ACTUARIËLE EN BEDRIJFSTECHNISCHE NOTA VAN STICHTING PENSIOENFONDS RANDSTAD 2014
INHOUDSOPGAVE 1.
Voorwoord
pag. 4
2. 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Inleiding Het fonds Doel van deze nota Nagestreefde mate van detaillering Algemene beleidsuitgangspunten Organisatie en intern beheersingssysteem
pag. 5
3. 3.1 3.2 3.3
Algemene overwegingen Continuïteit van de onderneming Omvang van het deelnemersbestand Verwachte salaristrend
pag. 13
4.
Inhoud van de pensioenregeling
pag. 14
5.
Toeslagbeleid
pag. 16
6.
Berekening van de voorziening pensioenverplichtingen
pag. 18
7. 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7 7.8 7.9
Beleggingsbeleid Algemeen Beleggingsprincipes Strategisch beleid en risicokaders Verhouding tussen matching- en rendementsportefeuille Tactisch beleid Risicobeheersing Risico’s financiële instrumenten Maatschappelijk verantwoord beleggen Evaluatie van resultaten
pag. 19
8. 8.1 8.2 8.3
Premiebeleid Algemeen Deelnemersbijdrage Werkgeversbijdrage
pag. 29
9. 9.1 9.2
Waarderingsgrondslagen van de balans Balanswaardering van de beleggingen Overige voorzieningen en reserves
pag. 32
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 2
10. 10.1 10.2 10.3 10.4
Weerstandsvermogen en sturingsmiddelen Risico’s bij bereiken doelstellingen Omvang weerstandsvermogen Jaarlijkse toetsing Inzet en effectiviteit van sturingsmiddelen
pag. 34
11. 11.1 11.2
Administratieve organisatie en interne controle Administratie Uitbesteding
pag. 38
12. 12.1 12.2 12.3 12.4
Risicobeheersing Systematiek van risicobeheersing Algemene beheersingsmaatregelen Specifieke beheersingsmaatregelen Rapportage inzake risicobeheersing
pag. 42
13. 13.1 13.2 13.3 13.4 13.5 13.6 13.7 13.8 13.9 13.10 13.11
Financieel crisisplan pag. 45 Inleiding Beschrijving crisissituatie Dekkingsgraad waarbij het fonds er zonder korten niet meer uit kan komen Maatregelen die ter beschikking staan Mate van inzetbaarheid van de maatregelen Indicatie financiële effect van de maatregelen Evenwichtige belangenafweging Beleid inzake ongedaan maken van crisismaatregelen Aanpak van crisissituaties Communicatie met belanghebbenden Beoordeling actualiteit
14.
Slotopmerkingen
pag. 56
Overzicht bijlagen Bijlage 1: Bijlage 2:
Actuariële grondslagen en veronderstellingen Verdeling over de beleggingscategorieën
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 57 pag. 59
pag. 3
1.
Voorwoord
Dit is de actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) van de Stichting Pensioenfonds Randstad, zoals vastgesteld in de bestuursvergadering van 23 januari 2014. Wijzigingen in deze nota zullen zo spoedig als mogelijk door het bestuur worden vastgesteld, waarna de toezichthouder DNB hiervan in kennis zal worden gesteld. Aldus vastgesteld te Diemen op 23 januari 2014.
S. de Leeuw Voorzitter
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
E.J. Adam - Smolders Secretaris
pag. 4
2.
Inleiding
2.1
Het fonds
De Stichting Pensioenfonds Randstad (hierna te noemen: het fonds) is een ondernemingspensioenfonds. Het fonds verzekert pensioenaanspraken voor de werknemers van Randstad Groep Nederland bv en de met name door haar aangewezen ondernemingen die met haar in een groep zijn verbonden. Deelnemers aan het fonds zijn die leden van het personeel van een aangewezen onderneming die door het bestuur als zodanig is toegelaten, een en ander zoals nader statutair is geregeld. Het betreft in Nederland werkzame dochterondernemingen van Randstad Holding n.v. en ondernemingen die organisatorisch en / of financieel verbonden zijn met Randstad Holding n.v. Het bestuur van het fonds kan besluiten of en onder welke voorwaarden een onderneming die niet langer deel uit maakt van de groep, aan het fonds verbonden kan blijven.
2.2
Doel van deze nota
Het doel van deze nota is om het bestuursbeleid te omschrijven dat wordt gevoerd om de pensioenovereenkomsten zoals afgesloten door de aangesloten werkgevers en deelnemers van het fonds, te kunnen nakomen. In overeenstemming met artikel 145 van de Pensioenwet omschrijft de nota de wijze waarop het fonds de middelen beheert en de pensioenregeling uitvoert. Met name wordt aangegeven op welke wijze het fonds uitvoering geeft aan het bepaalde in de artikelen 25, 95, 126 tot en met 137 en 143 van de Pensioenwet.
2.3
Nagestreefde mate van detaillering
In deze actuariële en bedrijfstechnische nota wordt een beschrijving gegeven van de verplichtingen, de risico’s, de financiële opzet, de sturingsmiddelen en de organisatie van het fonds. Het beleid zal zoveel mogelijk in strategische zin omschreven worden. Alleen indien het bestuur meent dat het strategische beleid bijstelling behoeft, zal deze nota dienovereenkomstig aangepast worden.
2.4.
Algemene beleidsuitgangspunten
Het algemene uitgangspunt van het te voeren beleid is om de pensioentoezegging na te komen en wel tegen zo laag mogelijke, maar stabiele premies en uitvoeringskosten. De pensioentoezegging kan worden gekwalificeerd als een uitkeringsovereenkomst in de zin van artikel 1 en 118 van de Pensioenwet. De pensioenregeling is een zogenaamde middelloonregeling waarbij de toeslagverlening (‘winstbijschrijving’) voorwaardelijk plaats vindt op basis van de financiële positie van het fonds. De financiële positie wordt voornamelijk gestuurd via de middelen uit beleggingsopbrengsten. Het risico van niet toereikende beleggingsopbrengsten, waardoor de ingegane pensioenen en pensioenaanspraken verlaagd zouden kunnen worden, ligt volledig bij de (gewezen) deelnemers en gepensioneerden. Hierdoor zijn ook negatieve pensioenaanpassingen mogelijk.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 5
Het beleid van het fonds is echter zodanig ingericht dat onder een breed scala van omstandigheden op lange termijn een zo hoog mogelijk pensioen wordt uitgekeerd terwijl de kans op verlaging in enig jaar zoveel als redelijkerwijs mogelijk wordt beperkt.
2.5
Organisatie en intern beheersingssysteem
Het doel van het fonds is ten bate van de deelnemers en hun na te laten betrekkingen uitkering van pensioen te verzekeren alsmede alle handelingen te verrichten die daartoe bevorderlijk zijn. Het fonds heeft om dat doel te kunnen bereiken een organisatie opgezet waarbinnen de uitvoering van de pensioenregeling en het beheer van het vermogen op een adequate en gecontroleerde manier kan plaatsvinden. Het intern beheersingssysteem berust op de verantwoordelijkheden, de bevoegdheden en de onderlinge verhoudingen van de volgende bij het fonds betrokken organen en instellingen:
Bestuur Beleggingsadviescommissie Auditcommissie Communicatiecommissie Geschillencommissie Verantwoordingsorgaan Visitatiecommissie Pensioenbureau Randstad Holding nv Fiduciair vermogensbeheerder Kempen Capital Management N.V. Custodian KAS Bank N.V. Herverzekeraar Zwitserleven Accountant PricewaterhouseCoopers Adviserend actuaris Mercer B.V. Certificerend actuaris Mercer B.V.
In onderstaand organogram zijn de verhoudingen tussen diverse organen en instellingen binnen en buiten het fonds schematisch weergegeven. Vervolgens worden de relaties en rollen kort toegelicht.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 6
Bestuur Binnen de stichting is het bestuur verantwoordelijk voor het bepalen van het beleid en het verrichten van bestuurshandelingen ten behoeve van het fonds. Het bestuur bestaat uit acht personen en is paritair samengesteld. De leden namens de actieve deelnemers en gepensioneerden worden rechtstreeks verkozen door de actieve deelnemers en gepensioneerden, die zich hiertoe verkiesbaar kunnen stellen. Eens per twee jaar vindt een referendum plaats waarin twee bestuursleden worden benoemd voor een termijn van vier jaar. De bestuursleden namens de werkgever worden eens per vier jaar benoemd door de directie van Randstad Groep Nederland bv. De voorzitter van het fonds wordt benoemd door de aangesloten ondernemingen. De bestuursleden wijzen uit hun midden een secretaris en een plaatsvervangend voorzitter en plaatsvervangend secretaris aan.
Aangesloten werkgevers Randstad Groep Nederland bv De groep van aangesloten ondernemingen bestaat uit in Nederland werkzame werkgevers binnen Randstad Holding nv, inclusief Randstad Holding nv zelf, die werknemers in dienst hebben die zich bezig houden met de ondersteuning en uitvoering van de bedrijfsactiviteiten van de betreffende ondernemingen (‘vast’ personeel). Werknemers die ter beschikking gesteld worden van opdrachtgevers (zoals uitzendkrachten en gedetacheerd personeel) zijn niet in dienst bij de aangesloten werkgevers van het fonds. Door middel van een uitvoeringsovereenkomst tussen Randstad Groep Nederland bv en het fonds zijn de wederzijdse afspraken vastgelegd.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 7
Ten behoeve van de uitvoering van de administratieve processen wordt door het overgrote deel van de aangesloten werkgevers gebruik gemaakt van de administratieve dienstverlening van het centrale administratieve onderdeel van Randstad Holding nv; E-Bridge. Het fonds heeft ten behoeve van de administratieve werkprocessen afspraken vastgelegd met E-Bridge.
Beleggingsadviescommissie Het fonds heeft ten aanzien van het onderdeel vermogensbeheer een adviserende commissie ingesteld die bestaat uit drie bestuursleden, twee externe deskundigen en de directie van het fonds. Deze commissie kent een eigen Reglement Beleggingsadviescommissie en vormt een onderdeel van de structuur van het fonds. De externe deskundigen in de Beleggingsadviescommissie worden op basis van het verrichten van diensten op uurbasis ingehuurd.
Auditcommissie Het fonds heeft een auditcommissie ingesteld die het bestuur ondersteunt ten aanzien van de administratieve organisatie en interne controle, het risicomanagement en de verslaglegging van het fonds. De auditcommissie bestaat uit twee bestuursleden (één namens iedere geleding) en de directie van het fonds.
Communicatiecommissie De communicatiecommissie bereidt het communicatiebeleid van het fonds voor, beoordeelt het brievenboek van het fonds en ontplooit activiteiten betreffende de communicatie-uitingen van het fonds, waaronder die voor het beheer en onderhoud van de website. De communicatiecommissie bestaat uit twee bestuursleden (één namens iedere geleding), de adjunct-directeur en een senior medewerker van het Pensioenbureau van Randstad Holding.
Geschillencommissie Het fonds heeft een geschillencommissie ingesteld die het bestuur adviseert ten aanzien van de besluiten inzake geschillen die ontstaan zijn tussen belanghebbenden en het pensioenfonds. De geschillencommissie bestaat uit een externe voorzitter en twee bestuursleden (één namens iedere geleding).
Visitatiecommissie Het fonds heeft voor de uitvoering van het intern toezicht in het kader van Pension Fund Governance gekozen voor de instelling van een visitatiecommissie. Het bestuur heeft vastgesteld dat visitaties in beginsel eenmaal per kalenderjaar plaatsvinden, tenzij praktische omstandigheden dit verhinderen. De visitatiecommissie wordt ad hoc samengesteld met behulp van externe aanbieders van dergelijke dienstverlening. Per visitatie wordt hiertoe een gerichte opdracht met de betreffende aanbieder afgesloten.
Verantwoordingsorgaan Het fonds kent sinds 2008 een verantwoordingsorgaan dat tripartite is samengesteld uit afgevaardigden namens deelnemers, gepensioneerden en de werkgever. Het verantwoordingsorgaan bestaat uit zes leden en is statutair ingesteld. Leden van het verantwoordingsorgaan worden afgevaardigd door de Centrale Ondernemingsraad van Randstad Groep Nederland waar het leden namens de actieve deelnemers betreft, worden voorgedragen door de Vereniging van Gepensioneerden Randstad Groep Nederland waar het de leden namens de gepensioneerden betreft en worden afgevaardigd door de directie van Randstad Groep Nederland bv waar het leden namens de werkgever betreft. De voordracht van leden namens de gepensioneerden vindt uitsluitend plaats door de Vereniging van ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 8
Gepensioneerden indien en voor zover deze vereniging ten minimale 25% van het totale aantal gepensioneerden vertegenwoordigt. Getracht wordt om in het verantwoordingsorgaan een goede afspiegeling van de diverse aangesloten ondernemingen te verkrijgen.
Accountant PricewaterhouseCoopers Ten behoeve van de vaststelling van de jaarrekening en de staten ten behoeve van de toezichthouder maakt het fonds jaarlijks gebruik van de diensten van een registeraccountant die per verslagjaar hiertoe wordt ingehuurd. Dit betreft PricewaterhouseCoopers te Amsterdam.
Adviserend actuaris Mercer B.V. Ten behoeve van de doorlopende advisering inzake de actuariële en organisatorische aspecten van de van pensioenregeling maakt het fonds gebruik van de diensten van een actuarieel adviseur. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de diensten van Mercer B.V. te Amstelveen. Afspraken inzake de dienstverlening van de adviserend actuaris zijn vastgelegd in een uitbestdingsovereenkomst.
Certificerend actuaris Mercer B.V. Ten behoeve van de vaststelling van de jaarrekening en de staten ten behoeve van de toezichthouder maakt het fonds jaarlijks gebruik van de diensten van een certificerend actuaris die per verslagjaar hiertoe wordt ingehuurd. Dit betreft Mercer B.V. te Amstelveen.
Pensioenbureau Randstad Holding nv Het fonds heeft de taken op gebied van administratieve en beleidsmatige ondersteuning uitbesteed aan Randstad Holding nv. Het pensioenbureau van Randstad Holding is verantwoordelijk voor uitvoering van de pensioenadministratie, het verzorgen van de communicatie met alle belanghebbenden en de excasso van de uitkeringen. Daarnaast verzorgt het pensioenbureau de beleidsvoorbereiding ten behoeve van het bestuur, draagt het pensioenbureau zorg voor de verslaglegging van het fonds en onderhoudt het pensioenbureau de contacten met externe partijen. Het fonds heeft een overeenkomst van uitbesteding afgesloten met Randstad Holding nv inzake deze dienstverlening. Tevens is tussen partijen een Service Level Agreement (SLA) overeengekomen waarin de prestatie-afspraken nader zijn vastgelegd. De leiding van het pensioenbureau is in handen van een tweehoofdige directie aan wie door het pensioenfonds een aantal uitvoerende taken is gedelegeerd. Dit is vastgelegd in een directiestatuut.
Herverzekeraar Zwitserleven. Het fonds heeft een overeenkomst inzake risicoherverzekering op stoploss basis afgesloten bij Zwitserleven. Deze verzekering treedt effectief in werking indien de schade uit hoofde van arbeidsongeschiktheids- en overlijdensrisico’s over een periode van vijf jaren groter blijkt dan het vastgestelde eigen behoud van het fonds.
Fiduciair vermogensbeheerder Kempen Capital Management B.V. Ten behoeve van de uitvoering van het vermogensbeheer maakt het fonds sinds 2008 gebruik van de dienstverlening van een fiduciaire vermogensbeheerder, te weten Kempen Capital Management (hierna: KCM). De afspraken tussen het fonds en KCM zijn vastgelegd in een overeenkomst van uitbesteding. KCM voert het beleggingsbeleid uit binnen de kaders van het jaarlijks door het bestuur vast te stellen Beleggingsplan. De praktische werkafspraken tussen ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 9
beide partijen zijn vastgelegd in een SLA. Daarnaast zijn er tussen het fonds, KCM en KAS Bank werkafspraken vastgelegd in een drie-partijenovereenkomst.
Custodian KAS Bank N.V. De bewaarneming van de beleggingen is ondergebracht bij KAS Bank N.V. Naast bewaarneming van de beleggingen verzorgt KAS Bank ten behoeve van het fonds de afwikkeling van de beleggingstransacties, de controle op de waarden en de performance van de beleggingsportefeuille, de administratie van de beleggingen en de rapportages aan de toezichthouder. De afspraken tussen het fonds en KAS Bank zijn vastgelegd in een overeenkomst van uitbesteding. De praktische werkafspraken tussen beide partijen zijn vastgelegd in een SLA. Daarnaast zijn er tussen het fonds, KCM en KAS Bank werkafspraken vastgelegd in een drie-partijenovereenkomst.
Deskundigheid en integriteit Het fonds beschikt met betrekking tot het bestuur over een deskundigheidsplan in de zin van de Beleidsregels beleidsbepaling en toetsing pensioenfondsen. In het deskundigheidsplan wordt niet alleen aandacht besteed aan de vereiste deskundigheid van de bestuursleden en commissieleden, maar ook aan de benodigde competenties en vaardigheden die vereist zijn voor het kwalitatief adequaat invulllen van de diverse functies. Het bestuur zal jaarlijks een zelfevaluatie uitvoeren waarbij de deskundigheid van de bestuurders in de breedste zin des woords wordt behandeld. Jaarlijks vinden individuele gesprekken plaats met bestuursleden inzake de individuele deskundigheidsbehoeften. Voor het bestuur en alle bij het pensioenfonds betrokken medewerkers is een gedragscode opgesteld ter voorkoming van belangenconflicten en van misbruik en oneigenlijk gebruik van de bij het fonds aanwezige informatie. Het fonds heeft een compliance officer benoemd. De compliance officer is verantwoordelijk voor de inhoud, de uitvoering en het onderhoud van de compliancewerkzaamheden. Het fonds heeft de doelstelling van compliance gedefinieerd als het bevorderen van de naleving van de interne en externe regelgeving die dient ter waarborging van de integriteit van de bestuursleden, medewerkers en andere verbonden personen van het fonds. De compliance officer oefent toezicht uit op de naleving van de hiervoor bepaalde gedragscode.
