Actuariële en bedrijfstechnische nota van Stichting Pensioenfonds voor Dierenartsen
Vastgesteld op 19 december 2012
Inhoudsopgave 1.
INLEIDING............................................................................................................................................1
2.
HOOFDLIJNEN VAN HET INTERNE BEHEERSINGSSYSTEEM EN VAN DE OPZET VAN DE ADMINISTRATIEVE ORGANISATIE EN INTERNE CONTROLE ............................2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7
PROFIEL ............................................................................................................................................. 2 ORGANISATIESCHEMA ....................................................................................................................... 2 VERDELING TAKEN, BEVOEGDHEDEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN .............................................. 3 EXTERNE DESKUNDIGEN EN UITBESTEDE WERKZAAMHEDEN............................................................. 3 CONTROLEMECHANISMEN ................................................................................................................. 5 DESKUNDIGHEID EN EDUCATIE .......................................................................................................... 6 PENSION FUND GOVERNANCE ........................................................................................................... 7
3.
PROCEDURES EN CRITERIA VOOR DE OPNAME VAN DEELNEMERS BIJ HET PENSIOENFONDS................................................................................................................................8
4.
HOOFDLIJNEN VAN DE PENSIOENREGELING..........................................................................9
5.
HERVERZEKERING .........................................................................................................................13
6.
FINANCIËLE OPZET ........................................................................................................................14 6.1
6.2
6.3
6.4
EVENWICHTSVERMOGEN ................................................................................................................. 14 6.1.1 Aanwezig pensioenvermogen...........................................................................................14 6.1.2 Voorziening pensioenverplichtingen ...............................................................................15 6.1.3 Minimaal vereist eigen vermogen....................................................................................16 6.1.4 Vereist eigen vermogen ...................................................................................................16 6.1.5 Evenwichtsvermogen .......................................................................................................16 PREMIEBELEID ................................................................................................................................. 17 6.2.1 Omzettingsfactoren premie in pensioen...........................................................................17 6.2.2 Kostendekkende premie ...................................................................................................18 6.2.3 Gedempte kostendekkende premie...................................................................................19 6.2.4 Minimaal vereiste premie ................................................................................................19 6.2.5 Premiekorting.................................................................................................................. 19 BELEGGINGSBELEID......................................................................................................................... 19 6.3.1 Doel pensioenfonds .........................................................................................................20 6.3.2 Doel en stijl beleggingsbeleid..........................................................................................20 6.3.3 Organisatie beleggingen .................................................................................................20 6.3.4 Vermogensbeheerstructuur..............................................................................................20 6.3.5 Strategische allocatie ......................................................................................................21 6.3.6 Risicobeheersing .............................................................................................................23 6.3.7 Performance ....................................................................................................................28 6.3.8 Rapportage ......................................................................................................................29 TOESLAGBELEID .............................................................................................................................. 30
7.
FINANCIËLE STURINGSINSTRUMENTEN.................................................................................32
8.
ONDERTEKENING............................................................................................................................33
BIJLAGEN......................................................................................................................................................34 VERKLARING INZAKE DE BELEGGINGSBEGINSELEN ..................................................................34 1. INLEIDING ................................................................................................................................................. 35 2. ORGANISATIE EN REGELING ...................................................................................................................... 36 3. BELEGGINGSBELEID VAN HET PENSIOENFONDS ........................................................................................ 38 4. UITVOERING ............................................................................................................................................. 42 FINANCIEEL CRISISPLAN ........................................................................................................................44 1. INLEIDING ................................................................................................................................................. 45 2. ELEMENTEN VAN EEN CRISISPLAN ............................................................................................................ 45 3. CRISISPLAN VAN STICHTING PENSIOENFONDS VOOR DIERENARTSEN ....................................................... 45 4. WANNEER IS ER SPRAKE VAN EEN CRISIS? ................................................................................................ 45
2 5. BIJ WELKE ONDERGRENS QUA DEKKINGSGRAAD KAN HET FONDS NOG HERSTELLEN ZONDER MAATREGELEN?............................................................................................................................... 46 6. WELKE MAATREGELEN HEEFT HET PENSIOENFONDS TER BESCHIKKING IN GEVAL VAN EEN CRISIS? ......... 46 7. HOE REALISTISCH IS DE INZET VAN DEZE MAATREGELEN? ........................................................................ 47 8. WAT IS HET VERWACHTE FINANCIËLE EFFECT VAN DE INZET VAN DEZE MAATREGELEN? ......................... 47 9. HOE IS BIJ DEZE MAATREGELEN REKENING GEHOUDEN MET EVENWICHTIGE BELANGENAFWEGING?........ 47 10. OP WELKE WIJZE WORDT ER MET BELANGHEBBENDEN GECOMMUNICEERD EN WANNEER?..................... 48 11. HOE IS HET BESLUITVORMINGSPROCES VORMGEGEVEN? ........................................................................ 48 12. OP WELKE WIJZE WORDT HET CRISISPLAN GETOETST? ............................................................................ 49 SELECTIEPROCES EXTERNE MANAGERS..........................................................................................50
2
1
1. Inleiding Zoals in artikel 3 lid 2a van de statuten is vermeld, werkt Stichting Pensioenfonds voor Dierenartsen, hierna te noemen 'het pensioenfonds', volgens een actuariële en bedrijfstechnische nota (abtn). De inhoud van deze abtn beoogt op hoofdlijnen inzicht te geven in het functioneren van het fonds op alle beleidsterreinen. Het beleid is hierbij afgestemd op de uitvoeringsbepalingen van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling, in het bijzonder paragraaf 9 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen. Deze abtn beschrijft de werkwijze van het pensioenfonds naar de situatie vanaf 31 december 2012 en is onderverdeeld in de volgende hoofdstukken: • de hoofdlijnen van het interne beheersingssysteem en van de opzet van de administratieve organisatie en interne controle (hoofdstuk 2); • procedures en criteria voor de opname van deelnemers bij het pensioenfonds (hoofdstuk 3); • de hoofdlijnen van de pensioenregeling (hoofdstuk 4); • herverzekering (hoofdstuk 5); • de financiële opzet (hoofdstuk 6); • de financiële sturingsmiddelen (hoofdstuk 7).
2
2. Hoofdlijnen van het interne beheersingssysteem en van de opzet van de administratieve organisatie en interne controle 2.1
Profiel
Stichting Pensioenfonds voor Dierenartsen (SPD), statutair gevestigd te Utrecht is opgericht op 1 januari 1975. Het fonds is een beroepspensioenfonds en heeft tot doel uitvoering te geven aan het pensioenreglement, zoals dat geldt voor de praktiserende dierenartsen. Het pensioenfonds ontwikkelt uitsluitend activiteiten die haar in staat stellen haar maatschappelijk functie – het verzorgen van (gewezen) deelnemers voor de financiële gevolgen van arbeidsongeschiktheid, overlijden of pensionering op basis van solidariteit en collectiviteit – zo goed mogelijk uit te voeren. Het pensioenfonds ontwikkelt géén activiteiten die niet behoren tot de kerntaken van een pensioenfonds en heeft dus geen nevenactiviteiten.
2.2
Organisatieschema Deelnemersvereniging Afgesproken pensioenregeling
Diverse Commissies 1 Certificerend accountant
audit
Fondsmanager Waarmerkend Actuaris
audit
audit
Bestuur van het fonds
advies
Adviserend accountant
advies
Verantwoordingsorgaan
Adviserend Actuaris
advies
Risicoherverzekering
Andere Adviseurs Uitbestedingsovereenkomst
Uitbestedingsovereenkomst
Pensioenbeheer
Vermogensbeheer
• Deelnemersadministratie
• Beheer vermogen
• Uitkeringsadministratie
• Vermogensadministratie
• Secretariaatswerkzaamheden
• Rapportage performance
• Incasso
• Beleggingsadviezen
• Verslaglegging
Figuur 1: Organisatieschema Stichting Pensioenfonds voor Dierenartsen
1
Het pensioenfonds kent drie vaste permanent aanwezige bestuurscommissies. Als eerste de beleggingsadviescommissie die het bestuur adviseert omtrent het te voeren beleggingsbeleid en de performance van de vermogensbeheerder beoordeelt. De tweede permanente commissie is de communicatiecommissie, deze commissie adviseert het bestuur omtrent het te voeren communicatiebeleid en toetst de gevoerde communicatie. De derde commissie is de PFG-commissie, die het bestuur op gebied van Pension Fund Governance adviseert. Daarnaast worden op ad-hoc basis in voorkomende gevallen werkgroepen gevormd met de opdracht studie te doen en het bestuur te adviseren over specifieke vraagstukken/onderwerpen waarvoor het bestuur zich geplaatst ziet.
3 2.3
Verdeling taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden
Het pensioenfonds wordt bestuurd door het bestuur, bestaande uit ten minste vijf en maximaal zeven bestuursleden. Het bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter, een vice-voorzitter en een secretaris. Het bestuur is verantwoordelijk voor het beheer van het pensioenfonds en de vaststelling of wijziging van statuten en pensioenreglement. Het bestuur heeft onder andere de volgende bevoegdheden: • vaststellen en/of wijzigen van statuten en reglementen van het pensioenfonds; • vaststellen en/of wijzigingen van uitvoeringsbesluiten; • aangaan en ontslaan van contractuele verplichtingen met derden (waaronder benoeming administrateur, vermogensbeheerder etc.); • benoeming externe deskundigen ( waaronder accountant , waarmerkend actuaris en adviserend actuaris). Statutair vergadert het bestuur zo dikwijls als de voorzitter of ten minste twee leden van het bestuur dat wenselijk achten, doch ten minste eenmaal per zes maanden. Het bestuur stelt jaarlijks het jaarverslag met daarin opgenomen de jaarrekening vast. Het pensioenfonds kent een verantwoordingsorgaan, waar aan het bestuur verantwoording aflegt over het gevoerde beleid. Daarnaast kent het pensioenfonds een beroepspensioenvereniging als bedoeld in de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Deze vereniging, zijnde de Deelnemersvereniging Pensioenfonds Dierenartsen (DPD), bepaalt de opzet van de regeling, benoemd onder meer de bestuursleden en heeft een adviserende rol bij reglementswijzigingen (statutair vastgelegd). Het pensioenfonds streeft ernaar om één keer per jaar een informatieve bijeenkomst voor deelnemers en gepensioneerden te organiseren. Het bestuur heeft verder een aantal taken gedelegeerd aan de beleggingscommissie, de communicatiecommissie, de PFG-commissie en de geschillencommissie. De taken en verantwoordelijkheden van de commissies zijn vastgelegd in de afzonderlijke reglementen. De bestuursleden ontvangen voor hun werkzaamheden een passende vacatievergoeding.
2.4
Externe deskundigen en uitbestede werkzaamheden
Binnen de kaders van het door het bestuur vastgestelde beleid wordt de uitvoering van het pensioen- en beleggingsbeleid uitbesteed aan externe pensioen- en vermogensbeheerder(s) en maakt het bestuur tevens gebruik van andere externe deskundigen Het bestuur benoemt de externe deskundigen, waaronder een waarmerkend actuaris (Towers Watson) en een accountant (PwC). De externe accountant controleert de jaarrekening en de verslagstaten ten behoeve van de Nederlandsche Bank (DNB). De accountant rondt zijn controle af met het verstrekken van een accountantsverklaring bij de jaarrekening en rapporteert zijn bevindingen in de managementletter. De waarmerkend actuaris stelt jaarlijks een actuarieel verslag en een actuariële verklaring op ten behoeve van de jaarlijkse rapportagestaten aan DNB. Daarbij voorziet hij het bestuur van een toelichting in een actuarieel rapport. Naast voornoemde waarmerkend actuaris verantwoordelijk voor de actuariële controle ten behoeve van de jaarverslaglegging, stelt het bestuur een adviserend actuaris aan (niet zijnde
4 dezelfde persoon) die in opdracht van het bestuur adviseert in financiële en actuarieeltechnische aangelegenheden. De externe deskundigen kunnen gevraagd en ongevraagd aan het bestuur hun advies uitbrengen. Het bestuur heeft het pensioenbeheer uitbesteed aan Syntrus Achmea Pensioenbeheer Het pensioenbeheer bestaat onder meer uit onderstaande dienstverlening: • het voeren van de deelnemersadministratie; • pensioenbeheer; • fondsmanagement (bestuursondersteuning); • het verzorgen van het interne actuariaat; • het verzorgen van de uitvoering (her)verzekeringsovereenkomsten; • secretariële begeleiding van het bestuur door een fondssecretaris; • incasso van pensioenpremies; • excasso van pensioenen; • financiële administratie. Het pensioenfonds heeft de pensioenadministrateur bovenstaande taken opgedragen en in samenspraak tussen beiden is een dienstverleningsovereenkomst- een SLA - tot stand gekomen waarin de bovenstaande taken nader zijn uitgewerkt. Het bestuur heeft de uitvoering van het vermogensbeheer (fiduciair beheer en vermogensbeheer) uitbesteed aan Syntrus Achmea Vermogensbeheer (SAVB). Het bestuur heeft daarbij SAVB gemandateerd voor de hieraan verbonden werkzaamheden. Het pensioenfonds en SAVB hebben de afspraken, inzake uitbesteding, vastgelegd in beheerovereenkomsten. Nadere afspraken over de kwaliteit van de dienstverlening (fiduciair beheer en vermogensbeheer) zijn vastgelegd in de dienstverleningsovereenkomst voor strategisch pensioenmanagement. De overeenkomsten en de dienstverleningsovereenkomst voorzien in een procedure om de bestaande dienstverlening aan te passen of nieuwe diensten toe te voegen. In overleg tussen het bestuur en de uitvoerder worden daarover afspraken gemaakt en contractueel vastgelegd. SAVB heeft onder meer de volgende taken: het leveren van strategisch pensioen management, uitvoering van het risicomanagement en selecteren, aansturen van de vermogensbeheerders en het beheren van het vermogen volgens de door het bestuur gegeven aanwijzingen (zie bijlage voor de te hanteren selectiecriteria inzake externe managers). Deze aanwijzingen worden jaarlijks vastgelegd in de beleggingsnota. Elk kwartaal wordt een overzicht van de stand van de beleggingen verstrekt. De Asset Liability Management advisering (ALM) is ondergebracht bij SAVB. Deze afdeling adviseert het bestuur onder meer over het premie-, toeslagverlenings- en beleggingsbeleid. De uitbestede bedrijfsprocessen zijn vastgelegd in procesbeschrijvingen en werkinstructies. Per proces is een matrix met taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden opgesteld. Handhaving van een beheerste en integere bedrijfsvoering vindt plaats via controles door de Interne Accountantsdienst van SAVB. In het kader van een integere bedrijfsvoering geldt voor de medewerkers van SAVB een gedragscode, die voldoet aan de daartoe door De Nederlandsche Bank gestelde eisen. Voor de medewerkers van SAVB geldt een aanvullende gedragscode, die voldoet aan de daartoe door de Autoriteit Financiële Markten gestelde eisen. Naast de gedragscodes zijn maatregelen genomen ter voorkoming van fraude. In de ICT-
5 procedures zijn beveiligingen ingebouwd en in alle processen zijn functiescheidingen aangebracht met betrekking tot het vaststellen, controleren en accorderen. Binnen de bedrijfscultuur van SAVB zijn aandacht voor interne controle en het voldoen aan wettelijke en overige externe regelgeving, wezenlijke onderdelen van het dagelijkse handelen van de medewerkers. Het klantbewustzijn wordt gestimuleerd door middel van jaarlijks te houden klanttevredenheidsonderzoeken bij besturen, werkgevers, deelnemers en pensioengerechtigden. Het klachtenmanagement is gestructureerd opgezet en wordt gebruikt om verbeteringen in de processen aan te brengen. In het kader van het procesmodel dat ten grondslag ligt aan de dienstverleningsovereenkomsten, zijn de uitbestede processen systematisch geanalyseerd en zijn per proces beheersingsmaatregelen getroffen. Aan verbetering van de bedrijfsprocessen wordt voortdurend gewerkt. De in de dienstverleningsovereenkomsten opgenomen processen worden via interne kwaliteitscontroles systematisch geanalyseerd en geoptimaliseerd. De geconstateerde verbeterpunten worden door de lijn opgepakt en ingevoerd. Indien dit raakvlakken heeft met de afspraken in de dienstverleningsovereenkomsten wordt hierover gerapporteerd aan het bestuur. SAVB heeft een ISAE-3402 rapportage. Deze verklaring geeft zekerheid dat de processen van de uitvoerder en de daarin opgenomen interne controles in opzet en bestaan adequaat zijn en effectief hebben gewerkt. Syntrus Achmea Pensioenbeheer is voor de uitvoering van de werkzaamheden van het pensioenfonds in het bezit van een ISAE-3402 rapportage.
