ONDERWIJSRAAD
Advies niet-ambtelyke adviescommissie WOB. 's-GRAVENHAGE,
21 j u n i
1984.
Nassaulaan 6 2514 JS 's-Gravenhage Tel. 070 - 63 79 55
O.R. 182 S Bericht op het schrijven van
11 mei 1 9 8 4 , DGVO-12.869.
AAN Betreffende:
concept-circulaires inzake wijzigingen in diverse A.M.v.B.'s (DGVO-12868 en VO/LMB 84-015).
de staatssecretaris van onderwijs en wetenschappen, mw. drs. N.J. Ginjaar-Maas, Nieuwe Uitleg 1, 's-Gravenhage
Rs/vdW/AK/b
In antwoord op uw bovengenoemd verzoek om advies inzake de concepten van een tweetal circulaires met betrekking tot uw voornemen om bij de examens van dagscholen voor v.w.o., h.a.v.o., m.a.v.o. en l.b.o. en van avondscholen voor v.w.o., h.a.v.o. en m.a.v.o. belangrijke wijzigingen in te voeren bericht de Onderwijsraad u na bespreking in de Tweede en de Vierde Afdeling het volgende. I. Concept-circulaire DGVO-12868. A. Ontkoppeling resultaten schoolbeoordeling (s.b.) en centraal examen (c.e.). Bij de behandeling van de Examennota voortgezet onderwijs in 1981 blijkt een meerderheid van de Vaste commissie voor onderwijs en wetenschappen van de Tweede Kamer zich niet tegen de ontkoppeling van de resultaten van de schoolbeoordeling en het centraal examen, zoals die in de Examennota voornoemd werd gepresenteerd, te hebben verzet. De Raad, eraan herinnerend, dat hij weinig positieve woorden voor de Examennota in haar geheel over had (zie zijn advies van 26 november 1980, OR 170 W.V.O.), meent, ook al wenst hij zich beslist niet te mengen in welke politieke discussie dan ook, op grond van onderstaande overwegingen ontkoppeling conform circulaire DGVO-12868 met klem te moeten ontraden. 1«
De Raad mist in de concept-circulaire een korte argumentatie, waarom ontkoppeling gewenst zou zijn. Hij wijst erop, dat de scholen niet van de voorafgaande discussies over de ontkoppeling en de achtergronden daarvan op de hoogte zijn. De Raad zelf moet aannemen dat voor de ontkoppeling het in de Examennota (blz. 44/45) genoemde en in de memorie van antwoord van 26 april 1984 (Kamerbehandeling Begroting 1984, 18 100 VIII, nr. 115 c, blz. 15/16) herhaalde argument geldt, dat de beide onderdelen van het examen (s.b. en c.e.) een verschillende functie hebben, niet meer "hetzelfde examen" betreffen en daarom niet tot één
Men gelieve bij het antwoord dagtekening en nummer van dit schrijven te vermelden
eindcijfer behoren te worden herleid. De Raad voert daartegen aan, dat de beide onderdelen van het examen in de loop van de tijd dan wel een verschillende functie hebben gekregen, maar dat het examen nog steeds betrekking heeft op één en dezelfde leerling en diens leerweg. Daartoe kreeg ook in de Mammoetwet de tot de taak en verantwoordelijkheid van de school behorende zorg voor de eenheid van opleiding en afsluiting gestalte in de afsluiting van de opleiding in een s.b. en een c.e. met één eindcijfer. In het voorstel tot ontkoppeling ziet de Raad het begin van een splitsing in die eenheid, die ten koste gaat van de leerling. Immers, het moge waar zijn, dat s.b. en c.e. een verschillende functie hebben, de ontkoppeling van de resultaten miskent volgens de Raad het verschil in geaardheid, dat tussen de beide onderdelen van het examen bestaat. Het duidelijkst komt dit tot uiting bij het examen in vakken als moderne vreemde talen en geschiedenis of aardrijkskunde, waarbij tijdens