Uitbesteding van taken Het fonds beschikt over een Beleidsplan Uitbesteding waarin het beleid inzake uitbesteding van taken en activiteiten is weergegeven. Uitbesteed aan externe partijen zijn de volgende taken:
Pensioenadministratie Bestuursondersteuning en beleidsvoorbereiding Vermogensbeheer Bewaarneming van effecten en aanvullende dienstverlening Beleggingsadministratie en performance- en risicorapportage
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 10
Administratieve processen en procedures De pensioenadministratie wordt door het pensioenbureau van Randstad Holding nv uitgevoerd met behulp van geautomatiseerde systemen. De processen die leiden tot de input in de systemen en de processen die de verwerking van de output en de informatieverstrekking behandelen, zijn vastgelegd in beschrijvingen. In deze procesbeschrijvingen zijn alle deelprocessen tot op mutatieniveau beschreven, waaronder de periodieke controleprocedures die een correcte en tijdige afhandeling dienen te waarborgen. De basis van de interne controlemaatregelen in deze processen wordt gevormd door de essentiële functiescheidingen tussen uitvoerende en controlerende functionarissen binnen het pensioenbureau. De definitie en de opvolging van de administratieve procedures worden – voor zover van belang voor de jaarrekening – gecontroleerd door de accountant van het pensioenfonds. De correcte werking van de gehanteerde systemen wordt op systeemniveau vastgesteld. Bij de bewaking van de administratieve processen geldt de beveiliging van de informatie en systemen als een belangrijk aandachtspunt. Beveiliging omvat de fysieke en logische toegangsbeveiliging, het veilig stellen en beschikbaar hebben van informatie (backup, recovery) en het beschikbaar hebben van het administratiesysteem in geval van calamiteiten. Hiertoe zijn door het pensioenbureau nadere afspraken gemaakt en vastgelegd met de leverancier van het administratiesysteem. De informatieverwerkende systemen zijn gedocumenteerd en worden door de accountant in het kader van de jaarwerkcontrole periodiek gecontroleerd. Daarnaast worden door en in opdracht van het pensioenfonds audits uitgevoerd ter controle van de beveiliging van de informatiesystemen, zowel met als buiten medeweten van de leveranciers van de betreffende systemen. Ten aanzien van de programmatuur en gegevens geldt dat het pensioenbureau gebruik maakt van een gescheiden test- en acceptatieomgeving. Deze staat volledig los van de productieomgeving. Transport tussen deze twee omgevingen vindt uitsluitend plaats op basis van formele accordering door bevoegde functionarissen. De vaststelling van de pensioenverplichtingen vindt periodiek plaats aan de hand van de geautomatiseerde administratie. Toegekende aanspraken worden in de administratie vastgelegd. Maandelijks worden op basis van deze administratie de voorziening pensioenverplichtingen en de uitkeringsstromen van het fonds vastgesteld. Ieder kwartaal worden deze gegevens door de adviserend actuaris gecontroleerd. In het kader van de jaarwerkcontrole vindt deze controle eveneens door de certificerend actuaris plaats. De accountant vormt zich een oordeel over de juistheid van de aan de berekeningen ten grondslag liggende gegevens.
Rapportages De fiduciaire vermogensbeheerder rapporteert maandelijks aan de Beleggingsadviescommissie en ten minste eenmaal per kwartaal aan het bestuur over de uitvoering van het beleggingsbeleid. Daarnaast verzorgt de custodian ten behoeve van het bestuur en de Beleggingsadviescommissie een maandelijkse rapportage ten aanzien van beleggingsrisico’s en performance.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 11
Ieder kwartaal rapporteert het pensioenbureau aan het bestuur over de voortgang van de administratieve uitvoering en over bijzonderheden. Tevens wordt per kwartaal door het pensioenbureau een rapportage verzorgd inzake de ontwikkeling van alle voor het fonds relevante statistische gegevens. De (financiële) jaarverslaglegging van het fonds wordt, met ondersteuning van de accountant en de actuaris, voorbereid door het pensioenbureau in samenwerking met de auditcommissie. Periodiek controleert het bestuur aan de hand van de rapportages de tijdigheid, juistheid en volledigheid van de pensioen- en beleggingsadministratie, inclusief de verrekening van premies en uitkeringen met de herverzekeraar.
Beveiliging, calamiteiten en continuïteit uitvoerende werkzaamheden Het fonds heeft getracht om in de diverse overeenkomsten van uitbesteding dusdanige afspraken te treffen dat de uitvoering van de werkzaamheden in geval van calamiteiten en andere onvoorziene omstandigheden gewaarborgd is. Dit vindt plaats door middel van backup procedures, uitwijkfaciliteiten en escrowovereenkomsten, waarmee een continuïteit van de beschikbaarheid van de stamgegevens van de gebruikte systemen gewaarborgd is. De partijen aan wie werkzaamheden zijn uitbesteed worden periodiek gevraagd om bewijsvoering te geven van de werking van de continuïteitsmaatregelen. Ook heeft het fonds bedongen dat er aanvullende werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd en gevraagd om de werking van de maatregelen te toetsen. Naast de aspeccten op het gebied van continuïteit van activiteiten, wordt ook uitgebreide aandacht besteed aan de beveiliging van en toegang tot de geautomatiseerde systemen, met name die waarin gegevens van individuele deelnemers en gepensioneerden van het fonds terug te vinden zijn. De beveiligingsmaatregelen die getroffen zijn door de partij aan wie de betreffende werkzaamheden zijn uitbesteed worden periodiek onderzocht. Voor de beoordeling van de risico’s maakt het fonds gebruik van de inzet van gespecialiseerde ondernemingen, waarbij door middel van tests het beveiligingsniveau van de voorzieningen wordt vastgesteld.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 12
3.
Algemene overwegingen
Bij het vaststellen van de toe te passen actuariële technieken, het beleggingsbeleid en de balanswaardering heeft het bestuur zich laten leiden door de volgende algemene verwachtingen ten aanzien van de onderneming, het deelnemersbestand en de algemene economische omstandigheden.
3.1
Continuïteit van de onderneming
Gezien de historie van de onderneming - waaronder het geheel van aangesloten ondernemingen wordt verstaan - en de ontwikkeling van de markten waarin deze opereert is de continuïteitsverwachting hoog. Naast de traditionele activiteiten binnen de uitzendsector is in toenemende mate sprake van verbreding van het dienstenaanbod naar andere terreinen van personeelsvoorziening. Ten gevolge van deze ontwikkelingen is de verwachting dat de continuïteit van de onderneming voor langere tijd gewaarborgd zal blijven.
3.2
Omvang van het deelnemersbestand
Er wordt voor de komende jaren gelijkblijvende tot beperkt dalende omvang van het actieve deelnemersbestand verwacht. In de loop der jaren is gebleken dat de omvang van het deelnemersbestand sterk afhankelijk is van de conjunctuurbeweging. Over een langere horizon is de laatste tien jaren echter sprake van een stabiele omvang van het deelnemersbestand, die ook in de nabije toekomst naar verwachting niet ingrijpend zal wijzigen. Ten gevolge van maatschappelijke ontwikkelingen en een gedeeltelijke verschuiving van de bedrijfsactiviteiten zal naar verwachting sprake zijn van een geleidelijke veroudering van het deelnemersbestand. Bij het beleid van het fonds is overigens rekening gehouden met zowel toe- als aflopende scenario’s betreffende de omvang van het deelnemersbestand.
3.3
Verwachte salaristrend
Het gemiddelde loonniveau zal naar verwachting meegroeien met de algemene loonontwikkeling in Nederland.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 13
4.
Inhoud van de pensioenregeling
De pensioenregeling is gebaseerd op de pensioenovereenkomst zoals vastgelegd in de CAO voor Vaste Medewerkers van Uitzendondernemingen en heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst. De pensioenregeling is vastgelegd in een pensioenreglement en geeft de (gewezen) deelnemers aanspraken op:
ouderdomspensioen met ingangsleeftijd 65 jaar; verzekering van nabestaandenpensioen op risicobasis ten behoeve van de huwelijkspartner of de partner waarmee de deelnemer een notarieel verleden samenlevingscontract heeft; verzekering van tijdelijk nabestaandenpensioen (ANW-hiaat) ten behoeve van de huwelijkspartner of de partner waarmee de deelnemer een notarieel verleden samenlevingscontract heeft; verzekering van wezenpensioen ten behoeve van de kinderen van de deelnemer; inkomensaanvullingen in geval van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid; premievrije voortzetting van pensioenopbouw in geval van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid.
Het deelnemerschap vangt aan op de datum van indiensttreding. Wachttijden of toetredingsleeftijden zijn niet van toepassing. Het deelnemerschap eindigt uiterlijk op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen, welke gebruikelijk ligt op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt. Voor de berekening van de pensioenaanspraken wordt een pensioengrondslag vastgesteld. De pensioengrondslag is gelijk aan het pensioensalaris verminderd met de franchise. Het pensioensalaris is gelijk aan het vaste overeengekomen bruto jaarsalaris, bepaald op 12 maal het geldende voltijds maandloon plus 8,5% vakantietoeslag en is ongemaximeerd. In geval van salarisaanpassingen wordt de pensioengrondslag op datzelfde moment aangepast. De franchise voor het jaar 2014 is gelijk aan € 13.449,- en wordt jaarlijks op 1 januari aangepast.
Ouderdomspensioen Het ouderdomspensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt en wordt uitgekeerd tot en met de maand van overlijden. Het reglementaire ouderdomspensioen bedraagt per deelnemersjaar 1,84% van de voor ieder jaar vastgestelde pensioengrondslag, vermenigvuldigd met de van toepassing zijnde deeltijdfactor. Tot en met 2011 was het reglementaire opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen vastgesteld op 2,25%. In verband met de eisen die gesteld worden aan de kostendekkendheid van de geheven premie is het opbouwpercentage in 2012 tijdelijk verlaagd naar 2,20%, met ingang van 2013 structureel verlaagd naar 1,92% en met ingang van 2014 structureel verlaagd naar 1,84%.
Nabestaandenpensioen Het nabestaandenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de deelnemer overlijdt en wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin de nabestaande overlijdt. Het nabestaandenpensioen bedraagt 70% van het bereikbare ouderdomspensioen. Er is sprake van een risiconabestaandenpensioen waarop na ontslag of het bereiken van de pensioendatum geen recht bestaat, behoudens de wettelijke uitzondering gedurende een WW-periode. ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 14
Tot 1 januari 2001 was er sprake van een nabestaandenpensioen op basis van kapitaaldekking. Deze aanspraak is gehandhaafd en wordt tijdens de deelnemersperiode in mindering gebracht op het risiconabestaandenpensioen.
Tijdelijk nabestaandenpensioen Het tijdelijk nabestaandenpensioen bedraagt 100% van de franchise die geldt in het jaar van overlijden. Ten maximale bedraagt het tijdelijk nabestaandenpensioen 8/7 maal de Anwuitkering.
Wezenpensioen Het wezenpensioen bedraagt per kind 14% van het bereikbaar ouderdomspensioen op het moment van overlijden van de deelnemer. In geval van overlijden van beide ouders wordt het wezenpensioen verdubbeld. De uitkering van het wezenpensioen loopt tot de maand waarin het kind de leeftijd van 25 jaar bereikt.
Inkomensaanvullingen bij arbeidsongeschiktheid Voor deelnemers aan de pensioenregeling is een inkomensaanvulling verzekerd. Deze aanvulling is uitsluitend van toepassing naar rato van de mate van arbeidsongeschiktheid en voorziet in een aanvulling van de IVA-uitkering, de loongerelateerde uitkering dan wel loonaanvullingsuitkering in het kader van de WGA tot een niveau van 70% van het laatstverdiende salaris.
Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid In geval van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid vindt (gedeeltelijke) voortzetting van de pensioenopbouw plaats op basis van de laatstelijk geldende pensioengrondslag op het moment waarop de arbeidsongeschiktheidsuitkering van kracht wordt. Voor deelnemers met een parttime dienstverband, worden premievrijstelling naar evenredigheid van het arbeidsongeschiktheidspercentage verleend.
Regeling Vrijwillige Bijdragen Het fonds kent naast het voor alle deelnemers geldende reglement tevens een Regeling Vrijwillige Bijdragen op grond waarvan de deelnemers op eigen kosten kunnen “bijsparen” binnen de fiscaal toegestane grenzen waarmee het ouderdomspensioen en/of het nabestaandenpensioen kunnen worden verhoogd. Deze regeling is naar haar aard een premieovereenkomst. De ingelegde premies worden direct na ontvangst tegen door het fonds reglementair vastgelegde tarieven omgezet in aanspraken op ouderdomspensioen of nabestaandenpensioen, waarop alle bepalingen uit de pensioenregeling van toepassing zijn.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 15
5.
Toeslagbeleid
De ingegane pensioenen en opgebouwde pensioenaanspraken van de deelnemers en gewezen deelnemers kunnen jaarlijks per 1 januari worden aangepast. De aanpassing vindt plaats op basis van in het reglement vastgelegde regels. Een eenmaal toegekende aanpassing van ingegane pensioenen en premievrije aanspraken is een verplichting van het fonds en de contante waarde van de aanpassingen wordt direct aan de voorziening pensioenverplichtingen toegevoegd. Uitgangspunt voor de hoogte van de aanpassing van aanspraken en uitkeringen vormt de financiële positie van het fonds. Als maatstaf voor de financiële positie van het fonds wordt de dekkingsgraad van het fonds gehanteerd. Bij de berekening van de dekkingsgraad worden zowel de bezittingen als de verplichtingen van het fonds tegen actuele waarde gewaardeerd. Afhankelijk van de hoogte van de dekkingsgraad van het fonds worden ten aanzien van de aanpassing van de ingegane pensioenen en opgebouwde aanspraken de volgende mogelijkheden onderscheiden:
Indien de dekkingsgraad lager is dan het vereist vermogen, hiertoe gesteld op 115%, worden de ingegane pensioenen en opgebouwde aanspraken niet aangepast; Indien de dekkingsgraad gelijk aan of hoger is dan het vereist vermogen, hiertoe gesteld op 115%, worden alle ingegane pensioenen en opgebouwde aanspraken in gelijke mate verhoogd met een nader vast te stellen percentage.
Bij de vaststelling van de jaarlijkse aanpassing zal het bestuur zich in beginsel laten leiden door de onderstaande staffel. Het bestuur is echter bevoegd om bij de vaststelling van de aanpassing af te wijken van de onderstaande staffel indien onvoorziene ontwikkelingen of advisering hiertoe aanleiding geven. Per 1 januari 2010 is de volgende staffel vastgelegd die dient als uitgangspunt voor de vaststelling van de winstbijschrijving: Hoogte dekkingsgraad
Winstbijschrijving
Van 0% tot 115%
0,0%
Van 115% tot 125% Van 125% tot 134%
0,5% 1,0%
Van 134% tot 144%
1,5%
Van 144% tot 153%
2,0%
Van 153% tot 163%
2,5%
Vanaf 163% (maximum)
3,0%
In de situatie waarin de dekkingsgraad van het fonds ligt beneden het niveau van het minimaal vereist vermogen, hiertoe gesteld op 105%, zal het fonds gedurende de in artikel 140 lid 2 van de Pensioenwet genoemde termijn van drie jaar trachten om de dekkingsgraad te doen herstellen tot het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 16
Indien duidelijk is dat het herstel van de dekkingsgraad binnen de wettelijk gestelde termijn ontoereikend is gebleven, zal het bestuur op basis van een beoordeling van alle relevante criteria in het uiterste geval kunnen besluiten om over te gaan tot een verlaging van alle pensioenrechten en opgebouwde aanspraken, zodanig dat door afname van de waarde van de verplichtingen de dekkingsgraad wordt vastgesteld op 105%. Indien wettelijk toegestaan dan wel vereist, kan het bestuur besluiten van de genoemde termijn van drie jaar af te wijken. In geval van de noodzaak tot een verlaging van pensioenrechten en opgebouwde aanspraken zal het bestuur een dergelijke verlaging toepassen op een wijze die tegemoet komt aan de belangen van alle betrokkenen. In het beleid van het pensioenfonds ligt de nadruk op communicatie, waarin expliciet wordt medegedeeld dat de opgebouwde aanspraken en pensioenrechten niet onder alle omstandigheden gegarandeerd zijn. De toeslagenstaffel is zodanig vastgesteld, dat slechts winstbijschrijving plaatsvindt indien het fonds beschikt over het Vereist Vermogen (zie hoofdstuk 8, sub b). Voorts is uit prognoseberekeningen gebleken, dat indien op enig moment minder vermogen aanwezig is dan het Vereist Vermogen, bij deze staffel de herstelcapaciteit zodanig is dat naar verwachting binnen 15 jaar het Vereist Vermogen wordt overschreden. Uitgangspunten bij het ontwerp van de staffel voor de winstbijschrijving zijn dat: a. niet vooruit wordt gelopen op toekomstige rendementen, voor zover deze niet risicoloos behaald kunnen worden en b. het aanwezig vermogen voor winstbijschrijving qua jaarlijks percentage gelijkmatig wordt verdeeld over alle toekomstige jaren. Voor de financiering van de jaarlijkse aanpassing van ingegane pensioenen en opgebouwde aanspraken wordt geen premie geheven. De aanpassingen worden derhalve in beginsel uitsluitend gefinancierd uit de beleggingsrendementen. Indien er sprake is van een eventueel overschot in de kostendekkende premie, zal dit overschot benut worden voor het versterken van de financiële positie van het fonds. De winstbijschrijvingsmethodiek voor het gehele deelnemersbestand is te typeren conform categorie C2 van de toeslagenmatrix zoals gepubliceerd door DNB en het ministerie van SZW.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 17
6.
Berekening van de voorziening pensioenverplichtingen
De voorziening pensioenverplichtingen is gelijk aan de contante waarde van de per de balansdatum reglementair opgebouwde pensioenaanspraken, gewaardeerd tegen marktwaarde op basis van de door DNB vast te stellen rentetermijnstructuur. Bij toekenning van een pensioen ten gevolge van een overlijden wordt de contante waarde van het ingegane pensioen direct toegevoegd aan de voorziening pensioenverplichtingen. Voor de arbeidsongeschikte deelnemers wordt de contante waarde van de toekomstige pensioenopbouw in de voorziening pensioenverplichtingen opgenomen. Bij de berekening van de voorziening pensioenverplichtingen is rekening gehouden met sterftekansen en een intrestverwachting. Een specificatie van deze en andere grondslagen en veronderstellingen wordt gegeven in Bijlage 1. Aanpassing van de grondslagen vindt in principe plaats nadat nieuwe overlevingstafels beschikbaar zijn gekomen, dan wel indien de ontwikkelingen bij het fonds daar aanleiding toe geven. Jaarlijks wordt door de adviserend actuaris aan het bestuur een advies ter zake verstrekt. Door de hantering van prudente grondslagen, wordt het risico van verzekeringstechnische risico’s (langlevenrisico) beperkt. Daarnaast is in de beleggingsreserve een component toegerekend aan het verzekeringstechnische risico van het fonds. In de Voorziening Pensioenverplichtingen is een ‘voorziening stop-loss’ opgenomen. Jaarlijks vindt aan deze voorziening een toevoeging plaats van de risicopremies voor overlijden en arbeidsongeschiktheid en worden de onder het stop-loss contract vallende schades onttrokken. Deze voorziening is gemaximeerd op en in principe gelijk aan twee maal de laatste vastgestelde risicopremie voor arbeidsongeschiktheid, ter dekking van het uitlooprisico. In geval van grote schades tijdens de contractperiode (met een claim op de herverzekeraar) kan de voorziening stop-loss lager zijn vastgesteld, rekening houdend met de claim. De voorziening kan echter nooit negatief zijn.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 18
7.