2.5
Controlemechanismen
Het bestuur is verantwoordelijk voor de juiste en volledige registratie van het daadwerkelijke bedrijfsgebeuren van het pensioenfonds. Daar een belangrijk gedeelte van de uitvoering van het pensioenfonds is ondergebracht bij de pensioenadministrateur en de vermogensbeheerder zijn ook daar maatregelen genomen die de juiste en volledige registratie garanderen. De bevoegdheden van de administrateur en de vermogensbeheerder zijn vastgelegd in een cliëntovereenkomst en een procuratieregeling. Verder zijn in dit kader bij de administrateur en de vermogensbeheerder onder andere de volgende specifieke maatregelen te noemen: • controletechnische functiescheiding: Enkele belangrijke voorbeelden: scheiding van taken en verantwoordelijkheden van deelnemersadministratie en uitkeringen, tussen deelnemersadministratie en incasso, vermogensbeheer en vermogensadministratie. Controlerende functies bij functionarissen binnen de afdeling boekhouding en intern actuariaat; • toepassen van het vier-ogenprincipe bij de verwerking van mutaties; • duidelijk vastgelegde bevoegdhedenstructuur met betrekking tot de waarden binnen het pensioenfonds. Uitgangspunten daarbij zijn het beperken van de bevoegdheden per persoon en het beperken van het aantal personen per bevoegdheid; • stelsel van maatregelen voor beveiliging van informatie: fysieke en logische toegangsbeveiliging, back up and recovery, uitwijkmogelijkheden, duidelijke changemanagementprocedure; • toetsing van beleggingstransacties aan beleggingsrichtlijnen, rapportage van uitzonderingen; • klachtenprocedure.
6
In het kader van een integere bedrijfsvoering geldt voor de medewerkers van de uitvoeringsorganisaties een gedragscode, die voldoet aan de daartoe door DNB gestelde eisen. Voor de medewerkers van Syntrus Achmea Vermogensbeheer geldt een aanvullende gedragscode, die voldoet aan de daartoe door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) gestelde eisen. De pensioenadministrateur informeert het bestuur elk kwartaal over de uitvoering middels de SLA-rapportage. Verder stelt de uitvoerder maandelijks door middel van audits vast of de administratieve organisatie en de daarin opgenomen maatregelen van interne controle werken. Hiervoor is de uitvoerder in het bezit van een SAS70-verklaring. De externe accountant zal het bestuur middels de managementletter attenderen op geconstateerde leemtes in de administratieve organisatie en het stelsel van interne controlemaatregelen. Met de waarmerkend actuaris is een overeenkomst overeengekomen waarin diens werkzaamheden voor het pensioenfonds zijn vastgelegd. Ter voorkoming van belangenconflicten en van misbruik of oneigenlijk gebruik van de bij de stichting aanwezige informatie heeft de stichting een gedragscode opgesteld. Deze gedragscode geldt voor de bestuursleden en de door het bestuur aangewezen personen en instanties. Overige toezichthouders (AFM, DNB) dragen op hun beurt ook hun steentje bij aan de toetsing van opzet, bestaan en werking van de Administratieve Organisatie/ Interne Controle (AO/IC).
2.6
Deskundigheid en educatie
Het bestuur heeft een deskundigheidsplan opgesteld. In dat plan is een deskundigheidsverdeling opgenomen. Het deskundigheidsplan inventariseert in hoeverre de vereiste deskundigheden binnen het bestuur voorhanden zijn, en indien en voor zover niet voorhanden, op welke wijze een verbetering van die deskundigheden wordt bewerkstelligd. Elk bestuurslid zorgt voor het verwerven en onderhouden van voldoende kennis op pensioengebied om zijn verantwoordelijkheid als bestuurslid waar te kunnen maken. Waar nodig zal hij zijn kennis uitbreiden door het volgen van opleiding en cursussen. Daarnaast worden aan bestuursleden vakbladen aangeboden. In de uitvoering van haar taken laat het bestuur zich bijstaan door adviseurs op diverse gebieden (accountancy, actuariële zaken, juridische zaken, communicatie).
7 2.7
Pension Fund Governance
Verantwoordingsorgaan Het bestuur legt jaarlijks verantwoording af over het gevoerde beleid aan het verantwoordingsorgaan. Het verantwoordingsorgaan is een orgaan van het pensioenfonds dat jaarlijks de werkwijze, het beleid en de keuzes van het bestuur beoordeelt. Het verantwoordingsorgaan geeft een schriftelijk en beargumenteerd oordeel. Vervolgens geeft het bestuur van SPD een schriftelijke en beargumenteerde reactie hierop. Zowel het oordeel van het verantwoordingsorgaan, als de reactie van het bestuur, worden opgenomen in het jaarverslag. Intern toezicht Acht beroepspensioenfondsen - waaronder SPD - hebben de handen ineen geslagen om gezamenlijk vanuit de Stichting Dienstverlening Beroepspensioenfondsen (SDB) het intern toezicht in het kader van Pension Fund Governance (PFG) te organiseren. SDB oefent het intern toezicht uit in het kader van PFG op de besturen van aangesloten beroepspensioenfondsen. De basis voor het intern toezicht is neergelegd in de Code Pension Fund Governance van de Stichting van de Arbeid en wettelijk verankerd in de Wvb. Het toezicht richt zich met name op het beoordelen van de beleids- en bestuursprocedures en processen, op de checks and balances, de wijze waarop de uitvoering van de regeling wordt bestuurd en aangestuurd en op de wijze waarop wordt omgegaan met de risico’s op de langere termijn voor het pensioenfonds. Voor de inrichting van het intern toezicht heeft het bestuur gekozen voor intern toezicht door een visitatiecommissie. Deze visitatiecommissie, die bestaat uit 3 leden en een secretaris, bezoekt eens in de drie jaar het bestuur van SPD. Compliance officer Met ingang van 1 maart 2008 heeft SPD het Nederlands Compliance Instituut (NCI) aangewezen als externe compliance officer. De compliance officer ziet toe op de naleving van de gedragscode, welke jaarlijks door het bestuur wordt ondertekend, en rapporteert hier ook jaarlijks over.. Bestuursevaluatie Het bestuur bespreekt jaarlijks zijn eigen functioneren en het functioneren van de door het bestuur ingestelde commissies. Elk jaar vindt een aparte bestuursevaluatie plaats binnen het bestuur als geheel. Hierin wordt ook de rapportage van de externe compliance officer over de naleving van de gedragscode betrokken. Tevens worden functioneringsgesprekken met de individuele bestuursleden gepland. Voor een correcte gang van zaken is er een helder protocol opgesteld.
8
3. Procedures en criteria voor de opname van deelnemers bij het pensioenfonds Volgens de statuten van het pensioenfonds (artikel 6) is elke dierenarts in Nederland die als zodanig - hetzij zelfstandig, hetzij in dienstverband - praktijk uitoefent, op 31 december 2006 nog geen 60 jaar was, in Nederland woont en de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, verplicht deelnemer bij het pensioenfonds. Het deelnemerschap is aangevangen bij inwerkingtreding van de pensioenregeling (i.c. per 1 januari 2007) of op de dag waarop men aan de voorwaarden voor de deelname is gaan voldoen. Het deelnemerschap eindigt, • op de dag van overlijden van de deelnemer; • op de dag waarop de deelnemer anders dan door overlijden of vanwege algehele arbeidsongeschiktheid heeft opgehouden te voldoen aan de voorwaarden voor deelnemerschap; • op de pensioendatum of de eerdere datum waarop het ouderdomspensioen volledig ingaat. Iedere in Nederland werkzame dierenarts is verplicht aan het fonds alle opgaven te verstrekken en alle verklaringen en bescheiden te overleggen die het fonds nodig vindt voor de juiste uitvoering van de wettelijke verplichtstellingsbeschikking en van de pensioenregeling.
9
4. Hoofdlijnen van de pensioenregeling De hoofdlijnen van de pensioenregeling kunnen als volgt worden samengevat. Karakter pensioenregeling
Deze pensioenregeling is een premieregeling in de zin van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
Deelnemer
Zie hoofdstuk 3 van deze abtn.
Beroepsinkomen
Elke deelnemer dient jaarlijks vooraf aan het pensioenfonds een opgave te doen van • het (geschatte) beroepsinkomen, en • de werkgraad. Deze opgave geschiedt door middel van een standaard formulier waarbij onderscheid wordt gemaakt naar een vijftal manieren waarop de deelnemer zijn beroep van dierenarts uitoefent.
Maximum beroepsinkomen
Voor 2012 bedraagt het maximaal voor de pensioenberekening in aanmerking te nemen beroepsinkomen € 54.190 (2013: € 55.264). Dit maximum wordt jaarlijks verhoogd op basis van de prijsstijging (CPI alle huishoudens afgeleid oktober-oktober).
Franchise
Voor 2012 bedraagt de franchise € 13.548 (2013: € 13.817). Deze franchise wordt jaarlijks verhoogd op basis van prijsstijging (CPI alle huishoudens afgeleid oktober-oktober).
Pensioengrondslag
Het product van de werkgraad (getal tussen 0 en 1) en het verschil tussen het voor de pensioenberekening in aanmerking te nemen beroepsinkomen (herleid naar volledige werkgraad) en de franchise.
Pensioendatum
Eerste van de maand waarin de deelnemer de 65-jarige leeftijd bereikt.
Verplichte premie
De door een deelnemer verplicht af te dragen premie in een jaar bedraagt een percentage van zijn/haar pensioengrondslag in dat jaar. Genoemd percentage hangt af van de leeftijd van de deelnemer per 1 januari van het betreffende jaar. Met de leeftijd loopt dit percentage via 5jaars cohorten op van minimaal 8,1% tot maximaal 33,6%
10
Pensioentoekenning
Uit de afgedragen c.q. verschuldigde premie in een jaar vindt aan de deelnemer toekenning van aanspraken op • levenslang ouderdomspensioen, • partnerpensioen, en • wezenpensioen plaats. Deze toekenning vindt plaats op het moment waarop de premie voldaan moet worden. De omvang van deze toekenningen wordt bepaald op basis van door het bestuur voor betreffend jaar vastgestelde actuariële inkoopfactoren. Jaarlijks brengt de adviserend actuaris aan het fonds een advies uit inzake deze actuariële inkoopfactoren volgens de uitgangspunten als nader omschreven in hoofdstuk 6 van deze abtn. Per definitie bedraagt het in te kopen partnerpensioen 70% van het in te kopen ouderdomspensioen, en het in te kopen wezenpensioen 14% van het in te kopen ouderdomspensioen.
Partnerpensioen op risicobasis
Naast het uit de jaarlijkse opbouw verkregen partnerpensioen (ad 70% van het opgebouwde ouderdomspensioen) bestaat er voor de partner van de deelnemer die tijdens deelnemerschap overlijdt vóór de pensioendatum, nog aanspraak op een extra nabestaandenpensioen ten bedrage van 1,225% van de laatst voor overlijden vastgestelde pensioengrondslag vermenigvuldigd met het aantal jaren gelegen tussen de datum van overlijden en de pensioendatum. Dit extra partnerpensioen wordt door het fonds op risicobasis in herverzekering gegeven.
Arbeidsongeschiktheid
Voor de deelnemer die op grond van wettelijke criteria (hierbij geldt een wachttijd van 2 jaar) geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, wordt door het fonds gehele respectievelijk gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling verleend terwijl de pensioenopbouw voor de betreffende deelnemer voortgang vindt. De vrijgestelde premie betreft de premie op het niveau per de datum van intreding van arbeidsongeschiktheid, waarbij deze premie jaarlijks met 3% stijgt. De oplopende premiepercentages, met de leeftijd als van toepassing voor actieven, worden voor arbeidsongeschikten niet langer gevolgd.
11
Vrijwillige voortzetting
Indien het deelnemerschap eindigt en de deelnemer niet langer verplicht is tot deelname aan de regeling op grond van de verplichtstellingsbeschikking, kan het deelnemerschap op basis van deze regeling aansluitend vrijwillig worden voortgezet voor een periode van 3 of 10 jaar. De fiscale gevolgen van de vrijwillige voortzetting komen voor rekening van de deelnemer die gebruik maakt van de mogelijkheid om de regeling vrijwillig voort te zetten.
Overgangsbepaling
Voor de deelnemers die op 31 december 2006 al deelnemer waren en die in 1965 of eerder geboren zijn, geldt een lager maximum voor het beroepsinkomen. Deze verlaging impliceert een navenant lagere (verplichte) premiebijdrage. Deze overgangsregeling beoogt het feit te compenseren dat voor betreffende deelnemers in de oude pensioenregeling op jonge leeftijd een veel hogere verplichte bijdrage gold in vergelijking met die in de nieuwe regeling.
Vrijwillige extra premiebijdrage
Op verzoek van een deelnemer mag ten behoeve van een hoger eigen pensioen, op vrijwillige basis extra premie worden ingelegd. De omvang van de extra premie-inleg kan nooit meer bedragen dan een derde deel van de premie die de deelnemer op basis van de reguliere regeling verschuldigd is. De deelnemer kan ervoor kiezen om 11%, 22% of 33% extra premie te betalen. De deelnemer geeft zijn keuze aan op het inkomensopgaveformulier.