het c.e. geheel andere aspecten van kennis en vaardigheden worden getoetst dan bij de s.b. Een redelijke goede spreekvaardigheid in een moderne vreemde taal kan bij de s.b. tot een 7 leiden, terwijl de mindere vaardigheid in tekstbegrip een 4 oplevert. (Het omgekeerde is uiteraard ook mogelijk.) In het huidige systeem ontvangt deze kandidaat een eindcijfer 6, terwijl hij in het door u voorgestelde systeem reeds bijna zou zijn gezakt. Het examen in een vak vormt naar de mening van de Raad in zijn verschillende onderdelen één geheel, dat mede voor de leerling ook in één cijfer per vak behoort te worden uitgedrukt. Ontkoppeling van de cijfers zal de eigen aard en de ondeelbaarheid van de kandidaat als individu geweld aandoen. Of, zoals een lid van de Raad het uitdrukte: het hart van het examen is, dat de school een oordeel geeft over de "gehele" leerling en niet over 2 x 6 of 7 "stukjes" mens. Dit levert met elkaar een integrale visie op en niet de verknipte toestand van de ontkoppeling. De Raad sluit zich hierbij aan en voegt hieraan toe, dat de beoordelingswijze in het c.e. bij een aantal vakken ook een geheel andere is dan bij de s.b. Veel leerlingen blijken nu al grote moeite te hebben met het c.e.-toetsingssysteem met machinaal scoorbare toetsen. Dit brengt hen in een nadelige positie, waarvoor evenwel in de huidige regeling een compensatiemogelijkheid bestaat. Na de ontkoppeling ontbreekt deze mogelijkheid tot genoegdoening. Verder staat de vergelijkende criteriumbeoordeling bij het c.e. tegenover de niet-vergelijkende beoordeling bij de s.b., althans de scholen zijn daarbij niet van een criterium-beoordeling afhankelijk. Als argument voor de ontkoppeling schijnt te zijn aangevoerd, dat sommige scholen, die een kwalitatief minder goed onderwijs zouden verzorgen, te hoog cijferen voor de s.b., waardoor hun leerlingen ondanks lage cijfers voor het c.e. toch slagen.
OR 182 S
-3-
De Raad betwijfelt of het de doelstelling van het examen moet zijn om deze scholen wat dit betreft in het rechte spoor te brengen. Het kwaad zelf (namelijk het kwalitatief minder goede onderwijs) wordt er niet mee verholpen. De ontkoppeling heeft veeleer tot gevolg, dat op de vele scholen die een s.b. wel op goed niveau afnemen, vele leerlingen al voor de aanvang van het c.e. zijn gezakt. Niet alleen werkt dit op deze scholen zeer demotiverend op leraren en leerlingen, deze scholen zullen ook geneigd zijn het niveau van hun s.b. aan te tasten, opdat hun leerlingen althans niet al na de s.b. zijn afgewezen. Zo komen deze scholen onder de oneigenlijke druk te staan, ook in de gevallen, waarin dit niet meer onderwijskundig verantwoord is, een "slaaglijst" met s.b.-cijfers te produceren. Een ander bijkomend gevolg zal zijn dat veel leerlingen zich reeds voor het einde van de examens zullen terugtrekken, waardoor zij, als zij het volgend jaar wederom examen doen, als "volle" leerlingen zullen kunnen worden meegeteld. De Raad meent dat het aan het begin van dit punt gesignaleerde probleem, waarvan hem niet bekend is, of en, zo ja, in hoeverre hiervan precies sprake is, niet via ontkoppeling moet worden aangepakt, maar door middel van een verbeterd inspectoraal toezicht op de kwaliteit van het onderwijs, waardoor ook een rendementsverbetering kan optreden en de leerling geboden wordt, waarop hij recht heeft. 3.