Beleggingsbeleid
7.1
Algemeen
De beschikbare gelden van het fonds dienen op een solide wijze te worden belegd. De belangrijkste doelstelling voor het fonds is te kunnen voldoen aan de nominale pensioenverplichtingen. Het fonds streeft voorts naar verlening van toeslagen, voor zover de financiële positie van het fonds dit mogelijk maakt. Het fonds hanteert een beleggingsbeleid dat gericht is op de lange termijn. Het bestuur van het fonds stelt het strategische beleid vast. Deze strategische keuzes worden jaarlijks vertaald naar een beleggingsplan dat, naast de strategische lange termijn doelstellingen en verwachtingen, tevens rekening houdt met de verwachte economische ontwikkelingen en andere relevante omstandigheden voor het fonds. Het bestuur heeft voor de uitvoering van het beleggingsbeleid een fiduciaire vermogensbeheerder aangesteld. De taakverdeling tussen het bestuur en de fiduciaire vermogensbeheerder is als volgt: Het bestuur stelt het strategische beleggingsbeleid en de op basis hiervan te omschrijven beleggingsmandaten vast; Jaarlijks stelt het bestuur een beleggingsplan vast, waarin het mandaat van de fiduciaire vermogensbeheerder op basis van een beschikbare risicoruimte wordt vastgelegd; De fiduciaire vermogensbeheerder beheert het vermogen binnen de omschrijving van het verstrekte mandaat en rapporteert daarover; Het bestuur controleert de uitvoering van het beleggingsbeleid aan de hand van de rapportages van de fiduciaire vermogensbeheerder en van de custodian, echter zonder daarmee de verantwoordelijkheid van de fiduciaire vermogensbeheerder te verminderen; Het bestuur wordt bij het bepalen van het strategisch beleggingsbeleid en eventuele tactische inzichten ondersteund door de Beleggingsadviescommissie. De fiduciaire vermogensbeheerder maakt ten behoeve van het feitelijk beleggen van de gelden gebruik van de diensten van externe vermogensbeheerders, die op grond van een zorgvuldig proces zijn geselecteerd op basis van de specifieke capaciteiten in een bepaalde beleggingscategorie. Indien en voor zover mogelijk wordt het beheer van de gelden ondergebracht in de vorm van een participatie in een institutioneel beleggingsfonds, waarin de waarden conform de gekozen strategie worden beheerd. Indien de specifieke wensen en eisen van het fonds aan het beleggingsbeleid de participatie in een institutioneel beleggingsfonds onmogelijk maken, wordt een separaat mandaat met een vermogensbeheerder overeengekomen. Het is aan de fiduciaire vermogensbeheerder toegestaan om ten behoeve van het beheer gebruik te maken van interne beleggingsfondsen, doch uitsluitend indien er een gelijkwaardig extern alternatief wordt geboden, waarna het bestuur van het fonds de keuze kan maken tussen de aangeboden alternatieven. In de overeenkomst met de fiduciaire vermogensbeheerder zijn de beleggingsrichtlijnen opgenomen. Jaarlijks bespreken partijen de mandaatomschrijving en de behaalde resultaten. Het bestuur stelt op advies van de fiduciaire vermogensbeheerder en de Beleggingsadviescommissie jaarlijks een beleggingsplan op, rekening houdend met de verwachte ontwikkeling van de portefeuille en de vooruitzichten op de beleggingsmarkten. Het beleggingsplan omvat de algemene beleggingsdoelstelling alsmede normen en bandbreedtes wat betreft:
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 19
de verdeling van het belegd vermogen over beleggingscategorieën; het valutabeleid; de samenstelling van de matchingportefeuille; de samenstelling van de rendementsportefeuille; het gebruik van derivaten; rebalancing tussen beleggingscategorieën; de inhoud en frequentie van rapportages.
De fiduciaire vermogensbeheerder rapporteert maandelijks over de samenstelling van de beleggingsportefeuille, de performance, de risico’s in de portefeuille, de exposures ten opzichte van de afgesproken neutrale strategische posities en de bandbreedtes die zijn opgenomen in het beleggingsjaarplan.
7.2
Beleggingsprincipes
In het kader van de vaststelling van het beleggingsbeleid heeft het fonds een aantal zogenaamde ‘Beleggingsprincipes’ gedefinieerd. Het fonds heeft beleggingsprincipes vastgesteld die de leidraad vormen voor het opstellen en uitvoeren van het (langetermijn)beleggingsbeleid. Deze principes vormen de overtuigingen van het fonds en laten zien hoe het fonds tegen beleggen en vermogensbeheer aankijkt. i. De beleggingen staan in relatie tot de verplichtingen van het pensioenfonds
Afdekking van het renterisico van de verplichtingen is het uitgangspunt. ii. Beleggingsrisico nemen wordt beloond en is nodig om extra rendement ten opzichte van de verplichtingen te behalen
Het te nemen risico is vastgelegd in een risicobudget en in een strategische beleggingsmix. iii. Het ‘verslaan’ van de markt lukt doorgaans niet. Passief beheer vormt het uitgangspunt voor het nemen van beleggingsrisico ten behoeve van extra rendement (t.o.v. de verplichtingen). Markten zijn nagenoeg efficiënt iv. Diversificatie over verschillende beleggingscategorieën loont, maar diversificatie is geen doel op zich v. Het strategische beleid is bepalend voor het realiseren van de beleggingsdoelstellingen. Tactisch beleid wordt beperkt ingezet
Tactisch beleid wordt ingezet in geval van grote ‘dislocaties’ op de financiële markten vi. Goede beleggingsprocessen, waaronder risicomanagement, zijn een voorwaarde voor het bereiken van resultaat
Het vermogensbeheer is uitbesteed aan een fiduciair manager. De keuze van benchmarks is van groot belang. Risicomanagement maakt beleggingsrisico’s inzichtelijk. vii. Complexe structuren worden vermeden. Governance en beleggingsstrategie moeten bij elkaar aansluiten
We beleggen niet in iets wat we niet begrijpen. ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 20
viii. Transparantie en kostenbewustzijn dragen bij aan het resultaat ix. Maatschappelijk verantwoord beleggen is belangrijk
Engagement is hierbij het uitgangspunt. Het beleggingsbeleid en de uitvoering ervan worden doorlopend getoetst aan de weergegeven Beleggingsprincipes.
7.3
Strategisch beleid en risicokaders
Het fonds hanteert een beleggingsbeleid dat is beginsel gericht is op de lange termijn. Centraal in dit beleid staat de sturing op dekkingsgraad om primair te kunnen voldoen aan de nominale pensioenverplichtingen van het fonds. Indien mogelijk streeft het fonds naar verlening van toeslagen, voor zover de financiële positie van het fonds dit mogelijk maakt. Het bestuur van het fonds stelt periodiek met behulp van een externe ALM-adviseur het gewenste strategische beleid vast. Op basis van de uitkomsten van de ALM-studie worden risicokaders vastgesteld die aangeven welk verwacht extra rendement boven de verplichtingen op basis van het beleggingsbeleid kunnen worden verondersteld. De risicokaders worden vastgesteld om duidelijk te maken welke mate van risico door het fonds aanvaardbaar wordt geacht. De mate van risico reflecteert de mate waarin de dekkingsgraad (onder normale omstandigheden) bij het gekozen beleid mag fluctueren. Het risicokader is gericht op bescherming van de financiële positie van het fonds en bestaat uit de volgende twee onderdelen: 1. Maximale fluctuatie beleggingen versus (nominale) verplichtingen (risicobudget) 2. Bandbreedtes voor tactisch/dynamisch beleid (beleggingsrestricties) De maximale fluctuatie van de beleggingen versus de ontwikkeling van de (nominale) verplichtingen is belangrijk om de beweeglijkheid van de dekkingsgraad expliciet te maken. Door middel van het vaststellen van een risicobudget wordt getracht om de beweeglijkheid van de dekkingsgraad te begrenzen. Het risicobudget wordt (ex-ante) weergegeven als de standaarddeviatie van het beleggingsrendement ten opzichte van het rendement van de verplichtingen. In bijlage 2 worden de technische achtergronden van deze berekening weergegeven. Met deze standaarddeviatie wordt de beweeglijkheid van het relatieve rendement gemeten. Deze risicomaatstaf sluit aan bij de doelstelling van het fonds om de dekkingsgraad te besturen en om invloed uit te oefenen op de volatiliteit van de dekkingsgraad. De beperking van het risicobudget is dat de standaarddeviatie wordt vastgesteld op basis van een zogenaamde normaalverdeling, hetgeen betekent dat de veronderstelde sturing van de dekkingsgraad niet onder alle omstandigheden effectief is. In minder voorkomende marktomstandigheden kunnen afwijkingen (zowel positief als negatief) voorkomen die leiden tot grotere fluctuaties van de dekkingsgraad dan verondersteld op basis van het risicobudget. Om de gevoeligheid voor dergelijke ontwikkelingen te testen, worden de aannames van het fonds naast de hantering van de normaalverdeling getest door middel van doorrekening van extreme scenario’s en de gevoeligheid van de dekkingsgraad voor dergelijke omstandigheden.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 21
In de periodieke rapportages die van de fiduciaire vermogensbeheerder en van de custodian worden ontvangen, wordt aandacht besteed aan de effecten van zogenaamde ‘stressscenario’s’. Bij beleidsaanpassingen wordt eveneens getoetst tot welke resultaten het nieuw voorgestelde beleid in stressscenario’s zou leiden. Het fonds heeft bepaald dat de mate van risicotolerantie in beginsel onafhankelijk is van de hoogte van de dekkingsgraad van het fonds. Het langetermijnbeleid van het fonds en de wens om optimaal gebruik te kunnen maken van de mogelijkheden die markten in verschillende omstandigheden bieden, leiden er toe dat het risicobudget in beginsel onafhankelijk van de hoogte van de dekkingsgraad wordt vastgesteld. De referentiemix van het beleggingsbeleid correspondeert met een gemiddeld risico van 8% over een langere periode en een verwacht langetermijnrendement boven de verplichtingen van 1,8%. Dit rendement is globaal de jaarlijkse procentuele stijging van de dekkingsgraad exclusief binnenkomende premies en uitkeringen. Het fonds heeft ervoor gekozen dat de dekkingsgraad geen automatisch signaleringsniveau voor het te hanteren risico is, om cyclisch beleggen te voorkomen. In de praktijk is de dekkingsgraad een belangrijke signaleringsfactor, maar het leggen van een automatische relatie tussen de hoogte van de dekkingsgraad en de hoogte van het risicobudget zou het fonds te weinig ruimte bieden om het beoogde langetermijnbeleid te kunnen voeren. Het bestuur heeft geen ‘harde ondergrens’ voor de dekkingsgraad vastgesteld. Het bestuur heeft ervoor gekozen om deze ‘harde ondergrens’ niet te expliciteren, mede ingegeven door een langetermijnvisie: gegeven de lange beleggingshorizon (de duratie van de verplichtingen bedraagt ongeveer 25 jaar) is het rationeel te verwachten dat zakelijke waarden een positieve risicopremie over deze looptijd zullen hebben. Voor de langetermijnbelegger is het niet rationeel om tussentijdse risico’s af te dekken omdat dit zeer kostbaar is. Daarnaast is het ook praktisch gezien onmogelijk om een perfecte afdekking van een ‘ondergrens’ te implementeren, aangezien in het verleden reeds aangetoond is dat onder extreme marktomstandigheden de beoogde beschermingsconstructies slechts gedeeltelijk functioneren. Het bestuur is zich bewust dat het fonds met genoemde langetermijnvisie het risico loopt om op de korte termijn geconfronteerd te worden met aanzienlijke tekorten ten opzichte van het (Minimaal) Vereist Eigen Vermogen en de daarbij behorende noodzakelijke herstelmaatregelen, zoals een mogelijke korting van de opgebouwde pensioenen. Indien het bestuur van mening is dat de kortetermijnrisico’s voor het fonds onacceptabel worden, kan het bestuur besluiten om, in weerwil van het bovenstaande, risico’s te verminderen. Het bestuur is van mening dat de lange termijn doelstellingen van het fonds uitsluitend haalbaar zijn door op de lange termijn bewust en overwogen beleggingsrisico’s te nemen en de daarmee beoogde rendementen te realiseren. Anderzijds is het bestuur ervan bewust dat, gelet op de financiële positie van het fonds, het risicodraagvlak op de korte termijn afwijkt van hetgeen in de uitgangpunten voor de lange termijn is vastgelegd. In 2013 heeft, vanwege de kansen op onderdekking en de gevolgen die dit kan hebben voor kortingen op de aanspraken en uitkeringen, een neerwaartse aanpassing van het risicobudget ten aanzien van de langetermijn-uitgangspunten plaatsgevonden. Het strategisch risicobudget was om die redenen voor 2013 bepaald op 6%, met inachtneming van een ondergrens van 4% en een bovengrens van 7% teneinde enige ruimte te geven aan marktbewegingen.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 22
Bij de bepaling van de risicobudgettering voor 2014 heeft het bestuur overwogen dat er veel onzekerheden zijn ten aanzien van de toekomstige wijze van pensioenuitvoering. Ondanks de beëindiging van het kortetermijn herstelplan, zijn er naar de mening van het bestuur zodanige onzekerheden aan de orde ten aanzien van de continuïteit en het voortbestaan van het pensioenfonds, dat het bestuur er de voorkeur aan geeft om de relatief behoudende risicobudgettering in 2014 vooralsnog ongewijzigd voort te zetten. In de onderstaande tabel is één en ander weergegeven. Risicogebruik (gemiddeld)
Risicogebruik (maximum)
Risicogebruik (minimum)
6%
7%
4%
Verwacht rendement t.o.v. verplichtingen 2,1%
Naast het risicobudget (nominaal FTK-kader), gebaseerd op historische metingen, wordt binnen het beleggingsbeleid ook aandacht besteed aan andere risico’s, zoals liquiditeit, en financiering (leverage). Het fonds heeft een aantal signaleringniveaus gedefinieerd die gebruikt worden om het beleid aan te passen indien omstandigheden sterk wijzigen. De bandbreedtes rondom de strategische beleidsmix worden gebruikt om in aanvulling op het risicobudget te voorkomen dat er te eenzijdige allocaties naar beleggingscategorieën ontstaan. De bandbreedtes worden in bijlage 2 volledig weergegeven. De belangrijkste restrictie voor de fiduciaire vermogensbeheerder is het risicobudget van de portefeuille t.o.v. de verplichtingen. Dit risicobudget bepaalt het totale risico dat de fiduciaire vermogensbeheerder voor het fonds mag nemen, waaronder de omvang van de portefeuille die gebruikt wordt om het renterisico af te dekken (matchingportefeuille) en de omvang van de portefeuille om extra rendement (rendementsportefeuille) te generen. Voor de totale beleggingsmix gelden dus geen expliciete bandbreedtes maar is sturing op risicobudget leidend. Bijlage 2 geeft de verdeling weer van het belegde vermogen over de diverse beleggingscategorieën per 1 januari 2014.
Strategie matchingportefeuille Het primaire doel van de matchingportefeuille is om een aanzienlijk deel van de rentegevoeligheid van de beleggingsportefeuille ten opzichte van de pensioenverplichtingen van het fonds te neutraliseren. De rentegevoeligheid van de verplichtingen van het fonds wordt aan het einde van ieder kwartaal vastgesteld en op basis van de karakteristieken zoals duratie, convexiteit en curtosis, vertaald in een portefeuille van rentederivaten. Binnen de matchingportefeuille wordt getracht om de duratie van de daarin opgenomen vastrentende waarden en derivaten een zo groot mogelijke gelijkenis te laten vertonen met de kenmerken van de verplichtingen van het fonds. Sinds de introductie van het zogenaamde ‘Septemberpakket’ in september 2012 wordt door de toezichthouder een zogenaamde Ultimate Forward Rate ofwel UFR gehanteerd voor de vaststelling van een deel van de pensioenverplichtingen. Het gebruik van deze UFR heeft tot gevolg dat de waardering van de langer lopende verplichtingen niet meer overeenstemt met de karakteristieken van risicovrije beleggingen met een vergelijkbare looptijd.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 23
Het fonds heeft ervoor gekozen om de toezichtscurve op basis van de UFR-rente leidend te laten zijn voor het beleid inzake afdekking van renterisico. De mate van afdekking ten opzichte van de toezichtscurve bedraagt in beginsel 100%, wat overeenkomt met een afdekking ten opzichte van de marktcurve van ongeveer 80%. Voor de vermogensbeheerder wordt deze opdracht vertaald naar een afdekkingspercentage ten opzichte van de swaprente, aangezien de toezichtscurve inclusief UFR in de markt niet te koop is. De benodigde duratie wordt bereikt door staatsleningen van hoge kwaliteit (langlopend Nederlands, Duits en Frans staatspapier) en rentederivaten (interest rate swaps) in te zetten. Daarbij is van belang dat een adequate spreiding over de verschillende beleggingsmogelijkheden wordt aangehouden om concentratierisico zoveel als mogelijk te voorkomen. De maximale mate van leverage binnen de matchingportefeuille is begrensd op 30% van de portefeuille en wordt doorlopend gemonitord. Bij de vaststelling van de matchingportefeuille wordt onder andere rekening gehouden met adviezen en rapportages van de Beleggingsadviescommissie en de fiduciaire vermogensbeheerder. Het fonds hanteert een signaleringsmodel om te bepalen of bij veranderende niveaus van de swaprente een wijziging van het strategische renteafdekkingspercentage aan de orde dient te zijn. Besluitvorming hierover vindt te allen tijde plaats door het bestuur.
Strategie rendementsportefeuille Het primaire doel van de rendementsportefeuille is om waarde toe te voegen door middel van inzet van zakelijke waarden, waaronder beleggingen in aandelenfondsen, fondsen die in onroerend goed beleggen fondsen die in vastrentende waarden beleggen zoals credits, high yield en Emerging Market Debt en fondsen die in alternatieve strategiëen beleggen zoals hedge funds en tactische allocatiestrategieën. Bij de vaststelling van het te nemen risico is de fiduciaire vermogensbeheerder gebonden aan de omvang van het risicobudget, waarin is aangegeven hoeveel risico er binnen de totale portefeuille kan worden genomen ten opzichte van de verplichtingen van het fonds. Daarnaast zijn er bandbreedtes vastgesteld waarin de maximale en minimale gewichten van de diverse onderdelen van de rendementsportefeuille zijn vastgelegd. Toevoeging van nieuwe alternatieve beleggingscategoriëen vindt uitsluitend plaats na verleende goedkeuring door de Beleggingsadviescommissie. Bij de samenstelling van de rendementsportefeuille wordt rekening gehouden met adviezen en rapportages van de Beleggingsadviescommissie en de fiduciaire vermogensbeheerder.
