. De fracties van de VVD en D66 hebben de opmerking gemaakt dat het wel mooi is dat er in het westen meer asfalt komt. Wij vinden dat helemaal niet mooi, maar het is maar net hoe je daar tegenaan kijkt. Wij vinden het überhaupt geen oplossing meer asfalt neer te leggen en op het openbaar vervoer te bezuinigen. Als wij nu even naar het Noorden kijken, wijs ik erop dat minder asfalt hier ook betekent dat er met dit beleid risico’s worden gelopen bij de verdere uitvoering van de Zuidelijke Rondweg Groningen. Als dat het geval zal zijn, dus als dat de consequentie is van dit beleid, hebben wij daarvan daadwerkelijk last, want in het verlengde van die Zuidelijke Rondweg ligt nog een stuk beleid, met betrekking tot het mobiliteitsvraagstuk rond de stad. Daarop heb ik gedoeld en ik denk dat mevrouw Gräper-Van Koolwijk dan niet moet zeggen dat het jammer is dat hier minder asfalt komt. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Ik heb nooit gezegd dat ik het prima vind dat er meer asfalt in het westen komt. Ik wilde alleen benadrukken dat de kwaliteit die wij hier in het Noorden hebben, niet per se tot gevolg moet hebben dat hier desgewenst meer asfalt terechtkomt. Het feit dat daar minder asfalt terechtkomt, vind ik prima, maar dan alleen in combinatie met meer openbaar vervoer. Volgens mij ben ik daarop vervolgens ingegaan. De heer DE BRUIJNE: Neemt u mij niet kwalijk. Het is mogelijk dat ik u citeer, terwijl ik de heer Terpstra heb bedoeld. Ik heb die opmerking gehoord: 'Het is niet erg dat hier minder asfalt komt.' Als u dat niet bent geweest, bied ik daarvoor mij excuses aan. Dan heb ik u verkeerd geciteerd. Ik word gesouffleerd: het was mevrouw Bos!
40
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Vreemd aan de orde - Reactie op de Miljoenennota Initiatiefvoorstel fractie GroenLinks en D66 over Duurzame energie
De heer TERPSTRA: Als de fractie van de PvdA alle fracties af moet gaan om steun te krijgen voor iets wat iemand anders heeft gezegd, wordt het ingewikkeld. Ik heb alleen maar beweerd dat er in het Westen asfalt bij kwam. Ik heb niet gezegd of ik dat positief of negatief beoordeel. Het was dus een constatering in mijn betoog. Misschien moet u nu overschakelen naar mevrouw Bos op kanaal 3. Mevrouw BOS: Wat heb ik over asfalt gezegd? De heer DE BRUIJNE: Mevrouw Bos, ik spreek u niet persoonlijk aan. Ik moet goed uitkijken wat ik zeg, maar in mijn aantekeningen heb ik staan: “Minder asfalt is niet erg voor het Noorden.” Het is ietwat onduidelijk wie dat heeft gezegd en ik reageer daarop door te zeggen dat je met deze opmerking moet oppassen vanwege die Zuidelijke Rondweg. Inhoudelijk heb ik al gezegd wat ik daarvan vond. De heer VAN KAMMEN: Ik stel een vraag over een opmerking in de eerste termijn. De heer De Bruijne zei dat hij niets over het milieubeleid heeft gehoord. Wat bedoelt of suggereert hij daarmee? Ik denk namelijk dat wij in Nederland op zichzelf een goed milieubeleid in elkaar hebben gezet, waaraan zowel uw als mijn partij hebben bijgedragen. Als u daarover niets heeft gehoord, ga ik er ook een beetje van uit dat daaraan geen afbreuk wordt gedaan, dus dat de kaders niet worden verruimd. Ik vond uw opmerking dan ook ietwat vreemd. De heer DE BRUIJNE: Er is bijvoorbeeld duidelijk sprake van bezuinigingen en het wordt moeilijker de ecologische hoofdstructuur te realiseren. Dat heeft duidelijk met het groene milieu te maken. Verder is onze algemene indruk dat het milieu bij dit kabinet, gegeven datgene wat er aan maatregelen bekend is gemaakt, niet echt meer een thema is. Dat betreuren wij, want wij denken dat dat buitengewoon belangrijk is. Bezuinigen op groene stroom? Ja, zeg het maar. Het is toch buitengewoon merkwaardig ecotax op groene stroom te gaan heffen? Dat is toch vreemd? Als u denkt dat er door dit kabinet niets aan het milieubeleid wordt veranderd, zeg ik dat ik bang ben dat dat wel het geval is. De heer VAN KAMMEN: We doen het bilateraal verder. De VOORZITTER: Dat is afgesproken. De beraadslagingen worden gesloten. 11. Initiatiefvoorstel " Energiebesparing en duurzame energie, gewoon doen!" van de fracties van GroenLinks en D66. De VOORZITTER: Dit voorstel is ook in de commissies voorbereid. Het is ingediend door de heer Van der Ploeg en mevrouw De Ridder. Wat betekent het laatste voor de behandeling? Is daarover nog nagedacht? De heer VAN DER PLOEG: Ik zal namens beide fracties het woord voeren. Het voorstel is namelijk namens de fracties ingediend. De VOORZITTER: Treedt er nog iemand in de voetsporen van mevrouw De Ridder? Als dat mevrouw Gräper-Van Koolwijk is, betekent dat dat zij als medeondertekenaar moet worden gezien. Gegeven het feit dat dit ook al uitvoering in de commissie aan de orde is geweest, kan dit punt
41
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Initiatiefvoorstel fractie GroenLinks en D66 over Duurzame energie
gewoon een normale behandeling hebben. Het kan dus in twee termijnen worden afgehandeld en de heer Van der Ploeg zal namens de indieners het woord voeren. Mevrouw DEVERE: Voorzitter! Mijn fractie wil de fracties van GroenLinks en D66 complimenteren met dit initiatiefvoorstel, dat een duidelijke visie geeft op wat de provincie aan duurzame ontwikkeling zou kunnen en moeten doen. Mijn fractie beschouwt dit voorstel als een goede aanvulling op en een ondersteuning van het beleid van dit College. Als dit initiatiefvoorstel namelijk naast het preadvies van het College wordt gelegd, waarin ook de energiemaatregelen van het College worden genoemd, blijkt dat het College en de initiatiefnemers met hun ambities parallel lopen. De provincie is met veel zaken bezig en met dit voorstel wordt het College geprikkeld met kracht zijn regisserende en stimulerende rol verder in te vullen. Zowel het initiatiefvoorstel van de fracties als het preadvies van het College laat een hoog ambitieniveau zien. Prioriteiten zullen in een solide werkprogramma moeten worden aangegeven en verder worden uitgewerkt. Vandaag gaat het om het vaststellen van beleidskaders. De vraag die wij onszelf moeten stellen, is of dit het ambitieniveau is dat wij met ons allen nastreven. Wel blijft het natuurlijk de vraag hoe dit moet worden betaald. Deze discussie zal waarschijnlijk op een later tijdstip, wellicht door een nieuw College en nieuwe Staten, worden gevoerd. De Miljoenennota nodigt ons niet uit voor geld bij het kabinet aan te kloppen. Mijn fractie kan zich vinden in dit initiatiefvoorstel met het bijgevoegde, aangepaste besluit en het ambitieniveau. Duurzame ontwikkeling dient binnen het provinciaal beleid een centrale plaats te hebben, wat het College in zijn preadvies onderschrijft. Door het College worden nu al veel maatregelen genomen. Tegen het College zeg ik dat het goed zou zijn als deze maatregelen ook voor een breed publiek zichtbaar zouden kunnen zijn. Bijvoorbeeld voor de convenantpartners en de individuele mens is dit een signaal dat de provincie het serieus meent met haar energiebeleid. In het POP staat dat Groningen haar bijdrage wil leveren aan het nakomen van internationale afspraken, zoals bijvoorbeeld het klimaatverdrag en het Kyoto-protocol, maar ook aan het landelijk klimaatconvenant. Dit voorstel is een goed begin om dit te realiseren. Het is weliswaar een detail, maar toch brengen wij onze complimenten over aan de secretaris van de commissie Milieu, Verkeer en Vervoer voor het feit dat wij de notulen van de laatste vergadering zo snel hebben gekregen. De heer VAN DAM: Voorzitter! Bij de CDA-fractie is er waardering voor dit initiatiefvoorstel van de fracties van GroenLinks en D66. De noodzaak van het onderwerp wordt nog even bevestigd in de recent verschenen Milieubalans 2002 van het RIVM. De CO2-uitstoot neemt nog steeds toe. Over een langere periode bezien, zal deze met circa 1 procent per jaar toenemen. Andere broeikasgassen nemen af, waardoor de totale broeikasgasemissie de laatste jaren stabiliseert. Deze moet echter naar beneden en dat is de reden van een actieve inzet in de komende jaren. Het initiatiefvoorstel is van eind januari. Door het College is toegezegd met een snelle reactie te komen. In eerste instantie is het in de GS-vergadering van 3 september besproken. Op 12 september vond er een gecombineerde commissievergadering plaats en een week later is het in de Staten aan de orde. Dat heeft bij ons de vraag doen rijzen waarom behandeling zo lang moest duren. Onze fractie heeft een aantal malen bepleit het energieconvenant met Essent breder in te vullen en daarbij is steeds verwezen naar het als basis gebruiken van de provinciale menukaart. Rentmeesterschap stelt de fractie van het CDA steeds centraal. Een zorgvuldige en aandachtsvolle houding ten opzichte van onze totale leefomgeving. Dit omvat ook de aspecten energiebesparing en duurzame energie. In de commissievergadering zijn de technische aspecten uitvoerig besproken. Ik zeg nog even dat wij daar ook hebben afgesproken dat wij een relatie zullen leggen met de Vilag-resolutie, dat wij CO2-reductie
42
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Initiatiefvoorstel fractie GroenLinks en D66 over Duurzame energie
realiseren door een breed scala aan maatregelen, waaronder toepassing, CO2-opslag, -gebruik en verwijdering. Daarbij hoort ook aandacht voor een betrouwbare energielevering, evenals voor biobrandstof. Wij hebben daar aangegeven dat volgens ons de vertaling naar het gedrag van het individu het sluitstuk moet zijn. Het is nodig een langdurig democratisch draagvlak voor duurzame oplossingen te verkrijgen. Ik denk dat je ook na Johannesburg, de grote VN-top, kunt zeggen dat voor grote milieuproblemen een systeeminnovatie nodig is; een langlopend, maatschappelijk veranderingsproces met technologische, economische, sociaal-culturele en institutionele veranderingen. De periode waarin een dergelijke transformatie tot stand komt, kan als een transitie worden gezien. Zo heb ik dat toen ook genoemd. Je moet dan in concreto denken aan een vergelijking met bijvoorbeeld de invoering van het aardgas in ons land. Van kolen en stadsgas zijn wij omgeschakeld naar aardgas; bij iedereen is aardgas in huis. Op een groot terrein heeft dat veel inpassing en inzet gevraagd en ik denk dat wij ook een dergelijke slag naar duurzaamheid zouden moeten maken. Gedurende een dergelijk proces worden doelstellingen geformuleerd en bijgesteld en worden samenhangende instrumenten toegepast. Dat vraagt van de overheid een vorm van sturing waarin langetermijndoelstellingen het afwegingskader vormen voor beslissingen op korte termijn. De initiatiefnemers en het College hebben toegezegd aan dit aspect aandacht te besteden. Onze fractie sluit zich aan bij de initiatiefnemers en het door het College opgestelde preadvies voor wat betreft de noodzaak om op dit terrein tot verdieping en verbreding te komen. Ook sluit zij zich aan bij de opmerking dat goed moet worden nagegaan welke aspecten in onze provincie het meest kansrijk zijn en het meeste effect hebben. Wij bepleiten dan ook, na inventarisatie van de meest kansrijke onderdelen, een brede afweging te maken, deze in beleid te vertalen en te effectueren. Ik ga in op het aangepaste besluit dat wij vanmorgen op onze tafel vonden. Op twee punten vraag ik verheldering. Bij onderdeel 3 staat: “…financiële consequenties in relatie tot hun verwachte effecten en hun potentieel in beeld te brengen…” Ook in de commissie heb ik bepleit bij de verwachte effecten andere terreinen te betrekken. Zijn effecten op andere terreinen inbegrepen? Als wij bijvoorbeeld pleiten voor het bezuinigen op of het minder inzetten van openbare verlichting, straatverlichting, heeft dat effect op de verkeersveiligheid en de sociale veiligheid. Wij vinden dat je dan ook naar die aanpalende terreinen moet kijken. Het laatste punt gaat over het terugrapporteren aan Provinciale Staten. Ik denk dat wij een goed voorbeeld hebben, namelijk het Antheusproject. Ten aanzien van dat project wordt regelmatig over de voortgang gerapporteerd, evenals over de kansen en de mogelijkheden. Wij worden daarvan op de hoogte gehouden. Kan ik onder dit rapporteren verstaan dat er wordt gerapporteerd op de wijze zoals dat voor het Antheusproject gebeurt, in plaats van dat wij over twee jaar iets horen? De heer VAN KAMMEN: Voorzitter! In de commissievergadering hebben wij uitgebreid en op een plezierige wijze over dit stuk gediscussieerd. Voor de analen is het naar mijn idee goed ook namens mijn fractie complimenten over te brengen aan de initiatiefnemers en natuurlijk ook voor de beantwoording. Vorige week heb ik duidelijk gezegd dat het niet niks is als wij even nagaan wat er in Groningen al gebeurt. Als wij dat op deze manier doorzetten en het initiatief daarbij betrekken, denk ik dat wij die koploper kunnen worden. Dat zeg ik specifiek tegen de heer De Bruijne, maar ik zie dat hij net is weggegaan. Wij kunnen ons aansluiten bij het voorstel over de besluiten en bij het preadvies van het College. De punten 2 en 3 uit de besluiten heb ik bij elkaar getrokken: als je spreekt over een totaalprogramma, wat voor status heeft dat dan? Dat is natuurlijk ook belangrijk om te weten. Het regeren gaat gewoon verder.
43
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Initiatiefvoorstel fractie GroenLinks en D66 over Duurzame energie
Zo eenvoudig is dat. In een commissievergadering heb ik gezegd dat het enerzijds misschien verstandig is dit als preadvies aan het nieuwe College aan te reiken. Anderzijds kun je ook zeggen: 'Doe wat je nu nog kunt. Neem dat gewoon mee, neem het restant op en leg dat voor als advies aan de nieuwe regenten.' De VVD-fractie vindt het vaak wel van belang die markt te betrekken, dus ik wil toch nog graag een signaal afgeven. Ik wil namelijk niet dat dat wordt vergeten. Ik heb vorige week gezegd dat het niet alleen de overheid is, maar dat ook de markt op veel zaken inspeelt. Ik heb gezegd dat het belangrijk is deze bij het verhaal te betrekken. De markt zit immers niet stil en als men daaraan kan verdienen, doet men dat graag. De heer STAGHOUWER: Voorzitter! Wij hebben waardering voor het voorstel en voor al het werk dat daarvoor is verricht. Ook spreken wij waardering uit voor de reactie van het College op het voorstel. Energiebesparing blijft natuurlijk altijd de aandacht houden. Dat gebeurt niet alleen op het moment dat er een voorstel wordt ingediend en besproken. Het is een voortgaand proces en ik denk dat wij dat als zodanig moeten zien. Wij zijn het eens met het aangepaste besluit, zoals dat nu voorligt. De heer HEMMES: Voorzitter! De SP-fractie spreekt evenals het College en alle andere fracties haar waardering uit voor het initiatief van de fracties van GroenLinks en D66. Ook onderschrijven wij de slogan van beide fracties: “Gewoon doen!” Elke vorm van energiebesparing en duurzaamheid is een stapje in de goede richting, hoe klein deze ook is. Wij moeten ons natuurlijk wel realiseren dat dit ondanks alle ambities slechts een druppeltje op de bekende plaat is. Zolang het Kyoto-verdrag door de Verenigde Staten niet wordt ondertekend en er daar een president rondloopt die uitspraken doet in de trant van 'Bosbranden bestrijden voorkom je door bomen te kappen', zien wij nog zware tijden voor het milieu tegemoet. Zolang de economie voor alles gaat, zijn er weinig lichtpunten. De rode draad vandaag is - het blijft het kabinet toch parten spelen - dat ons gisteren tot overmaat van ramp maar al te duidelijk is geworden dat het nieuwe kabinet helemaal geen boodschap heeft aan energiebesparing en duurzaamheid. Subsidies voor zuinige auto’s zijn geschrapt, evenals energiezuinige huishoudapparatuur. Er komt meer asfalt en dus meer ruimte voor auto’s en minder openbaar vervoer. Hoezo terugdringing van CO2-uitstoot? De fiscale subsidies voor groene stroom en groen beleggen verdwijnen. Er wordt fors bezuinigd op de aankoop van natuurgebieden en zelfs de minister van Milieu is er al niet meer. Van dit kabinet valt dus niet veel te verwachten. Het valt te vrezen dat wij jaren worden teruggeworpen, evenals met het openbaar vervoer, om onze inspanningen ten aanzien van het milieu te besparen. Dat laat onverlet dat wij niet het hoofd in de schoot moeten leggen en dat wij ons gezamenlijk moeten blijven inspannen om toch te proberen verbeteringen aan te brengen. Het initiatiefvoorstel is daarvoor een aanzet, die alle steun verdient, dus ook die van ons. De heer BOERTJENS, gedeputeerde: Voorzitter! Ik zal energiek en hopelijk duurzaam aan de gang gaan. Laat ik beginnen aan te geven waarom het zolang heeft geduurd. Energie zit in het hele Provinciehuis en dat onderwerp ligt op vele bureaus. Dat betekent dat wij onze informatie bij veel mensen uit dit huis moesten weghalen. Desalniettemin moet ik u mijn excuses aanbieden. Wij hadden immers toegezegd dat het er vóór de vakantie zou zijn, maar wij moesten dat even over de vakantie heen tillen. Maar daartegenover staat dat wij naar mijn idee een zo volledig mogelijk beeld hebben kunnen geven van wat er in dit huis allemaal op het gebied van energie speelt. Ik ben het helemaal met de heer Hemmes eens als hij bedoelt te zeggen dat er tal van factoren en indicatoren zijn waaruit blijkt dat het allemaal niet zo gemakkelijk gaat als het bijvoorbeeld gaat om het
44
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Initiatiefvoorstel fractie GroenLinks en D66 over Duurzame energie
terugdringen van CO2 en de besparing van energie. Wij zullen er vanuit de provincie zoveel mogelijk aan doen om ons daarvoor in te zetten en wij beschouwen dat ook als een grote zorg. U heeft ook aan de veelheid van projecten gezien dat wij dat op heel veel terreinen doen. Dan kom ik meteen bij de heer Van Dam die het over een term heeft die mij nog niet bekend was. Met “transitie” bedoelt hij dat je eigenlijk een omslag moet maken naar een nieuwe manier van denken en handelen. Ook wat dat betreft zijn wij als provincie slechts één speler en wij zullen dat samen met anderen doen. Op dat punt kunnen wij heel veel doen door het niet alleen zelf goed te doen, maar ook door aan anderen aan te geven wat wij doen. Dan kom ik bij de heer Van Kammen als hij zegt dat wij andere partners nodig hebben. Hij noemt dat dan “de markt”, maar het is niet alleen de markt. Het zijn ook gemeenten, onderwijsinstellingen en noem maar op. Wij zijn dus met heel veel partijen in de weer. Vandaar dat wij nu ook aan het overleggen zijn over een nieuw convenant, waarbij wij meer partijen - het liefst zo veel mogelijk - proberen te betrekken. Dat zal ook een flexibel, rekbaar convenant zijn, zodat je er gaandeweg nieuwe partijen bij kunt halen en andere partijen eventueel kunnen afhaken. Je kunt budgetten oprekken en inkrimpen en wat dat betreft gaan wij daarmee op een iets andere wijze om dan in het vorige convenant. De Vilag-resolutie, waaraan de heer Van Dam refereert, zal in de commissie Milieu, Verkeer en Vervoer opnieuw aan de orde komen. Tegen mevrouw Devere zeg ik dat het hier om een beleidskader gaat en die ambitieniveaus liggen eigenlijk per onderdeel verschillend, zoals zij kan zien. Dat zit dus ook in het voorstel van de fracties van GroenLinks en D66. Wij doen ons best om tot aan 12 maart zoveel mogelijk te realiseren en om concrete plannen op te zetten voor na 12 maart. Deze zullen wij meegeven aan de nieuwe Staten en het nieuwe College, maar wij willen daarin zoveel mogelijk ruimte laten, zodat men ook daar weer zijn eigen prioriteiten kan stellen. In die zin is het dus een kaderstellend besluit. Ten aanzien van de redactie van het besluit plaats ik een tweetal kanttekeningen. De eerste is redactioneel. Het is mij in de allerlaatste versie enigszins ontglipt dat er in de laatste regel van 1 staat dat wij de ambitieniveaus niet alleen vaststellen, maar ook omarmen. Daarbij kan ik mij iets voorstellen, maar niet als het gaat om ambitieniveaus. Ik leg dat aan de heer Van der Ploeg voor, maar wat mij betreft kan dat eruit. Voor de duidelijkheid zeg ik dat het hier wel gaat om de definitieve menukaart. In IPO-verband wordt daaraan nog steeds gesleuteld, maar het gaat dus om de definitieve menukaart. De heer Van Dam vraagt naar de verwachte effecten en of er ook effecten zijn die niet direct met energie te maken hebben. Hij noemt een duidelijk voorbeeld, namelijk verlichting en sociale veiligheid. Ik denk zeker dat je dat in die brede afweging moet zien, want het kan niet zo zijn dat je op het ene terrein een probleem oplost en dat je daardoor op een ander terrein een probleem veroorzaakt. Naar aanleiding van het vierde punt merk ik op dat ik denk dat wij ook wel gewoon kunnen rapporteren in plaats van dat wij terugrapporteren. Het woord “terug” mag er wat mij betreft uit. Ook dat is mij in de laatste redactie ontglipt. Ik zeg de heer Van Dam toe dat wij één keer per jaar met een rapportage bij de Staten zullen komen. De heer VAN DER PLOEG: Voorzitter! Namens beide fracties dank ik degenen die mooie woorden tot onze fracties hebben gesproken met betrekking tot het initiatiefvoorstel. Ik heb dat ook in de commissievergadering kunnen doen en het is prettig dat dat hier in de Staten wordt bevestigd. In de commissie hebben wij uitgebreid, maar in algemene termen over dit initiatiefvoorstel kunnen spreken en toch is het een onderwerp dat het verdient veelvuldig en uitvoerig aan de orde te komen. Toch zal ik dat vandaag niet doen, omdat de voorzitter vanmorgen heeft gevraagd of wij het vooral kort willen houden. Bovendien krijgen wij de komende maanden en in de vervolgjaren nog veelvuldig kansen om ook op de details van dit onderwerp terug te komen. Op de menukaart zijn negen thema’s aan de orde en over
45
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Initiatiefvoorstel fractie GroenLinks en D66 over Duurzame energie
elk thema zou je in commissieverband apart kunnen doorpraten. Wij zouden ons bijvoorbeeld de vraag kunnen stellen of wij hier 50 of 100 procent groene energie gaan inkopen. De fracties willen 100 procent en het College geeft aan dat het zal nagaan of het mogelijk is het op te rekken van 50 procent naar een hoger percentage. Als wij weten dat er in de provincie Fryslân samen met een aantal andere partners centraal al lang 100 procent groene energie wordt ingekocht, zal het College tijdens zijn zoektocht ongetwijfeld tegenkomen dat er uitgebreide mogelijkheden zijn. Over dat soort details gaat het vandaag dus niet. Het gaat om de algemene besluitvorming over de beleidskaders. Wij hebben daarvoor een aangepast besluit geformuleerd, zoals wij dat in de commissie hadden aangekondigd. Daarop kom ik zo nog even heel kort terug. Ik constateer een aantal zaken. Wij kunnen nu al concluderen dat de menukaart structurerend werkt en dat deze verschillende partijen inspireert. Voor zover wij dat nu kunnen beoordelen, heeft het voorstel inmiddels al tot een verbreding en een versnelling geleid. Er is ook overeenstemming over de doelstelling en de ambities van het beleid. Dat zijn allemaal verheugende zaken. Ook is er overeenstemming over de rol en de functie van de provincie ten aanzien van dit beleidsthema. Bovendien kunnen wij constateren dat de coördinerend gedeputeerde, waarvoor wij hebben gepleit, de facto is aangesteld. Althans, binnen het College heeft men die werkverhouding kunnen vastleggen en ook dat is hartstikke mooi. Uiteindelijk zie je dat veel zaken inhoudelijk gelijk lopen, dus wij zijn als fracties eigenlijk heel tevreden. Toch willen wij snel, sneller en snelst. Ik meen dat premier Balkenende zei: 'Let’s go walking.' Onze fracties hebben meer iets van: 'Let’s go running!' Als het gaat om de financiële middelen en de intensiteit van de inzet, zal het daarover de komende maanden natuurlijk gaan, ook in het debat met de Staten. Maar er zijn redenen om dat even uit te stellen tot een volgende beleidsperiode. Één van de redenen is dat het goed is het potentieel van wat er mogelijk is, in deze provincie voor de verschillende beleidsthema’s goed in beeld te brengen. Het College geeft aan dat het die richting op wil en dat het een studie daarnaar wil verrichten. Dat correspondeert met onze inzet in ons voorstel. Andere elementen die dan aan de orde komen, zijn de doelstellingen in algemene zin. Ik verwijs naar het preadvies. Het gaat erom een evenredige bijdrage te leveren aan de doelstellingen van het Kyoto-verdrag. De vraag is wat het woord “evenredig” in dit verband betekent. Gaat het dan om 6 procent in provinciaal verband, een evenredige inzet afgezet tegen de intensiteit van je middelen, of is het evenredig aan de hand van je potentieel? Deze discussie zal de komende periode zeker ook nog politieke dimensies krijgen. Een belangrijk middel dat veel effect heeft - dat is geen detail - is dat rare waterzijdig inregelen. Dat blijkt ook uit de preadviezen en alle andere stukken. Vanuit de provincie is getracht dat bij meerdere partijen en scholen in gang te zetten. Bij zeven scholen is dat gedaan en dat heeft effect gehad. Men is hier intern bezig geweest en je ziet dat dat, afgezet naar de mate van middelen, ook heel veel effect heeft. Wij verwachten dus dat in het uitvoeringsprogramma in ieder geval ook dat element zwaar zal worden aangezet. Voor wat betreft het voorstel en de uitvoering, zien wij uit naar een vervolgdiscussie en wij bevelen aan het aangepaste besluit in deze Staten aan te nemen met daarbij de toevoeging van de heer Van Dam op onderdeel 3: “In relatie tot effecten en potentieel...” De studies die zullen worden verricht, richten zich naar ik aanneem met name op de CO2-besparing, maar als het over de finale besluitvorming gaat, verwacht ik met hem wel degelijk dat het College in het uitvoeringsprogramma ook de aanvullende aspecten zal meewegen en aan de Staten zal voorleggen. Bij punt 4 wordt gesproken over terugrapporteren aan Provinciale Staten. De reden daarvan was dat ik net bezig was met mijn bijdrage over de bestuurlijke vernieuwing. Ik denk dat je dit soort formuleringen in duale verhoudingen steeds vaker zult tegenkomen. Onze fractie is het helemaal eens met de toonzetting van de heer Hemmes, maar voor een aantal details geldt dat wij nog echt moeten afwachten hoe het feitelijk in de begrotingen van Economische Zaken zal
46
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Initiatiefvoorstel fractie GroenLinks en D66 over Duurzame energie
staan. Dat geldt onder andere voor die groene regulerende energieheffing. Je kunt zeggen dat dat een verslechtering is. Natuurlijk is het signaal slecht, maar de vraag is waarvoor het extra bedrag van 200 miljoen euro wordt ingezet, dat het zal opleveren. Ik heb de stukken daarover nog niet kunnen inzien, maar het is mogelijk dat dat bedrag deels wordt besteed aan het subsidiëren van productiecapaciteit in Nederland. Één van de negatieve effecten van die heffing was namelijk dat capaciteit in het buitenland op die manier werd gefinancierd. De heer VAN DAM: Voorzitter! Ik dank het College en de initiatiefnemers voor de beantwoording, de verhelderingen en verduidelijkingen waarnaar ik heb gevraagd. De heer Van der Ploeg heeft gezegd dat de initiatiefnemende fracties snel en veel willen en dat wij niet snel genoeg aan de slag kunnen gaan. Ik wil een Chinees spreekwoord in herinnering roepen dat zegt: “Als de weg lang is, moet je kleine stappen nemen.” De heer BOERTJENS, gedeputeerde: Voorzitter! Ik dank de heer Van der Ploeg, de fracties van GroenLinks en D66 hartelijk voor het initiatiefvoorstel. In de commissie heb ik ook gezegd dat veel van de ideeën die daarin zijn verwoord, parallel lopen aan de gedachten en de inzet binnen het College en dat ik dit zie als een belangrijke ondersteuning van het collegebeleid. De heer VAN DER PLOEG: Voorzitter! Ik ben één punt vergeten. Wij kunnen meegaan met het schrappen van het woord “omarmen”. Ik begrijp dat het College het knuffelgehalte net te hoog vond. In het duale stelsel blijven wij een beetje op afstand, maar wij dansen wel in gezamenlijkheid verder. De VOORZITTER: Het laatste kan ik mij voorstellen, maar in de regel adviseer ik u als het om omarmen gaat uit de buurt van besluiten te blijven. De beraadslaging wordt gesloten. De VOORZITTER: Ik begrijp dat de laatste regel van punt 1 in het aangepaste, voorliggende besluit, wordt gelezen als “…aangegeven ambitieniveaus vast te stellen.” We schrappen dus “te omarmen c.q.” Ik begrijp dat punt 4 wordt gelezen als: “GS opdracht te geven daarover te rapporteren aan Provinciale Staten.” Ik constateer dat de Staten instemmen met het aldus gewijzigde besluit. Zonder hoofdelijke stemming wordt aldus besloten. De VOORZITTER: Ik stel voor een theepauze te houden. De vergadering wordt geschorst van 14.37 tot 14.55 uur. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. 12. Voordracht van Gedeputeerde Staten van 4 juni 2002, nr. 2002-05989, IWW, betreffende de nota Actieplan Culturele Infrastructuur Stad Groningen (nummer 30/2002). De beraadslaging wordt geopend. De heer SPOELTMAN: Voorzitter! Laat ik beginnen met de stelling dat mannetjesputters blijkbaar niet van cultuur houden. Wij hebben zojuist uitvoerig gediscussieerd over de Miljoenennota. Daarover hebben
