Actieplan “Een leven lang leren in goede banen” “Ik ben vooral geïnteresseerd in wat niet in mijn kraam past, want dat leidt mogelijk tot nieuwe inzichten”. (Darwin) 1.
Inleiding
Reeds in het begin van de jaren negentig gaf de Europese Commissie met de publicatie van het “Witboek over onderwijs en opleiding” aan dat de samenleving van de toekomst een kennissamenleving zou zijn, waarbij de kennisopbouw en transfer in zijn verschillende componenten moet worden aangemoedigd. De cruciale rol van een leven lang leren en voortdurend verwerven van kennis en kwalificaties was sindsdien niet meer weg te branden van het Europese forum. In het kader van de Europese Top te Luxemburg werd een leven lang leren en het verhogen van de inzetbaarheid via opleiding voor het eerst als een centraal thema geïntroduceerd in de werkgelegenheidsrichtsnoeren. Vanaf 1999 werden de werkgelegenheidsrichtsnoeren gaandeweg verfijnd, de aandacht voor een leven lang leren nam toe en aan de lidstaten werd gevraagd om richtcijfers voorop te stellen. De Europese Raad van Lissabon versterkt dit proces door te stellen dat het menselijk kapitaal het hoogste goed is en het kernpunt moet zijn van het EU-beleid. Als Vlaanderen haar plaats in de kennismaatschappij wil innemen en wil vermijden dat de opkomst hiervan dualiteit en sociale uitsluiting teweeg brengt, zal een krachtig beleid moeten worden gevoerd waarin investeren in mensen en de ontwikkeling van kennis centraal staat. Het feit dat Vlaanderen dit ter harte neemt blijkt overduidelijk uit de engagementen die geformuleerd werden in het kader van ‘Vlaams actieplan ter ondersteuning van de Top van Lissabon’. Tot op heden hebben verschillende ministers stappen ondernomen om binnen hun bevoegdheidsdomein impulsen te geven aan een leven lang leren en de opbouw van nieuwe kennis. Het actieplan dat in deze nota wordt beschreven is een eerste en belangrijke aanzet tot de uitbouw van een gemeenschappelijk, gecoördineerd en geïntegreerd beleid inzake een leven lang leren, waar de initiatieven ontwikkeld door de verschillende ministers worden gebundeld. Het is een duidelijk signaal, en speelt daarmee ook in op de motie gestemd in het Vlaams Parlement, dat werk zal worden gemaakt van een gecoördineerd en geïntegreerd beleid inzake een leven lang leren. Het actieplan “een leven lang leren in goede banen” zal de Vlaamse regering in staat stellen een doortastend beleid te voeren inzake vorming en opleiding, waarbij de onderlinge coherentie, samenhang en een goede samenwerking vooropstaat. Verderbouwend op de passus in de regeringsverklaring kan men stellen dat dit actieplan de bouwstenen aanreikt die gestalte geven aan « het recht op een leven lang leren ». Het recht op een leven lang leren wordt in het actieplan systematisch geconcretiseerd en kan worden vertaald naar ‘het recht van het individu op informatie, begeleiding en advies’, ‘het recht van individu op regelmatig terugkerende leerperiodes’, ‘het recht van het individu om te participeren aan de ontwikkeling van het beleid inzake een leven lang leren’ en ‘het recht van het individu om zijn-haar ervaring en kennis te laten erkennen’.
1
2.
Het actieplan “een leven lang leren in goede banen”
Via een weloverwogen en doordacht beleid inzake een leven lang leren wil de Vlaamse regering binnen het kader van de kennismaatschappij bijdragen tot de realisatie van de reflexieve participatie van burgers in een actieve en democratische welvaartsstaat. Dit vanuit de overtuiging dat men via “ een leven lang leren” en het bevorderen van de participatie van burgers de persoonlijke ontwikkeling van mensen stimuleert (de ontwikkeling van geletterdheid , de gecijferdheid en basisvaardigheden, de ontplooiing van sociale en communicatieve vaardigheden, de intrinsieke motivatie om graag te leren enz.), de sociale cohesie in de samenleving vergroot, de actieve participatie van de burger in het democratisch bestel bevordert alsook bijdraagt tot een sterke en meer kwalitatieve economische groei en een toenemende arbeidsmarktparticipatie. De realisatie van het recht op een leven lang leren is een opdracht die niet uitsluitend gedragen wordt door de overheid, ook de sociale partners en het individu hebben de verantwoordelijkheid om mee gestalte te geven aan een actief en toekomstgericht beleid. Er moeten duidelijk partnerschappen worden georganiseerd, waarin eenieder zijn verantwoordelijkheid opneemt. Dit neemt niet weg dat de overheid een aantal basisopdrachten heeft te vervullen. Zij zal gestalte geven aan het recht op een leven lang leren en zal –omdat het algemeen belang, en het gelijkheids- en rechtvaardigheidsbeginsel voorop staan- daarbij oog hebben voor kwetsbare doelgroepen in het bijzonder. Diezelfde overheid creëert ook de voorwaarden waardoor individuen de kans krijgen om een startkwalificatie te verwerven en de startkwalificatie voortdurend te ‘updaten’. Zij moet de opleidingsmarkt transparant maken en waken over de kwaliteit van de opleidingsaanbieders. Zij zal zorgen voor het certificeren van formeel en informeel verworven competenties en vaardigheden en voert een stimulerend beleid opdat elkeen maximaal zijn verantwoordelijkheden opneemt. Dit laatste vertaalt zich in de stimulering van het bedrijfs- en sectoraal opleidingsbeleid en een beleid ter stimulering van de motivatie van individuen om te participeren. De invulling die aan de rol van de overheid wordt gegeven vertrekt duidelijk vanuit een activistische opvatting waarin ruimte is voor het opbouwen van rechten, maar evenzeer voor het voeren van een voorwaardenscheppend en stimulerend beleid. Het actieplan dat wordt uitgewerkt vertrekt van de idee dat op verschillende niveaus en met verschillende deelnemers partnerships moeten worden uitgewerkt. Via een optimale samenwerking tussen individuen, sociale partners en overheid zal een brede beweging op gang worden gebracht die mobiliserend werkt naar het geheel van de samenleving en waardoor men uiteindelijk een meerwaarde gaat creëren voor individuen, bedrijven en de maatschappij in haar geheel. Iedereen bouwt mee aan het ‘recht op een leven lang leren’.
2
De krachtlijnen van het actieplan kunnen als volgt worden samengevat : - bewaken en versterken van het onderwijs, de overgang tussen school en werk in het bijzonder (punt 3) ; - het bepalen van een groeipad inzake een leven lang leren (punt 4) ; - de uitbouw van een opleidingskrediet (punt 5) ; - loopbanen van individuen kracht bij zetten (punt 6) ; - gebruikers een stem geven (punt 7) ; - de ontwikkeling van een stimuleringsbeleid naar ondernemingen (punt 8) ; - werk maken van het erkennen van elders verworven vaardigheden (punt 9) ; - een goede afstemming realiseren in het opleidingslandschap (punt 10) ; - Vlaanderen op de sneltrein van ICT en kenniseconomie plaatsen (punt 11). 3.
