Actuariële en bedrijfstechnische nota van Stichting CRH Pensioenfonds 2012
Actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) van Stichting CRH Pensioenfonds
Voorwoord Deze actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) van Stichting CRH Pensioenfonds is geschreven in het kader van artikel 145 van de Pensioenwet en het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen van 18 december 2006. De ABTN geeft uitvoering aan de in voornoemd besluit vermelde richtlijnen, zoals geformuleerd in de artikelen 24 tot en met 29 van dit besluit. Naast de beschrijving van de actuariële opzet en de pensioenregeling wordt in deze ABTN ook ingegaan op de organisatiestructuur van Stichting CRH Pensioenfonds en het interne beheersingssysteem. Tevens wordt aandacht besteed aan het beleggingsbeleid van het pensioenfonds en de financiële sturingsmiddelen die het bestuur ter beschikking heeft.
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
1
Inleiding Stichting CRH Pensioenfonds voert de pensioenregelingen uit die CRH Nederland B.V. heeft getroffen voor haar werknemers en de werknemers van de aan CRH Nederland B.V. gelieerde ondernemingen die tot Stichting CRH Pensioenfonds zijn toegetreden. De huidige pensioenregelingen zijn voor het laatst gewijzigd per 1-4-2011. Vaststelling actuariële en bedrijfstechnische nota De voorliggende actuariële en bedrijfstechnische nota van Stichting CRH Pensioenfonds, hierna te noemen “het pensioenfonds” is vastgesteld per 1 augustus 2012 en geldt vanaf die datum.
Stichting CRH Pensioenfonds
P.J.M. Erkamp titel: voorzitter
R.J.A. Gortzak titel: secretaris
plaats:
plaats:
datum:
datum:
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
2
Voorwoord 1. Inleiding 1.1. Het Fonds 1.2. Doel van de nota 1.3. Nagestreefde mate van detaillering 1.4. Algemeen beleidsuitgangspunt 1.5. Intern beheersingssysteem 2. Algemene overwegingen 2.1. Continuïteit van de aangesloten werkgevers 2.2. Omvang van het deelnemersbestand 2.3. Verwachte salaristrend 3. Aangesloten ondernemingen en verkrijgen deelnemerschap werknemers 4. Uitvoeringsovereenkomst 5. De inhoud van de pensioenregelingen, toeslagen en pensioenaanspraken 5.1. Korte omschrijving van de pensioenregelingen bij het pensioenfonds 5.2 Vaste premie 5.3 Kortingsregels 5.4 Toeslagen op de pensioenen 5.5 Kernbegrippen 5.6 Overzicht aanspraken bij (gewezen) deelnemerschap en vanaf pensionering 5.7 Overzicht van de pensioensoorten 5.8 Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid 6. De berekening van de technische voorzieningen, financiering pensioenen en reserves Reserve algemene risico’s Solvabiliteitsreserve Algemene reserve 7. Beleggingsbeleid 8. Vereist eigen vermogen, minimaal vereist eigen vermogen en financiële sturingsmiddelen 9. Premiebeleid en toeslagenbeleid Situatie tot 1 januari 2008 Situatie vanaf 1 januari 2008 10. Waarderingsgrondslagen van de beleggingen op de balans 11. Administratieve organisatie en interne controle 11.1. Beheersingskader van de organisatie 11.2. Operationele beheersingsmaatregelen 11.3. Beleidsmatige beheersingsmaatregelen 12. Slotopmerkingen Bijlage I Actuariële grondslagen Bijlage II Aangesloten ondernemingen Bijlage III Op ondernemingen toepasselijke pensioenreglementen Bijlage IV Vaststelling vaste premie Bijlage V Financieel crisisplan Bijlage VI Verklaring Beleggingsbeginselen Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
3
1 4 4 4 4 5 5 7 7 7 7 8 9 10 10 10 10 11 11 11 12 14 15 16 16 16 17 21 25 26 26 29 30 31 34 36 37 38 40 40 43 45 55
Actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) van Stichting CRH Pensioenfonds
1. Inleiding 1.1.
Het Fonds
Stichting CRH Pensioenfonds (hierna te noemen het pensioenfonds) is een ondernemingspensioenfonds. Het pensioenfonds voert de pensioenregelingen uit van CRH Nederland B.V. en aan haar gelieerde ondernemingen die tot het pensioenfonds zijn toegetreden. Een aangesloten werkgever vraagt het deelnemerschap aan voor alle personen waarmee hij een arbeidsovereenkomst sluit, met uitzondering van die werknemers die uitsluitend bij enig Bedrijfstak Pensioenfonds (BPF) zijn ondergebracht. Het bestuur van het pensioenfonds is verplicht de desbetreffende personen als deelnemer toe te laten. 1.2.
Doel van de nota
Het doel van deze nota is om het bestuursbeleid te omschrijven dat wordt gevoerd om de pensioentoezeggingen conform de pensioenregeling die het pensioenfonds uitvoert te kunnen nakomen. 1.3.
Nagestreefde mate van detaillering
In deze ABTN van het pensioenfonds wordt een beschrijving gegeven van de financiële opzet, de vaststelling van de in artikel 144 van de PW bedoelde parameters, de in eigen beheer gehouden dan wel overgedragen of herverzekerde risico’s, de sturingsmiddelen, de aansluitingscriteria, de voorwaarden voor het verwerven van het deelnemerschap, de hoofdlijnen van de uitvoeringsovereenkomst, de hoofdlijnen van de pensioenregelingen, de (administratieve) organisatie, de interne controle, en het interne beheersingssysteem. Het beleid zal zoveel mogelijk in strategische zin omschreven worden. Alleen indien het bestuur meent dat het strategische beleid bijstelling behoeft, zal deze nota dienovereenkomstig aangepast worden. De nota zal bijvoorbeeld niet gewijzigd worden bij wijzigingen van de beleggingsmix op grond van economische omstandigheden en verwachtingen. Hierbij geldt als voorwaarde dat de wijzigingen binnen de in deze nota omschreven grenzen blijven.
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
4
1.4.
Algemeen beleidsuitgangspunt
Het algemene uitgangspunt van het te voeren beleid is om de pensioentoezegging na te komen en wel tegen zo laag mogelijke, maar stabiele premies en uitvoeringskosten. De pensioenovereenkomst is ten aanzien van ouderdoms-, tijdelijk ouderdoms-, levenslang nabestaanden-, tijdelijk nabestaanden- en wezenpensioen een uitkeringsovereenkomst. Dit houdt in dat de pensioenen vastgesteld zijn, en dat de financiering daarop is afgestemd. De pensioentoezegging wordt in eigen beheer uitgevoerd. Het beleid is zodanig ingericht dat onder een breed scala van omstandigheden deze toezeggingen kunnen worden nagekomen. 1.5.
Intern beheersingssysteem
Het doel van het pensioenfonds is ten bate van de deelnemers en hun nabestaanden gelden bijeen te brengen strekkende tot verzekering van pensioen. Het pensioenfonds heeft om dat doel te kunnen bereiken een organisatie opgezet waarbinnen de uitvoering van de pensioenregeling en het beheer van het vermogen op een adequate en gecontroleerde manier kan plaatsvinden. Het interne beheersingssysteem berust op de verantwoordelijkheden, de bevoegdheden en de onderlinge verhoudingen van de volgende bij het pensioenfonds betrokken organen en instellingen:
Bestuur van het pensioenfonds. Verantwoordingsorgaan. Directie van het Pensioenbureau. Pensioenbureau. Aangesloten werkgevers. Herverzekeraar. Vermogensbeheerder.
Het bestuur van het pensioenfonds vormt een zogenaamde “one tier board”. De voorzitter en de secretaris fungeren daarbij als uitvoerende bestuursleden en vormen het dagelijks bestuur. De overige bestuursleden fungeren als niet-uitvoerende / toezichthoudende bestuursleden. Deze rapporteren jaarlijks hun bevindingen op grond van het door hen uitgeoefende toezicht. Naast het bestuur beschikt het pensioenfonds over een directie van het pensioenbureau die is belast met het dagelijkse (operationele) beleid. Het dagelijks bestuur onderhoudt het contact met de directie van het pensioenbureau. De taakverdeling tussen het bestuur, het dagelijks bestuur en de directie van het pensioenbureau is vastgelegd in een daartoe opgestelde mandaatregeling. Voorts beschikt het pensioenfonds over een deskundigheidsplan ten behoeve van het bestuur. Daarnaast is er een gedragscode opgesteld ter voorkoming van belangenconflicten en van misbruik en oneigenlijk gebruik van de bij het pensioenfonds aanwezige informatie. De administratie van het pensioenfonds is uitbesteed aan CRH Nederland B.V. en wordt onder leiding van de directie van het pensioenbureau uitgevoerd door het pensioenbureau met behulp van ConPackage, een door A&O Pensioen Services onderhouden softwarepakket. Het pensioenfonds heeft met CRH Nederland B.V. een administratieovereenkomst gesloten.
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
5
Het pensioenfonds heeft de risico's op overlijden en arbeidsongeschiktheid op stop-lossbasis herverzekerd bij de Zwitserse Maatschappij van Levensverzekering en lijfrente, Kantoor voor Nederland (Zwitserleven) voor de volgende risico's boven eigen behoud: (tijdelijk) nabestaandenpensioen, wezenpensioen en premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. Het bestuur is verantwoordelijk voor het beleggingsbeleid en baseert zich mede op de adviezen van de vermogensbeheerder ING Investment Management en de beleggingscommissie. Een beleggingsadviseur maakt onderdeel uit van de commissie. De vermogensbeheerder voert het beleggingsbeleid uit binnen de daarvoor gestelde richtlijnen. Het pensioenfonds stelt een accountant, een adviserend en een certificerend actuaris aan. De certificerend actuaris waarmerkt de actuariële staten, waaronder het actuariële verslag, en stelt de actuariële verklaring op. De certificerend actuaris is onafhankelijk van het pensioenfonds en verricht geen andere werkzaamheden voor het pensioenfonds. De accountant stelt periodiek een verklaring omtrent de getrouwheid van de staten op en waarmerkt deze. De adviserend actuaris adviseert het pensioenfonds en zal jaarlijks een berekening maken van de benodigde jaarpremies en/of koopsommen en van de risico’s, welke dienen te worden herverzekerd. Daarnaast stelt de adviserend actuaris jaarlijks een actuarieel rapport op waarin de technische voorzieningen en, de analyse van het resultaat naar actuariële grondslagen, de resultaten van de financiële opzet en de financiële positie wordt gerapporteerd. De (financiële) jaarverslaglegging van het pensioenfonds wordt opgesteld door het pensioenbureau in samenwerking met de accountant en de adviserend actuaris. De vermogensbeheerder rapporteert ten minste eenmaal per kwartaal aan het dagelijks bestuur en de beleggingscommissie over de uitvoering van het beleggingsbeleid en verstrekt daarbij tijdig de gegevens die het pensioenfonds nodig heeft voor haar rapportageplicht aan haar toezichthouders. Het dagelijks bestuur en de beleggingscommissie toetsen de kwartaalrapportages aan de beleggingsrichtlijnen.
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
6
2. Algemene overwegingen Bij het vaststellen van de toe te passen actuariële grondslagen en methoden, het premiebeleid, het beleggingsbeleid, het toeslagenbeleid en de balanswaardering heeft het bestuur zich laten leiden door de volgende algemene verwachtingen genoemd in onderstaande punten. 2.1.
Continuïteit van de aangesloten werkgevers
Gezien de historie van CRH Nederland B.V. en de aan haar gelieerde ondernemingen en de ontwikkeling van de markten waarin deze opereren, is de continuïteitsverwachting hoog. 2.2.
Omvang van het deelnemersbestand
De verwachting is dat kan worden uitgegaan van een stabiele omvang van het deelnemersbestand. 2.3.
Verwachte salaristrend
De verwachting is dat het gemiddelde loonniveau zal meegroeien met de algemene loonontwikkeling in Nederland.
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
7
3. Aangesloten ondernemingen en verkrijgen deelnemerschap werknemers CRH Nederland B.V. is bij het pensioenfonds aangesloten. Voorts kunnen, na instemming van het bestuur van het pensioenfonds en in overleg met CRH Nederland B.V., ondernemingen die in een groep met CRH Nederland B.V. verbonden zijn, zich bij het pensioenfonds aansluiten. Daartoe heeft CRH Nederland B.V. een uitvoeringsovereenkomst met het pensioenfonds gesloten. Deze uitvoeringsovereenkomst wordt door CRH Nederland B.V. in beginsel mede gesloten namens voornoemde verbonden ondernemingen. Indien CRH Nederland B.V. niet namens (een) aangesloten verbonden onderneming(en) een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten, sluit(en) deze onderneming(en) zelfstandig een uitvoeringsovereenkomst met het pensioenfonds. De aangesloten ondernemingen hebben zich op grond van de uitvoeringsovereenkomst verbonden alle werknemers die volgens de statuten en de pensioenreglementen van het pensioenfonds in aanmerking komen, als deelnemer aan te melden. In Bijlage II zijn de bij het pensioenfonds aangesloten ondernemingen opgenomen.
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
8
4. Uitvoeringsovereenkomst Het pensioenfonds heeft met de aangesloten ondernemingen een uitvoeringsovereenkomst afgesloten. Namens (een deel van) de aangesloten ondernemingen is de uitvoeringsovereenkomst door CRH Nederland B.V. gesloten. In deze overeenkomst zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot de volgende onderwerpen: a. de vaste werkgevers- en de werknemersbijdrage, alsmede de periode waarvoor de werkgeversbijdrage is vastgesteld en de wijze waarop deze kan worden herzien; b. de werkgeversbijdrage wordt binnen 14 dagen na de eerste dag van elk kalenderkwartaal voldaan aan het pensioenfonds. De deelnemersbijdragen welke in dat kwartaal op de lonen worden ingehouden, worden binnen dezelfde termijn voldaan; c. de aangesloten ondernemingen, dan wel CRH Nederland B.V. namens de aangesloten ondernemingen, zijn verplicht aan het fonds gegevens te verstrekken, respectievelijk bescheiden te overleggen, die voor een goede administratieve uitvoering van de statuten en het pensioenreglement door het pensioenfonds nodig wordt geacht. Dit moet geschieden binnen de door het pensioenfonds gestelde termijn; d. indien de aangesloten ondernemingen de verschuldigde bijdrage te laat afdragen, zal het pensioenfonds aan betrokkenen intrest ter hoogte van de wettelijke rentevoet voor te late betaling in rekening brengen; e. de pensioenreglementen kunnen door het bestuur op verzoek van de aangesloten ondernemingen worden gewijzigd nadat daarvoor ook de goedkeuring van de deelnemers is verkregen met een volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen in een daartoe speciaal bijeengeroepen deelnemersvergadering; f. de grootte van de eventueel te verlenen toeslagen wordt vastgesteld conform het toepasselijke pensioenreglement; g. de aangesloten ondernemingen zijn niet aansprakelijk voor tekorten in de technische voorzieningen en/of de fondsreserves, noch direct via bijstortingen noch indirect door toekomstige premieverhogingen. Daarnaast kunnen de aangesloten ondernemingen geen aanspraak maken op overschotten in het fonds, noch direct via terugstortingen noch indirect door toekomstige premieverlagingen; h. de aangesloten ondernemingen kunnen de betaling van bijdragen verminderen of geheel beëindigen in geval van een ingrijpende wijziging van omstandigheden; i. het bestuur van het pensioenfonds is bevoegd om te besluiten dat het deelnemerschap wordt voortgezet.