Mogelijke pensioenherschikking
De regeling kent een aantal mogelijkheden voor de deelnemer om naar eigen keuze pensioensoorten tegen elkaar uit te ruilen, pensioeningangsdata te verschuiven en/of het pensioenniveau in de tijd te wijzigen. Zulke pensioenherschikkingen geschieden op actuarieel neutrale basis tegen de per de omzettingsdatum geldende actuariële berekeningsgrondslagen (zie hoofdstuk 6). De actuariële berekeningsgrondslagen worden hierbij herleid naar sekseneutrale omzettingsfactoren, waarbij de verdeling tussen de seksen binnen het fonds in acht wordt genomen. In de regeling zijn de volgende keuzemogelijkheden opgenomen: • vervroegen of uitstellen van het ouderdomspensioen (geheel of gedeeltelijk), • volledig of gedeeltelijk uitruilen van partnerpensioen en ouderdomspensioen, • hoog/laag-regeling
12
Voorwaardelijke toeslagen
De opgebouwde pensioenen van actieven alsook de verworven pensioenrechten van gerechtigden met een ingegaan pensioen of met premievrije aanspraken kunnen jaarlijks worden verhoogd op grond van een bestuursbesluit daartoe. Er is geen doelgericht indexatiebeleid en er wordt niet gestreefd naar een inflatiecompensatie of iets dergelijks. De mate van verhogen is afhankelijk van de financiële positie van het fonds en de behaalde rendementen. Indien en zolang het fonds niet voldoet aan de wettelijk voorgeschreven solvabiliteitsvereisten is er geen toeslagverlening.
Aanspraken ultimo 2006
De tot en met 31 december 2006 opgebouwde pensioenen van,actieven zijn per 1 januari 2007 op actuarieel neutrale basis omgezet in ouderdomspensioen ingaand vanaf 65jarige leeftijd met daaraan gekoppeld 70% recht op partnerpensioen. De tot en met 31 december 2006 opgebouwde pensioenen van gewezen deelnemers worden bij hernieuwde deelname alsnog per 1 januari 2007 op actuarieel neutrale basis omgezet in ouderdomspensioen ingaand vanaf 65-jarige leeftijd met daaraan gekoppeld 70% recht op partnerpensioen.
13
5. Herverzekering Inzake de risico’s van vooroverlijden en arbeidsongeschiktheid heeft het fonds een herverzekeringscontract gesloten met AEGON Levensverzekering N.V. te Den Haag, hierna te noemen de herverzekeraar. Bij de herverzekeraar zijn de volgende verzekeringsvormen ondergebracht: a. Een kapitaal uit te keren bij overlijden van een deelnemer. De te verzekeren risicokapitalen worden eens per jaar door de administrateur van het fonds aan de herverzekeraar aangeleverd. Het in herverzekering te geven risicokapitaal wordt hierbij berekend als de actuariële contante waarde van een eventueel direct ingaand partnerpensioen voor de partner van een deelnemer, onder aftrek van de bij overlijden vrijvallende pensioenreserve voor betreffende deelnemer. b. Een met 3% per jaar stijgende arbeidsongeschiktheidsrente uit te keren vanaf de datum van arbeidsongeschikt geraken op basis van wettelijke criteria (2 jaar na ziekte) tot aan de pensioendatum. Voor deelnemers die onder de wettelijke regeling voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering (de WIA) vallen, geldt als criterium voor toekenning van een uitkering de wettelijke beschikking ter zake. Voor deelnemers die niet onder de wettelijke verzekering vallen, is het fonds een verbintenis aangegaan met een private keuringsinstelling, namelijk Cunningham Lindsey Nederland B.V. te Amsterdam. Vaststellingen door deze organisatie worden door de herverzekeraar ongeclausuleerd gevolgd. De overeenkomst met de herverzekeraar is aangegaan voor de periode 1 januari 2004 tot en met 31 december 2013. Aan het einde van de contractsperiode i.c. per 1 januari 2014 ontvangt het fonds het saldo van de over de contractsperiode gecumuleerde technische resultaten. Indien het gecumuleerde resultaat negatief is, is dit volledig voor rekening van de herverzekeraar.
14
6. Financiële opzet De voornaamste financiële doelstellingen van het fonds zijn: • het minimaliseren van de kansen op een dekkings- en/of reservetekort (zie paragraaf 1.4 van dit hoofdstuk), alsmede van de mate van dekkings- en/of reservetekort; • het waarborgen van de opbouw van de pensioenaanspraken overeenkomstig de in het reglement vastgelegde bepalingen; • het maximaliseren van het beleggingsrendement teneinde toeslagen te kunnen realiseren en de premie op een aanvaardbaar niveau te kunnen houden. In dit hoofdstuk wordt de financiële opzet van het fonds uiteengezet. Ingegaan wordt op de waarderingsgrondslagen van de pensioenverplichtingen en het belegde vermogen, alsmede de uitgangspunten voor het premiebeleid, het beleggingsbeleid en het toeslagbeleid.
6.1
Evenwichtsvermogen
6.1.1 Aanwezig pensioenvermogen De beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde. Slechts indien de reële waarde van een belegging niet betrouwbaar kan worden vastgesteld vindt de waardering plaats op basis van rekenmodellen. Dit houdt in voor: • Vastgoedbeleggingen: beursgenoteerde (indirecte) vastgoedbeleggingen worden gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoers. De niet-beursgenoteerde vastgoedbeleggingen worden gewaardeerd op reële waarde. • Aandelen: beursgenoteerde aandelen en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoers. Niet aan een beurs genoteerde fondsen zijn gewaardeerd tegen de reële waarde op basis van de door de vermogensbeheerder van het fonds afgegeven intrinsieke waarde, zijnde een benadering van de reële waarde. • Vastrentende waarden: beursgenoteerde aandelen en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoers, verhoogd met de lopende intrest. Niet aan een beurs genoteerde fondsen zijn gewaardeerd tegen de reële waarde op basis van de door de vermogensbeheerder van het fonds laatste afgegeven intrinsieke waarde. Niet aan een beurs genoteerde fondsen zijn gewaardeerd op basis van de geschatte toekomstige nettokasstromen (rente en aflossingen) die uit de beleggingen zullen voortvloeien, contant gemaakt tegen de geldende marktrente en rekening houden met het risicoprofiel en de looptijd. • Derivaten: derivaten worden in de jaarrekening opgenomen tegen de reële waarde. De verwerking van waarde-veranderingen van de reële waarde is afhankelijk van het feit of het afgeleide instrument al dan niet als afdekkingsinstrument wordt aangemerkt. Indien geen reële waarde beschikbaar is, wordt de waarde bepaald met behulp van marktconforme waarderingsmodellen. Indien een derivatenpositie negatief is wordt het bedrag onder de schulden verantwoord. • Overige beleggingen: onder overige beleggingen worden opgenomen die beleggingen die niet als een van de hierboven opgesomde beleggingen geclassificeerd kunnen worden. Tevens worden onder de overige beleggingen opgenomen nog af te wikkelen beleggingstransacties en liquide middelen die beheerd worden door de vermogensbeheerder. De overige beleggingen worden gewaardeerd tegen reële waarde.
15 Vorderingen en overlopende activa: Vorderingen worden opgenomen tegen de reële waarde van de tegenprestatie, gewoonlijk de geamortiseerde kostprijs. Een voorziening wordt getroffen op de vorderingen op grond van de verwachte oninbaarheid.
6.1.2 Voorziening pensioenverplichtingen Het fonds voert de pensioenregeling uit conform het pensioenreglement en verzekert de hieruit voortvloeiende opgebouwde pensioenaanspraken in eigen beheer. Het fonds stelt voor de onvoorwaardelijk jegens het fonds verworven pensioenaanspraken een voorziening pensioenverplichtingen vast. De vaststelling van de voorziening pensioenverplichtingen geschiedt op basis van de volgende uitgangspunten: • berekening vindt plaats op basis van marktwaardering; • de grondslagen zijn gebaseerd op de meest recente en prudente verwachtingen inzake overlijden, arbeidsongeschiktheid en de voorzienbare trend van de ontwikkeling van de levensduur; • de methodiek van vaststelling is van jaar op jaar consistent; • wijziging in juridische, demografische en/of economische omstandigheden vormen aanleiding tot heroverweging van de gekozen methodiek en de te hanteren grondslagen. De voorziening pensioenverplichtingen is gelijk aan de actuariële contante waarde van de kasstromen die voortvloeien uit de toegekende pensioenaanspraken van actieven en van de pensioenrechten van de overige verzekerden met ingegaan of nog uitgesteld pensioen, inclusief de over het verleden reeds toegekende toeslagen daarop. De voorziening pensioenverplichtingen wordt jaarlijks vastgesteld met de volgende actuariële berekeningsgrondslagen: Disconteringsvoet
Conform de meest actuele rentetermijnstructuur, zoals deze maandelijks wordt gepubliceerd door DNB.
Sterfte
Volgens de Prognosetafel 2012-2062 van het Actuarieel Genootschap. Hierin zijn de sterfteontwikkelingen geprognosticeerd tot 2062. Voorts wordt rekening gehouden met het verschil in overlevingskansen tussen de werkende en de totale bevolking door middel van een reductie op de sterftekansen volgens het Towers Watson ervaringssterftemodel 2012.
Uitkeringen
De uitkeringen zijn continu betaalbaar verondersteld.
Leeftijden
De leeftijd wordt in jaren en maanden nauwkeurig vastgesteld. De vrouwelijke partner/deelnemer wordt verondersteld drie jaar jonger te zijn dan haar mannelijke deelnemer/partner.
Gehuwdheid
Tot de pensioenleeftijd (65 jaar) wordt voor alle deelnemers uitgegaan van 100% gehuwdheid, ongeacht de burgerlijke staat. Na ingang van het pensioen wordt het bepaalde-man/vrouw-systeem toegepast op basis van de werkelijke situatie.
16 Wezenopslag
Voor niet ingegaan latent wezenpensioen wordt een voorziening getroffen ad 3% op de netto voorziening pensioenverplichtingen voor opgebouwd nabestaandenpensioen van niet-ingeganen.
Excassokosten
Voor het dekken van toekomstige kosten die samenhangen met het uitkeren van pensioen wordt de voorziening pensioenverplichtingen (inclusief de opslagen voor sterftetrend en wezenpensioen) verhoogd met een opslag van 1% in 2008. Voor de jaren daarop volgend wordt de opslag jaarlijks met 0,2%-punt verhoogd tot het niveau van 3% is bereikt. Indien en zodra de dekkingspositie boven 105% is, zal door het bestuur worden bezien in hoeverre een versnelde ingroei mogelijk is.
6.1.3 Minimaal vereist eigen vermogen Het minimaal vereist eigen vermogen wordt vastgesteld conform de Wet verplichte beroepspensioenregeling met de voorgeschreven berekeningswijze volgens artikel 11 van het Besluit Financieel Toetsingskader. Ultimo 2011 bedraagt het minimaal vereist eigen vermogen 4,1% van de voorziening pensioenverplichtingen. Indien het aanwezige pensioenvermogen (zie paragraaf 6.1.1) minder bedraagt dan de som van de voorziening pensioenverplichtingen en het minimaal vereist eigen vermogen, bestaat er een dekkingstekort. In dat geval zal het pensioenfonds DNB direct inlichten over de ontstane situatie. Tevens zal het fonds een kortetermijnherstelplan opstellen. Hieruit moet blijken dat het pensioenfonds zo snel mogelijk - maar uiterlijk binnen een periode van drie jaar - na ontstaan van de onderdekking het minimaal vereist eigen vermogen heeft hersteld.
6.1.4 Vereist eigen vermogen Het vereist eigen vermogen wordt vastgesteld conform de Wet verplichte beroepspensioenregeling met de voorgeschreven berekeningswijze volgens artikel 12 van het Besluit Financieel Toetsingskader. Het is het vermogen dat behoort bij de evenwichtssituatie van het fonds. In die situatie is het eigen vermogen zodanig vastgesteld dat met de wettelijk vastgestelde zekerheidsmaat van 97,5% ten aanzien van de als onvoorwaardelijk aangemerkte onderdelen van de pensioenovereenkomst wordt voorkomen dat het fonds binnen één jaar beschikt over minder middelen dan de hoogte van de voorziening pensioenverplichtingen. Ultimo 2011 bedraagt het vereist eigen vermogen 11,6% van de voorziening pensioenverplichtingen.
6.1.5 Evenwichtsvermogen Evenwichtsvermogen Het evenwichtsvermogen voor het fonds wordt bepaald als de som van de voorziening pensioenverplichtingen en het aldus gedefinieerde vereiste eigen vermogen (S). Reservetekort Indien het pensioenvermogen minder bedraagt dan het evenwichtsvermogen, bestaat er een reservetekort. In dit geval zal het pensioenfonds DNB direct inlichten over de ontstane situatie.
17 Tevens stelt het pensioenfonds een langetermijnherstelplan op met in achtneming van de wettelijke eisen ter zake. Daarin beschrijft het pensioenfonds de maatregelen die worden genomen om binnen maximaal 15 jaar het reservetekort op te heffen. Vrij vermogen Het vrije vermogen van het fonds bestaat uit het deel van het aanwezige pensioenvermogen voor zover dat uitgaat boven het evenwichtsvermogen.
6.2
Premiebeleid
6.2.1 Omzettingsfactoren premie in pensioen Jaarlijks vooraf worden door het bestuur van het fonds nieuwe pensioeninkoopfactoren vastgesteld op grond van een advies van de adviserend actuaris van het fonds. Deze pensioeninkoopfactoren gelden ongewijzigd vanaf 1 januari van een boekjaar voor dat gehele jaar. De pensioeninkoopfactoren worden door de adviserend actuaris berekend op basis van de volgende uitgangspunten en/of berekeningsgrondslagen: Disconteringsvoet
Het tarief wordt berekend met een vaste discontovoet van 3%..
Sterfte
Volgens de Prognosetafel 2012-2062 van het Actuarieel Genootschap. Hierin zijn de sterfteontwikkelingen geprognosticeerd tot 2062. Voorts wordt rekening gehouden met het verschil in overlevingskansen tussen de werkende en de totale bevolking door middel van een reductie op de sterftekansen volgens het Towers Watson ervaringssterftemodel 2012.
Sekseneutraliteit
De inkoopfactoren worden op sekseneutrale basis berekend als een middeling tussen de voor mannen berekende factor en die voor vrouwen. Genoemde middeling wordt hierbij gebaseerd op de actuele verhouding tussen het aantal mannelijke en vrouwelijke deelnemers in het fonds.
Partnerschap/leeftijdsverschil
Uitgegaan wordt van de inkoop van ouderdoms- en partnerpensioen in de verhouding 100:70 voor alle deelnemers ongeacht het al of niet aanwezig zijn van een partner. De vrouwelijke deelnemer/partner wordt verondersteld drie jaar jonger te zijn dan haar mannelijke partner/deelnemer.
Wezenopslag
Voor de verzekering van wezenpensioen wordt op de koopsomfactor voor partnerpensioen een opslag toegepast ad 3%.
Kosten
Voor excassokosten worden de netto inkoopfactoren verhoogd met een opslag van 3%. Voor administratiekosten worden de bruto inkoopfactoren verhoogd met een opslag van 7,5%.
18
Termijnbetaling
De daadwerkelijke betaling van de premie vindt viermaal per jaar plaats, een kwart in de maanden januari, april, juli en oktober. Aangezien de pensioentoekenning c.q. de pensioeninkoopfactor wordt bepaald op basis van de leeftijd van de deelnemer per 1 januari van het jaar, wordt in de factoren een opslag opgenomen voor de termijnbetaling ad 2%. Deze opslag wordt toegepast over de netto inkoopfactoren inclusief de opslagen voor excasso en wezenpensioen.