Het begint op de schoolbanken ….
'Een diploma is hoe langer hoe meer een vereiste voorwaarde, maar het is steeds minder een voldoende voorwaarde voor maatschappelijke integratie.' Leren begint uiteraard op school en het is daar dat de basisattitudes moeten worden verworven om een leven lang te willen en te kunnen leren. De eerste jaren zijn cruciaal voor het leggen van een degelijke basis voor een leven lang leren. Vandaar dat de hoge kwaliteit van het basisonderwijs moet bewaakt worden. Ook de toegang, passief, maar evenzeer actief, tot dit onderwijs dient te worden verzekerd voor alle bevolkingsgroepen. De kwaliteit van het secundaire onderwijs dient bewaakt, uitgebouwd en versterkt te worden , zowel op het vlak van de kennisoverdracht, het aanleren en trainen van vaardigheden en het ontwikkelen van de voor een leven lang leren vereiste attitudes en motivatie. Er dienen krachtige en positieve leeromgevingen ontworpen te worden waarin geïndividualiseerde onderwijs -en leerstrategieën kunnen gebruikt worden. Het hele systeem van studiebekrachtiging en de overgang van onderwijsvorm en/of studierichting dient opnieuw bekeken te worden. Het secundaire onderwijssysteem dient op zijn effectiviteit te worden geëvalueerd. Binnen het ruimere kader van het modulariseren van het onderwijs en het certificeren van elders verworven competenties moet er ernstig werk worden gemaakt van het uittekenen van een volledige en coherente opleidingsstructuur. Hiervoor dienen de reeds bestaande decretale mogelijkheden geoperationaliseerd te worden. De overgang van school naar werk/verdere studies moet vlotter kunnen verlopen. De overstap van secundair naar tertiair onderwijs (de SOHO problematiek) blijft problematisch waardoor leerlingen/studenten uit het onderwijssysteem verdwijnen. Bij het bestuderen van de overgang van school naar werk moet het experiment met het modulaire systeem uitgevoerd worden. Ook dient erover gewaakt te worden dat er in de opleidingen een evenwicht wordt gevonden tussen opleiding op school en opleiding in de concrete werksituatie op de werkvloer. Het stelsel van het deeltijds beroepssecundair onderwijs moet worden versterkt door voor de leerlingen de verplichting in te bouwen hun schoolse opleiding te combineren met een andere opleiding/vorming en/of werkervaring. Die opleiding kan ook de vorm aannemen van het lopen van een voortraject in het centrum zelf.
3
Ook de idee van trajectbegeleiding, in het bijzonder een meer onafhankelijke trajectbepaling, moet ruimere ingang vinden bij de begeleiding van de deeltijds lerenden. Daartoe zijn duidelijke afspraken nodig tussen de bestaande toeleiders, zijnde Lokale Werkwinkels, CDO’s, VIZO, consortia, sectorconsulenten enz. Tegelijkertijd wordt onderzocht of een meer eenduidig opleidingsstatuut dat dezelfde fiscale en sociale voordelen voor alle werkgevers en alle jongeren biedt realiseerbaar is. Aan de sociale partners wordt gevraagd om in zoveel mogelijk sectoren paritaire leercomités op te richten en kwaliteitsvolle werkervaringsplaatsen aan jongeren aan te bieden. Er dient ook meer aandacht te worden besteed aan de technologische component in het hele onderwijssysteem en er moet werk worden gemaakt van de positieve beeldvorming rond het technisch en beroepsonderwijs. In het kader van een goede aansluiting “onderwijs-arbeidsmarkt” zullen een aantal bijkomende initiatieven worden genomen. Zo moet de kennis over de arbeidsmarkt en de voorhanden zijnde beroepen vergroot worden. Daarvoor zal het project beroepsprofielen, waarbij per beroep wordt nagegaan welke kwalificaties nodig zijn, tijdelijk worden versterkt. Deze versterking moet toelaten om het aantal beroepsprofielen op te drijven zodanig dat een volledige database kan worden aangelegd van de belangrijkste beroepen. De versterking van overheidswege wordt gekoppeld aan een inbreng vanuit de sectoren. De profielen zullen op korte termijn aangewend worden bij de verdere uitbouw van het modulariseringsproject en zullen een onmisbare schakel vormen bij de loopbaanoriëntatie en de erkenning van (elders verworven) competenties. Het project zal tevens worden gericht naar individuele gebruikers en zodoende een hulpmiddel zijn om op een geïnformatiseerde en interactieve manier kennis van verschillende beroepen te verwerven en de beroepskeuze meer overwogen te maken. Ook de opstart van een permanente tentoonstellingsruimte waarbij, in navolging van de BIP-projecten op een permanente en interactieve wijze informatie over hedendaagse beroepen wordt overgebracht kan, binnen de contouren van een publiek-privaat partnerschap, rekenen op een duwtje in de rug. Ook het SONAR-project, dat de overgang tussen onderwijs en arbeidsmarkt nauwgezet volgt en meet, zal worden verdergezet. Door het uitwerken van een systeem van certificering van elders verworven competenties moet het voor leerlingen/studenten mogelijk zijn hun verworven (deel)certificaten later opnieuw te valoriseren bij het opstarten van een nieuwe opleiding/vorming. Op die manier kan een individuele portfolio worden uitgebouwd. Op alle onderwijsniveaus moet het instrument van ICT/NM geïntegreerd worden. Daarvoor zullen de bestaande programma's zoals PC-Kadee en Digikids worden verder gezet en zullen er extra stimuli worden gegeven opdat iedereen (zowel leerling/student als leerkracht) die nieuwe middelen zou kunnen leren gebruiken en integreren in hun taak. Ook het afstandsleren zal de door de nieuwe technologie geboden kansen optimaal gebruiken. Een leven lang leren vormt een nieuwe educatieve strategie. Het is dan ook heel belangrijk dat de lerarenopleidingen in die zin worden aangepast. De taak van de leerkracht binnen deze context verschuift duidelijk in de richting van begeleiding, coaching en het helpen vinden of aanreiken van middelen en instrumenten. De taak van de leerkracht zal veel meer gericht zijn op het ontwikkelen van de 'leerkracht' van de leerling.
4
Binnen het kader van een geoperationaliseerde basiskwalificatie, een uitgebouwde opleidingenstructuur, een modulair systeem en het certificeren van elders verworven competenties zal er veel aandacht moeten worden besteed aan het flexibel uittekenen van een schoolloopbaan. Hierbij zullen de C.L.B.'s een grote rol dienen te spelen. Actiepunt : 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
4.