Na ontkoppeling zullen leerlingen, die onder de vigerende regeling slagen, moeten worden afgewezen, terwijl aan de andere kant leerlingen, die nu zouden moeten worden afgewezen, zullen slagen. Uit een analyse van de gevolgen van de ontkoppeling zal naar de mening van de Raad ook blijken, dat het percentage gezakten (veel) hoger zal zijn dan thans het geval is (percentages worden genoemd, die liggen tussen de 10% en 20%). Met andere woorden: de nieuwe normen voor het examen zijn strenger dan de huidige. Indien het in de bedoeling ligt de normen te verzwaren en het vervolg-onderwijs hogere entree-eisen te laten stellen (zie voorstellen Cie-Wagner) moet naar de mening van de Raad daarvoor niet het systeem der ontkoppeling worden gehanteerd. Met de regeling van de examens dient wat dit betreft uiterst zorgvuldig te worden omgesprongen. De vraag is immers, of door ontkoppeling wel de juiste leerlingen zullen worden "weggeselecteerd" (zie ook punt 1).
4.
Een naar de mening van de Raad verder ongewenst gevolg van de ontkoppeling zal zijn, dat de maatschappij en het vervolgonderwijs het civiel effect van een diploma vooral zullen afmeten aan de hand van de cijfers van het c.e., waaraan men een grotere, overigens nog niet bewezen, objectiviteit toedicht dan aan de s.b. Als gevolg hier weer van zullen enkele onderdelen van de geëxamineerde stof, die bovendien slechts eenmaal schrif-
OR 182 S
-4-
telijk zijn getoetst, de zwaarte van het diploma bepalen. Alle andere kennis, inzicht, vaardigheden en/of attitudes, die bij de s.b. worden getoetst, worden als het ware genegeerd. De Raad voorziet, dat de training op de scholen nog sterker zal worden gericht op het c.e., hetgeen te zamen met de mindere aandacht voor de s.b. een grote verarming in en verschraling van het onderwijsaanbod tot gevolg zal hebben en tevens een nieuwe aanslag op het bijzonder karakter der school kan inhouden. Steeds verder raakt men ook verwijderd van de gewenste hervormingen van het onderwijs. Integendeel, het rendementsidee, sprekend uit de examenresultaten wordt op de voorgrond geplaatst. De inrichtingsvrijheid van het onderwijs, die bij de Wet v.o. aan banden werd gelegd als compensatie voor het afschudden van het juk der examens, wordt andermaal onder druk geplaatst. Overigens kunnen volgens de circulaire bij de scholen voor m.a.v.o. en l.b.o. de s.b. en het c.e. op verschillend niveau worden afgelegd, hetgeen het examen voor de buitenstaander nog ondoorzichtiger en minder bevattelijk maakt dan het nu al is met A-, B-, C- en D-programma's. Vooral de toelating tot het m.b.o. zal veel onoverzichtelijker worden. Het civiel effect van de diploma's van onderhavige opleidingen zal direct in de waagschaal worden gesteld. De Raad meent kortom, dat het vooral in het belang van de leerling en zijn ouders is ervoor te waken, dat het diploma niet een discussiestuk wordt, waarmee zij geen raad meer weten en waarin het vertrouwen verloren gaat.
^^
5.