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
9
5. De inhoud van de pensioenregelingen, toeslagen en pensioenaanspraken Het pensioenfonds voert de pensioenregelingen uit voor de werknemers van CRH Nederland B.V. en de tot het pensioenfonds toegetreden aan CRH Nederland B.V. gelieerde ondernemingen. De hieruit voortvloeiende rechten en plichten zijn opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst en de pensioenreglement(en). Hierna wordt in kernbegrippen en op hoofdlijnen een overzicht gegeven. Voor de exacte inhoud van de pensioenregeling wordt verwezen naar het pensioenreglement. 5.1. Korte omschrijving van de pensioenregelingen bij het pensioenfonds Het pensioenfonds voert de pensioenovereenkomsten uit die werkgevers en werknemers hebben gesloten voor deelneming in de zogenaamde collectieve pensioenregeling. De regeling is een verplichte pensioenregeling voor alle werknemers van 21 jaar en ouder. De pensioenovereenkomst heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst. De volgende pensioenregelingen worden door het pensioenfonds uitgevoerd: • • • • •
Pensioenreglement I Pensioenreglement II (deze regeling is per 1 januari 2012 gesloten) Pensioenreglement III Pensioenreglement IV Pensioenreglement B
In Bijlage II zijn de aangesloten ondernemingen opgenomen. In Bijlage III zijn de ondernemingen opgenomen per toepasselijk reglement. 5.2 Vaste premie De financiering van pensioenaanspraken vindt plaats door een vaste jaarlijkse storting door de werkgever over de pensioengrondslag van de deelnemers. Samen met de vaste deelnemersbijdrage voert het fonds hiervoor de pensioenregelingen uit. De gezamenlijke vaste premie is de pensioentoezegging en bepaalt daarmee het uiteindelijke pensioen. De werkgever zal nooit een hogere of lagere premie betalen dan de genoemde vaste premie. De vaste premie is zodanig vastgesteld dat het fonds de pensioenregeling kan uitvoeren. Zie voor een nadere uiteenzetting inzake het premiebeleid hoofdstuk 9 van deze ABTN. 5.3 Kortingsregels Indien de in enig kalenderjaar te verwerven pensioenaanspraken niet gefinancierd kunnen worden uit de onder 5.2 bedoelde vaste bijdragen, worden de toekomstige pensioenaanspraken zodanig vastgesteld dat de omvang van de dan verlaagde pensioenaanspraak gefinancierd kan worden met de ontvangen bijdragen. In dat geval wordt de toekomstige pensioenopbouw verlaagd. In het geval de financiële middelen van het fonds onvoldoende blijken om de reeds toegekende pensioenaanspraken ingevolge het pensioenreglement te dekken, zal het bestuur met inachtneming van artikel 134 van de Pensioenwet overgaan tot vermindering van deze pensioenaanspraken en indien nodig de op risicobasis verzekerde pensioenen.
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
10
5.4
Toeslagen op de pensioenen
Voorwaardelijkheid Het toekennen van toeslagen op de opgebouwde pensioenaanspraken van de actieve deelnemers, de premievrije pensioenaanspraken en ingegane pensioenrechten is voorwaardelijk, dat wil zeggen uitsluitend voor zover de middelen van het pensioenfonds dat naar het oordeel van het bestuur toelaten. Omschrijving van de toeslagenregeling Indien en voorzover de middelen van het pensioenfonds het naar het oordeel van het bestuur toelaten, kunnen de opgebouwde aanspraken op (tijdelijk) ouderdomspensioen van de deelnemers en de gewezen deelnemers, alsmede de reeds ingegane pensioenen met een toeslag worden verhoogd. De aanspraken op (tijdelijk) nabestaanden- en wezenpensioen van gewezen deelnemers en gepensioneerden en het bijzonder nabestaandenpensioen en het verevend (tijdelijk) ouderdomspensioen worden op een gelijke wijze verhoogd. Voorts worden de aanspraken op (tijdelijk) nabestaanden- en wezenpensioen van actieve deelnemers in gelijke mate aangepast, tenzij ze op eindloonbasis worden vastgesteld, in welk geval geen toeslag wordt verleend. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening wordt geen bestemmingsreserve gevormd en geen bijdrage betaald. Samenvattend kan worden gesteld dat de toeslagenregeling van het fonds te typeren is conform categorie D1 van de matrix ten aanzien van de toeslag pensioenaanspraken en pensioenrechten zoals opgenomen in de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. De toeslag wordt elk jaar bepaald per 1 januari. De basis van de toeslag is de procentuele stijging van het prijsindexcijfer van de maand oktober van het voorafgaande jaar ten opzichte van dat van een jaar daarvoor. Onder prijsindexcijfer wordt verstaan het afgeleide consumentenprijsindexcijfer voor alle huishoudens, zoals dit wordt gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Per 1 januari van enig jaar geldt het als zodanig op of laatstelijk voor de 31ste december van het voorafgaande jaar gepubliceerde prijsindexcijfer over de maand oktober daaraan voorafgaand. 5.5 Kernbegrippen Pensioendatum Voor deelnemers aan Pensioenreglement I, Pensioenreglement III, Pensioenreglement IV en Pensioenreglement B de eerste dag van de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer 65 jaar wordt. Voor deelnemers aan Pensioenreglement II de eerste dag van de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer 62 jaar wordt. Pensioengevend jaarsalaris Het pensioengevend jaarsalaris is gelijk aan het voor de werknemer geldende vaste jaarsalaris, zijnde 12 maal het vaste bruto maandsalaris of 13 maal het vaste periodesalaris, verhoogd met de vakantietoeslag en eventueel verhoogd met de vaste eindejaarsuitkering. 5.6 Overzicht aanspraken bij (gewezen) deelnemerschap en vanaf pensionering Hieronder wordt een opsomming gegeven van de mogelijke pensioenaanspraken bij deelnemerschap, gewezen deelnemerschap en vanaf pensionering.
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
11
Bij deelnemerschap • een ouderdomspensioen (deelnemers Pensioenreglement I, Pensioenreglement II, Pensioenreglement III, Pensioenreglement IV en Pensioenreglement B); • een tijdelijk ouderdomspensioen (deelnemers Pensioenreglement II); • een nabestaandenpensioen (tijdelijk en levenslang) op risicobasis (deelnemers Pensioenreglement I, Pensioenreglement II, Pensioenreglement III, Pensioenreglement IV en Pensioenreglement B); • een wezenpensioen op risicobasis (deelnemers Pensioenreglement I, Pensioenreglement II, Pensioenreglement III, Pensioenreglement IV en Pensioenreglement B). Bij arbeidsongeschiktheid vindt premievrije voortzetting plaats al naar gelang van de mate van arbeidsongeschiktheid. Bij gewezen deelnemerschap en vanaf pensionering • een ouderdomspensioen Pensioenreglement I, Pensioenreglement II, Pensioenreglement III, Pensioenreglement IV en Pensioenreglement B; • een tijdelijk ouderdomspensioen (deelnemers Pensioenreglement II). In dit verband verwijzen wij u tevens naar de laatste alinea van onderdeel 5.5 onder het kopje “Omzetting van pensioenen bij pensionering of beëindiging deelneming”. 5.7 Overzicht van de pensioensoorten Hieronder volgt een korte beschrijving van alle pensioensoorten die voortvloeien uit de pensioenregeling van het pensioenfonds. Ouderdomspensioen in de module basispensioen • Systeem ⎯ Het ouderdomspensioen wordt gedurende het deelnemerschap opgebouwd volgens een middelloonregeling. • Franchise ⎯ Voor 2012 is de franchise voor het ouderdomspensioen vastgesteld op € 14.180,-Pensioenreglement I, € 20.175,-- Pensioenreglement II, Pensioenreglement III, Pensioenreglement IV of € 19.093,-- Pensioenreglement B. Elk jaar wordt dit franchisebedrag aangepast aan de ontwikkeling van het loonindexcijfer. Voor deelnemers die deelnemen in een regeling welke door een bedrijfstakpensioenfonds wordt uitgevoerd is de franchise gelijk aan het in de betreffende pensioenregeling geldende maximumsalaris waarboven geen pensioenopbouw plaatsvindt bij het bedrijfstakpensioenfonds. • Grondslag ⎯ De pensioengrondslag voor het ouderdomspensioen volgt uit het pensioengevende jaarsalaris verminderd met de franchise voor het ouderdomspensioen, vermenigvuldigd met het geldende parttimepercentage. De volgende minimale pensioengrondslagen zijn van toepassing voor: – Deelnemers aan Pensioenreglement II, III en IV ad € 4.710,-- voor 2012 De minimale pensioengrondslag wordt jaarlijks per 1 januari aangepast aan de loonindex zoals omschreven in het pensioenreglement.
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
12
• Opbouw ⎯ Jaarlijks wordt 2,9% in Pensioenreglement I, 2,6% in Pensioenreglement B, 2,3% in Pensioenreglement III en IV of 2,2% in Pensioenreglement II van de in dat jaar geldende pensioengrondslag aan ouderdomspensioen opgebouwd. Bij deelname korter dan een jaar is de opbouw pro rata. Deze opbouw kan worden verlaagd als naar het oordeel van het bestuur de premie ontoereikend is. Tijdelijk Ouderdomspensioen • Systeem ⎯ Voor deelnemers aan Pensioenreglement II wordt gedurende het deelnemerschap een tijdelijk ouderdomspensioen opgebouwd volgens een middelloonregeling. • Opbouw ⎯ Het tijdelijk ouderdomspensioen wordt uitgekeerd van 62 tot 65 jaar. Vanaf de 52-jarige leeftijd wordt elk jaar 10% van de AOW-uitkering opgebouwd op basis van een voorwaardelijk geïndexeerd middelloonsysteem. Het betreft tweemaal de AOW-uitkering voor een gehuwd persoon, zonder toeslag. Nabestaandenpensioen in de module overlijdensdekking • Systeem ⎯ Voor alle deelnemers is een nabestaandenpensioen op risicobasis verzekerd bij overlijden voor de pensioendatum. • Franchise ⎯ Voor 2012 is in Pensioenreglement I, II, III en IV en B de franchise voor het nabestaandenpensioen vastgesteld op € 19.093,--. Elk jaar wordt dit franchisebedrag aangepast aan de ontwikkeling van het loonindexcijfer. Voor deelnemers die deelnemen in een regeling welke door een bedrijfstakpensioenfonds wordt uitgevoerd is de franchise gelijk aan het in de betreffende pensioenregeling geldende maximumsalaris waarboven geen pensioenopbouw plaatsvindt bij het bedrijfstakpensioenfonds. • Grondslag ⎯ De pensioengrondslag voor het nabestaandenpensioen volgt uit het pensioengevende jaarsalaris verminderd met de franchise voor het nabestaandenpensioen en vermenigvuldigd met het geldende parttime percentage. • Risicoverzekering ⎯ Het jaarlijks nabestaandenpensioen bestaat uit de volgende twee delen: – een tijdelijk nabestaandenpensioen ter grootte van de AOW voor alleenstaanden in het jaar van overlijden van de (aspirant-)deelnemer; – een levenslang nabestaandenpensioen ter grootte van 0,8% van de pensioengrondslag per te bereiken deelnemersjaar. Aan deelnemers die deelnemen in een pensioenregeling die wordt uitgevoerd door een bedrijfstakpensioenfonds wordt alleen een aanspraak op levenslang nabestaandenpensioen toegekend. Met betrekking tot Pensioenreglement I, II, III, IV en B geldt voorts dat ingeval van overlijden van een gepensioneerde die tot zijn pensioendatum aan Pensioenregeling I, II, III, IV en B heeft Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
13
deelgenomen aan diens partner indien deze jonger is dan 65 jaar voormeld tijdelijk nabestaandenpensioen wordt uitgekeerd. Wezenpensioen in de module overlijdensdekking • Systeem ⎯ Voor alle deelnemers is een wezenpensioen op risicobasis verzekerd. • Franchise ⎯ Voor 2012 is in Pensioenreglement I, II, III, IV en B de franchise voor het wezenpensioen vastgesteld op € 19.093,--. Elk jaar wordt dit franchisebedrag aangepast aan de ontwikkeling van het loonindexcijfer. Voor deelnemers die deelnemen in een regeling welke door een bedrijfstakpensioenfonds wordt uitgevoerd is de franchise gelijk aan het in de betreffende pensioenregeling geldende maximumsalaris waarboven geen pensioenopbouw plaatsvindt bij het bedrijfstakpensioenfonds. • Grondslag ⎯ De pensioengrondslag voor het wezenpensioen volgt uit het pensioengevende jaarsalaris verminderd met de franchise voor het wezenpensioen en vermenigvuldigd met het geldende parttime percentage. • Risicoverzekering ⎯ Het wezenpensioen is gelijk aan 0,28% van de pensioengrondslag per te bereiken deelnemersjaar en wordt uitgekeerd tot de 18-jarige leeftijd van de wees. De uitkering vindt plaats tot de 27ste verjaardag ingeval: – de wees in de zin van de Algemene kinderbijslagwet als invalide wordt beschouwd; – de wees ouder is dan 18 jaar en zijn voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of een beroepsopleiding. Omzetting van pensioenen bij pensionering of beëindiging deelneming ⎯ Op de beoogde pensioendatum of bij tussentijdse beëindiging van de deelneming zal de aanspraak op het opgebouwde ouderdomspensioen voor een deelnemer met een partner worden omgezet in ouderdomspensioen in combinatie met een nabestaandenpensioen. Na de omzetting zal het nabestaandenpensioen 70% van het ouderdomspensioen bedragen en het wezenpensioen 20% van het nabestaandenpensioen. De deelnemer en zijn partner kunnen voor een andere verhouding kiezen. Voor de deelnemer zonder partner zal deze omzetting niet plaatsvinden. Op verzoek van de deelnemer kan hiervan worden afgeweken. 5.8 Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid De pensioenregeling voorziet in een premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid. Hierbij worden categorieën onderscheiden: Arbeidsongeschiktheidspercentage
Percentage van het arbeidsongeschiktheidspensioen onder de WIA
80 – 65 – 55 – 45 – 35 – 0–
100 80 65 55 45 35
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
100 72,5 60 50 40 0
14
Voor degenen die onder de WAO vallen gelden afwijkende percentages, hiervoor verwijzen wij u naar de desbetreffende pensioenreglementen.
6. De berekening van de technische voorzieningen, financiering pensioenen en reserves Technische voorzieningen De technische voorzieningen worden door het pensioenfonds vastgesteld op basis van de contante waarde van verwachte uitgaande kasstromen die voortvloeien uit de tot de datum van de vaststelling opgebouwde onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. De contante waarde wordt vastgesteld op basis van de actuele rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB. De verwachte uitgaande kasstromen worden gebaseerd op voor het pensioenfonds prudente grondslagen. Tevens wordt op een adequate manier rekening gehouden met de voorzienbare trend in overlevingskansen. Een specificatie van deze en andere grondslagen en onderstellingen wordt gegeven in Bijlage I. De technische voorzieningen bestaan uit: - Voorziening pensioenverplichting voor risico van het pensioenfonds - Herverzekeringsdeel voorziening pensioenverplichting Een deel van de technische voorzieningen is herverzekerd bij Aegon - Overige technische voorzieningen o IBNR Als overige technische voorziening is een voorziening opgenomen voor het tweejarige uitlooprisico met betrekking tot arbeidsongeschiktheid (IBNR). Deze voorziening is een reserve voor de dekking van het uitlooprisico bij premievrijstelling in verband met arbeidsongeschiktheid. Ieder jaar wordt de voorziening opgerent en aangepast voor het effect van de wijziging van de rentetermijnstructuur. De voorziening wordt jaarlijks gevoed door de toevoeging van de premie voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid (5% van de bruto actuariële koopsom). Tegelijkertijd valt de opgerente en aangepaste premie van twee jaar eerder vrij. o Voorziening in verband met invaliditeitspensioen (ingegaan WAO-hiaatpensioen) De andere overige technische voorziening is een voorziening die benodigd is voor de afwikkeling van ingegane WAO-hiaatpensioenen. In hoofdstuk 5 wordt een korte omschrijving gegeven van de pensioenregeling die door het pensioenfonds wordt uitgevoerd, met een overzicht van alle pensioensoorten. De financiering van de daar genoemde pensioensoorten is als volgt. Tijdsevenredige financiering pensioenopbouw en toeslagverlening Het financieringssysteem van het pensioenfonds is erop gericht om minimaal de voorziening voor de opgebouwde pensioenaanspraken volledig door voldoende middelen afgedekt te hebben. Voor arbeidsongeschikte deelnemers wordt de voorziening bepaald op basis van de te bereiken pensioenaanspraken. Hierbij wordt aangenomen dat er geen revalidatie plaatsvindt. Bij het bepalen van de voorziening ultimo enig jaar wordt reeds rekening gehouden met de toegekende toeslagen van ingegane, premievrije en opgebouwde aanspraken primo het volgende jaar.