Opstellen van programma's waardoor alle bevolkingsgroepen zowel passief als actief aan alle onderwijsvormen en niveaus kunnen deelnemen (tegen eind 2003). Studiebekrachtiging en overgang tussen onderwijsvorm/studierichting zal opnieuw bekeken worden (tegen eind 2001). Het experiment met het modulaire systeem zal worden uitgevoerd (begin 2000 – einde 2007). Het begrip minimale startkwalificatie zal worden geoperationaliseerd (tegen juni 2003). De opleidingsstructuur moet worden uitgetekend (eind 2004). De technologische component moet in het gehele initiële onderwijs worden versterkt (eind 2002).1 ICT/NM zal in het onderwijssysteem worden geïntegreerd (eind 2003). De lerarenopleiding moet vanuit de filosofie van een leven lang leren opnieuw worden bekeken (juli 2001). De CLB's dienen actief te worden ingeschakeld bij het opstellen van een schoolloopbaan (tegen september 2001). De kennis over beroepen en de arbeidsmarkt moet worden verhoogd. De kennis zal op een gebruiksvriendelijke wijze vertaald worden naar individuele gebruikers (leerlingen, werkzoekenden enz.) (tegen eind 2001) Het systeem van deeltijds leren dient te worden bijgesteld met het oog op duidelijke afspraken inzake trajectbegeleiding (najaar 2000), een eenduidig opleidingsstatuut en een combinatie tussen onderwijs én werkervaring (tegen september 2001) Aan de SERV wordt gevraagd om een stimulerende rol op te nemen en ervoor te zorgen dat in zoveel mogelijk sectoren paritaire leercomités worden opgericht en voldoende kwaliteitsvolle werkervaringsplaatsen voor jongeren worden gecreëerd. Cijfers in beeld
In 1998 werd in het kader van de Europese Top van Luxemburg ‘een leven lang leren en het verhogen van de inzetbaarheid via opleiding’ voor het eerst als een centraal thema geïntroduceerd in de werkgelegenheidsrichtsnoeren. Vanaf 1999 werden de werkgelegenheidsrichtsnoeren gaandeweg verfijnd, de aandacht voor een leven lang leren nam toe en aan de lidstaten werd uitdrukkelijk gevraagd om richtcijfers voorop te stellen. Meer bepaald gaat het om richtsnoer 6 waarin staat dat de lidstaten en sociale partners moeten ijveren om de mogelijkheden voor een leven lang leren verder te ontwikkelen; elke lidstaat dient een aan de nationale omstandigheden aangepast streefcijfer te bepalen voor het aantal personen dat van dergelijke mogelijkheden gebruik kan maken. De huidige cijferreeksen en meetinstrumenten laten evenwel niet toe om een nulmeting in te lassen en een meer globaal streefcijfer inzake vorming vooruit te schuiven. In het kader van het Vlaams Actieplan (Europese werkgelegenheidsrichtsnoeren 2000) werd daarom
5
afgesproken dat een monitoringsysteem wordt uitgewerkt (incluis een nulmeting) zodanig dat in het najaar 2000 een groeipad kan worden uitgetekend. Dit cijfer is geen fetisj maar zal een lichtbaken zijn om de vooruitgang die wordt geboekt kritisch af te toetsen en moet toelaten om Vlaanderen ambitieus naar het koppeloton van de EU te loodsen. Daarnaast zal er toenemende aandacht gaan naar het thema een leven lang leren in het wetenschappelijk onderzoek. In de bestaande onderzoeksprogramma’s zoals VIONA moet dit topic prominent figureren. Actiepunt : 1. In het najaar zal op basis van het inmiddels geconstrueerde monitoringsysteem een streefcijfer inzake een leven lang leren worden bepaald (najaar 2000). 2. In de bestaande onderzoeksprogramma’s moet toenemende aandacht gaan naar het thema ‘een leven lang leren’ (vanaf 2001). 5.
Een opleidingskrediet
Men stelt vast dat in België-Vlaanderen het dominante levenslooppatroon nog steeds bestaat uit het volgen van initiële vorming, het ononderbroken werken en het vervroegd (moeten) uittreden vanaf 50 jaar. Indien men uittreedt (inactiviteit, loopbaanonderbreking) is dit veelal voor langere duur en de beweging van de arbeidsmarkt naar het onderwijs- en opleidingssysteem is zeer beperkt. Dit in tegenstelling tot een aantal Scandinavische landen waar een sterke traditie is opgebouwd en mensen de kans krijgen om de arbeidsmarkt tijdelijk te verlaten om zich langdurig bij of om te scholen. Een tijdelijk uittreden uit de arbeidsmarkt om de vaardigheden bij te spijkeren is een beweging die vanuit de Vlaamse overheid aanmoediging verdient. Individuen moeten de kans krijgen om hun loopbaan te onderbreken en/of minder te gaan werken indien ze zich wensen bij of om te scholen. Dit komt niet alleen de persoonlijke ontplooiing ten goede maar zal tevens een belangrijke maatschappelijke meerwaarde creëren doordat deze individuen hun arbeidsmarktkansen vergroten en een bijdrage leveren tot een kennisgerichte en innovatieve economie. Opdat werknemers een daadwerkelijke impuls ervaren om zich bij te scholen moet er gewaakt worden over drie aspecten : - de werknemer moet bij de aanvang een goede en gerichte begeleiding ontvangen. Deze begeleiding moet gekaderd worden binnen een loopbaanperspectief en het individu duidelijkheid bieden of opleiding de juiste stap is in zijn carrièreplanning. - de werknemer moet tijd krijgen om de vorming te volgen. - de opleidingskosten, meer bepaald het loon dat men verliest wanneer men beslist om minder te gaan werken en opleiding te volgen, mogen geen ernstige belemmering vormen voor het volgen van een kwalificerend traject. Hier is een rol weggelegd voor de overheid. Momenteel wordt in het kader van de aanmoedigingspremies een verhoogde premie toegekend wanneer een individu besluit zijn/haar loopbaan te onderbreken of minder te gaan werken om een opleiding te volgen. Toch blijft een onderbreking van de loopbaan voor het volgen van een opleiding voor vele individuen een financiële aderlating. Een bijsturing van het gevoerde beleid kan een oplossing bieden. Aan individuen die een arbeidsmarktgerichte vorming volgen kan een verhoogde premie worden toegekend Het opleidingskrediet zal ook
6
gekoppeld worden aan de anciënniteit van een individu; dit biedt extra scholingsmogelijkheden voor oudere werknemers waar de scholingsnood zich allicht scherper stelt. Voor mensen wier schoolse carrière geen succes was en die een tweede kans willen grijpen om een volwaardig getuigschrift te halen (vb. hoger onderwijs), zal de opleidingsduur worden verlengd. Individuen die, ongeacht hun scholingsniveau, beslissen om een opleidingstraject aan te vangen dat aansluit bij knelpunten op de arbeidsmarkt kunnen eveneens rekenen op een verlengd opleidingskrediet. Het is duidelijk dat door de uitwerking van het opleidingskrediet bouwstenen worden aangereikt voor “het recht van het individu om zich op regelmatige tijdstippen tijdens zijn/haar levensloop bij te scholen”. In het Vlaamse regeerakkoord is uitdrukkelijk opgenomen dat het opleidingsaanbod eenvoudiger en transparanter moeten worden gemaakt. De bestaande federale stelsels, waaronder het Betaald Educatief Verlof, moeten overgedragen worden naar de Gemeenschappen en zullen een volwaardig deel uit maken van het beleid inzake een leven lang leren en het individueel opleidingsverlof in het bijzonder. Ook de federale overheid moet een impuls geven aan de uitbouw van een opleidingskrediet. Dit kan bijvoorbeeld door de opleidingsmogelijkheden voor werkzoekenden (met behoud van uitkering) te verruimen. Actiepunt : 1. Er wordt een opleidingskrediet voor werknemers uitgewerkt, bijzondere aandacht zal gaan naar werknemers die hun schoolloopbaan minder succesvol doorlopen hebben en willen gebruik maken van een tweede kans traject (najaar 2000). 2. Aan de sociale partners wordt gevraagd om op sectoraal of bedrijfsniveau verlofspaarregelingen uit te werken waardoor werknemers recht krijgt op ‘scholingtijd’. Deze verlofspaarregelingen worden bij voorkeur ingebed in bestaande stelsels zoals de loopbaanonderbreking, zodanig dat ze het Vlaamse opleidingskrediet versterken. 3. In het kader van de bijsturing van de aanmoedingingspremie zal - rekening houdend met de organisatorische implicaties van diverse tijdelijke uittrede formules voor het bedrijfsleven- worden gezocht naar formules om de gevolgen van dergelijke acties maximaal te ondersteunen (najaar 2000).