7.4
Verhouding tussen matching- en rendementsportefeuille
Als gevolg van de verschillende doelstellingen tussen de matchingportefeuille en de rendementsportefeuille is er geen sprake van vaste verhoudingen tussen de omvang van beide portefeuilles. De waardeontwikkeling van de matchingportefeuille wordt hoofdzakelijk bepaald door de renteontwikkeling en de mate van leverage die het fonds wenselijk acht. De waarde van de rendementsportefeuille wordt hoofdzakelijk bepaald door de rendementsontwikkeling van de onderliggende beleggingscategorieën. Er vindt uitsluitend herbalancering tussen beide portefeuilles plaats op basis van het totale risicobudget.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 24
7.5
Tactisch beleid
Het strategische beleggingsbeleid is met name bepalend voor het resultaat. De toegevoegde waarde van dynamisch / tactisch beleid is beperkt en wordt binnen zekere restricties ingezet, met name om gedisciplineerd in te kunnen spelen op grote dislocaties op de financiële markten. Het tactische beleid inzake de beleggingen is binnen de tevoren in het beleggingsplan bepaalde grenzen gedelegeerd aan de fiduciaire vermogensbeheerder. Op basis van de tactische overwegingen en marktverwachtingen van de fiduciaire vermogensbeheerder wordt deze binnen de grenzen van het risicobudget in staat gesteld om binnen de matchingportefeuille outperformance te genereren ten opzichte van de verplichtingen van het fonds. Dit door de verhoudingen tussen staatobligaties en swaps aan te passen en door inflatiegerelateerde instrumenten in te zetten als alternatief voor minder dekking. De fiduciaire vermogensbeheerder heeft geen tactische ruimte binnen de rendementsportefeuille. Indien noodzakelijk geacht kan het bestuur in incidentele gevallen besluiten om op basis van de adviezen van de Beleggingsadviescommissie tijdelijk in te grijpen in het tactisch beleid van de fiduciaire vermogensbeheerder.
7.6
Risicobeheersing
Als integraal onderdeel van het beleggingsbeleid wordt beoogd de risico’s die verbonden zijn aan het voorgenomen en uitgevoerde beleggingsbeleid in beeld te brengen en te monitoren. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de systematiek zoals gehanteerd door toezichthouder De Nederlandsche Bank in het Financieel Toetsingskader, waarin een aantal risicobronnen ten aanzien van de beleggingen wordt onderscheiden. Onderstaand wordt per risicobron aangegeven in welke mate sprake is van het betreffende risico. Renterisico Het renterisico ten opzichte van de verplichtingen wordt binnen het beleggingsbeleid in beginsel volledig geneutraliseerd door middel van de matchingportefeuille. Deze afdekking van het renterisico wordt bereikt door het gebruik van participaties in beleggingsfondsen die in langlopende staatsobligaties van hoge kwaliteit en interest rate swaps beleggen. De samenstelling van de portefeuille wordt gebaseerd op het kasstromenprofiel dat voortvloeit uit de actuele verplichtingen van het fonds. Uitgangspunt voor de samenstelling van de matchingportefeuille is dat het kasstromenprofiel van de verplichtingen voor een groot deel wordt gerepliceerd door middel van beleggingen in vastrentende producten die een gelijkwaardig profiel kennen. Na afloop van ieder kwartaal wordt het kasstromenprofiel geactualiseerd en wordt, indien nodig, de afdekking van het renterisico aangepast aan het nieuwe kasstromenprofiel. Gezamenlijk heeft deze portefeuille een vergelijkbaar profiel qua duratie als de verplichtingen van het fonds. Afhankelijk van de actuele rentestand en de marktverwachtingen kan het bestuur besluiten om de mate van afdekking van het renterisico aan te passen. Daarnaast is het aan de fiduciaire vermogensbeheerder toegestaan om de gehanteerde instrumenten binnen de matchingportefeuille aan te passen binnen de door het fonds gestelde kaders..
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 25
Zakelijkewaardenrisico Het zakelijkewaardenrisico is aanwezig bij de beleggingen in de rendementsportefeuille. Door middel van spreiding van het zakelijke waardenrisico over verschillende categoriëen wordt getracht dit risico te beheersen. Indien de marktomstandigheden hiertoe aanleiding geven, kan een afdekking van het risico op aandelen plaatsvinden door middel van de inzet van opties.. De relevante marktomstandigheden en de prijsstelling van deze bescherming worden continu gemonitord. Valutarisico Het valutarisico wordt ten aanzien van de drie meest voorkomende valuta (US dollar, UK Sterling en Japanse Yen) in beginsel voor 75% afgedekt. De afdekking van het valutarisico vindt plaats door het gebruik van valutatermijncontracten. Commoditiesrisico De beleggingen van het fonds in commodities zijn van zeer beperkte omvang, hierop worden geen specifieke beheersingsmaatregelen toegepast. Kredietrisico Het kredietrisico speelt een rol ten aanzien van de beleggingen in vastrentende waarden, welke voor een gemaximeerd deel plaatsvinden in risicodragende vastrentende waarden. Actief risico In de rendementsportefeuille is aan de fiduciaire vermogensbeheerder toegestaan om tot zekere hoogte actief risico te nemen. Door beperkingen te stellen aan de omvang van het actief beheerde deel van de portefeuille, wordt getracht dit risico te beheersen. Het uitgangspunt van het fonds is dat passief beheer de ‘default’ keuze is, waarvan uitsluitend wordt afgeweken indien er een sterke convictie bestaat omtrent de toegevoegde waarde van actief beheer. Concentratierisico Ondanks een adequate risicospreiding in de rendementsportefeuillle, vormt het concentratierisico een belangrijke risicobron in de matchingportefeuille. Als gevolg van een gebrek aan passende instrumenten ter beheersing van het renterisico, met name in het zeer langlopende segment, is toepasselijkheid van concentratierisico, met name op specifieke landen, onontkoombaar. Tegenpartijrisico Tegenpartijrisico speelt met name een rol bij de instrumenten die ten behoeve van de afdekking van het renterisico in de matchingportefeuille worden gehanteerd. Ter beheersing van dit risico vindt op dagbasis uitwisseling van kwalitatief hoogwaardig onderpand met de betreffende tegenpartijen plaats. Tevens is er sprake van spreiding over meerdere tegenpartijen. Leveragerisico Het risico van leverage ofwel financiering is aan de orde binnen de matchingportefeuille. Als gevolg van de zeer lange duratie van de pensioenverplichtingen van het fonds, is het fonds bij een hoog niveau van afdekking van renterisico gedwongen om leverage in de matchingportefeuille op te bouwen. Dit risico wordt beheerst door maximale grenzen te stellen aan de leveragefactor binnen deze portefeuille.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 26
Liquiditeitsrisico Het liquiditeitsrisico is met name van belang bij de afwikkeling van beleggingstransacties en derivatentransacties. Door het aanhouden van een portefeuille waarin het overgrote deel van de beleggingen op korte termijn te gelde kan worden gemaakt, wordt dit risico geminimaliseerd. Risico van mismatch afdekking renterisico Dit risico heeft betrekking op de situatie dat de gekozen wijze van afdekken van renterisico niet tot het beoogde resultaat leidt als gevolg van een afwijkend gedrag van de gehanteerde instrumenten ten opzichte van de gehanteerde rentetermijnstructuur. Dit risico wordt, voor zover mogelijk in samenhang met andere risico’s, beheerst door uitsluitend hoogwaardige instrumenten op te nemen in de matchingportefeuille. Gelet op het strategische beleid van het fonds zijn de afdekking van het renterisico, het zakelijkewaardenrisico en het risico van een mismatch in de afdekking van het renterisico de grootste risico’s van het fonds. Indien de positie van het fonds hiertoe aanleiding geeft, kunnen de risico’s worden beperkt door meer renterisico af te dekken, door de beleggingen in zakelijke waarden te verlagen of andere maatregelen te nemen die gericht zijn op de beheersing van dit risico en eventuele andere risico’s.
7.7
Risico’s financiële instrumenten
Het kredietrisico van vastrentende waarden wordt beoordeeld op basis van de rating die aan deze beleggingen is toegekend. Binnen het Beleggingsplan zijn beperkingen gesteld ten aanzien van de verdeling en het gemiddelde niveau van de ratings. De gemiddelde rating, de laagste rating in de portefeuille en de verdeling over de ratings blijven daardoor voortdurend ten minste op het niveau dat is vastgelegd in het Beleggingsplan. Jaarlijks wordt door het bestuur besloten in hoeverre de bepaalde restricties aanpassing behoeven. Het valutarisico is beperkt door de strategische afdekking van dit risico ten aanzien van zakelijke waarden. Ten aanzien van vastrentende waarden heeft de vermogensbeheerder de mogelijkheid om valutabeleid te voeren binnen de door de bandbreedte van de portefeuilles bepaalde grenzen. Derivaten vormen als afgeleide beleggingsinstrumenten geen aparte beleggingscategorie. De vermogensbeheerders mogen uitsluitend van derivaten gebruik maken indien daarmee de risicograad van de portefeuille niet wordt verhoogd.
7.8
Maatschappelijk verantwoord beleggen
Het fonds heeft een beleid vastgesteld ten aanzien van maatschappelijk verantwoord beleggen. Het pensioenfonds vindt dat bij de uitvoering van het beleggingsbeleid aandacht moet worden besteed aan sociale onderwerpen, milieuvraagstukken en corporate governance. Het pensioenfonds maakt daarbij gebruik van de verantwoorde beleggingsoplossing van de fiduciaire vermogensbeheerder. Hierbij worden de principes van de Global Compact van de Verenigde Naties als uitgangspunt gehanteerd. Deze tien principes zijn gerelateerd aan arbeidsnormen, mensenrechten, milieu en anti-corruptie en vinden hun oorsprong in ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 27
internationaal breed geaccepteerde verdragen zoals de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de conventies van de International Labour Organisation. Het verantwoord beleggen beleid is op verschillende wijzen ingebed in de beleggingsportefeuille en heeft haar weerslag op verschillende onderdelen:
Engagement; aangaan van dialoog met ondernemingen om veranderingen te
bewerkstelligen. De engagement wordt uitgevoerd door een onafhankelijke engagement manager, GES Investment Services. Uitsluiting; bedrijven die direct betrokken zijn bij de productie van controversiële wapens (anti-persoonsmijnen, kernkoppen, of clusterbommen) worden uitgesloten van belegging.
Vanaf 1 januari 2013 geldt een wettelijk verbod op het (laten) uitvoeren van transacties, het verstrekken van leningen of verwerven van niet vrij verhandelbare deelnemingen in bedrijven die betrokken zijn bij de productie, distributie of verkoop van clustermunitie of cruciale onderdelen daarvan. De handhaving van het verbod heeft plaats vanaf 1 april 2013. Vanaf die datum wordt een ‘redelijke’ termijn in acht genomen waarbinnen die financiële instrumenten, leningen of niet vrij verhandelbare deelnemingen van de hand gedaan of beëindigd dienen te zijn. Eenmaal per jaar wordt, na overleg tussen de AFM, brancheorganisaties en marktpartijen, een indicatieve lijst van betrokken ondernemingen gepubliceerd en aangepast. Het fonds zal erop toezien dat niet belegd wordt in bedrijven op deze lijst. Hiertoe wordt de periodieke lijst door het fonds gedeeld met de fiduciaire vermogensbeheerder, vergezeld van het verbod om in de betreffende ondernemingen te beleggen. In de uitbestedingsovereenkomst en de Beleggingsrichtlijnen die zijn overeengekomen met de fiduciaire vermogensbeheerder is nader omschreven op welke wijze de fiduciaire vermogensbeheerder invulling geeft aan dit verbod. Het wettelijk verbod zal overigens niet gelden voor transacties in door derden beheerde beleggingsinstellingen en indices waarbij de producenten van clustermunitie en of daarbij betrokken ondernemingen, minder dan 5% van de waarde van die beleggingsinstelling of index vertegenwoordigen.
7.9
Evaluatie van resultaten
Iedere maand controleert de Beleggingsadviescommissie ten behoeve van het bestuur of het vermogensbeheer wordt uitgevoerd conform de richtlijnen. Daarbij worden ook de risico’s van het uitgevoerde beleid geëvalueerd en wordt eveneens gekeken naar de tijdigheid en de volledigheid van de beleggingsrapportages. Tenminste eenmaal per jaar evalueert het bestuur de resultaten van het strategisch en tactisch beleggingsbeleid en het risicobeheersingsbeleid. Het bestuur baseert zich daarbij op de rapportages van de custodian, de raportages en adviezen van de fiduciaire vermogensbeheerder en de Beleggingsadviescommissie.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 28
8.
Premiebeleid
8.1
Algemeen
In het premiebeleid wordt uitgegaan van een kostendekkende premie. Deze kostendekkende premie wordt jaarlijks door de adviserend actuaris per 1 januari van het boekjaar bepaald als de som van: a.
b.
De jaarinkoop benodigd voor de in het boekjaar te verkrijgen aanspraken op (tijdelijk) ouderdomspensioen, als bedoeld in de pensioenreglementen, vermeerderd met de risicopremies voor het nabestaandenpensioen, wezenpensioen en het arbeidsongeschiktheidsrisico. De solvabiliteitsopslag. Deze opslag wordt zodanig vastgesteld, dat het wettelijk vereiste pensioenvermogen van het fonds, binnen de hiervoor gestelde wettelijke termijn wordt bereikt of gehandhaafd. Deze opslag is gelijk aan het de hoogte van het Vereist Eigen Vermogen.
Voor de berekening en vaststelling van de diverse onderdelen van de actuele kostendekkende premie wordt uitgegaan van de rentetermijnstructuur (RTS) zoals vastgesteld per 30 september van het voorgaande kalenderjaar. In de kostendekkende premie is worden de werkelijke uitvoeringskosten verbonden aan de pensioenregeling van het fonds meegenomen. Deze uitvoeringskosten worden rechtstreeks en volledig gedragen door de werkgever. Alle kosten verbonden aan het beheer en de uitvoering van de beleggingen worden rechtstreeks ten laste gebracht van het belegd vermogen en komen daarmee ten laste van het beleggingsresultaat van het fonds. Aangezien de te verlenen winstbijschrijvingen volledig worden gefinancierd vanuit de te realiseren beleggingsrendementen van het fonds, vindt er geen premieheffing ten behoeve van winstbijschrijving plaats. De grondslagen voor vaststelling van de kostendekkende premie worden door het bestuur van het pensioenfonds vastgesteld. Voor de berekening van de kostendekkende premie wordt met het oog op demping (conform artikel 4 van het besluit FTK) niet uitgegaan van de actuele rentetermijnstructuur, maar van het 36-maands rekenkundig gemiddelde, berekend tot en met 30 september voorafgaand aan het boekjaar en gebaseerd op publicaties van DNB. Voor het overige worden bij de kostendekkende premie de actuariele veronderstellingen gehanteerd, die ook bij de bepaling van de technische voorziening worden gebruikt. Indien blijkt dat de vastgestelde bijdragen van werkgever en deelnemers in enig jaar niet toereikend zijn voor de premie sub a, verhoogd met de vereiste solvabiliteitsopslag, zullen alle in te kopen en te verzekeren pensioenrechten naar evenredigheid worden verlaagd. Wanneer deze situatie zich voordoet, deelt het fonds dit onverwijld schriftelijk mede aan degenen, wier pensioen of aanspraak op pensioen daardoor wordt getroffen.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 29
Jaarlijks vindt per 1 januari van het boekjaar toetsing plaats van de geïncasseerde premie en de premiesom sub a en b, van het voorgaande boekjaar. Indien de geïncasseerde premie meer bedroeg dan de premiesom sub a en b wordt het meerdere toegevoegd aan de Beleggingsreserve dan wel de Winstbijschrijvingsreserve van het fonds. Periodiek wordt de ontwikkeling van de kostendekkende premie op basis van de rentetermijnstructuur gevolgd door het bestuur. De deelnemersbijdrage is vastgelegd in het pensioenreglement. De werkgeversbijdrage is vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst met de werkgever die per 1 januari 2014 voor een periode van één jaar is verlengd. De vaststelling van de genoemde bijdragen is gebaseerd op uitgevoerde prognoseberekeningen die rekening houden met een wijzigende samenstelling van het deelnemersbestand en diverse ontwikkelingen van de rentestand. De werkgever betaalt een per deelnemer vast te stellen leeftijdsafhankelijke premie, welke uitgesplitst kan worden in een deelnemersbijdrage en een werkgeversbijdrage. In dit hoofdstuk worden de door de deelnemers en de werkgever verschuldigde premies nader omschreven.
8.2
Deelnemersbijdrage
De jaarlijkse deelnemersbijdrage aan de pensioenvoorziening is op doorsneebasis vastgesteld en bedraagt 7,5% van de pensioengrondslag. De deelnemersbijdrage wordt jaarlijks door het bestuur vastgesteld. Het beleid van het bestuur is gericht op een zo gering mogelijke fluctuatie van de deelnemersbijdrage van jaar tot jaar. Eventuele bijdragen in het kader van de “Regeling Vrijwillige Bijdragen” komen volledig voor rekening van de desbetreffende deelnemers.