47
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Nota Actieplan Culturele Infrastructuur Stad Groningen
wij in ieder geval een aantal opmerkingen gemaakt en ik heb niemand iets over een unicum in die nota horen zeggen, namelijk dat daarin sinds de Tweede Wereldoorlog geen woord of zin over kunst en cultuur staat. Wij betreuren dat ten zeerste en daarom is het goed dat wij nu praten over de culturele infrastructuur van de stad Groningen. De voorliggende voordracht is tot stand gekomen naar aanleiding van de beschouwingen van 2000, waarin door diverse fracties is gevraagd daarover ietwat meer te schrijven en te zeggen. De doelstelling is het beter benutten en verbreden van de culturele functies in de stad Groningen, zodanig dat wordt bijgedragen aan een aantrekkelijk woon- en vestigingsklimaat en aan bezoekersaantallen. Wij kunnen ons volledig in die doelstelling vinden en toch zijn wij enigszins teleurgesteld over de voordracht. De doelstelling is uitvoerig verwoord en ook is aangegeven aan welke criteria een aantal zaken zou moeten voldoen. Als wij dan kijken naar de concrete invulling, zien wij dat er in 2002 een aantal knelpunten wordt opgelost. Op zichzelf heeft mijn fractie geen problemen met het oplossen van die knelpunten, maar eerlijk gezegd hadden wij verwacht dat er in de voorstellen meer sprake zou zijn van vernieuwing. Met de knelpunten wordt namelijk gedoeld op bestaande situaties waarin extra geld wordt gegeven, wat inderdaad ook noodzakelijk is. Voor 2003 is nog helemaal geen sprake van een invulling. Wij denken bij het woord “straks” niet aan het jaar 2003 of 2004; als wij het over de culturele infrastructuur van de stad Groningen hebben en zeggen dat zij zowel nu als straks de culturele hoofdstad van het Noorden is denken wij minstens aan het jaar 2010. Dat hadden wij eigenlijk van het College verwacht. Hoe ga je een aantal invullingen doen op bijvoorbeeld het gebied van broedplaatsen? Ik zou natuurlijk prachtige voorbeelden kunnen geven. Als we kijken naar New York, herinneren wij ons waarschijnlijk allemaal de Factory van Andy Warhol. Hij is klein begonnen en op een gegeven ogenblik vond iedereen dat dat het zou moeten zijn. Iedereen die iets met cultuur wilde, moest naar New York om dat mee te maken. Ik noem een ander voorbeeld. Als wij het over werkplaatsen voor podiumkunsten hebben, denk ik aan het Werktheater dat in Amsterdam vier à vijf jaar de kans heeft gekregen zich te ontwikkelen en dat op een gegeven moment een stempel drukte op de totale toneelcultuur van Nederland en zelfs op die van Duitsland. Dat zijn voorbeelden waarvan ik zeg dat het daar naartoe zou moeten en ik verwacht eigenlijk ook van het College dat, als het 2003 gaat invullen, het ook de contouren schetst waaruit blijkt hoe het er in 2010 zou moeten uitzien. Dat wil zeggen dat Groningen in 2010 nog steeds de culturele hoofdstad van het Noorden is. Daarom moet je nu gaan investeren, maar dat moet je zo gericht doen dat je kunt zien wat de groei tot 2010 zal zijn. Ik heb geprobeerd dat ook in de commissie uit te leggen, maar toen werd mij het verwijt gemaakt dat ik dan over mijn graf heen bestuur. Wie weet immers hoe het er in deze Staten in 2003 allemaal zal uitzien? Daar gaat het mij en ons niet om. Ik wil helemaal niet over het graf heen regeren, maar ik verwacht wel dat - als je zegt dat Groningen ook straks de culturele hoofdstad van het Noorden moet zijn - je nu met een bepaald doel investeert en dat je weet waar je naartoe gaat. Dat zouden wij graag zien. Wat ons betreft mag dat best veel ambitie uitstralen. De voorbeelden die ik heb genoemd, zijn misschien wel groots, maar toch denken wij meer in die richting. Wij zien dat er in Groningen zeer weinig broedplaatsen voor jonge kunstenaars zijn en dat het werkplaatsidee verdwijnt. Het Grand Theatre was één van de weinige die wij hadden, maar vervult die functie ook steeds minder. Wat ons betreft moet het ambitieus zijn en niet alleen voor 2003, maar tot vele jaren daarna. Het voorstel is ook een ambtelijke werkgroep in te stellen die dat soort plannen verder zal uitwerken. Dat lijkt ons een eerste stap, maar ik zou het wel plezierig vinden als bij die ambtelijke werkgroep ook de expertise van de smaakmakers op cultureel gebied in het Noorden wordt betrokken. Het mag niet zo zijn dat instellingen op een gegeven moment horen hoe het allemaal gaat en hoe het allemaal zou moeten zijn, terwijl zij daarbij niet zijn betrokken.
48
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Nota Actieplan Culturele Infrastructuur Stad Groningen
De financiering van dat soort programma’s zal inderdaad na 2003 aan de orde zijn. Wat onze fractie betreft, kan dat ook een onderdeel zijn van de onderhandelingen die wij met eventuele coalitiepartners zullen voeren in de periode na 2003. De essentie is dat wij akkoord gaan met de voorliggende voordracht en dat wij het College vragen ietwat verder te kijken en daarop bij de plannen voor 2003 alvast enig licht te doen schijnen. Mevrouw VLIETSTRA-VAN GOOR: Voorzitter! Dit Actieplan Culturele Infrastructuur Stad Groningen sluit aan bij de gedachten, zoals deze binnen Provinciale Staten leven: de stad Groningen als dé cultureel dynamische hoofdstad van onze provincie en als het kan van het hele Noorden. Hoe bereik je dat? In het actieplan noemen GS met name twee onderdelen die relevant zijn voor het bereiken van dit doel, namelijk beeldende kunst en podiumkunsten. Door te investeren in deze twee onderdelen, wordt de culturele aantrekkingskracht van de stad vergroot. Dat gebeurt niet alleen voor cultuurminnaars - de fijnproevers - maar ook voor het grote publiek. Naast hoge kwaliteit, is er oog voor de economische impuls die een goed en gevarieerd cultuurklimaat met zich kan meebrengen. Mijn fractie kan met deze visie instemmen. De CDA-fractie is van mening dat de stad Groningen een bijzondere culturele positie in onze provincie inneemt. Dat geldt niet alleen voor Stad en Ommeland, maar ook voor ver daarbuiten. Volgens mij en vele anderen is niet alleen Maastricht, maar ook Groningen een stad waar je behoort te zijn. Dus ook ver daarbuiten. Om deze positie uit te bouwen tot een kwalitatief hoog cultureel en gevarieerd niveau, zijn investeringen noodzakelijk. Dit leidt dan tot een beoordeling van de concrete voorstellen voor 2002-2003. De PvdA-fractie zei zojuist dat zij enigszins teleurgesteld is over de voorstellen voor 2002. Dit jaar loopt al op zijn einde, dus je kunt niet meer zoveel doen. Mijn fractie gaat akkoord met de voorstellen, zoals deze in deze voordracht zijn aangegeven. Op korte termijn wordt bij organisaties en instellingen een aantal problemen opgelost en de dekking hebben wij al bij de Voorjaarsnota geregeld. Voor de besteding van € 500.000 is de dekking geregeld uit CESI, maar hiervoor zijn nog geen concrete voorstellen gedaan. Wij wachten de voorstellen dan ook met belangstelling af en wij onderschrijven de visie van GS dat het verbeteren van randvoorwaarden ook investeringen in de harde infrastructuur, de zogenaamde stenen, kan betekenen. De provinciale inzet zal wel altijd moeten worden beoordeeld uit het oogpunt van belang en uitstraling voor de hele provincie. De stad heeft haar eigen specifieke verantwoordelijkheden en financiën en daar waar stad en provincie elkaar vinden, moet er een gezamenlijke afstemming komen, ieder met de eigen verantwoordelijkheden. Dat het huidige College niet over zijn graf heen wil regeren, onderschrijven wij. De voorstellen voor 2002-2003 kunnen voor het nieuwe College een opmaat zijn om samen met de stad tot een meerjarig investeringsprogramma te komen. Wat ons betreft dus ook tot 2010. Met dit actieplan zijn de eerste stappen gezet. Mevrouw FOLKERTS: Voorzitter! Wij zijn blij met deze extra impuls, wat ik ook in de commissie al heb gezegd. Wij denken echter dat het voor een echt economisch effect toch nog te weinig is en dat daarvoor vele malen meer geld nodig is. Mijn fractie doet dan ook de oproep om als Staten gezamenlijk met de stad naar SNN op te trekken om extra gelden voor deze functie voor de stad te krijgen. Wij hopen dan ook dat er voor de volgende keer een gezamenlijk plan met de stad ligt, in plaats van alleen een plan van onze provincie. De middelen die wij nu fourneren, moeten wij naar onze mening vooral kleinschalig inzetten voor jong talent, werkplaatsen, broedplaatsen en ateliers. Dat heb ik reeds gezegd. Daaraan is namelijk veel gebrek. Wij denken niet in de eerste plaats aan een groot podium. Ik heb iets gezegd over een debatcentrum, waarvan al eerder sprake was geweest. Voor de gedeputeerde
49
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Nota Actieplan Culturele Infrastructuur Stad Groningen
heb ik opgezocht waar zijn voorgangster volgens mij toch een lichte toezegging heeft gedaan. Ik heb dat gevonden in het verslag van januari 2001. Dat zal ik hem geven. Zij overhandigt het verslag aan gedeputeerde Gerritsen. De heer GERRITSEN, gedeputeerde: Ik heb dat reeds aangetroffen, dus dat is mij bekend. De heer KOOT: Voorzitter! De provincie Groningen kent een economische hoofdstructuur, een ecologische hoofdstructuur en nu zijn we bezig met datgene wat wordt verwoord in het Groningse volkslied “een pronkjuweel, een golden rand”, d.w.z. een culturele infrastructuur. Daarin vormt de stad het knooppunt. Het idee is: zonder een goede cultuur geen goed leefklimaat en zonder een goed leefklimaat geen aantrekkingskracht voor vestiging van hoogwaardige activiteiten. Dat is door de eeuwen heen zo geweest: cultuur en economie vormen een twee-eenheid, het een kan niet zonder het ander. Mensen willen naast materie ook voeding voor de geest. De doelstelling in het verhaal is duidelijk: het beter benutten en verbreden van culturele functies in de stad Groningen, zodanig dat het bijdraagt aan een aantrekkelijker woonvestigings- en bezoekersklimaat. In deze doelstellende zin ontbreekt een stukje. Het moet zijn ten nutte van de hele provincie en zelfs ten behoeve van het hele Noorden. In deze nota wordt geconstateerd dat er een complete infrastructuur in de stad aanwezig is, welke slechts op enkele punten versterking behoeft. Wel, dat moeten we dan maar doen en dan maar eens kijken wat het gaat kosten. Op grond van de criteria zichtbaarheid, hoge kwaliteit en promotionele waarde wordt uit vijf culturele hoofdstromingen een keuze gemaakt. Letterlijk staat er: "In het licht van de doelstelling van het actieplan wordt een keuze gemaakt voor versterking van alleen de onderdelen beeldende kunst en podiumkunsten vanwege hun grootse bijdrage aan een levendig cultureel klimaat. Het woord “groots” en dat soort begrippen in overtreffende trap heb ik in deze nota veelvuldig aangetroffen. Ik zou me niet kunnen voorstellen dat dit soort nota’s wordt geschreven zonder dat soort begrippen, maar het mag misschien ook wel wat minder. De drie andere genoemde sectoren in het verhaal vallen af. Ik vraag me af richting College: zijn de media en letterkunde niet van hoge kwaliteit en promotionele waarde? Is cultuurbehoud, als je denkt aan een culturele infrastructuur, niet zichtbaar in de omgeving: borgen, archief, kerken? Is amateurkunst geen voedingsbodem van culturele ontwikkeling? Door een van de voorgaande sprekers werd gesproken over broedplaatsen. Ik ken allemaal semi-professionele gezelschappen in de kunst die wel degelijk als broedplaats aangeduid kunnen worden, maar die het financieel niet of nauwelijks kunnen rooien. Bij het actieplan is mijn vraag: wat houdt realisering van de doelstelling door stimulering in? Zitten NNO, NNT en het Groninger Museum stil? Realisatie verbetering randvoorwaarden: dit werd mij niet helemaal duidelijk in het verhaal. Investering in roerende zaken: inderdaad is opgemerkt dat geïnvesteerd wordt in stenen, maar is dat misschien niet gewoon een stuk achterstallig onderhoud dat moet worden gepleegd? Overigens wordt in dit actieplan gesproken over een ontwikkeling voor het jaar 2002, maar dat jaar 2002 is op een haar na gevild. En vanmorgen in de file op weg hierheen hoorde ik op TV Noord dat de stad 4 miljoen euro moet bezuinigen op cultuur. Realisatie van zachte infrastructuur, opleidingen: ja, inderdaad, maar is dat dan niet een taak van algemeen vormende instellingen? We hebben hier hoger onderwijs in de stad of is het de bedoeling dat we hiermee mooie afspraken gaan maken? Hoe zien die afspraken er dan uit? Ik zie in de nota weinig terug over het onderwerp beeldende kunst, maar misschien zie ik iets over het hoofd of verstaat u hier iets anders onder. Wat ik wel op prijs stel, is de betrokkenheid van de kunstenaars zelf. Als we iets doen, moet het van onderaf worden opgebouwd.
50
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Nota Actieplan Culturele Infrastructuur Stad Groningen
Dan nog iets: ik krijg hier een mooi rapport, twaalf bladzijden dik, maar - terzijde - als wij het milieu in de gaten willen houden, kan dit een redelijke besparing opleveren. Als ik goed kijk naar deze nota en er even over nadenk, hadden die twaalf bladzijden ook op vier A4-tjes gekund. Dan waren de zaken scherper geformuleerd en samengevat. Dat had twee voordelen opgeleverd. Als de schrijver, het College dus, zich had voorgenomen om vier uur extra uit te trekken voor dit stuk, hadden vijftig tot zestig mensen waarschijnlijk een half uur kunnen besparen. Per saldo dus dertig uur tijdsbesparing tegen een investering van vier uur: dat verdient zich heel aardig terug. De heer SPOELTMAN: Ik krijg even het gevoel alsof de D66-fractie helemaal niet bij de commissievergadering is geweest. De heer KOOT: U kent mijn voorgeschiedenis. Het kan best zijn dat zaken daar aan de orde zijn geweest. Maar toch, naar aanleiding van deze nota kom ik op deze punten terug en vraag ik me af of het niet scherper verwoord had kunnen worden. De heer SPOELTMAN: In de commissievergadering is hierover een vrij uitvoerig debat geweest en uw partij heeft daaraan meegedaan. Ik hou toch wel van continuïteit in het bestuur. U stelt een aantal vragen die al aan de orde zijn geweest. De heer KOOT: Ik ben het met u eens dat het heel jammer is dat ik ze hier moet stellen, maar ik vond dat ik het toch moest zeggen. Een tweede punt van de besparing is: in plaats van twaalf blaadjes slechts vier blaadjes. Rekent u maar uit: tien nota’s keer zes vergaderingen. Het milieu begint bij jezelf. Dit waren punten terzijde bij mijn verhaal. De heer JAGER: Voorzitter! Weet de heer Koot ook dat zijn inbreng hier terugkomt op papier in de handelingen? Uw terzijde was zeer interessant, maar als u zich zo bewust wilt zijn, moet u zich dit ook realiseren. De heer KOOT: De volgende keer krijgt u een mailtje. Dan kunnen we dat soort details overslaan en alleen met de hoofdlijnen verder gaan. De heer JAGER: Dat lijkt mij een mooi streven. De heer GERRITSEN, gedeputeerde: Voorzitter! De Staten hebben in de algemene beschouwingen van 2000 aangekaart dat zij graag meer willen horen en een visie van het College willen hebben op de wijze waarop de centrumpositie van de stad Groningen beter tot uitdrukking kan worden gebracht daar waar het gaat om de cultuur. Daarop is het College aan het werk gegaan en is gekeken wat de aspecten kunnen zijn die beter voor het voetlicht brengen waar de stad een extra meerwaarde kan hebben voor de provincie, het Ommeland en het Noorden als geheel. Naar het oordeel van de Staten is het een nieuw argument dat niet alleen de cultuur als zodanig, maar ook de economische waarde van het culturele leven een extra beweegreden is om een dergelijke visie te ontwikkelen en te vertalen in een concreet actieplan. Namelijk de gedachte dat, daar waar het gaat om economische ontwikkeling, cultuur meetelt. Dat is niet vanzelfsprekend en men ziet het niet sterk terug in het Kompasprogramma. De Staten hebben gezegd dit er graag bij te willen hebben, omdat men ziet dat, bijvoorbeeld bij personeel dat geworven wordt door grote werkgevers, mensen altijd een afweging maken of er ook iets op hoog kwalitatief niveau te doen is, zodat men zich zou willen vestigen in Groningen. Dat speelt ook in breder verband een rol bij bedrijven en instellingen die een afweging maken over vestiging en die ook voor hun personeel kijken of het een
51
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Nota Actieplan Culturele Infrastructuur Stad Groningen
aantrekkelijk gebied is om te leven. Groningen Stad en Ommelanden is een zeer aantrekkelijk gebied om te leven en gelukkig is er ook heel veel in de infrastructuur. De gedachte is ook niet dat er te weinig is of dat er zich grote knelpunten voordoen, maar dat er een verdieping moet worden aangebracht en een plus aan moet worden gegeven. Wat de heer Spoeltman naar voren brengt, klopt: dat wij ons nu eerst concentreren op het wegwerken van achterstanden, hiaten en knelpunten. Voor de toekomst is het uitdrukkelijk de bedoeling dat wij dat verder gaan uitwerken en verdiepen en meer structureel gaan verwerken. Ik vind het plezierig om in deze Staten te horen dat juist de ambitie om dat op langere termijn concreter in te vullen en steviger aan te zetten en daar ook middelen voor uit te trekken, op een flink draagvlak kan rekenen. Het is puur om formele redenen, daar heeft de heer Spoeltman wel een punt, maar wij willen niet over een periode allerlei beslissingen gaan vastleggen en ons beperken tot de periode 2002 om juist ook de kleinschalige zaken waar mevrouw Folkerts het over heeft, aan te pakken. Voor 2003 is een bedrag gereserveerd. Natuurlijk is het de bedoeling dat ook een vertaling te geven voor de langere termijn. Ik heb met de stad reeds een aantal malen overleg gevoerd over dit punt en er komt een ambtelijke werkgroep, die bestuurlijk zal worden benut. Uiteraard zal ook het veld worden geraadpleegd over de zaken die aan de orde zijn, om zo de visie verder gestalte te geven. Waar zijn dan die twaalf recyclebare pagina’s voor nodig? Die zijn nodig om eens goed te kijken naar wat we precies bedoelen, wat die agenda is en waar we het over hebben. Dit was in eerste instantie wat onduidelijk en de PvdA-fractie heeft daar in een essay iets over gezegd. Er was echter behoefte om dat wat concreter vast te pakken. Het gaat dan inderdaad om de beeldende kunst en de podiumkunst. Het gaat niet over alles. Het is niet een tweede cultuurnota, maar een toegespitst plan, gericht op de podiumkunsten, op de kunsten, omdat deze zichtbaar zijn, uitstraling hebben en juist dat provinciale belang onderstrepen voor de stad zelf maar ook voor de Ommelanden en voor het Noorden als geheel. Sommige zaken zijn zelfs van internationaal belang. Betekent dit nu dat wij de rest van de culturele functies overboord gooien? Het antwoord is “nee”. Wij zijn heel druk bezig, met amateurkunst bijvoorbeeld, met cultuureducatie, met het erfgoed, monumenten, met de bibliotheken. Er zijn allerlei zaken in ontwikkeling en wij zullen daarmee doorgaan, conform de lijnen die wij hier in de Staten zijn overeengekomen. Ik hoop dat de PvdA-fractie gezien heeft welke ambities voorliggen op het gebied van podiumkunst en beeldende kunst. Ambities die inderdaad gaan om het concreter en meer manifest maken van de bestaande mogelijkheden. Het NNO, het NNT, Galili Dance en het Groninger Museum doen al heel veel. Het is als een extra prikkel bedoeld om hen in een ongewone situatie te brengen en zij worden uitgedaagd om ongebruikelijke en nieuwe dingen te doen, waardoor een groter publiek bereikt kan worden. De zorg is namelijk dat, als men bij hetzelfde publiek blijft, dit een ongewenste ontwikkeling is. Wij willen juist graag dat de instellingen nieuw elan krijgen en nieuwe perspectieven laten zien. De stad is ook bezig met opdrachtgeverschap, maar daarover zullen ook wij nader spreken. Wat betreft de festivals: Noorderzon heeft van ons een extra impuls gekregen en dat gaat ook gelden voor Eurosonic en Noorderslag. De randvoorwaarden zijn van groot belang. Ook al is het zo dat opleidingen een zaak zijn van bestaande onderwijsinstellingen kan het nuttig zijn om te trachten hier zaken te ontwikkelen. Ik denk dan aan een theateropleiding. De dansacademie zal een impuls nodig hebben om een snelle start te maken. Ik ben het eens met degenen die zeggen: kijk naar de directe knelpunten in de infrastructuur. Bij broedplaatsen gaat het zowel over podiumkunst als beeldende kunst. Er is een groot tekort en wij willen dat met voorrang aanpakken. Ik kan mij voorstellen dat we hier nog een tijdje mee willen doorgaan, omdat er een enorme achterstand is op dit terrein. Hiervoor zullen wij naar 2003 kijken. Ik meen dat mevrouw Folkerts dit voorstelde. Wij zullen komen met nadere voorwaarden als het gaat om de harde infrastructuur. Ik ben het ermee eens
52
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Nota Actieplan Culturele Infrastructuur Stad Groningen
dat natuurlijk het provinciale belang voorop moet staan. Het zal dan meestal gaan om cofinanciering om Europese fondsen los te trekken, want een investering alleen vanuit de provincie zal weinig zoden aan de dijk zetten. Het antwoord aan de heer Spoeltman is dat wij heel graag de ambitie oppakken om richting 2010 iets te doen. Dit zal echter bij de volgende collegeonderhandelingen op tafel liggen. Ik ben blij met het brede geluid in de Staten dat er meer in geïnvesteerd moet worden. Ik kom dan terug op de eerste opmerking van de heer Spoeltman dat niet alleen in de Troonrede cultuur niet is genoemd, maar ook in het strategisch akkoord en de regeringsverklaringen ontbreekt het. Gelukkig ligt dat in deze Staten heel anders en dan zeg ik: tel je zegeningen. Investeren in dat nieuwe perspectief met een ambtelijke werkgroep en met het inschakelen van expertise van elders: het gaat inderdaad niet alleen om de fijnproevers, maar om een breder publiek, zoals mevrouw Vlietstra aangaf. Het belang en de uitstraling van de provincie zullen voorop staan. Wij zullen inderdaad naar SNN optrekken om te kijken wat de mogelijkheden zijn om zaken te financieren in het kader van Kompas. Een symposium over kunst in de openbare ruimte zal op 26 september a.s. plaatsvinden. Dat waren de toezeggingen die nog ergens in de verslagen lagen. Ik kan u dat van harte aanbevelen. Het is een interessant en mooi programma met een mooie tentoonstelling. Toegezegd is om naar het debatcentrum te kijken. Als het gaat om onderwerpen die heel dicht bij cultuur liggen, culturele promotie, zou het enigszins in de rede liggen zijn om debatten op dat punt te stimuleren. Daar zou een mogelijkheid kunnen liggen. Het optuigen van een debatcentrum in fysieke zin zien wij niet in de rede liggen. Het is wijs om dat af te wegen in het totaal van het culturele beleid. Het College denkt na over een tussenevaluatie van het cultuurbeleid, om dit als advies aan het komende College mee te geven en zal daarop nog nader terug komen. Mevrouw VLIETSTRA-VAN GOOR: Voorzitter! Ik wil de gedeputeerde bedanken. Het mag dan nu nog niet helemaal zijn zoals wij het voor ogen hebben, maar hij heeft in korte tijd veel voor elkaar gekregen: én het Huis van de Cultuur én de monumenten en twee monumenten. Mevrouw FOLKERTS: Voorzitter! Op het debatcentrum kom ik bij de tussenevaluatie nog wel terug. Ik ben het niet met de gedeputeerde eens op dat punt. De heer KOOT: Voorzitter! Ik zie bij de voorstellen bij punt 2 een bedrag van € 90.000 voor Liga. Moeten we dit ingepast zien in het hele verhaal? We stellen nu iets vast wat kennelijk terugwerkende kracht heeft. Mijn tweede vraag heeft betrekking op de mogelijke verhuizing of ombouw van de Oosterpoort. Hoe moeten we dit in het verhaal inbouwen? Verder ligt er nog een verhaal over een derde spoor - zie ik in de oude notulen - van noordelijke culturele instellingen die scherper betrokken zouden moeten worden bij het gebeuren. Dan blijft nog liggen een verhaal van Gironingen, wat structureel zou worden ingebouwd. Kunt u dat nog even toelichten? De heer GERRITSEN, gedeputeerde: Om op het laatste in te gaan: het is niet de bedoeling structureel de start van de Giro hier te laten plaatsvinden. Sommigen betreuren dat, zie ik. Overleg met de noordelijke culturele instellingen vindt nu en dan plaats, maar ik heb zojuist al in antwoord op de opmerkingen van de heer Spoeltman gezegd dat wij dat ook zullen benutten om signalen naar voren te halen en reacties te krijgen op verdere uitwerkingen die wij samen met de gemeente gaan maken. Wij zullen met een plan op hoofdlijnen komen. De invulling nu, bijvoorbeeld Liga, is nadrukkelijk afgestemd met de gemeente. Dus alles wat hierin staat heeft ook wel in dat kader plaatsgevonden. Liga is een voorbeeld van een groot knelpunt uit het verleden, wat wij willen oplossen. Het gaat dan om een versterking van de bedrijfsvoering, maar ook om het uitbreiden van een aantal provinciale functies voor
53
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Nota Actieplan culturele Infrastructuur Stad Groningen Huis van de Groninger Cultuur
Liga '68. Oosterpoort is weer van een heel ander gehalte. Dat staat in de agenda en dat staat in de door u gewraakte twaalf pagina’s die recyclebaar zijn. Het plan Oosterpoort houdt in dat er een probleem is met de akoestiek in de zaal. Het idee zou kunnen zijn daar iets aan te doen. Meer dan dat is het niet. Als u nu instemt met deze plannen, zegt u nog niets over de Oosterpoort. U neemt de agenda voor kennisgeving aan, maar u neemt wel een beslissing over de besluiten die achterin vermeld staan. De beraadslaging wordt gesloten. Zonder stemming wordt aldus besloten. 13. Gewijzigde voordracht van Gedeputeerde Staten van 3 september 2002, nr. 2002-12.787, IWW, tot vaststelling van de plannen betreffende het Huis van de Groninger Cultuur (nummer 38/2002). De beraadslaging wordt geopend. De heer BOER: Voorzitter! Het kan heel kort, want het betreft alleen een tekstuele wijziging ten opzichte van de commissie. Mijn partij kan ermee akkoord gaan dat een onafhankelijke instelling in het leven wordt geroepen, die ook gedragen wordt door de instellingen op het gebied van de Groninger taal en cultuur. Dus mijn advies is: ga ermee aan de slag! Mevrouw VLIETSTRA-VAN GOOR: Voorzitter! Met de oprichting van dit huis faciliteren wij de organisaties om aan het werk te gaan, om Groninger taal en cultuur te stimuleren en over het voetlicht te brengen. Na het besluit hierover is het woord dus aan de organisaties voor de uitvoering. Mevrouw FOLKERTS: Wij gaan akkoord met het voorstel. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter! Het mag de commissieleden niet verbazen dat mijn fractie grote moeite heeft met het voorstel zoals het hier voor ons ligt. Niet omdat wij geen voorstander zijn van een Groninger taal en cultuur, integendeel: we dragen de Groninger taal en cultuur een warm hart toe. De manier waarop het vervolgens is uitgewerkt, stuit bij ons wel op wat tegenstand, mede omdat wij het idee hebben dat een en ander een stuk efficiënter kan, waardoor meer geld kan worden vrijgemaakt voor te subsidiëren activiteiten. Met de insteek en de doelstelling van de nota hebben wij totaal geen problemen. Kijkend naar de voordracht, zien wij echter dat het grootste deel van het geld wordt uitgetrokken voor apparaatskosten, waarvan wij bovendien het idee hebben dat een deel van die taken gewoon door ambtenaren hier in huis gedaan kan worden. Dit kan veel bureaucratie en apparaatskosten schelen. De heer BOER: Voorzitter! Die ambtenaren kosten geen geld? Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Die ambtenaren kosten wel geld, maar je hebt er geen aparte directeur, aparte secretaris of secretaresse voor nodig, geen apart briefpapier, geen apart logo, geen aparte locatie en je hoeft geen zaalhuur te betalen. De heer BOER: Gaat het in essentie bij het instellen van zo’n huis niet om onafhankelijkheid en draagvlak bij de instellingen? Dat kunt u niet garanderen als het zuiver vanuit de provinciale overheid plaatsvindt.