6.
Loopbanen kracht bijzetten
De arbeidsmarkt wordt gekenmerkt door meer mobiliteit (verdwijnen van de baan voor het leven), meer onderbrekingen in de loopbaan (men stapt er een tijdje uit omwille van de combinatie arbeid en gezin) en een langere arbeidsmarktparticipatie in functie van het verhogen van de werkzaamheidsgraad (vb. onderzoeken hoe men de uitstoot van oudere werknemers kan afremmen). Deze ontwikkelingen kunnen aanleiding geven tot onzekerheid en onrust, maar kunnen mits een aangepast instrumentarium evenzeer worden omgezet in kansen die toelaten dat individuen een nieuwe start nemen. Daartoe moet een ander soort denken worden geïntroduceerd : het ad hoc denken rond ‘functievastheid’ moet plaats maken voor een
7
loopbaangericht denken. Individuen moeten instrumenten aangereikt krijgen die hen in staat stellen om zelf richting te geven aan hun loopbaan. Dit betekent dat individuen toegang moeten krijgen tot een dienstverlening die hen de kans biedt om kennis te maken met de waaier van mogelijkheden (op de arbeidsmarkt), hen in staat stelt een beeld te verwerven van hun competenties (sterkte en zwaktes) en die hen toelaat om rekening houdend met hun vaardigheden en persoonlijke voorkeuren hun loopbaan (bij) te sturen. Ook voor bedrijven biedt de ontwikkeling van dit soort dienstverlening een meerwaarde. Het kan een instrument worden van hun personeelsbeleid : rekening houdend met de voorkeuren van werknemers kan men hen een dynamische loopbaan aanbieden, aangepast aan de evolutie van hun vaardigheden en leeftijd. Het kan tevens een instrument zijn om knelpuntvacatures op te lossen bijvoorbeeld door het laten doorstromen van laaggekwalificeerde zittende personen naar hoger gekwalificeerde functies (‘trek in de schoorsteen’). Op deze manier geeft men gestalte aan de idee “de juiste man-vrouw op de juiste plaats”; dit zal de arbeidstevredenheid van werknemers ten goede komen en blijkt in de praktijk ook te leiden tot goede bedrijfsresultaten. De dienstverlening inzake loopbaanbeheer bevat verschillende stappen : - het identificeren van informeel en formeel verworven competenties; - het bepalen van de professionele interesse; - het vastleggen van de motivatie en prioriteiten van het individu; - het uitwerken van een individueel actieplan dat kan bestaan uit een professionele heroriëntatie en ongetwijfeld ook een belangrijke component van “doorverwijzing naar mogelijke bij- of omscholingen” bevat. De uitbouw van een kwaliteitsvolle dienstverlening inzake loopbaanadvisering zal onlosmakelijk verbonden zijn met het meten van elders verworven competenties (cf. werkzaamheden ‘elders verworven competenties’) en de uitbouw van een goed geïnformatiseerde opleidingsdatabank die een daadwerkelijke doorverwijzing naar opleiding mogelijk maakt (cf. Edufora). Hiervoor zal een netwerk worden opgestart dat zal bestaan uit vertegenwoordigers van de Vlaamse regering, vertegenwoordigers van de Vlaamse sociale partners, de academische wereld en de aanbieders. Als aanbieders van dit soort dienstverlening komen in aanmerking : organisaties die hun sporen reeds verdiend hebben in het begeleiden van mensen, er wordt gedacht aan de (niet-)commerciële derden, VOI’s en sectorale opleidingsorganisaties. De aanbieders moet een grote graad van professionaliteit en autonomie kennen, bij voorkeur multidisciplinair georganiseerd zijn en over een grondige kennis van de arbeidsmarkt (en beroepen) beschikken. Dit netwerk moet vooral bekeken worden in termen van “ experimentele ruimte bieden aan organisaties om een nieuw soort dienstverlening uit te bouwen en/of de bestaande dienstverlening te professionaliseren”. De acties van dit netwerk zijn velerlei : - de uitwisseling van ervaring en informatie rond methodieken die gebruikt worden en de uitbouw van een instrumentarium (soort databank, cf. COmpetentie en Beroepen Repertorium voor de Arbeidsmarkt –COBRA- en beroepsprofielen);
8
-
het verrichten van innovatieve projecten die een kwaliteitsverhoging van de dienstverlening beogen, een diversificatie van de aanpak in functie van bepaalde kansengroepen, enz.; de organisatie van thematische seminars om de kennisopbouw te vergroten, bij voorkeur door middel van benchmarking met omliggende landen of regio’s (vb. Frankrijk, Engeland, Wallonië); een kritische analyse rond de impact en het effect van dit soort dienstverlening en de randvoorwaarden onderzoeken waarbinnen dit soort dienstverlening kan worden aangeboden.
Het doel van het netwerk is -via het bevorderen van innovatie en ruimte om te experimenteren- de ontwikkeling van een kwaliteitsvolle dienstverlening stimuleren die individuen in staat stelt de juiste loopbaankeuzes te maken. De ervaring met dit netwerk moet de overheid een duidelijk beeld geven over : de impact van dit soort dienstverlening, de randvoorwaarden die nodig zijn om deze dienstverlening te stimuleren en de wijze en de voorwaarden waaronder men deze organisaties en/of dit soort dienstverlening best erkent. Via de ontwikkeling van de loopbaandienstverlening wordt gestalte gegeven aan “het recht van het individu op informatie, begeleiding en advies”. Dit zijn belangrijke opstappen die het individu in staat stellen de loopbaan in eigen handen te nemen en van daaruit een weloverwogen richting te bepalen. Actiepunt : 1. Er wordt een netwerk opgestart rond loopbaanbeheer. De ervaring van dit netwerk moet leiden tot een kritische analyse van dit soort dienstverlening en zal tegen 2001 duidelijke criteria aanreiken die een kwaliteitsvolle uitbouw van dit soort dienstverlening moet mogelijk maken (opstart 2000). 2. Aan de sociale partners wordt gevraagd om in te spelen op deze ontwikkelingen, dit soort dienstverlening maximaal als een recht te verankeren bij de opmaak van nieuwe CAO’s (vb. door elke werknemers met 5 jaar anciënniteit toegang te verschaffen). 7.