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
15
Financiering op basis van 1-jarige risicopremies/risicoverzekeringen In de module overlijdensdekking worden het nabestaandenpensioen vóór 65 jaar, het tijdelijk nabestaandenpensioen en het wezenpensioen verzekerd op basis van 1-jarige risicopremies. De risicopremies voor deze deelnemersverzekeringen worden vastgesteld op basis van de grondslagen en onderstellingen zoals aangegeven in Bijlage I. Reserve algemene risico’s De hoogte van de reserve algemene risico’s is minimaal gelijk aan nul en maximaal gelijk aan de grens die in het Financieel Toetsingskader is gesteld voor het Minimum Vereist Vermogen zoals beschreven in hoofdstuk 8. Solvabiliteitsreserve De hoogte van de solvabiliteitsreserve is minimaal gelijk aan nul en maximaal gelijk aan de grens die in het Financieel Toetsingskader is gesteld voor het Vereist Vermogen minus het Minimum Vereist Vermogen zoals beschreven in hoofdstuk 8. Algemene reserve De algemene reserve is voor de opvang van mutaties in de reserve algemene risico’s en de solvabiliteitsreserve, het dekken van andere algemene risico’s en ten behoeve van het door het pensioenfonds te voeren beleid ten aanzien van toeslagen. De hoogte van de algemene reserve mag niet negatief zijn. Jaarlijks wordt, nadat de voorzieningen en reserves op een voldoende peil zijn gebracht, het resultaat van het pensioenfonds ten gunste dan wel ten laste van de algemene reserve gebracht. Als het fonds niet voldoet aan het in artikel 131 en 132 van de Pensioenwet gestelde en zal het een herstelplan opstellen. In 2009 heeft Stichting CRH Pensioenfonds een herstelplan opgesteld en ingediend bij De Nederlandsche Bank. (NB. In de jaarrekening wordt deze indeling niet aangehouden.)
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
16
7. Beleggingsbeleid Beleggingsdoelstelling Het bestuur heeft tot taak het zo optimaal mogelijk beleggen van het vermogen dat binnen het pensioenfonds wordt opgebouwd uit ontvangen premies en de opbrengsten daarvan. Het beheer van het vermogen is uitbesteed aan ING Investment Management B.V.. De vermogensbeheerder zal het beleggingsbeleid uitvoeren aan de hand van het beleggingsplan, eventueel aangevuld met additionele richtlijnen. Prudent beleggingsbeleid De activa worden in het belang van de deelnemers, gewezen deelnemers en de pensioengerechtigden belegd. De belegging van het vermogen zal op solide wijze geschieden, hetgeen onder meer inhoudt dat wordt belegd met inachtneming van de in deze paragraaf omschreven risicobeperkende maatregelen. De activa worden op zodanige wijze belegd dat de veiligheid, de kwaliteit, de liquiditeit en het rendement van de portefeuille als geheel zijn gewaarborgd. De activa die bedoeld zijn om de totale technische voorzieningen voor risico van het pensioenfonds te dekken, worden belegd op een wijze die rekening houdt met de aard en de looptijd van de verwachte toekomstige pensioenuitkeringen. Tevens worden de activa naar behoren gediversificeerd, zodat een bovenmatige afhankelijkheid van of vertrouwen in bepaalde activa, of een bepaalde emittent of groep van ondernemingen en risicoaccumulatie in de portefeuille worden vermeden. Beleggingen in de bijdragende onderneming worden beperkt tot ten hoogste 5% van de portefeuille als geheel; ingeval de bijdragende onderneming tot een groep behoort, worden beleggingen in de onderneming die tot dezelfde groep als de bijdragende onderneming behoren, beperkt tot ten hoogste 10% van de portefeuille. Samenstelling beleggingsportefeuille, tactische bandbreedte en benchmarks In het beleggingsplan van het pensioenfonds is met betrekking tot het totaal aan beleggingen de verdeling van de benchmark als aangegeven in onderstaande tabel. In de tabel wordt ook de bijbehorende bandbreedte vermeld. Het deel van het vermogen dat in de betreffende beleggingscategorie mag worden belegd is uitgedrukt als percentage van de marktwaarde van het vermogen. Beleggingscategorie
Benchmark
Vastrentende waarden Aandelen Liquiditeiten
70,0% 30,0% 0,0% 100,0%
Bandbreedte 65,0% 25,0% -5,0%
-
75,0% 35,0% 5,0%
In 2011 heeft een strategische asset allocatie plaatsgevonden waarbij meer gestuurd zal worden op een vast risicoprofiel. Eind 2011 zal de definitieve samenstelling worden vastgesteld. Bovendien worden de rapportages aangescherpt.
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
17
Categorie Vastrentende waarden De vastrentende portefeuille is opgebouwd uit participaties in de vastrentende beleggingsfondsen zoals weergegeven in onderstaande tabel. In deze tabel staan tevens de gehanteerde benchmarks van de fondsen. Fonds
Benchmark
ING Institutioneel Fixed Income All Grade Fonds ING Institutioneel Fixed Income All Grade Long Duration Fonds
Lehman Brothers Euro Aggregate Index Lehman Brothers Euro Index Aggregate Index + IRSportefeuille door beheerder bepaald
De gewenste duratie van de totale vastrentende portefeuille zal worden gestuurd middels het ING Institutioneel Fixed Income All Grade Long Duration Fonds. De verhouding tussen het ING Institutioneel Fixed Income All Grade Fonds en het ING Institutioneel Fixed Income All Grade Long Duration Fonds wordt zodanig bepaald dat het door het bestuur vastgestelde percentage van afdekking van het renterisico wordt bereikt. Binnen de vastrentende waarden kunnen de volgende categorieën vertegenwoordigd zijn: • ING Euro Credit Basis Fonds; • ING Global ABS Basis Fonds (fixed); • ING Emerging Fixed Income Basis Fonds (Hard Currency), euro; • ING Emerging Fixed Income Basis Fonds (Local Currency), euro; • ING Global High Yield Basis Fonds; • ING AAA ABS Basis Fonds. Binnen het ING Fixed Income All Grade Basis Fonds zal worden belegd in: • • • • •
Obligaties; Onderhandse leningen; Investment-grade credits/bedrijfsobligaties; Emerging Market Debt; Corporate High Yield.
De restricties ten aanzien van het ING Institutioneel Fixed Income All Grade Fonds staan opgenomen in onderstaande tabel: Categorie
Max. afwijking van benchmark ING Institutioneel Fixed Income All Grade Fonds
Duratie Yield Curve Positionering Geografische allocatie Valuta’s Swap-exposure Libor-exposure Emerging Markets Debts HC (EUR) Emerging Markets Debts LC (EUR) Corporate High Yield
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
1,5 jaar Beperkt door duratie 1,5 jaar 10% 2,0 jaar 2,0 jaar 5% 15% 10%
18
Indien een maximale afwijking wordt uitgedrukt in jaren, wordt een afwijking in gewogen duratie bedoeld. Gewogen duratie is het product van de duratie van een obligatie en de procentuele weging van deze obligatie in de vastrentende portefeuille. Indien een maximale afwijking wordt uitgedrukt in percentages, wordt marktwaardepercentage van de vastrentende portefeuille bedoeld. Swap-exposure is de som van de gewogen duraties van alle niet-staatsobligaties. Libor-exposure is de som van de gewogen duraties van alle liborcredits/corporates (Financials, Industrial en Utility). Daarnaast worden de volgende restricties in acht genomen: • Het totale belang in Emerging Markets Debt HC (EUR) en Emerging Markets Debt LC (EUR) zal tezamen niet hoger zijn dan 15%; • Het totale belang in Emerging Markets Debt HC (EUR), Emerging Markets Debt LC (EUR) en Corporate Yield zal tezamen niet hoger zijn dan 20%. Er mag in valuta’s worden belegd van landen met een minimale rating van BBB- (Investment Grade). Valuta-exposure kan als volgt worden opgebouwd: • Als gevolg van een vastrentende belegging buiten de Euro en/of • door het (op termijn) aan- of verkopen van, dan wel het aanhouden van posities in niet-Euro valuta, al of niet door middel van derivaten. De vastrentende waardenportefeuille heeft mede als doel om het renterisico ten opzichte van de verplichtingen zoveel mogelijk te beperken. Categorie Aandelen Aan algemeen erkende beurzen officieel genoteerde aandelen, inclusief claimrechten. Deze categorie wordt tevens geacht te omvatten preferente aandelen en participaties in de aandelenfondsen van de vermogensbeheerder. In onderstaand schema is de onderverdeling van de aandelenportefeuille op norm-, minimum- en maximumpercentages (als percentage van de marktwaarde van de totale aandelenportefeuille) weergegeven en per fonds welke benchmark wordt gehanteerd. Beleggingscategorie Aandelen
Benchmark
ING Manage the Manager Fund Global Equity / ING Global Equity Fund ING Institutioneel Aandelen Fonds
MSCI (DM) World (ND)
ING Institutioneel Emerging Markets Equity Fonds ING Institutioneel Dividend Aandelen Basis Fonds
MSCI (DM) World (ND), 50% Europe MSCI (EM) Emerging Markets Free (ND) MSCI (DM) World (ND)
Totaal
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
Norm
Min
Max
% 47,5
% 42,5
% 52,5
39,0
2,0
72,5
6,0
1,0
11,0
7,5
0,0
17,5
100,0
19
Tactisch beleid is mogelijk tussen het ING Institutioneel Aandelen Fonds, het ING Emerging Markets Equity Fonds en ING Institutioneel Dividend Aandelen Basis Fonds. De posities in het ING Manage the Manager Fund Global Equity / ING Global Equity Fund en het ING Institutioneel European Small Cap Fund worden strategisch aangehouden. Verder zal tactische asset allocatie tussen Aandelen en Vastrentende waarden plaatsvinden tussen het ING Institutioneel Aandelen Fonds en het ING Institutioneel Fixed Income All Grade Fonds en ING Institutioneel Fixed Income All Grade Long Duration Fonds. Categorie derivaten Derivaten vormen als afgeleide instrumenten geen aparte beleggingscategorie. De vermogensbeheerder mag in overeenstemming met onderstaande richtlijnen gebruik maken van alle soorten derivaten, mits de exposure van het vermogen (inclusief derivaten) ten opzichte van de toepasselijke benchmark binnen de vermelde beleggingsrestricties blijft. Derivaten zullen door beheerder ondermeer, doch niet uitsluitend, mogen worden gebruikt: 1. vooruitlopend op het voornemen van aankoop of verkoop van Financiële instrumenten; 2. ter bescherming van tot het vermogen behorende Financiële instrumenten tegen een mogelijke koersdaling; 3. ter sturing van duratie en/of yieldcurve posities; 4. om valutarisico te sturen; 5. ter sturing van de geografische rente-exposure; 6. sturing van swap en/of LIBOR exposure; 7. om invulling te geven aan tactische asset allocatie. Beheerder is bevoegd om alle verplichtingen die eventueel uit de derivatenposities voortvloeien of daarmee samenhangen, namens het fonds te voldoen. Hiertoe wordt ondermeer doch niet uitsluitend gerekend het storten van gelden en/of Financiële instrumenten als margin en het anderszins (doen) verbinden van (een deel van) het vermogen tot zekerheid. Opzet van de uitvoering van de activiteiten met betrekking tot het vermogensbeheer De uitvoering van het vermogensbeheer is uitbesteed aan ING Investment Management B.V.. Deze voert het vermogensbeheer uit aan de hand van het beleggingsplan binnen de daarin gestelde bandbreedtes en zijn vastgelegd in een mandaat tussen het pensioenfonds en de vermogensbeheerder. Wijze van risicometing, risicobeheersing en opzet van resultaatevaluatie De vermogenbeheerder rapporteert minimaal op kwartaalbasis aan het bestuur. In de rapportage doet de vermogensbeheerder verslag van het gevoerde beleid, de resultaten van het beleid en het risicoprofiel van de portefeuille en de richtlijnen zoals deze in het beleggingsmandaat zijn opgenomen. Daarnaast ontvangt het bestuur op maandbasis een rapportage waarin een opgave van het belegd vermogen is opgenomen. De vermogensbeheerder is verantwoordelijk voor de performancemeting en –rapportage. De performance van de beleggingen wordt afgezet tegen de fondsspecifieke benchmark. Evaluatie van de resultaten vindt periodiek (minstens eenmaal per kwartaal) plaats binnen het bestuur.
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
20
8. Vereist eigen vermogen, minimaal vereist eigen vermogen en financiële sturingsmiddelen Beoogde omvang van het eigen vermogen Het pensioenfonds stelt vooraf de beoogde minimale omvang van het eigen vermogen vast, die nodig wordt geacht om de solvabiliteit van het pensioenfonds op langere termijn te waarborgen. De beoogde minimale omvang van het eigen vermogen en de solvabiliteitsopslag in de kostendekkende premie wordt vastgesteld op basis van het vereiste eigen vermogen onder het FTK volgens het standaardmodel van DNB. Voor zijn rapportage in de verslagstaten voor DNB toetst de certificerend actuaris van het pensioenfonds achteraf of het door de adviserend actuaris bepaalde vereiste vermogen en de technische voorzieningen afgedekt worden door het aanwezige pensioenvermogen. De adviserend actuaris stelt het benodigde vereiste vermogen vast op basis van de richtlijnen van de toezichthouder volgens het FTK en de daarvan afgeleide richtlijnen binnen zijn organisatie, eveneens gebaseerd op het risicoprofiel van het belegde vermogen. Zijn methodiek houdt ook rekening met de ontwikkelingen op de financiële markten. Vaststelling minimaal vereist eigen vermogen Het minimaal vereist eigen vermogen wordt bepaald door het al dan niet aanwezig zijn van beleggingsrisico’s en door beheerslasten, alsmede risico's die voortkomen uit de pensioenregeling, zoals nabestaanden- en arbeidsongeschiktheidspensioen. Deze elementen worden als volgt gewaardeerd.
Beleggingsrisico 4% van de bruto TV maal het verhoudingsgetal tussen de netto TV en de bruto TV. De netto TV zijn de bruto TV minus het herverzekerde deel hiervan. Het verhoudingsgetal is minimaal 85%. Beheerslasten Indien het fonds geen beleggingsrisico loopt en de beheerslasten voor een periode van meer dan vijf jaar zijn vastgelegd: 1% van de TV. Indien de beheerslasten voor een periode van vijf jaar of minder zijn vastgelegd: 25% van de netto beheerslasten.