54
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Huis van de Groninger Cultuur
Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Als ik goed geluisterd heb naar de opmerkingen van de verschillende instellingen, zijn zij vooral blij dat het College en deze Staten een warm hart hebben voor de Groninger taal en cultuur. Dat draagvlak bij de organisaties is er dus al, of het nu door een apart huis wordt georganiseerd of dat het Provinciehuis een coördinerende taak op zich neemt. Bovendien zullen al die organisaties het met mij eens zijn dat het geld dat anders besteed wordt aan apparaatskosten, dan gebruikt wordt om bepaalde activiteiten in het kader van de Groninger taal en cultuur door een extra stimulans te ondersteunen. Met dat soort concrete bijdragen zijn de organisaties veel meer geholpen dan met een Huis voor de Groninger taal en cultuur. De heer BOER: Hoe verklaart u dan de brede steun die uit de inspraak naar voren is gekomen, juist voor dit initiatief? Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Ik heb met meerdere organisaties gesproken, onder andere naar aanleiding van die hoorzitting. De meeste zeggen: 'Het gaat ons niet zozeer om het feit dat er een huis is, maar een huis geeft ons het gevoel dat de Groninger taal en cultuur onder de aandacht zullen blijven.' Ik denk dat wij, op het moment dat wij een afspraak maken over de aandacht die wij willen geven aan Groninger taal en cultuur in de toekomst, die garantie ook kunnen geven, maar geld kunnen besparen wat zij vervolgens kunnen gebruiken voor activiteiten die te maken hebben met het ontwikkelen en stimuleren van de Groninger taal en cultuur. Daarnaast lijkt nu de hele Groninger taal en cultuur zich te concentreren rondom dit huis en de federatie die opgezet wordt. Ik heb twee concrete vragen. Hoe wordt omgegaan met een organisatie die niet lid wil worden van die federatie, maar wel goede initiatieven en ideeën heeft die de Groninger taal en cultuur ten goede komen? De hele ontwikkeling en subsidiëring lijkt immers gekoppeld te zijn aan het huis. Hoe wordt voorkomen dat, op het moment dat iedereen deel zou kunnen nemen aan die federatie, dit een log instituut wordt? Hoe voorkom je dat de grotere organisaties de kleinere niet zullen overheersen? Mijn fractie blijft grote moeite houden met het huis en wij zullen om die reden dan ook tegen de voordracht stemmen, waarbij ik nadrukkelijk wil opmerken dat mijn fractie allesbehalve tegen de ontwikkeling van de Groninger taal en cultuur is. Wij hadden het alleen graag op een andere manier gezien. De heer GERRITSEN, gedeputeerde: Voorzitter! Deze Staten hebben in de commissievergadering van Welzijn, Zorg en Cultuur van november 2001 aangegeven graag nadere invulling te zien van de stimuleringsfunctie van Groninger taal en cultuur. Reeds lang subsidiëren wij de wetenschappelijke functie. Wij gaan daar ook graag mee door, want dat is een goede ontwikkeling en ook strategisch van belang. De stimuleringsfunctie stond echter onder druk. Daarom is vanuit de Staten – en een groot aantal fracties heeft daarop aangedrongen – gezegd: 'We moeten eigenlijk die stimuleringsfunctie invullen.' Mevrouw Gräper noemt het apparaatskosten, ik noem het mensen. Mensen die aan de slag gaan met al die initiatieven die er zijn en daar ook meer uit willen halen en een plus aan willen geven. Zij kunnen organisatorisch en als coördinator heel veel tot stand brengen en er meer uithalen dan nu het geval is. Daarnaast is er ook een budget waar het gaat om initiatieven in de media: een programma- en activiteitenbudget. In de commissie is al toegezegd dat we op een gegeven moment gaan evalueren. Ik proef uit de woorden van de D66-fractie dat dit qua efficiency misschien anders zou kunnen, maar wij vinden het nodig dat breed met mensen te gaan stimuleren. Daarom denken wij aan consulenten, maar ik kan me goed voorstellen dat dit bij de evaluatie nog goed bekeken gaat worden. De aanpak valt trouwens terug op de overhead die aanwezig is in de Groninger archieven; het valt dus mee als het gaat om het opnieuw optuigen van zaken. Een aantal mensen kan daar aan de slag gaan met een bestuur, dat slagvaardig is, omdat er een dagelijks bestuur is dat een stichting is, met daaromheen de federatie, analoog
55
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Huis van de Groninger Cultuur Reactie en Actieplan n.a.v. Beleidsonderzoek Natuur en Landschap
aan de wijze waarop dit bij de Federatie Musea is georganiseerd. Dat kan slagvaardig zijn. Dat is het antwoord op de vraag: 'Hoe voorkom je dat het te log wordt?'. Dat is een vraag die ons natuurlijk ook heeft beziggehouden. Dan de vraag: 'Als iemand niet wil meedoen?' Ik denk dat mensen met goede ideeën altijd in aanmerking komen voor onderdelen van het programma en het activiteitenbudget. Het zou onverstandig zijn om daar te krampachtig mee om te gaan. Ik vind het geen goed idee om dit alles in dit Provinciehuis te gaan doen. Ik meen dat er nog tal van zaken zijn die in de uitvoering zitten die wij dan ook zouden moeten doen. Dan zouden wij een heel grote provincie krijgen. Het is goed om dit op afstand te plaatsen en er een subsidierelatie mee te onderhouden. Ik neem de opmerking van u mee dat het goed is om op de slagvaardigheid en de efficiency te letten, maar wij moeten wel het doel in de gaten houden. Het doel is het stimuleren van allerlei activiteiten op het terrein van de Groninger cultuur, daar waar het gaat om geschiedenis, taal en onderwijs. De beraadslagingen worden gesloten. Zonder stemming wordt aldus besloten, met de aantekening dat de fractie van D66 geacht wordt tegen het voorstel te hebben gestemd. 15. Mededeling van Gedeputeerde Staten van 19 maart 2002, nr. 2001-20713, RRN, en een aanvullende mededeling van 21 mei 2002, nr. 2002-07201, RRN, betreffende reactie en Actieplan n.a.v. het Beleidsonderzoek Natuur en Landschap (nummer 14/2002). Mevrouw BOS: Voorzitter! Voor ons ligt de reactie en het actieplan naar aanleiding van het Beleidsonderzoek Natuur en Landschap. Het was een B-stuk, maar wij vinden het onderwerp zo belangrijk dat wij het graag als A-stuk willen behandelen. Even terug naar 1998. De provincie kwam uit met de nota 'Toestand van natuur en landschap in de provincie Groningen'. Conclusie: de kwaliteit van natuur en landschap gaat onverminderd achteruit in onze provincie. Mijn fractie heeft hier meerdere keren naar verwezen. In de algemene beschouwingen 2000 kwam de CDA-fractie met een motie. Daarin werd gevraagd te gaan onderzoeken hoe het toch komt dat, ondanks alle plannen en financiële inspanningen, de kwaliteit van natuur en landschap niet beter wordt en op welke manier wij hieruit lering kunnen trekken. De GroenLinks-fractie heeft toen met deze motie, na enige aarzeling, ingestemd, de motie zelfs ook ondertekend. De conclusies en aanbevelingen in de al genoemde nota uit 1998 waren helder en duidelijk en ook door de Staten aangenomen. Wij vonden dat het de hoogste tijd werd daar maar eens mee aan de slag te gaan in plaats van weer een nieuw rapport te schrijven. In ieder geval stelden we als eis dat zo’n onderzoek niet vrijblijvend mocht zijn en we consequenties aan de resultaten moesten verbinden. De commissie Beleidsonderzoek Natuur en Landschap is ingesteld en na een jaar werden de bevindingen in 'Natuur en landschap onder de loep' gepresenteerd. De tien hoofdconclusies en elf aanbevelingen logen er niet om en kwamen voor een deel overeen met de conclusies en aanbevelingen uit het rapport 1998. Je zou denken dat het College zou zeggen: genoeg geschreven, aan het werk! Helaas, het mocht niet zo zijn. De reactie bleef in vage voornemens steken. Mijn fractie is dan ook oprecht teleurgesteld en is het helemaal eens met de reactie van het Platform Landelijk Gebied. De actiepunten van het College moeten veel concreter en aan sommige onderdelen moet veel harder worden getrokken, zoals de verdrogingsproblematiek. Bij die verdrogingsproblematiek is een adequaat monitoringsysteem onmisbaar. Dat monitoringsysteem is er nu niet. Het College vindt verder dat de communicatie met andere organisaties prima verloopt. De commissieleden kregen toch een ander idee. Juist bij de verdrogingsproblematiek zijn heel veel organisaties betrokken:
56
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Reactie en Actieplan n.a.v. Beleidsonderzoek Natuur en Landschap
waterschappen, terreinbeheerders, natuurbeschermingsorganisaties, gemeenten en landbouwers. De provincie is de organisatie bij uitstek die hierin een coördinerende en sturende rol moet vervullen, willen we de doelstellingen van het Rijk in 2010 halen. Wij hebben de indruk dat de gedeputeerde met de verdrogingsproblematiek hard aan het werk wil. Maar teleurstellend is haar uitspraak tijdens de commissie Ruimte, Water en Groen. Daarin meent zij dat het niet nodig zal zijn met gemeentelijke landschapsplannen aan de slag te gaan, omdat er ook al landschappelijke raamwerken worden opgesteld. Wel, ik heb met grote belangstelling het Landschappelijk Raamwerk Noord-Groningen doorgebladerd. Voorzitter! Daar schieten we echt niets mee op. Niet alleen omdat er een bureau uit Alkmaar bij is ingeschakeld en het taalgebruik ronduit afschuwelijk is: “De dynamiek die op het landschap nederdaalt" enzovoort, maar ook omdat het veel te globaal is, het betrekking heeft op een heel grote regio en de gewone burger er niet aan te pas komt. Kortom: een landschappelijk raamwerk is geen oplossing voor het Groninger landschap. Een instrument echter dat uitermate geschikt is om op gemeentelijk niveau te gebruiken, is een landschapsbeleidsplan. Een dergelijk plan is veel gedetailleerder dan een raamwerk. Het geeft de visie op het landschap in de gemeente weer, gebaseerd op kenmerkende landschapsstructuren, patronen en elementen. Bij het inventariseren daarvan kan de hulp van bewoners, grondeigenaren en gebruikers worden ingeschakeld. Verder worden in het plan het bestaande beleid en beheer beschreven en vervolgens wordt bepaald welke maatregelen nodig zijn voor behoud en herstel. De realisatie van dit plan vindt zijn doorwerking in andere plannen, zoals bestemmingsplannen. Het instrument wordt ook aanbevolen in de nota-Belvedère. Het landschapsbeleidsplan is niet nieuw, het bestaat al een tijdje. Er zijn subsidiemogelijkheden en informatie is te verkrijgen bij Landschapsbeheer Nederland. Subsidieaanvragen kunnen nog ingediend worden tot 1 januari 2003. Ik heb hier wat informatie voor de gedeputeerde mevrouw Jansen. Je kunt het ook downloaden, maar ik heb het voor haar geprint. De heer BAKKER: Voorzitter! U was niet bij de commissievergadering - daar waren twee andere leden van uw fractie - maar daar was de algemene teneur een redelijk acceptabele houding ten aanzien van datgene wat daar besproken is. Daar is ook besloten om dit stuk als B-stuk te behandelen. Mevrouw STEVENS: Voorzitter! Volgens mij was de heer Bakker er niet, maar ik was wel aanwezig bij de commissie en met mij de heer Moll. Wij hebben het stuk uitvoerig besproken, wij hebben ook een aantal tips gegeven en we hebben heel duidelijk vermeld dat we waarschijnlijk van plan waren om er een A-stuk van te maken. Mevrouw BOS: Voorzitter! Het staat ook zo vermeld in de notulen. De heer Bakker kan het zo nalezen. Er is geen twijfel mogelijk dat wij alle recht hebben om dit te doen. In Nederland heeft inmiddels meer dan de helft van alle gemeenten een landschapsbeleidsplan. Ik vraag me af hoeveel gemeenten zo’n plan hebben in de provincie Groningen. Gevreesd moet worden dat dit er erg weinig zijn en misschien heeft geen enkele gemeente het. Wellicht weet de gedeputeerde hier meer over. In het POP staat dat het Groninger landschap uniek is en het uitgangspunt is voor alle ontwikkelingen. Tegelijkertijd constateren we al jaren dat de kwaliteit steeds verder achteruit holt. De oorzaken zijn bekend, maar hoe los je die op? Verschillende instanties hebben onderzoek gedaan: de Rijksuniversiteit, het expertisecentrum van het ministerie van Landbouw en Visserij. Daaruit blijk dat bij de gemeenten veel meer mogelijkheden liggen dan waarvan zij nu gebruik maken. Het L&V-rapport heeft als titel 'Cultuurhistorie en de ruimtelijke ordening op gemeentelijk niveau' en hierin staat dat een visie over aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische waarden bij gemeenten ontbreekt, dat bestaande instrumenten te weinig worden gebruikt, er te weinig kennis is over de aanwezige waarden, te weinig
57
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Reactie en Actieplan n.a.v. Beleidsonderzoek Natuur en Landschap
capaciteit bij gemeenten en te weinig vakinhoudelijke kennis. Voorzitter! Die kennis is wel bij de provincie aanwezig. Mijn fractie verzoekt het College dan ook het opstellen van gemeentelijke landschapsbeleidsplannen te stimuleren en gemeenten daadwerkelijk te helpen door deskundige ambtelijke ondersteuning te bieden. Deze conclusie om landschapsbeleidsplannen te stimuleren stond ook als zodanig in ons eigen rapport en werd ook als aanbeveling gedaan. Wij moeten daar dus achter staan. Ik dien een motie in, ondertekend door de fracties van PvdA, D66, SP en GPV/RPF/SGP. De VOORZITTER: Door mevrouw Bos wordt de volgende motie voorgesteld: "Provinciale Staten van Groningen in vergadering bijeen op 18 september 2002, overwegende dat: - in het POP staat geschreven dat het Groninger landschap uitgangspunt voor alle nieuwe ontwikkelingen is, - de kwaliteit van natuur en landschap in de provincie Groningen onverminderd achteruit gaat, - op gemeentelijk niveau nog veel mogelijkheden liggen voor behoud en herstel van natuur en landschap, maar dat gemeenten niet voldoende mankracht, middelen, kennis en visie bezitten, - de commissie beleidsonderzoek Natuur en Landschap de aanbeveling doet om gemeenten te stimuleren een landschapsbeleidsplan te schrijven, concluderen dat: - de commissie beleidsonderzoek Natuur en Landschap aanbeveelt om het opstellen van de gemeentelijke landschapsbeleidsplannen te stimuleren, verzoeken het college: - deze aanbeveling daadwerkelijk uit te voeren en gemeenten hierbij de nodige ambtelijke ondersteuning te geven, en gaan over tot de orde van de dag." De motie is ondertekend door mevrouw Bos, de heer Bakker, de heer De Vey Mestdagh, de heer Hemmes en de heer Staghouwer, kan bij de beraadslaging worden betrokken en krijgt nummer 1. Mevrouw BOS: Ik wil hier twee vragen aan toevoegen. Ik sprak zojuist over de periode waarin subsidieaanvragen ingediend kunnen worden. Die geldt tot 1 januari en ik wil graag weten hoe het College denkt binnenkort een bijeenkomst te organiseren voor betrokken wethouders in samenwerking met Landschapsbeheer Groningen. Vervolgens wil ik graag weten of het College bereid is om ook als provincie een financiële bijdrage te leveren. De heer HAASKEN: Voorzitter! Mag ik een vraag stellen aan mevrouw Bos? Ik heb de motie niet voor mij liggen, maar u doet eigenlijk de suggestie om, aanvullend op wat wij destijds bij het POP hebben gerealiseerd - de zogenaamde vliegende brigades, en dan met name voor de stedelijke omgeving - een soort vliegende brigade voor het landschap te introduceren. Mag ik dat zo verstaan uit uw woorden? Mevrouw BOS: Misschien zou u het een vliegende brigade kunnen noemen om hulp en steun te bieden voor het ontwikkelen van landschapsbeleidsplannen bij gemeenten. Overigens ligt de motie bij uw buurman.
58
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Reactie en Actieplan n.a.v. Beleidsonderzoek Natuur en Landschap
De heer MAARSINGH: Voorzitter! Er ligt heel veel papier, maar ik spreek heel kort. Ik wil even dat prachtige rapport laten zien. Meestal is het zo dat als er rapporten verschijnen, ze ook wel eens, laat ik niet zeggen “meestal”, in de kast verdwijnen. Aan dit kaft kunt u zien dat het heel veel doorgebladerd en gelezen is. Dat geeft al aan dat wij onze waardering uitspreken voor het initiatief dat is genomen. Naar wij menen te weten, is de commissie inmiddels opgeheven na haar goede werk, het goede resultaat en de goede aanbevelingen die wij hebben ondersteund. Daarmee is de zaak weer vlot getrokken. In de commissie hebben wij daar langdurig over gesproken en de CDA-fractie is tevreden met de beantwoording van de gedeputeerde. Zij is heel serieus ingegaan op de problematieken en op de aanbevelingen. Dat is gebeurd met een aantal mededelingen, een voordracht en een aanvullende mededeling. Wat heel belangrijk is voor onze fractie, is dat er gezegd is: 'Wij gaan door, wij gaan het actualiseren en volgen en wij zullen de komende herfst in een voordracht aangeven hoe de vlag erbij hangt.' Dat is voor ons reden om akkoord te gaan met de behandeling. Het had ook een B-stuk mogen zijn. Waar het gaat over de landschappelijke plannen vinden wij de visie van de gedeputeerde op dit moment volstrekt voldoende. De gedeputeerde zegt: 'Wij willen de coördinatie houden en hulp verlenen als dat nodig is, maar wij gaan niet iedereen verplichten om allerlei dingen te doen, waarvan wij ons later misschien weer afvragen hoe wij die in elkaar moeten breien.' De coördinatie moet provinciaal zijn, wij doen het met grote lijnen. Hulp is geboden en dat geeft ons voldoende perspectief om niet alleen de regie provinciaal in handen te houden, maar ook in de uitvoering voortvarend aan de slag te gaan. De heer TERPSTRA: Voorzitter! Wij kunnen ons vinden in alles wat er staat en het had daarom wat ons betreft ook een B-stuk kunnen zijn. Nu de motie echter is ingediend, wil ik er toch iets over zeggen. Ik heb een vraag aan de GroenLinks-fractie met betrekking tot de alinea “concluderen dat”. Er komt dan een zin “de commissie Beleidsonderzoek Natuur en Landschap aanbeveelt om het opstellen van een gemeentelijk landschapsbeleidsplan te stimuleren”. Voor mijn gevoel is dat een overweging. Dan staat er “verzoeken het College deze aanbeveling daadwerkelijk uit te voeren en de gemeenten daarbij de nodige ambtelijke ondersteuning te geven”. Bedoelt u dat op zich met deze aanbeveling of betekent het dat deze aanbeveling gaat boven alle andere aanbevelingen zoals die in het plan zijn gesteld? Onze fractie heeft aan deze motie geen behoefte. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter! Natuur en landschap gaan in kwaliteit achteruit. Dat is een zeer zorgelijke aangelegenheid. Wij hebben in de commissie vastgesteld dat het College de aanbevelingen van de commissie die daarvoor is gevormd in grote lijnen wil volgen. We hebben echter ook vastgesteld in de commissie dat vooralsnog het actieplan vooral bestaat uit: 'Wij moeten nog nader onderzoeken, wij wachten nog op het Rijk en eventueel een aantal zaken dat wat minder uitgewerkt gaat worden.' We hebben daar vastgesteld dat het Platform Landelijk Gebied het ook handiger zou vinden om concretere actiepunten in te voeren. We hebben inmiddels begrepen dat het College zich in de beantwoording aan het Platform Landelijk Gebied heeft voorgenomen om de zaak op zo kort mogelijke termijn echt verder te concretiseren. Daarom hopen we, gezien het belang van dit verhaal, dat dit ook daadwerkelijk gaat gebeuren. Tot slot de lijst van voorgestelde acties van het College op bladzijde 8, waarover de motie van de GroenLinks-fractie gaat. Wij hebben statenbreed de beleidsnotitie vastgesteld en het is in feite een verzoek aan het College om het uit te voeren zoals wij het hebben bepaald. Wij vinden het daarom een goede motie. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Voorzitter! Het College is eigenlijk van plan verder te gaan dan het stimuleren van gemeenten om landschapsbeleidsplannen op te stellen. Dat is ook in het POP aangegeven. Het gebiedsgerichte beleid wordt in de aanbevelingen van de commissie genoemd als een kans om tot die landschapsplannen te komen.