^P
De Raad acht de concept-circulaire niet zorgvuldig genoeg geredigeerd. Afgezien van in de voorgaande overwegingen genoemde argumenten hiervoor, is het concept op verscheidene onderdelen voor verschillende uitleg vatbaar. Ook ontbreken details, die van belang zijn voor de scholen. Het begrip "onvolledige" (blz. 2, punt 2) heeft bepaalde, wellicht ook ongewenste, consequenties, die nadere uitwerking en beraad vragen. Uit de circulaire valt te destilleren, dat een leerling in het dagonderwijs een aantal vrijstellingen krijgt na afwijzing voor het examen. De criteria, die voor toekenning van een vrijstelling worden gehanteerd, worden niet vermeld. Volgens alinea 2 (blz. 3) zal bij de ontkoppeling voor "deelexamens" bij het dagonderwijs (doen degenen, die gezakt zijn, een deel van het examen over?) dezelfde regeling gelden als in het avondonderwijs. Naar het gevoelen van de Raad is dezelfde regeling als bij het avondonderwijs niet in te voeren bij het dagonderwijs, daar een dagschool geen certificaten kent, tenzij dan dat een kandidaat het dagonderwijs vaarwel zegt. Leerlingen op een dagschool, die "deelexamens" afleggen, worden voor de vraag of zij geslaagd zijn, beoordeeld op de gehele lijst. De circulaire is op dit punt onvoldoende uitgewerkt en
daardoor onduidelijk. Op grond van alinea 3 (blz. 3) kan de s.b. de hele examenstof omvatten. Wordt dit verplicht gesteld? Welke controle zal daarop worden uitgeoefend? Het begrip "ontkoppeling resultaten s.b. en c.e.", zoals dat in de nieuwe regeling (blz. 2 circulaire) wordt gebruikt, is in zijn algemeenheid overigens onjuist, daar s.b. en c.e. daarin gekoppeld blijven, omdat als voorwaarde voor slagen zowel eisen aan de lijst met cijfers s.b. als aan die met cijfers c.e. worden gesteld. Het ware beter te spreken van: ontkoppeling van de resultaten s.b. en c.e. per examenvak. Verder verbaast de Raad zich over de haast, waarmee ondanks de lange tijd van voorbereiding de ontkoppeling nu opeens moet worden ingevoerd, evenals over de spoed, waarmee het concept van de circulaire het eindadviesorgaan moet passeren. De Raad begrijpt, dat de scholen, die reeds in 1984/1985 onderdelen van het examen afnemen, voor 1 augustus a.s. van wijzigingen op de hoogte moeten zijn maar inlichtingen verstrekken op de wijze van de circulaire acht de Raad niet opportuun. Zij loopt immers ver vooruit op nog te nemen uitvoeringsbesluiten, waarover nog geen overleg is gevoerd of advies is ingewonnen. Deze besluiten moeten eerst worden geslagen, alvorens de scholen op de hoogte te stellen. Tevens zou na onverhoopte ontkoppeling het c e . met andere vaardigheden moeten worden uitgebreid, zoals bij moderne vreemde talen, hetgeen vooralsnog op vooral technische problemen zal stuiten. Mede in verband met ook overigens te herverkavelen stof is overhaasting ongewenst. De scholen, die een tweejarige examenperiode hebben, zullen, indien u toch reeds in 1985 de ontkoppeling wenst in te voeren, in de grootste verlegenheid komen, doordat zij niet of slechts met veel moeite voor 1 oktober a.s. de examenregeling aan hun kandidaten kunnen voorleggen. De Raad heeft overigens nog geen enkel advies van artikel 3-organisaties ontvangen. Ook de verslagen van de O.V.O. of C.C.0.0. over de ontkoppeling bevonden zich niet in het om advies overgelegde dossier. De Raad kan derhalve niet naar behoren eerst na kennisneming en met inachtneming van opvatting van anderen eindadvies uitbrengen. De Raad komt voor wat betreft uw voornemen met betrekking tot de ontkoppeling tot de conclusie, dat de zorgvuldigheid, die ten aanzien van het voor de leerlingen belangrijke punt van de examens moet worden betracht, niet in acht is genomen. Veel nauwgezetter moet worden overwogen, welke de gevolgen van de circulaire, die ook volstrekt eenduidig moet kunnen worden uitgelegd, zijn. Tevens dient in ogenschouw te worden genomen, of en, zo ja, in hoeverre bij andere vormen van voortgezet onderwijs, zoals het m.d.g.o., een met de ontkoppelde vorm van
OR 182 S
-6-
examinering te vergelijken regeling bevalt. In afwachting daarvan dient, zeker voorlopig, de huidige regeling te worden gehandhaafd. Eventueel zou ontkoppeling het sluitstuk van allerlei ontwikkelingen op onderwijs- en examengebied kunnen zijn, niet het begin. 8.