8.3
Werkgeversbijdrage
De bijdrage van de werkgever aan de pensioenregeling wordt bepaald op basis van de leeftijd van de individuele deelnemer en wordt geformuleerd als een percentage van de pensioengrondslag van de betreffende deelnemer conform onderstaande tabel.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 30
Leeftijd deelnemer
Premie als percentage van pensioengrondslag
15 jaar tot en met 19 jaar
4,0%
20 jaar tot en met 24 jaar
5,5%
25 jaar tot en met 29 jaar
6,5%
30 jaar tot en met 34 jaar
8,0%
35 jaar tot en met 39 jaar 40 jaar tot en met 44 jaar
10,0% 12,0%
45 jaar tot en met 49 jaar
15,0%
50 jaar tot en met 54 jaar
20,0%
55 jaar tot en met 59 jaar
25,0%
60 jaar tot en met 64 jaar
30,0%
Op basis van de samenstelling van het deelnemersbestand per 1 januari 2014, leidde deze staffel tot een gemiddelde werkgeversbijdrage van 12,4% van de som van de pensioengrondslagen. De werkgever is uitsluitend gehouden tot voldoening van hierboven omschreven bijdrage. In geen geval kan de werkgever verplicht worden om additionele bijdragen te doen. De werkgever kan nimmer enige aanspraak doen gelden op de middelen van het fonds. Van terugstorting van premies of verlaging van premies op grond van de financiële situatie van het fonds kan derhalve nooit sprake zijn. Ten gevolge van de leeftijdsafhankelijke vaststelling van de werkgeversbijdrage wordt het effect van mogelijke veroudering van het deelnemersbestand grotendeels financieel ondervangen. Indien de toe te passen rekenrente op de nieuw te financieren pensioenverplichtingen structureel beneden een niveau van 3,00% ligt, belandt de geheven premie onder kostendekkend niveau. Indien het premieniveau op grond van ontwikkelingen van de rentestand of andere onvoorziene omstandigheden structureel ontoereikend blijkt te zijn, kan het fonds bij het aflopen van de uitvoeringsovereenkomst in onderhandeling treden met de werkgever teneinde een aanpassing van de werkgeversbijdrage overeen te komen. In de uitvoeringsovereenkomst met de werkgever en in het pensioenreglement is vastgelegd dat de werkgever uitsluitend verplicht is tot de betaling van de overeengekomen premies, zoals hierboven gespecificeerd, en de uitvoeringskosten van de pensioenregeling (met uitzondering van de kosten verbonden aan de beleggingen). In geen geval kan de werkgever verplicht worden om aanvullende premiebetalingen of bijstortingen te doen. Ook kan de werkgever nimmer enige aanspraak doen gelden op de middelen van het fonds, ongeacht de financiële positie van het fonds.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 31
9.
Waarderingsgrondslagen van de balans
9.1
Balanswaardering van de beleggingen
De beleggingen zijn op de balans als volgt gewaardeerd:
9.2
Activa en passiva worden voor zover niet anders vermeld gewaardeerd tegen nominale waarde. De waardering van onroerende zaken geschiedt op actuele waarde en wel tegen marktwaarde. Ongerealiseerde waardestijgingen worden in de staat van lasten en baten verwerkt. Aandelen en andere niet-vastrentende waardepapieren worden gewaardeerd op actuele waarde. Ongerealiseerde waardestijgingen worden in de staat van lasten en baten verwerkt. Obligaties en andere vastrentende waardepapieren worden gewaardeerd op actuele waarde. Ongerealiseerde waardestijgingen worden in de staat van lasten en baten verwerkt. Deposito’s e.d. worden gewaardeerd op nominale waarde. Vorderingen, overlopende activa en overige activa worden gewaardeerd tegen nominale waarde, rekening houdend met een voorziening wegens oninbaarheid. Liquide middelen worden tegen nominale waarde opgenomen. Overige schulden en Overlopende passiva worden tegen nominale waarde opgenomen.
Overige voorzieningen en reserves
Het fonds kent naast de voorziening pensioenverplichtingen de volgende passiva:
Algemene reserve Beleggingsreserve Winstbijschrijvingsreserve
De genoemde balansposten worden hieronder toegelicht.
Algemene reserve Deze reserve heeft ten doel het opvangen van niet expliciet gekwantificeerde risico’s zoals het algemene uitvoeringsrisico, het kostenrisico en het risico van aanpassing van de gehanteerde actuariële grondslagen. De omvang van de algemene reserve wordt bepaald op grond van de methodiek van de vaststelling van het Minimaal Vereist Eigen Vermogen en kortheidshalve gesteld op 5% van de voorziening pensioenverplichtingen. Indien sprake is van een overschot dan wel een tekort in de Algemene Reserve ten gevolge van autonome ontwikkelingen zal het meerdere dan wel het mindere gesaldeerd worden met de Beleggingsreserve en / of de Winstbijschrijvingsreserve van het fonds.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 32
Beleggingsreserve De Beleggingsreserve heeft ten doel het opvangen van de risico’s verbonden aan de beleggings- en verzekeringstechnische risico’s van het fonds, welke vastgesteld worden aan de hand van de hiertoe door De Nederlandsche Bank voorgeschreven methodiek. De normering voor de Beleggingsreserve wordt zodanig vastgesteld, dat samen met de algemene reserve, het zogenaamd Vereist Eigen Vermogen aanwezig is. Het Vereist Eigen Vermogen is het vermogen dat behoort bij de evenwichtssituatie van het pensioenfonds (voor nominale aanspraken). In die evenwichtsituatie is het vermogen zodanig vastgesteld dat met de wettelijk vastgestelde zekerheidsmaat van 97,5% wordt voorkomen dat het fonds binnen één jaar beschikt over minder middelen dan de hoogte van de technische voorzieningen voor de pensioenverplichtingen. De vaststelling van de benodigde omvang van de Beleggingsreserve vindt jaarlijks op het einde van het kalenderjaar plaats en bedraagt in beginsel 10% van de voorziening pensioenverplichtingen. Beleggingsresultaten en eventuele overwaarde van de algemene reserve worden toegevoegd aan de Beleggingsreserve, tot het vereiste niveau. Indien de omvang van de reserve ontoereikend blijkt, is sprake van een reservetekort in de zin van het Financieel Toetsingskader. In een voorkomend geval zal door het bestuur van het fonds een herstelplan worden opgesteld dat voorziet in een herstel van de Beleggingsreserve tot het vereiste niveau binnen een tijdsbestek van uiterlijk vijftien jaar. Indien sprake is van een reservetekort zal er geen sprake zijn van winstbijschrijvingen op grond van de financiële positie van het fonds.
Winstbijschrijvingsreserve De Winstbijschrijvingsreserve heeft ten doel de toekomstige winstbijschrijvingen aan de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden te waarborgen. De omvang van de Winstbijschrijvingsreserve is gelijk aan de overwaarde van het fonds buiten de voorziening pensioenverplichtingen, de algemene reserve en de Beleggingsreserve. De winstbijschrijvingsreserve wordt gevoed door de toevoeging van beleggingsresultaten en technische resultaten voor zover deze niet benodigd zijn ten behoeve van de omvang van de Beleggingsreserve. De bepaling van de jaarlijks vast te stellen winstbijschrijving vindt plaats op basis van besluitvorming door het bestuur en wordt mede bepaald op basis van de actuele dekkingsgraad van het fonds. De omvang van de Winstbijschrijvingsreserve is in beginsel onbeperkt.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 33
10.
Weerstandsvermogen en sturingsmiddelen
10.1
Risico’s bij bereiken doelstellingen
De belangrijkste risico’s die de onverminderde uitvoering van de reglementaire bepalingen in het algemeen bedreigen zijn de risico’s in verband met:
Beleggingen Sterfte en arbeidsongeschiktheid
De beleggingsrisico’s zijn uiteindelijk voor rekening van de deelnemers. Door de vorming van de Beleggingsreserve en de Winstbijschrijvingsreserve, welke als buffer fungeren, komt het beleggingsresultaat ter beschikking voor pensioenaanpassingen in positieve dan wel negatieve zin. In beginsel wordt getracht om door een beheersing van het beleggingsrisico de kans op negatieve pensioenaanpassingen zo klein mogelijk te maken. De technische risico’s op sterfte en arbeidsongeschiktheid worden in principe gedekt uit een adequate bijdrage van de deelnemers en de werkgever. Voor excessieve schade uit hoofde van overlijden en arbeidsongeschiktheid is een risicoherverzekeringscontract gesloten. Als buffer voor technische risico’s is de Algemene reserve beschikbaar.
10.2
Omvang weerstandsvermogen
Omdat uiteindelijk het beleggingsrisico voor rekening van de deelnemers komt, heeft het weerstandsvermogen bij het fonds een andere betekenis dan bij veel andere pensioenfondsen. Het aanwezige weerstandsvermogen heeft niet tot doel om garanties te bieden, maar om de kans dat de deelnemers met de negatieve aspecten van de risico’s geconfronteerd zullen worden, zo beperkt mogelijk te houden. In het verleden is aan de hand van toetsing door middel van ALM-modellen vastgesteld welke kansen er, gegeven het gevoerde beleid, bestonden op onderdekking. De kansen op onderdekking worden doorlopend aan de hand van scenario-analyses vastgesteld.
10.3
Jaarlijkse toetsing
De toetsing in hoeverre het gevoerde beleid tot het gewenste resultaat leidt zal ten minste jaarlijks plaatsvinden aan de hand van de door het fonds en adviseurs uitgebrachte rapportages. Rapportages over de samenstelling van de beleggingsportefeuille en over de beleggingsresultaten en risico’s vinden per kwartaal plaats.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 34
10.4
Inzet en effectiviteit van sturingsmiddelen
Jaarlijks laat het bestuur door de actuaris een analyse maken van de voornaamste winst- en verliesbronnen van het fonds. Het bestuur beschikt in principe over het beleggingsbeleid als sturingsmiddel. In beginsel voert het fonds eens per drie jaar een ALM-studie uit om het optimale beleggingsbeleid vast te stellen bij een acceptabele kans op pensioenvermindering. Onderstaand wordt nader ingegaan op de sturingsmiddelen die het fonds ten dienste staan om in een situatie van een dekkingstekort en / of reservetekort de financiële positie van het fonds te versterken.
Algemeen De inhoud van de pensioenovereenkomst van de deelnemers van Stichting Pensioenfonds Randstad wordt bepaald door de inhoud en bepalingen van het pensioenreglement. Dit betekent dat het bestuur van het pensioenfonds in principe de beschikking heeft over alle beleidsinstrumenten en zonder afhankelijkheid van sociale partners kan overgaan tot het nemen van de maatregelen die noodzakelijk geacht worden om het herstel van de financiële positie van het pensioenfonds te bewerkstelligen.
Herstelkracht zonder inzet van beleidswijzigingen Uitgaande van de uitgangspunten van het premie- en beleggingsbeleid zal in geval van een dekkings- of reservetekort zonder wijziging van beleidsuitgangspunten reeds een zekere mate van herstel langs ‘natuurlijke weg’ plaatsvinden. Daarbij zijn de bronnen voor herstel met name te vinden in het premie-effect en in het verwachte overrendement op de beleggingen.
Premiebeleid Gegeven de aard van de pensioenovereenkomst tussen werkgever en werknemer is de bijdrage van de werkgever in de pensioenregeling vastgelegd en kan deze niet als beleidsinstrument door het pensioenfonds worden ingezet. Indien in het kader van het herstel een verhoging van de premie benodigd zou zijn, zou dit derhalve uitsluitend een verhoging van de deelnemersbijdrage betekenen. De deelnemersbijdrage aan de pensioenregeling bedraagt 7,5% van de pensioengrondslag. Een verhoging van de deelnemersbijdrage aan de pensioenregeling met één procentpunt naar 8,5% zou, afhankelijk van de rentestand, naar schatting leiden tot een verbetering van de dekkingsgraad met circa 0,2 procentpunt per jaar. Een verhoging van de deelnemerspremie zou in het kader van een herstelplan kunnen worden overwogen door het bestuur indien het vereiste herstel dit noodzakelijk zou maken.
Toeslagbeleid Stichting Pensioenfonds Randstad kent een systematiek van winstbijschrijving, waarbij de hoogte van de jaarlijkse winstbijschrijving wordt vastgesteld aan de hand van de dekkingsgraad van het pensioenfonds per ultimo jaar. Indien de dekkingsgraad zich onder de grens van het Vereist Eigen Vermogen bevindt, vindt er geen toeslagverlening plaats. Als zodanig vormt het toeslagbeleid derhalve geen sturingsinstrument in geval van tekorten.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 35
Beleggingsbeleid In het Beleggingsplan is de strategische beleggingsmix van het fonds voor het betreffende jaar vastgesteld. Het Beleggingsplan 2014 kent als uitgangspunt een stabiel risicobudget van 6% ten opzichte van de verplichtingen dat aan de fiduciaire vermogensbeheerder ter beschikking staat om binnen vastgelegde bandbreedtes, beleid te voeren. Daarbij is het aantal beleggingscategorieën vastgelegd en beschreven in het Beleggingsplan. De fiduciaire vermogensbeheerder zal, afhankelijk van de marktomstandigheden en verwachtingen, dit risicobudget inzetten. Indien zou blijken dat een gewenst of vereist herstel van de dekkingsgraad niet volgens het vereiste traject zou verlopen, is een aanpassing van het beleggingsbeleid in beginsel niet automatisch aan de orde. Verhoging of verlaging van het beleggingsrisico in de vorm van bijstellingen van het risicobudget wordt op de lange termijn niet noodzakelijkerwijs in het voordeel van de deelnemers gezien.
Pensioenbeleid Gegeven de omstandigheid dat de inhoud van de pensioenovereenkomst van de deelnemers aan het pensioenfonds grotendeels wordt bepaald door middel van de vaststelling van de inhoud van het pensioenreglement, heeft het bestuur van het pensioenfonds in beginsel ook de mogelijkheid om bijsturing te geven aan de financiële positie van het pensioenfonds door bijstelling van het pensioenbeleid. Als meest voor de hand liggende maatregel geldt daarin een (tijdelijke) versobering van de pensioenregeling die bereikt zou kunnen worden door een verlaging van het opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen onder handhaving van een gelijkblijvende premiestelling. Op deze wijze wordt vanuit een aldus te bereiken premieoverschot additionele herstelcapaciteit bereikt die het herstel kan bespoedigen. Een verlaging van het opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen met 0,25% (van de huidige 1,84% opbouw naar 1,59% opbouw) zou, afhankelijk van de rentestand, leiden tot een extra herstel van de dekkingsgraad van circa 0,5 procentpunt dekkingsgraad per jaar.
Korten van aanspraken en ingegane pensioenen Anders dan veel andere pensioenfondsen kent Stichting Pensioenfonds Randstad de reglementair vastgelegde mogelijkheid om de pensioenaanspraken en -rechten te korten indien de financiële positie van het fonds hiertoe aanleiding geeft. Dit betekent echter niet dat dit middel lichtvaardig zal worden ingezet. Indien er sprake is van een noodzaak tot het treffen van additionele maatregelen, zal de inzet van de kortingsbepaling worden afgewogen in het kader van de evenwichtige belangenbehartiging versus de inzet van de andere beleidsinstrumenten die hiertoe beschikbaar zijn. Het korten van pensioenaanspraken en – rechten zal uitsluitend plaatsvinden indien het bestuur van mening is dat op grond van de solvabiliteitspositie van het fonds er sprake is van een strikte noodzaak tot korten. Bij de beoordeling van de solvabiliteit zal het bestuur zich baseren op de voor het fonds relevante verhoudingen tussen bezittingen en verplichtingen.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 36
Het bestuur wenst zich niet op voorhand vast te leggen ten aanzien van een bepaalde volgorde of prioritering inzake de in te zetten sturingsinstrumenten. Het oordeel omtrent de inzet van de diverse instrumenten zal op basis van de ontstane situatie na ampele overweging door het bestuur plaatsvinden, met inachtneming van alle relevante factoren. Daarbij dient gedacht te worden aan de te overbruggen omvang van het tekort, de financiële positie van het fonds, de actuele economische situatie en de vooruitzichten voor economie en de aangesloten ondernemingen. Het bestuur acht het onwenselijk om reeds op voorhand een oordeel omtrent een dergelijke situatie verregaand vast te leggen in een beleidsdocument.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 37
11.
Administratieve organisatie en interne controle
11.1
Administratie
De administratie van het pensioenfonds wordt uitgevoerd door het pensioenbureau van Randstad Holding nv. Een staf van zes personen onder leiding van een directeur houdt zich bezig met de praktische administratie en uitvoering van de pensioenregeling. Het toezicht op personeelsbeleid, huisvesting, aanschaf van hard- en software etcetera is door het bestuur van het fonds gelegd bij de Managing Director Group Social & Public Affairs van Randstad Holding n.v. Binnen de werkzaamheden van de administratie zijn de volgende specifieke taken te onderscheiden: 1. het verzamelen, onderhouden en up-to-date houden van gegevens van individuele deelnemers, gewezen deelnemers en pensioentrekkenden (in samenwerking met de personeels- en salarisadministraties van de aangesloten ondernemingen); 2. de berekening van pensioenrechten uitgaande van de basisgegevens en van mutatiegegevens, en mededeling daaromtrent aan de deelnemers; 3. de verzorging van de herverzekering van risico’s (overlijden, arbeidsongeschiktheid); 4. voorlichting aan de deelnemers en gewezen deelnemers of hun nagelaten betrekkingen inzake hun individuele pensioenrechten en over de pensioenregeling in het algemeen; 5. excasso van pensioenuitkeringen en incasso van premiebijdragen; 6. boekhouding en verslaglegging, met dien verstande dat de volledige administratie van de beleggingen is uitbesteed aan een externe partij welke eveneens de hiertoe benodigde rapportages verzorgt. Uitvoering en controle zijn volledig gescheiden. In hoofdstuk 2 is beschreven hoe en met welke frequentie aan het bestuur wordt gerapporteerd over de administratieve werkzaamheden.
11.2
Uitbestedingsbeleid
Het fonds heeft nagenoeg haar gehele bedrijfsprocessen uitbesteed aan derde partijen. Aan uitbesteding is voor het fonds een aantal risico’s verbonden. Het bestuur van het fonds heeft daarom beleid vastgesteld met betrekking tot de beheersing van risico’s die samenhangen met uitbesteding van (delen van) bedrijfsprocessen. Het bestuur van het fonds is en blijft te allen tijde verantwoordelijk voor de beheersing van het door het fonds te voeren beleid, ook voor het gedeelte van de werkzaamheden dat is uitbesteed. Het uitbestedingsbeleid van het fonds is bepaald in overeenstemming met hetgeen daarover in wet- en regelgeving is vastgelegd. Voorgenomen nieuwe of gewijzigde uitbestedingen komen volgens dit beleid tot stand.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 38
In de uitvoering van haar kernactiviteiten, het administreren en beheren van de pensioenrechten en het vermogensbeheer, staan zowel vertrouwelijkheid als maximale kwaliteit van dienstverlening voorop. De belangen van (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en overige belanghebbenden mogen geen gevaar lopen doordat het fonds delen van zijn werkzaamheden heeft uitbesteed aan derden. Het doel van het uitbestedingsbeleid is het waarborgen van continuïteit en constante kwaliteit van dienstverlening. Hiermee blijven de reputatie en integriteit van het fonds gewaarborgd. Het uitbestedingsbeleid is van toepassing op alle naar het oordeel van het bestuur uitbestede kritische of belangrijke activiteiten en processen van het fonds. Het uitbestedingsbeleid is van toepassing op alle bestaande en/of nieuwe uitbestedingsovereenkomsten gedurende de gehele looptijd van deze overeenkomsten.