59
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Reactie en Actieplan n.a.v. Beleidsonderzoek Natuur en Landschap
Het College is op dit moment in de verschillende gebieden bezig om samen met de gemeenten te komen tot uitwerking van landschappelijke raamwerken. Nu gaf mevrouw Bos aan dat zij een landschappelijk raamwerk heeft gelezen. Ik denk dat dit niet het geval is. Wat zij gelezen heeft, is een voorstel, een eerste fase van input voor het overleg in de gebieden tussen provincie en gemeenten en met deskundige ambtenaren op het terrein van landschap, om te komen tot een uitwerking van landschappelijke raamwerken. Dat gaat veel verder dan wat landschapsplannen in sommige gemeenten nu behelzen. Het betekent niet alleen dat we van plan zijn – en het ook als provincie samen met gemeenten stimuleren, ook grotendeels financieren – om dat deskundig te ondersteunen, het gaat verder dan alleen kijken naar de landschappelijke uitgangspunten nu. Het betekent ook dat we kijken hoe ten opzichte van het landschap nieuwe ontwikkelingen geplaatst moeten worden, waardoor dat landschap niet vernield wordt, maar versterkt en verbeterd. Het betekent dat we ook kijken naar hoe het moet met natuur en beplanting, of en zo ja, hoe dit consequenties heeft voor gemeentelijke plannen en hoe het terecht kan komen in bestemmingsplannen, in welstandsverordeningen, in eventuele beplantingsplannen die gemeenten opstellen en misschien inderdaad ook landschapsplannen, waarin gemeenten de weerslag van wat we gezamenlijk doen, opnemen. De uitwerking van dat landschappelijke raamwerk moet geen abstract plan op hoog niveau worden. Het is juist de bedoeling – en daarover praten we nu met de gemeenten – dat dit zijn consequenties voor en zijn weerslag op het gemeentelijk beleid heeft en ook in die gemeentelijke plannen wordt verankerd. Het College denkt dat ze de aanbeveling van de commissie meer dan uitvoert, eigenlijk daarin verder gaat dan wij van de aanbevelingen voor de landschapsplannen kennen. Een aantal gemeenten in onze provincie heeft op dit moment al een landschapsplan. Die kennen wij ook en daar wordt mee gewerkt. Mevrouw BOS: Welke gemeenten zijn dat? Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Ik kan u ze niet allemaal zo noemen, maar ik weet dat er een aantal is en dat wij daar in het provinciale beleid en de landschappelijke raamwerken mee te maken hebben. Mevrouw BOS: Ik zou graag willen dat die bekendgemaakt worden, want ik zou geen gemeente weten. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Ze zijn er, mevrouw Bos. Mevrouw Bos heeft ook nog gewezen op subsidiemogelijkheden die er zijn. Ik verwijs even naar de reactie van het College op de beleidsaanbevelingen van de commissie, waarin nadrukkelijk wordt gesteld dat de subsidiemogelijkheden die het Rijk heeft - onder andere neergelegd in het Structuurschema Groene Ruimte 2 - optimaal gebruikt moeten worden. Wij zullen de data daarvoor in de gaten houden. Ik maak nog een aantal opmerkingen over de indruk die wordt gewekt als zou het College nog veel onderzoeken moeten doen om de aanbevelingen van de commissie te kunnen uitvoeren. Ik heb in de afgelopen commissie proberen aan te geven dat we heel concreet aan het werk zijn met de aanbevelingen van de commissie en dat we ook veel kansen zien om die aanbevelingen om te zetten in beleid. We zijn daar volop mee bezig. De landschappelijke raamwerken zijn daar een voorbeeld van. We zijn daar actueel en heel direct mee bezig op dit moment. Ik gaf u al aan dat dit ver gaat. Dat geldt ook voor de mogelijkheden om het agrarisch natuurbeheer te vergroten. Er ligt een concreet voorstel om, ondanks het feit dat wij daar niet meer over gaan - de laser beschikt en beslist inmiddels over het agrarisch natuurbeheer - huiskamergesprekken te gaan houden, informatie te gaan beleggen in de regio om te zorgen dat het agrarisch natuurbeheer zo goed mogelijk wordt versterkt. Een van de aanbevelingen betreft de meerjarige financiering voor projecten op het gebied van natuur en landschap. U heeft bij de begrotingsvoorstellen gezien dat wij met name op het terrein van natuur en landschap voor vier jaren uit het flexibel budget geld hebben gereserveerd. Wij bekijken dus niet, zoals
60
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Reactie en Actieplan n.a.v. Beleidsonderzoek Natuur en Landschap
gebruikelijk, elk jaar opnieuw of er uit het flexibel budget geld moet komen, maar we hebben dat voor meerdere jaren gedaan. De commissie Beleidsonderzoek heeft een onderzoek uitgevoerd tot het jaar 2000. In het Provinciaal Omgevingsplan hebben we vele voorstellen liggen, ook over de verdrogingsbestrijding, mevrouw Bos, waarbij wij normen stellen waar die verdrogingsbestrijding aan moet voldoen, waarbij er ook een monitoringsinstrument is gegeven. Wij zullen u ook bij de komende begrotingsvergadering voorstellen doen om op het punt van monitoring versterking aan te brengen. Ik heb u daarnaast toegezegd - daarop wees de heer Maarsingh - dat u dit najaar of nog in deze collegeperiode een actualisering krijgt van de toestand van natuur en landschap en dat u voorstellen krijgt over de mogelijkheden van onteigening, zoals in de motie voorgelegd en zoals in de aanbevelingen aan de Staten uitgebracht. Wij zien dus mogelijkheden en hebben concrete stappen ondernomen om uw aanbevelingen om te zetten in voorstellen en beleid. Dat betekent dat de motie, als die gezien kan worden als een ondersteuning voor de uitwerking van de landschappelijke raamwerken, is overgenomen in het beleid dat wij met de gemeenten gezamenlijk en in overleg inzetten. De stimulerende werking die u vraagt, zit daar voor tweehonderd procent in. Mevrouw BOS: Voorzitter! Ik ben blij dat ik de gedeputeerde wat informatie heb gegeven. Een landschapsbeleidsplan op gemeentelijk niveau is echt iets anders dan een landschappelijk raamplan. Ik had liever gezien dat we een landschapsbeleidsplan per gemeente zouden maken. Daar beginnen we mee: van onderaf en niet van bovenaf, zoals nu gebeurt. U zegt: 'We gaan eerst een raamwerk maken en daarbinnen gaan we kijken naar de landschapsbeleidsplannen.' Heb ik dat goed begrepen? Als wij dat zo hebben begrepen, kan ik ermee leven, maar ik had het liever andersom gezien. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Ik zou de hele redenering kunnen herhalen, maar ik doe dat niet. De concreetheid die u volgens u ligt in landschapsbeleidsplannen, komt ook voort uit het raamwerk dat wij opstellen. Het raamwerk is niet zo globaal als u veronderstelt. Wat u heeft gelezen en wat u heeft gezien, is een voorstel voor een eerste fase voor een discussie tussen provincie en gemeente over het landschappelijk raamwerk. Dat leidt tot concrete vertalingen in gemeentelijk beleid, in gemeentelijke plannen. Zo concreet als u denkt dat een landschapsbeleidsplan eruit ziet. Het gaat verder dan wat er staat in landschapsbeleidsplannen, met name op het punt van landschap. Mevrouw BOS: Voorzitter! Mag ik vragen aan de gedeputeerde om goed te lezen wat ik haar overhandigd heb, en daar een reactie in de commissie Ruimte, Water en Groen op te geven? Misschien is zij dan met ons van mening dat dit plan van onderop werkt en dat dit beter is dan van bovenaf. Ik heb niet gehoord of zij belang hecht aan een landschapsbeleidsplan. Zij heeft het over een landschappelijk raamwerk, maar dit is iets anders. De heer MAARSINGH: Voorzitter! Ik heb drie zinnen opgeschreven uit het verslag van de commissie Ruimte, Water en Groen. Ik was eigenlijk van plan die alleen te noemen vanwege de discussie die hier ontstaat. Je moet er misschien bij zijn geweest om het gevoel te hebben wat de gedeputeerde precies bedoelt met wat zij uitspreekt, maar zij heeft volstrekt gelijk als zij zegt: 'Ik heb toen in de commissie gezegd dat wij meer doen dan er gevraagd wordt op dit moment.' Wij wisten natuurlijk toen niet wat er nu gevraagd werd. We moeten de discussie niet overdoen. Mevrouw BOS: Voorzitter! Ik heb de indruk dat de motie is overgenomen. De VOORZITTER: Dat ga ik dadelijk toetsen.
61
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Reactie en Actieplan n.a.v. Beleidsonderzoek Natuur en Landschap
Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Ik heb aangegeven dat, als de motie een ondersteuning is voor het stimuleren en het bezig zijn met landschap en dit te verankeren in het gemeentelijk beleid, wij daar voor tweehonderd procent mee bezig zijn. Wij gaan verder dan wat de motie vraagt, waarmee naar mijn idee de motie overbodig is. De heer BAKKER: Voorzitter! Wij hebben de motie ondertekend, omdat wij die zien als ondersteuning van het beleid. Wij zijn door de beantwoording van de gedeputeerde gerustgesteld dat het zo gaat zoals wij ons dat wensen. Wij hebben vertrouwen in de uitvoering van het beleid en zullen dat in de commissie verder volgen. De heer MAARSINGH: Voorzitter! Ik begrijp niets van deze discussie. Als de gedeputeerde zegt: 'Wij voelen dit als ondersteuning van ons beleid, maar wij gaan toch nog even verder dan de motie aangeeft', moet iedereen in deze zaal tevreden zijn. Wij zijn dat althans wel en ook de indieners van de motie moeten dat zijn. Ik begrijp dat de heer Bakker zelfs zegt dat de motie overbodig is. De heer BAKKER: Dat is juist. Mevrouw BOS: Voorzitter! Ik weet het goed gemaakt. We accepteren de woorden van de gedeputeerde en we wachten het af. Over een half jaar zien we wel verder en anders komen we er opnieuw op terug. We spreken elkaar nog wel eens hierover. Zij had nog twee vragen niet beantwoord. De VOORZITTER: De motie is ingediend. Mevrouw Bos als eerste ondertekenaar zegt: 'Ik kan de motie terugnemen.' De andere ondertekenaars sluiten zich daarbij aan? Ik constateer dat dit het geval is. Dan is de motie niet meer aan de orde. Mevrouw BOS: Voorzitter! De motie is niet teruggenomen. Ik heb begrepen dat de motie is overgenomen. De heer TERPSTRA: Voorzitter! Ik heb begrepen dat er van het College een voorstel komt hoe om te gaan met deze motie. Er is een voorstel van het College om de motie over te nemen, maar de motie zal als zodanig nog in stemming worden gebracht als daarom wordt gevraagd. De VOORZITTER: Gedeputeerde mevrouw Jansen heeft in eerste termijn gezegd: 'Als de uitleg van de motie zo is als ik geef, kan ik hem overnemen.' Daarop heeft mevrouw Bos gereageerd als eerste ondertekenaar en er was een verschil in uitleg. Toen heeft de gedeputeerde gezegd: 'Als dat zo is, kan ik hem niet overnemen.' Er ligt dus geen voorstel van het College om de motie over te nemen. Ik heb begrepen dat de motie werd ingetrokken en dat de discussie werd voortgezet. Mevrouw BOS: Voorzitter! Kunnen we de motie aanhouden voor over een half jaar? De VOORZITTER: Dat kan. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Ik denk dat mevrouw Bos geen half jaar hoeft te wachten, want wij zullen voor die tijd met informatie komen over de invulling van de maatschappelijke raamwerken en de consequenties voor het gemeentelijk beleid. De VOORZITTER: Dat is in lijn met wat de heer Terpstra zei, namelijk dat de discussie in de commissie nog terugkomt, waar zal blijken of de motie definitief kan worden ingetrokken. Dat zullen wij dan met
62
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 de Beleidsnotitie Landbouw
elkaar vaststellen. De VOORZITTER: De motie wordt afgevoerd van de agenda. De beraadslagingen worden gesloten. De mededeling wordt voor kennisgeving aangenomen. 16. Voordracht van Gedeputeerde Staten van 2 juli 2002, nr. 2002-09287, IEE, betreffende de vaststelling van de Beleidsnotitie Landbouw (nummer 40/2002). De beraadslaging wordt geopend. De heer KOK: Voorzitter! We hebben in de commissie een uitgebreide en goede discussie gehad en hoeven die niet over te doen. Toch heb ik nog twee punten, die met elkaar te maken hebben. Mijn fractie is zeer tevreden met de nota. Wij zijn er blij mee. Wij hebben wat geduld moeten hebben totdat de nota kwam, maar nu is hij er. Een prima stuk! De nota is breed: van de biologische landbouw tot de zorgboerderijen, alles kunt u er in terug vinden. Op zich is dat een goede zaak, maar tegelijkertijd ook een beetje onze zorg. De nota is zo breed dat dit ook wel eens een valkuil kan zijn. Dat heeft alles van doen met het budget, maar ook met de menskracht zoals we die hier in dit huis hebben. We hebben het met name over een stuk economisch perspectief voor de landbouw. Wij vragen ons af hoe het staat met de doeltreffendheid en de doelmatigheid van alles wat wij voorstaan in deze nota. Doen wij er niet goed aan om wat meer te prioriteren en op een aantal punten wat zwaarder in te zetten, dus een beperkt aantal doelen te kiezen? Dan doel ik vooral op de missie die hier op het voorblad genoteerd staat: “De landbouw is voor onze provincie vanuit economisch perspectief gezien van groot belang”. Dat onderstrepen wij van harte. “Dat willen wij ook graag zo houden”, zo schrijft het College. “Wij zien het als onze missie de landbouw in onze provincie vanuit dat economisch perspectief te ondersteunen in een periode van verandering.” Vanuit Brussel komt er van alles op ons af, en er komt steeds meer, en ik wil ook verwijzen naar de discussie in Den Haag, waar onze nieuwe minister in het kader van de onderhandelingen rond alles wat in EU-verband op ons afkomt al even op de vingers is getikt. Het is allemaal zo tricky. De economische en financiële aspecten van alles wat op ons afkomt zullen nogal wat impact hebben. De heer MAARSINGH: Voorzitter! Dat heb ik ook gelezen, maar ik las ook dat de oude minister van Landbouw hem in de NRC een compliment gaf. De heer KOK: Het kan verkeren. Het geeft echter aan hoe gevoelig het ligt en hoe afhankelijk wij in Groningen zijn van de EU-subsidies. Dan verwijs ik opnieuw naar de missie. Wij maken ons vooral zorgen om de akkerbouwsector. Een belangrijk deel van onze provincie is gediend bij een bloeiende akkerbouw en daar begint het de komende tijd te knijpen. We roepen al jaren op verschillende plekken dat het van belang is om innovatie en verbetering in de akkerbouw van de grond te krijgen. Daarom opnieuw een hartenkreet van mijn kant om juist onze faciliterende, stimulerende en regisserende rol nog extra in te vullen als het gaat om de verbetering, de innovatie, maar ook de ecologisering van die akkerbouw. Straks praten we over een ander voorstel, namelijk over de ecologisering van de veehouderij, maar ook de akkerbouw zou van ons een steuntje in de rug mogen krijgen. Natuurlijk geldt ook hier dat de markt het moet doen, maar als overheid kunnen we best onze rol nog meer actief gaan invullen. Ik hoop dat het dan misschien toch nog gaat meevallen en dat de terugval van de akkerbouw na 2006 misschien door
63
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 de Beleidsnotitie Landbouw
innovaties nog te verhelpen is. Ik ben benieuwd naar de reactie van de gedeputeerde. Mevrouw PEETOOM: Voorzitter! Ik kan niet anders zeggen dan dat de CDA-fractie na de behandeling van de landbouwnotitie in de commissievergadering diep teleurgesteld was. Wij konden na afloop niet anders constateren: 'Onze naam als landbouwpartij zijn we definitief kwijt.' Want wie er niet bij was, kan het nalezen in het verslag: álle partijen waren laaiend enthousiast over de landbouwnotitie, álle partijen hebben het belang van de landbouw in onze provincie onderstreept, álle partijen zijn boerenpartij geworden. Wij zijn in ieder geval onze geuzennaam kwijt. Wij vinden echter dat niet het eigen, maar het algemeen belang voorop moet staan. Het gaat om het landbouwbeleid zoals vervat in de notitie. Daar zijn we blij om. De brede kaders voor het landbouwbeleid staan weliswaar in het POP en we hebben in de loop der jaren allerlei plannen en projecten behandeld, maar de achterliggende visie wordt nu expliciet gemaakt. Wij zijn blij dat die visie er ligt en we zijn blij met de visie zelf. Die is heel breed, zowel wat betreft de onderwerpkeuze, van glastuinbouw tot biologische melkveehouderij, als wat betreft de voorgestelde aanpak: voorwaardenscheppend en stimulerend door overleggen, activeren, subsidiëren, regisseren en participeren en dat ook nog eens in overleg met de betrokkenen in brede zin: chapeau! De heer Kok zag die breedheid als gevaar, wij zien het juist als een mogelijkheid. Landbouw is in onze provincie van belang, je moet die aan alle kanten goed ondersteunen, elke vorm op een eigen manier. Daar geeft deze notitie alle ruimte voor. Over de notitie zelf: in de eerste plaats gaat het daarin om het algemeen economisch beleid voor de landbouw, gebaseerd op een drievoudig duurzaamheidsprincipe: economisch, ecologisch en sociaal. Dat wordt mooi uitgewerkt naar de verschillende sectoren en regio’s. Wij kunnen daarin onze eigen opvattingen heel goed herkennen. Wij zien uit naar de geactualiseerde landbouwcijfers die het College toezegt, maar we zouden daar ook graag de economische cijfers aan gekoppeld zien. Wat heeft de landbouw in onze provincie de afgelopen jaren opgeleverd en hoe verhouden zich prijzen tot inkomens in onze provincie? Dat lijkt ons passen bij de inzet die het College kiest. Er zijn enkele punten waarvoor ik even apart aandacht wil vragen. Het eerste heeft als inzet dat er veel prachtige uitgangspunten in het rapport staan, maar dat die natuurlijk op een bepaald moment met elkaar in conflict kunnen raken. Ik denk dan aan het vertrekpunt verbreding en daarnaast inkomensverbetering van de agrariërs. Dat is voor een notitie die als inzet heeft het economisch beleid voor de landbouw, wel belangrijk. Zelfs waar succesvol verbreding heeft plaatsgevonden, blijkt dit bij lange na niet zo veel op te brengen per hectare als gewone landbouwactiviteiten. De CDA-fractie heeft dus wat zorgen over het voornemen om de niet florissante inkomenspositie van veel boeren te verbeteren via verbredingsactiviteiten. Hoe kijkt de gedeputeerde hier tegenaan? In de gisteren gepresenteerde plannen van het kabinet staat een aanzienlijke omslag geformuleerd waar het gaat om natuur- en landschapsbeheer: minder grondaankopen, meer agrarisch beheer. Nu past dat prima onder de vlag 'groene diensten' volgens mijn fractie, maar hoe denkt de gedeputeerde hiermee om te gaan? Het laatste punt is het perspectief van jonge boeren. De heer DE BRUIJNE: Voorzitter! Hoe denkt de CDA-fractie om te gaan met de eigen constatering dat die verbreding met natuuractiviteiten onvoldoende per hectare oplevert? Mevrouw PEETOOM: Ik heb al gezegd: wij zijn positief over deze notitie en dus ook over het zoeken naar verbreding van de landbouw, naast vernieuwing en innovatie. Met de koppeling van inkomensverbetering van agrariërs aan dat punt ben je er nog niet. Je moet een meersporenbeleid inzetten. Verbreding is niet zaligmakend. Ik wil graag weten van de gedeputeerde hoe zij aankijkt tegen dit conflict. Ik was bij het laatste punt: het perspectief van jonge boeren. De CDA-fractie vindt dat de nieuwe generatie ook kansen moet hebben. Er zijn gelukkig in onze provincie jonge, gemotiveerde mensen die het vak
64
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 de Beleidsnotitie Landbouw
willen voortzetten. Het Noorden heeft wat betreft opleidingen in de groene en agrarische sector van alles in huis: VMBO, MBO en HBO. Het komt nog al eens voor dat mensen hun heil zoeken in het buitenland. Canada en Denemarken zijn bekende voorbeelden. Wij vinden het belangrijk om te laten zien dat de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrariërs ook hier aanwezig zijn, in Nederland, in het Noorden, in de provincie Groningen. Dat betekent dat we een antwoord moeten hebben als jonge ondernemers zich afvragen of zij hier wel kunnen blijven, of zij een toekomst hebben. Het bieden van zekerheid in de bedrijfsvoering en het vasthouden aan afspraken is daarbij belangrijk. Dan kom ik bij het slot van onze inbreng. Deze notitie kan aan het creëren van dat perspectief een bijdrage leveren. Zoals ik zei, staat er prima beleid in met een mooie aanpak en er is een breed draagvlak voor gebleken. De CDA-fractie vindt daarom dat deze notitie actief door het College uitgedragen moet worden. Anderen zouden zeggen: 'Mevrouw Jansen, de boer ermee op!' De heer KOK: Mevrouw Peetoom pleit voor de jonge boeren, maar ik ben benieuwd hoe innovatief die jonge boeren van u zijn, want daar komt het vooral op aan. Vluchten naar het buitenland is een oplossing, maar volgens mij zijn er veel meer. Mevrouw PEETOOM: Bedoelt u hiermee te zeggen dat jonge boeren in onze provincie lafhartig zijn? Dat ben ik van u niet gewend. De heer KOK: Dat hoort u mij niet zeggen. Mevrouw PEETOOM: Wij zien in de praktijk voldoende voorbeelden van mensen die heel innovatief zijn, dingen aandurven, ook in de biologische sector. We zijn daar blij mee en we willen die mensen kansen geven. Mevrouw WESTERS-BORGESIUS: Voorzitter! De reactie van de VVD-fractie is vrij kort en bondig. Zoals bij de inleiding aangegeven wordt, is er sinds 1994 veel veranderd binnen de agrarische sector. Wij hebben als provincie deze nota dus opnieuw vastgesteld, vanuit het POP en vanuit de beleidsuitgangspunten. Tevens zal deze sector door de markt veelal beïnvloed worden. De Brusselse en landelijke regelgeving zullen een rol spelen. Wij vinden dat de notitie zo breed opgesteld is dat die ruimte daarin aanwezig is en wij kunnen onze instemming met deze beleidsnotitie geven. Mevrouw STEVENS: Voorzitter! Ik reageer namens de GroenLinks-fractie op de landbouwnotitie. Ik vind het grappig om te horen dat de CDA-fractie begint met de opmerking dat alle partijen in de commissie Ruimte, Water en Groen laaiend enthousiast waren. Dan herinnert zij zich mijn kritische inbreng niet helemaal. Gelukkig heb ik nu een herkansing. In de commissie hebben wij onze waardering uitgesproken voor het feit dat er een notitie ligt. Het is goed dat er niet elke keer over losse projecten vergaderd hoeft te worden, maar dat er een kader wordt geschetst en dat de cijfers en de invloeden van rijksoverheid en Europa op een rijtje worden gezet. Mevrouw PEETOOM: Voorzitter! Het valt me wel op dat de GroenLinks-fractie vandaag op verschillende onderwerpen zuiniger is dan in de commissievergadering. Mevrouw STEVENS: Tja, misschien voortschrijdend inzicht. Wij verwachten van een beleidsnotitie dat die een toetsingskader biedt, gekoppeld aan een duidelijke visie en criteria. Wat dat betreft stelt de notitie ons toch teleur. De genoemde visie vinden wij namelijk te beperkt. Er wordt wel melding gemaakt van economische, ecologische en sociale duurzaamheid, maar het College kiest er duidelijk voor om
65
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 de Beleidsnotitie Landbouw
economische duurzaamheid voorop te stellen. Ze zijn ons echter minstens alle drie even veel waard en we willen op alledrie de criteria toetsen. De criteria die vervolgens worden genoemd om keuzes tussen heel verschillende projecten te maken, zijn heel algemeen en gaan met name in op kwaliteit en op ketenbeheersing. Ook het feit dat er draagvlak en samenwerkingsverbanden moeten zijn, zegt niets over de toekomstige richting van de landbouw. En dat verwacht je toch eigenlijk wel: dat er beleid wordt neergezet, dat er een richting wordt gekozen. Een duidelijker visie met afwegingscriteria zou het voordeel hebben dat een beter toetsingskader wordt ontwikkeld om individuele aanvragen te beoordelen. Aangezien ze niet zijn overgenomen in de commissie Ruimte, Water en Groen leek het ons wijs om het nogmaals hier te melden. Misschien levert het in een ander gremium wat meer effect op. Wij misten ook een goede omschrijving van de rol en verantwoordelijkheid van de provincie. Het is prima om de sector te vragen een landbouwontwikkelingsplan te maken, maar volgens ons moet de provincie tevoren wel duidelijke randvoorwaarden neerleggen. De provincie heeft een groot belang bij het instandhouden van het landelijk gebied en het creëren van leefbaarheid, onder andere werk op het platteland. Logisch is dat we daarbij moeten opletten wat Brussel en het Rijk gaan doen. In de EU is het al heel lang duidelijk dat er multifunctioneel moet worden geboerd en dat integraal moet worden gekeken naar agrarische activiteiten en het landschap waarin dat plaatsvindt. Dat zijn duidelijke richtingen waarmee wij ook iets kunnen. In de nota zelf worden veel acties genoemd, die voor een groot gedeelte niet helemaal worden omgezet in daden. Er liggen nog meer items onder. Het is prima om nog eens goed naar de notitie te kijken en meer doelstellingen te formuleren, want er zit heel veel informatie in de notitie. Het is allemaal wel beschrijvend. Wij zouden het graag wat actiever en wat meer stimulerend geformuleerd en vooral ook uitgevoerd willen zien. Een van de belangrijkste dingen is dat we moeten kijken naar welke creatieve ideeën er zijn. Zoals gezegd: onze jonge boeren willen wat en waarschijnlijk hebben ze ook allerlei nieuwe ideeën, in opleidingen wordt daaraan ook aandacht besteed. Het kringloopprincipe dient weer in ere hersteld te worden, nieuwe gewassen kunnen nog eens onder de loep genomen worden. Zoals de heer Kok ook al vermeldde, is voor onze provincie de akkerbouw heel belangrijk. Zeker als men een gemengd bedrijf wil starten, is het noodzakelijk om de akkerbouw in ere te houden. Kortom: het is een notitie waarin allerlei soorten landbouw omarmd worden. Om beleid op te baseren is dat volgens ons niet de beste manier. Het voordeel is echter dat er ook enkele projecten in zitten waarvoor de GroenLinks-fractie wel warm loopt. Een van de acties was het starten van een grondbank en het inzetten op biologische landbouw en verbrede landbouw. Ik ga nog kort in op de discussie die de CDA-fractie aanroerde, dat er angst bestond dat het inkomen van boeren bij verbrede landbouw achteruit zou gaan. Ik heb een aardig artikel bij me van een Zwitserse onderzoeker die aangeeft dat, als je de onkosten van gangbare landbouw die worden afgewenteld op de maatschappij, namelijk de vervuiling van water, gebruik van bestrijdingsmiddelen, anders zou herberekenen, er ook een verschuiving van inkomsten plaatsvindt. Het ligt er maar aan hoe je je inkomen gaat bepalen. Mevrouw PEETOOM: Heeft u ook een artikel over een land dat wel bij de EU hoort? Mevrouw STEVENS: Het is een onderzoek naar de effecten van biologische landbouw en het is omarmd door de Universiteit van Wageningen. In het artikel staat de reactie dat het heel prettig is dat 21 jaar lang de effecten en voordelen van biologische landbouw zijn bijgehouden, maar u mag het van harte lezen. Kortom: wij gaan akkoord met de notitie, met de aantekening dat we de prioriteit zoals het College heeft gekozen voor economische duurzaamheid niet delen. Wij vinden de drie criteria even belangrijk en zullen
66
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 de Beleidsnotitie Landbouw
alle projecten die langskomen daarop beoordelen. Wij hopen dat er een nota komt waarin enkele van onze ideeën zijn overgenomen. De heer STAGHOUWER: Voorzitter! De Landbouwnotitie die voorligt, is helder en duidelijk. Hij geeft aan waar de landbouw anno 2002 staat in onze provincie. Het is goed te constateren dat de landbouw voor onze provincie nog steeds van groot belang is. De notitie is geschreven vanuit een economische invalshoek. Dat is de goede insteek om te komen tot een onderbouwing. Er wordt gesproken over een drietal speerpunten: economische duurzaamheid, ecologische duurzaamheid en sociale duurzaamheid. Als er gesproken wordt over de economische duurzaamheid, wordt er volgens mijn fractie nog te veel gekeken door de ogen van de producent. Het gaat er niet om wat de producent wil, maar de consument is bepalend voor wat de producent moet produceren. In de notitie wordt over de glastuinbouw gesproken. Het is jammer dat in de notitie hierop niet verder wordt ingegaan, want het is aardig om eens te zien wat de resultaten zouden zijn van de inspanningen van de afgelopen jaren. Ten aanzien van het verplaatsen van agrarische bedrijven legt onze fractie nogmaals de nadruk op de vrijwilligheid. Als er dan al verplaatst dient te worden, zullen er voldoende financiële compensaties moeten worden gegeven. Onder het kopje Streekproducten valt ons op dat het steeds weer naar voren komt, dat er geld voor beschikbaar wordt gesteld, maar dat het nog niet echt van de grond komt. Wij vinden dat jammer. Het is een prachtig initiatief. Dit soort projecten heeft alleen kans van slagen indien er voldoende beschikbaarheid is. Ook moeten de wensen ervan richting consument verbeterd worden. Het is op dit moment nog te veel goed bedoeld hobbyisme. Graag hierop een reactie. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter! Een beleidsnotitie landbouw ligt voor, met als uitgangspunt de duurzame landbouw. Wij hebben in de commissie naar voren gebracht dat er wat ons betreft uiteindelijk slechts één soort landbouw is en dat is duurzame landbouw. Waarom kiezen wij voor het centrale thema economisch duurzame landbouw? Het lijkt daarmee alsof de overige twee zaken, sociale en ecologische duurzaamheid, meer op de achtergrond staan. De D66-fractie vindt dat deze drie soorten met elkaar in evenwicht moeten zijn als je over duurzame landbouw spreekt. Het zijn gelijkwaardige grootheden. Als we naar de notitie zelf kijken, zijn we met de PvdA-fractie van mening dat er een beschrijving van de huidige situatie wordt weergegeven met een aantal aanzetten tot beleid. De nota is heel breed en dat geeft voor ons het probleem dat een echte prioritering eigenlijk niet goed is te onderscheiden in de notitie. Waar liggen nu eigenlijk de sterke en zwakke punten van de Groninger landbouw, vooral kijkend naar allerlei recente ontwikkelingen, niet in de laatste plaats in Europees verband? Een echte analyse daarvan komen we in deze notitie niet tegen, wel een inschatting overigens. Als je kijkt naar de mogelijk zeer ernstige regionale gevolgen van de voorgestelde herzieningen ten aanzien van het gemeenschappelijke landbouwbeleid in de EG, zou je zeggen: misschien moeten wij op korte termijn wel veel concreter worden en kijken wat voor actiepunten er voor de akkerbouw kunnen worden geformuleerd, voor granen, zetmeel, aardappelen en dat soort zaken. De actiepunten in dat kader, en dat zijn er vijf, zijn van een bijna onthutsende algemeenheid, als je ziet wat voor zwaar weer er op komst is. Hierbij hoort ook de rest van de keten die bij de landbouw betrokken is, zoals ABVB en melkcoöperaties. Die zijn enigszins onderbelicht, terwijl zij toch wel veel voorwaarden scheppen waarnaar boeren zich moeten richten en dus ook voor de toekomst van belang zijn, bij het bezien hoe wij de Groninger landbouw op een duurzame wijze op de been kunnen houden. In de nota wordt ook niet zozeer een relatie gelegd tussen landbouwontwikkeling en plattelandsontwikkeling. Dat zou misschien toch ook verstandig zijn, want we weten dat die zaken in onze