Arbeidsongeschiktheid
Voor de verzekering van het premievrijstellingsrisico is op de bruto inkoopfactoren een opslag toegepast ad 5,7%.
Partnerpensioen op risicobasis
In de netto inkoopfactoren is de actuariële risicopremie begrepen voor dekking van het niet opgebouwde maar op risicobasis verzekerde partnerpensioen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat er in 90% van de gevallen een partner aanwezig is.
Solvabiliteits-opslag
Via een zogenaamde solvabiliteits-opslag op de inkoopfactoren wordt er voor gezorgd dat de premie afdracht aan het pensioenfonds in een jaar, gelet op de pensioeninkoop in het betreffende jaar die volgt uit de premie en de voor het jaar vastgestelde inkoopfactoren, bijdraagt aan de instandhouding van het vereist eigen vermogen. De solvabiliteits-opslag voor jaar ‘t’ is gelijk aan het Vereist Eigen Vermogen in de evenwichtssituatie zoals vermeld in het beteffende jaarverslag van 31 december van het jaar ‘t-2’
6.2.2 Kostendekkende premie Volgens de FTK-beleidsregels bestaat de zogenaamde kostendekkende premie uit de volgende elementen: 1. koopsom voor de onvoorwaardelijk onderdelen van de pensioentoezegging; 2. solvabiliteitsopslag over premieonderdeel 1; 3. opslag voor uitvoeringskosten; 4. koopsom voor de voorwaardelijke onderdelen van de pensioentoezegging met inachtneming van de geformuleerde ambitie en de wijze van financieren. Deze elementen van de kostendekkende premie zijn als volgt nader gedefinieerd: ad 1. de actuariële benodigde premie voor de inkoop van de onvoorwaardelijke onderdelen uit het pensioenreglement berekend op basis van de nominale rentetermijnstructuur. Deze actuariële benodigde premie wordt vastgesteld als de in het boekjaar te verwachten toename van de voorziening pensioenverplichtingen door pensioeninkoop. De risicopremies van nog niet opgebouwde aanspraken op partnerpensioen en voor dekking van het arbeidsongeschiktheidrisico zijn eveneens vervat in dit premieonderdeel. Hierbij wordt gerekend op basis van de actuariële grondslagen, zoals beschreven onder 6.1.2; ad 2. een solvabiliteitsopslag die gelijk is aan het percentage vereist eigen vermogen over premieonderdeel ad 1 zoals beschreven in paragraaf 6.1.4;
19 ad 3. voor uitvoeringskosten is over premieonderdeel ad 1 een opslag toegepast ad 7,5%. Tezamen met de jaarlijks beschikbare vrijval aan excasso-opslag over de uitkeringen en de vrijval aan beheersvergoeding over het vermogen zijn hiermee de totale uitvoeringskosten van het fonds gedekt; ad 4. er is geen sprake van een indexatieambitie of doelgericht indexatiebeleid. Er kunnen toeslagen worden toegekend indien en voor zover dit uit meeropbrengsten c.q. vrije middelen van het fonds kan worden gefinancierd. In de situatie van het fonds is er derhalve geen voorwaardelijke toezegging van indexaties en dus ook geen premie hiervoor (zie 6.4).
6.2.3 Gedempte kostendekkende premie Op grond van artikel 123 lid 2 Wet verplichte beroepspensioenregeling mag de kostendekkende premie worden gedempt. Het pensioenfonds maakt met ingang van 1 januari 2012 gebruik van deze mogelijkheid. De gedempte kostendekkende premie wordt vastgesteld overeenkomstig paragraaf 6.2.2, met dien verstande dat de koopsom voor de onvoorwaardelijke onderdelen van de pensioentoezegging wordt berekend op basis van een rekenrente van 5%. Deze rekenrente ligt lager dan het beleggingsrendement dat op basis van de beleggingssamenstelling van het pensioenfonds op de langere termijn mag worden verwacht.
6.2.4 Minimaal vereiste premie De minimaal vereiste premie is gelijk aan de gedempte kostendekkende premie (zie paragraaf 6.2.3). Door deze bepaling wordt een minimum grens gesteld aan de pensioeninkoopfactoren als bedoeld in paragraaf 6.2.1. In geval van een dekkingstekort dient de ontvangen premie bij te dragen aan herstel (premiedekkingsgraadeis). Als het pensioenfonds in deze situatie verkeert, worden de inkoopfactoren van het jaar X standaard getoetst aan de premiedekkingsgraadeis op basis van de grondslagen, zoals deze op 31 oktober van het jaar X-1bekend zijn.
6.2.5 Premiekorting Het bestuur kan indien er sprake is van een vrij vermogen besluiten tot toepassing van een premiekorting door middel van een reductie op de vastgestelde solvabiliteits-opslag (zie paragraaf 6.2.1). Hierbij wordt niet verder gegaan dan het op nihil stellen van betreffende opslag.
6.3
Beleggingsbeleid
In dit beleggingsplan wordt het beleggingsbeleid van het pensioenfonds beschreven. In dit plan zijn tevens de richtlijnen vastgelegd voor het vermogensbeheer.
20 6.3.1 Doel pensioenfonds Het doel van het pensioenfonds is om binnen de perken van haar middelen pensioenrechten toe te kennen volgens daartoe in het pensioenreglement te stellen voorwaarden. Het pensioenfonds verwerft haar middelen primair uit hieronder vermelde bronnen: • premiebetalingen door deelnemers; • opbrengsten uit de beleggingen van het fonds; • van de herverzekeraar ontvangen gelden; • andere inkomsten.
6.3.2 Doel en stijl beleggingsbeleid Teneinde de beoogde pensioenuitkeringen op korte en lange termijn veilig te stellen wenst het bestuur de toevertrouwde middelen op een verantwoorde en solide wijze te beleggen. Centrale doelstelling is om het risico dat niet aan de verplichtingen kan worden voldaan (risico op onderdekking) en het risico op reservetekort te beheersen. Het pensioenfonds voert een ‘actieve’ beleggingsstijl. Dit wil zeggen dat zal worden getracht op basis van marktvisie een hoger rendement te behalen dan de benchmark. Dit zal gebeuren binnen de in dit plan vastgestelde restricties.
6.3.3 Organisatie beleggingen Het bestuur bepaalt in overleg met externe adviseurs welke financiële risico’s acceptabel zijn. Zij kijkt daarbij naar de ALM, regelgeving en algemene uitgangspunten. Het bestuur van het pensioenfonds is verantwoordelijk voor het strategische beleggingsbeleid. Onder het strategische beleggingsbeleid wordt verstaan de vaststelling van het doel en de stijl van het beleggingsbeleid, de strategische allocatie en bandbreedtes, de benchmarks en de definitieve keuze van de vermogensbeheerder(s). Tijdens de bestuursvergaderingen wordt verslag gedaan van de beleggingscommissie vergaderingen. Tevens worden adviezen van de beleggingscommissie beoordeeld.. De beleggingscommissie heeft een voorbereidende en adviserende rol inzake het strategische beleggingsbeleid richting het bestuur. Daarnaast is de beleggingscommissie verantwoordelijk voor de nadere invulling alsmede de uitvoering van het strategische beleggingsbeleid. Hieronder moet onder andere worden verstaan het vaststellen van de specifieke richtlijnen voor de deelportefeuilles, het opstellen van de mandaten voor de vermogensbeheerder(s), het toetsen en evalueren van het gevoerde en te voeren beleid van de vermogensbeheerder(s), het onderhouden van contacten met adviseurs en het bijhouden van beleggingstechnische kennis. De beleggingscommissie vergadert minimaal vier keer per jaar. De vermogensbeheerder is verantwoordelijk voor het tactische en operationele beleggingsbeleid, alsmede verantwoordelijk voor het verzamelen, administreren en rapporteren over de beleggingen aan bestuur en beleggingscommissie.
6.3.4 Vermogensbeheerstructuur Het bestuur heeft Syntrus Achmea Vermogensbeheer (SAVB) aangesteld als externe adviseur en vermogensbeheerder. SAVB zal in haar rol als Financieel Pensioenmanagement adviseur
21 het bestuur strategisch adviseren. Daarnaast zal de portefeuille ingevuld worden met mandaten die door SAVB beheerd worden en externe mandaten.
6.3.5 Strategische allocatie Het bestuur heeft in 2010 de volgende strategische portefeuille vastgesteld, op basis van de in 2006 vastgestelde ALM-portefeuille1:
ALM-portefeuille Aandelen Europa Aandelen Verenigde Staten Aandelen Opkomende Markten Aandelen Japan Totaal Aandelen
strategische portefeuille
26.0%
11.0% 5.0% 2.0% 1.0% 19.0%
Staatsobligaties euro Niet-Staatsobligaties euro High Yield Indexleningen Opkomende Markten Totaal Obligaties
66.5%
29.4% 24.6% 5.0% 5.0% 2.0% 66.0%
Direct Vastgoed Nederland Totaal Vastgoed
7.5%
7.5% 7.5%
Infrastructuur Private Equity Grondstoffen Totaal Alternatieve Beleggingen
2.5% 2.5% 2.0% 7.0%
Liquiditeiten Totaal Liquiditeiten
0.5% 0.5%
Totaal portefeuille
100.0%
100.0%
Op basis van de bovenstaande strategische portefeuille heeft het bestuur de volgende normportefeuille 2012 vastgesteld:
1
In 2009/2010 is een ALM studie uitgevoerd, echter voor de daaruit voortvloeiende ALM-portefeuille (uitbreiding van het strategische gewicht in aandelen) werd geen toestemming verleend door DNB, omdat het pensioenfonds zich in een herstelfase bevindt.
22 Normportefeuille
huidig
nieuw
Aandelen Europa Aandelen Verenigde Staten Aandelen Opkomende Markten Aandelen Japan Totaal
11.5% 5.0% 2.0% 1.0% 19.5%
midden 11.5% 5.0% 2.0% 1.0% 19.5%
min 6.5% 0.0% 0.0% 0.0% 14.5%
max 16.5% 10.0% 7.0% 6.0% 24.5%
Staatsobligaties euro Niet-Staatsobligaties euro Indexleningen High Yield Obligaties Opkomende Markten Totaal
29.4% 24.6% 5.0% 5.0% 2.0% 66.0%
29.4% 24.6% 5.0% 5.0% 2.0% 66.0%
24.4% 19.6% 0.0% 0.0% 0.0% 61.0%
34.4% 29.6% 10.0% 10.0% 7.0% 71.0%
Direct Vastgoed Indirect Vastgoed Totaal
6.0% 1.5% 7.5%
6.0% 1.5% 7.5%
1.0% 0.0% 2.5%
11.0% 6.5% 12.5%
Infrastructuur Grondstoffen Overig Private Equity Totaal
2.5% 2.0% 1.5% 0.5% 6.5%
2.5% 2.0% 1.5% 0.5% 6.5%
0.0% 0.0% 0.0% 0.0% 3.5%
5.5% 5.0% 4.5% 3.5% 9.5%
Liquiditeiten Totaal
0.5% 0.5%
0.5% 0.5%
0.0% 0.0%
5.5% 5.5%
100.0%
100.0%
Totaal portefeuille
Gedurende het jaar zijn de bandbreedtes rondom de beleggingscategorieën symmetrisch, waarbij geen negatieve gewichten zijn toegestaan.
In verband met een lage liquiditeit in de beleggingscategorieën Infrastructuur, Private equity en overige alternatieve beleggingscategorieën kunnen deze categorieën op de korte termijn onderen/of overwegingen vertonen. Deze worden bij de liquide beleggingscategorieën gecompenseerd (zie hieronder).
Compensatieregels voor illiquide beleggingen Ten behoeve van efficiënte aansturing van de portefeuille en zuivere performancemeting zullen de benchmarkgewichten voor de illiquide assets maandelijks gelijk worden gesteld aan de portefeuillegewichten: - Direct vastgoed - Infrastructuur - Private Equity Indien het verschil tussen portefeuillegewicht en benchmarkgewicht groter is dan 0,50% zal dit verschil gecompenseerd worden volgens de compensatieregels: - een waardeverandering en/of (des)investering Alternatieve beleggingen (ex commodities) wordt gecompenseerd door een aanpassing in het gewicht van Aandelen Europa,
-
Direct VastgoedÆ 50% Aandelen Europa en 50% Niet-Staatsobligatie euro
23 Is het verschil kleiner dan 0,50% dan zal dit verschil verdeeld worden over de liquide assets conform de relatieve floating benchmarkgewichten. Gedurende het jaar zullen de benchmarkrendementen voor illiquide assets eveneens gelijk worden gesteld aan bijbehorende portfoliorendementen.
6.3.6 Risicobeheersing Een belangrijk onderdeel van het beleggingsbeleid is het beheersen van belegginsrisico’s. Hieronder wordt aangegeven welke randvoorwaarden worden gehanteerd bij het uitvoeren van het beleggingsbeleid. 6.3.6.1. Rebalancing Rebalancing De benchmark en portefeuille worden op jaarbasis gerebalanced. Gedurende het jaar is er sprake van een zwevende benchmark (floating benchmark). Dit wil zeggen dat de benchmarkgewichten veranderen als gevolg van marktbewegingen en dat de bandbreedte meebeweegt. De eerstvolgende rebalancing datum is 1 april 2013. Mocht in de periode voor de rebalancing datum de volatiliteit op de markten scherp oplopen en/of de omvang van de rebalancing te omvangrijk worden, dan komt Syntrus Achmea met een alternatief rebalancing voorstel. Cash Allocatie Posities kunnen ingenomen worden met fysieke beleggingen of met derivaten. Debetstanden zijn alleen toegestaan ter ondersteuning van het transactieproces en zijn van tijdelijke aard. 6.3.6.2. Dynamische asset allocatie Afwijkingen van de floating benchmark gewichten zijn toegestaan op de benchmark categorieën. De ruimte voor afwijkingen is gelijk aan +/- 2,0% ten opzichte van de floating benchmark gewichten waarbij onderwegingen niet mogen leiden tot een negatieve weging. Voor afwijkingen groter dan 2,0% wordt eerst een advies uitgebracht. De bandbreedte is uitgedrukt als percentage van de totale beleggingen (totaal beheerd vermogen exclusief overlay portefeuille). Posities kunnen zowel door middel van fysieke beleggingen als door middel van derivaten ingenomen worden. Debetstanden zijn enkel toegestaan ter ondersteuning van het transactieproces en zijn van tijdelijke aard. 6.3.6.3. Vastrentende waarden De verdeling die binnen vastrentende waarden wordt gehanteerd is de volgende:
Vastrentende waarden Staatsobligaties euro
44.55%
Niet-Staatsobligaties euro
37.27%
Indexleningen
7.58%
High Yield
7.58%
Opkomende Markten TOTAAL
3.03% 100.00%
24 Bij het gebruik van ratingrestricties wordt uitgegaan van Composite rating (een gemiddelde rating van Moody’s, S&P en Fitch). Toegestaan beleggingsuniversum staatsobligaties euro Staatsobligaties, uitgegeven in euro, van de volgende landen: - Duitsland; - Frankrijk; - Nederland; - Finland; - Oostenrijk; - andere landen die een AAA-rating hebben. Afgeleide instrumenten op staatsobligaties van de toegestane landen. Restricties staatsobligaties euro De allocatie naar elk van deze landen mag met maximaal 10%-punt afwijken van de vastgelegde weging in de benchmark. De duration mag maximaal 30% afwijken (in positieve of negatieve zin) van de benchmarkduration. Er mag niet belegd worden in staatsobligaties en afgeleide instrumenten die betrekking hebben op andere landen. De maximale jaarlijkse ex ante tracking error bedraagt 2%. De maximale cashpositie is 3%.