Gebruikers een stem geven
Binnen de OESO lopen momenteel meerdere expertiseopdrachten die vertrekken vanuit de vraag : “hoe kan men de motivatie van volwassenen vergroten om deel te nemen aan permanente vorming ?”. Men denkt zowel aan het beter organiseren van het opleidingsaanbod, het verbeteren van de kwaliteit en de pedagogische methoden die gebruikt worden in de vormingsactiviteiten als het werken rond bepaalde randvoorwaarden die belemmerend werken. In Vlaanderen is de gebruiker tot nog toe een weinig erkende of zuiver passieve partner in het opleidingsgebeuren. Projecten die een stem geven aan de gebruiker en die hem/haar uitnodigen om deel te nemen om een kritische evaluatie van het bestaande opleidingslandschap te maken en mee na te denken over de nieuwe oriëntaties die mogelijk zijn is onbestaande. Nochtans kunnen deze gebruikers een substantiële bijdrage leveren aan de uitbouw van een kwalitatief hoogstaand opleidingsaanbod en het bevorderen van het leerklimaat in Vlaanderen. Daarom zal vanuit de Vlaamse regering een oproep gelanceerd worden waarbij gevraagd wordt om gebruikersgroepen op te starten. Ervaringen met
9
dergelijke gebruikersgroepen in het buitenland zijn immers positief. Dergelijke gebruikersgroepen kunnen regionaal of subregionaal verankerd zijn, functioneren binnen een opleidingsaanbieder of volledig autonoom daarvan staan. Binnen deze gebruikersgroepen kan vervolgens worden gewerkt aan : - het geven van suggesties naar de opleidingsaanbieders op materieel of organisatorisch vlak (lokalen, materiaal, tijdstip van vorming); - het formuleren van aanbevelingen rond methodieken die gebruikt worden tijdens vormingsinitiatieven en de mate waarin ze aangepast zijn aan volwassenen; - het scheppen van voorwaarden waaronder volwassen kunnen gemotiveerd worden om deel te nemen aan ‘een leven lang leren’; - het opstarten van sensibiliserende acties; - enz. Door middel van het gebruikersnetwerk wordt een eerste aanzet gegeven aan “het recht van het individu om actief te worden betrokken bij de ontwikkeling van het beleid inzake een leven lang leren”. De opstart van het gebruikersnetwerk zal door EDUFORA worden uitgewerkt. Actiepunt : 1. Een netwerk gebruikers zal worden opgestart, daartoe zal een ‘call for offers’ worden gelanceerd (opstart 2000). 8.
Opleidingsbeleid in bedrijven dynamiseren
Het opleidingsbeleid dat in bedrijven ontwikkeld wordt en de inspanningen die men doet om aan kennisopbouw van werknemers te doen is uiteraard ook een belangrijke hoeksteen van de kenniseconomie. Sociale partners en bedrijven in het bijzonder dragen hierin een grote verantwoordelijkheid. Indien men het percentage van de loonmassa dat bedrijven besteden aan opleiding als indicator hanteert stelt men vast dat Vlaanderen zich zeker niet in het koppeloton van de EU-lidstaten bevindt. De omvang van de bedrijfsinvesteringen in opleiding mag echter ook niet als enige meetstaf gehanteerd worden. Uit onderzoek blijkt immers dat er niet steeds zo’n sterke relatie is tussen de omvang van de bedrijfsinvestering en de kwaliteit van het opleidingsbeleid. Bedrijven die een strategisch en pro-actief opleidingsbeleid uitbouwen, waarin ruimte gemaakt wordt voor een onderbouwde behoeftedetectie en het meten van effectiviteit van opleiding, zijn niet noodzakelijk bedrijven die meer investeren. Dit leidt steevast tot de vaststelling dat naast een verhoogde opleidingsinvestering vanuit bedrijven minstens evenveel, zo niet meer aandacht nodig is voor een kwalitatief goed opleidingsbeleid. Dit betekent onder meer dat de huidige tendens, die wellicht onder invloed van de arbeidsmarktkrapte wordt ingegeven, om opleiding vooral als een instrument voor de instroom van nieuwe werknemers te gebruiken, wordt omgebogen tot een opleidingsbeleid dat ingebed is in de filosofie van een leven lang leren en waarbij dus een permanente en loopbaangerichte uitbouw van de kennisportefeuille voorop staat. De sectorale opleidingsorganisaties kunnen een voortrekkersrol opnemen in de uitbouw van een meer kwalitatief opleidingsbeleid. Naast de uitdaging om een verhoogde investering te bewerkstelligen én vooral een meer kwalitatief onderbouwde opleidingsaanpak uit te bouwen, blijft het belangrijk om bedrijven
10
die vooralsnog niet investeren in opleiding mee op sleeptouw te nemen. Vooral de kleinere ondernemingen (minder dan 50 werknemers) vinden minder makkelijk hun weg naar het opleidingsgebeuren. Samenwerkingsverbanden tussen ondernemingen die niet en wel investeren, tussen grote en kleine ondernemingen moeten worden aangemoedigd. Ook de democratisering van het opleidingsbeleid in ondernemingen vormt een belangrijk aandachtspunt. De kansen om opleiding te volgen zijn immers niet gelijk verdeeld : arbeiders participeren beduidend minder, ook de kennisopbouw van oudere werknemers, allochtonen, personen met een handicap enz. verdient omwille van hun achterstand op vlak van vorming aanmoediging. Ook nieuwe kansen die ICT biedt in het leerproces plaatst bedrijven voor belangrijke uitdagingen. ICT based learning biedt niet alleen mogelijkheden om het proces van een leven lang leren op een technologisch innovatieve manier te ondersteunen, het zal tevens toelaten om rekening te houden met het instroomniveau van de cursist en dus de uitbouw van meer individuele leertrajecten mogelijk maken. Voorts impliceert de doorbraak van de kenniseconomie natuurlijk ook dat de beschikbare hoeveelheid menselijk kapitaal snel veroudert en bijgevolg met de regelmaat van de klok moet worden bijgespijkerd. Volgens een studie van de Europese Commissie zal in 2005 80% van de beschikbare technologie jonger zijn dan 10 jaar, dit terwijl 80% van de opleidingen meer dan 10 jaar oud zal zijn. In deze optiek is een leven lang leren en permanente vorming een absolute must om verdere duurzame economische groei te bewerkstelligen. De Vlaamse overheid moet een voorwaardenscheppend beleid voeren dat inzoomt op de belangrijkste knelpunten waar de Vlaamse bedrijven op dit ogenblik en de komende jaren mee geconfronteerd worden. Dit zal gebeuren via weloverwogen bijsturing van bestaande instrumenten en het opstarten van een aantal nieuwe ondersteunende initiatieven. In het Vlaams