67
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 de Beleidsnotitie Landbouw
provincie zeer met elkaar verweven zijn. Wij hebben begrepen dat er in SNN-verband een start wordt gemaakt met een agenda voor het platteland. Een vraag hierbij is: hoe is de relatie van deze notitie tot die agenda? In de notitie wordt terecht geconstateerd dat wij het wat betreft de biologische landbouw heel aardig doen in Nederlands verband. Misschien is het een aardig idee om dit nader uit te werken en te kijken of wij de biologische landbouwprovincie bij uitstek van Nederland zouden kunnen worden. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Voorzitter! Wij lopen het risico dat wij een deel van de discussie die wij in de statencommissie hebben gevoerd, hier weer over doen. Allereerst: er ligt hier een landbouwnotitie, geen vérstrekkende beleidsnota. Dat hadden we ook niet met elkaar afgesproken. Deze notitie omvat niet alles. U moet ook kijken naar het Provinciale Omgevingsplan en naar Kompas voor het Noorden, waarin belangrijke opmerkingen en uitgangspunten staan over de positie van de provincie in relatie tot de landbouw in onze provincie c.q. in Noord-Nederland. Ten tweede: de rol van de provincie is niet het maken en bepalen van landbouwbeleid. Wij hebben vooral een stimulerende, coördinerende, soms initiërende rol, waarvoor wij deels de instrumenten nodig hebben die in Kompas voor het Noorden zijn aangegeven. Daar liggen ook belangrijke financiële mogelijkheden, die wij als provincie ondersteunen met cofinanciering. Uitgangspunt voor ons algemene landbouwbeleid, zoals wij eerder hebben geformuleerd in beleidsnota’s, is dat wij versterking, vernieuwing en verbreding willen ondersteunen. Daarbij hebben wij geen prioriteitsstelling aangegeven voor met name akkerbouw of veeteelt, maar we hebben ons wel degelijk gerealiseerd dat, als het gaat om keuzes voor de toekomst, met name bij de akkerbouw die belangrijke keuzes liggen. Hoe kan ik economisch duurzaam blijven produceren, welke keuzes moet ik maken in de bedrijfsvoering? Als daar de uitgangspunten versterking, vernieuwing en verbeding in zitten – en dat zal met name versterking en vernieuwing zijn – dan liggen daar reële mogelijkheden voor ondersteuning via SNN, Kompas voor het Noorden en de cofinancieringsmogelijkheden en ook onze eigen budgetten zoals wij die op de begroting hebben staan. Wij hebben niet willen zeggen: 'Het een is prioriteit ten koste van het andere.' Nee, als die versterkings- en vernieuwingsactiviteiten zich voordoen, zullen wij die ondersteunen. In het kader van het gebiedsgerichte beleid nemen wij ook initiatieven, met name in die regio’s waar de akkerbouw aan de orde is, om te kijken hoe nieuwe initiatieven voor de akkerbouw perspectiefrijk kunnen zijn. Ik verwijs hierbij naar het gebiedsplan dat wij u voorgelegd hebben voor uitwerking van het POP, waar met name de akkerbouwgebieden Oldamt en Westerwolde aan de orde zijn en de Veenkoloniën, waarbij wij het hebben over initiatieven die vooral ook voor de akkerbouw van belang zijn en die wij stimuleren. Er zijn opmerkingen gemaakt over de mogelijkheid tot toetsing. Er is echter meer te toetsen dan alleen of je een project wilt ondersteunen. In ons ruimtelijk beleid zitten namelijk ook toetsingsmogelijkheden en ook daar houden we rekening met de positie van de landbouw. Dat heeft u in het Provinciale Omgevingsplan gezien. De beleidsnotitie die u veronderstelt, ligt hier niet. Voor toetsing hebben we meer beleidsnota’s. Hier, en in het Kompas van het Noorden, ligt met name voor hoe wij de landbouw kunnen stimuleren en ondersteunen vanuit onze ondersteunende, stimulerende rol, waarbij wij de positie van de landbouw belangrijk vinden. De suggestie wordt gewekt alsof wij het economisch belang van de landbouw, de economische duurzaamheid voorop stellen. Ik verwijs naar de tekst op pagina 3: wij trekken het begrip duurzame landbouw breder dan alleen de economische invalshoek. Ook de ecologische en sociale duurzaamheid worden hierbij betrokken. Wij hebben echter gemeend om in deze beleidsnotitie het economisch perspectief van de landbouw als uitgangspunt te moeten nemen. Als dat economisch perspectief er namelijk niet is, hebben wij geen landbouw meer in onze provincie. Dat is een van de belangrijkste redenen om te zeggen: 'Dat willen wij voorkomen', want de landbouw is niet alleen als economische
68
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 de Beleidsnotitie Landbouw
factor, maar voor veel meer factoren van belang in ons beleid. Wij willen die landbouw niet kwijt. De kwaliteiten van de landbouw liggen niet alleen op economisch terrein, maar ook op landschappelijk terrein. In het perspectief van de provincie zullen wij ook moeten zorgen voor perspectief voor de landbouw, anders kunnen wij een aantal beleidsvoornemens niet uitvoeren. Zo is het beschreven in de notitie: niet als prioritering, maar als uitgangspunt. De CDA-fractie vroeg: 'Als je die nieuwe cijfers brengt over de landbouw in onze provincie, kijk dan ook naar de inkomenspositie en wat dit economisch voor de landbouw betekent.' Wij zullen proberen die cijfers boven tafel te krijgen en op te nemen. Er is gevraagd hoe wij aankijken tegen de positie van de landbouw als het gaat om verbreding, met name de bijdrage aan de inkomens voor de boeren. Verbredingsactiviteiten zullen nooit primaire activiteiten worden als het gaat om het verwerven van een inkomen. Dat zullen activiteiten zijn die naast een primaire activiteit voor het inkomen plaatsvinden. Zij keren echter vaak wel de dreiging die er ligt als men zich alleen maar op die primaire activiteiten richt. Dat zien we in sommige regio’s. We hebben ook in de notitie aangegeven dat van verbreding niet voor elke boer de oplossing verwacht mag worden. In een aantal regio’s zullen er voor een deel van de landbouw mogelijkheden zijn om met verbredingsactiviteiten de inkomenspositie acceptabel te maken en daarmee de primaire landbouwactiviteit te kunnen uitvoeren. Die verbrede activiteiten verdienen bovendien ondersteuning, omdat zij bijdragen aan landschap, recreatie, toerisme, zorgactiviteiten en dergelijke. Het heeft dus een meerwaarde in maatschappelijk opzicht op verschillende terreinen. Met betrekking tot de opvattingen die nu in het kabinetsvoorstel zitten om voor de natuur minder grondaankopen te doen en meer over te hevelen naar agrarisch natuurbeheer: op zich zijn wij groot voorstander van het optimaal benutten van de mogelijkheden van agrarisch natuurbeheer. Wij hebben u dat eerder voorgelegd. Wij hebben twijfels over de afspraken met het Rijk, neergelegd voor de ecologische hoofdstructuur. Wij hebben daarover met u als Staten en als statencommissie regelmatig gedebatteerd. Wij betreuren het dat er nu bezuinigd wordt op grondaankopen voor natuur voor de ecologische hoofdstructuur. Rijk en provincies hebben langdurig gezamenlijk overlegd over de vraag hoe onze natuur eruit moet zien. We hebben afspraken gemaakt over de ecologische hoofdstructuur en vastgelegd dat niet alle natuur te realiseren is door agrarisch natuurbeheer. Er is ook natuur die geen agrarische bestemming verdraagt. Op die afspraken wordt nu bezuinigd, want die gronden zullen verworven moeten worden, en die bezuiniging is een doorkruising van de afspraken die vastgelegd zijn over de ecologische hoofdstructuur tot 2018. Ook betwijfelen wij of de natuurdoelen en de doelstellingen die wij en het Rijk met de EHS hebben, met die verschuiving naar agrarisch natuurbeheer en minder aankopen, gerealiseerd kunnen worden en wij betreuren het als dit niet het geval is. Tot mevrouw Stevens de volgende opmerking: die projecten zullen nog steeds langskomen bij de commissie, net als in het verleden. Projecten die een financiële cofinanciering vragen van de provincie, moeten voorgelegd worden aan de Staten. We zullen ze net als in het verleden pas voorleggen als we vinden dat ze passen in onze uitgangspunten versterking, vernieuwing en verbreding en ook binnen de uitgangspunten die we hier nu nog eens extra vanwege nieuwe ontwikkelingen hebben neergelegd. We zullen niet die projecten voorleggen die een ruimtelijke toets in het kader van bestemmingsplannen of dergelijke vragen. Wel hebben we in de notitie geconstateerd dat er hier en daar spanningsvelden zijn als je kijkt naar de nieuwe ontwikkelingen rond de landbouw en hoe zich dat verhoudt tot de mogelijkheden in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat is een punt waar we met gemeenten over zullen praten en dat komt als algemeen vraagstuk hier waarschijnlijk nog eens terug. De heer TERPSTRA: Voorzitter! De beantwoording is mij volstrekt duidelijk, maar is het niet zo dat u daarmee de kans introduceert dat die plannen waar een cofinanciering van de gemeente bij komt en die dus wel langskomen, extra aandacht krijgen in vergelijking met plannen waar ruimtelijke toetsing binnen gemeenten moet plaatsvinden, die niet meer bij de commissie langs komen. Dat geeft wat mij betreft extra
69
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 de Beleidsnotitie Landbouw
nadruk op de programmabasis en niet alleen op de losse projecten. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: ik heb de vraag niet helemaal begrepen. Ik heb alleen getracht aan mevrouw Stevens aan te geven dat, zodra er van subsidiëring sprake is, wij de projecten zullen moeten voorleggen aan de Staten. De heer TERPSTRA: Ik kom daar nog wel eens op terug in de commissie. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: De heer Staghouwer heeft naar een aantal punten gevraagd waarnaar hij ook in de commissievergadering heeft gevraagd. Ik heb daar voldoende op geantwoord. Voor de D66-fractie benadruk ik nog eens dat het niet de bedoeling is geweest om een complete beleidsnota Landbouw te maken, maar een notitie die vooral ingaat op de huidige ontwikkelingen en hoe we daarop moeten reageren als het gaat om stimulering van de landbouw. De heer KOK: Voorzitter! Ik heb nog één opmerking over agrarisch natuurbeheer. Ook wij kunnen ons onder een aantal randvoorwaarden vinden in het agrarisch beheren van natuur, maar we moeten er wel voor waken dat straks niet bij het minste of geringste dat de werkzaamheden die boer nu “gewoon” doet, door het Rijk of de provincie of wie dan ook wordt betaald worden. Mevrouw PEETOOM: Voorzitter! Hartelijk dank aan de gedeputeerde voor haar voortreffelijke beantwoording. Ik ben wel wat verbaasd over bepaalde andere fracties, want de behandeling hier heeft een andere toon dan in de commissie. In het commissieverslag staat dat de GroenLinks-fractie het met de meeste actiepunten eens is, alleen het actiepunt rond het logo voor de streekproducten wekt twijfels. Hier was mevrouw Stevens aanzienlijk kritischer. Ik proefde ook bij andere fracties wat angst, angst voor de economische invalshoek. De gedeputeerde zei terecht dat landbouw nu eenmaal een economische activiteit is: als je de producten niet meer kwijt kunt, houdt het op. Wij hebben vertrouwen in dat drievoudige ijkpunt: economisch, ecologisch, sociaal. Dat is ons uitgangspunt en dat staat vervat in het POP en in het Kompas. Wij zullen daar bij de toetsing van concrete projecten aan vasthouden. Er was ook angst voor de breedheid, maar het is wel zo dat bijvoorbeeld een biologische melkveehouderij een totaal andere aanpak vraagt dan de aardappelzetmeelteelt. Een notitie als deze is per definitie gedifferentieerd en breed. Het komt aan op de uitwerking. De heer KOK: Als ik het goed begrijp zegt u: 'Onze ambtenaren mogen heel breed elke dag vijf minuten met dit, vijf minuten met dat in de landbouw bezig zijn'. Ik vraag me af hoe doelmatig we dan bezig zijn. Mevrouw PEETOOM: Ik vind dat u hier heel ambtelijk denkt. Het gaat er juist om dat dit ontwikkelingsgericht is, net zoals het Provinciaal Omgevingsplan. De heer KOK: U bent niet uit op resultaat, begrijp ik? Mevrouw PEETOOM: Het lijkt wel alsof u vanuit een andere wereld praat. Het komt aan op de uitwerking en daarin zullen verschillen wel degelijk aan het licht komen. Wij hebben in het verleden de degens gekruist en ik verwacht dat dit ook in de toekomst zal gebeuren en daar verheug ik me op. Mevrouw STEVENS: Voorzitter! Ik reageer op de opmerking wat ik nu wel of niet in de commissie gezegd zou hebben. Zoals ik in deze statenvergadering heb gezegd, zijn er in deze notitie wel degelijk
70
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Beleidsnotitie Landbouw Initiatiefvoorstel PvdA-fractie over Ecologisering van de melkveehouderij
projecten waarvoor wij warm lopen. Ik vind het redelijk irritant dat een bepaalde zinsnede uit het commissieverslag wordt aangehaald, waardoor zou blijken dat ik toen alleen maar voor was. Voor de mensen die het zelf allemaal nog willen nalezen: dat kan! Om nog even in te gaan op de beantwoording van de gedeputeerde: het is mooi om te horen dat ook Gedeputeerde Staten zeggen dat de economische duurzaamheid geen prioritering maar uitgangspunt is, net als de andere twee. Wat dat betreft zitten de fracties van GroenLinks en de PvdA op hetzelfde spoor. Je kunt een mooi economisch, ecologisch en sociaal duurzaam project starten, en dan verwijs ik alvast naar het volgende onderwerp, waarin alledrie de aspecten in evenwicht voorkomen. En de CDA-fractie weet dat hopelijk ook goed: boeren zijn ondernemers en op het moment dat zij denken dat het economisch niet haalbaar is, zullen zij er niet aan beginnen. Onze taak als overheid is met name de andere twee duurzaamheidsaspecten goed te waarborgen. De heer TERPSTRA: Voorzitter! Als wij als overheid die andere twee zaken heel zwaar gaan aanzetten, waardoor het economisch niet meer mogelijk is, hoe ziet u het probleem dan? Mevrouw STEVENS: Ik kan me niet voorstellen dat dit is wat ik net heb gezegd. De heer TERPSTRA: Dan schuift u in elk geval weer een eindje op. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter! Ik ga nog even in op de economische duurzaamheid. De gedeputeerde zegt in feite dat, als het niet economisch haalbaar is, er geen landbouw is. Daarom is dat het uitgangspunt van deze notitie. Voor ons geldt evenzeer dat, als het ecologisch niet verantwoord is, er ook geen sprake kan zijn van landbouw. Hetzelfde geldt voor de sociale component van duurzaamheid. Daarom zeggen wij dat ze op een zelfde soort niveau staan. Het gaat om de inschatting of zaken verantwoord zijn. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Dat bestrijdt ook niemand en dat wordt in de notitie ook niet bestreden. De heer DE VEY MESTDAGH: Ik ben blij dat u het met ons eens bent. We zullen daarop bij de bespreking van vervolgnotities terugkomen. Wat er gezegd wordt in de notitie, is absoluut niet verkeerd. Het is een omschrijving van de situatie en de mogelijke acties die je zou kunnen plegen. Het enige wat wij daaraan zouden kunnen toevoegen, is dat je je kunt afvragen of het zware weer waarin de landbouw, met name Noord-Nederland, terecht komt, eigenlijk niet noopt tot een nadere beschouwing en invulling en een nadere prioritering. Dat daargelaten, is de notitie zeker niet verkeerd. Wij zullen dan ook voor de notitie stemmen. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Voorzitter! De tweede termijn heeft geen nieuwe informatie of vragen opgeleverd, waar ik op zou moeten reageren. De beraadslaging wordt gesloten. Zonder stemming wordt aldus besloten. De vergadering wordt geschorst van 17.01 uur tot 17.16 uur. 17. Initiatiefvoorstel PvdA-fractie over Ecologisering van de melkveehouderij
71
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Initiatiefvoorstel PvdA-fractie over Ecologisering van de melkveehouderij
De VOORZITTER: Dit stuk is aan de orde geweest in de commissie Ruimte, Water en Groen. De beraadslaging wordt geopend. De heer MAARSINGH: Voorzitter! Ik zal proberen niet te herhalen wat in de commissie is gezegd, want dat hebt u vanmiddag al vaak genoeg gehoord. Wij nemen in deze statenvergadering toch nog even het woord om onze waardering uit te spreken voor dit project, met name opdat het dan in de annalen, c.q. de verslagen wordt verwerkt. Wij vinden dit een uitstekend voorstel. Het resultaat kunnen we kort en eenvoudig samenvatten in een drietal kernpunten. Met dit initiatief en de uitwerking ervan: - blijven de koeien in de wei. Dat vindt iedereen in deze samenleving een goed gezicht. Dat hoort gewoon zo. - is er sprake van een grondgebonden veehouderij, met een dikke streep onder “grondgebonden”. Dat speelt in op duurzaamheid; daarover is al veel gezegd. - is er sprake van een zo klein mogelijke milieubelasting. Op vele terreinen dus waar mogelijk verbeterpunten. Als dit nu gecombineerd wordt met het economisch perspectief, want de schoorsteen moet wel roken, ondersteunen wij dit voorstel. Wij willen vooral ook de indiener, de heer Kok, die wel vaker goede ideeën heeft, complimenteren. Wij onderstrepen dat dit plan probeert een brug te slaan tussen de gangbare en biologische landbouw. Er zijn in feite drie markten. De ene markt is de biologische, de andere de gangbare en hier wordt getracht een brug te slaan als een soort middenweg, met het doel te komen tot verbetering. Mevrouw WESTERS-BORGESIUS: Voorzitter! In de commissie was er voor de VVD-fractie nogal onduidelijkheid. Wij hadden het idee dat de provincie via bepaalde regelingen het aanwijzen van de plaatsen waar ecologische melkveehouderij zou plaatsvinden, wilde bekrachtigen. Gelukkig zijn wij bij nader inzien en na intensieve informatie van de heer Kok en onze standsorganisatie tot de conclusie gekomen dat, als de vraag uit de sector zelf komt en op projectmatige basis stoelt, wij dit initiatiefvoorstel kunnen ondersteunen. Mevrouw STEVENS: Voorzitter! Ook namens de GroenLinks-fractie spreken wij onze waardering uit naar de heer Kok en de PvdA-fractie dat zij met zo’n mooi economisch, ecologisch en sociaal verantwoord project komen. Het is een mooie uitwerking van de notitie die zojuist is besproken. Het is voor de CDA-fractie misschien wel aardig te vernemen dat men in Fryslân zo al een tijd bezig is. De resultaten zijn tweeledig: omdat de mineralencyclus gesloten is, is het beter voor de natuur en de bodem, maar bedrijfseconomisch is het ook veel beter, omdat de kunstmestkosten en de kosten voor krachtvoer en de dierenarts lager zijn. Ook wij zijn blij dat er een brug wordt geslagen tussen gangbare en biologische landbouw. Wij hopen dat deze ecologische vorm verder kan plaatsvinden richting biologisch. Tevens doen wij een oproep aan het College om actief op meerdere plaatsen in Groningen te kijken of veehouders willen omschakelen c.q. zich willen vestigen, dus ook naast de gebieden die bij de EHS liggen. De heer STAGHOUWER: Voorzitter! Het voorstel is al uitgebreid besproken in de commissie Ruimte, Water, Groen. Onze fractie spreekt nogmaals haar waardering uit over het initiatiefvoorstel van de heer Kok en de PvdA-fractie. Zoals eerder aangegeven is onze fractie van mening dat het geheel door de betrokkenen moet worden gestimuleerd en ingevoegd op vrijwillige basis. We willen graag aandacht besteden aan de communicatie richting betrokkenen om ze op deze wijze te overtuigen van het feit dat het
72
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Initiatiefvoorstel PvdA-fractie over Ecologisering van de melkveehouderij
niet alleen goed is voor het milieu, maar dat het ook goed is voor de rentabiliteit van hun onderneming. Onze fractie is van mening dat ook hiervoor een taak ligt bij de provincie, maar eveneens bij de belangenorganisaties. Kortom, een positief voorstel dat wij graag willen ondersteunen. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter! Na ons betoog in verband met de Landbouwnotitie, over duurzame landbouw, zal het u niet verbazen dat wij het een goede zaak vinden dat er op deze manier aandacht kan zijn voor duurzame landbouw. Kan zijn, want als wij het over de PMOV-systematiek hebben, hebben we het over een methodiek van samenwerking tussen boeren, die gezamenlijk verschillende duurzaamheidaspecten binnen hun bedrijven proberen in te voeren. Het aardige is dat de boeren er zelf voor kiezen en dat ze het ook op een klein deelgebied over duurzaamheid in gezamenlijkheid kunnen hebben. Ze kunnen zich bijvoorbeeld beperken tot de mineralen, maar ook bijvoorbeeld iets heel anders, zoals toerisme. Wij hebben dat ook gezien in projecten die op dit moment al lopen in Groningen. Van de gedeputeerde hebben wij begrepen dat er al meerdere gesubsidieerde projecten lopen in deze aanpak. Het draagvlak is verzekerd, dat is op zich een goede zaak. Tot nu toe is de methode hier in Groningen, en als ik het goed heb ook in Friesland, geïnitieerd vanuit boerenorganisaties, waaronder de NLTO. Wat de D66-fractie betreft gaat het bij ecologisering van de landbouw niet om de methode maar om de inhoud. Ecologisering van de landbouw kan op verschillende wijzen tot stand komen, maar het belangrijkste is dat het tot stand komt. Wat ons betreft gaan onze subsidies dan ook naar de meest veelbelovende projecten op de inhoud, ongeacht de samenwerkingsmethode of de methode waarop die ecologische landbouw tot stand komt. Wij zijn er een voorstander van om de sector goed te stimuleren om ecologisch te werken. Het gaat ons om die ecologische verbeteringen. Wij zijn dan ook van mening dat de PMOV-aanpak, zoals in deze notitie verwoord is, als suggestie zeker een belangrijke rol dient te spelen in het stimuleringsbeleid van de provincie, maar er niet los van staat. Wat ons betreft moet het er een onderdeel van zijn. Eigenlijk zijn wij het dan ook eens met de beantwoording van de gedeputeerde in de commissie, die dit in feite onderstreept. In dat kader kijken wij vooral naar het voorstel dat aan het eind staat van de notitie van de PvdA-fractie. Dat vergt toch wat toelichting van de indiener. In eerste instantie staat onder bolletje een, dat de werkwijze volledig moet worden uitgewerkt door de provincie. Waarover hebben wij het dan, bieden we het aan als suggestie en bedoelen we dat als volledig uitwerken? Of gaan we eigenlijk een soort voorschrift maken waaraan iedereen moet voldoen om met ons zaken te doen op het gebied van duurzaamheid? Het gestelde onder het tweede bolletje lijkt mij lastig om nog uit te voeren. Dat gaat over het opnemen in de ontwerpbegroting voor 2003. Wellicht kan indiener dit ook nog toelichten. Mevrouw JANSEN, gedeputeerde: Voorzitter! Het College ziet in dit voorstel heel goede mogelijkheden tot uitvoerbaarheid, omdat het volledig past in de doelstellingen die wij in het Provinciale Omgevingsplan hebben aangegeven. Wij hebben in de provincie al ervaring met deze aanpak in twee gebieden. Over het verzoek om de financiële mogelijkheden te vergroten in het kader van de begroting, heb ik in de commissie aangegeven dat ik meen dat wij heel veel financiële mogelijkheden hebben om in de verschillende gebieden in onze provincie, niet alleen de EHS-gebieden maar ook de andere gebieden, dergelijke projecten met een dergelijke aanpak te stimuleren. Dat komt omdat we voor een aantal gebieden extra instrumenten hebben, zoals Leader en SGB. Dan zouden we voor de gebieden waar die instrumenten niet beschikbaar zijn onze reguliere kredieten voor versterking van duurzame landbouw kunnen gebruiken, om deze projecten te ondersteunen en te stimuleren. De heer KOK: Voorzitter! Allereerst dank voor al die mooie woorden. De fractie is blij met de grote steun
73
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Aanwijzing van een accountant
uit de Staten. Voordat ik tot een eindconclusie kom, nog even een reactie op een paar vragen. Ik onderschrijf de uitspraken van de heer Staghouwer over de communicatie. Dat is een heel belangrijk aspect van dit project. Het moet zich vooral uitbreiden, vooral als het gaat om kennis en ervaring op te doen. Hoe vaker en hoe meer erover wordt gesproken, gecommuniceerd, gemonitord en duidelijk aangetoond dat het niet alleen een mooie methode op papier is, maar juist in de praktijk, des te sneller zal het niet alleen maar een eenmalige opvlieging zijn, maar wordt het gewoon een onderdeel van de genen en hebben we er tot lengte van jaren plezier van. Dus communicatie is erg belangrijk. Ik hoef, meen ik, de andere woorden niet meer te herhalen, ook over die brug naar die biologische landbouw, waarvan we allemaal ook een groot voorstander zijn. Ik denk inderdaad dat die stap op langere termijn veel kleiner zal worden als deze werkwijze wordt opgepakt door de markt, door de landbouwers en de veehouders. Als het gaat om het geld, dat is al eerder gezegd, is er van alles mogelijk. Het is ook niet zo dat in dit voorstel de provincie als de grote financier wordt genoemd. Nee, er is duidelijk aangegeven dat het een zaak is van een bredere groep van initiatiefnemers. Dat zullen in eerste instantie de landbouwers en de veehouders zelf moeten zijn, maar ook de NLTO. Maar gelet op de praktijk zoals die bijvoorbeeld anderhalf jaar geleden in Drenthe is gestart, zijn ook de Rabobank en het ACM enthousiaste partijen. Dus wat dat betreft zou de financiering, mede gelet op de uitspraken van de gedeputeerde, geen probleem hoeven zijn. Daarbij komt nog dat de begroting van 2003 nog niet eens is vastgesteld. Ik neem aan dat het improvisatievermogen van het College groot is en dat het zich daarmee wel weet te redden. Voorzitter, ik concludeer dat er brede steun is. Het voorstel zou bij deze dus aangenomen moeten worden, maar dan ben ik u waarschijnlijk een slag voor. Ik hoop en verwacht dat binnen een halfjaar de provincie, de gedeputeerde - dat is natuurlijk vooral afhankelijk van al die andere partijen - het voorstel heeft omgebouwd tot een concreet voorstel om daadwerkelijk aan de slag te gaan. We hebben in de commissie al een uitnodiging gekregen van mevrouw Westers om eens op haar bedrijf te komen. Dan zien we dat als een nulmeting, en over twee, drie jaar huppelt de familie rond als ik de experts mag begrijpen. Niet alleen de koeien huppelen in de wei rond, maar ook de veehouder zelf wordt er gelukkiger van. De enige die aan het kortste eind trekt is de veearts, want die zal wat minder vaak hoeven te komen. De heer DE VEY MESTDAGH: Begrijp ik goed dat het voorstel in dezelfde lijn ligt als de beantwoording van de gedeputeerde in de commissie, of gaat het verder? De heer KOK: Het voorstel is zoals hier ligt besproken in de commissie en dat staat wat mij betreft nog steeds. De heer DE VEY MESTDAGH: Bent u het eens met de interpretatie van de gedeputeerde? De heer KOK: Daar zit nauwelijks lucht tussen. De heer DE VEY MESTDAGH: Dat is duidelijk, dan bent u het daarmee eens. De beraadslaging wordt gesloten. De VOORZITTER: Het besluit houdt in onder het eerste bolletje dat Gedeputeerde Staten wordt gevraagd iets te doen, maar als u het geheel leest is er al nagedacht op welk tijdstip dit behandeld zou worden. Want er staat niet dat het College iets in een ontwerpbegroting moet doen, dat Provinciale Staten uitgenodigd worden om in de ontwerpbegroting een bijdrage te regelen en dat is nog precies op tijd in de formulering.