Restricties niet-staatsobligaties euro Restricties niet-staatsobligaties euro
AAA AA A BBB BB
Min 0.0% 0.0% 0.0% 0.0% 0.0%
Max 100.0% 50.0% 40.0% 20.0% 2.0%
Maximum Debiteur 20.0% 10.0% 5.0% 3.0% 0.3%
Maximum Lening 10.0% 7.5% 5.0% 3.0% 0.0%
De belegging in de categorie ‘Global high yield’ vindt plaats via participaties in de Interpolis Global High Yield Pool. 6.3.6.4. Aandelen De regioverdeling die voor aandelenbeleggingen wordt gehanteerd is de volgende: Aandelen Aandelen Europa
58.97%
Aandelen Verenigde Staten
25.64%
Aandelen Opkomende Markten
10.26%
Aandelen Japan
5.13%
TOTAAL
100.00%
Shortposities zijn niet toegestaan. Voor de efficiënte aansturing van de portefeuille wordt gebruik gemaakt van beleggingspools en index beleggingen. Er zal gebruik gemaakt worden van de volgende Syntrus Achmea beleggingspools: - Syntrus Achmea Aandelen Europa Pool - Syntrus Achmea High Conviction Pool Europe - Syntrus Achmea Multi Manager Pool Europe
25 6.3.6.5. Vastgoed Direct Vastgoed Nederland bestaat volledig uit direct vastgoed. Er zal gebruik gemaakt worden van CBRE en Standard Life fondsen. Er wordt gestreefd naar een verhouding van 90% Nederland en 10% Europa. Zoals eerder aangegeven is geadviseerd om nu geen direct vastgoed te kopen. 6.3.6.6. Alternatieve beleggingen De belegging in de categorie Infrastructuur vindt plaats door middel van participaties in de Infrastructuur Pool van Syntrus Achmea (voor de beleggingsrichtlijnen hiervan wordt verwezen naar de beleggingsrichtlijnen van deze pool). Beleggingen in Private Equity vinden plaats in het Interpolis Private Equity Fund II (voor de beleggingsrichtlijnen hiervan wordt verwezen naar de beleggingsrichtlijnen van deze pool). 6.3.6.7. Liquiditeiten De liquiditeiten in de vermogensbeheerportefeuille worden voor zover mogelijk aangehouden via participaties in het Interpolis Geldmarktfonds. 6.3.6.8. Afdekking valutarisico beleggingen Strategie: De vreemde valuta-exposure van de beleggingscategorieën Global High Yield, Obligaties Opkomende Markten, Private Equity, Infrastructuur worden volledig (100%) afgedekt naar Euro’s. Voor het beheersen van het valutarisico van de overige beleggingen buiten vastrentende waarden wordt gebruik gemaakt van een strategie met de volgende kenmerken: -
Valuta: Hedge ratio: Bandbreedte: Basis:
USD, JPY, GBP, CHF 75 % +/- 5,0 % valutarisico benchmark
Uitvoering: De uitvoering van de hierboven beschreven strategie gebeurt op basis van de volgende criteria: - Inputs voor valutahedge berekeningen Omvang vermogen: portefeuillestanden Bepaling valuta omvang per categorie: onderliggende benchmark - Frequentie aansturing: maandbasis Elke maand bepaalt Syntrus Achmea opnieuw de posities Elke maand vindt bijsturing plaats binnen de bandbreedte 6.3.6.9. Rebalancing hedgeportefeuille Overschrijdt de waarde van de renteswaps (zowel positief als negatief), op maandultimo, het totale beheerde vermogen met 10%, dan wordt de waarde van de renteswaps na goedkeuring door het fonds gefaseerd teruggebracht naar een waarde binnen deze grens. De fasering wordt ingezet aan het einde van de maand waarin de overschrijding plaatsvindt. Hiertoe stelt Syntrus Achmea zo spoedig mogelijk een schriftelijk advies op waarin de volgende onderdelen aan bod komen:
26 -
het aantal stappen waarin de waarde wordt teruggebracht het tijdstip waarop stappen worden gezet argumentatie
Jaarlijks wordt de waarde van de hedgeportefeuille bekeken en wordt door het bestuur bepaald of deze op dat moment moet worden bijgestuurd richting nul. 6.3.6.10. Afdekking renterisico verplichtingen Voor het beheersen van het renterisico geldt een strategie met de volgende kenmerken: Strategie: Dynamische strategie, waarbij de samenstelling van de afdekkings portefeuille en daarmee effectieve afdekking zal varieren met de stand van de rente. Er wordt in de afdekkings portefeuille gebruik gemaakt van de volgende intrumenten: - Swaptions - Swaps Voor bovenstaande dynamische strategie wordt gebruik gemaakt van de volgende staffel: 1. indien lange rente (30 jaars Europese swaprente) onder 2%: geen swaps/swaptions, na overleg binnen bestuur. 2. indien lange rente tussen 2% en 3,5%: swaptions, en - op basis van besluit van het bestuur - tevens swaps. Ad2. In januari 2012 heeft het bestuur besloten een deel van de swaptions te ruilen voor swaps. Hierbij is het uitgangspunt dat het vereist eigen vermogen van het fonds op het moment van uitruil tussen swaptions en swaps niet mag wijzigen. Dit houdt in dat het uitgangspunt voor de rente afdekking 94% (swaps 44% en swaptions 50%) van de rentegevoeligheid van de dekkingsgraad blijft. In oktober 2012 heeft het bestuur besloten de mix in de hedgeportefeuille (swaps 44% en swaptions 50%) toe te passen op de nieuwe UFR, zo wordt het afdekkingspercentage gelijk gehouden. 3. indien lange rente hoger dan 5%: swaps 4. indien lange rente tussen 3,5% en 5% combinatie van swap/swaptions waarbij de verhouding swaps/swaptions naar rato verdeeld wordt. Bij 4,25% dus 50/50. Uitgangspunten Om te bepalen hoe de swap- en swaptionportefeuille ingevuld moet worden, worden de volgende uitgangspunten gehanteerd: 1. Rentegevoeligheid van kasstromen, gebaseerd op de meest recente Voorziening Pensioen Verplichtingen (VPV), vermenigvuldigd met de dekkingsgraad (A). Deze rentegevoeligheid wordt bepaald aan de hand van de UFRDNB methodiek voor Pensioenfondsen. Bij de UFRDNB methodiek wordt de marktcurve geschokt om vervolgens in combinatie met de Ultimate Forward Rate een UFR-curve te construeren. Er wordt gebruik gemaakt van de marktcurve en geen gebruik gemaakt van een 3-maands gemiddelde marktcurve, zoals de door DNB gepubliceerde RTS. 2. Rentegevoeligheid van de kasstromen van de staatsobligaties euro benchmark, de niet-staatsobligaties euro benchmark (B) worden bepaald aan de hand van alleen de marktrente.
27 3. Voor swaptions wordt de rentegevoeligheid van de onderliggende swap (“delta van 1”) gebruikt in plaats van de daadwerkelijke rentegevoeligheid. De werkelijke rentegevoeligheid van de swaption is namelijk afhankelijk van de huidige rente en fluctueert tussen de 0 en 1. De rentegevoeligheid wordt bepaald aan de hand van alleen de marktrente. 4. De rentegevoeligheid wordt uitgedrukt als DV01 (waardeverandering als gevolg van 1 bp verschuiving van de marktrente) en gemeten over negen looptijden (2, 5, 10, 15, 20, 25 , 30, 40 en 50 jaar). Deze looptijden worden gebruikt voor het afdekken van de rentegevoeligheid over de hele rentetermijnstructuur. Dit voorkomt niet dat de strategie gevoelig is voor nietparallelle en zeer grote veranderingen van de rentetermijnstructuur. Als gevolg hiervan kan de hedge ten opzichte van het doel uiteindelijk minder effectief uitwerken. De hoeveelheid en type swaps en / of swaptions (C) wordt bepaald aan de hand van volgende formule:
Rentegevoeligheid swap en swaption portefeuille = (C) = (A) - (B) Aanleiding voor bijsturen rentehedge: o Op kwartaalbasis naar aanleiding van nieuwe Voorziening Pensioen Verplichtingen (VPV). De omvang van de strategie kan gedurende het kwartaal minder zijn, omdat verwachte en onverwachte aangroei in de Voorziening Pensioen Verplichtingen (VPV) gedurende het kwartaal niet wordt afgedekt. Monitoring/verslaglegging: o Over aanpassingen van de rente hedge wordt door de vermogensbeheerder verslag gedaan aan de beleggingsadviescommissie en het bestuur. o Monitoring van omvang en bandbreedte vindt op kwartaalbasis plaats. Beheer van onderpand: Bij het afsluiten van documentatie voor het beheer van onderpand wordt gestreefd naar de volgende uitgangspunten: Tegenpartijen bezitten minimaal een kredietstatus van A (gebaseerd op S&P en Moody’s ratings). Alleen AAA-staatsobligaties worden als onderpand geaccepteerd. Onderpand wordt minimaal wekelijks uitgewisseld. 6.3.6.11. Derivaten Derivaten kunnen door SAVB worden gebruikt voor verschillende doeleinden: voor de efficiënte sturing van de vastrentende portefeuilles worden (opties op) futures, Credit Default Swaps, rente- en inflatieswaps gebruikt. Bestaande ISDA’s zullen worden aangepast, zodat als collateral onderliggend aan de rente- en inflatieswaps alleen staatsobligaties zullen worden geaccepteerd. Voor zover dit niet mogelijk is zal contact worden opgenomen met de beleggingscommissie. voor de efficiënte sturing van de aandelenportefeuilles worden futures en Exhange Trades Funds (ETF’s) en Total Return Equity Swaps gebruikt; voor de afdekking van het valutarisico worden valutatermijncontracten en swaps gebruikt; voor de afdekking van het renterisico worden renteswaps en swaptions gebruikt;
28 -
voor Dynamische Asset Allocatie worden futures, Exhange Trades Funds (ETF’s) en swaps gebruikt; voor gebruik van derivaten binnen de beleggingspools van SAVB wordt verwezen naar de richtlijnen van de betreffende pools in de bijlagen.
6.3.6.12. Risicobeheersing Actief risicobeheer Voor de liquide beleggingscategorieën geldt een ex-ante tracking error met een 1-jaars horizon van: Aandelen Maximaal 4% Vastrentende waarden Maximaal 2% Totale portefeuille Maximaal 3% 6.3.6.13. Securities lending Er wordt nog voor een deel van de door SAVB beheerde portefeuille gebruik gemaakt van het uitlenen van effecten. Deze positie dient verder te worden teruggebracht tot nul. Eventuele uitbreiding of herstart van het uitlenen zal niet geschieden zonder toestemming van het bestuur. Voor enkele bestaande externe beheerde beleggingsproducten (indexbeleggingen) wordt wel gebruik gemaakt van securities lending.
6.3.7 Performance Het behaalde rendement wordt vergeleken met de onderstaande benchmarkverdeling:
29 Benchmark normportefeuille 2012 huidig* 11.5% 5.0% 2.0% 1.0% 19.5%
nieuw 11.5% 5.0% 2.0% 1.0% 19.5%
Staatsobligaties euro
29.4%
29.4%
Niet-Staatsobligaties euro Indexleningen High Yield Obligaties Opkomende Markten Obligaties Totaal
24.6% 5.0% 5.0% 2.0% 66.0%
24.6% 5.0% 5.0% 2.0% 66.0%
Direct Vastgoed Indirect Vastgoed Vastgoed Totaal
6.0% 1.5% 7.5%
6.0% 1.5% 7.5%
ROZ/IPD Nederland GPR 15 Europe
Infrastructuur Grondstoffen Overig Private Equity Alternatieve Beleggingen Totaal
2.5% 2.0% 1.5% 0.5% 6.5%
2.5% 2.0% 1.5% 0.5% 6.5%
Euribor 1-week deposito rente +3% S&P GS Commodity Index USD Euribor 1-week deposito rente +1% MSCI World
Liquiditeiten Liquiditeiten Totaal
0.5% 0.5%
0.5% 0.5%
Eonia
100.0%
100.0%
Aandelen Europa Aandelen Verenigde Staten Aandelen Opkomende Markten Aandelen Japan Aandelen Totaal
Totaal
Index MSCI Europe ** MSCI USA MSCI Emerging Markets MSCI Japan
45% IBoxx Euro Sovereign Germany All Maturities 36% IBoxx Euro Sovereign France All Maturities 11% IBoxx Euro Sovereign Netherlands All Maturities 5% IBoxx Euro Sovereign Austria All Maturities 3% IBoxx Euro Sovereign Finland All Maturities Iboxx € non-sovereign Barclays Euo Govt Inflation linked Bond Index All Maturities Bank of America/Merril Lynch Global Non-Financial High Yield Index JPM EMBI Global Diversified Euro hedged
* handhaving floating benchmark, zoals gedefinieerd in beleggingsrichtlijnen 2011 ** alle indices zijn op basis van Total Return. Bij aandelenindices worden netto dividenden herbelegd (net TR)
De benchmark van staatsobligaties euro wordt elk kwartaal geherbalanceerd naar de vastgelegde gewichten. Dit gebeurt eind december, eind maart, eind juni en eind september. Daarnaast geldt dat voor de rentehedge strategie de benchmark gelijk is aan het resultaat van de strategie zelf. De benchmark voor de valutahedge is de 3-maands aflopende termijnkoers van de Amerikaanse Dollar, de Britse Pond, de Japanse Yen en de Zwitserse Frank gewogen op basis van de posities naar deze valuta’s 5 dagen voor kwartaaleinde. Op de eerste werkdag van het nieuwe kwartaal wordt de benchmark vastgesteld naar de op dat moment geldende 3-maands termijnkoers (WM-fixing 16:00 uur GMT).
6.3.8 Rapportage Het bestuur ziet toe op een volledige administratie van de beleggingsportefeuille en alle daarop betrekking hebbende transacties. Er wordt een maandrapportage opgesteld met de verdeling van het vermogen en de rendementscijfers van de portefeuille en de benchmarks. De kwartaalrapportage is uitgebreider. Naast de verdeling van het vermogen en de rendementscijfers wordt ook een portefeuilleoverzicht en transactieoverzicht opgeleverd. Daarnaast wordt er gerapporteerd over de ontwikkeling van de dekkingsgraad en het hedgebeleid.