Risicokapitaal bij overlijden 0,3% van het aanwezige risicokapitaal maal de verhouding tussen het risicokapitaal voor risico van het fonds (dus na aftrek van het herverzekerde deel) en het risicokapitaal over het afgelopen boekjaar. Het verhoudingsgetal is minimaal 50%. Arbeidsongeschiktheidspensioen Ook de dekking premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid valt hieronder. De aan te houden buffer hangt af van het maximum van een aantal van deze aspecten. Voor uw fonds is de hoogste uitkomst: 26% van de gemiddelde bruto schaden in de voorlaatste drie boekjaren en van de gemiddelde toevoeging aan de schadevoorziening in deze jaren. De uitkomst hiervan wordt vermenigvuldigd met de verhouding tussen schades die voor eigen rekening komen (dus na aftrek van het herverzekerde deel) en de bruto schaden in de voorlaatste drie boekjaren. Dit verhoudingsgetal is minimaal 50%. Deze uitkomst wordt vervolgens vermenigvuldigd met de verhouding tussen de TV voor te betalen schaden die voor eigen rekening komen (dus na aftrek van het herverzekerde
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
21
deel) aan het einde van het boekjaar en dezelfde TV aan het einde van het vorige boekjaar. Dit verhoudingsgetal is maximaal 100%. Het bovenstaande leidt per eind 2011 tot het volgende minimaal vereist eigen vermogen. MVEV
Beleggingsrisico (4% * 365.951 * 97,28%) Beheerslasten Risicokapitaal bij overlijden (0,3% * 931.417 * 50%) Arbeidsongeschiktheidspensioen (26% * 800 * 100%) Totaal
Als % TV
14.239
4,0%
0
0,0%
1.397
0,4%
208
0,1%
15.844
4,5%
Vaststelling vereist eigen vermogen onder FTK volgens het standaardmodel DNB Onder het FTK wordt het vereiste eigen vermogen zodanig vastgesteld dat met de wettelijk vastgestelde zekerheidsmaat van 97,5% wordt voorkomen dat het pensioenfonds binnen één jaar over minder middelen beschikt dan de technische voorzieningen voor de onvoorwaardelijke toezeggingen. Bij het bepalen van dit minimaal vereist eigen vermogen is rekening gehouden met het bepaalde in artikel 11 (Minimaal vereist eigen vermogen) van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen. Het vereiste eigen vermogen wordt zodanig vastgesteld dat de effecten kunnen worden opgevangen in de volgende onmiddellijke veranderingen in de risicofactoren: 1. Renterisico (S1): Het effect van de meest ongunstige wijziging van de rentetermijnstructuur volgens door DNB voorgeschreven stijgings- en dalingsfactoren. 2. Aandelen- en vastgoedrisico (S2): Het effect van een daling van de waarde van de beleggingen in beursgenoteerde aandelen ontwikkelde markten en indirect vastgoed met 25% (S2A), in aandelen opkomende markten met 35% (S2B), in niet-beursgenoteerde aandelen met 30% (S2C) en in direct vastgoed met 15% (S2D). 3. Valutarisico (S3): Het effect van een daling van alle valutakoersen ten opzichte van de euro met 20%. 4. Grondstoffenrisico (S4): Het effect van een daling van de waarde van de beleggingen in grondstoffen (commodities) met 30%. 5. Kredietrisico (S5): Het effect van een daling van de gewogen gemiddelde rentemarge (credit spread) met 40%. 6. Verzekeringstechnisch risico (S6) Het vereiste vermogen voor verzekeringstechnische risico’s wordt bepaald door het procesrisico, de onzekerheid in de sterftetrend (TSO) en de negatieve stochastische afwijkingen (NSA):
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
22
7. Liquiditeitsrisico (S7), concentratierisico (S8) en het operationeel risico (S9) Het liquiditeits-, concentratie- en operationeel risico is verondersteld gelijk te zijn aan 0% en worden in de berekening buiten beschouwing gelaten. 8.
Actief beheer risico (S10): Onder actief beheer worden afwijkende posities in portefeuilles verstaan die door portefeuillemanagers worden ingenomen ten opzichte van de stategische portefeuilles. De mate van actief beheer wordt doorgaans bepaald aan de hand van een tracking error. Bij de berekening van het Vereist Eigen Vermogen inclusief actief beheer risico, is S10 bepaald als: 1,96 * trackting error totale beleggingen * balanswaarde totale beleggingen.
De effecten S1 tot en met S10 worden vervolgens gecombineerd aan de hand van de volgende formule:
(S12 + S 22 + 2 * 0 ,5*S1* S 2 + S 32 + S 42 + S 52 + S 62 + S102 + correlaties)
(1)
waarbij,
S 22 = S 22A + S 22B + S 22C + S 22D
+ 2 * 0,75 * (S 2 A * S 2 B + S 2 A * S 2C + S 2 A * S 2 D + S 2 B * S 2C + S 2 B * S 2 D + S 2C * S 2 D )
(2)
Hierbij geeft 0,5 de correlatie weer tussen het renterisico (S1) enerzijds en het aandelen- en vastgoedrisico (S2) anderzijds. De correlaties tussen de risico’s die onderdeel uitmaken van het aandelen- en vastgoedrisico bedragen 0,75. Voor alle overige onderlinge verbanden zijn de correlaties op nul gesteld. Derhalve wordt ervan uitgegaan dat deze risico’s onafhankelijk van elkaar optreden. Het vereist eigen vermogen wordt bepaald aan de hand van een iteratief proces. Kredietrisico herverzekeraar Met ingang van 1 februari 2011 is het Besluit Financieel Toetsingskader Pensioenfondsen (Besluit FTK) gewijzigd voor de herverzekerde pensioenfondsen. De wijziging van het Besluit FTK houdt in dat gedeeltelijk herverzekerde pensioenfondsen geen rekening hoeven te houden met het kredietrisico op de herverzekeraar bij de berekening van: het Vereist Eigen Vermogen, en de waarde van de vordering van het pensioenfonds op de herverzekeraar; de vordering hoeft niet te worden verlaagd vanwege het kredietrisico van de herverzekeraar.
De vordering op de herverzekeraar is hiermee gelijk aan de technische voorzieningen voor risico van de herverzekeraar. Het grootste deel van de herverzekerde pensioenen is ondergebracht bij Aegon. Het bestuur beoordeelt jaarlijks bij de vaststelling van het jaarverslag de rating van Aegon. Financiële sturingsmiddelen Het bestuur besteedt aandacht aan de rapportage in het kader van het FTK. Een verschil tussen het aanwezige eigen vermogen en het conform bovenstaande vastgestelde vereiste vermogen wordt geëvalueerd.
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
23
Binnen het kader van de financiële opzet heeft het pensioenfonds de volgende financiële sturingsmiddelen: • aanpassen van de beleggingsportefeuille; • aanpassen van de toeslagen; • aanpassen van de aanspraken. Aanpassen van de beleggingsportefeuille De risicometing en resultaatsevaluatie door het pensioenfonds en de situatie op de financiële markten zouden aanleiding kunnen geven om de beleggingsportefeuille aan te passen. Aanpassen van de toeslagen Op het moment dat de middelen van het pensioenfonds het niet toelaten de wenselijke toeslagen toe te passen, kan besloten worden minder toeslag of geen toeslag toe te kennen. Aanpassen van de aanspraken Indien de hiervoor genoemde sturingsmiddelen niet het vereiste effect hebben, kan worden besloten de opgebouwde pensioenaanspraken en –rechten te verminderen en indien nodig de op risicobasis verzekerde pensioenen te verminderen.
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
24
9. Premiebeleid en toeslagenbeleid Kostendekkende premie De kostendekkende premie dient volgens de Pensioenwet te bestaan uit de volgende componenten: 1. de premie die actuarieel benodigd is in verband met de jaarlijkse opbouw van (tijdelijk) ouderdomspensioen en de jaarlijkse verzekering van nabestaandenpensioen (levenslang en tijdelijk) en wezenpensioen, inclusief de verzekering van premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid; 2. de opslag die nodig is voor het in stand houden van het vereist eigen vermogen; 3. de opslag die nodig is voor uitvoeringskosten van het pensioenfonds (exclusief de kosten voor het vermogensbeheer); Feitelijke premie De regeling van CRH Pensioenfonds betreft een collectieve beschikbare premieregeling. De door het pensioenfonds te ontvangen premie bestaat uit een vaste werkgeverspremie en een premie bijeengebracht door de deelnemers. De vaste werkgeverspremie voor de hoofdregeling van het pensioenfonds is geüniformeerd. Per 1 januari 2011 is het werkgeversdeel en per 1 april 2011 is het werknemers deel van de vaste premie aangepast. Deze wijziging is van tijdelijke aard en geldt in ieder geval tot de vaststelling van het Pensioenakkoord. Na de aanpassingen wordt de uniforme premie als volgt verdeeld: Reglement I II/IV III B Werkgever 22,0% 22,0% 17,4% 21,6% Werknemer 4,6% tot € 26.191 4,0% tot € 5.649 4,0% tot € 5.649 3,0% tot € 26.191 7,0% boven € 26.191 7,5% boven € 5.649 7,5% boven € 5.649 6,0% boven € 26.191 2010
2011
Reglement
I II/IV III B Werkgever 23,3% 23,3% 18,4% 22,8% Werknemer 4,9% tot € 26.440 4,3% tot € 5.703 4,3% tot € 5.704 3,2% tot € 26.440 7,5% boven € 26.440 8,0% boven € 5.703 8,0% boven € 5.704 6,4% boven € 26.440
De bovengenoemde percentages zijn een percentage van de pensioengrondslag. In bijlage IV is vastgelegd hoe de premie per 1 januari 2011 is bepaald en hoe in de toekomst een mogelijke aanpassing van de premie kan plaatsvinden. De vaste premie kan slechts als volgt worden aangepast: • Na verloop van vijf jaar, voor het eerst per 1 januari 2016, en uitsluitend in overleg met CRH Nederland B.V. Deze wijziging is alleen dan mogelijk indien gewijzigde of nieuwe economische en/of actuariële uitgangspunten daartoe aanleiding geven en kan uitsluitend betrekking hebben op de vaststelling van de in artikel 128 PW bedoelde bijdrage voor de nieuw op te bouwen en te verzekeren pensioenaanspraken voor de nieuwe bijdragevaststellingsperiode. Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
25
• In afwijking van het hierboven bepaalde kan het bestuur van het pensioenfonds de bijdrage, na overleg met CRH Nederland B.V., tussentijds wijzigen voor een nieuwe periode van minimaal vijf jaar voor de nieuw op te bouwen en te verzekeren pensioenaanspraken indien sprake is van een ingrijpende en onvoorziene wijziging van omstandigheden die zo zwaarwegend is dat een wijziging van de in artikel 128 PW bedoelde bijdrage voor de nieuw op te bouwen en te verzekeren pensioenaanspraken niet kan worden uitgesteld tot de hierboven bedoelde wijzigingsdatum. Daarbij kan het niet gaan om een wijziging als bedoeld hierboven, maar wel om - onder meer - een ingrijpende wijziging van het risicoprofiel van het deelnemersbestand als gevolg van toe- en of uittredingen van aangesloten werkmaatschappijen dan wel reorganisaties bij die werkmaatschappijen. • In 2012 wordt echter een studie uitgevoerd naar de impact van het Pensioenakkoord op de pensioenregeling. Naar verwachting zal de uitkomst hiervan leiden tot een versobering van de pensioenregeling, bijvoorbeeld door het invoeren van een hogere pensioenleeftijd. De bovengenoemde premie verhoging is van kracht totdat de nieuwe regeling wordt ingevoerd indien dit eerder is dan 1 januari 2016. 15-jaars overgangsregeling Situatie tot 1 januari 2008 In de vaste premie tot 1 januari 2008 zoals die voor Stichting CRH Pensioenfonds gold, was reeds een solvabiliteitsopslag opgenomen voor de toekomstige inkoop van de pensioenaanspraken uit hoofde van de 15-jaars overgangsregeling. Van de in te kopen pensioenaanspraken in de jaren 2012 tot en met 2021 zijn schattingen gemaakt. De in deze jaren geschatte benodigde solvabiliteitsopslag is vervolgens verdisconteerd in een opslag op de vaste premie voor pensioenregeling I vanaf 2007. Op het moment dat pensioenaanspraken uit deze regeling ingekocht moeten worden bij Stichting CRH Pensioenfonds, betaalt de werkgever alleen de actuarieel benodigde koopsom (dus exclusief solvabiliteitsopslag) op basis van de dan geldende rentetermijnstructuur en overlevingstafel. Voor Stichting Pensioenfonds Cementbouw was in de vaste premie voor pensioenregeling A geen component opgenomen voor een dergelijke solvabiliteitsopslag. Op het moment dat de aanspraken uit hoofde van de 15-jaars overgangsregeling ingekocht zouden moeten worden bij Stichting Pensioenfonds Cementbouw (vanaf 2012 tot en met 2020), betaalt de werkgever de actuarieel benodigde koopsom plus een solvabiliteitsopslag. Situatie vanaf 1 januari 2008 Op 1 januari 2008 is sprake van een gefuseerd pensioenfonds. Op deze datum is de financiële opzet van het fonds gewijzigd. Zo is de vaste werkgeverspremie voor pensioenregeling I aangepast. De vaste premie voor ‘oud’ CRH deelnemers en ‘oud’ Cementbouw deelnemers is vanaf 1 januari 2008 aan elkaar gelijk. Bij deze aanpassing is de hierboven geschetste financieringsmethodiek voor de aanspraken uit hoofde van de 15-jaars overgangsregeling niet gewijzigd. In de vaste premie vanaf 2008 zit derhalve nog steeds de solvabiliteitsopslag voor de financiering van de 15-jaars overgangsregeling voor de ‘oude’ CRH deelnemers. Voor de ‘oud’ CRH deelnemers is de 15-jaars overgangsregeling met 1 jaar ingekort tot 31 december 2020. Hiermee sluit de einddatum aan bij die voor de ‘oud’ Cementbouw deelnemers. Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
26
Bij de inkoop van aanspraken uit hoofde van de 15-jaars overgangsregeling wordt tot 2020 uitgegaan van de rentetermijnstructuur en, voor de ‘oud’ Cementbouw deelnemers, de solvabiliteitsopslag primo jaar. De inkoop in 2020 wordt gebaseerd op de rentetermijnstructuur en, voor de ‘oud’ Cementbouw deelnemers, de solvabiliteitsopslag ultimo 2020. Jaarverslag & Jaarrekening De hoogte van de totale kostendekkende en de totale feitelijke premie worden in de jaarrekening en het jaarverslag vermeldt. Toeslagenbeleid Bij de bepaling van de hoogte van de eventueel toe te kennen toeslag op reeds opgebouwde, ingegane en premievrije pensioenaanspraken wordt door het bestuur van het pensioenfonds rekening gehouden met een toeslagenstaffel. De hoogte van de toeslag is hierbij afhankelijk van de dekkingsgraad. De staffel dient als leidraad voor het bestuur bij de vaststelling van het toeslagenniveau en geeft dus aan dat het bestuur bij een bepaalde dekkingsgraad kan besluiten om een bepaalde toeslag toe te kennen. Het bestuur van het pensioenfonds heeft de vrijheid om hiervan af te wijken indien de situatie van het pensioenfonds naar zijn oordeel daartoe aanleiding geeft. De toeslagenstaffel geeft dus richting aan, maar leidt niet tot een recht. Dekkingsgraad
Toeslag (% van consumentenprijsindex)
< 105% 105% - 116,7% 116,7% - 125% > 125%
0% 50% 100% 100% + evt. inhaaltoeslagverlening
De dekkingsgraad betreft de dekkingsgraad ná toeslagverlening op basis van een in december van het voorafgaande jaar door een actuaris gemaakte schatting. Het voorwaardelijke toeslagenbeleid voor de actieve en inactieve deelnemers wordt als volgt vormgegeven: 1. Het voorwaardelijke toeslagenbeleid wordt vormgegeven volgens toeslagcategorie D1 uit de toeslagenmatrix. Dit betekent een voorwaardelijk toeslagenbeleid gekoppeld aan een ex ante bepaalde maatstaf met financiering uit overrendementen c.q. het vrije eigen vermogen. Er is derhalve geen recht op toekomstige toeslagen. Het is niet zeker of en in hoeverre in de toekomst toeslagen worden verleend. Er is geen bestemmingsreserve gevormd en er wordt geen premie betaald voor toekomstige toeslagen. 2. De ex ante bepaalde maatstaf is de verhouding van het consumenten prijsindexcijfer (CPI) over de maand oktober zoals deze vóór 31 december gepubliceerd wordt voor het afgelopen jaar en het jaar ervoor. Onder CPI wordt hierbij verstaan het in het statistisch bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde cijfer "Totaal consumenten prijsindex, alle huishoudens afgeleid". 3. De ambitie is om jaarlijks pensioenrechten en pensioenaanspraken aan te passen aan de ontwikkeling van de CPI.
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
27
4. Een (volledige) toeslag wordt in principe niet toegekend indien en voorzover: • Het pensioenfonds door het verlenen van een toeslag in een situatie van dekkingstekort zou komen. • Het pensioenfonds door het verlenen van een volledige toeslag in een situatie van reservetekort zou komen. 5. Het bestuur kan besluiten om een inhaaltoeslag te verlenen. Voor een inhaaltoeslag gelden de volgende richtlijnen. • Een inhaaltoeslag kan uitsluitend worden verleend indien de dekkingsgraad hoger is dan het Vereist Vermogen. • Een inhaaltoeslag heeft alleen betrekking op toekomstige pensioenuitkeringen en wordt dus niet met terugwerkende kracht verleend. • In een bepaald jaar wordt eerst door het bestuur besloten of toeslagverlening moet plaatsvinden en vervolgens of eventueel inhaaltoeslag mogelijk is.