74
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Initiatiefvoorstel PvdA-fractie over Ecologisering van de melkveehouderij Aanwijzing van een accountant
Zonder beraadslaging of stemming wordt aldus besloten. 18. Voordracht van Gedeputeerde Staten van25 juni 2002, nr. 2002-09160, CM, inzake het aanwijzen van een accountant (nummer 37/2002). De heer WERKMAN: Voorzitter! Dit voorstel is niet in de commissie behandeld vanwege het feit dat de commissievergadering niet doorging. Op ons verzoek is het vandaag dan ook als behandelstuk op de agenda geplaatst. Aan het eind van dit jaar loopt het huidige contract met de accountant Moret af. Dat betekent dat de provincie opnieuw een keuze moet maken. In dat kader stelt u voor om de overeenkomst met Moret te verlengen voor een periode van vier jaar. Dit gaat onze fractie iets te snel door de bocht. Wij hadden zeker in het kader van de aanstaande dualistische verhoudingen een pregnantere rol voor de Staten bedacht. Wij hadden graag gezien dat u ons in het voortraject had betrokken. Dat doet in onze visie meer recht aan onze controlerende functie. De informatie die u in de voordracht geeft, is erg summier. Dat was voor onze fractie aanleiding om binnen de organisatie nadere informatie in te winnen en dat heeft het volgende beeld opgeleverd. Ten eerste: waarom is voor een periode van vier jaar gekozen? Het huidige contract liep vijf jaar. Dit blijkt het resultaat te zijn van de onderhandelingen met Moret en is tegelijkertijd de maximale grens om onder een Europese aanbesteding uit te komen. Het College wilde toch primair het contract met slechts drie jaar verlengen? Ten tweede: in de voordracht wordt gesproken over evaluatieresultaten. Een schriftelijk evaluatieverslag is niet opgesteld, zo is ons gebleken. Slechts de betrokken spelers zijn geraadpleegd. Nu zijn wij in dat kader geen speler op dat veld. Uit mondeling verkregen informatie vanuit de organisatie blijkt dat de uitkomst meerdere verwonder- en verbeterpunten laat zien. Punt een: de communicatie was soms slecht en moet duidelijk worden verbeterd. Punt twee: in de kennis van de provinciale organisatie was duidelijk sprake van een gewenningsproces voor Moret. Punt drie: het uitgebrachte rapport over de subsidies bevatte een aantal missers. Punt vier, over planning & control: de toegevoegde waarde van het werk van Moret viel tegen. Dus vier duidelijke verwonder- en verbeterpunten. Over het jaarlijkse contractbedrag wordt in het voorstel niet gerept. Navraag leert dat het jaarlijkse contractbedrag fors stijgt, namelijk van € 34.000 naar € 52.000. Een kanttekening daarbij is wel, dat het aantal zogenaamde deelverklaringen binnen dat contractbedrag, toeneemt. Ons belangrijkste punt luidt dat in het nieuwe contract geen scheiding wordt aangebracht tussen accountancy- en dienstverleningswerkzaamheden. Dat vinden wij een slechte zaak. In de vakliteratuur hebben we de laatste tijd daarover veel kunnen lezen. Wij zijn van mening dat we hier spreken over een certificerende functie, gericht op het afgeven van een verklaring bij de Jaarrekening en de noodzakelijke deelverklaringen. De adviesfunctie, maar ook de dienstverleningswerkzaamheden dienen in onze ogen hiervan gescheiden te worden. Verder vinden wij ook dat de contractperiode, ook gezien de verwonder- en verbeterpunten, te lang is. Wat ons betreft gaan we het contract nog met twee jaar verlengen, gevolgd door een grondige evaluatie met alle betrokken spelers, met een streep onder het woord 'alle'. Op grond van die evaluatie willen wij bezien hoe we verder gaan. Kortom, wij kunnen met de voorliggende voordracht niet instemmen en dienen een amendement in dat invulling geeft aan ons verzoek. De VOORZITTER: De heer Werkman dient namen de fractie van het CDA het volgende amendement in: "Provinciale Staten van Groningen in vergadering bijeen op 18 september 2002, behandelende de voordracht inzake het aanwijzen van een accountant,
75
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Aanwijzing van een accountant
- constaterende dat het huidige contract inzake accountancywerkzaamheden en de mantelovereenkomst inzake dienstverlening per 31 december 2002 aflopen; - constaterende dat de Staten niet betrokken zijn geweest bij de evaluatie van het huidige contract; - constaterende dat het zeer wenselijk is de accountancywerkzaamheden en de overige werkzaamheden (advisering en dienstverlening) te scheiden; besluiten: alleen voor accountancywerkzaamheden een overeenkomst met Moret, Ernst & Young aan te gaan voor een periode van twee jaar en dragen het college van Gedeputeerde Staten op in 2004 een grondige evaluatie te houden, waarbij ook de Staten worden betrokken en gaan over tot de orde van de dag." Het amendement is ondertekend door de heer Werkman en de heer Hollenga. Het amendement krijgt de letter A en maakt deel uit van de beraadslaging. De heer SLAGER: Voorzitter! Gehoord de bijdrage van collega Werkman kan ik mijn bijdrage wat inkorten. Het gaat in deze voordracht over het verlengen van het contract met de accountant van 1 januari 2003 tot 1 januari 2007. Nu hebben wij vanmorgen voordracht 43 vastgesteld en hierin lees ik: "Provinciale Staten krijgen meer mogelijkheden om de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende besteding van de gelden te borgen en te controleren. Zij gaan expliciet de accountant een opdracht geven en de accountantsverklaring wordt aangescherpt." De rol van de Staten wordt dan ook een heel andere rol. Ik heb me er dan ook over verbaasd om in deze voordracht te lezen dat er een evaluatie heeft plaatsgevonden en dat daarbij niet is gevraagd naar de mening van Statenleden. Ik zou mij heel goed kunnen voorstellen dat bijvoorbeeld de Rekeningcommissie was geraadpleegd, aangezien de Rekeningcommissie heel intensief met de accountant te maken heeft en daar veel mee omgaat. Bij bijna alle vergaderingen van de Rekeningcommissie is de accountant aanwezig. Ik vind het dan ook heel merkwaardig dat daar niet is gevraagd wat de Rekeningcommissie daarvan vindt. Op grond van dat alles kom ik eigenlijk tot dezelfde conclusie als de heer Werkman. Ook wij streven naar een contract van twee jaar en we vinden dat er dan een grondige evaluatie moet komen of de accountant bijvoorbeeld de omslag die wij allemaal moeten maken op dezelfde wijze heeft kunnen maken en of wij dan het contract met de accountant kunnen verlengen. De heer KOOT: Voorzitter! Ik kan het met de vorige sprekers in grote lijnen eens zijn. De vraag waarom vier jaar in plaats van vijf jaar is al aangegeven. In het hele beroep is de hele probleemstelling: scheiding controle en advies, want anders bindt men de kat op het spek. Daarmee kom ik op het tweede punt, dat ook was aangegeven: de duale structuur, waarbij de Staten de opdrachtgever zijn met betrekking tot de controle van het opgedragen werk bij Gedeputeerde Staten. Als de Gedeputeerde Staten vervolgens zelf diezelfde accountant aantrekken als adviseur, vergetende de omslag in maart a.s., dan krijg je inderdaad hetgeen wij niet willen, wat wij hier in de Staten niet willen en wat wij ook in het beroep niet willen. Wij kennen de affaires. Mijn fractie is dan ook van mening dat het amendement van de heer Werkman terecht is. Wij zouden het nog wel iets willen aanscherpen. Er wordt namelijk gesproken over accountancywerkzaamheden; dat is veel te ruim bemeten. Ik denk dat daar moet staan controlewerkzaamheden, want onder accountancywerkzaamheden valt ook dienstverlening en dergelijke en dan zouden wij er nog niet uit zijn. Moret, Ernst & Young bestaat niet meer, het heet Ernst & Young, maar dat is een detail. Met deze twee aanvullingen steunen wij de motie.
76
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Aanwijzing van een accountant
De heer VAN DER PLOEG: Voorzitter! Ik sluit mij aan bij de vragen die zijn gesteld. Voordat wij tot een waardeoordeel komen over het amendement, zijn wij benieuwd naar de antwoorden van het College op die vragen, mede omdat wij geen commissiebehandeling hebben gehad. De vraagpunten zijn echter terecht en wij horen graag de overwegingen. De heer HEMMES: Voorzitter! Bij het laatste sluit ik mij namens mijn fractie aan. Wij wachten ook het antwoord van de gedeputeerde af voordat wij tot een definitief standpunt komen. De heer CALON, gedeputeerde: Voorzitter! Er werden heel wat vragen gesteld en het was, meen ik, de heer Koot die al het eerste antwoord gaf. Moret bestaat niet meer; wij hebben een contract met Ernst & Young. Over de scheiding kan ik vrij duidelijk zijn. Er wordt de suggestie gewekt dat het één club is. Volgens mij is echter al voor de affaires in Amerika bij diverse accountantskantoren, ook in Nederland en ook bij Ernst & Young, een strikte scheiding aangebracht tussen accountancy en consultancy. Er wordt hier door de Werkman de suggestie gewekt dat wij een contract sluiten, dat over alles gaat. Dat is niet waar. Wij sluiten een contract over controlewerkzaamheden en het raamcontract van het Nederlands Inkoopbureau wordt verlengd. Ik heb het voor mij liggen. Dat is ook in 1998 afgesloten en daarin staat een aantal definities over hoe je waarmee moet omgaan. Dat verplicht ons dus niet om advieswerk van een accountant bij Ernst & Young te laten doen. Dat laat ons helemaal vrij. Dit staat nog los van het feit dat het bij Ernst & Young, zoals bij veel Nederlandse accountants, volledig gescheiden is. De heer WERKMAN: In de voordracht lees ik in de vierde regel: "De overeenkomst met de accountant bestaat uit twee delen." Dan worden deze opgesomd. Dat is volgens mij glashelder. De heer CALON, gedeputeerde: Daarin heeft u gelijk. Er is een raamcontract dat al in 1998 is gesloten en dat gewoon blijft doorlopen en waarin algemene definities staan waaraan je je moet houden als je een opdracht geeft aan Ernst & Young. Dus zodra wij zouden besluiten of u zou besluiten een opdracht te geven aan Ernst & Young, valt u onder die definities. Het is vrij globaal. Het gaat om zaken als: dit is een accountant, als u een personeelslid vervangt, moet u daar een ander personeelslid neerzitten van hetzelfde niveau en mag dit niet duurder zijn; dit soort algemeenheden. Ik was eerlijk gezegd verbaasd dat het zo globaal was. Er een apart contract voor de accountantswerkzaamheden. Dus de indruk die zou kunnen bestaan dat wij nu een contract sluiten dat ook consultancy- of advieswerkzaamheden zou omvatten, is niet juist. Dit moet ik met klem tegenspreken. Dit staat nog los van het feit dat het strikt gescheiden is bij Ernst & Young, evenals bij andere grote Nederlandse accountants. Dit was al voordat de Enron-affaire in de wereld kwam. U vraagt mij hoe het zit met de evaluatie, maar ik heb in de voordracht geen evaluatie gelezen. Ik heb haar driemaal gelezen, maar misschien heb ik eroverheen gelezen. Er is alleen een interne evaluatie verricht. GS en de Statenleden zijn inderdaad niet gevraagd. Op de vraag van de heer Slager waarom de Rekeningcommissie niet is gevraagd, moet ik zeggen dat dit een omissie is geweest. Dit hadden wij misschien beter wel kunnen doen. Als u dit nu zo zegt, geef ik dit direct toe. Noch de bestuurders, dus GS, noch de Statenleden zijn gevraagd. Binnen de organisatie is aan alle mensen die met Ernst & Young te maken hebben gehad, gevraagd wat zij ervan vinden. De heer Werkman heeft blijkbaar met één persoon contact gehad en noemt een aantal zaken op waaraan het volgens die persoon schortte. Welnu, er zijn veel personen in deze organisatie die met Ernst & Young hebben samengewerkt. Inderdaad is door meerdere personen iets gezegd over de communicatie. Die was niet altijd even zachtzinnig naar medewerkers van onze organisatie. Daarvan waren de betreffende medewerkers niet bepaald gecharmeerd. Ik moet u zeggen dat die opmerking op de gedeputeerden iets minder indruk maakte.
77
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Aanwijzing van een accountant
Een andere zaak was de tijdigheid. Dat zat zowel intern, het aanleveren aan Ernst & Young, als in het terugkrijgen. Het was heel moeilijk om na te gaan wie nu waaraan schuld had. Dat was een verbeterpunt, maar dat gold ook onze eigen organisatie. Het gaat dus niet aan om te zeggen dat het alleen daar zit. Over het derde punt dat u noemde ben ik het helemaal met u eens: het inderdaad in het begin niet vertrouwd zijn met een organisatie als de provincie Groningen, het zich moeten inwerken. Ik kom daarmee op het tweede punt: waarom maak je een contract voor twee jaar en niet voor vijf jaar? Dit is heel pragmatisch. Met vijf jaar val je onder de Europese aanbestedingsregels en zul je moeten doen wat wij in 1998 hebben gedaan, namelijk een hele Europese aanbestedingsronde. Dit zou in principe ook het beste zijn, ware het niet dat wij in deze organisatie een aantal, zoals mijn kinderen plegen te zeggen, 'vette' klussen hebben. Dat is het BTW-compensatiefonds. Dat is het hele opzetten van een systeem van planning & control. Dat is het hele systeem van de dualisering, dus een andere werkwijze voor de begrotingsopzet. Wij vonden het niet verstandig om op zeer korte termijn dit werk weer te gaan doen. Vandaar dat wij een contractverlenging wilden met een minimale periode van twee jaar. Vijf jaar kan niet vanwege de Europese aanbestedingregels. Dan is het - heel pragmatisch - qua prijs goedkoper voor vier jaar een contract af te sluiten dan voor twee jaar. Het College heeft besloten dit contract weer voor vier jaar af te sluiten en over vier jaar weer die Europese aanbestedingsronde in te gaan. Zo simpel en zo eenvoudig was de argumentatie. Ik ben het alleen eens met de kritiek van de heer Slager dat het wijzer was geweest om ook de Rekeningcommissie te raadplegen. Die kritiek zal ik ook ter harte nemen. De heer WERKMAN: Voorzitter! Over de scheiding die wordt aangebracht bij Ernst & Young: het is één bedrijf met één doelstelling, namelijk winstoogmerk. Dus wat dat betreft vind ik dat niet zo'n heel zuivere… De heer CALON, gedeputeerde: Is die doelstelling bij andere accountants anders? De heer WERKMAN: Nee, vandaar ook ons voorstel de controlewerkzaamheden bij dit bedrijf onder te brengen en alle andere activiteiten - advieswerk, dienstverleningswerk - elders onder te brengen. Vandaar ook die strikte scheiding. De evaluatie is inderdaad intern gehouden. Wij hadden inderdaad liever gezien dat wij daarbij als Staten betrokken waren geweest, met name in onze aanstaande rol. Ik heb inderdaad informatie ingewonnen binnen de organisatie. Het was niet één persoon, waarmee ik heb gesproken. Ik heb met drie personen binnen de organisatie gesproken, waarvan er een directeur is binnen een van de diensten. Deze reageerde officieel namens het College. Laat dit glashelder zijn. U spreekt van Europese aanbesteding over een aantal jaren, als dit contract weer is afgelopen. Wij hadden inderdaad liever gezien dat nu opnieuw Europees was aanbesteed. Het had natuurlijk enige rompslomp met zich meegebracht; laat dat duidelijk zijn. Anderzijds heb ik elders de ervaring opgedaan dat accountantskantoren ook bereid zijn om soms tegen dumpprijzen te offreren om toch een organisatie te behouden of te verkrijgen. Wellicht was u dus goedkoper uitgeweest als u toch Europees had aanbesteed. Kortom, wij handhaven ons amendement. De heer KOOT: Voorzitter! Ik bedank de heer Calon voor zijn toelichting, maar ik vrees toch dat die Chinese muren blijken te bestaan uit Japans crêpepapier. De heer Calon zou eens enkele vakartikelen moeten lezen. Hij zou bijvoorbeeld het NRC-artikel van gisteren moeten lezen, waarin Blokdijk en De Vries worden aangehaald, die zeggen: 'Het zijn toch echt commerciële organisaties. Met controle wordt advies binnengehaald.' Ik haal ook de heer Tabaksblat spelling van Unilever aan, die zegt: 'Ik wil niet eens dezelfde accountant hebben voor controle en voor advies. Ik wil niet eens het risico lopen dat die Chinese muren kennelijk bestaan uit Japanse muren.' Dat is de ernst van de zaak. Voor de duidelijkheid en
78
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Aanwijzing van een accountant
helderheid lijkt het mij wenselijk om die scheiding echt aan te brengen, wat u ook zegt of beweert. Zeker als u stelt dat er nieuwe systemen worden opgezet. U zegt dat er sprake is van een raamovereenkomst. Dan krijg je alweer die vermenging. Op papier lijkt het aardig, maar het gaat uiteindelijk om de werkelijkheid. De heer VAN DER PLOEG: Voorzitter! Ik heb goed geluisterd naar de verschillende partijen en ook naar het College en ik begrijp dat de soep misschien niet zo heet wordt gegeten als hij wordt opgediend. Althans, er zijn een aantal concrete praktische redenen waarom op deze manier is geopereerd. Alleen niet op het punt van wel of niet betrekken van de Staten en de commissie. Het inhoudelijke punt van de heer Slager vind ik voldoende om te neigen mee te gaan met het amendement. De vraag blijft wel staan dat er ook een andere is als er partijen zijn die iets gaan tekenen. Wij kunnen wel iets besluiten, maar is het College van mening dat hier tot een tweejarig contract gekomen kan worden zodat we daarna nog tot die evaluatie kunnen komen en een overleg met ons? Als dat het geval is kunnen we het hierover eens worden. De heer HEMMES: Voorzitter! Het lijkt mij een goed plan van de heer Van der Ploeg en ik hoor het wel van de gedeputeerde. De heer CALON, gedeputeerde: Voorzitter! Alles is mogelijk en heeft een prijs. Als wij tegen Ernst & Young zeggen dat de Staten een stokje steken voor dit contract en maar een tweejarig contract willen, dan ben ik van mening dat zij wel stom zouden zijn als zij geen aanbieding voor ons zouden maken. Die zal wel iets duurder zijn, maar het is onzin te zeggen dat het niet mogelijk is. In ben in de eerste termijn nog een reactie vergeten op de heer Werkman. Bij dit contract maakt een aantal deelverklaringen integraal deel uit van het controlcontract, wat de vorige keer niet zo was. Vandaar dat het € 20.875 duurder is geworden. Dat komt door de GDU, het Groninger Studiefonds, het Groninger Bedrijfslocaties en de Regio Visie. Ik ben het niet eens met de heer Werkman dat als wij dat breder hadden getrokken dat we voor dumpprijzen misschien iets goedkopers hadden gehad. Voordat Ernst & Young binnen was, gebeurde het voor meer dan € 100.000. Het gebeurde in het verleden voor € 30.000. De overige aanbieders toen zaten vele malen hoger. De heer WERKMAN: Mijn ervaring binnen een andere organisatie is dat accountants best bereid zijn te offreren tegen dumpprijzen als ze een organisatie, provincie of gemeente graag willen hebben. De heer TERPSTRA: Ik heb een vraag aan de heer Werkman, namelijk of de CDA-fractie alleen maar vaart op dumpprijzen en niet op kwaliteit van de dienstverlening en continuïteit daarin. De heer WERKMAN: Daarom zou het beter zijn een Europese aanbesteding te laten uitvoeren. Dan hadden we een plan van aanpak, een programma van eisen kunnen maken en was kwaliteit gewaarborgd geweest. Dat traject was beter geweest. Dat is nu niet meer realistisch en haalbaar, vandaar dit amendement. De heer KOOT: Ik vind dat het voor de helderheid van de verhoudingen best wel geld mag kosten. De heer CALON, gedeputeerde: Ik hoorde de heer Koot zeggen dat het niet uitmaakt wat de heer Calon daarover zegt, dus ik ben benieuwd wat mijn bijdrage toevoegt aan uw meningsvorming. Uw opmerking over ‘met accountancy halen wij dienstverlening binnen’ vind ik zo generaliserend dat ik dat eerlijk gezegd niet kan onderschrijven voor deze organisatie. Ik heb in de eerste termijn gezegd dat wij een consultancyopdracht van opdracht naar opdracht bekijken wie het het beste kan doen. De heer Werkman
79
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Aanwijzing van een accountant
zegt dat hij wil dat de controle door Ernst & Young wordt uitgevoerd voor zoveel jaar en de rest door iemand anders, zelfs al zou Ernst & Young beter zijn. Dat vind ik geen verstandige instelling. Ik vind het een verstandige instelling om een accountant te hebben en als je een consultancyopdracht hebt te bezien wie dat het beste tegen een goede prijs kan doen. Dat is in het verleden ook gebeurd. Het financiële systeem is door *Kodavieisos gedaan en niet door Ernst & Young. Van geval tot geval hebben wij gekeken wie daar het beste voor is. De argumentatie om het niet voor twee jaar te doen, maar voor vier jaar is puur financieel en praktisch. De heer Werkman heeft zelf ook in zijn eerste termijn gezegd dat een van de nadelen was het wennen van de accountant aan de organisatie. Dat is niet primair voorbehouden aan Ernst & Young. Dat zal voor elke nieuwe accountant die hier binnenkomt gelden. Dus wij hebben pragmatisch gezegd: ga dat voor een langere periode doen en ga dan weer een hele uitvoerige aanbestedingsronde in. Je weet dan ook hoe het met de dualisering is en de opzet van de begroting en je hebt die ellende achter de rug. Dat is gewoon beter. Als de Staten daar anders over denken, even goede vrienden, maar dit is het voorstel van het College. De heer WERKMAN: U was toch zelf voornemens het contract maar met drie jaar te verlengen. De heer CALON, gedeputeerde: Ik weet niet waarop u dat baseert. De heer WERKMAN: Dat baseer ik op uitspraken die ik van een van de directeuren namens u heb gekregen. De heer CALON, gedeputeerde: Wij hebben heel lang gesproken met Ernst & Young over een twee-, drie, vier- en vijfjarige contractperiode. Als vijf jaar onder die Europese aanbestedingsnormen had gezeten, onder dat bedrag - dat voorstel is niet gedaan omdat die situatie zich niet voordeed - maar dan had ik misschien wel aan het College voorgesteld om vijf jaar te doen en had het College het misschien wel overgenomen. De heer VAN DER PLOEG: Begrijp ik dat het College geen principiële tegenargumenten heeft er twee jaar van te maken. Als er feitelijk het argument ligt vanuit de Staten dat zij betrokken wil worden, ook vanuit de duale systematiek, dan lijkt het mij voor de hand liggen zo’n amendement over te nemen. Ik begrijp hieruit dat het College dat kennelijk niet wil. De heer CALON, gedeputeerde: Het College ziet ook niet de principiële zwaarte van de bezwaren van de Staten om dit contract met vier jaar te verlengen. De beraadslaging wordt gesloten. De VOORZITTER: Ik neem aan dat het besluit zo moet worden gelezen als "alleen voor accountancywerkzaamheden een overeenkomst met Ernst & Young aan te gaan", dus "Moret," is geschrapt in het besluit. In stemming komt het amendement. Het amendement is verworpen. Voor het amendement hebben gestemd de fractie van het CDA, uitgezonderd de leden Bleker en Musschenga, de fracties van GroenLinks, GPV/RPF/SGP, D66 en SP.