Tot slot bent u blijkens dit punt van de circulaire - in het kader van de ontkoppeling - voornemens de termen "schoolonderzoek" en "schriftelijk examen", die worden gebruikt in het v.w.o., h.a.v.o. en m.a.v.o. te wijzigen. De wijziging van de term "schriftelijk examen" in "centraal examen" acht de Raad juist, daar onder het laatste begrip ook de centraal praktische examens kunnen worden begrepen. Van de wijziging van het begrip "schoolonderzoek" in "schoolbeoordeling" ziet de Raad de zin niet in, maar hij maakt hiertegen geen bezwaar.
B. Herkansingsregeling. Hoewel de Raad de voorgestelde herkansingsregeling, die onder meer de mogelijkheid tot eijferverbetering voor geslaagde kandidaten in zich bergt, na de effectuering van een eventuele ontkoppeling onvermijdelijk acht, voorziet hij voor de scholen organisatorisch een behoorlijke taakverzwaring, gelet op de krappe tijdsruimte - de zomervakantie vangt voor de eindexamenkandidaten vroeger aan dan voor de rest van de school waarin zulks dient te worden geëffectueerd. Voorts vraagt de Raad zich af aan welke voorwaarden de door de scholen zelf te ontwerpen herkansingsregeling voor de s.b. dient te voldoen. Moet de herkansing voor de s.b. nu voor of na het c.e. plaats vinden? Worden in dezen nog nadere richtlijnen verstrekt? Voorts is de Raad zoals gezegd van opvatting dat een kandidaat slechts c.e. kan afleggen op het niveau, waarop ook de s.b. heeft plaats gehad. De herkansingsregeling zal hierop dienen aan te sluiten. C. Extra vak(ken). Met betrekking tot de integrale invoering van (een) extra vak(ken) moet onder de huidige condities worden gevreesd dat, gelet op het aantal beschikbare leraarlessen, de scholen slechts in beperkte mate in staat zullen zijn de leerlingen de mogelijkheid te bieden om hiervan gebruik te maken. Wil deze regeling goed kunnen functioneren dan zullen bijgevolg ook de benodigde faciliteiten beschikbaar moeten worden gesteld. In het licht van de te verwachten toename van de keuze voor een extra vak en de grote nadelen, die in technisch opzicht overigens ook aan de invoering ervan zijn verbonden (zie advies Tweede Afdeling van 4 mei 1981, OR 11/880 AVO) ware het aan te bevelen, dat de scholen zelf regels kunnen stellen waaraan een leerling moet voldoen om een extra vak te mogen kiezen. De Raad constateert wel met voldoening dat u de leer-
OR 182 S
-7-
ling die een extra vak of vakken kiest, de mogelijkheid wil bieden vlak voor de eindexamenuitslagbepaling een door hem aan te wijzen vak te laten vallen. Dit zal ertoe leiden, dat de neiging een extra vak te nemen zal toenemen, zulks overeenkomstig zijn advies van 27 maart 1981 (OR 173 WVO). Inherent hieraan zal wel zijn, dat althans een gedeelte van de eindexamenuitslag reeds voor de officiële bekendmaking daarvan aan de leerlingen moet worden meegedeeld. D. Deeleindexamens in het avondonderwijs. De Raad begrijpt uit de onderhavige regeling dat een kandidaat die in vier vakken deelexamen aflegt en daarbij voor twee vakken bij de s.b. tweemaal een vijf scoort en bij het c.e. tweemaal een voldoende cijfer en vervolgens bij een ander vak voor het c.e. een vijf als resultaat behaalt waartegenover een voldoende cijfer bij de s.b. staat, toch in het bezit kan komen van drie certificaten; zoals in het onderstaande voorbeeld, waarin de kandidaat