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
28
10. Waarderingsgrondslagen van de beleggingen op de balans De waarderingsgrondslagen voor de beleggingen op de balans zijn als volgt. Obligaties Obligaties worden gewaardeerd op marktwaarde. Leningen Leningen worden gewaardeerd op benaderde marktwaarde. Aandelen Aandelen worden gewaardeerd op marktwaarde. Voor zover op onderliggende waarden callopties zijn geschreven en de beurskoers de uitoefenprijs overtreft, is de waardering bepaald op de uitoefenprijs vermeerderd met de ontvangen optiepremie. Vastgoed Vastgoed in exploitatie wordt gewaardeerd op taxatiewaarde. Bij taxaties wordt rekening gehouden met de verwachte opbrengst als beleggingsobject in verhuurde staat bij vrijwillige verkoop. Vastgoed in ontwikkeling wordt gewaardeerd op kostprijs. Jaarlijks wordt 20% van het vastgoed intern getaxeerd. Beleggingsfondsen Participaties in beleggingsfondsen worden gewaardeerd op marktwaarde. Deelnemingen Deelnemingen worden gewaardeerd op kostprijs of lagere marktwaarde. Derivaten Derivaten worden gewaardeerd op marktwaarde. Waarden in vreemde valuta worden omgerekend tegen de op de balansdatum geldende valutakoers.
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
29
11. Administratieve organisatie en interne controle Het doel van het pensioenfonds is het verlenen van pensioen en uitkeringen aan deelnemers en gewezen deelnemers, alsmede hun nabestaanden. Het pensioenfonds heeft om dat doel te kunnen bereiken een organisatie opgezet waarbinnen de uitvoering van de pensioenregeling en het beheer van het vermogen op een adequate en gecontroleerde manier kan plaatsvinden. Het onderstaande organogram geeft de structuur van de organisatie weer. ORGANOGRAM VAN PENSIOENFONDS
Deelnemers
Gepensioneerden (inclusief gewezen deelnemers)
Werkgever
Verantwoordingsorgaan
Adviserend Actuaris
Vergadering van Deelnemers
Algemeen Bestuur (Intern toezicht) Certificerend Actuaris Dagelijks Bestuur (Uitvoerend) Klachtencommissie
Beleggingscommissie
Werkgroep ad hoc
Herverzekeraar
Vermogensbeheerder
Directie van het Pensioenbureau
Pensioenbureau CRH Nederland
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
Accountant
30
Voor het bestuur en de directie van het pensioenbureau is een deskundigheidsplan opgesteld. Daarnaast geldt voor het bestuur, de directie van het pensioenbureau en de beleggingscommissie een gedragscode. Beleggingsrichtlijnen geven het raamwerk aan waarbinnen de vermogensbeheerders mogen opereren. 11.1.
Beheersingskader van de organisatie
Bestuur en doelstelling Het bestuur is de beheerder van het pensioenfonds en stelt zich ten doel de verstrekking van pensioenen en andere uitkeringen ter zake van ouderdom, invaliditeit en overlijden aan deelnemers en gewezen deelnemers alsmede hun nagelaten betrekkingen overeenkomstig de bepalingen van het pensioenreglement en de statuten. Het bestuur tracht dit doel te bereiken door:
1. het vormen van fondsen; 2. het uitvoeren van de pensioenregeling zoals in het pensioenreglement omschreven; 3. het treffen van maatregelen, die aan het doel ten goede komen. Bevoegdheden Het bestuur van het pensioenfonds vormt een zogenaamd “one tier board” en bestaat uit een algemeen bestuur en het dagelijks bestuur. Het bestuur bepaalt het beleid van het pensioenfonds. Het algemeen bestuur heeft haar dagelijkse beleids- en beheerstaken gemandateerd aan het dagelijks bestuur. Het algemeen bestuur oefent toezicht uit op het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur heeft het dagelijkse (operationele) beleid opgedragen aan de directie van het pensioenbureau. Het pensioenfonds heeft het administratief beheer uitbesteed aan CRH Nederland B.V. CRH Nederland B.V. heeft het administratief beheer intern ondergebracht bij het Pensioenbureau, dat onder leiding staat van de directie van het pensioenbureau. Het beleggen van de pensioengelden is door het pensioenfonds ondergebracht bij een externe vermogensbeheerder. Door middel van een contract zijn de taken en bevoegdheden duidelijk vastgelegd. De administratieve organisatie is daarbij zodanig opgezet dat alle belangrijke contracten en betalingen van twee handtekeningen moeten worden voorzien. Stukken behorende tot de dagelijkse correspondentie kunnen echter worden ondertekend door één bestuurslid, dan wel lid van de directie van het pensioenbureau daartoe door het bestuur gevolmachtigd. Samenstelling bestuur Het algemeen bestuur van het pensioenfonds bestaat uit minimaal 6 en maximaal 10 bestuursleden. Per 1 januari 2012 was de samenstelling als volgt: 2 bestuursleden gekozen door de deelnemers, (de werknemersvertegenwoordigers), 1 bestuurslid gekozen door de pensioengerechtigden, (de pensioengerechtigdenvertegenwoordiger) en 3 bestuursleden aangewezen door de werkgevers (werkgeververtegenwoordigers)1. Het dagelijks bestuur bestaat uit twee bestuursleden, te weten de voorzitter en de secretaris. De voorzitter wordt door de werkgeversvertegenwoordigers aangewezen en de secretaris door de vertegenwoordigers van de gepensioneerden en de werknemers.
Het bestuur, dagelijks en algemeen gezamenlijk, vergadert gemiddeld zes maal per jaar en van deze vergaderingen worden notulen gemaakt. De directie van het pensioenbureau ontvangt een uitnodiging om bij deze vergaderingen aanwezig te zijn. 1
De verdeling van deze zetels over vertegenwoordigers van de deelnemers en de pensioengerechtigden vindt plaats op basis van de onderlinge getalsverhoudingen, met dien verstande dat de vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden niet meer dan de helft van deze zetels kunnen bezetten. Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
31
Het dagelijkse bestuur vergadert, al dan niet tezamen met de directie van het pensioenbureau, zo vaak dit nodig is in verband met de uitvoering van haar werkzaamheden. Het algemene bestuur wordt uitvoerig geïnformeerd door het dagelijkse bestuur en de beleggingscommissie en de beleidsstukken worden uitgebreid tijdens gezamenlijke bestuursvergaderingen besproken. De directie van het pensioenbureau ondersteunt en informeert het dagelijks bestuur. Daarnaast vergadert het bestuur, dagelijks en algemeen gezamenlijk, ten minste één maal per jaar met het verantwoordingsorgaan. Verbetering deskundigheid pensioenfondsbestuur De Pensioenkoepels (VB, Opf en UvB) hebben op 16 april 2007 een Plan van Aanpak gepresenteerd inzake deskundigheidsbevordering van pensioenfondsen. In het Plan van Aanpak wordt de deskundigheid van besturen beschreven en getoetst aan standaardnormen, de zogenaamde eindtermen. Verder worden eisen gesteld aan pensioenopleidingen en cursussen. Het deskundigheidsplan dat door het fonds is opgesteld is deels gestoeld op het Plan van Aanpak van de pensioenkoepels. Functioneren van het bestuur Het bestuur heeft een procedure voor een periodieke evaluatie van het functioneren van het bestuur als geheel en van de individuele bestuursleden. Intern toezicht Het algemene bestuur draagt zorg voor het interne toezicht. Het interne toezicht bestaat ten minste uit de volgende elementen: • beoordelen van de beleids- en bestuursprocedures en –processen en checks en balances; • beoordelen van de wijze van aansturen; • beoordelen omgang met risico’s op langere termijn. het algemene bestuur heeft daartoe recht op: • alle informatie om haar taak te kunnen uitoefenen; • overleg met het dagelijkse bestuur over alle bestuurstaken; • overleg met externe accountant en externe actuaris. Het algemene bestuur stelt jaarlijks een rapportage inzake het interne toezicht op en bespreekt haar bevindingen met het verantwoordingsorgaan. Voorts worden de bevindingen van het algemene bestuur in het jaarverslag van het pensioenfonds gepubliceerd. Verantwoording Het bestuur heeft een verantwoordingsorgaan (VO) ingesteld. De inrichting en bevoegdheden zijn vastgelegd in statuten en reglementen. In het VO zijn actieve deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever(s) in principe gelijkelijk vertegenwoordigd. De geledingen van het VO worden benoemd door:
• • •
de actieve deelnemers: de werknemersvertegenwoordigers in het bestuur; de pensioengerechtigden: de pensioengerechtigdenvertegenwoordigers in het bestuur; de werkgevers: de werkgeversvertegenwoordigers in het bestuur.
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
32
Het bestuur legt verantwoording af aan het VO over het beleid en uitvoering daarvan en over naleving van de zogenaamde Principes voor goed pensioenfondsenbestuur. Het VO heeft de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen, het gevoerde beleid en de beleidskeuzes van het bestuur aan de hand van onder meer het jaarverslag. Het VO heeft onder andere recht op: • • • • • •
overleg met het bestuur; overleg met de externe accountant en externe actuaris; informatie; en heeft het recht om advies uit te brengen over: de bezoldigingsregeling van bestuursleden; recht op schriftelijke en beargumenteerde reactie op het oordeel dat het heeft gegeven over het door het bestuur gevoerde beleid; • wijzigen van het beleid ten aanzien van VO; • vorm, inrichting en samenstelling van het intern toezicht; • de interne klachten- en geschillenprocedure; • het communicatie- en voorlichtingsbeleid. Beleggingscommissie Uit het bestuur is een beleggingscommissie samengesteld bestaande uit minimaal drie en maximaal vijf personen, waarvan minimaal één lid van het dagelijkse bestuur. De beleggingscommissie wordt aangevuld met minimaal één vertegenwoordiger vanuit de directie van het pensioenbureau. De beleggingscommissie doet voorstellen aan het bestuur inzake de beleggingen van de pensioengelden, voert overleg met de vermogensbeheerder en houdt zich bezig met het beoordelen van de gerealiseerde resultaten door de vermogensbeheerder.
Rapportage vermogensbeheerder en beleggingscommissie De vermogensbeheerder en de beleggingscommissie leggen vier maal per jaar financiële verantwoording af richting het (dagelijks) bestuur door middel van kwartaal- en jaarcijfers en wel op een zodanige wijze dat het bestuur kan voldoen aan de informatieverplichtingen van de toezichthouders. Bovendien wordt het beleggingsplan op zowel tactisch als strategisch niveau door de beleggingscommissie aan het bestuur ter goedkeuring voorgelegd. Het dagelijkse bestuur rapporteert periodiek schriftelijk en/of mondeling tijdens de bestuursvergaderingen van het algemene bestuur, alsmede eenmaal per jaar door middel van een financieel jaarverslag aan het bestuur. Externe deskundigen Het bestuur van het pensioenfonds benoemt een accountant, een adviserend en een certificerend actuaris. De accountant controleert de boekhouding van het pensioenfonds en brengt ten minste één maal per jaar na het einde van het boekjaar, schriftelijk verslag uit omtrent de financiële positie van het pensioenfonds. De accountant stelt voorts periodiek een verklaring omtrent de getrouwheid van de staten op en waarmerkt deze. De certificerend actuaris waarmerkt de actuariële staten, waaronder het actuariële verslag, en stelt de actuariële verklaring op. De certificerend actuaris is onafhankelijk van het pensioenfonds en verricht geen andere werkzaamheden voor het pensioenfonds. Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
33
De adviserend actuaris adviseert het pensioenfonds en zal jaarlijks een berekening maken van de benodigde jaarpremies en/of koopsommen en van de risico’s, welke dienen te worden herverzekerd. Daarnaast stelt de adviserend actuaris jaarlijks een actuarieel rapport op waarin de technische voorzieningen, de analyse van het resultaat naar actuariële grondslagen, de resultaten van de financiële opzet en de financiële positie wordt gerapporteerd. Het bestuur vraagt advies aan de accountant en de adviserend actuaris in alle gevallen waarin het dit nodig oordeelt. Daarnaast kan het dagelijks bestuur gevraagd en ongevraagd advies geven aan het algemene bestuur. 11.2.
Operationele beheersingsmaatregelen
Operationele processen en administratieve organisatie Functiescheiding binnen het pensioenfonds is op verschillende manieren gegarandeerd. De administratie van het pensioenfonds wordt onder leiding van de directie van het pensioenbureau door het Pensioenbureau uitgevoerd en door de het dagelijks bestuur gecontroleerd. Daarnaast kan het Pensioenbureau betalingen aanmaken in electronic banking, welke geautoriseerd dienen te worden door twee van de daartoe gemachtigden. Gemachtigd zijn een aantal algemeen bestuursleden en één gemandateerde functionaris van CRH Nederland B.V. Deelnemersadministratie De deelnemersadministratie wordt onder toezicht en verantwoordelijkheid van het dagelijkse bestuur onder leiding van de directie van het pensioenbureau uitgevoerd door het Pensioenbureau. Een controle op juistheid en volledigheid wordt uitgevoerd door de externe accountant, die hierover rapporteert aan het bestuur. De deelnemersadministratie omvat de jaarlijkse pensioenberekeningen, het vervaardigen van de pensioenopgaven voor de deelnemers, gewezen deelnemers en de pensioentrekkenden, de verwerking van mutaties in het deelnemersbestand, de verwerking en afhandeling van pensioenoverdrachten. Verder draagt het Pensioenbureau zorg voor de aanlevering van de benodigde gegevens aan de actuarissen voor de uitvoering van hun werkzaamheden. De benodigde gegevens voor de deelnemersadministratie worden aangeleverd door een daartoe door elke aangesloten onderneming aangewezen (HR) contactpersoon die daarbij gebruik maakt van doorlopende genummerde standaardformulieren. Het Pensioenbureau zorgt voor de verwerking van de mutaties in het pensioenadministratiesysteem. Ultimo boekjaar wordt een standenregister verzonden aan de werkmaatschappijen. De werkmaatschappijen stemmen dit standenregister af met hun personeelsadministratie en rapporteren inzake afwijkingen rechtstreeks aan de externe accountant. Jaarlijks wordt in het tweede kwartaal een pensioenopgave verzonden aan de deelnemers, welke tevens als saldobevestiging kan worden gezien. De administratiewerkzaamheden voor de uitkeringen bestaan voornamelijk uit het opvragen en verzamelen van de benodigde gegevens voor de uitbetalingen, het maandelijks vaststellen van de inhoudingen en de netto uit te keren pensioenen, het verzorgen van de pensioenspecificaties voor de gepensioneerden, de periodieke aangifte aan de Belastingdienst en het College van Zorgverzekeringen en de behandeling van vragen van pensioengerechtigden.
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
34
Financiële administratie en secretariële werkzaamheden De financiële administratie wordt onder toezicht en verantwoordelijkheid van het dagelijkse bestuur onder leiding van de directie van het pensioenbureau uitgevoerd door het Pensioenbureau. De financiële administratie bestaat onder andere uit het in de boekhouding vastleggen van alle financiële handelingen en transacties, het regelen van betalingen, het incasseren van pensioenbijdragen, de vervaardiging van het jaarverslag en de staten voor De Nederlandsche Bank N.V.. De financiële administratie wordt onder leiding van de directie van het pensioenbureau uitgevoerd door het Pensioenbureau. Er is een functiescheiding aangebracht tussen het dagelijkse bestuur en de financiële administratie. Het verzamelen en verwerken van de beleggingsgegevens voor de rapportages aan De Nederlandsche Bank N.V. behoort tot de beleggingenadministratie. De secretariële werkzaamheden bestaan onder andere uit het uitschrijven, voorbereiden, bijwonen en notuleren van bestuursvergaderingen, het zorgdragen van de afwikkeling van de acties die tijdens de bestuursvergadering worden afgesproken en het toezicht op de correcte naleving van de bepalingen in de statuten en de pensioenreglementen van het pensioenfonds. Verder behoren de correspondentie met de (gewezen) deelnemers en pensioentrekkenden alsmede de communicatie met de externe deskundigen tot de secretariële werkzaamheden. Alle betalingsopdrachten dienen door twee daartoe gemachtigden te worden ondertekend. Gemachtigd zijn een aantal algemeen bestuursleden en één gemandateerde functionaris van CRH Nederland B.V.