Voor totale portefeuille:
30 • beknopte toelichting op het gevoerde beleggingsbeleid; • verwachtingen voor de komende periode; • overzicht van valuta-, duration- en looptijdverdeling voor totale vastrentende portefeuille en vastrentende benchmark; • overzicht van regioverdeling voor de totale aandelenportefeuille en aandelen benchmark; • fonds- en benchmarkrendement in procenten; • portefeuilleoverzichten; • ontwikkeling van de dekkingsgraad; • ontwikkeling van de derivaten ten behoeve van het balansmanagement.
6.4
Toeslagbeleid
Er is geen sprake van een doelgericht toeslagbeleid om bijvoorbeeld de inflatie te compenseren. Als zodanig sorteert het fonds derhalve in termen van de zogenaamde toeslagenmatrix in toeslagencategorie B. De premie bevat geen opslag voor de toeslagen en ook is er geen voorziening voor gevormd. Een eventuele toeslagverlening moet komen uit meeropbrengsten over de beleggingen en/of uit een gunstige financiële positie van het fonds. Het bestuur kan in enig jaar besluiten de opgebouwde pensioenaanspraken van actieven en ook de pensioenrechten van verzekerden met een ingegaan pensioen of met premievrije aanspraken op 1 juli te verhogen. Het bestuur beschikt over de uitdrukkelijke bevoegdheid om te beslissen of en hoeveel toeslag er in enig jaar wordt toegekend. Onder meer zal het bestuur zich in deze beslissingen baseren op de financiële positie van het fonds, de behaalde rendementen en de vooruitzichten daaromtrent. Het bestuur kan echter op grond van andere overwegingen tot een afwijkend besluit komen. Zonder zich vooraf te binden aan een eenduidige relatie tussen de dekkingspositie van het fonds en de mate van toeslagverlening, van het navolgende, wordt onderscheid gemaakt naar de volgende vermogensposities:
a. Het aanwezige pensioenvermogen (6.1.1.) is kleiner dan de voorziening pensioenverplichtingen (6.1.2.). vermeerderd met het m inimaal vereist eigen vermogen (6.1.3). In deze situatie kan een negatieve toeslag worden toegepast c.q. de rechten worden gekort. Het eventueel toe te passen kortingspercentage zal worden vermeld in het kortetermijnherstelplan als genoemd in paragraaf 6.1.3 van deze abtn. b. Het aanwezige pensioenvermogen is kleiner dan het evenwichtsvermogen (6.1.5.). In deze situatie vindt er geen toeslagverlening plaats. c.
Het aanwezige pensioenvermogen is groter dan het evenwichtsvermogen maar kleiner dan 145% van de voorziening pensioenverplichtingen. In dit geval kan het bestuur besluiten dat toeslagverlening plaatsvindt. De toe te kennen toeslag wordt dan gesteld op éénvijfde van het verschil tussen de actuele dekkingspositie van het fonds en de dekkingspositie die behoort bij het evenwichtsvermogen.
d. Het aanwezige pensioenvermogen is groter dan 145% van de voorziening pensioenverplichtingen. Het deel van pensioenvermogen dat ligt boven deze grens van 145% is volledig beschikbaar voor toeslagverlening. Van het deel van het pensioenvermogen dat ligt tussen het evenwichtsvermogen en genoemde grens wordt (conform b.) additioneel éénvijfde beschikbaar gesteld voor toeslagverlening.
31 Feitelijke toekenning van toeslagen zal altijd eerst plaatsvinden na een daartoe door het bestuur genomen besluit. In lijn met de toeslagenmatrixcategorie B is het (voorwaardelijke) toeslagbeleid vastgelegd in het pensioenreglement. Met betrekking tot de communicatie aan de deelnemers zal het pensioenfonds in alle communicatie-uitingen ten aanzien van de rechten van deelnemers de formuleringen hanteren, zoals die terzake toeslag categorie B in de toeslagenmatrix zijn voorgeschreven. Het bestuur houdt zich het recht voor om het toeslagbeleid aan te passen. Toekomstige wijzigingen zijn verbindend voor alle deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.
32
7. Financiële sturingsinstrumenten Als sturingsinstrumenten worden in de volgorde als hieronder weergegeven gebruikt het toeslagbeleid, het beleggingsbeleid, het premiebeleid c.q. beperking van rechtenopbouw. Toeslagbeleid Ingeval van onvoldoende financiële middelen binnen het fonds worden geen toeslagen verleend. Het bestuur hanteert hiertoe in principe een gedragslijn die afhangt van de financiële positie van het fonds; zie paragraaf 6.4. Beleggingsbeleid Het beleggingsbeleid wordt gevoerd met inachtneming van de pensioentechnische risico’s van het fonds. Onder meer op basis van ALM-studies wordt een zodanig passend beleggingsbeleid gekozen dat de risico’s op situaties van dekkings- en/of reservetekort acceptabel klein zijn. Premiebeleid Zoals in paragraag 6.2 van deze abtn beschreven, wordt elk jaar opnieuw een passende keuze gemaakt voor de in de inkoopfactoren op te nemen solvabiliteitsopslag. Hierbij worden uitdrukkelijk de eisen die de Pensioenwet en het FTK-besluit stellen aan de minimale premieafdracht inachtgenomen. In situaties van reservetekort (6.1.5) draagt het opnemen van een solvabiliteitsopslag ter grootte van het VEV (zie 6.2.1) in de inkooptarieven en dus in de premie bij aan het herstel van dit tekort. De minimaal vereiste premie is gelijk aan de gedempte kostendekkende premie.” Reductie verworven pensioenrechten Ingevolge het pensioenreglement (artikel 24) kan er in situaties waar er sprake is van een verbreking van het financiële evenwicht een korting plaatsvinden op de jegens het fonds verworven pensioenaanspraken. Hiervan wordt in principe geacht sprake te zijn bij een pensioenvermogen dat kleiner is dan de voorziening pensioenverplichtingen vermeerderd met het minimaal veriest eigen vermogen, i.c. in het geval van een dekkingstekort (6.1.3.). Dit tekort moet in uiterlijk drie2 jaar hersteld worden. hetgeen in principe plaatsvindt door middel van het korten van reeds bestaande pensioenrechten.
2
De herstel periode voor opheffing van een dekkingstekort kan mogelijk verlengd worden wanneer de Wetgever cq de Minister van SZW dit via een aanwijzing akkoord bevonden heeft.
33
8. Ondertekening Hierbij verklaart het bestuur van Stichting Pensioenfonds voor Dierenartsen dat het werkt volgens het in deze abtn vastgelegde beleid. Houten, 19 december 2012
………………………….. Voorzitter T. de Ruijter
………………………………. Secretaris IJ.R. de Vries
34
Bijlagen
Verklaring inzake de beleggingsbeginselen
December 2012
35 1. Inleiding
Voor u ligt de ‘Verklaring inzake de beleggingsbeginselen’ (hierna: ‘de verklaring’). Hierin kunt u lezen wat het beleggingsbeleid is van de Stichting Pensioenfonds voor Dierenartsen (hierna: ‘het Pensioenfonds’). Pensioenfondsen zijn volgens de Europese Pensioenrichtlijn verplicht om zo’n verklaring op te stellen. De Europese Pensioenrichtlijn regelt de werkzaamheden van en het toezicht op pensioenfondsen. In Nederland is de richtlijn verwerkt in de Pensioenwet. Hierdoor zijn de Nederlandse pensioenfondsen voortaan verplicht de verklaring op te nemen in hun zogenaamde Actuariële- en Bedrijfstechnische Nota (ABTN). Het Pensioenfonds stelt de verklaring op verzoek beschikbaar aan alle (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Ook is de verklaring terug te vinden op de website van het fonds: www.pensioenfondsdierenartsen.nl. De verklaring is door het Bestuur van het Pensioenfonds opgesteld in december 2011 en wordt regelmatig herzien: eens in de drie jaar èn bij belangrijke wijzigingen in het beleggingsbeleid. Hoofdstuk 2 gaat over de pensioenregeling en de organisatie van het Pensioenfonds. In hoofdstuk 3 staan we stil bij het beleggingsbeleid. Hoofdstuk 4 gaat over de uitvoering van het beleggingsbeleid.
36 2. Organisatie en regeling
2.1 Organisatie Stichting Pensioenfonds voor Dierenartsen is een beroepspensioenfonds. Een zelfstandig rechtspersoon met een eigen bestuur dat bestaat uit dierenartsen en gepensioneerde dierenartsen. De Stichting Pensioenfonds voor Dierenartsen is het pensioenfonds voor iedereen die zelfstandig of in dienstverband in Nederland het beroep van praktiserend dierenarts uitoefent en in Nederland woonachtig is. Het pensioenfonds houdt zich in de eerste plaats bezig met de uitvoering van het pensioenreglement en het beheren van de pensioengelden. Het pensioenfonds volgt daarbij alle veranderingen op het gebied van pensioenen en sociale zekerheid en speelt zoveel mogelijk actief in op de behoeften van dierenartsen. Daarnaast verzorgt het pensioenfonds de voorlichting over de pensioenregeling voor dierenartsen, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Syntrus Achmea Pensioenbeheer voert de administratie van de pensioenregeling uit.
2.2 Bestuur Pensioenfonds Het bestuur van het Pensioenfonds is eindverantwoordelijk voor het beleggingsbeleid. Zij stelt het strategisch beleid vast en houdt toezicht op de uitvoering ervan. De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de betrokkenen zijn helder gescheiden: -
-
Een beleggingscommissie adviseert het bestuur. In de commissie zitten vertegenwoordigers van het bestuur, ondersteund door een onafhankelijke adviseur en specialisten van Syntrus Achmea Vermogensbeheer (hierna SAVB) en/of derden. De taak van de beleggingscommissie is het voorbereiden, ondersteunen en adviseren bij het financiële management van het Pensioenfonds. SAVB is verantwoordelijk voor het financiële pensioenmanagement en –advies. Dit houdt in: o Advisering over beleggingstechnische zaken, o beleidsondersteuning, o coördinatie van werkzaamheden van externe adviseurs, o uitvoering van door het bestuur gedelegeerde verantwoordelijkheden zoals: 1) de pensioengelden beleggen binnen de kaders die het bestuur heeft vastgesteld en 2) externe vermogensbeheerders aanstellen. SAVB legt periodiek verantwoording af aan de beleggingscommissie en/of het bestuur.
Het Pensioenfonds legt verantwoording af over het gevoerde (beleggings)beleid aan het verantwoordingsorgaan.
2.3 Pensioenfonds en haar deelnemers: Eind 2011 bestond het totale deelnemersbestand van het Pensioenfonds uit 5.625 deelnemers, waarvan 3.369 actieven, 1.037 gewezen deelnemers en 1.219 pensioengerechtigden.
37 2.4 Pensioenregeling De pensioenregeling is een premieregeling in het kader van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. De pensioenregeling verzorgt de (gewezen) deelnemer voor de financiële gevolgen van pensionering en overlijden. Daarnaast verzorgt ze onder voorwaarden verdere pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid. De pensioenregeling staat uitvoerig beschreven in het pensioenreglement en in hoofdlijnen in de ABTN. In de ABTN staat meer informatie over de grondslagen van het fonds en de samenhang tussen premie-, beleggings- en toeslagenbeleid. De ABTN vindt u op www.pensioenfondsdierenartsen.nl.
2.5 Medewerkers Om belangenverstrengelingen te voorkomen, hebben het bestuur van het Pensioenfonds en de directie en medewerkers van Syntrus Achmea Pensioenbeheer en SAVB een gedragscode ondertekend. De gedragscode geldt ook voor externe adviseurs, zoals vermogensbeheerders, accountants en actuarissen.
38 3. Beleggingsbeleid van het Pensioenfonds
3.1 Algemeen Het Pensioenfonds ontvangt pensioenpremies om de pensioenen in de toekomst te kunnen uitkeren. Het fonds heeft verplichtingen en ambities, onder andere op het gebied van de pensioenpremie en winstdeling (voor een uitgebreidere beschrijving hiervan verwijzen wij naar de ABTN). Om die verplichtingen en ambities te kunnen realiseren, heeft het fonds verschillende sturingsmiddelen. Een van die middelen is het beleggingsbeleid. Om op de lange termijn voldoende middelen te hebben om aan de verplichtingen te kunnen voldoen en ambities waar te kunnen maken belegt het fonds de premies in aandelen, obligaties en andere beleggingsvormen waarover rendement wordt behaald. Zulke beleggingen brengen echter ook het risico met zich mee dat de verwachte rendementen niet worden gehaald. Het fonds brengt de risico’s daarom regelmatig in kaart met een zogenaamde Asset Liability Management-studie (ALM). In een ALM wordt berekend hoe de financiële positie van het fonds zich op lange termijn kan ontwikkelen, binnen verschillende economische scenario’s. Op die manier kan het fonds de volgende inschattingen maken: Hoe groot is het risico dat het fonds niet aan haar verplichtingen kan voldoen? En welke ruimte is er nog voor de invulling van de ambities? Ook de toezichthouder van de pensioenfondsen, De Nederlandsche Bank (DNB), speelt een belangrijke rol bij het strategisch beleggingsbeleid. DNB heeft een belangrijk onderdeel van haar regelgeving uitgewerkt in het nieuwe Financieel Toetsingskader (‘nFTK’). Daardoor heeft risicomanagement een veel prominentere rol gekregen binnen het financiële management van een pensioenfonds. Hierbij is het van belang om de risico’s in het licht van de integrale balans te bekijken. DNB beschrijft in haar regelgeving de risico’s voor een pensioenfonds. De belangrijkste risico’s zijn renterisico, valutarisico en het risico van aandelen en onroerend goed. DNB beoordeelt regelmatig hoe hoog de risico’s zijn en of het fonds voldoende buffers heeft om tegenvallende ontwikkelingen te kunnen verwerken. Het fonds richt zich daarom ook op het beheersen van deze risico’s. Bij het bepalen van het beleggingsbeleid hanteert het Pensioenfonds de volgende uitgangspunten, randvoorwaarden en beleggingsbeginselen (“Investment Beliefs”): Uitgangspunten en randvoorwaarden beleggingen: 1. Wij beleggen het pensioenvermogen zodanig dat veiligheid, kwaliteit en liquiditeit voldoende zijn gewaarborgd. Het begrijpen van de werking en risico’s van de onderliggende beleggingen is daarbij een voorwaarde. 2. De complexiteit van de beleggingsstrategie en –portefeuille gaat hand in hand met het governance-budget. 3. Het gebruiken van bestaande benchmarks heeft onze voorkeur, mits deze aansluiten bij de bedoelingen van ons fonds. 4. Wij realiseren ons dat we niet aan alle beleggingen in de portefeuille dezelfde eisen qua transparantie kunnen stellen, maar toetsen de verslaglegging kritisch.
39 5. Omdat wij een spanningsveld constateren tussen de beleggingshorizon van ons fonds en die van het Financieel Toetsingskader (FTK) sturen we op de horizon van ons fonds, maar betrekken we die van het FTK in onze beslissingen.