actieplan ter ondersteuning van de Europese richtsnoeren werd beslist om het hefboomkrediet voor innovatieopleidingen om te buigen tot een algemene steunmaatregel voor opleiding. Tegelijkertijd werd beslist om de middelen, zowel Vlaams, sectoraal als Europees, maximaal in te zetten voor de realisatie van één coherent Vlaams beleid rond opleiding in bedrijven en van werknemers. In dit beleid staan een aantal uitgangspunten centraal : het voeren van een vraaggericht beleid, een stimuleringsbeleid naar bedrijven én naar individuele werknemers (met aandacht voor erkenning van vaardigheden en loopbaanadvisering) en de combinatie tussen een financieel en een flankerend beleid (o.a. het ontwikkelen van instrumenten). Rekening houdend met deze krijtlijnen zal het hefboomkrediet georiënteerd worden naar : het financieel stimuleren van opleiding- en begeleidingacties in bedrijven, het ontwikkelen van een stimuleringsbeleid naar werknemers met bijzondere aandacht voor o.a. de erkenning van vaardigheden en loopbaanadvisering, het bevorderen van een gestructureerde aanpak van vorming en erkenning van vaardigheden binnen bedrijven (o.a. via opleidingsplannen, behoeftedetectie instrumenten) en het ondersteunen van vernieuwde organisatievormen (o.a. jobrotatie). Bedrijven die m.a.w. willen werken rond een loopbaangericht opleidingsbeleid, rond de detectie van opleidingsbehoeften, de effectmeting van de opleiding enz. zullen in de Vlaamse
11
overheid een partner vinden. De subsidiering van opleidingsinitiatieven zal tevens gericht gebeuren. Projecten die ingediend worden door ondernemingen met minder dan 50 werknemers of waarin een samenwerking bestaat tussen ondernemingen (waaronder minstens één onderneming met minder dan 50 werknemers) krijgen een hogere rangschikking, opleidingsprojecten waarin kansengroepen vertegenwoordigd zijn ontvangen bonuspunten, evenals projecten die gericht zijn op ICT. Het netwerk van sectorconsulenten zal actief worden ingezet om promotie te maken voor de Vlaamse (en Europese) maatregelen, om bedrijven die vooralsnog niet investeren mee op sleeptouw te nemen en om een kwalitatief onderbouwd opleidingsbeleid uit te bouwen. Tegelijkertijd wordt in het kader van het Forum “Baanbrekend Ondernemen” een pioniersgroep opgestart ‘management van het leren’. De pioniersgroep -die voornamelijk bestaat uit vertegenwoordigers vanuit het bedrijfsleven- heeft als belangrijkste opdracht het nadenken over nieuwe uitdagingen, het formuleren van ideeën die een goed opleidingsbeleid kenmerken en het opzetten van projecten. Binnen de pioniersgroep worden drie projecten uitgewerkt. Via het project ‘net-leren’ wil men de krachten die ondernemingen leveren om aan opleiding en kennisopbouw te doen tot een gemeenschappelijk project bundelen. Op dit ogenblik gaat er immers veel energie verloren. Door samenwerking kunnen ondernemingen een aantal schaalvoordelen realiseren zoals kostenreductie en benutting van vrije capaciteit. Ondernemingen die niet of weinig investeren en KMO’s waarvoor de opleidingsinspanning een wensdroom blijft, kunnen in dit project door een aantal trekkers op sleeptouw worden genomen. Via het project “Anders-leren” zal men goede en vernieuwende leersystemen opsporen. De best practices worden verzameld en met ondersteuning vanuit de pioniersgroep geïmplementeerd. In het project “Leren-structureren” zal men inspelen op de wijze waarop ondernemingen het opleidingsbeleid en het leren binnen de organisatie kunnen structureren zodanig dat men optimaal kan inspelen op de talrijke veranderingen. Tot slot zullen de bestaande expansiesteunmechanismen worden bijgestuurd in de richting van maatregelen die het stimuleren van permanente vorming en opleiding tot doel hebben. Er komt met andere woorden een verschuiving van steun die wordt verleend aan tangibles naar intangibles, met daarbij bijzondere aandacht voor scholing en opleiding. Op deze wijze sluit het vernieuwd ondersteuningbeleid ook sterker aan bij de nieuwe richtlijnen van de Europese Commissie, waarin eveneens een pleidooi wordt gehouden voor het heroriënteren van steunmechanismen naar vormen van zachte steunverlening. Het is de bedoeling om deze heroriëntering in grote mate vraaggestuurd te maken, waarbij ondernemingen zelf bepalen waar zij opleiding kunnen inkopen. Uit onderzoek blijkt dat voornamelijk kleine ondernemingen relatief weinig in vorming en opleiding investeren. Het komt er dus op aan om een instrument te creëren dat goed aansluit bij de behoeftes van de KMO’s. Zeker naar deze doelgroep toe komt het er dus op aan dat de bestaande regelgeving zo transparant mogelijk wordt opgevat en dat zij bijgevolg relatief weinig administratieve kosten met zich mee brengt. Een tweede element in de heroriëntering van de expansiesteun met opnieuw een duidelijke link naar een leven lang leren is te relateren tot het stimuleren van advies voor KMO’s. Uit onderzoek blijkt steeds opnieuw dat nog te vaak bedrijven de cruciale eerste jaren niet kunnen volmaken omwille van een gebrek aan professionalisme en soms onkunde. Ondernemen is eveneens een leerproces waarbij beroep op externen vaak erg interessant blijkt te zijn. In deze optiek is het eveneens de bedoeling om het stelsel van de adviespremies sterker uit te bouwen,
12
met daarbij opnieuw prioritaire aandacht voor de zwakste doelgroep, met name startende en kleine en middelgrote ondernemingen. Actiepunt 1. De Vlaamse overheid zal de bestaande instrumenten inzetten, heroriënteren en optimaal op mekaar afstemmen zodanig dat men kan tegemoet komen aan de hierboven geschetste uitdagingen. 1a) De vernieuwde invulling van het hefboomkrediet zal tijdens het najaar van 2000 operationeel worden. 1b) In 2000 worden de krijtlijnen uitgezet van de heroriëntering van de bestaande expansiesteun. In 2001-2 zal een nieuw overkoepelend ondersteuningsdecreet worden uitgewerkt waarin belangrijke aandacht uitgaat naar het stimuleren van permanente vorming in het Vlaams bedrijfsleven. 2. Aan de sociale partners wordt gevraagd om in het kader van het InterProfessioneel Akkoord aandacht te besteden aan een verhoogde opleidingsinvestering voor alle bedrijven én een meer kwalitatieve uitbouw van het opleidingsbeleid. 9.