Het dagelijkse bestuur rapporteert, daarin bijgestaan door de directie van het pensioenbureau, periodiek schriftelijk en/of mondeling tijdens de vergaderingen van het bestuur, alsmede eenmaal per jaar door middel van een financieel jaarverslag aan het bestuur. De sturing van het proces voorafgaand aan de vaststelling van het financieel jaarverslag door het bestuur wordt verzorgd door het dagelijkse bestuur, daarin bijgestaan door de directie van het pensioenbureau. Deze bewaakt de voortgang, de tijdigheid en de kwaliteit. Vermogensbeheer Het vermogensbeheer wordt door ING Investment Management uitgevoerd. Met deze vermogensbeheerder is een overeenkomst gesloten inzake het vermogensbeheer. Periodiek rapporteert zij schriftelijk aan de beleggingscommissie en het bestuur over de samenstelling van de portefeuille, de mutaties gedurende de afgelopen maand, de waardestijging of -daling en eventuele andere gegevens. Daarnaast wordt ieder kwartaal gerapporteerd over de economische situatie in de regio's, waarin belegd wordt en over de regio's die deze sterk beïnvloeden.
Na afloop van ieder kwartaal vindt een bespreking plaats tussen de vermogensbeheerder en de beleggingscommissie waarin de uitgangspunten van het gevoerde en uit te voeren beleggingsbeleid, het beleggingsresultaat en andere relevante aspecten aan de orde komen. Leningen Het pensioenfonds gaat geen leningen aan, tenzij de lening tijdelijk wordt aangegaan voor liquiditeitsdoelstellingen en treedt niet namens derde partijen op als garant.
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
35
Bewaking en analyse van het operationele ondernemingsrisico en de managementinformatie De werking van de administratieve organisatie en de daarin opgenomen maatregelen van interne controle worden vastgesteld door: 1. Het Pensioenbureau in haar functie als financieel administrateur van het pensioenfonds. Periodieke controles zijn: het aansluiten van subadministraties met de door externen verstrekte informatie. Dit geldt met name voor de beleggingen (depot opgaven bewaarder effecten) en premies (saldo opgaven van aangesloten bedrijven); het aansluiten van de subadministraties met het grootboek inclusief aansluitingen tussen de salarisadministratie en het grootboek; het uitvoeren van verbandcontroles binnen het grootboek. De verbandcontroles vinden voornamelijk plaats binnen de beleggingen. 2. De externe accountant. 3. De adviserend actuaris.
Van de controlewerkzaamheden brengen de externe accountant, de adviserend actuaris en het dagelijkse bestuur, daarin ondersteund door de directie van het pensioenbureau, periodiek verslag uit aan het bestuur. Vanuit hun professionaliteit zullen zij indien nodig adviseren bij wijziging van operationele processen of bij specifieke controlewerkzaamheden, daarbij inspelend op actuele ontwikkelingen en bevindingen. Calamiteitenplan en beveiliging Het toenemende belang van de continuïteit van de bedrijfsvoering en de rol van een ongestoorde werking van de automatisering in dat geheel, heeft de aandacht van het bestuur. Daar de door het pensioenfonds gebruikte applicaties op hetzelfde systeem draaien als in gebruik bij CRH Nederland B.V., is de beveiligingsprocedure identiek aan de procedure zoals bij deze onderneming in gebruik. Dit houdt in, dat er dagelijks een back-up van de databestanden wordt gemaakt, welke met een cyclus van éénmaal per week buiten het gebouw wordt bewaard. 11.3.
Beleidsmatige beheersingsmaatregelen
Beleidsmatige processen en doelstellingen Om de gestelde doelen te verwezenlijken wordt door het pensioenfonds, met inachtneming van artikel 143 van de Pensioenwet, beleid gemaakt, waarbij de actualiteit steeds in het oog gehouden wordt. Het (dagelijks) bestuur heeft de mogelijkheid om één of meerdere werkgroepen in te stellen om een specifiek onderwerp te bestuderen. Een voorbeeld hiervan is de beleggingscommissie. Verder kan hierbij ook gedacht worden aan een tijdelijk ingestelde werkgroep. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn bij een ingrijpende (wettelijke) wijziging van de pensioenregeling, maar ook bij andere ontwikkelingen die invloed kunnen hebben op de doelstellingen van het pensioenfonds zoals de toetreding van nieuwe groepen deelnemers. De commissie inventariseert en analyseert de risico's voor het pensioenfonds en brengt verslag uit aan het (dagelijks) bestuur.
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
36
Naast de mogelijkheid om commissies of werkgroepen in te stellen kan het (dagelijks) bestuur ook specifieke adviezen inwinnen bij externe deskundigen. Het (dagelijks) bestuur laat zich bij het maken van (dagelijks) beleid ondersteunen door periodieke rapportages, die tezamen een totaalbeeld moeten geven van de (financiële) positie van het pensioenfonds met de daarbij te onderkennen en te analyseren risico's. Voorts wordt het (dagelijks) bestuur in haar werkzaamheden gevraagd en ongevraagd ondersteund door de directie van het pensioenbureau. Bewaking en analyse van het beleidsmatige ondernemingsrisico en de managementinformatie De ingestelde commissies/werkgroepen of externe deskundigen rapporteren aan het (dagelijks) bestuur en op basis van die informatie en analyses (toetsing vooraf) wordt zo nodig actie ondernomen. In de beleggingscommissie wordt uitgebreid ingegaan op de behaalde performance ten opzichte van de gestelde benchmark.
De risico-analyse is een vast onderdeel op de agenda van de vergaderingen van het dagelijks bestuur. Door middel van de notulen van deze vergaderingen neemt het algemeen bestuur kennis van de uitkomsten van de risico-analyse. 12.
Slotopmerkingen
Deze actuariële en bedrijfstechnische nota beschrijft het pensioenfonds naar de situatie per 1 april 2012. Wijzigingen vinden plaats door middel van een wijzigingsblad of door het vervangen van een bijlage, tenzij het bestuur meent dat een volledig nieuwe actuariële en bedrijfstechnische nota noodzakelijk is.
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
37
Bijlage I Actuariële grondslagen Het pensioenfonds hanteert naar de situatie per 1 januari 2010 voor de vaststelling van de technische voorzieningen de volgende actuariële grondslagen en onderstellingen. Deze grondslagen acht het bestuur voldoende prudent om met de daarmee vastgestelde voorziening de betreffende verplichtingen te kunnen afwikkelen. Overlevingskansen en leeftijdscorrectie (gewezen) deelnemers en gepensioneerden De overlevingskansen voor de (gewezen) deelnemers en gepensioneerden zijn ontleend aan de door het Actuarieel Genootschap gepubliceerde Prognosetafel 2010-2060. Op deze tafels is zowel voor mannen als voor vrouwen de Mercer inkomensafhankelijke sterftekanscorrectietabel op basis van inkomensklasse “HoogMidden” van toepassing. Uniform leeftijdsverschil tussen man en vrouw Voor de uitgestelde nabestaandenpensioenen wordt een leeftijdsverschil tussen man en vrouw verondersteld van 3 jaar, waarbij de vrouw de jongste is van beiden. Deze aanname geldt alleen vóór de pensioendatum. Na de pensioendatum wordt uitgegaan van het werkelijke leeftijdsverschil tussen de partners. Partnerfrequenties Bij de berekening van de contante waarde van de uitgestelde nabestaandenpensioenen wordt vóór de pensioendatum uitgegaan van de gehuwdheidsfrequenties zoals gepubliceerd bij de sterftetafels van het AG over de waarnemingsperiode 1995-2000. Voor het uitruilbare nabestaandenpensioen is de gehuwdheidsfrequentie op leeftijd 65 gelijk aan 1. Na de pensioendatum wordt de werkelijke burgerlijke staat in aanmerking genomen. Uitgesteld wezenpensioen De voorziening voor een uitgesteld wezenpensioen is gelijk aan 5% van de voorziening voor een uitgesteld levenslang nabestaandenpensioen Voorziening voor toekomstige pensioenopbouw arbeidsongeschikten De voorziening voor toekomstige pensioenopbouw voor arbeidsongeschikten is gelijk aan 100% van de toekomstige vrijgestelde pensioenopbouw: er wordt dus geen rekening gehouden met revalidatie. Rentetermijnstructuur Voor de vaststelling van de technische voorzieningen in enig jaar wordt gebruik gemaakt van de actuele, nominale rentetermijnstructuur die ultimo dat jaar van toepassing is en zoals deze is gepubliceerd door De Nederlandsche Bank. Opslag voor excasso De technische voorzieningen voor risico van het fonds en de koopsommen zijn inclusief een opslag van 2% ter dekking van toekomstige kosten. Jaarlijks is op deze wijze 2% van de uitkeringen beschikbaar voor kosten. Het herverzekeringsdeel van de voorziening pensioenverplichting is exclusief een opslag van 2%. Opslag voor administratie De opslag voor administratiekosten bedraagt 1,25% van de pensioengrondslagsom.
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
38
Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid De opslag voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid bedraagt 5% van de met de opslag voor administratie en excasso verhoogde netto koopsommen en premies. Actuariële omzettingen Op de beoogde pensioendatum of bij eerder ontslag wordt voor de deelnemer met een partner een deel van het ouderdomspensioen omgezet in een aanspraak op ouderdomspensioen in combinatie met nabestaandenpensioen. Het nabestaandenpensioen bedraagt dan 70% van het betreffende deel van het ouderdomspensioen. Op verzoek kan een andere verhouding aangehouden worden. De factoren voor uitruil van ouderdomspensioen naar nabestaandenpensioen zijn vast en zijn onderdeel van de pensioentoezegging. Daarnaast bestaat de mogelijkheid in de eerste vijf jaar een hoger en vervolgens lager ouderdomspensioen te ontvangen. Deze variabilisering van het ouderdomspensioen heeft geen invloed op de hoogte van het nabestaandenpensioen. De factoren voor deze tijdelijke verhoging zijn in beginsel vastgesteld voor een periode van 5 jaar. Indien een deelnemer geen gebruik maakt van de variabilisering van het ouderdomspensioen bestaat, binnen bepaalde grenzen, de mogelijkheid om het ouderdomspensioen eerder, maar niet voor het bereiken van de 60-jarige leeftijd, of later, maar niet na het bereiken van de 70-jarige leeftijd in te laten gaan De uitruilfactoren worden in beginsel vastgesteld voor een periode van 5 jaar, met uitzondering van de factoren voor de uitruil van tijdelijk ouderdompensioen naar levenlang ouderdomspensioen en vice versa. Deze factoren worden net als de afkoopfactoren jaarlijks vastgesteld. De uitruilfactoren worden sexeneutraal bepaald op basis van de actuariële grondslagen van het pensioenfonds waarbij wordt uitgegaan van de starttafel welke behoort bij het berekeningsjaar. De gehanteerde rentetermijnstructuur is die van september het jaar voorafgaand aan het berekeningsjaar. Overige veronderstellingen Verder wordt verondersteld dat de uitkeringen continu geschieden en dat de partnerfrequentie en sterfte zich voordoen als hiervoor beschreven.
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
39
Bijlage II Aangesloten ondernemingen per 1 januari 2012 De volgende ondernemingen zijn aangesloten bij het pensioenfonds: − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − −
Anker Kalkzandsteenfabriek B.V. BBN Bouwmaterialenhandel B.V. Betonmortelbedrijven Cementbouw B.V. BIK Bouwprodukten B.V.* Bleijenbergh-Fassaert B.V. Brakel Atmos B.V.* Calduran Kalkzandsteen B.V. Cebo Holland B.V.* Cementbouw B.V. Cementbouw Bindmiddelen B.V. Cementbouw Mineralen B.V. Cementbouw Zand & Grind B.V. Cemtac B.V. CRH Bouwmaten B.V. CRH Bouwmaterialenhandel B.V. CRH Nederland B.V. CRH Structural Concrete B.V. (voorheen Alvon en Heembeton) De Boo Bouwmaterialen B.V. De Boo West B.V. De Schelde Bouwmarkten B.V. Dycore B.V. Erven Feenstra Bouwmaterialen B.V. Garfield Aluminium B.V.* Heras Nederland B.V. Kalkzandsteenfabriek Harderwijk B.V. Kalkzandsteenfabriek Roelfsema B.V. Kingspan Insulation B.V. (voorheen Ecotherm)* Kingspan Unidek B.V. (voorheen Unidek)* NVB Ubbens Bouwstoffen B.V. Royal Roofing Materials B.V. (voorheen CRH Roofing en Delbouw) Stoel van Klaveren Bouwstoffen B.V. Struyk Verwo Aqua B.V. Struyk Verwo Groep B.V. Struyk Verwo Infra B.V. Transportbedrijf Jac Caron B.V. Transportbeton Diemen B.V. Vaculux B.V.* Van Neerbos Bouwmarkten B.V. Van Neerbos Bouwmarkten Exploitatie B.V. Van Neerbos Bouwmaterialen B.V. Waalsteenfabriek De Bylandt B.V. Wernink Beton B.V. Zoontjens Beton B.V.
* heeft een eigen uitvoeringsovereenkomst afgesloten met Stichting CRH Pensioenfonds (niet via CRH Nederland B.V.) Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
40
Bijlage III Op ondernemingen toepasselijke pensioenreglementen In deze bijlage is een overzicht opgenomen van de op de aangesloten ondernemingen toepasselijke pensioenreglementen. Pensioenreglement I Werknemers van de onderstaande ondernemingen nemen deel aan Pensioenreglement I indien zij: - zijn geboren op of ná 1 januari 1950 óf - zijn geboren vóór 1 januari 1950 én op of ná 1 januari 2007 in dienst zijn getreden. − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − − −
Bleijenbergh-Fassaert B.V. Brakel Atmos B.V. Cebo Holland B.V. Cementbouw B.V. Cementbouw Bindmiddelen B.V. Cementbouw Mineralen B.V. Cementbouw Zand & Grind B.V. Cemtac B.V. CRH Bouwmaten B.V. CRH Bouwmaterialenhandel B.V.* CRH Nederland B.V.* CRH Structural Concrete B.V. (voorheen Heembeton)* De Schelde Bouwmarkten B.V. Dycore B.V.* Heras Nederland B.V. Kingspan Insulation B.V. (voorheen Ecotherm)* Kingspan Unidek B.V. (voorheen Unidek)* NVB Ubbens Bouwstoffen B.V.* Royal Roofing Materials (voorheen CRH Roofing en Delbouw) Stoel van Klaveren Bouwstoffen B.V.* Struyk Verwo Aqua B.V.* Struyk Verwo Groep B.V.* Struyk Verwo Infra B.V.* Vaculux B.V.* Van Neerbos Bouwmarkten B.V. Van Neerbos Bouwmaterialen B.V.* Zoontjens Beton B.V.
Pensioenreglement II Per 1 januari 2012 kent deze regeling geen actieve deelnemers meer. De regeling is gesloten. Pensioenreglement III Werknemers van de onderstaande ondernemingen nemen deel aan Pensioenreglement III. BIK Bouwprodukten B.V. Garfield Aluminium B.V.
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
41
Pensioenreglement IV Werknemers geboren vóór 1 januari 1950 en in dienst gekomen vóór 1 januari 2007. − − − − −
CRH Structural Concrete B.V. (voorheen Heembeton)* Dycore B.V.* Struyk Verwo Aqua B.V.* Struyk-Verwo Groep B.V.* Struyk Verwo Infra B.V.*
* Een andere pensioenregeling is mogelijkerwijs van toepassing op een werknemer indien hij werkzaam is voor een met * gemarkeerde werkgever en hij binnen het concern van werkgever is veranderd.
Pensioenreglement B − − − − − − − − − − − − − − −
Anker Kalkzandsteenfabriek B.V. BBN Bouwmaterialenhandel B.V. Betonmortelbedrijven Cementbouw B.V. Calduran Kalkzandsteen B.V. CRH Structural Concrete (voorheen Alvon en Heembeton)* De Boo Bouwmaterialen B.V. De Boo West B.V. Erven Feenstra Bouwmaterialen B.V. Kalkzandsteenfabriek Harderwijk B.V. Kalkzandsteenfabriek Roelfsema B.V. Struyk Verwo Infra B.V.* Transportbedrijf Jac Caron B.V. Transportbeton Diemen B.V. Van Neerbos Bouwmarkten Exploitatie B.V. Waalsteenfabriek De Bylandt B.V.