80
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Aanwijzing van een accountant Bestuursacademie Noord-Nederland (BANN)
De VOORZITTER: Wenst u stemming over het voorstel? De heer WERKMAN: Ik zou het voorstel graag in stemming zien. In stemming komt het voorstel Het voorstel is aangenomen Tegen het voorstel hebben gestemd de fractie van het CDA, uitgezonderd de leden Bleker en Musschenga, de fracties van GroenLinks, GPV/RPF/SGP, D66 en SP. 19. Voordracht van Gedeputeerde Staten van 2 juli 2002, nr. 2002-09770,CB, betreffende de Bestuursacademie Noord-Nederland (BANN) (nummer 39/2002). De beraadslaging wordt geopend. De heer BOUMANS: Voorzitter! De commissievergadering is niet doorgegaan en mijn vragen zijn niet dusdanig zwaarwegend dat hij daarvoor wel door had moeten gaan, maar ik wil ze toch graag stellen. De notitie zoals wij die hebben gekregen focust heel sterk op het voortbestaan van de bestuursacademie. Wij vroegen ons af of er ook door het College is onderzocht of er andere mogelijkheden zijn voor het continueren van het bestuursacademie-onderwijs in de eerste plaats. In de tweede plaats valt op dat deze provincie, maar ook andere partners een behoorlijke bruidschat meegeven aan een geprivatiseerde organisatie en bovendien voor het mogen blijven afnemen van producten ook nog eens een jaarlijkse bijdrage moeten leveren. Dat riep bij ons de vraag op of dit voor de provincie wel een win-win-situatie is. De heer BLEKER, gedeputeerde: Voorzitter! Zijn er alternatieven onderzocht? Het antwoord is ja. Er is langjarig onderzoek gedaan naar de mogelijkheid bestuursdienstonderwijs onder te brengen bij hogescholen en universiteiten in Noord-Nederland. Die pogingen zijn niet geslaagd ondanks diverse inspanningen daartoe. Hoe kijkt men aan tegen de prijs/kwaliteitverhouding die nu gaat ontstaan? Het uittreden, wat ook een optie zou zijn, zou een bedrag met zich meebrengen van € 397.180. Dat afgewogen tegen het belang van continuïteit van het aanbod van het bestuursdienstonderwijs - wat zeer belangrijk is - en de kosten die er nu mee gemoeid zijn, gaat onze voorkeur uit naar deze variant. Is het zo dat wij geld stoppen in een geprivatiseerde organisatie? Dat is het geval, maar het gaat wel om een geprivatiseerde organisatie die bepaalde publieke diensten aan de overheden verleent, namelijk het bieden van opleidingen die in andere gevallen niet gewaarborgd kunnen worden. Vandaar het voorstel zoals we het hier doen. De heer VAN KAMMEN: Dan betaal je toch voor de diensten. Dan leg je toch geen langdurige overeenkomst vast, waarbij je jaarlijks een bijdrage moet doen. Als het geprivatiseerd is, is het geprivatiseerd. De heer BLEKER, gedeputeerde: Voorzitter! Ik neem waar dat dit punt tot brede discussie in de VVDfractie aanleiding heeft gegeven. Met delen van het bestuursdienstonderwijs is het zo dat de aard van de opleidingen er soms toe leidt dat de aantallen deelnemende studenten zo laag zijn dat het voor een zuiver geprivatiseerde onderneming niet aantrekkelijk is om überhaupt het aanbod te doen. Om een bepaald aanbod, met verhoudingsgewijs weinig draagvlak of vraag uit oogpunt van de commerciële invalshoek,
81
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Bestuursacademie Noord-Nederland (BANN) Voorstel vreemd aan de orde over Kabinetsvoornemen tot bezuiniging op WIW- en ID-banen
toch in stand te houden, in het belang van de kwaliteit van het werk van onze mensen, is deze benadering noodzakelijk. Plus de toegankelijkheid en bereikbaarheid. De heer BOUMANS: Voorzitter! Na ampele beraadslagingen denk ik dat mijn fractie kan instemmen met het voorstel, maar wij willen het College wel het volgende meegeven. Wij begrijpen nu dat er € 400.000 met het uittreden gemoeid is. Het lijkt ons dat als we met een geprivatiseerde instelling te maken hebben dat die voorwaarde op den duur van de baan zal zijn en dat we op enig moment ook tot andere conclusies of uitgangspunten kunnen komen. De heer BLEKER, gedeputeerde: Ik heb het bedrag genoemd in geval van uittreding op korte termijn uit een vigerende regeling; dan zou dat aan de orde zijn. Wij blijven alert op de punten die u heeft aangegeven. De beraadslaging wordt gesloten. Zonder stemming wordt aldus besloten. 20. Punt vreemd aan de orde van de dag: het Kabinetsvoornemen tot bezuiniging op WIW- en IDbanen door de heer Dijkstra (PvdA) De beraadslaging wordt geopend. De heer DIJKSTRA: Voorzitter! De miljoenennota van het kabinet bevestigt nog eens dat er fors bezuinigd wordt op gesubsidieerde arbeid, waardoor een groot aantal ID- en WIW-banen in onze provincie dreigt te verdwijnen. Banen waarin voor de Groningse samenleving uitermate zinvol werk wordt verricht. Werk dat maatschappelijk gezien hard nodig is en gewaardeerd wordt. Voor de WIW- of ID-er zelf biedt gesubsidieerd werk de mogelijkheid zijn positie en kansen op de arbeidsmarkt te vergroten en om een reguliere arbeidsplaats te bemachtigen. Dat niet alleen. Vaak is het de enige weg en mogelijkheid om kwaliteit van eigen leven en welzijn te verhogen. De PvdA-fractie vindt dan ook dat juist in tijden dat de economie hapert er juist voor die mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt een sociaal vangnet nodig is. Wij vinden het dan ook sociaal-maatschappelijk gezien niet acceptabel dat ID- en WIWmedewerkers hun baan verliezen en in de bijstand dreigen terecht te komen. Voor de provincie Groningen pakken de kabinetsplannen extra negatief uit. Het aandeel gesubsidieerde arbeid in de werkgelegenheid is hier verhoudingsgewijs groot en de situatie en vooruitzichten op de Groningse arbeidsmarkt zijn zeker heden ten dage verre van gunstig. Wat dat betreft zijn in de Groningse economie de vooruitzichten drastisch aan het veranderen en het perspectief juist voor mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt lijkt daarmee in negatieve zin te zijn gekeerd. De fractie wijst er tevens op dat het kabinetsplan de ambities in het kader van het provinciaal en noordelijk arbeidsmarktbeleid ernstig in gevaar brengt. Ik wijs op de nota ‘Groningen goed in banen’ die we hier hebben vastgesteld. Toen nog met gedeputeerde Sakkers die daar een gloedvol pleidooi voor hield. In die nota zitten juist veel projecten en maatregelen die zijn gericht op het vergroten van de instroom van ID- en WIW-medewerkers. Tevens wijs ik op de maatregelen die in het kader van Kompas hierop ingezet worden. Maatregelen en beleid overigens waarover tussen het Rijk en SNN afspraken zijn gemaakt. In onze afwijzing van dit kabinetsbesluit staan wij gelukkig niet alleen. In de eerste plaats wijst de ID- en WIW-medewerker het af, andere politieke partijen, de vakbeweging, de organisaties en medewerkers die de WIW- of ID-er ondersteunen, collega's van hem en tal van maatschappelijke instellingen. En ik zou haast ook zeggen de gewone Groninger die profiteert van zijn diensten. Maar ook wethouders sociale zaken van VVD-huize - u hebt vandaag het artikel van Koen Schuiling over de Melkertbanen kunnen lezen - en het CDA in het Noorden, heb ik recent mogen lezen in een persbericht, wijzen de huidige
82
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Voorstel vreemd aan de orde over Kabinetsvoornemen tot bezuiniging op WIW- en ID-banen
kabinetsplannen af. Wel wat laat, maar beter laat dan nooit. Opmerkelijk dat een kabinet met CDA en VVD hier geen oor en oog voor heeft. Mijn fractie is fel gekant tegen dit kabinetsbeleid en dient dan ook een motie van die strekking in. De motie is mede ondertekend door de fracties van GroenLinks, D66 en de SP. De VOORZITTER: Door de heer Dijkstra wordt namens de fracties van PvdA, GroenLinks, D66 en SP voorts de volgende motie voorgesteld: "Provinciale Staten in vergadering bijeen op 18 september 2002, Overwegende dat: -
het kabinet voornemens is fors te bezuinigen op gesubsidieerde arbeid waardoor een groot aantal IDen WIW-banen in onze provincie dreigt te verdwijnen; het aandeel gesubsidieerde arbeid in de Groningse werkgelegenheid verhoudingsgewijs groot is; een WIW- of ID-baan mensen de mogelijkheid biedt zijn positie en kansen op de Groningse arbeidsmarkt te verbeteren, een reguliere arbeidsplaats te bemachtigen en vaak de enige uitweg en mogelijkheid is om de kwaliteit van eigen teven en welzijn te verhogen; er in het kader van 'Kompas voor het Noorden' maatregelen en middelen worden ingezet om het aantal gesubsidieerde banen te vergroten. Dat hierover in het verleden tussen het Rijk en SNN afspraken zijn gemaakt.
Zijn van mening: - dat het sociaal-maatschappelijk niet acceptabel is dat ID- en WIW-medewerkers hun baan dreigen te verliezen; - dat ID- en WIW-medewerkers voor de Groningse samenleving, zowel in de stedelijke kernen als in het landelijke gebied, uitermate zinvol werk verrichten ten behoeve van de zorg, openbare veiligheid, sport, kinderopvang, maatschappelijke opvang, beheer, welzijn en onderwijs. Werk dat maatschappelijk gezien hard nodig is en gewaardeerd wordt; - dat de kortingsplannen van het kabinet op gesubsidieerde arbeid de doelstelling en maatregelen van het Kompasprogramma ernstig in gevaar brengen, en dat het kabinet hierdoor eerder gemaakte afspraken niet nakomt. Dragen het College van GS op: - het Kabinet dringend te vragen haar beleid inzake gesubsidieerde arbeid bij te stellen en de bezuinigingsvoorstellen met betrekking tot WIW- en ID-banen in te trekken. Dit mede in het licht van de situatie en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en de uitvoering van het Kompas-akkoord; - de leden van de Tweede Kamer in kennis te stellen van onderhavige motie. En gaan over tot de orde van de dag." De motie is ondertekend door de heer Dijkstra, de heer De Bruijne, de heer Hemmes, mevrouw Gräper, mevrouw Folkerts en de heer Van der Ploeg, kan bij de beraadslaging worden betrokken en krijgt nummer 1. De heer MEIJNDERT: Voorzitter! De gesubsidieerde arbeid is iets dat al lange tijd bestaat. Ook in de dertiger jaren hadden we het al, maar gelukkig zijn de omstandigheden waaronder die verricht wordt totaal anders. Anders zouden we er niet zo voor zijn om ze in te zetten. Gesubsidieerde arbeid heeft drie sdoelen:
83
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Voorstel vreemd aan de orde over Kabinetsvoornemen tot bezuiniging op WIW- en ID-banen
de arbeidsmarktpolitiek, het werkgelegenheidsbeleid en de mensen, kwetsbare mensen. Als arbeidsmarktpolitiek constateert het kabinet dat de maatregelen niet geheel voldoen. Er blijven te veel mensen in de ID- en WIW-banen die wel zouden moeten of kunnen doorstromen. Het instrument is daarvoor in het leven geroepen en dat zou beter benut moeten worden. Op basis daarvan zijn de bezuinigingen gebaseerd van het kabinet in de veronderstelling, zekerheid dat we ons daarvoor meer moeten inspannen. Het werkgelegenheidsbeleid is belangrijk om mensen niet langs de kant te laten staan, maar aan het werk te zetten en nuttig werk te doen. De heer Dijkstra heeft zojuist al een opsomming gegeven van werkzaamheden die allemaal gebeuren via de gesubsidieerde arbeid. Dat maakt deze werkgelegenheid extra kwetsbaar, omdat je van die subsidies afhankelijk blijft. Als de gemeente Den Haag zegt: 'Er blijven 90 vrachtwagens vuil liggen als we de WIW afschaffen', dan moet je ook afvragen of dat geen regulier werk is dat uit normale budgetten moet worden betaald. Dat geldt wel meer bij de gesubsidieerde arbeid, dat is formeel additioneel, dus kennelijk werk dat we niet zouden willen doen, maar toch nuttig vinden. Dat vraagt misschien ook wel eens andere politieke keuzes in de budgetten zoals we ze willen hebben. Voor die doorstroom krijgen de gemeenten meer mogelijkheden. De bedragen die nu door schotten niet kunnen worden ingezet - net werd al gerefereerd aan een bedrag van 7 miljoen euro bij de gemeente Groningen - zijn bedragen die overgehouden zijn uit voorgaande jaren. Die had men toen formeel al kunnen inzetten, want daar waren ze voor bestemd. Ze kunnen nu flexibel ingezet worden, waardoor banen in stand kunnen worden gehouden. Dit zijn keuzes die de gemeenten vanaf 2004 binnen hun budgetten meer mogen maken. Het is niet zo dat banen op zich direct verloren hoeven te gaan. Ook wij zijn er niet voor dat mensen in de bijstand of de WAO gaan. Dit vraagt veel daadkracht bij doorstroming. Zorgvuldigheid naar gemeenten en instellingen die gebruik maken van gesubsidieerde arbeid is echter geboden en bovenal naar de werknemers zelf. Ook om die instellingen in staat te stellen mensen met gesubsidieerde arbeid in vaste dienst te nemen. De CDA-fractie pleit voor een zorgvuldige aanpak naast duidelijke daadkracht. Zij vindt ook dat maatschappelijke sectoren die veelvuldig gebruik maken van gesubsidieerde banen of ID-banen in het bijzonder, mogen worden aangesproken op die verantwoordelijkheid voor doorstroom. Met de door de PvdA-fractie ingediende motie hebben wij een klein probleem. In de motie staat in feite een stilstandbeginsel door de bezuinigingsvoorstellen voor de WIW in te trekken. Wij hebben daar moeite mee. Wij zouden hem gesteund hebben als eraan was toegevoegd het Noorden daarbij te ontzien. Hij gaat nu te veel uit van een nulstand die niet mag worden veranderd. Ook wij maken regelmatig politieke keuzes en dan moet er wel eens iets anders in. Nogmaals: een extra inzet op doorstroom lijkt ons de weg die ook ingeslagen moet worden. Niet een opheffing van de WIW- of ID-banen, maar een vermindering, en het mag niet te snel gaan. Het kabinet heeft wat dat betreft de zorgvuldigheid vergeten door aan te kondigen dat in 2003 die bezuiniging geëffectueerd moet worden. Dat is voor ons te vlug. De heer DE BRUIJNE: Is de heer Meijndert van mening dat de komende jaren de kansen op doorstroming zullen toenemen? De heer MEIJNDERT: De werkelijkheid zal dit moeten leren, maar die kansen op doorstroming zijn niet alleen een verhaal van werkgelegenheid in het algemeen. Het is ook een arbeidsmarktinstrument en de bedoeling van al die instrumenten is dat de mensen uiteindelijk doorstromen. Het gaat om mensen die in de regeling blijven en die ander werk zouden kunnen krijgen. Er zijn meer beperkingen. Denk aan de armoedeval. Mensen zijn soms aan elkaar gewend, een basisschool is gewend aan zijn conciërge die zij overigens zes jaar geleden nog niet hadden. Een conciërge werkt vaak tegen een laag loon, hij gaat wat meer verdienen als hij in de reguliere arbeid komt, maar het gevolg is dat hij aan huursubsidie of andere
84
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Voorstel vreemd aan de orde over Kabinetsvoornemen tot bezuiniging op WIW- en ID-banen
kwijtscheldingen weer hetzelfde inkomen kwijt is. Dat stimuleert niet. In die situatie heeft het kabinet gezegd dat het meer aan de armoedeval zal gaan doen, want het zijn verhinderingen voor doorstroming in de praktijk. De heer DE BRUIJNE: Het kabinet geeft in zijn prognose aan dat er volgend jaar 100.000 werklozen bij komen. Ik vind daarom de opmerking van de heer Meijndert over de doorstroming zeer merkwaardig. Alles wijst erop dat er 100.000 werklozen in dit land bijkomen en dat betekent dat de doorstroming van mensen naar regulier werk qua arbeidsmarktontwikkeling in Nederland er niet op vooruitgaat. En als u van mening bent dat het kabinet in 2003 deze bezuiniging niet zou moeten doorvoeren, lijkt het u dan niet verstandig om onze motie te steunen en als het kabinet in 2004 onverhoopt opnieuw met het verhaal komt dan bekijken we het opnieuw. De heer MEIJNDERT: Het blijft staan dat u zegt; 'Geen bezuiniging, wij stellen voor daarover met het kabinet te praten en te verzoeken het bij te stellen.' Wij denken dat het niet mogelijk is dit voor elkaar te krijgen door een motie in te dienen waarin staat: 'Geen bezuiniging', want dan weet u tevoren dat men de brief waarschijnlijk naast zich neer zal leggen. Wij willen ook kijken naar resultaat. Doorstroming is moeilijker als het gaat om werkloosheid in het algemeen, maar op het individuele vlak gelden andere dingen. Er stromen wel degelijk mensen door, ook in tijden dat er minder werk was. Doorstroming is niet alleen afhankelijk van het aantal banen, dat is ook afhankelijk van de situatie van het individu. De projecten van stadswachten gaan soms aan zichzelf ten onder, maar er is veel vraag naar beveiligingspersoneel. De mensen zijn opgeleid en gaan weer weg. Het aantal stadswachten neemt dan af en men moet weer nieuwe mensen verwerven. Dat is eigenlijk het succes van de stadswachten en soms tegelijk de ondergang en het probleem van de stadswachten. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: De heer Meijndert geeft net aan dat doorstroming moeilijk is, maar hij geeft nu een voorbeeld waarbij doorstroom wel degelijk plaatsvindt. Wat is nou het probleem? De heer MEIJNDERT: Voor die stadswachten is het vaak aantrekkelijk, want het betekent betere salariëring. Andere groepen - dit is gewoon praktijkervaring - zijn wat minder enthousiast over doorstroming, omdat het geen financieel effect heeft in hun huishouding. Dat verschilt per groep en dat zijn problemen en dat noem ik de armoedeval. Het is niet met elkaar in tegenspraak, het hangt af van de individuele situatie. De heer VAN KAMMEN: Voorzitter! Ik kan wat korter zijn, want ik denk dat de heer Meijndert het standpunt vertaalt van de VVD-fractie. Ik wil mij daarbij graag aansluiten en daarop inhoudelijk niet ingaan. Het gaat om een heel kleine bijstelling in de motie en ik snap niet waar de PvdA-fractie zich druk over maakt. Wij willen geen voorstel naar Den Haag laten gaan dat regelrecht gekant is tegen dit kabinetsbeleid. De heer Dijkstra zegt dat zijn fractie fel gekant tegen is. Waar het ons om gaat is de inhoud van de motie en wij zijn het op zich natuurlijk eens met het feit dat deze hele actie het Groningse of het Noorden wat meer raakt dan de rest van Nederland. Daarom vinden wij een actie verantwoord. Maar wij willen wel een actie die ook in de lijn ligt met onze geest. Derhalve wil ik de PvdA-fractie nog eens vragen erover na te denken de drie woordjes in te trekken en daar "bijstellen" van te maken. Ik denk dat een dergelijke motie, gaande naar Den Haag, ondertekend door de fracties van VVD en het CDA meer impact zal hebben. Mevrouw FOLKERTS: Voorzitter! Ik was eigenlijk niet van plan het woord te voeren, omdat ik heel blij was met het initiatief van de PvdA-fractie en mij volledig kon vinden in de tekst van de motie en het
85
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Voorstel vreemd aan de orde over Kabinetsvoornemen tot bezuiniging op WIW- en ID-banen
betoog van de heer Dijkstra. Maar de reactie van de fracties van CDA en VVD nopen mij om mij naar het spreekgestoelte te begeven. Want ik begrijp werkelijk niet wat de CDA-fractie nu eigenlijk wil. Als de heer Meijndert zegt dat er drie doelen zijn voor gesubsidieerde arbeid, dan noemt u als derde de mensen. U weet hoe ongelooflijk belangrijk deze banen zijn voor mensen om inderdaad een ander perspectief in hun leven te krijgen. Wat biedt u dan als CDA-fractie die mensen? Ik begrijp niet dat u geen vuist wil maken samen met ons tegen dit heilloze besluit. Ik begrijp wel dat u het moeilijk vindt tegen uw eigen regering in te gaan die er nog maar net zit, maar ik vind deze reactie onbegrijpelijk. De heer MEIJNDERT: Wij zijn niet bang om tegen de eigen regering in te gaan, anders zouden we ook niet zeggen dat wij ons heel dicht bij de motie bevonden. De heer Van Kammen heeft ook nog gezegd: "de bezuinigingsvoorstellen bij te stellen." Het is niet zo dat er banen verdwijnen. De WIW verdwijnt niet, de ID-banen verdwijnen zelfs niet, er wordt een beperking aan gesteld en er wordt meer gevraagd aan reïntegratie te doen, of een grotere bijdrage van de inleners. Ik heb ook het woord ‘budget' of 'budgetvervalsing’ net genoemd. Het is zeker niet dat er mensen zijn die geen kans hebben. Die zitten er bij in de WIW. Er zal altijd een situatie zijn van mensen die men niet verder krijgt, maar het is ook niet zo dat zij verdwijnen. Er zijn echter ook mensen die wel kunnen doorstromen en zal ook actie voor moeten worden ondernomen om door te stromen. Dat is uiteindelijk nog steeds de bedoeling van de regeling geweest. Mevrouw FOLKERTS: Op zich heeft u daarin gelijk, maar u moet het toch ook met mij eens zijn dat heel veel mensen juist in de ID- en WIW-banen zitten in werk dat uitermate zinvol is, dat heel belangrijk is voor de samenleving - ik zou het zelfs het cement van de samenleving willen noemen samen met heel veel vrijwilligerswerk bijvoorbeeld - maar dat dit ook gebeurt in werksoorten waar ook de afgelopen jaren fors op bezuinigd is. Dat zijn ontwikkelingen waar wij allemaal bij gezeten hebben en die we niet hebben kunnen keren. De heer MEIJNDERT: Wij verschillen niet, alleen stellen wij dat de nulsituatie van nu niet heilig is en dat ondersteunen wij niet. Dat er zoveel reserves zijn bij een stad als Groningen, dat is echt niet uniek voor Groningen, betekent dat al het geld ook niet is benut, dus enige bezuiniging is kennelijk mogelijk zonder dat er een grote aantasting plaatsvindt. Ook wij zeggen: niemand naar de bijstand toe, maar het instrument moet wel worden toegepast waarvoor het bestemd is. Mevrouw FOLKERTS: Ik vind het jammer dat u niet over te halen bent om mee te doen. De heer MEIJNDERT: U kunt ook de PvdA-fractie en uzelf als indiener vragen de motie iets bij te stellen. De heer SLAGER: Voorzitter! Mijn beide fracties kunnen in grote lijnen instemmen met de bijdrage van de heer Dijkstra waar hij sprak over het belang van WIW- en ID-banen. Hij heeft heel duidelijk aangetoond hoe kwetsbaar de groep is die dit betreft. Misschien wordt Groningen daar wel extra door getroffen. Daar moeten we erg voor oppassen. Hij heeft ook helder aangegeven wat de rol is van de gesubsidieerde arbeid in onze samenleving en speciaal in de samenleving van onze provincie. Toch komen mijn fracties niet tot dezelfde conclusie als in de motie onder woorden wordt gebracht. Het overwegende deel lukt allemaal nog wel, maar eigenlijk spreekt ons veel meer aan het gedeelte wat wij aantreffen in de brief die wij heden hebben gevonden, over "gevolgen voornemen kabinet voor bezuinigingen op ID- en WIW-banen voor de provincie Groningen" en dan met name bladzijde 3. Daar spreekt een veel evenwichtiger benadering uit: "Er gaat, als het aan het kabinet ligt veel veranderen op het gebied van de gesubsidieerde arbeid." Dat hebben wij samen geconstateerd. En dan komt het: "Enerzijds zal een groot
86
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Voorstel vreemd aan de orde over Kabinetsvoornemen tot bezuiniging op WIW- en ID-banen