Het geleerde erkend en gecertificeerd
Het erkennen van kennis en competenties die ook via informele circuits verworven worden is in Vlaanderen een braakliggend en belangrijk te ontwikkelen terrein. Voorlopig wordt vooral de initiële schoolse vorming erkend. Wat iemand kan en kent wordt evenwel ook in grote mate bepaald door de ervaringen die men opdoet op de werkplek of in de vrije tijd, door zelfstudie en door het volgen van bijkomende opleidingen. Ook in het licht van de nieuwe kenniseconomie, het steeds sneller verouderen van kennis, de toenemende kennisintensiteit en de noodzaak om zich aan te passen aan de veranderende omgeving wordt het alsmaar belangrijker om kennis van mensen in een brede betekenis te vatten en zichtbaar te maken. Er is nood aan een nieuwe benadering om het geleerde (formeel en informeel) te valideren en te certificeren. Het erkennen van de vaardigheden, de kennis en de ervaring waarover een individu beschikt (en niet enkel de formele competenties) biedt een toekomstperspectief voor diegenen die de schoolse loopbaan minder succesvol hebben doorlopen, betekent een erkenning van de leerervaringen die men op het werk heeft verworven en zal een belangrijke incentive zijn voor de intrinsieke motivatie van individuen om open te staan voor nieuwe ervaringen en om blijvend bij te leren (ook en vooral in functie van professionele mobiliteit). Het zal tevens een middel zijn om de ‘lage initiële scholingsgraad’ van de oudere bevolking te upgraden en de rijke ervaring van deze groep zichtbaar te maken. Ook voor werkzoekenden die aan ‘activeringsmaatregelen’ deelnemen (cf. werkervaring) biedt deze piste ontzettend veel perspectief; evenals voor nieuwkomers die hun in het buitenland erkende diploma’s en/of werkervaring zichtbaar kunnen maken. Het certificeren en erkennen van elders verworven competenties veronderstelt een standaard waarin kennis, kunde en ervaring worden meegenomen. In verschillende landen heeft men al ervaring opgedaan met het erkennen van competenties en het opstellen van een standaard (GB, NED, FR e.a.). Er zal over de landsgrenzen heen worden gekeken om de beste elementen van de andere lidstaten te integreren in het nieuwe concept. Het certificeren en erkennen van elders verworven competenties biedt tal van perspectieven:
13
- het zal toelaten om bestaande opleidingstrajecten te optimaliseren en opleidingstrajecten meer op maat te organiseren. Opleidingstrajecten -kunnen mits een goede screening van de reeds verworven competenties van het individu – immers worden ingekort, aangepast op maat van het individu en dus leiden tot een betere en meer efficiënte opleidingsbesteding. Dit resulteert uiteraard ook in meer doelmatige besteding van de (overheids)middelen. - het zal het individu meer aanzetten tot nieuwe leerervaringen. Werknemers verhogen immers door het zichtbaar maken van hun kennisportefeuille hun arbeidsmarktkansen. - het zal als een volwaardige component worden geïntegreerd in de loopbaanplanning van individuen. In dat geval is het een hulpmiddel om te bepalen of bepaalde competenties wel voldoende ontwikkeld zijn en aansluitend of een upgrading van de kennisportefeuille mogelijk is. - het zal een instrument zijn van het HRM-beleid van ondernemingen aangezien het toelaat mensen op hun competenties te screenen en aansluitend optimaal in te zetten. Voor de onderneming is het duidelijk een instrument dat duidelijk maakt dat een kennisportefeuille gaandeweg wordt opgebouwd en bijgewerkt. Er zullen belangrijke kwaliteitseisen aan een erkenningsysteem worden gesteld. De standaard moet naadloos aansluiten bij de kennis en vaardigheden nodig op de arbeidsmarkt en een zeer hoog aanpassingsvermogen kennen zodanig dat het steeds actueel blijft. De instrumenten en dienstverlening moeten beantwoorden aan welbepaalde kwaliteitsstandaarden. Bij de uitwerking staan gebruiksvriendelijkheid, laagdrempeligheid, voldoende flexibiliteit en aanpasbaarheid aan de steeds wijzigende competenties voorop. Tegelijkertijd zal met het erkennen van elders verworven competenties de mogelijkheden om formele opleidingen te certificeren (VDAB, VIZO en OSP) verder worden verkend. Men zou kunnen starten ter experimentele titel met sectoren waar voldoende materiaal (beroepsprofielen e.a.) voor aanwezig is. Door het uitwerken van beide initiatieven wordt gestalte gegeven aan “het recht van het individu om zijn-haar ervaring en kennis te laten erkennen”. Actiepunt : 1. In het najaar wordt een ‘denktank’ opgericht bestaande uit vertegenwoordigers van onderwijs, economie en werkgelegenheid (administratie, VOI’s), vertegenwoordigers van de sociale partners en experten vanuit de academische wereld. Deze werkgroep zal via benchmarking met andere landen tegen begin 2001 een advies formuleren in verband met het operationeel kader volgens dewelke de erkenning van competenties kan gebeuren. Op grond hiervan zal tegen het najaar 2001 een operationeel kader worden uitgewerkt. Bij de uitwerking zal ook de inspectie worden betrokken die instaat voor de toetsing en afstemming van het systeem op de bestaande leerinhouden (opstart 2000). 2. Vertegenwoordigers vanuit van onderwijs, economie en werkgelegenheid (o.a. Departemtent Onderwijs, OSP, VDAB en VIZO) krijgen de opdracht om een gemeenschappelijk actieplan uit te werken en tegen begin 2001 een concreet voorstel te formuleren volgens dewelke men op korte termijn naar een certificering kan gaan van de gevolgde opleidingen bij de diverse verstrekkers (opstart 2000).
14
10.