Uitgangspunten uitbestedingsbeleid Het fonds hanteert de volgende uitgangspunten in het kader van het uitbestedingsbeleid: a) Het bestuur van het fonds blijft eindverantwoordelijk voor de uitbestede activiteiten of processen. b) Het bestuur van het fonds houdt zorgvuldig toezicht op de uitbestede activiteiten en processen. c) Het bestuur van het fonds leeft het uitbestedingsbeleid na, zoals dat door het bestuur is opgesteld op basis van wet- en regelgeving en uitlatingen van DNB. d) Het bestuur van het fonds selecteert onafhankelijke uitvoerders op basis van kwaliteit, prijs en marktconformiteit. e) Bij de keuze van de uitvoerder wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen van het fonds. f) De uitkomst van het selectieproces wordt, waar relevant, getoetst door een extern adviesbureau. g) De uitvoerders worden, waar nodig, vooraf en periodiek getoetst op hun beleid ten aanzien van integriteit, beloning en compliance. h) Het bestuur is zich bewust van de afhankelijkheid die mogelijk kan ontstaan bij het uitbesteden van activiteiten en processen. Het bestuur monitort de grenzen van de afhankelijkheid en zorgt dat een onafhankelijke partij erop toeziet dat de grenzen gehandhaafd blijven. i) Het bestuur van het fonds wenst transparantie in haar contacten met de uitvoerders. Tevens wordt naast de formele contacten informeel gewerkt aan de onderlinge relatie met de uitvoerders. j) Het uitbestedingsbeleid wordt ieder jaar door het bestuur geëvalueerd. k) In iedere uitbestedingsovereenkomst dienen afspraken te worden vastgelegd over de wijze waarop de overeenkomst wordt beëindigd, en over de wijze waarop wordt gewaarborgd dat het fonds de werkzaamheden na beëindiging van de overeenkomst weer zelf kan uitvoeren of door een andere derde kan laten uitvoeren. l) Bij het afscheid van een uitvoerder wordt een exit-gesprek gevoerd.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 39
Alvorens activiteiten of processen worden uitbesteed voert het bestuur van het fonds een risicoanalyse uit waarin is opgenomen: a) b) c) d)
Een beschrijving van de uit te besteden activiteiten of processen. De te verwachten impact van uitbesteding van de activiteiten of processen. Een kosten/baten analyse van de uitbesteding van die activiteiten of processen. Een analyse van de uitvoerder, bijvoorbeeld door een sitevisit, referentenonderzoek of boekenonderzoek. e) De afspraken over de wijze waarop de uit te besteden activiteiten of processen worden uitgevoerd. f) Een analyse van de financiële, operationele en reputatiegerelateerde risico’s en de vereiste toezichtsmaatregelen. De uitvoerder die de of het uit te besteden activiteit of proces gaat uitvoeren, voldoet aan de volgende eisen: a) De uitvoerder is aantoonbaar financieel gezond. b) De uitvoerder beschikt over de vereiste operationele en technische vaardigheden, kwaliteitsnormen, goede naam en competentie. c) De uitvoerder waarborgt continuïteit van dienstverlening. d) De uitvoerder beschikt over een ISAE 3402 verklaring of een gelijkwaardige certificering of een gelijkwaardige zekerheid. Deze dient van toepassing te zijn op de uitbestede processen. e) De uitvoerder beschikt, indien van toepassing, over de benodigde vergunningen. f) De uitvoerder voldoet aan de algemene kwaliteitsnormen geldend voor de specifieke beroepsgroep. g) De uitvoerder informeert het bestuur regelmatig over toekomstige marktontwikkelingen die zij (voor)zien en de consequenties hiervan voor de uitvoering. h) De uitvoerder informeert het bestuur regelmatig over de door haar ingeschakelde hulppersonen en onderaannemers. i) De verplichting voor de uitvoerder om het fonds in staat te stellen blijvend te voldoen aan het bij of krachtens de Pensioenwet bepaalde. j) Op verzoek van de toezichthouder(s) van het fonds worden relevante gegevens ter beschikking gesteld aan deze toezichthouder(s) en informeert de uitvoerder het bestuur van het fonds hierover. k) De mogelijkheid voor de toezichthouder om onderzoek ter plaatse te doen of te laten doen bij de uitvoerder. Van alle uitvoerders wordt verlangd dat zij een adequate eigen integriteitsregeling of een eigen gedragscode kennen die voldoet aan de eisen van het fonds en deze opvolgen. Bij de beoordeling van het beloningsbeleid van de uitvoerders worden de “Principes voor beheerst beloningsbeleid” (publicatie DNB en Autoriteit Financiële Markten, d.d. 6 mei 2009) betrokken. Hierbij geldt het “pas toe of leg uit”-principe. Ook worden er waarborgen verkregen van de uitvoerende organisatie dat deze maatregelen treft inzake fraudepreventie.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 40
Naast een zorgvuldige selectie van de uitvoerder die dient te voldoen aan de hiervoor beschreven eisen, dient het uitbestedingsproces gedurende de periode van uitbesteding, te worden gecontroleerd, zodat kwaliteit en continuïteit zijn gewaarborgd. Waarborging van het proces vindt plaats door het gelijktijdig met het afsluiten van de uitbestedingsovereenkomst opstellen van een uitbestedingsovereenkomst met de uitvoerder, waarin specifieke taken, bemensing, op te leveren producten, kwaliteits- en serviceniveau, tijdsafspraken en eventuele boetebedingen zijn beschreven. In deze overeenkomst worden onder andere, waar mogelijk, onderstaande voorwaarden opgenomen: a) vertrouwelijke gegevens, waaronder persoonsgegevens, worden conform wettelijke voorschriften gewaarborgd. b) informatieverstrekking naar verschillende opdrachtgevers vindt gescheiden plaats. c) gegevens en bestanden van het fonds worden beveiligd en toegangsrechten en autorisaties worden op adequate wijze aan betrokken medewerkers verstrekt. d) De inrichting van de systemen is zodanig dat de continuïteit van de dienstverlening niet in gevaar komt en dat bij onvoorziene omstandigheden een adequaat noodsysteem in werking treedt. e) Indien de overeenkomst niet nagekomen wordt door één van de partijen treedt een procedure in werking met betrekking tot de niet-nakoming van de overeenkomst, zoals in het contract of de uitbestedingsovereenkomst is vastgelegd. f) De omstandigheden waaronder de overeenkomst beëindigd kan worden en de financiële en uitvoeringstechnische waarborgen van die beëindiging.
Controle op uitbestedingsprocessen Het bestuur van het fonds toetst regelmatig of de manier waarop de uitbestede activiteiten of processen worden uitgevoerd in overeenstemming is met de gemaakte afspraken. Het bestuur heeft hiertoe een ‘Werkgroep Uitbesteding’ aangesteld. Deze werkgroep voert zijn taken uit door de diverse uitbestedingsrelaties stuk voor stuk te beoordelen. Deze beoordeling vindt plaats aan de hand van: a) het monitoren van de uitvoerders via het laten uitvoeren van periodieke audits bij de uitvoerder of te laten rapporteren over de stand van zaken met betrekking tot de aanbevolen verbeteringen in de ISAE 3402 verklaring of een daarmee vergelijkbare verklaring; b) kritisch doornemen van periodieke rapportages van en overleg met de uitvoerder, waarin naast de gebruikelijke informatie, ook wordt gerapporteerd over klachten, incidenten en uitzonderingen; c) het actuarieel rapport van de certificerend actuaris; d) rapportages van de accountant; e) periodiek overleg en evaluatie met de uitvoerder over de uitvoering van de (bijgestelde) processen.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 41
12.
Risicobeheersing
12.1
Systematiek van risicobeheersing
Voor de beheersing van de risico’s die betrekking hebben op de uitvoering van de pensioenregeling en de werkzaamheden van het pensioenfonds wordt een systematiek gehanteerd die aansluit bij de diverse werkprocessen die binnen het fonds worden onderscheiden. Dit betreft de volgende werkprocessen:
Facturatie en premie-inning Administratie Beleggen Verzekeren Communicatie Besturen
Per werkproces worden periodiek de belangrijkste risico’s door het bestuur en directie in kaart gebracht. Vervolgens worden per risico de bestaande beheersingsmaatregelen beschreven en wordt een inschatting gemaakt van de resulterende restrisico’s met de bijbehorende consequenties. Aan de hand van een inschatting van de kansen dat het restrisico zich feitelijk zal voordoen en de veronderstelde impact van het risico wordt vervolgens bepaald welke prioriteiten er gelden ten aanzien van de gesignaleerde restrisico’s. De deelrisico’s worden gekwalificeerd op basis van de door DNB (in het verleden) gehanteerde FIRM-methode van risico-identificatie. Hierbij worden relaties gelegd tussen de in wetten vastgelegde doelstellingen van toezicht, te weten:
Solvabiliteit; Liquiditeit; Beheer; Organisatie.
Het risicomodel van FIRM geeft ten aanzien van pensioenfondsen met uitbestede werkprocessen een tiental risicocategorieëen, die onderverdeeld zijn in financiële en nietfinanciële risico’s. Financiële risico’s Matching- en renterisico Marktrisico Kredietrisico Verzekeringstechnisch risico
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
Niet-financiële risico’s Omgevingsrisico Uitbestedingsrisico Integriteitsrisico Juridisch risico Operationeel risico IT-risico
pag. 42
12.2
Algemene beheersingsmaatregelen
Om een goed inzicht te krijgen in de risico’s die het fonds loopt, worden onder andere de volgende instrumenten ingezet:
12.3
Eens per drie jaar uitvoeren van een ALM-studie; Jaarlijkse actuariële analyse; Frequent uitvoeren van scenario-analyses en stresstests om bestendigheid van (beleggings)beleid te toetsen; Jaarlijkse vaststelling beleidsdoelstellingen; Jaarlijkse vaststelling Beleggingsplan; Gedegen risico-analyse bij mogelijke opneming nieuwe beleggingsproducten; Integriteitsbeleid, gedragscode en compliance functie; Adequate uitwerking van taken en verantwoordelijkheden, besturingsmodel en naleving beleggingsmandaat.
Specifieke beheersingsmaatregelen
Het fonds heeft ten aanzien van een aantal van de gesignaleerde risico’s beheersingsmaatregelen getroffen, die onderstaand worden toegelicht.
Matching- en renterisico, marktrisico en kredietrisico Deze drie vormen van financiële risico’s zijn mede bepalend voor de vormgeving van het Beleggingsplan en het daaruit voortvloeiende mandaat van de fiduciaire vermogensbeheerder. Door het bepalen van een totaal risicobudget en het vaststellen van onderliggende bandbreedtes, maximale exposures, minimale ratings en andere limieten, is een complex van maatregelen getroffen met als doel om de inzet van beleggingsrisico’s te laten conformeren aan het beleid van het fonds. Risico’s die als ongewenst worden beschouwd, zoals rente- en valutarisico, worden volledig of grotendeels geneutraliseerd door middel van beleggingsinstrumenten. Over de inzet en onderbouwing van het risicobudget wordt maandelijks zowel door de fiduciaire vermogensbeheerder als door de custodian aan het fonds gerapporteerd.
Verzekeringstechnisch risico Binnen het Vereist Eigen Vermogen van het fonds is een buffer opgenomen ten behoeve van deze risico’s. Met behulp van de stoploss risicoherverzekering en het gebruik van actuele sterftegrondslagen en leeftijdsterugstellingen wordt getracht deze risico’s te minimaliseren.
Omgevingsrisico Door middel van de jaarlijkse vaststelling van beleidsdoelstellingen wordt getracht om omgevingsrisico’s zo zorgvuldig mogelijk in kaart te brengen en, waar mogelijk, tot beïnvloeding hiervan te komen.
Uitbestedingsrisico Het fonds heet een groot deel van de uitvoerende en ondersteunende taken uitbesteed aan externe partijen. De risicobeheersing begint bij een zorgvuldige selectie van de betreffende partijen, waarbij indien mogelijk gebruik wordt gemaakt van de deskundigheid van externe consultants. Met uitvoerende partijen zijn strikte overeenkomsten en service level agreements afgesloten die de wederzijdse rechten en verplichtingen duidelijk weergeven. ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 43
In deze overeenkomsten zijn alle bepalingen vastgelegd inzake geheimhouding, scheiding van bestanden, toegang va de toezichthouder tot de gegevens en andere wettelijke vereisten. Indien mogelijk en relevant wordt gestreefd naar een door de uitvoerder te hanteren certificering van de werkprocessen. Periodieke rapportages dienen een adequaat inzicht te verschaffen in de werkzaamheden van de betreffende partij. Jaarlijks vindt door het bestuur een evaluatie van de uitbestede werkzaamheden plaats. De bestuurlijke Werkgroep Uitbesteding heeft hierin een voortrekkersrol.
Integriteitsrisico Het fonds heeft een integriteitsbeleid en een gedragscode vastgesteld en heeft voorzien in de aanstelling van een compliance officer.
Juridisch risico Door het nauwlettend volgen van de uitbestede werkprocessen en de inschakeling van externe consultants bij vaststelling van fondsdocumenten wordt getracht het jurisiche en aansprakelijkheidsrisico voor het fonds te minimaliseren.
Operationeel risico Als gevolg van de uitbesteding van de uitvoerende en ondersteunende taken kent het fonds strikt gezien zeer beperkte operationele risico’s. Om de bewaking van de operationele risico’s te ondervangen wordt getracht om bij de selectie en aansturing van externe uitvoerders door de uitbestedingsrelatie ‘heen te kijken’ en te komen tot een inhoudelijke inventarisatie en beheersing van de operationele risico’s. Waar mogelijk wordt getracht om door middel van certificering van werkprocessen door de te selecteren externe uitvoerder (zoals ISAE-3402 certificering) te komen tot een inhoudelijke beoordeling en beheersing van de inherente risico’s.
IT-risico Net als voor het operationeel risico geldt ten aanzien van het IT-risico dat ook de betreffende risico’s worden meegenomen in de selectie, aansturing en besoordeling van externe uitvoerders. Ten aanzien van vitale taken worden met externe uitvoerders afspraken gemaakt inzake beveiliging van gegevens, bedrijfszekerheid, backupprocedures, uitwijkmogelijkheden en worden escrow overeenkomsten afgesloten waarmee de beschikbaarheid van de gebruikte programmatuur wordt gewaarborgd.
12.4
Rapportage inzake risicobeheersing
Binnen de auditcommissie van het fonds wordt periodiek aandacht besteed aan de integrale risicobeheersing van het fonds. Op basis van een uitgebreide en integrale analyse van alle mogelijke risico’s heeft het bestuur een risicomatrix samengesteld, waarin op basis van de waarschijnlijkheid en de mogelijke impact van het betreffende risico is vastgesteld welke relevante risico’s het fonds onderkent. Vervolgens zijn per risico de te hanteren beheersingsmaatregelen benoemd en heeft een waardering van het aldus resterende risico plaatsgevonden. De analyse en rapportage over de direct kwantificeerbare risico’s die verbonden zijn aan de beleggingen, vindt plaats door de custodian. De overige risico’s worden door de auditcommissie en het bestuur vastgesteld en gewaardeerd. De conclusies van deze analyses worden periodiek gedeeld binnen het bestuur en kunnen de aanleiding vormen voor inzet van aanvullende beheersingsmaatregelen. ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 44
13.
13.1
Financieel crisisplan
Inleiding
In de hoofdstukken 10 en 12 van deze Actuariële en Bedrijfstechnische Nota (ABTN) zijn de risico’s waaraan het pensioenfonds blootstaat beschreven. Deze risico’s kunnen ertoe leiden dat de statutaire doelstelling, het uitkeren van pensioenen, nu of op langere termijn in gevaar komt. Het bestuur is in dat geval genoodzaakt aanvullende maatregelen te nemen, aan te duiden als crisismaatregelen. Dit crisisplan bevat een beschrijving van de maatregelen die het bestuur binnen de gegeven kaders op korte termijn effectief zou kunnen inzetten indien in korte tijd de dekkingsgraad zich zeer snel beweegt richting kritische waarden waardoor het realiseren van de doelstelling van het pensioenfonds in gevaar komt. Dit crisisplan is bedoeld voor het geval zich in de toekomst dergelijke situaties voordoen waarbij crisismaatregelen genomen moeten worden. Het plan geeft de te hanteren kritische ondergrenzen, de te nemen maatregelen en de te volgen communicatie- en besluitvormingsprocessen aan.
13.2
Beschrijving crisissituatie
Het bestuur onderkent dat marktwaardering van de pensioenverplichtingen en de bezittingen met onzekerheid is omgeven. De toekomstige marktrente is een onzekere factor, evenals de toekomstige levensverwachting. De onzekerheid hieromtrent heeft het bestuur doen besluiten pas crisismaatregelen te treffen als naar oordeel van het bestuur sprake lijkt van een structurele en significante crisissituatie. Het bestuur voert immers een langetermijnbeleid en wenst in het beleid naar alle betrokkenen niet op dagelijkse volatiliteit van rekenrentes en waarderingen te reageren. Dit crisisplan treedt in werking op het moment dat de statutaire doelstelling tot het uitkeren van pensioenen in gevaar komt. Naar het oordeel van het bestuur is er sprake van het intreden van een crisis(situatie), indien het Minimaal Vereist Vermogen (vastgesteld op 104,6%) niet meer volledig aanwezig is. Het crisisplan ziet toe op de maatregelen die op dat moment door het bestuur genomen kunnen worden teneinde de gevolgen van de crisis te beperken. Indien het fonds vervolgens in een langer durende situatie belandt waarin het Minimaal Vereist Vermogen niet meer volledig aanwezig is, zullen de maatregelen zoals beschreven in dit crisisplan niet van toepassing zijn. Het fonds heeft als ambitie om nominale pensioenen te garanderen en, indien de mogelijkheden dit toestaan, winstbijschrijving te verlenen over de opgebouwde aanspraken. Indien de dekkingsgraad lager is dan het Vereist Vermogen (hiertoe afgerond op 115%) is er op grond van het beleidskader geen winstbijschrijving mogelijk. Een dekkingsgraad lager dan 115% wordt om deze reden als voorstadium van een crisis aangemerkt. Dit crisisplan richt zich met name op maatregelen in een crisissituatie. In het communicatiebeleid zal al wel rekening worden gehouden met het voorstadium van een crisis, zijnde de situatie waarin geen winstbijschrijving verleend kan worden.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 45
Een ander voorstadium van een crisis is de situatie dat de dekkingsgraad binnen een week met minstens 5% daalt. In dit geval zal de Beleggingsadviescommissie direct overleggen met de fiduciaire vermogensbeheerder en nadere maatregelen voorstellen aan het bestuur. Dit crisisplan is met name gericht op het behoud van nominale pensioenaanspraken. In het geval dat de inflatie sterk oploopt, zullen reële pensioenaanspraken (gericht op koopkracht) meer maatgevend zijn voor de beleving van de (gewezen) deelnemers en gepensioneerden. In het huidige crisisplan wordt deze situatie niet ondervangen. Via de jaarlijkse actualisering van dit plan (zie paragraaf 9) zal bezien worden of aanpassing van grenzen en maatregelen, door meting in het reële kader noodzakelijk is.