Investment Beliefs 1. Wij hebben een lange termijn beleggingshorizon. Hierdoor zijn wij in een positie om te profiteren van de illiquiditeitspremie en kunnen wij voordeel behalen met strategieën die gebaseerd zijn op ‘mean reversion’. Actief beleggen heeft dus onze voorkeur, mits de toegevoegde waarde daarvan is vastgesteld. 2. Onze beleggingsfilosofie gaat uit van: A. het risico beperkende voordeel van diversificatie B. het verwachte vereiste rendement voor extra risico. 3. Wij geloven dat de rente op lange termijn bepaald wordt door de lange termijn groei en inflatie. Bij het afdekken van het renterisico houden wij daar rekening mee.Lange termijn financieel rendement kan worden beïnvloed door Environment, Social en Governance (ESG) issues. Daarom verlangen wij van onze vermogensbeheerders dat zij ESG factoren in overweging nemen bij hun beleggingsbeslissingen. 4. Lange termijn financieel rendement kan worden beïnvloed door Environment, Social en Governance (ESG) issues. Daarom verlangen wij van onze vermogensbeheerders dat zij ESG factoren in overweging nemen bij hun beleggingsbeslissingen en dat zij de Principles for Responsible Investment hebben getekend. 5. Kosten zijn zeker en opbrengsten zijn onzeker. Daarnaast hebben kosten een grote invloed op het nettorendement. Daarom wegen wij per beleggingsonderwerp de kosten van de alternatieven met dezelfde verwachte rendementen tegen elkaar af.
3.2. Vaststellen beleggingsbeleid Het bestuur bepaalt in overleg met externe adviseurs en de Beleggingscommissie welke financiële risico’s acceptabel zijn. Zij kijkt daarbij naar de ALM, regelgeving en algemene uitgangspunten. Centrale doelstelling is om het risico dat niet aan de verplichtingen kan worden voldaan (risico op onderdekking) te beheersen. Daarna bepaalt het bestuur het strategisch (meerjaren) beleggingsbeleid.
De belangrijkste beleggingskeuzes daarbij zijn: - Welke vermogenscategorieën en soorten financiële instrumenten zijn acceptabel gezien de specifieke situatie van het fonds? - Hoe wordt het vermogen over de verschillende beleggingscategorieën verdeeld (de zogenaamde normportefeuille)? - Hoe worden de beleggingen geografisch verdeeld? - Wat is de ruimte om (tijdelijk) af te wijken van de strategische portefeuille? - Hoe zijn de financiële risico’s te beheersen, ten opzichte van het gewenste niveau (bijvoorbeeld door gebruik te maken van derivaten) - Voor welke beleggingstitels gelden eventuele restricties ten aanzien van de kredietwaardigheid? - Het te voeren valutabeleid?
40 Het bestuur stelt het strategische beleggingsbeleid voor een langere periode vast, in beginsel voor een periode van maximaal drie jaar. Bij grote wijzigingen, in marktomstandigheden of de situatie van het fonds, kan het bestuur het beleid ook tussentijds aanpassen.
3.3 Risicobeleid Een belangrijk onderdeel van het beleggingsbeleid is het beheersen van beleggingsrisico’s. Het Pensioenfonds onderscheidt de volgende risico’s: -
Renterisico: het risico dat een rentebeweging de financiële situatie van het Pensioenfonds negatief beïnvloedt. Dit risico bestaat doordat beleggingen en verplichtingen niet in dezelfde mate gevoelig zijn voor rentebewegingen. Het renterisico neemt af naarmate de rentegevoeligheid van de beleggingen meer overeenkomt met de rentegevoeligheid van de verplichtingen. Na de ALM-studie in 2006 besloot het bestuur om het renterisico op verplichtingen af te dekken door het inzetten van financiële instrumenten. Hiermee kon de kans op een reservetekort aanzienlijk worden verkleind. SAVB voert deze strategie uit. Het is een dynamische strategie, oftewel: de te voeren strategie is afhankelijk van de rentestand.
-
Aandelen- en onroerend goed risico: dit is voornamelijk het koersrisico bij de beleggingen in de verschillende onroerend goed- en aandelenmarkten. Door dit risico te lopen wordt een extra rendement gehaald wat het fonds gebruikt om aan haar doelstellingen te voldoen. Dit risico wordt beheerst doordat in de uitvoering wordt gezorgd voor een goede selectie van aandelen en spreiding over regio’s en sectoren. Met het risico dat uiteindelijk overblijft wordt rekening gehouden in de ALM studie.
-
Inflatierisico: het risico dat inflatie de waarde van de beleggingen aantast (in termen van koopkracht).
-
Tegenpartij-/kredietrisico: het risico dat de tegenpartij niet (meer) aan zijn verplichtingen kan voldoen, bijvoorbeeld door liquiditeits- of solvabiliteitsproblemen. Om dit risico te beheersen wordt alleen in effecten met een “investment grade” kredietwaardigheid belegd. Daarnaast worden transacties over meerdere aanbieders gespreid en wordt in sommige gevallen onderpand vereist.
-
Liquiditeitsrisico: het risico dat een positie niet tijdig tegen een redelijke prijs kan worden geliquideerd. Ook dit risico wordt beheerst doordat de uitvoerder de beleggingsportefeuille op zo’n manier opzet dat het naar verwachting aan de liquiditeitsbehoefte van het fonds kan voldoen. Daarom is bijvoorbeeld een groot deel van de portefeuille belegd in effecten die worden verhandeld op openbare gereguleerde markten. Ook zijn eisen gesteld aan de minimale marktkapitalisatie van effecten.
-
Valutarisico: het risico dat wisselkoersschommelingen de waarde van een belegging beïnvloeden. Dit risico is voor het Pensioenfonds beperkt. Het grootste gedeelte van de beleggingsportefeuille is namelijk belegd in in Euro’s genoteerde waarden. Daarnaast wordt voor de beleggingen in aandelen die zijn genoteerd in US Dollar, Britse Pond en Japanse Yen een beleid gevoerd ter vermindering van het valutarisico.
41 -
Operationele risico’s: het pensioenfonds beheerst operationele risico’s zoveel mogelijk door eisen te stellen aan haar dienstverleners. Daarbij kan worden gedacht aan regels voor procuratie, functiescheiding, ‘chinese walls’, enzovoort. SAVB heeft in de loop van 2006 een zogenaamde SAS 70-certificering gekregen, een kwaliteitswaarborg voor de procesbeheersing en de dienstverlening.
3.4 Beleggingsrichtlijnen Aansluitend op de ALM-studie wordt gebruik gemaakt van een ‘portefeuille-constructie’-model, waarbij wordt onderzocht of binnen het beschikbare risicobudget het rendement-/risicoprofiel van de ALM-uitkomst kan worden verbeterd. Hieruit volgt de verdeling van het vermogen over de verschillende categorieën en regio’s. In de beleggingsrichtlijnen wordt vastgelegd binnen welke grenzen de vermogensbeheerder het vermogen dient te beheren. De beleggingsrichtlijnen voor uw fonds in 2012 zijn in hoofdlijnen: Normportefeuille 2012 Beleggingscategorie Aandelen Vastrentende waarden Vastgoed Alternatieven Liquiditeiten Totaal
Normgewichten 19,5% 66,0% 7,5% 6,5% 0,5% 100,0%
Naast bovengenoemde verdeling staan in de beleggingsrichtlijnen verdere beleggingsinstructies over de manier waarop door de vermogensbeheerder mag worden belegd. Deze instructies kunnen variëren per categorie, regio en operationele vermogensbeheerder. De beleggingsrichtlijnen gelden als een mandaat. Ze zeggen hoe de vermogensbeheerder het beleggingsbeleid dient uit te voeren. Het doel van het beleggingsbeleid van het Pensioenfonds is: de beleggingsresultaten binnen de vastgestelde grenzen optimaliseren, zodat zij op de lange termijn aan de verplichtingen en ambities van het fonds kan voldoen.
3.5 Jaarlijkse update: optimalisatie beleggingsbeleid Het pensioenfonds evalueert de beleggingsrichtlijnen tenminste jaarlijks. Ieder jaar wordt een beleggingsnota opgesteld waarin, voor zover nodig, voorstellen worden gedaan voor aanpassing van de richtlijnen. De beleggingscommissie bereidt deze nota voor. In de nota staat ook hoe het strategisch beleggingsbeleid er het komende jaar uitziet. Daarbij houden zij rekening met gewijzigde marktomstandigheden, marktverwachtingen of veranderingen in de situatie van het fonds.
De beleggingsnota dient als richtlijn voor het betreffende jaar: hoe vullen we de beleggingsportefeuille in en hoe stellen we de bandbreedte per beleggingscategorie vast? Zijn de veranderingen in de situatie van het fonds of de markt aanzienlijk, dan kan het fonds besluiten om tussentijds een nieuwe ALM uit te voeren. Ook bij ingrijpende ontwikkelingen tijdens het jaar zal het fonds de beleggingsrichtlijnen opnieuw bekijken en updaten.
42 4. Uitvoering
4.1 Uitbesteding Beleggingsbeleid Het financiële pensioenmanagement en -advies is door het bestuur gedelegeerd aan SAVB waarbij gebruik wordt gemaakt van Financieel Pensioen Management (FPM). De FPMdienstverlening houdt in dat het bestuur wordt geadviseerd en ondersteund bij beslissingen over: -
Strategie. Risicobeleid / Balansmanagement. Beleggingsbeleid. Portefeuilleconstructie.
Hierbij hoort ook het beoordelen en selecteren van vermogensbeheerders, waarvoor kaders en objectieve criteria zijn opgesteld. Daarbij kunt u denken aan de stijl van de manager, performance, omvang en kosten. De keuze om het operationele vermogensbeheer al dan niet door een of meerdere externe vermogensbeheerders te laten uitvoeren vindt altijd plaats tegen de achtergrond van rendementsoptimalisatie binnen risico’s die aanvaardbaar worden geacht. Met het FPM beschikt het Pensioenfonds over voldoende beoordelings- en controlemechanismen om uitbestedingrisico’s te beheersen. De beleggingscommissie houdt daarbij toezicht, rapporteert aan het bestuur en stuurt indien nodig bij.
4.2 Rapportage en verantwoording In opdracht van het Bestuur wordt de hele beleggingsportefeuille geadministreerd en geconsolideerd door de uitvoerder. De uitvoerder stemt in dit kader ook af met externe partijen, zoals de bewaarbanken. Het Pensioenfonds waardeert haar bezittingen op dagbasis tegen actuele waarde, waarbij indien mogelijk de beurswaarde wordt gehanteerd. Als beleggingen niet tegen actuele waarde kunnen worden gewaardeerd, bijvoorbeeld vanwege illiquiditeit, worden deze beleggingen gewaardeerd tegen algemeen geaccepteerde waarderingsgrondslagen (aan de hand van toekomstige kasstromen, contant gemaakt tegen een bepaalde factor, waarbij rekening is gehouden met het risicoprofiel en de resterende looptijd).
43 De uitvoerder rapporteert periodiek aan het Pensioenfonds, zowel schriftelijk als mondeling in de vergaderingen van de beleggingscommissie en het Bestuur. In een zogenaamde Service Level Agreement staat aan welke eisen de rapportages moeten voldoen. Door de rapportages kunnen het bestuur en de beleggingscommissie voldoende toezicht houden en indien nodig bijsturen.
4.3 Corporate governance en verantwoord beleggen De aandelenbeleggingen van het fonds vinden grotendeels plaats via aandelenbeleggingsfondsen die door Syntrus Achmea Vermogensbeheer worden beheerd. Deze voeren een maatschappelijk verantwoord beleggingsbeleid. Als uitgangspunt hanteren deze pools de principes van de Global Compact van de Verenigde Naties. Deze tien principes zijn gerelateerd aan de mensenrechten, arbeidsnormen, milieu en anticorruptie. Zij vinden hun oorsprong in internationaal breed geaccepteerde verdragen zoals de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens en de conventies van de International Labour Organisation. Het beleid bestaat uit: • uitsluiten van controversiële wapens. Het gaat hier om bedrijven die kernwapens, biologische wapens, chemische wapens, anti persoonsmijnen of clusterbommen produceren. • engagement en aangaan van dialoog met ondernemingen. Het doel van engagement is om ondernemingen waarin het fonds is belegd aan te sporen tot beter gedrag en om aandeelhouderswaarde te creëren. Aan de hand van thema’s gaat het fonds de dialoog aan met ondernemingen. In 2010 stonden twee nieuwe thema’s centraal, ‘Global Compact milieuschendingen’ en ‘Medewerkertevredenheid en gezondheid’. • corporate governance en stemmen op aandeelhoudersvergaderingen. Syntrus Achmea Vermogensbeheer stemde voor de beleggingspools in 2010 op 892 vergaderingen. In totaal passeerden 11.358 agendapunten de revue. In 2010 werd in ongeveer 10% van alle agendapunten tegen het management gestemd.
4.4 Kernactiviteiten Het Pensioenfonds beperkt zich tot activiteiten in verband met pensioen en werkzaamheden die daar verband mee houden, waardoor deze in lijn zijn met de specifieke taakopdracht en de daarmee samenhangende wettelijk geregelde bijzondere positie die het Pensioenfonds heeft.
44
Financieel crisisplan
45 1. Inleiding Een financieel crisisplan is een beschrijving van maatregelen die een bestuur van een pensioenfonds op korte termijn effectief zou kunnen inzetten, indien in korte tijd de dekkingsgraad zich zeer snel beweegt richting kritische waarden, waardoor het realiseren van de doelstelling van het pensioenfonds in gevaar komt. Het financieel crisisplan dient te worden opgenomen in de actuariële en bedrijfstechnische nota (abtn).
2. Elementen van een crisisplan In een crisisplan moet worden ingegaan op de volgende elementen: − Wanneer is er naar de mening van het pensioenfonds sprake van een crisis. − Bij welke ondergrens qua dekkingsgraad kan het fonds nog herstellen zonder maatregelen. − Welke maatregelen heeft het pensioenfonds ter beschikking in geval van een crisis. − Hoe realistisch is de inzet van deze maatregelen. − Wat is het verwachte financiële effect van de inzet van deze maatregelen. − Hoe is bij deze maatregelen rekening gehouden met evenwichtige belangenafweging. − Op welke wijze wordt er met belanghebbenden gecommuniceerd en wanneer. − Hoe is het besluitvormingsproces vormgegeven. − Op welke wijze wordt het crisisplan jaarlijks getoetst.
3. Crisisplan van Stichting Pensioenfonds voor Dierenartsen Hierna wordt door het bestuur van Stichting Pensioenfonds voor Dierenartsen (SPD) achtereenvolgens ingegaan op de genoemde elementen van een crisisplan, om zo te komen tot een crisisplan voor SPD.