* Een andere pensioenregeling is mogelijkerwijs van toepassing op een werknemer indien hij werkzaam is voor een met * gemarkeerde werkgever en hij binnen het concern van werkgever is veranderd.
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
42
Bijlage IV Vaststelling vaste premie Een aanpassing van de vaste premie als gevolg van wijziging van gewijzigde en/of actuariële uitgangspunten kan alleen leiden tot aanpassing van de netto actuariële koopsommen en premies incl. opslag voor excasso (component 1) en de opslag voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid (component 2). De opslag voor administratiekosten (component 3) kan wijzigen indien de omvang van de uitvoeringskosten daartoe aanleiding geven. De componenten solvabiliteitsopslag (component 3) en extra opslag voor afkoop van risico’s (component 3) wijzigen niet. In de vaststelling van component 1 wordt rekening gehouden met een verdiscontering van de verwachte actuariële winst op uitruil die op het moment van uitruil van ouderdoms- naar nabestaandenpensioen wordt gemaakt. Hierbij worden de volgende veronderstellingen gehanteerd: - vrouwelijke deelnemers ruilen geen ouderdomspensioen uit voor nabestaandenpensioen; - van de mannelijke deelnemers ruilt 10% (de veronderstelde ongehuwde mannelijke deelnemers) geen ouderdomspensioen uit voor nabestaandenpensioen; - de overige mannelijke deelnemers (de veronderstelde gehuwden) ruilen ouderdomspensioen uit naar een ouderdomspensioen met een bijbehorend nabestaandenpensioen van 70% van het ouderdomspensioen: de uitruil leidt tot een positief actuarieel resultaat omdat de reglementaire ruilfactor voor omzetting van een ouderdomspensioen in een ouderdomspensioen met een bijbehorend nabestaandenpensioen van 70% van het resterende ouderdomspensioen gelijk is aan 0,77 waardoor er actuarieel een resultaat ontstaat omdat volgens de gehanteerde overlevingsgrondslagen deze ruilfactor hoger is.
De vaste premie met ingang van 1 januari 2012 voor de verschillende pensioenregelingen is als volgt over deze componenten verdeeld. De werknemersbijdrage is de gemiddelde werknemersbijdrage per deelnemer op basis van de in de pensioenreglementen vastgelegde deelnemersbijdragen. Reglement Reglement Reglement I/II/IV/A
1. Netto actuariële koopsommen en premies incl. opslag voor excasso
III
B
19,17%
18,17%
19,23%
1,71%
1,54%
1,78%
2. Opslag voor administratiekosten
1,10%
0,87%
1,29%
3. Solvabiliteitsopslag
4,23%
3,17%
4,41%
4. Extra opslag voor afkoop van de risico’s
3,39%
4,92%
2,26%
29,60%
28,68%
28,97%
Werknemersbijdrage
6,30%
10,28%
6,17%
Werkgeversbijdrage
23,30%
18,40%
22,80%
-
Opslag voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid
Totaal
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
43
Tot 1 januari 2011 was de vaste premie voor de verschillende pensioenregelingen als volgt over deze componenten verdeeld. Reglement Reglement Reglement I/II/IV/A III B
1. Netto actuariële koopsommen en premies incl. opslag voor excasso
17,66%
13,75%
16,77%
2. Opslag voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid
1,55%
1,19%
1,57%
3. Opslag voor administratiekosten
1,10%
0,87%
1,29%
4. Solvabiliteitsopslag
4,23%
3,17%
4,41%
5. Extra opslag voor afkoop van de risico’s
3,39%
4,92%
2,26%
27,93%
23,90%
26,30%
Werknemersbijdrage
5,93%
6,50%
4,70%
Werkgeversbijdrage
22,00%
17,40%
21,60%
Totaal
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
44
Bijlage V Financieel crisisplan In de Actuariële en Bedrijfstechnische Nota (ABTN) zijn de risico’s waaraan het pensioenfonds blootstaat beschreven. Deze risico’s kunnen ertoe leiden dat de statutaire doelstelling, het uitkeren van pensioenen, nu of op langere termijn in gevaar komt. Het bestuur is in dat geval genoodzaakt maatregelen te nemen, aan te duiden als crisismaatregelen. Doel van dit crisisplan is dat het bestuur vooraf beschrijft welke crisismaatregelen beschikbaar zijn, wat de impact van deze maatregelen is en welke procedures doorlopen moeten worden. Zodoende kan het bestuur slagvaardig opereren wanneer een crisis daadwerkelijk optreedt. Belangrijke (door DNB getoetste) aspecten van het crisisplan zijn evenwichtige belangenbehartiging (gepensioneerden, slapers, actieven en werkgever) en (mogelijke) communicatie naar alle betrokkenen. Dit crisisplan bevat een beschrijving van de maatregelen die het bestuur op korte termijn effectief zou kunnen inzetten indien in korte tijd de dekkingsgraad zich zeer snel beweegt richting kritische waarden waardoor het realiseren van de doelstelling van het pensioenfonds in gevaar komt. Dit crisisplan is bedoeld voor het geval zich in de toekomst dergelijke situaties voordoen waarbij crisismaatregelen genomen moeten worden. Het plan geeft de te hanteren kritische ondergrenzen, de beschikbare maatregelen, de effectiviteit, evenwichtigheid en mate van inzetbaarheid van deze maatregelen en de te volgen communicatie- en besluitvormingsprocessen aan. Bij het opstellen van dit financieel crisisplan is rekening gehouden met de bepalingen uit de Beleidsregel financieel crisisplan pensioenfondsen van DNB zoals gepubliceerd in de Staatscourant van 9 december 2011.
1. Beschrijving crisissituatie Het bestuur onderkent dat marktwaardering van de pensioenverplichtingen en de bezittingen met onzekerheid is omgeven. De toekomstige rente is een voorname factor, evenals de toekomstige levensverwachting. Het bestuur voert een langetermijn beleid en wenst in het beleid naar alle betrokkenen niet op dagvolatiliteiten te reageren. Dit crisisplan treedt in werking als de statutaire doelstelling tot het uitkeren van pensioenen in gevaar komt. Het pensioenfonds streeft er naar om op de pensioenen toeslagen te kunnen verlenen, op basis van de volgende leidraad: - indien de dekkingsgraad lager is dan 105% worden er op grond van het beleidskader geen toeslagen verleend; - indien de dekkingsgraad hoger is dan 105% maar lager dan circa 117% wordt een toeslag verleend ter grootte van de helft van de maatstaf (prijsindex). Een dekkingsgraad lager dan 117% wordt om deze reden als voorstadium van een crisis aangemerkt. Dit crisisplan richt zich met name op maatregelen in een crisissituatie. In de communicatie zal wel rekening worden gehouden met het voorstadium, de situatie dat geen volledige toeslag verleend kan worden. Het bestuur maakt voor de vaststelling dat sprake is van een crisissituatie onderscheid in vier varianten:
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
45
Variant A. Het ontstaan van onderdekking: een dekkingsgraad lager dan het Minimaal Vereist Vermogen. Per eind 2010 lag het niveau van deze grens op 104,5%. Deze variant zal doorgaans ontstaan door langdurig lagere rendementen en/of een dalende rentestand, maar kan ook ontstaan door korte termijn volatiliteit op de financiële markten. Bij deze dekkingsgraad is de hoogte van de nominale pensioenen in gevaar. Voor deze variant zijn verschillende gradaties denkbaar. Bijvoorbeeld wanneer de dekkingsgraad tot onder het herstelpad volgens het kortetermijnherstelplan of de kritische dekkingsgraad zakt, wordt een vermindering van de pensioenaanspraken en -rechten waarschijnlijker. Variant B.
Een daling van de dekkingsgraad in een periode van één maand met meer dan 5%punt, bij een dekkingsgraad van meer dan het Minimaal Vereist Vermogen.
Variant C.
Een daling van de rente tot onder het niveau van 3,3% waarbij de gezamenlijke werkgevers- en deelnemerspremie lager is dan de kostendekkende premie en tot verlaging van de pensioenopbouw overgegaan moet worden.
Variant D. Het ontstaan van een reservetekort: een dekkingsgraad die gedurende drie maanden lager dan het Vereist Vermogen ligt. Per eind 2011 lag het niveau van deze grens op 111,5%. Bij het ontstaan van een reservetekort komt het verlenen van volledige toeslagen onder druk te staan. Gezien de huidige financiële situatie van het pensioenfonds acht het bestuur het op dit moment niet waarschijnlijk dat deze variant zich op korte termijn zal voordoen. Indien de financiële markten eind 2012 herstel zullen vertonen zal deze variant naar de situatie van dan worden beschreven en opgenomen in het geactualiseerde crisisplan 2013. Dit crisisplan is met name gericht op nominale pensioenaanspraken. Bij de jaarlijkse actualisering van dit plan (zie paragraaf 9) zal bezien worden of aanpassing van grenzen en maatregelen wenselijk is.
2. Dekkingsgraad waarbij het fonds er zonder korten niet meer uit kan komen Wanneer de dekkingsgraad zich op enig moment onder het Minimaal Vereist Vermogen bevindt, stelt het pensioenfonds een kortetermijnherstelplan op waarin wordt aangegeven hoe het pensioenfonds binnen de wettelijk gestelde termijnen een dekkingsgraad boven het Minimaal Vereist Vermogen zal bereiken. Het bestuur heeft als onderdeel van dit crisisplan daarnaast een zogenaamde “kritische dekkingsgraad” vastgesteld. Dit is de dekkingsgraad waarbij het pensioenfonds er niet langer in slaagt om binnen de wettelijk gestelde maximale termijnen (drie jaar) het Minimaal Vereist Vermogen te bereiken, zonder de belangen van deelnemers, inactieve deelnemers, uitkeringsgerechtigden, andere aanspraakgerechtigden en de werkgever onevenredig te schaden en tot het verminderen (korten) van pensioenaanspraken en pensioenrechten over te moeten gaan. Het niveau van de kritische dekkingsgraad is onder andere afhankelijk van de rentetermijnstructuur en de verwachte meerrendementen op enig moment. In de volgende tabel is Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
46
rekenrente
de kritische dekkingsgraad voor een aantal scenario’s opgenomen, uitgaande van een wettelijke hersteltermijn naar het Minimaal Vereist Vermogen van drie jaar. In deze analyses is uitgegaan van een structureel sluitende financiële opzet. Dit betekent dat bij alle rekenrentes de ontvangen premie minimaal gelijk is aan de kostendekkende premie op basis van deze rekenrente. Bij de vaststelling van de kritische dekkingsgraad wordt er dus rekening gehouden met een eventueel benodigde verlaging van de pensioenopbouw in verschillende pensioenregelingen.
2,0% 2,5% 3,0% 3,5% 4,0% 4,5% 5,0%
0,0%
verwacht meerrendement 0,5% 1,0% 1,5%
2,0%
102,7% 102,8% 102,9% 102,9% 100,6% 98,2% 95,7%
101,1% 101,2% 101,3% 101,3% 99,0% 96,7% 94,2%
96,4% 96,6% 96,7% 96,8% 94,6% 92,3% 90,0%
99,5% 99,6% 99,7% 99,8% 97,5% 95,2% 92,8%
98,0% 98,1% 98,2% 98,2% 96,1% 93,7% 91,4%
Toelichting: lees de kritische dekkingsgraad uit bovenstaande tabel als het niveau vanaf waar het pensioenfonds naar verwachting in drie jaar (zonder korten) kan herstellen tot het Minimaal Vereist Vermogen, gegeven een bepaald renteniveau (dat vanaf het begin van de herstelperiode drie jaar lang op dat niveau blijft) en bij een jaarlijks verondersteld meerrendement (ten opzichte van de verplichtingen). Bijvoorbeeld: als de rente 2,5% is (en blijft) en het pensioenfonds een jaarlijks meerrendement van 1,0% verwacht te halen (ten opzichte van het benodigde rendement op de pensioenverplichtingen), dan kan het pensioenfonds vanaf een (kritische) dekkingsgraad van 99,6% nog zonder korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten herstellen (en bij dit voorbeeld rekening houdend met een verlaging van de pensioenopbouw). Het beleid van het pensioenfonds is reeds gericht op het beperken van de kans dat de dekkingsgraad zich richting deze kritische dekkingsgraden beweegt. Door middel van een ALMstudie wordt dit beleid periodiek getoetst en herijkt.
3. Maatregelen die ter beschikking staan Het bestuur is in het geval van crisissituatie A en C genoodzaakt maatregelen te nemen, aan te duiden als crisismaatregelen. Het bestuur heeft alle mogelijke crisismaatregelen onderzocht wat heeft geresulteerd in de volgende mogelijke maatregelen. In het algemeen Het pensioenfonds hanteert als reguliere financiële sturingsmiddelen het premie (aanwendings)beleid, het toeslagbeleid en het beleggingsbeleid. Tevens kan het pensioenfonds de werkgever adviseren de pensioenovereenkomst aan te passen waar het de maximale opbouw van toekomstige aanspraken met bijbehorende financiering betreft en kan het pensioenfonds als laatste middel de pensioenaanspraken en pensioenrechten verminderen. 1. Premieverhoging De pensioenregeling betreft een collectieve beschikbare premieregeling. De door het pensioenfonds te ontvangen premie bestaat uit een vaste werkgeverspremie en een premie Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
47
bijeengebracht door de deelnemers (de deelnemerspremie die het pensioenfonds in principe kan wijzigen). Deze gezamenlijke werkgevers- en deelnemerspremie is de pensioentoezegging en bepaalt daarmee het uiteindelijke pensioen. De vaste jaarlijkse werkgeverspremie is vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst. De werkgever zal in principe nooit een hogere of lagere premie betalen dan de genoemde vaste premie. De vaste jaarlijkse werkgeverspremie kan slechts als volgt worden aangepast: - aan het einde van de looptijd van de uitvoeringsovereenkomst, voor het eerst per 1 januari 2016, en uitsluitend in overleg met de werkgever. Deze wijziging is alleen dan mogelijk indien gewijzigde of nieuwe economische en/of actuariële uitgangspunten daartoe aanleiding geven en kan uitsluitend betrekking hebben op de vaststelling van de premie voor de nieuw op te bouwen en te verzekeren pensioenaanspraken voor de nieuwe premievaststellingsperiode; - gedurende de looptijd van de uitvoeringsovereenkomst, na overleg met de werkgever, voor een nieuwe periode van minimaal vijf jaar voor de nieuw op te bouwen en te verzekeren pensioenaanspraken indien sprake is van een ingrijpende en onvoorziene wijziging van omstandigheden die zo zwaarwegend is dat een wijziging van de premie voor de nieuw op te bouwen en te verzekeren pensioenaanspraken niet kan worden uitgesteld. Daarbij kan het niet gaan om een wijziging als bedoeld hierboven, maar wel om - onder meer - een ingrijpende wijziging van het risicoprofiel van het deelnemersbestand als gevolg van toe- en of uittredingen van aangesloten werkmaatschappijen dan wel reorganisaties bij die werkmaatschappijen. Aangezien een crisissituatie zich op ieder moment kan voordoen, gedurende de looptijd van de uitvoeringsovereenkomst nieuwe economische en/of actuariële uitgangspunten geen aanleiding kunnen zijn om de werkgeverspremie te verhogen, en na de looptijd een verhoging van de werkgeverspremie indien gewijzigde of nieuwe economische en/of actuariële uitgangspunten daartoe aanleiding geven uitsluitend betrekking heeft op de vaststelling van de premie voor de nieuw op te bouwen en te verzekeren pensioenaanspraken, is een verhoging van de werkgeverspremie geen maatregel die het fonds in een crisissituatie ter beschikking staat. De deelnemerspremie is vastgelegd in de pensioenreglementen. Het bestuur kan de deelnemerspremie aanpassen, wat een aanpassing van de pensioenreglementen is en benodigde instemming van een uit te schrijven deelnemersvergadering behoeft. Indien de gezamenlijke werkgevers- en deelnemerspremie lager dreigt te worden dan de kostendekkende premie, treedt het pensioenfonds tijdig in overleg met de werkgever. Gronden waarop de vaste werkgeverspremie verhoogd kan worden zijn echter beperkt. Daarnaast zal beoordeeld worden in hoeverre het voor een evenwichtige belangenbehartiging nodig is om gelijktijdig de pensioenaanspraken en -rechten van inactieve deelnemers (meer) te korten als de deelnemerspremie of een (deel van de) verhoging van de deelnemerspremie bijdraagt aan een lagere benodigde korting van pensioenaanspraken. Gezien het karakter van de pensioenregeling (collectieve beschikbare premieregeling) en de gronden waarop de vaste werkgeverspremie gewijzigd kan worden, is een premieverhoging met name geschikt om de kostendekkendheid van de premie (tijdelijk) te verbeteren en daardoor de maximale pensioenopbouw te bereiken en slechts in zeer beperkte mate om de herstelkracht van het pensioenfonds te vergroten.