13.3
Dekkingsgraad waarbij het fonds er zonder korten niet meer uit kan komen
Wanneer de dekkingsgraad zich op enig moment onder het Minimaal Vereist Vermogen bevindt, stelt het pensioenfonds een kortetermijnherstelplan op waarin wordt aangegeven hoe het pensioenfonds binnen de wettelijk gestelde termijnen een dekkingsgraad boven het Minimaal Vereist Vermogen zal bereiken. Het bestuur heeft als onderdeel van dit crisisplan daarnaast een zogenaamde “kritische dekkingsgraad” vastgesteld. Dit is de dekkingsgraad waarbij het fonds er niet langer in slaagt om binnen de wettelijk gestelde maximale termijnen de technische voorzieningen en het Minimaal Vereist Eigen Vermogen van waarden te voorzien, zonder de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden of de werkgever onevenredig te schaden en tot het korten van pensioenaanspraken over te moeten gaan. Het niveau van de kritische dekkingsgraad is onder andere afhankelijk van de rentetermijnstructuur en de verwachte meerrendementen op enig moment. Het verwachte meerrendement hangt vervolgens weer af van het op dat moment gevoerde beleggingsbeleid. Als regel geldt dat het bestuur een beleggingsmix aanhoudt, die in beginsel onafhankelijk is van de actuele hoogte van de dekkingsgraad. Op basis van de huidige omstandigheden wordt dit meerrendement ingeschat op circa 1,8%. Er kunnen echter ook scenario’s zijn dat het meerrendement lager wordt bepaald. In dat kader is ten behoeve van dit crisisplan ook het scenario van 1% meerrendement berekend. In de volgende tabel is de kritische dekkingsgraad voor een aantal scenario’s opgenomen (uitgaande van een wettelijke hersteltermijn naar het Minimaal Vereist Vermogen van drie jaar).
Scenario A B C D E F
Rekenrente (gemiddelde rentetermijnstructuur) 2,0% 2,0% 3,0% 3,0% 4,0% 4,0%
Verwacht meerrendement op rentetermijnstructuur
Kritische dekkingsgraad
1,0% 1,8% 1,0% 1,8% 1,0% 1,8%
100% 97% 99% 97% 96% 93%
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 46
Bij de berekening is uitgegaan van betaling van een kostendekkende premie, tegen de op dat moment actuele rekenrente. In geval van een crisissituatie zal, afhankelijk van de rekenrente en het meerrendement, bezien worden welke kritische dekkingsgraad van toepassing is.
13.4
Maatregelen die ter beschikking staan
Het bestuur is in het geval van een crisissituatie genoodzaakt maatregelen te nemen, aan te duiden als crisismaatregelen. Een belangrijk aandachtspunt bij de crisismaatregelen is de beperkte rol van de werkgever ten aanzien van de pensioenregeling. Er is in de uitvoeringsovereenkomst tussen pensioenfonds en werkgever vastgelegd dat er sprake is van een zogenaamde collectieve DC-regeling (beschikbare premieregeling). Dit betekent dat de werkgever een vaste bijdrage betaalt, als percentage van de pensioengrondslagsom. Het percentage hangt af van de leeftijd van de deelnemer. De werkgever is onder geen enkele omstandigheid gehouden meer te betalen dan deze overeengekomen bijdrage, waar tegenover staat dat premiekorting of terugstorting van premiegelden ook is uitgesloten. De werkgever heeft hiermee een rol van “facilitator” van de pensioenregeling, maar zal in principe geen financiële bijdrage leveren voor het treffen van crisismaatregelen. Het bestuur heeft alle mogelijke crisismaatregelen onderzocht en besproken. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de inzet van mogelijke crisismaatregelen beperkt kan worden door de aard van de pensioenregeling, toepasselijke wet- en regelgeving, de geldende CAO binnen de sector en andere relevante omstandigheden. Op basis hiervan komt het bestuur tot de volgende bevindingen: 1. Premieverhoging Op grond van de huidige reglementen en uitvoeringsovereenkomst is de werkgever, zoals bovenstaand gesteld, nimmer een aanvullende bijdrage verschuldigd. Wel kan de deelnemersbijdrage worden verhoogd. Gegeven de geringe impact hiervan op de dekkingsgraad, zal het bestuur slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden van deze maatregel gebruik maken. 2. Bijstorting door de werkgever Zoals toegelicht kan deze maatregel niet als crisismaatregel worden ingezet door het bestuur. 3. Het beperken of niet toekennen van toeslagen (winstbijschrijving) Het geheel of gedeeltelijk achterwege laten van de voorwaardelijke toeslagverlening aan de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden wordt niet als crisismaatregel aangemerkt, maar als een regulier onderdeel van de pensioenregeling. In beginsel worden uitsluitend toeslagen verleend indien en voor zover het pensioenfonds zich niet in een crisissituatie bevindt. 4. Toepassen gesplitste kortingsregeling (zonder premie te verlagen) De gesplitste kortingsregeling houdt in dat de opbouw in enig jaar wordt beperkt, indien de betaalde premie niet toereikend mocht zijn voor de volledige opbouw in dat jaar. Op grond van artikel 19, lid 5 van het pensioenreglement kan de gesplitste kortingsregeling worden ingezet, indien de premie niet kostendekkend is. Het uitgangspunt is in dit geval dat de opbouw slechts zodanig wordt beperkt, dat de premie exact weer kostendekkend wordt.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 47
5. Versoberen pensioenregeling (zonder premie te verlagen) In eerste instantie zal bij een tekort op de kostendekkende premie de maatregel als beschreven onder 4 worden toegepast. Pas indien dit structureel niet toereikend mocht zijn, zal de regeling structureel worden versoberd. Deze versobering wordt niet als crisismaatregel aangemerkt. Het uitgangspunt van de versoberde regeling zal blijven dat de verschuldigde premie geheel wordt aangewend voor pensioeninkoop (inclusief solvabiliteits- en kostenbijdrage) en geen extra herstelcomponenten bevat. 6. Aanpassen beleggingsbeleid In het geval van een crisissituatie zal nader naar het beleggingsbeleid worden gekeken. In principe blijft het uitgangspunt dat een gelijk beleggingsrisico genomen wordt, zoals beschreven in paragraaf 2. Het bestuur voert immers een lange termijn beleid. Een vermindering van het beleggingsrisico in een crisissituatie zou ertoe leiden dat mogelijke herstelkracht van het fonds wordt verminderd, hetgeen op de langere termijn in het nadeel van de belanghebbenden zou uitpakken. Wel kan het bestuur, gegeven de concrete marktverwachtingen en risico’s binnen het beleggingsbeleid, besluiten om het risicobudget tijdelijk te verlagen of risicoverlagende maatregelen te implementeren. 7. Korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten De pensioenaanspraken en pensioenrechten van deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden kunnen worden gekort conform artikel 18, lid 4 van het pensioenreglement. De pensioenaanspraken en pensioenrechten van eenieder worden in beginsel procentueel gelijkelijk gekort. Er wordt niet meer gekort dan strikt nodig is om voldoende te kunnen herstellen. In het kort kan dus gesteld worden dat als eerste een beroep wordt gedaan op het beperken van toeslagen van de deelnemers, zoals gesteld onder punt 3. Indien dit niet voldoende is voor herstel, zal de korting als gesteld onder punt 7 worden ingezet. Het korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten vindt plaats aan het einde van de herstelperiode of zoveel eerder als door de wetgever en / of toezichthouder wordt verlangd. De gesplitste kortingsregeling wordt feitelijk niet als crisismaatregel ingezet, maar waarborgt dat de premie in alle gevallen kostendekkend blijft (ook bij lage rente en dekkingsgraad).
13.5
Mate van inzetbaarheid van de maatregelen
De mogelijkheid tot het korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten is expliciet opgenomen in het huidige artikel 18, lid 4 van het Pensioenreglement en de eerdere reglementen van het fonds. Het bestuur verwacht dat het deze maatregel ook daadwerkelijk zal kunnen inzetten. Ook in 2003 heeft het fonds een korting op de opgebouwde aanspraken toegepast vanwege een toenmalige crisissituatie. Ook de gesplitste kortingsregeling zoals beschreven onder punt 3 van de voorgaande paragraaf is in het verleden daadwerkelijk ingezet.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 48
13.6
Indicatie financiële effect van de maatregelen
De premie is, met de hantering van de actuele levensverwachtingen zoals vastgelegd in de actuariële grondslagen van het fonds, kostendekkend bij een renteniveau tot gemiddeld circa 3,00%. Indien het renteniveau lager ligt dan 3,00%, is toepassing van de gesplitste kortingsregeling noodzakelijk. Tot dit renteniveau komt dan uitsluitend de solvabiliteitsbijdrage beschikbaar voor herstel, hetgeen tot een jaarlijks herstel van circa 0,5%-punt (bij 3,0%) dekkingsgraad leidt. Bij een hogere rente dan 3,0% draagt de premie meer bij aan herstel. Zo is de jaarlijkse herstelbijdrage bij een renteniveau van 4% bijna 2%-punt dekkingsgraad per jaar. Een verhoging van de deelnemersbijdrage van 1% van de pensioengrondslag draagt uitgaande van een dekkingsgraad van 100% jaarlijks als volgt bij aan herstel:
Scenario A B C
Rekenrente (gemiddelde rentetermijnstructuur) 2,0% 3,0% 4,0%
Bijdrage (in miljoenen)
Stijging dekkingsgraad
1,5 1,5 1,5
0,20% 0,25% 0,30%
Een uniforme korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten van 1% voor deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden betekent bij een dekkingsgraad van 100% een stijging van de dekkingsgraad met circa 1%. Bij een lagere dekkingsgraad daalt de sturingskracht van de kortingsmaatregel evenredig. Bij een 80% dekkingsgraad bijvoorbeeld, stijgt de dekkingsgraad met 0,8% bij een uniforme korting van 1%.
13.7
Evenwichtige belangenafweging
Het bestuur maakt voor wat betreft de korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten in beginsel geen onderscheid tussen de verschillende groepen binnen het fonds. Naar mening van het bestuur is een evenwichtige verdeling van de lasten vereist om het draagvlak voor een collectieve en solidaire pensioenregeling ook in de toekomst te kunnen garanderen Het bestuur realiseert zich dat pensioengerechtigden in beginsel geen verdiencapaciteit meer hebben en hierdoor in eerste instantie mogelijk zwaarder getroffen worden dan de deelnemers en gewezen deelnemers. Het uitsluiten of beperken van korting voor pensioengerechtigden zou echter een te zwaar beslag leggen op de solidariteit, aangezien dit een hogere korting voor de overige groepen zou impliceren. Voor wat betreft de toepassing van de gesplitste kortingsregeling en versobering van de pensioenopbouw in het geval van een crisissituatie is de overweging dat een verdere beperking van de pensioenopbouw weliswaar tot sneller herstel van de dekkingsgraad zou leiden, maar dat dit middel naar het oordeel van het bestuur een te zware bijdrage van de deelnemers vraagt. Het is immers niet duidelijk hoe lang de crisissituatie zal aanhouden of mogelijk nog zal verergeren. In deze gevallen zullen de al lager vastgestelde nieuwe aanspraken van de deelnemers nog verder onder druk komen te staan.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 49
In geval van een toepassing van de gesplitste kortingsregeling (indien de kosten voor de nieuwe pensioenopbouw hoger zijn dan de geheven premie) leveren de deelnemers een bijdrage in de vorm van een gekorte opbouw in het betreffende jaar. Het bestuur is van mening dat dit in een voorkomend geval uitlegbaar is, daar de gestegen prijs van nieuwe pensioenopbouw niet ten laste van de dekkingsgraad en daarmee ten laste van eerdere generaties mag komen. Het niet toekennen van winstbijschrijving (toeslagverlening) raakt, net als een eventuele korting, alle deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden in gelijke mate. Naar het oordeel van het bestuur is hiermee sprake van evenwichtigheid. Weliswaar zijn de pensioengerechtigden de enige partij waarvoor het niet toekennen van winstbijschrijving direct het besteedbaar inkomen zal raken, maar het uitsluiten van deze groep speculeert naar het oordeel van het bestuur teveel op onzeker toekomstig herstel. Ook als dit herstel niet optreedt, dient het pensioenfonds aantrekkelijk te blijven voor deelname van (jongere) deelnemers.
13.8
Beleid inzake ongedaan maken van crisismaatregelen
Het pensioenfonds heeft geen specifiek beleid opgenomen in de beleidsstaffel voor het (gedeeltelijk) ongedaan maken van een toegepaste korting van de pensioenaanspraken en pensioenrechten. Het bestuur is van mening dat de prioriteit van een mogelijke reparatie afhangt van het tijdstip waarop de korting is toegepast. Hoe meer tijd er is verstreken sinds de korting is toegepast, hoe lager de prioriteit tot reparatie zal zijn. De afwegingen hiertoe zijn:
Bij reparatie van een recente korting hebben vrijwel alle betrokkenen in het fonds rechtstreeks profijt van deze reparatie. Indien een reparatie veel later zou plaatsvinden, zal er gebruikelijk sprake zijn van een grote groep nieuwe deelnemers die persoonlijk geen baat heeft bij deze reparatie. Dit maakt reparatie in het kader van solidariteit lastiger uitlegbaar. Hoe rigoureus een kortingsmaatregel ook is, het bestuur verwacht dat gewenning aan het lagere niveau zal plaatsvinden, waardoor een herstelmaatregel lagere prioriteit hoeft te hebben naarmate de korting langer geleden heeft plaatsgevonden
Het richtsnoer voor reparatie is hiermee als volgt bepaald: Wanneer de dekkingsgraad het niveau van Vereist Vermogen (hiertoe bepaald op 115%) heeft overschreden, zal de toegepaste korting van de pensioenaanspraken (gedeeltelijk) ongedaan worden gemaakt. De pensioenaanspraken en pensioenrechten van deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden worden in dit geval procentueel evenveel (uniform) gecompenseerd. Bij de compensatie zal ervoor worden gezorgd dat de dekkingsgraad de grens van het Vereist Vermogen niet zal onderschrijden. Er wordt maximaal eenmaal per jaar gecompenseerd. De compensatie van de toegepaste korting krijgt voorrang op een eventuele indexatie. Een korting kan uitsluitend worden gecompenseerd indien deze ten hoogste 5 jaar geleden is toegepast. Bij een langere periode sinds de toepassing van de korting zal geen compensatie meer plaatsvinden, anders dan reguliere toeslagverlening. Bovenstaand beleid is de bestuurlijke leidraad. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks over het al dan niet compenseren van een toegepaste korting.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 50
13.9
Aanpak van crisissituaties
In geval van een extreme financieel-economische omstandigheid kan het noodzakelijk zijn snel te handelen om de realisatie van de doelstellingen van het pensioenfonds te beschermen. In een dergelijke ‘noodsituatie’ moeten op zeer korte termijn de beleggingen aangepast kunnen worden, In deze paragraaf is beschreven hoe in een dergelijke noodsituatie de besluitvormingsprocedure verloopt en welke voorwaarden aan het proces en de uitvoering worden gesteld. Reguliere besluitvormingsprocedure Indien het bestuur besluit tot het uitvoeren van beleggingshandelingen die buiten de door het pensioenfonds gestelde beleggingsrichtlijnen vallen, dient het gehele bestuur vooraf goedkeuring te geven voor dergelijke handelingen. In geval van een noodsituatie kan de vertraging die een bestuursbesluit met zich meebrengt echter onwenselijk zijn of er zelfs voor zorgen dat het pensioenfonds haar verplichtingen op (langere) termijn niet meer kan nakomen. Het is daarom van groot belang om in een noodsituatie op zeer korte termijn adequaat te kunnen handelen buiten de normale kaders om. Definitie van een noodsituatie Ten behoeve van de identificatie van een noodsituatie in de zin van deze paragraaf hanteert het bestuur de volgende definitie:
Er is sprake van een noodsituatie wanneer financieel-economische ontwikkelingen zonder direct ingrijpen in het beleggingsbeleid naar het oordeel van de fiduciaire manager een grote daling van de dekkingsgraad dreigen te veroorzaken. Een daling van de dekkingsgraad kan optreden:
door een sterke daling van de waarde van de beleggingen; door een sterke stijging van de waarde van de verplichtingen, bijvoorbeeld als gevolg van een sterk dalende rente.