naast het certificaat voor het vak D nog de kans heeft op twee certificaten uit de vakken A, B en C. Vak s.b. c.e. Vak s.b. c.e. A 5 6 C 7 5 B 5 6 D 6 7 Gezien het karakter van de certificatenregeling is de Raad vooralsnog van oordeel dat een kandidaat die voor een bepaald vak een certificaat wenst te behalen ook voor beide onderdelen van het examen een voldoend resultaat moet hebben behaald. Tegen het langs deze weg invoeren van "halve examens" heeft hij bezwaar. Gelet op de niet geheel duidelijke redactie ware dit onderdeel van het voorstel beter uit te werken. II. Concept-circulaire VO/LMB 84-015 ter zake van de invoering van D-programma's in het l.b.o. De Raad heeft waardering voor uw voornemen om te komen tot de invoering van D-programma's voor de a.v.o.-vakken In het l.b.o. Hij signaleert dat hiermee nadere uitwerking wordt gegeven aan uw beleidsvoornemens om voor de gemeenschappelijke l.b.o./m.a.v.o.-vakken tot slechts één C-programma en één Dprogramma te komen, volgens welke de leerlingen zowel uit het l.b.o. als uit het m.a.v.o. zullen worden geëxamineerd. Met betrekking tot de wijze van effectuering van dit beleidsvoornemen in de onderwerpelijke concept-circulaire plaatst de Raad echter vraagtekens. Met name vraagt de Raad zich af of het m.a.v.o. hierbij niet teveel als ideaalbeeld voor het l.b.o. wordt gezien. Hij is van opvatting dat er bij het overnemen in het l.b.o. van programma's uit andere onderwijsvormen een deugdelijke afstemming dient plaats te vinden van deze programma's op de onderwijssituatie binnen het l.b.o., willen deze programma's voor de leerlingen binnen evenbedoelde onderwijssector hanteerbaar zijn en niet aan hun doel voorbijschieten. In dit kader juicht hij
OR 182 S
-8-
dan ook het streven toe om de C-programma's en C-opgaven van biologie en scheikunde 1.1.o. en natuurkunde l.t.o. en 1.1.o. te vergelijken met de corresponderende m.a.v.o.-D-programma's en -opgaven, teneinde te bezien of voormelde l.t.o.- en l.l.o.vakken programmatisch de kwalificatie D verdienen. Overigens merkt de Raad op dat de invoering van Dprogramma's voor de a.v.o.-vakken ten koste kan gaan van de belangstelling voor de praktijkvakken. Zijns inziens ware ook voor vakken als kantoorpraktijk, verkooppraktijk, informatica Dprogramma's te overwegen. Voorts vreest de Raad dat het toelatingsbeleid van het m.b.o. zal worden afgestemd op het D-programma, waardoor de doorstroommogelijkheid van de betere l.b.o.-leerling wordt belemmerd. Bijgevolg pleit hij ervoor dat in de regelgeving de toelatingseisen tot het m.b.o. niet zullen worden verzwaard. Verder is de Raad van oordeel dat de invoering van Dprogramma's voor voormelde vakken geen gevolgen mag hebben voor het project TTO. Hij verwijst hierbij naar zijn advies van 19 januari 1983 (OR IV/224 S) ter zake. Ten slotte is de Raad van oordeel, dat ook ten aanzien van het in deze circulaire geregelde de normale in de W.V.O. vastgelegde procedures in acht moeten worden genomen (zie punt I onder A ) . Concluderend meent de Raad u op bovenvermelde overwegingen verzending van de beide circulaires in de voorgelegde vorm en in dit stadium van voorbereiding van de regelgeving tot zijn spijt te moeten ontraden.
Namens de Onderwijsraad,
X (prof. dr. I.A. Diepenhorst, voorzitter),
'/IX^ (mr. H. Drop, algemeen secretaris).