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
48
2. Bijstorting werkgever Gezien het karakter van de pensioenregeling (collectieve beschikbare premieregeling) is een crisismaatregel in de vorm van een bijstorting door de werkgever niet mogelijk. 3. Beperken of niet toekennen van toeslagen Het geheel of gedeeltelijk achterwege laten van de voorwaardelijke toeslagverlening van de deelnemers, inactieve deelnemers en uitkeringsgerechtigden wordt niet als crisismaatregel aangemerkt, maar als een regulier sturingsmiddel binnen het beleid van het pensioenfonds. 4. Toepassen gesplitste kortingsregeling (zonder premie te verlagen) Als de in enig jaar op te bouwen pensioenen niet gefinancierd kunnen worden uit de gezamenlijke werkgevers- en deelnemerspremie, wordt deze pensioenopbouw zodanig vastgesteld dat de omvang van de dan verlaagde aanspraak gefinancierd kan worden met de ontvangen premies. Deze toets vindt plaats op basis van een gezamenlijke werkgevers- en deelnemerspremie die minimaal gelijk moet zijn aan de kostendekkende premie. Dit is een regulier sturingsmiddel binnen het beleid van het pensioenfonds. Gezien het karakter van de pensioenregeling (collectieve beschikbare premieregeling) kan de werkgeverspremie niet verlaagd worden. Het pensioenfonds stelt de pensioenreglementen vast in overeenstemming met de pensioenovereenkomst, waar de vaste werkgeverspremie de pensioentoezegging is en kan de werkgever adviseren de pensioenovereenkomst aan te passen, waar het de opbouw van toekomstige aanspraken betreft met een bijbehorende financiering. Het pensioenfonds is bevoegd de pensioenreglementen te wijzigen zonder voorafgaande afstemming indien de wijzigingen worden genoodzaakt door wetgeving of worden opgedragen door de toezichthouders en de deelnemers en de werkgever niet benadeeld worden door de wijziging. 5. Versoberen pensioenregeling (zonder premie te verlagen) Het pensioenfonds stelt de pensioenreglementen vast in overeenstemming met de pensioenovereenkomst, waar de vaste werkgeverspremie de pensioentoezegging is en kan de werkgever adviseren de pensioenovereenkomst aan te passen, waar het de opbouw van toekomstige aanspraken betreft met een bijbehorende financiering. Het is aan de werkgever en werknemers om (het karakter van) de pensioenovereenkomst aan te passen. Het pensioenfonds is bevoegd de pensioenreglementen te wijzigen zonder voorafgaande afstemming indien de wijzigingen worden genoodzaakt door wetgeving of worden opgedragen door de toezichthouders en de deelnemers en de werkgevers niet benadeeld worden door de wijziging. 6. Aanpassen beleggingsbeleid Het aanpassen van het beleggingsbeleid bij verschillende niveaus van de dekkingsgraad is thans nog geen onderdeel van het reguliere beleidskader zoals beschreven in de ABTN. In het geval van een crisissituatie zal ad hoc naar het beleggingsbeleid worden gekeken. Indien het pensioenfonds een herstelplan heeft, dient het pensioenfonds bij het aanpassen van het beleggingsbeleid rekening te houden met de eisen van de toezichthouder (geen herstelvertraging en geen toename van het totale risico). Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
49
7. Korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten Het bestuur van het pensioenfonds kan in enig jaar besluiten de opgebouwde pensioenaanspraken en/of de ingegane pensioenen procentueel te korten, indien: a. de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt; b. het pensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van deelnemers, inactieve deelnemers, uitkeringsgerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever onevenredig worden geschaad; en c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet om uiterlijk binnen drie jaar te voldoen aan de bij of krachtens artikel 131 PW gestelde vereisten ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen. Het pensioenfonds informeert de (in)actieve deelnemers, uitkeringsgerechtigden en de werkgever schriftelijk over het besluit tot korting van de pensioenaanspraken en pensioenrechten. Er wordt niet meer gekort dan strikt nodig is om voldoende te kunnen herstellen. De korting wordt geëffectueerd op een moment dat het bestuur dit noodzakelijk acht en nadat dit met alle betrokkenen is gecommuniceerd. 7a Gedifferentieerd korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten Ingeval van gedifferentieerde korting van aanspraken kunnen de pensioenaanspraken en pensioenrechten voor de actieve deelnemers met een ander percentage worden gekort dan voor de inactieve deelnemers en uitkeringsgerechtigden. De mate waarin het verschil in korten zal worden toegepast hangt af van de wijze waarop en in hoeverre de deelnemerspremie of een (deel van de) verhoging van de deelnemerspremie bijdraagt aan een lagere benodigde korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten. 7b Evenredig korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten Indien de deelnemerspremie of een (deel van de) verhoging van de deelnemerspremie niet leidt tot een lagere benodigde korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten, zal er een uniform beleid ten aanzien van korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten plaatsvinden. Dat wil zeggen dat alle pensioenaanspraken en -rechten evenredig worden gekort.
4. Mate inzetbaarheid van de maatregelen Om de legitimiteit van de hierboven genoemde crisismaatregelen aan te tonen, is in onderstaande tabel per maatregel een verwijzing opgenomen naar de fondsdocumenten.
Crisismaatregel
ABTN
Uitvoeringsovereenkomst
Pensioenreglement
1
Premieverhoging
Hoofdstuk 9
Artikel 5
Artikel 3
2
Bijstorting werkgever
Hoofdstuk 4
Artikel 5
3
Beperken of niet toekennen van toeslagen
Hoofdstuk 9
Artikel 10
Artikel 19
4
Toepassen gesplitste kortingsregeling (zonder premie te verlagen)
Hoofdstuk 5
Artikel 4
Artikel 4
5
Versoberen pensioenregeling (zonder premie te verlagen)
Hoofdstuk 4
Artikel 10
6
Aanpassing beleggingsbeleid
Hoofdstuk 9
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
50
ABTN
Uitvoeringsovereenkomst
Pensioenreglement
7a Gedifferentieerd korten van pensioenaanspraken en – rechten
Hoofdstuk 5
Artikel 4
Artikel 4
7b Evenredig korten van pensioenaanspraken en – rechten
Hoofdstuk 5
Artikel 4
Artikel 4
Crisismaatregel
Gezien het karakter van de pensioenregeling (collectieve beschikbare premieregeling): - en de gronden waarop de vaste werkgeverspremie gewijzigd kan worden, is een premieverhoging (1) in een crisissituatie met name geschikt om de kostendekkendheid van de premie (tijdelijk) te verbeteren en daardoor de maximale pensioenopbouw te bereiken en slechts in mindere mate om de herstelkracht van het pensioenfonds te vergroten; - is een crisismaatregel in de vorm van een bijstorting door de werkgever (2) niet mogelijk; - is het toepassen van de gesplitste kortingsregel (zonder de premie te verlagen) (4) een regulier sturingsmiddel binnen het beleid van het pensioenfonds; - is de mogelijkheid tot het korten (7) van pensioenaanspraken en pensioenrechten opgenomen in artikel 4 van het pensioenreglement en is deze maatregel weliswaar een regulier maar ultiem sturingsmiddel.
5. Indicatie financiële effect van de maatregelen De inzet van de verschillende crisismaatregelen heeft telkens een andere impact op de financiële positie van het pensioenfonds. De hierna volgende analyse geeft inzicht in de effectiviteit van de beschikbare crisismaatregelen. Hierbij is telkens uitgegaan van een dekkingsgraad van 100%.
Crisismaatregel
1
Effectiviteit
N.v.t. 1% van de pensioengrondslag
ca. + 0,15% (2% rente)
Jaarlijks
ca. + 0,25% (4% rente)
Jaarlijks
Korten 1% inactieven en uitkeringsgerechtigden
ca. + 0,52%
Eenmalig
Korten 1% evenredig
ca. + 1,00%
Eenmalig
Premieverhoging -
werkgeverspremie
-
deelnemerspremie
2
Bijstorting werkgever
3
Beperken of niet toekennen van toeslagen
4
Toepassen gesplitste kortingsregeling (zonder premie te verlagen)
5
Versoberen pensioenregeling (zonder premie te verlagen)
6
Aanpassing beleggingsbeleid
7a
Gedifferentieerd korten van pensioenaanspraken en -rechten
7b
Impact op dekkingsgraad
Inzet maatregel
Evenredig korten van pensioenaanspraken en -rechten
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
51
6. Evenwichtige belangenafweging Het bestuur maakt voor wat betreft de inzet van crisismaatregelen onderscheid naar de impact ervan op de verschillende groepen belanghebbenden. Hiermee draagt het bestuur zorg voor een evenwichtige verdeling van de lasten in een crisissituatie. Onderstaande tabel geeft inzicht in welke groepen belanghebbenden worden beïnvloed door een specifieke crisismaatregel. Crisismaatregel
Impact op belanghebbenden
Deelnemers
Inactieve deelnemers en uitkeringsgerechtigden
Werkgever
1
Premieverhoging
Ja
Nee
Mogelijk
2
Bijstorting werkgever
N.v.t.
N.v.t.
N.v.t.
3
Beperken of niet toekennen van toeslagen
Ja
Ja
Nee
4
Toepassen gesplitste kortingsregeling (zonder premie te verlagen)
Ja
Nee
Nee
5
Versoberen pensioenregeling (zonder premie te verlagen)
Ja
Nee
Ja
6
Aanpassing beleggingsbeleid
Mogelijk
Mogelijk
Nee
7a
Gedifferentieerd korten van pensioenaanspraken en -rechten
Mogelijk
Ja
Nee
7b
Evenredig korten van pensioenaanspraken en -rechten
Ja
Ja
Nee
De evenwichtige belangenafweging bij de inzet van crisismaatregelen zal per crisissituatie door het bestuur beoordeeld worden. Zo zal bijvoorbeeld bij het inzetten van een premieverhoging voor de deelnemers beoordeeld worden in hoeverre het voor een evenwichtige belangenbehartiging nodig is om gelijktijdig de pensioenaanspraken en -rechten van inactieve deelnemers (meer) te korten als een (deel van de) verhoging van de deelnemerspremie bijdraagt aan een lagere benodigde korting van pensioenaanspraken. Hulpmiddelen om de evenwichtige belangafweging te onderbouwen zijn een ALM-studie, een continuïteitsanalyse en het herstelplan.
7. Communicatie met belanghebbenden a. Communicatie over het crisisplan Na vaststelling van dit crisisplan zal het bestuur het plan voorleggen aan het verantwoordingsorgaan voor advies. De actieve deelnemers, inactieve deelnemers en uitkeringsgerechtigden zullen daarna geïnformeerd worden over de hoofdlijnen van het crisisplan door middel van een nieuwsbericht op de website, in een nieuwsbrief van het pensioenfonds en tijdens de eerstvolgende deelnemersvergadering. b. Communicatie over een crisissituatie In het geval van een crisis zoals gedefinieerd in paragraaf 1, variant A en D, zal het bestuur met de toezichthouder communiceren op de daarvoor voorgeschreven wijze en met inachtneming van de daarvoor voorgeschreven termijnen. Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
52
Aan alle actieve deelnemers en uitkeringsgerechtigden zal, in aanvulling op al eerder gedane mededelingen over de financiële situatie van het pensioenfonds op de website en door middel van een brief worden gecommuniceerd dat van een crisissituatie A, C of D sprake is en dat maatregelen moeten worden genomen. In deze brief zal tevens worden aangegeven welke maatregelen dat zullen zijn en per welke datum ze zullen worden toegepast. Daarnaast zullen de crisissituatie en de te nemen maatregelen tijdens een deelnemersvergadering en in een nieuwsbrief nader worden toegelicht. In onderstaande tabel is het communicatietraject na vaststelling van de crisissituatie weergegeven (zoals bovenstaand beschreven): Belanghebbende partij
Welke vorm
Wanneer
Toezichthouder
brief
onverwijld
Werkgever
brief
binnen twee weken
Verantwoordingsorgaan
brief
binnen zes weken
Actieve deelnemers
brief en bericht op website
binnen tien weken
nieuwsbrief en deelnemersvergadering
na verzenden brief
Inactieve deelnemers
brief en bericht op website
binnen tien weken
Uitkeringsgerechtigden
brief en bericht op website
binnen tien weken
pensioenkrant en deelnemersvergadering
na verzenden brief
In geval van crisissituatie B zal niet altijd worden gecommuniceerd met de belanghebbenden. c. Beleid ongedaan maken crisismaatregelen Wanneer de dekkingsgraad het niveau van het Vereist Vermogen heeft overschreden zal de toegepaste korting van de pensioenaanspraken (gedeeltelijk) ongedaan worden gemaakt door middel van inhaaltoeslagen, zoals in de ABTN is omschreven. De pensioenaanspraken en pensioenrechten van actieve deelnemers, inactieve deelnemers en uitkeringsgerechtigden worden in dit geval procentueel evenveel (uniform) verhoogd. Bij deze verhoging zal er voor worden gezorgd dat de dekkingsgraad het niveau van de streefgrens niet zal onderschrijden. Er wordt maximaal éénmaal per jaar gecompenseerd. Bovenstaand beleid is de leidraad. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks over het al dan ongedaan maken van een toegepaste korting. Een eventueel gekorte pensioenopbouw in geval van crisissituatie C zal in de toekomst niet ongedaan worden gemaakt.
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
53
8. Besluitvormingsproces In het geval van een crisissituatie treedt het bestuur onderling binnen één week in overleg. In het geval van crisissituatie A (het ontstaan van onderdekking) zal het bestuur handelen conform de wettelijk gestelde termijnen voor een kortetermijnherstelplan en op basis van het gestelde in dit crisisplan. Bij de besluitvorming over de te nemen maatregelen zal de volgende prioritering worden aangehouden: ten aanzien van het beleggingsbeleid (6) wordt gehandeld conform het in de ABTN opgenomen beleggingsmandaat en bij een crisissituatie zal het pensioenfonds voor ad hoc beleid de marktontwikkelingen in overweging nemen, ervan uitgaande dat het pensioenfonds niet beter belegt dan de markt. het bestuur treedt in overleg met de werkgever over de mogelijkheden voor een premieverhoging en/of aanpassing van (het karakter van) de pensioenregeling. het bestuur beoordeelt in hoeverre een verhoging van de premie voor de deelnemers tot de mogelijkheden behoort en zal een afweging maken of de pensioenaanspraken- en rechten van inactieven en uitkeringsgerechtigden (meer) worden gekort (7a). indien de hiervoor genoemde maatregelen naar verwachting niet tot het gewenste effect leiden, zullen de pensioenaanspraken en –rechten evenredig worden gekort (7b). Deze maatregelen zullen met het verantwoordingsorgaan worden besproken.
9. Beoordeling actualiteit Het bestuur zal het crisisplan opnemen als vast agendapunt voor de jaarlijkse bestuursvergadering waarin de ABTN aan de orde komt. In deze vergadering zal het crisisplan worden besproken en zal een toetsing en indien nodig bijstelling aan de actualiteit plaatsvinden.
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
54
Bijlage VI Verklaring Beleggingsbeginselen Zie separaat document: Verklaring inzake beleggingsbeginselen d.d. 18 juni 2012
Actuariële en bedrijfstechnische nota Augustus 2012
55