4. Wanneer is er sprake van een crisis? Het pensioenfonds voert de beroepspensioenregeling uit voor Dierenartsen. Uitgangspunt van de financiële opzet is een pensioenregeling, waarin elke deelnemer in beginsel bijdraagt aan zijn/haar eigen pensioenopbouw en waarbij beleggingsrisico’s, overlijdensrisico’s (lang leven en kort leven), arbeidsongeschiktheidsrisico’s en kostenrisico’s gezamenlijk door het collectief worden gedragen. Dit uitgangspunt wordt vormgegeven door een leeftijdsafhankelijke beschikbare premieregeling, waarbij de voor een deelnemer ontvangen premie direct door het pensioenfonds wordt omgezet in pensioen op basis van een eveneens leeftijdsafhankelijk inkooptarief. Het is een pensioenregeling van, voor en door dierenartsen en het bestuur realiseert zich dat de premies door de deelnemers zelf zijn verschuldigd en dat er geen werkgever is die eventueel bij kan springen. Het pensioenfonds heeft de volgende doelstellingen geformuleerd: − Het pensioenfonds zal volgens het geldende pensioenreglement geldelijke voorzieningen bij ouderdom, arbeidsongeschiktheid of overlijden treffen ten behoeve van de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden; − De bezittingen van het pensioenfonds moeten samen met de te verwachten inkomsten toereikend zijn voor de dekking van de uit het geldende pensioenreglement voortvloeiende pensioenverplichtingen; − Er is geen doelgericht beleid om toeslagen te geven op pensioenrechten en pensioenaanspraken. − Het bestuur kan besluiten om in enig jaar een procentuele toeslag te verlenen als de financiële situatie dat naar het oordeel van het bestuur toelaat. Het bestuur kan slechts een toeslag verlenen, indien dat niet ten koste gaat van pensioenaanspraken en pensioenrechten en het pensioenfonds over een vrij eigen vermogen beschikt. Van een vrij eigen vermogen is
46 sprake als het pensioenfonds over meer vermogen beschikt dan benodigd is voor de dekking van de opgebouwde pensioenaanspraken, vermeerderd met de vereiste buffers volgens de normering van de Nederlandsche Bank en als vastgelegd in de actuariële en bedrijfstechnische nota van het pensioenfonds. Het voorgaande betekent dat de nadruk van het pensioenfonds ligt op het zoveel mogelijk waarborgen van de nominale pensioenaanspraken en pensioenrechten. Het pensioenfonds dient op basis van de regels van het Financieel Toetsingskader (FTK) over een minimaal vereist eigen vermogen (MVEV) te beschikken. Ultimo 2010 was het MVEV gelijk aan 4,1% van de voorziening pensioenverplichtingen. Als het eigen vermogen van het pensioenfonds lager is dan het MVEV, dan verkeert het pensioenfonds in een situatie van dekkingstekort. Naar de mening van het bestuur is sprake van een crisis als het eigen vermogen van het pensioenfonds onder het MVEV daalt en het er naar uitziet dat deze situatie van dekkingstekort gedurig zal zijn. Onder gedurig verstaat het bestuur de situatie, waarin redelijkerwijze niet verwacht mag worden dat het eigen vermogen van het pensioenfonds binnen een periode van 3 jaar weer boven het MVEV gaat uitkomen. Waarbij het pensioenfonds aansluit bij de wettelijke toegestane termijn van 3 jaar om weer te herstellen uit een situatie van dekkingstekort.
5. Bij welke ondergrens qua dekkingsgraad kan het fonds nog herstellen zonder maatregelen? Het MVEV komt voor het pensioenfonds uit op 4,1% ultimo 2010. De minimaal vereiste nominale dekkingsgraad is daarmee gelijk aan 104,1%. Uit de evaluatie ultimo 2011 van het in 2009 ingediende herstelplan blijkt dat in een situatie van dekkingstekort een autonome herstelkracht mag worden verwacht van ca. 4%-punt dekkingsgraad per jaar. Deze herstelkracht komt volledig uit het overrendement. Op basis van de bij dit herstelplan gehanteerde parameters is over een termijn van 3 jaar gemeten sprake van een te verwachten herstelkracht van ca. 12%-punt dekkingsgraad. Het bovenstaande betekent dat bij de wettelijke hersteltermijn van 3 jaar de ondergrens voor het pensioenfonds bij een dekkingsgraad van ca. 92% (104,1% - 12%) zal liggen. Bij een lagere dekkingsgraad dan deze ondergrens mag normaliter niet worden verwacht, dat het pensioenfonds kan herstellen uit de situatie van dekkingstekort zonder nadere maatregelen te nemen. Het verhogen van de premie is naar de mening van het pensioenfonds geen realistische optie. Het nemen van nadere maatregelen betekent in deze situatie voor het pensioenfonds dat naar verwachting rechten gekort zullen moeten gaan.
6. Welke maatregelen heeft het pensioenfonds ter beschikking in geval van een crisis? Uiteraard is het van groot belang om te voorkomen dat het pensioenfonds in een crisissituatie terecht komt. Daarom wordt periodiek via ALM studies getoetst of premiebeleid en beleggingsbeleid nog voldoende robuust zijn vormgegeven. Waarbij het beleid wordt getoetst binnen verschillende economische hoofdscenario’s en ook varianten van beleggingsbeleid nader worden onderzocht. In het kader van deze doelstellingen wordt het renterisico en het valutarisico voor een groot deel afgedekt door het pensioenfonds. Maar mocht het pensioenfonds toch in een crisissituatie terecht komen, dan heeft het pensioenfonds in beginsel de volgende maatregelen ter beschikking: − Het verhogen van de door de deelnemers verschuldigde bijdragen. − Het korten van pensioenrechten en pensioenaanspraken.
47
7. Hoe realistisch is de inzet van deze maatregelen? Het verhogen van de door de deelnemers verschuldigde bijdragen acht het bestuur geen realistische maatregel. Een verhoging van de bijdragen levert nauwelijks een bijdrage aan het herstel van de dekkingsgraad, want om een herstel van 1% dekkingsgraad te bewerkstelligen zouden de door de deelnemers verschuldigde bijdragen met ruim 50% verhoogd moeten worden. Het korten van de opgebouwde pensioenaanspraken en ingegane pensioenrechten is een realistische maatregel. De mogelijkheid om te korten is opgenomen in artikel 24 van het pensioenreglement en in hoofdstuk 7 van de actuariële en bedrijfstechnische nota (abtn). Het pensioenfonds gaat hierbij uit van een voor elke deelnemer, gewezen deelnemer en pensioengerechtigde gelijke procentuele korting op de pensioenaanspraken en pensioenrechten.
8. Wat is het verwachte financiële effect van de inzet van deze maatregelen? Als gezegd dienen de bijdragen van de deelnemers met ruim 50% te worden verhoogd om een stijging van de dekkingsgraad met 1%-punt te bewerkstelligen en deze maatregel is daarom niet realistisch. Het verwachte financiële effect van de toepassing van de kortingsmaatregel blijkt uit het volgende overzicht:
Verwacht financieel effect procentuele kortingsmaatregel Dekkingsgraad voor korting
Procentuele korting
Dekkingsgraad na korting
Stijging dekkingsgraad
90%
2,2%
92%
2%
85%
7,6%
92%
7%
80%
13,0%
92%
12%
75%
18,5%
92%
17%
Ter toelichting: Bij toepassing van de procentuele korting stijgt de dekkingsgraad naar 97%. Dit is de dekkingsgraad, waarbij over een termijn van 3 jaar gemeten net voldoende herstel uit premie en overrendement mag worden verwacht om vervolgens uit de situatie van dekkingstekort te komen.
9. Hoe is bij deze maatregelen rekening gehouden met evenwichtige belangenafweging? Als gezegd is het verhogen van de bijdragen van de deelnemers geen realistische optie. De kortingsmaatregel verlaagt de pensioenaanspraken en pensioenrechten voor elke deelnemer, gewezen deelnemer en pensioengerechtigde met een gelijk percentage. Vanuit de aard en de opzet van het pensioenfonds en de pensioenregeling, gebaseerd op de gedachte “van, voor en door dierenartsen”, is er bij de toepassing van een voor iedereen gelijk kortingspercentage naar de mening van het bestuur van het pensioenfonds sprake van evenwichtige belangenafweging.
48 Andere mogelijkheden van een voor elke deelnemer, gewezen deelnemer en pensioengerechtigde gelijk nominaal bedrag aan pensioenkorting, dan wel het maken van onderscheid bij de korting tussen (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden en/of pensioensoorten en/of leeftijdsgroepen heeft het bestuur overwogen. Deze andere mogelijkheden leiden volgens het bestuur echter tot een behandeling, die niet past bij het karakter van het pensioenfonds, waarbij beleggingsrisico’s, overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico’s en kostenrisico’s gezamenlijk door het collectief worden gedragen. Naar de mening van het bestuur zal het moeten toepassen van een kortingsmaatregel namelijk het gevolg zijn van tegenvallende beleggingsresultaten als gevolg van marktrisico (aandelenkoersen, obligatiekoersen en marktrente) en van een stijging van de voorziening voor pensioenverplichtingen als gevolg van de toegenomen levensverwachting van deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Het bestuur van het pensioenfonds acht het gegeven de aard en de opzet van de pensioenregeling dan niet juist om bij het toepassen van een kortingsmaatregel onderscheid te maken naar deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden, dan wel naar pensioensoorten en/of leeftijdsgroepen.
10. Op welke wijze wordt er met belanghebbenden gecommuniceerd en wanneer? Op de website van het pensioenfonds staan alle formele documenten van het pensioenfonds, zoals statuten, pensioenreglement en jaarverslagen. Deze documenten zijn voor ieder bezoeker aan de website te raadplegen en af te drukken. Het pensioenfonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden regelmatig via haar website over actuele ontwikkelingen, waaronder de actuele dekkingsgraad. Ook communiceert het pensioenfonds met haar achterban via periodieke toezending van een pensioenkrant, dan wel rechtstreeks via brieven. Deze uitgaven staan ook op de website van het pensioenfonds en voor iedereen te raadplegen en af te drukken. In voorkomende gevallen worden de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden via de pensioenkrant en de website van het pensioenfonds tijdig geïnformeerd over een bestuursbesluit inzake een toeslagverlening. Dat pensioenaanspraken en pensioenrechten in uiterste instantie kunnen worden gekort, is opgenomen in artikel 24 van het pensioenreglement. Daarin staat ook dat het pensioenfonds de betrokkenen schriftelijk informeert over een dergelijke korting. Voorafgaand aan de toepassing van de kortingsmaatregel heeft het bestuur van het pensioenfonds het bestuur van de deelnemersvereniging tijdig en uitgebreid geïnformeerd. Voorts zal in deze situatie tijdige en uitgebreide communicatie en toelichting plaatsvinden naar deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.. Het pensioenfonds heeft de communicatie rondom en met betrekking tot de toepassing van de kortingsmaatregel in het communicatieproces verankerd.
11. Hoe is het besluitvormingsproces vormgegeven? Besluiten kunnen door het bestuur worden genomen bij gewone meerderheid van stemmen, waarbij tenminste 4 van de bestuursleden aanwezig moet zijn. In het laatste geval dienen alle aanwezige bestuursleden met het besluit in te stemmen. Dit besluitvormingsproces geldt ook voor een eventueel besluit om een kortingsmaatregel toe te passen.
49 De Beleggingscommissie is bij uitstek in de positie om tijdig een dreigende crisissituatie te signaleren. Vervolgens kan het bestuur in voorkomend geval als crisisteam optreden.
12. Op welke wijze wordt het crisisplan getoetst? Het crisisplan is onderdeel van de abtn van het pensioenfonds en de abtn wordt periodiek door het bestuur geëvalueerd en zo nodig aangepast. Ook worden premiebeleid en beleggingsbeleid periodiek getoetst aan de hand van ALM studies. Voorts heeft het pensioenfonds als beleid afgesproken om periodiek alle risico’s van het pensioenfonds te evalueren aan de hand van een risico analyse. De toetsing van het crisisplan zal bij deze evaluatie worden meegenomen. Tenslotte zal de effectiviteit van het crisisplan worden beoordeeld, nadat zich een crisis heeft voorgedaan en het crisisplan ten uitvoer is gebracht.
50
Selectieproces externe managers
51
Inleiding Het selecteren van externe vermogensbeheerders en beleggingsinstellingen door het pensioenfonds is uitbesteed aan SAVB, deze zal zich houden aan de doelstellingen van het pensioenfonds, zoals deze zijn besproken tussen SAVB en het pensioenfonds.
Selecteren Bij het selecteren kunnen de volgende stappen worden onderscheiden: universum, long list, short list, due diligence onderzoek (meestal in combinatie met on-site visit) en portefeuilleconstructie (indien meerdere externe vermogensbeheerders en beleggingsinstellingen worden geselecteerd, wordt een optimale portefeuille van managers geselecteerd). Aspecten welke aan bod komen in de requests for proposal aan de externe vermogensbeheerders en o.a. dienen als basis waarop de SAVB selecteert zijn: bedrijfsachtergrond, organisatie (personeel, ervaring, etc.), beleggingsstijl, beleids- en beslissingsproces, research, beheerd vermogen, rendement (absoluut en relatief), risico management, klant bediening, administratie, rapportage, fee structuur, compliance en maatschappelijk verantwoord beleggen (zie ook hieronder Selectiecriteria). SAVB zal verantwoording afleggen over het aanstellen van de externe vermogensbeheerder of beleggingsinstelling aan het pensioenfonds voordat de aanstelling heeft plaatsgevonden.
Aannemen SAVB verzorgt de contractonderhandelingen, het sluiten van overeenkomsten met externe vermogensbeheerders namens het pensioenfonds en het opstellen van de (voor de iedere beleggingscategorie) specifieke beleggingsrichtlijnen (incl. o.a. ex ante tracking error).
Monitoren Het monitoren van externe vermogensbeheerders en beleggingsinstellingen bestaat uit de volgende onderdelen: kwartaalgesprekken met extern vermogensbeheerders en beleggingsinstellingen en verslaglegging hierover in de reguliere kwartaalrapportages. Aspecten welke aan bod komen bij de monitoring zijn, o.a. veranderingen in organisatie, beleggingsstijl, beleids– en beslissingsproces, research, portefeuille karakteristieken, rendementen en risicomanagement. Op maandbasis worden de rendementen geanalyseerd en besproken met de externe vermogensbeheerders. Voor zover SAVB problemen constateert bij de externe vermogensbeheerders en beleggingsinstellingen zal hierover worden gerapporteerd aan het pensioenfonds.
Ontslaan Indien externe vermogensbeheerders of beleggingsinstellingen niet meer voldoen aan de door SAVB gestelde eisen wordt gezocht naar een alternatief. SAVB zal achteraf verantwoording afleggen over het ontslag van de externe vermogensbeheerder of de verkoop van de belangen in een beleggingsinstelling.
52
Selectiecriteria Voor zover van toepassing op de betreffende beleggingscategorie, zal de SAVB bij de selectie van externe vermogensbeheerders de onderstaande selectiecriteria hanteren: a. Bedrijfsachtergrond/Organisatie: i. Solvabiliteit en financiële standing op basis van het meest recente jaarverslag ii. Stabiliteit en kwaliteit team (track record) iii. Beheerd vermogen iv. Outflows assets v. Administratie & compliance vi. Maatschappelijk verantwoord beleggen vii. Klantbediening b. Beleggingsstijl/Beleids- en beslissingsproces i. Consistentie beleggingsstijl (filosofie en proces) ii. Research iii. Portfolioconstructie c.
Performance product: i. Return: 1. Absoluut 2. T.o.v. benchmark 3. To.v. beheerkosten ii. Risk: 1. Ex-post tracking error 2. Volatiliteit 3. Maximum drawdown 4. VAR / CVAR iii. Risk-adjusted return: 1. Information ratio 2. Sharpe ratio 3. Sortino ratio 4. Omega ratio iv. Consistentie alpha
d. Rapportage