aantal gesubsidieerde banen verdwijnen, anderzijds krijgen gemeenten meer ruimte en flexibiliteit in het besteden hun budget. De gevolgen daarvan laten zich moeilijk voorspellen, en kunnen van gemeente tot gemeente verschillen." Met als conclusie aan het eind van dat stuk: "Zodra blijkt dat de gevolgen van de voorgenomen bezuinigingen voor onze provincie negatief zullen uitpakken, zullen wij bij de betrokken minister aan de bel trekken." Dat lijkt ons een veel betere volgorde dan nu al te zeggen: 'trek al die plannen maar in.' Ik denk dat dat een verkeerde benadering is. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter! Voor de duidelijkheid een standpuntbepaling. Wij sluiten ons aan bij de bijdrage van de PvdA-fractie en de reactie van de GroenLinks-fractie, met de opmerking dat wij het idee hebben dat deze regering bezig is het kind met het badwater weg te gooien. De heer HEMMES: Voorzitter! Deze vestzak-broekzakpolitiek kan bij mijn fractie alleen maar op hoon rekenen. Wat wil het kabinet nou? Aan de ene kant instroom naar de WAO fors beperken, maar tegelijkertijd vele miljoenen bezuinigen op gesubsidieerde banen, zodat het WAO-ers nog moeilijker wordt gemaakt weer aan de slag te komen. Ik spreek van vestzak-broekzakpolitiek, want per saldo zal de besparing ergens anders weer worden opgevoerd, namelijk bij de bijstand en de gemeenten. Dat draagkrachtige gemeenten zoals Groningen die projecten voor mensen zonder werk kunnen voortzetten is prachtig, maar veel gemeenten - de heer Musschenga heeft er volgens mij gisteren ook iets over gezegd in onze provincie zijn al armlastig dus zullen dit echt niet kunnen. Wij vinden dit een schande om mensen die over het algemeen zeer nuttig en zinvol werk doen weer achter de geraniums te zetten. Daar past alleen verzet, want hier wordt gesold met mensen die beter verdienen. Wij zien de rampzalige gevolgen al voor ons. Veel werk op diverse terreinen blijft liggen en mensen met hun ziel onder de arm in de bijstand. Daarom ondersteunen wij deze motie en wij willen hem niet verzwakken, want hij is wat ons betreft nog niet sterk genoeg. De heer BOERTJENS, gedeputeerde: Voorzitter! Wat is er aan de hand en wat kunnen wij er aan doen? Voor het eerste deel wil ik verwijzen naar de Hoofdpunten uit het regeringsbeleid 2003 en wel bladzijde 13, waarin een passage staat over hoe het verder zal gaan met de WIW- en ID-banen. Er wordt op de eerste plaats gerefereerd aan het feit dat gemeenten één flexibel en vrij besteedbaar reïntegratiebudget krijgen. Hiermee wordt aangegeven - de heer Meijndert doelde daar net ook op - dat gemeenten meer vrijheid krijgen om zelf met budgetten aan de slag te gaan. Die middelen voor die gesubsidieerde banen gaan deel uitmaken van dit reïntegratiebudget, dat werd net bedoeld met ontschotting. De ID-banen worden in 2003 teruggebracht van 60.000 naar 45.000. Er staat hier dat dit voor een deel kan worden gerealiseerd door 6.500 niet benutte ID-banen niet in te vullen en daarnaast een uitstroom te realiseren. Die aantallen gaan er niet meteen uit, dat ligt genuanceerder. Het aantal WIW-banen wordt teruggebracht van 31.000 in 2001 naar gemiddeld 27.000 in 2003. In de volgende alinea wordt verwezen naar de budgettering van de bijstand, waar het ernaar uitziet dat 100 procent van de Bijstand gebudgetteerd zal worden, terwijl nu 75 procent declarabel is en 25 procent gebudgetteerd. Ook op dat punt krijgen gemeenten meer mogelijkheden en vrijheid. Dat wil dus niet zeggen - en daarmee wil ik meteen ingaan op de bijdrage ter linkerzijde van deze ruimte dat nu meteen duizenden mensen op straat komen te staan. Er wordt aan de ene kant geprobeerd reserves te benutten, geld dat op de ene plek niet gebruikt wordt op de andere plek in te zetten en de doorstroming te bevorderen. Ik ben het eens met iedereen die zegt dat het niet eenvoudig is. Het zal zeker voor de komende jaren een belangrijke inspanning vergen, maar aan de andere kant is het ook zo dat, waar wij hebben gezien dat bepaalde banen die bedoeld zijn geweest als tijdelijke banen geleidelijk aan worden ingezet als vast werk, wij zeker degenen die dat vaste werk verschaffen erop kunnen aanspreken om mee te zorgen of een deel van dat bedrag op te brengen of misschien zelfs geleidelijk aan dat hele bedrag op te
87
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Voorstel vreemd aan de orde over Kabinetsvoornemen tot bezuiniging op WIW- en ID-banen
brengen. Hoe ziet het er nu in Groningen uit? Wij hebben in Groningen per 1 januari 2001 - ik heb helaas geen recentere cijfers - ongeveer 2.000 ID-banen en 3.000 WIW-banen. Er zit een zekere doorstroom in, maar het is niet zo dat wij die 20 tot 30 procent uitstroom in de WIW en 15 procent voor die ID-banen makkelijk halen. Zeker in het Noorden zal dat een heel moeilijke opgave zijn. Iedereen is het erover eens dat het om nuttige banen gaat. Het gaat om banen die zeker in een behoefte voorzien. Daarvan hoeven we elkaar niet te overtuigen. Aan de andere kant is het zo: kunnen wij het betalen? Ik zit hier niet om het beleid van het kabinet in Den Haag te verdedigen. Het gaat mij net zo goed als u om de mensen in Groningen. Ik weet dat aan de ene kant dit werk in een grote behoefte voorziet, en aan de andere kant deel ik de zorgen van iedereen - tot de heer Hemmes toe - die zegt: 'Het is voor de mensen die in die banen zitten een grote zorg.' Daarover zijn we het snel eens. De vraag is wel: kunnen wij dat met de grote bezuinigingsopdracht, waar dit kabinet zich voor gesteld ziet, in de toekomst nog betalen of kunnen wij ook niet andere mogelijkheden vinden om diezelfde euro’s beter in te zetten zodat het beter gaat werken? De heer DE BRUIJNE: De vraag die de heer Boertjens zich stelt, dient hij ook zelf te beantwoorden, lijkt mij, als het gaat om de door ons en andere partijen ingediende motie. Het gaat er namelijk om of je van mening bent dat je het kabinet over het beleid op dit specifieke punt dwingend moet vragen dit in te trekken. Dat is de vraag. Als u zegt: 'De vraag is de afweging, want 's Rijks financiën...' U moet die afweging hier maken en als u vindt dat op dit punt het kabinet het niet goed doet, dan is er alle aanleiding om het kabinet daarop te wijzen. De heer BOERTJENS, gedeputeerde: Ik was nog maar aan het eerste deel van mijn betoog, dat ik net tot een afronding bracht en ik wilde aan het tweede gedeelte beginnen: wat doen wij eraan? Als u zegt: 'Laten wij een motie sturen', dan zeg ik in alle nuchterheid: misschien dat het ons oplucht en dat wij kunnen zeggen: 'Wij hebben er wat aan gedaan', maar helpt het ook. Dat is voor mij de vraag. De heer DE BRUIJNE: De tekst van de motie luidt: "het kabinet dringend te vragen", er wordt niet gevraagd de motie op te sturen. Als u denkt dat u daar goed aan doet, moet u dat niet laten als GS. U wordt met name gevraagd het kabinet dringend te vragen haar beleid, et cetera. U kunt daarvan op allerlei mogelijke manieren, waar u het kabinet of onderscheiden bewindslieden spreekt, werk van maken. De heer BOERTJENS, gedeputeerde: Ik was nog maar bij het begin van deel twee: wat doen wij eraan? Ik heb hier voor mij liggen een persbericht van de gemeente Groningen waarin wordt aangegeven hoe de gemeente Groningen, die ruwweg goed is voor de helft van de WIW- en ID-banen in deze provincie, van plan is het onderwerp van deze banen aan te pakken. Er blijkt dat er bij de gemeente Groningen nog wel wat reserves zitten. Dit bleek vanmorgen ook uit het interview met wethouder Schuiling. Men ziet uiteraard ook het nut van de banen: stadswachten, conciërges, zorgassistenten, buurtmeesters, et cetera. Men zegt: 'Met die reserves en de mogelijkheden die wij hebben tot ontschotting zien wij wel mogelijkheden om zonder tekorten op de instroom 2003 door te komen.' Dan denk ik: 'Kennelijk ziet men op gemeentelijk niveau mogelijkheden om dit op te lossen.' De vraag is: datgene wat misschien, hopelijk gaat werken voor de gemeente Groningen, gaat dat ook werken voor kleinere gemeenten? Dat is een punt van zorg. Mevrouw FOLKERTS: Heb ik niet een ander lid van het College vanmorgen zijn zorgen horen uitspreken over de positie van 23 van de 25 Groninger gemeenten, niet zijnde de stad maar gemeenten op het platteland, over hun financiële positie. Ik neem aan dat die niet beschikken over zoveel reserves dat zij zo
88
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Voorstel vreemd aan de orde over Kabinetsvoornemen tot bezuiniging op WIW- en ID-banen
makkelijk als de stad die ID- en WIW-banen overeind kunnen houden. Zeker niet als zij in de artikel 12 status gaan vallen. De heer BOERTJENS, gedeputeerde: Daar was ik net aan toe. Gaat dit ook in de kleinere gemeenten zo werken? Als zij, zoals collega Musschenga voorspelt, met budgetten moeten werken die krapper zijn dan wat ze tot nu toe hadden, dan zal dat hierin ook doorwerken. Aan de andere kant zijn er mogelijkheden in het kader van die ontschotting van budgetten, doorstroombevorderende maatregelen in het regionaal arbeidsplatform waar we er drie van hebben in deze provincie. Daar komt dit onderwerp aan de orde. Ik meen dat wij als provincie de rol moeten vervullen dat wij gaan monitoren, zo snel mogelijk moeten kijken hoe dat per gemeente gaat uitwerken. Ook binnen kleinere gemeenten heb je weer de grotere, ik noem Veendam, Stadskanaal en Delfzijl, en de hele kleine gemeenten. Hoe werkt het daar door? Als je dat hebt gemonitord zou je kunnen bezien: hoe denk je dan bijvoorbeeld via projecten de zaak weer op te kloppen en te verbeteren? De heer HEMMES: Ik ben blij dat de gedeputeerde Veendam noemt, want ik las vorige week in de krant dat Veendam zo krap bij kas zit dat ze het zelfs met minder personeel moet doen de komende tijd. Dus ik begrijp deze redenatie niet. Kleinere gemeenten kunnen het niet doen zoals de stad Groningen, zeker niet als de kabinetsplannen verder doorgaan, zoals afschaffing van de OZB. Dit is lariekoek. De heer BOERTJENS, gedeputeerde: U vergeet te zeggen dat wij naast de gemeente Groningen, waar de helft van de WIW- en ID-banen zit, in de kleinere gemeenten - waar ik nog een verschil in omvang vanuit de provincie gaan monitoren via de regionale arbeidsmarktplatforms. Dat kunnen we dit najaar doen en kijken hoe dat uitwerkt in die gemeenten, zodat we heel snel in beeld hebben: is de situatie zo dramatisch als hier en daar wordt voorgesteld of kunnen wij concreet met voorstellen komen om de zorgen, die u heeft en die ik deel, het hoofd te bieden? Dit lijkt mij een concretere aanpak dan een brief, hoe wel gemeend ook, naar Den Haag te sturen waar ik zelf niet zoveel verwachtingen van heb, gezien de enorme problemen die men in Den Haag heeft. Wij kunnen daar aandrang op uitoefenen, met de minister een onderhoud aanvragen, kamerleden bestoken en dat zullen we zeker doen als het nodig is en als wij daarvan effect verwachten. Ik voel er zelf meer voor om in eerste instantie de komende maanden concrete stappen te ondernemen. De VOORZITTER: De heer Dijkstra, vindt u het goed als ik u als initiatiefnemer in de tweede termijn het laatste het woord geef? Dan kunt u namelijk ook reageren op wat anderen zeggen over uw motie. De heer TERPSTRA: Voorzitter! Misschien is het voor de beraadslagingen goed om over de door een aantal partijen gevraagde eventuele verandering van de motie van de PvdA-fractie op voorhand uitsluitsel te horen, zodat we niet een derde termijn hoeven te hebben om daarover te spreken. De heer DIJKSTRA: Wij zijn niet voornemens onze motie te ontkrachten. Wij zijn echt van mening dat wij met deze motie een krachtig signaal willen afgeven. In de suggestie die gedaan wordt om in plaats van "in te trekken" de formulering "bij te stellen" te gebruiken zien wij helemaal niets. De heer MEIJNDERT: Voorzitter! Ik wil eerst een opmerking maken over de reserves die Groningen inzet. Dat is geld wat men heeft overgehouden in voorgaande jaren van ID-banen. Dat staat ook in de brief. Dat zijn geen gemeentelijke middelen. Het zijn geoormerkte middelen van het ministerie die nog niet ingezet zijn voor de doelen en het jaar waarvoor ze bestemd waren en die je mee mocht nemen. In de nieuwe situatie mag je dat maar voor 10 procent heb ik gelezen in de stukken die u ons vanmorgen heeft
89
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Voorstel vreemd aan de orde over Kabinetsvoornemen tot bezuiniging op WIW- en ID-banen
doen toekomen. Dat geldt ook voor veel andere gemeenten. Het is mij bekend dat vorig jaar het ministerie overal langs ging om te vragen: 'Hoe zit dat nou, want je hebt behoorlijk wat reserves opgebouwd en is er niets te reïntegreren?' Het valt vaak niet mee die middelen weg te zetten, dat weet ik uit ervaring van de baan die ik vandaag een jaar geleden gedag heb gezegd. Door vast te houden aan het begrip "in te trekken" wordt ons inziens een kans gemist. De motie zegt met andere woorden: 'Zoals het altijd is gegaan, moet het doorgaan.' Het kabinet geeft aan dat er andere mogelijkheden zijn en dat die meer moeten worden benut worden. Het biedt daar ruimte toe, met die ontschotting, met het wegnemen van veel regeltjes waardoor het geld van het ministerie naar inzicht van de lokale gemeenten besteed kan worden, dus echt door sturen. Een mooi punt van decentralisatie. Wij willen dit beleid bijstellen door te voorkomen dat mensen in de bijstand zouden komen. Ook wij willen dat niet en daarom hadden wij steun aan de motie willen geven mits die drie woorden veranderd werden. De heer VAN KAMMEN: Voorzitter! Ik vind het heel jammer dat de PvdA-fractie zo stug is, maar dat houdt ook in dat wanneer zij in feite geen verandering in de motie wil aanbrengen, wij de motie niet zullen ondersteunen. Mevrouw FOLKERTS: Voorzitter! Ik vind het erg jammer dat op dit onderwerp de politieke scheidslijnen opeens zo duidelijk liggen en ik ben benieuwd hoe die in het College liggen. De heer SLAGER: Voorzitter! Aangezien de PvdA-fractie en de andere ondersteuners van deze motie niet bereid zijn om de bekende woorden aan te passen, zullen wij deze motie niet steunen. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter! Wij behoren ook tot de stugge club, want wij vinden het belangrijk om in dit kader een heel helder en duidelijk signaal richting Den Haag te sturen of niet. De heer HEMMES: Voorzitter! Hoe mooi een aantal partijen het allemaal voor doet komen, het is pure bezuinigingsdrift van dit kabinet en wij blijven achter de motie staan. De VOORZITTER: Ik schors de vergadering voor vijf minuten voor beraad van het College. De vergadering wordt om 18.50 uur voor enkele minuten geschorst. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. De heer DIJKSTRA: Voorzitter! Er is heel veel gezegd en in essentie kwam het neer op de vraag: moeten wij de motie verzwakken of handhaven? Wij en ook de andere fracties die haar ondertekend hebben zijn er heel duidelijk over geweest. Wij verzwakken hem niet, omdat wij vinden dat het hier puur om een bezuinigingsmaatregel gaat die ontzettend veel mensen gaat treffen. Die mensen maken zich op dit moment zorgen, zorgen over hun toekomst. Dat geldt niet alleen voor de ID- en WIW-ers, maar ook de organisaties die deze mensen ondersteunen naar een baan. De heer VAN KAMMEN: De heer Dijkstra suggereert enigszins dat wij het niet erg zouden vinden. Daar hebben wij het niet over. Ik vind wel dat u duidelijke taal moet spreken. De heer DIJKSTRA: Ik redeneer vanuit de effecten. Er staat in een brief aangegeven dat het om 1.200 banen gaat die wegbezuinigd worden. Die aantallen worden wel genoemd. Er staat wel: 'In 2003 gaan we wel uit van budgetten en gaat het om getallen van zo'n 45.000 ID- en WIW-banen.' Dat is een keiharde teruggang en bezuinigingsmaatregel. En ook een maatregel die voor het Noorden en zeker voor onze
90
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Voorstel vreemd aan de orde over Kabinetsvoornemen tot bezuiniging op WIW- en ID-banen
provincie extra hard zal aankomen. Natuurlijk zijn er ook gemeenten, zoals de gemeente Groningen die een reserve hebben. Hoe zij aan die reserve komen, hebben ze hun werk niet goed gedaan, hebben de directeuren van de sociale dienst hun werk niet goed gedaan? Ik heb er geen verklaring voor. De heer JAGER: Misschien was de regelgeving vanuit Den Haag van het vorige kabinet wel te strak. Misschien is dat een oplossing? De heer DIJKSTRA: Dat zou kunnen. Maar het zou ook kunnen zijn dat het economisch wat beter is gegaan de afgelopen jaren. Dat het daardoor wat ingewikkelder was om die instroom voor elkaar te krijgen. Dat is de kern waarom het hier draait in onze analyse en die van het kabinet van hoe wij er de komende jaren voor zullen staan. We horen net een cijfer van 100.000 werklozen, berekend door het Centraal Planbureau. Die kant gaan we op en juist in zo’n periode van economische teruggang, van conjuncturele teruggang, hebben we meer geld nodig om te investeren. We willen niet eens praten over bezuinigen. We hebben juist meer geld nodig om te investeren in die groepen die het op de arbeidsmarkt ongetwijfeld moeilijk zullen krijgen. Dat zijn wat ons betreft vaak de laag opgeleide mensen; die vallen meestal als eerste eruit. Daarmee is iets gezegd over doorstroming en het geld wat overgehouden is. Ik meen dat de heer Hemmes er ook nog even op wees. De gemeente Groningen heeft geld overgehouden, maar er zijn ongetwijfeld nog veel gemeenten in het Noorden die dat geld niet hebben en die juist voor deze groep mensen niets meer kunnen doen in de toekomst. Ook daarmee hebben wij te maken. Ik kom verder op het punt van Kompas. Wij hebben hier toch met ons volle verstand nota’s aan zitten nemen waarin expliciet benoemd staat dat wij willen werken aan het vergroten van de instroom van ID- en WIW-ers. Dat is in Kompasverband bevestigd, daar zijn bedragen aan gelabeld. De heer MEIJNDERT: Bij de behandeling van Kompas hebben wij ook aangegeven dat het niet om instroom moet gaan, maar ik weet zeker dat ik - ik meen in de commissievergadering - heel nadrukkelijk naar voren heb gebracht dat er voldoende doorstroom moet zijn, want dit kan geen blijvende situatie zijn. De heer DIJKSTRA: Dat klopt, maar het ging ook om instroombevordering. Ik kan u de pagina’s aanwijzen waar het staat. Onze analyse van hoe de economie zich de komende jaren ontwikkelt en hoe de situatie er nu voor staat verdraagt geen bezuiniging op dit type banen. Ten eerste omdat we dit type banen hard nodig hebben. Wij hebben ook veel ambities als het gaat om onderwijs, zorg, veiligheid, beheer, enzovoorts. En omdat die banen ook maatschappelijk gezien zeer gewaardeerd worden. Daarmee, meneer Boertjens, leggen wij prioriteiten misschien ergens anders dan het kabinet. Dat zijn wel de prioriteiten waar wij voor staan en die wij ook in deze motie tot uitdrukking hebben willen brengen. De heer BOERTJENS, gedeputeerde: Voorzitter! Ik meen dat in de discussie duidelijk is gebleken dat wij weinig van mening verschillen over de ernst van de situatie, maar dat het meer gaat over hoe wij dit aan moeten pakken. In de brief van het College van heden die u vanmorgen heeft ontvangen staat in de laatste passage dat wij eerst van plan zijn om de komende twee, drie maanden aan te zien hoe het zich ontwikkelt en daarna zo nodig, als die ontwikkeling negatief is, bij de minister aan de bel te trekken. Uw motie gaat ervan uit dat wij geen tijd verloren mogen laten gaan en dat het dus beter is het meteen te doen. Ik heb geprobeerd met redenen te onderbouwen waarom en hoe wij dat zouden moeten doen. Wij hebben ons binnen het College na de eerste termijn beraden. Een deel van het College volgt mijn redenering en een ander deel niet.
91
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Voorstel vreemd aan de orde over Kabinetsvoornemen tot bezuiniging op WIW- en ID-banen
De beraadslaging wordt gesloten. De heer TERPSTRA: Ik verzoek om hoofdelijke stemming. De VOORZITTER: Wij zullen de lijst in overeenstemming brengen met de aanwezigheid. Mevrouw Klein Bleumink en de heer van Biessum hebben de vergadering verlaten. In stemming komt de motie. De motie wordt met 23 tegen 27 stemmen verworpen. Voor de motie hebben gestemd de leden: Bakker, Boer, Bos , De Bruijne, Calon, Devere, Dijkstra, Folkerts, Gerritsen, Gräper-van Koolwijk, Hemmes, Jansen , Jaspers, Kok, Kolk, Köller, Koot, Van Mannekes, Van der Ploeg, Spoeltman, Stevens , De Vey Mestdagh, Wortelboer. Tegen de motie hebben gestemd de leden: Bleker, Boertjens, Boon-Themmen, Boumans, Van Dam, Haasken, Hollenga, Jager, Van Kammen, Luitjens, Maarsingh, Meijndert, Musschenga, Neef, Peetoom, Roggema, Slager, Smit-Slim, Staghouwer, Terpstra, Visscher-Meijst, Vlietstra-van Goor, Waal-van Seijen, Warris, Werkman, Westers-Borgesius, De Winter-Wijffels. 21. Mondelinge vragen. Mevrouw BOS: Voorzitter! Alle Statenleden kregen vorige week een pakket thuisbezorgd. In de brievenbus paste het niet. Zelf kreeg ik een briefje: er ligt een pak in de schuur. Vol verwachting ging ik er heen en wie schetst mijn verbazing? Het was een cadeau van de SNN! Ik heb het uitgepakt en ik moet eerlijk zeggen dat het niet goed is gevallen. U kunt zeggen: ‘Geef het bericht door aan de SNN’ maar ik wil die dingen gewoon kwijt. Wij hebben hier vertegenwoordigers in het DB zitten die uit Groningen komen. Ik stel een paar vragen. Heeft het College ook een kalender 'in de brievenbus’ gevonden? Vindt u dat de foto’s het Noorden goed weergeven en een bijdrage leveren aan een positieve beeldvorming? Weet het College wat al die kalenders samen hebben gekost? Alle Tweede-Kamerleden hebben hem ook ontvangen. Vindt u dat wij op deze manier ons geld moeten uitgeven en vindt u ook net als de fractie van GroenLinks, dat wij dat geld beter op een andere manier kunnen besteden? Uit onvrede hiermee geef ik u deze alvast weer terug. Mevr. Bos overhandigt kalenders aan de voorzitter. Mevrouw BOS: Voorzitter, ik vraag via u aan de Statenleden wat zij met de kalenders hebben gedaan en hoe zij hierover denken. De VOORZITTER: Ik hoop niet dat dit een uitnodiging is ze allemaal bij mij in te leveren. De heer BLEKER, gedeputeerde: Voorzitter! Het antwoord op de eerste vraag is ja. De leden van het College van GS en de voorzitter hebben deze kalender ook ontvangen. U vraagt: “Vindt u dat de foto’s het Noorden goed weergeven en een bijdrage leveren aan een positieve beeldvorming?” Het antwoord op met name de laatste vraag is ja. Wij hebben geen afzonderlijke beoordeling van de afzonderlijke foto’s gepleegd, maar vinden wel dat er een positieve bijdrage wordt geleverd aan het beeld van Groningen en van het Noorden in het algemeen. Ik kan u overigens verklappen dat er in Friesland Statenleden zijn die zelfs vinden dat het beeld dat met deze kalender wordt geschetst, té positief is. Wat heeft het allemaal
92
VERGADERING VAN 18 SEPTEMBER 2002 Mondelinge vragen
gekost? Het heeft € 21.000 gekost, inclusief verzendkosten. Was daarvoor een begrotingspost op de begroting van het SNN? Het antwoord daarop is ook ja. De begrotingspost heeft betrekking op voorlichting, PR en communicatie. Is die begrotingspost met dit bedrag overschreden? Het antwoord is nee. Vindt u dat wij op deze manier ons geld moeten uitgeven? Wij vinden dat wij SNN-geld moeten uitgeven voor promotie en imagoverbetering. Wij vinden ook dat er discussie mogelijk is over de vraag of dit tot in het volgende decennium door moet gaan Wilt u weten waar de kalender aan de Wollinghuizerweg nr. 90 is gebleven? De kalender hangt in de stal en een van mijn Welsh-ponies kijkt daar ademloos naar. Dat is de pony die vanmorgen is uitgebroken. Mevrouw BOS: Het zegt al genoeg dat die pony daarvoor wegloopt. Wilt u de boodschap die wij hier symbolisch hebben gedaan, doorgeven? De VOORZITTER: Ik begrijp dat de heer Bleker namens het College met ja antwoordt. De vergadering wordt gesloten om 19.05 uur.
93