Het kan gewenst zijn om direct in te grijpen wanneer een grote daling van de dekkingsgraad dreigt op te treden – óók wanneer de dekkingsgraad royaal boven het niveau van het vereist vermogen ligt en er dus geen crisissituatie in termen van de ABTN aan de orde is. Onder direct wordt verstaan een ingreep in het beleggingsbeleid binnen 24 uur. Bij noodsituaties valt te denken aan bijvoorbeeld de ondergang van Lehman, waarbij de aandelenmarkten sterk dalen of aan een break-up van de eurozone. Monitoring marktontwikkelingen Aangezien het lastig is om een noodsituatie tevoren op een sluitende wijze te herkennen, zullen het pensioenbureau, de beleggingscommissie en de fiduciaire manager KCM de markten monitoren. De vier belangrijkste manieren om risico’s van een noodsituatie tijdig te signaleren zijn: KCM informeert het pensioenbureau regelmatig over de marktontwikkelingen en/of er redenen zijn om het beleid te wijzigen KCM informeert de beleggingscommissie indien gedefinieerde signaleringniveau ’s worden overschreden In de bestuursrapportage is een overzicht toegevoegd met de belangrijkste marktindicatoren ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 51
KCM informeert de beleggingscommissie wanneer de kosten van bescherming tegen potentiële risico’s laag zijn
Crisisteam en vaststellen van noodzaak tot inzet van noodprocedure Het bestuur heeft uit haar midden en de directie een crisisteam ingesteld. Het crisisteam heeft het mandaat om vast te stellen dat sprake is van een noodsituatie die inzet van de noodprocedure noodzakelijk maakt. Het crisisteam bestaat uit vier leden, zijnde de directeur van het fonds, de voorzitter van het fonds en twee bestuursleden uit de BAC. Het crisisteam heeft minimaal één vertegenwoordiger uit de werkgeversdelegatie en één vertegenwoordiger uit de werknemersdelegatie van het bestuur. Voor ieder van de leden van het crisisteam is een plaatsvervanger benoemd voor het geval het betreffende lid van het crisisteam niet bereikbaar is. Het crisisteam besluit of er sprake is van een noodsituatie op basis van de volgende aspecten: analyse van de financieel economische situatie; verwachte impact van de noodsituatie op de beleggingen/ dekkingsgraad; onderbouwing van de verwachte ontwikkeling en mate van (on)zekerheid; Het besluit door het crisisteam dat daadwerkelijk sprake is van een noodsituatie dient unaniem te zijn. Bepalen van de vervolgactie bij een noodsituatie Het bestuur mandateert het crisisteam om in geval van een noodsituatie de vervolgactie te bepalen in afwijking van de vastgestelde beleggingsrichtlijnen. Elementen die het crisisteam hierbij dient mee te wegen: de alternatieve beleidsacties die door het fonds genomen kunnen worden; de uitvoerbaarheid van de alternatieve beleidsacties; de verwachte impact van deze acties op het bruto risicogebruik; de verwachte kosten van een beleidsactie, inclusief het eventueel terugdraaien van deze actie; uitlegbaarheid van de te ondernemen actie aan de deelnemers en de toezichthouder. Voor wat betreft dit laatste punt geldt dat het crisisteam zich altijd moet afvragen hoe mogelijke acties zich verhouden tot de (realisatie van de) lange termijn doelstellingen van het fonds. Het bestuur heeft het crisisteam gemandateerd om de uitvoerders te instrueren eventuele vervolgacties in afwijking van de beleggingsrichtlijnen uit te voeren. De termijn waarvoor de maatregelen gelden wordt expliciet benoemd c.q. begrensd. Bij het uitvoeren van de actie zal primair gekeken worden op welke wijze het risico zo effectief en efficiënt mogelijk kan worden gemitigeerd. Er kan gebruik gemaakt worden van derivaten, maar ook de aan- of verkoop van fysieke beleggingen is mogelijk. Een noodsituatie betekent niet automatisch minder risico nemen. Een noodsituatie kan namelijk ook worden gebruikt om extra risico te gaan nemen met als belangrijke reden om vanuit een lange termijn perspectief een hoger pensioen te realiseren voor de deelnemers. Bij een sterk dalende rente kan de dekkingsgraad snel dalen bij minder dan 100% renteafdekking. Vanuit een lange termijn perspectief kan het dan juist wenselijk zijn om extra dekkingsgraadrisico te nemen door de renteafdekking te verlagen en het risico op een daling van de portefeuillewaarde te verminderen.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 52
Beperkingen aan de vervolgactie De vervolgactie dient in ieder geval aan de volgende criteria te voldoen. Bij afwijking van deze criteria dient het crisisteam alsnog vooraf toestemming van het bestuur te verkrijgen:
Indien een noodsituatie is vastgesteld, is de voorwaarde voor de daarop te ondernemen actie dat iedere afwijking van de beleggingsrichtlijnen slechts ingezet mag worden ter beperking van het aanwezige risico. De te treffen maatregelen kunnen ertoe leiden dat andere, nieuwe risico’s worden geïntroduceerd. Deze nieuwe risico’s mogen op basis van de gemaakte inschattingen de bestaande risico’s echter niet overtreffen.
De BAC vindt het niet effectief om op voorhand restricties op te leggen in termen van de omvang van de uitvoeringskosten of (de reductie van) het risicogebruik. Processtappen 1. De uitvoerder (fiduciaire manager), het pensioenbureau of een lid van het bestuur of de BAC neemt een (markt)situatie waar die mogelijk als noodsituatie geclassificeerd kan worden. 2. Indien de situatie wordt gesignaleerd door iemand buiten de uitvoerder neemt hij/zij telefonisch contact op met het pensioenbureau en/of de fiduciaire manager. 3. De fiduciaire manager stuurt per email een analyse van de noodsituatie. 4. Het pensioenbureau voert zo snel mogelijk doch uiterlijk binnen vier uur de eerste toets uit. Waar mogelijk vindt ook afstemming plaats tussen pensioenbureau en de externe deskundige in de BAC. Indien het pensioenbureau de analyse deelt, neemt het bureau telefonisch contact op met het crisisteam. 5. Indien na verloop van vier uur géén reactie van het pensioenbureau is ontvangen, dan neemt de fiduciaire manager telefonisch contact op met een lid van het crisisteam. 6. Het crisisteam besluit binnen vier uur of er inderdaad sprake is van een noodsituatie waarin inzet van de noodprocedure is gewenst en bepaalt in overleg met de fiduciaire manager de vervolgactie(s). 7. Het crisisteam instrueert de fiduciaire manager om de vastgestelde vervolgactie uit te voeren, waarbij alle drie de leden afzonderlijk akkoord dienen te geven (telefonisch, via handtekening of per email). 8. Het crisisteam (dan wel het pensioenbureau namens het crisisteam) informeert het bestuur zo snel mogelijk dat er sprake is van een noodsituatie, over de inzet van de noodprocedure en over de vervolgactie(s). 9. De fiduciaire manager voert de vervolgactie(s) zo spoedig mogelijk uit. 10. De fiduciaire manager informeert het crisisteam en de BAC inzake de uitgevoerde vervolgacties, de gevolgen hiervan op het risico en de portefeuillesamenstelling en de kosten 11. Het crisisteam legt zo spoedig mogelijk verantwoording af aan het bestuur inzake de besluitvorming (noodsituatie, inzet noodprocedure en vervolgacties) en de impact van de vervolgacties op hoofdlijnen. De complete verantwoording wordt geagendeerd voor de eerstvolgende bestuursvergadering. 12. Het bestuur stelt vast of de besluitvorming conform de richtlijnen van dit document heeft plaatsgevonden en of de vervolgactie aan de voorwaarden heeft voldaan. De doelstelling is dat in het geval van een noodsituatie dit stappenplan binnen 24 uur tot concrete beslissingen en vervolgacties leidt.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 53
Samenstelling crisisteam Het crisisteam is als volgt samengesteld. Functie Voorzitter Bestuurslid Bestuurslid Directeur
Naam Sieto de Leeuw Mark Poort Bart Gianotten Raimond Schikhof
Plaatsvervanger Roland Berendsen Roland Berendsen Roland Berendsen Ronald Ganzeboom
13.10 Communicatie met belanghebbenden Het bestuur van het fonds vindt het van groot belang dat alle belanghebbenden op een volledige, tijdige en duidelijke wijze worden geïnformeerd over het bestaan van het crisisplan en de maatregelen die door het bestuur zullen worden ingezet tijdens een financiële crisis. Indien er geen sprake is van een financiële crisis, zal het bestuur van het fonds het crisisplan actief met alle belanghebbenden delen met behulp van de website van het pensioenfonds en de communicatie-uitingen naar de deelnemers. Indien het fonds zich in een situatie van financiële crisis bevindt, is een transparante communicatie met alle belanghebbenden van vitaal belang. De eindverantwoordelijkheid voor alle communicatie uitingen wordt gedragen door het bestuur. In het geval van een crisis zoals gedefinieerd onder paragraaf 1 zal het bestuur met de toezichthouder communiceren op de daarvoor voorgeschreven wijze en met inachtneming van de daarvoor voorgeschreven termijnen. Indien een korting noodzakelijk is, zal iedereen binnen het fonds hiervan schriftelijk op de hoogte worden gesteld, uiterlijk een maand voordat deze wordt toegepast. Het verantwoordingsorgaan zal vóór de toepassing van maatregelen uit het crisisplan op de hoogte worden gesteld. In onderstaande tabel is het communicatietraject na vaststelling van een crisissituatie weergegeven (zoals bovenstaand beschreven): Belanghebbende partij Toezichthouder Werkgever Verantwoordingsorgaan Deelnemers Gewezen deelnemers Pensioengerechtigden
Communicatievorm Brief Mondeling Mondeling Brief Brief Brief
Tijdstip Onverwijld Binnen twee weken Binnen twee weken Binnen zes weken Binnen zes weken Binnen zes weken
In geval dat een korting feitelijk doorgevoerd dient te worden, zullen voorlichtingsbijeenkomsten voor alle betrokkenen worden georganiseerd.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 54
13.11 Beoordeling actualiteit Het bestuur zal het crisisplan opnemen als vast agendapunt voor de jaarlijkse bestuursvergadering in januari. In deze vergadering zal het crisisplan worden besproken en zal een toetsing aan de actualiteit plaatsvinden. Voorts zal bij tussentijdse beleidswijzigingen de actualiteit van het crisisplan getoetst worden en indien nodig zal aanpassing plaatsvinden.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 55
14.
Slotopmerkingen
Deze actuariële en bedrijfstechnische nota beschrijft het fonds naar de situatie per 1 januari 2014. Wijzigingen vinden plaats door middel van een wijzigingsblad of door het vervangen van een bijlage, tenzij het bestuur meent dat vaststelling van een volledig nieuwe actuariële en bedrijfstechnische nota noodzakelijk is.
Aldus vastgesteld en ondertekend op 23 januari 2014 te Diemen,
S. de Leeuw Voorzitter
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
E.J. Adam – Smolders Secretaris
pag. 56
Bijlage 1: Actuariële grondslagen en veronderstellingen (Naar de situatie per 1 januari 2014) De berekening van de Voorziening Pensioenverlichtingen wordt uitgevoerd op basis van de volgende actuariële grondslagen:
Sterftegrondslagen
Per 1 januari 2014: AG Prognosetafel 2012-2062 Starttafel 2012 Leeftijdsafhankelijke correctiefactoren conform bijlage
Leeftijdsverschil man – vrouw
3 jaar.
Rekenrente
DNB-rentetermijnstructuur.
Voorziening voor uitgesteld wezenpensioen
5% van de voorziening van uitgesteld nabestaandenpensioen bij uitgesteld ouderdomspensioen.
Voorziening voor toekomstige pensioenopbouw arbeidsongeschikten
De contante waarde van de vrijgestelde pensioenopbouw is opgenomen in de technische voorziening.
Opslag voor excassokosten
2,0% (onderdeel van de voorziening).
Overlijdensrisico
Herverzekerd middels een stoploss herverzekering.
Arbeidsongeschiktheidsrisico
Herverzekerd middels een stoploss herverzekering.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 57
Leeftijdsafhankelijke correctiefactoren Schaalfactor Schaalfactor Leeftijd mannen vrouwen 0 0,432 0,727 1 0,432 0,727 2 0,432 0,727 3 0,432 0,727 4 0,432 0,727 5 0,432 0,727 6 0,432 0,727 7 0,432 0,727 8 0,432 0,727 9 0,432 0,727 10 0,432 0,727 11 0,432 0,727 12 0,432 0,727 13 0,432 0,727 14 0,432 0,727 15 0,432 0,727 16 0,432 0,727 17 0,432 0,727 18 0,432 0,727 19 0,432 0,727 20 0,432 0,727 21 0,432 0,727 22 0,432 0,727 23 0,432 0,727 24 0,432 0,727 25 0,432 0,727 26 0,432 0,727 27 0,432 0,727 28 0,432 0,727 29 0,432 0,727 30 0,432 0,727 31 0,432 0,727 32 0,432 0,727 33 0,432 0,727 34 0,432 0,727 35 0,432 0,727 36 0,432 0,727 37 0,432 0,727 38 0,432 0,727 39 0,432 0,727 40 0,432 0,727 41 0,432 0,727 42 0,432 0,727 43 0,432 0,727 44 0,432 0,727 45 0,432 0,727 46 0,439 0,731 47 0,445 0,735 48 0,452 0,740 ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
Leeftijd 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97
Schaalfactor Schaalfactor mannen vrouwen 0,459 0,744 0,466 0,748 0,473 0,753 0,481 0,757 0,488 0,762 0,496 0,766 0,503 0,770 0,511 0,775 0,519 0,779 0,527 0,784 0,535 0,788 0,543 0,793 0,551 0,798 0,560 0,802 0,569 0,807 0,577 0,812 0,586 0,816 0,595 0,821 0,604 0,826 0,614 0,831 0,623 0,836 0,633 0,840 0,642 0,845 0,652 0,850 0,662 0,855 0,672 0,860 0,683 0,865 0,693 0,870 0,704 0,875 0,715 0,880 0,726 0,885 0,737 0,891 0,748 0,896 0,760 0,901 0,771 0,906 0,783 0,911 0,795 0,917 0,808 0,922 0,820 0,927 0,833 0,933 0,845 0,938 0,858 0,944 0,872 0,949 0,885 0,955 0,899 0,960 0,913 0,966 0,927 0,971 0,941 0,977 0,955 0,983 pag. 58
Bijlage 2: verdeling over de beleggingscategorieën (Naar de situatie per 1 januari 2014)
Doelstelling & strategische beleggingsmix per 1 januari 2014 Binnen het vermogensbeheer wordt onderscheid gemaakt tussen een tweetal portefeuilles, de matchingportefeuille en de rendementsportefeuille. De totale beleggingsmix 2014 is hieronder vertaald naar benchmarks voor deze twee portefeuilles. De belangrijkste restrictie is het risicobudget van de portefeuille t.o.v. de verplichtingen. Dit risicobudget bepaalt het totale risico dat de fiduciaire vermogensbeheerder voor het fonds mag nemen, waaronder de omvang van de portefeuille die gebruikt wordt om het renterisico af te dekken (matchingportefeuille) en de omvang van de portefeuille om extra rendement (rendementsportefeuille) te generen. Voor de totale beleggingsmix 2014 gelden dus geen expliciete bandbreedtes maar is sturing op risicobudget leidend. Het is niet mogelijk om bandbreedtes voor de totale beleggingsmix te definiëren, aangezien de renteafdekking gebaseerd is op een percentage van de verplichtingen i.p.v. de totale beleggingsmix. Op portefeuille niveau (matching en rendementsportefeuilles) zijn de beleggingsmixen 2014 en bandbreedtes bepaald. Tevens is gedefinieerd hoeveel leverage (matchingportefeuille financiering) gebruikt mag worden voor het afdekken van het renterisico.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 59
Strategische wegingen Bandbreedte subportefeuille
Normweging Strategische weging per 1 januari 2014 Totaal Verplichtingen Rente afdekking (in PV01 termen) Leverage/financiering matching
Sub Portefeu ille
100% 80,0%* -22%*
Min
Max
75%* 0%
85%* -30%*
0% 0% 0% 0%
100% 100% 100% 30%
100% 0% 33,3% 5,6%
0% 26,5% 3%
5% 40% 8%
Hoogrentende bedrijven Emerging market debt
2,8% 2,8%
0% 0%
5,5% 5,5%
Aandelen ontwikkelde landen
27,8%
22%
33%
8,3% 11,1% 8,3% 0%
5,5% 8,5% 5,5% 0%
11% 13,5% 11% 2,5%
11,1%
8,5%
13,5%
Wereld Azië ex Japan
8,3% 2,8%
5,5% 0%
11% 5,5%
Onroerend goed
5,6% 0% 0%
3%
8%
0% 5,6%
0% 0% 0% 3%
8% 0% 0% 8%
0% 11,1% 0%
0% 8,5% 0%
0% 13,5% 0%
0% 0% 0%
0% 0% 0%
0% 0% 0%
5,6%
3%
15%
Matching portefeuille (MP) LDI producten Staatsobligaties Liquiditeiten Financiering matching
55%
Rendementsportefeuille (RP) Vastrentende waarden Staatsobligaties Vastrentende waarden Bedrijfsobligaties Vastrentend Hoogrentend
45%
Wereld Europa US Japan Aandelen opkomende landen
Beursgenoteerd OG Europa Beursgenoteerd OG US Beursgenoteerd OG Wereld Niet-beursgenoteerd OG Allocatiestrategieën Absoluut rendement producten Alternatieve beleggingen
Grondstoffen Private Equity Infrastructuur Liquiditeiten
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
100%
20%
pag. 60
Gehanteerde benchmarks Categorie Matchingportefeuille (MP) Normafdekking % Verplichtingen > 10 jr -/- Financieringskosten Opbrengsten onderpand12 Rendementsportefeuille (RP) Vastrentende waarden Staatsobligaties Vastrentende waarden Bedrijfsobligaties
Benchmark
Bloomberg Ticker
Swap curve -/Euribor 6 mnd ML EUR AAA Gvt 0-1 jaar3
Swapcurve – LEC6
ML EMU Direct Government AAA10 50% Iboxx Corporate TR 50% Iboxx Euro Corporates Non-Financials TR
EG10
BofA ML Global HY Index JPM EMBI Global Diversified JPM GBI-EM Global Diversified
HW00 JPGCCOMP JGENVUUG
MSCI MSCI MSCI MSCI
NDDUWI NDDUE15 NDDUUS NDDLJN
EG1C
QW5A QW51
Vastrentend Hoogrentend
Hoogrentende bedrijven Emerging market debt(U$) Emerging market debt(Loc) Aandelen ontwikkelde landen
Wereld Europa US Japan
Wereld TR ND Europe TR ND US TR ND Japan TR ND
Aandelen opkomende landen
Wereld Azië ex Japan
MSCI Emerging markets TR ND MSCI Asia ex Japan TR ND
NDUEEGF NDUECAXJ
GPR 250 Europe TR ND GPR 250 Wereld TR ND Portefeuillerendement Portefeuillerendement HFRX Global Hedge Fund EUR Index Eonia Net Total Return Index
GPTMNEUE GPTMNGLE
Onroerend goed
Beursgenoteerd OG Europa Beursgenoteerd OG Wereld Niet-beursgenoteerd OG (indirect) Niet-beursgenoteerd OG (direct) Absoluut rendement producten Liquiditeiten
HFRXGLE DBDCONIN
Omvang komt overeen met omvang Matching portefeuille (ieder kwartaal te heralloceren). De benchmark wordt gecorrigeerd voor kredietrisico, omdat dit risico bij voorkeur in de Rendementsportefeuille wordt gelopen. 3 In het geval dat Nederland en/of Duitsland door rating downgrade niet langer deel uit zullen maken van deze benchmark, wordt in overleg met de cliënt een nieuwe benchmark afgestemd. 1
2
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 61
Herallocatie benchmarkwegingen
De verhouding tussen matching- en rendementsportefeuille wordt in principe niet geheralloceerd naar de normweging, tenzij het risicobudget onder- of overschreden dreigt te worden (en tenzij het fonds anders besluit). De benchmarkwegingen binnen de matchingportefeuille worden met een maand vertraging op kwartaalbasis geheralloceerd De benchmarkwegingen binnen de rendementsportefeuille worden op kwartaalbasis geheralloceerd naar de normweging.
Berekening ex-ante risicobudget Bij het bepalen van het risicobudget worden de volgende risico parameters gebruikt. Risicobudget Brongegevens
Marktbenchmarks en swapcurve
Gebruikte periode
Voortschrijdend 10-jaars gemiddelde, 120 waarnemingen
Frequentie Decay*
Maandelijks Nee
Onderliggende verdeling
Normaal
* Iedere waarneming wordt gelijkgewogen.
ABTN 2014 Stichting Pensioenfonds Randstad
pag. 62