De diversiteit in het opleidingslandschap benutten
Een belangrijke aanzet tot een leven lang leren zal ongetwijfeld gegeven worden door een betere en goede organisatie van de opleidingsmarkt. De uitdaging bestaat erin om het opleidingsaanbod voor de gebruiker transparant te maken, een goede afstemming te realiseren tussen de belangrijke opleidingsverstrekkers teneinde een aanbod aan te bieden waarin kwaliteit kan worden aangeboden aan een behoorlijke en billijke kostprijs. De coördinatieopdracht gebeurt vanuit een groeiperspectief en vanuit het perspectief dat goede samenwerking tussen aanbieders op het terrein leidt tot een beter resultaat voor de gebruiker en een betere benutting van middelen. Er is behoefte aan een duidelijk afsprakenkader tussen een aantal publieke opleidingsverstrekkers, zijnde VDAB, VIZO en OSP. Het sleutelwoord in dit afsprakenkader moet samenwerking zijn. Via samenwerking komt men tot een betere benutting, vermijdt men ongezonde concurrentie en verhoogt men de kwaliteit en de toegankelijkheid van het opleidingsaanbod. Aan de opleidingsverstrekkers wordt gevraagd om tegen medio 2001 een protocol uit te werken waarin afspraken vervat zitten hoe men de samenwerking vorm zal geven en welk scope de samenwerking kan aannemen (gaande van samenwerking tussen structuren, uitwisseling van docenten en cursisten tot ontplooien van gezamenlijke actie). Dit protocol fungeert als een soort referentiekader dat subregionaal alnaargelang de noden, de bestaande infrastructuur en lokale autonomie kan worden ingevuld. Het akkoord moet duidelijk het doelpubliek in kaart brengen en de toetredingsvoorwaarden waaronder bepaalde cursisten een opleiding kunnen volgen zoveel mogelijk op mekaar afstemmen. Dit samenwerkingsakkoord zal ook een gezamenlijke aanpak van het certificeringproces expliciteren en de grote krachtlijnen bevatten hoe men de samenwerking in het kader van het ODL-platform ziet. De wijze van informatieoverdracht tussen instellingen moet tevens worden geëxpliciteerd en afspraken rond het opstarten van nieuwe opleidingsmodules moeten worden gemaakt. Dit appel op de publieke opleidingsaanbieders is ingegeven door de door hen te onderkennen noodzaak om de middelen zo efficiënt mogelijk in te zetten in het belang van de gebruikers en om de eigen organisatiebelangen hieraan ondergeschikt te maken. De Vlaamse regering is ervan overtuigd dat de opleidingsaanbieders tot goede samenwerkingsverbanden kunnen komen. Daardoor zal een meer optimale benutting van de middelen worden gerealiseerd en kan de kwaliteit en de toegankelijkheid van het opleidingsaanbod worden verhoogd. De initiatieven die door de aanbieders genomen worden zullen door de Vlaamse overheid worden gestimuleerd. Ondertussen werden eind december de Edufora operationeel. De Edufora zullen per subregio het overleg en de samenwerking tussen de verschillende verstrekkers faciliteren. Ze staan in voor de behoefteverkenning in de regio. Op korte termijn zal er tevens gewerkt worden rond een gestructureerde en voor alle gebruikers toegankelijke database die aan de gebruikers kenbaar maakt, welke opleiding met welke inhoud en doelstelling waar gevolgd kan worden. Men kan dit best omschrijven als een “een geïnformatiseerde bewegwijzering in het opleidingslandschap”. Het is duidelijk dat deze “geïnformatiseerde bewegwijzering” een belangrijke bouwsteen vormt in het “recht van het individu op transparante en gebruiksvriendelijke informatie”. Op middellange termijn zullen ook de private opleidingsaanbieders deel uitmaken van dit netwerk.
15
Actiepunt : 1. De publieke opleidingsverstrekkers, zijnde VDAB, VIZO en OSP maken een afsprakenprotocol (gefinaliseerd tegen medio 2001). 2. Edufora zullen subregionaal het overleg faciliteren en instaan voor behoefteverkenning. In 2001 zal een geïnformatiseerde bewegwijzering worden gerealiseerd. (2000-2001). 3. Aan de sociale partners wordt gevraagd om mee te werken aan de opbouw van het geïnformatiseerde systeem door het ter beschikking stellen van alle sleutelgegevens in verband met de sectoraal georganiseerde vormingen.
16
11.
Op de sneltrein van ICT en kenniseconomie
Vandaag de dag beleven we de interactieve informatierevolutie. Deze revolutie wordt gekenmerkt door de informatieparadox: “des te meer informatie op ons afkomt, des te minder geïnformeerd we zijn”. De exponentiële toename van de hoeveelheid informatie, de snelheid van de informatieverspreiding en het bijna dagelijks ontstaan van nieuwe informatieproducten heeft ingrijpende maatschappelijke gevolgen. De omwenteling die werknemers en ondernemingen nu kennen is vergelijkbaar met de ingrijpende veranderingen die aan de basis lagen van de veranderingen tijdens de Industriële Revolutie. De revolutie van “manufacturing naar mentofacturing” wordt gekenmerkt door ingrijpende veranderingen voor mens en organisatie achter de nieuwe producten en processen. De koerswijziging van een aantal economische modellen leidt ongetwijfeld tot een toename van het onzekerheidsgevoel bij vele werknemers. Maar deze beweging heeft één fundamenteel pluspunt: het plaatst de mens op de voorgrond als motor van zijn eigen (individuele) ontplooiing en als motor van de bedrijfsontwikkeling. Dit is een duidelijke winsituatie voor het individu in tegenstelling tot het “industriële tijdperk” waar de mens werd gezien als een verlengstuk van de machine. Deze revolutie kan slechts positieve maatschappelijke effecten hebben, indien de nieuwsgierigheid, het leervermogen en de reflexiviteit van elk individu worden aangewakkerd. Van dit proces, deze mentale en culturele (r)evolutie vormt ICT de ruggengraat en zijn individuele en maatschappelijke ontplooiing de doelstelling. Experten voorspellen dat de informatie- en communicatietechnologie de komende jaren dé drijvende kracht wordt van economische groei in de westerse wereld. Volgens Forrestor Research (één van de meest toonaangevende onderzoeksinstellingen rond het gebruik van Internet en andere ICT) staat de Finse economie, samen met de Amerikaanse, de Zweedse, de Deense en de Noorse op de drempel van de interneteconomie. België heeft vandaag een achterstand op dat vlak van minstens 3 jaar waardoor het aan de staart van het tweede peloton, net voor Frankrijk en andere Zuid-Europese landen, bengelt. De toekomst ligt in de creatie van producten en diensten met een hoge toegevoegde waarde. Om vooruitgang te realiseren binnen een maatschappij die is gekenmerkt door voortdurende en ingrijpende veranderingen, moeten we het menselijk kapitaal inzetbaar houden door aangepaste vorming. Iedereen moet zijn hele leven lang de kans krijgen om zich door vorming verregaand te ontwikkelen en te ontplooien. Om Vlaanderen in het koppeloton te houden van de sterkste economische ontwikkelde regio’s, dienen de mogelijkheden van de kenniseconomie volop ontwikkeld te worden en dienen de nodige randvoorwaarden gecreëerd te worden om elke burger te laten participeren in de informatiemaatschappij. Hiertoe moeten gelijktijdig verschillende acties ontwikkeld te worden: 1) de toegang tot infrastructuur verbeteren; 2) de internetpenetratie opdrijven voor individu en bedrijf;
17
3) de omgang met nieuwe ICT verbeteren; 4) innovatie en creativiteit ondersteunen; 5) de ICT als ruggengraat en hulpmiddel gebruiken in het proces van een leven lang leren. Het aantal eigenaars van computers is de afgelopen decennia sterk gestegen in België. Ook de aankoop van Cd-roms en modems kent een gestegen toename. Toch blijft voor een groot deel van de bevolking (43%) de toegang tot de basisinfrastructuur problematisch. Vandaar zal vanaf 2001 gestart worden met een project ter bevordering van een bredere opstelling van de bestaande basisinfrastructuur. Het is de bedoeling de reeds aanwezige hard- en software te optimaliseren door ze op een laag- en breeddrempelige wijze ter beschikking te stellen van de hele bevolking. Hiertoe zullen samenwerkingverbanden op lokaal en subregionaal niveau ondersteund worden. In deze “lokale leercentra” wordt basisinfrastructuur na de gewone openingstijden ter beschikking gesteld (‘s avonds, weekends, vakantieperiodes), gekoppeld aan professionele begeleiding. Dit samenwerkingsverband kan kaderen in het afsprakenkader van de publieke opleidingverstrekkers (cf. punt 10) of kan een stap verder gaan en werken met privé- ondernemingen (ppp’s). De lokale partners stellen het materiaal ter beschikking (optimale uitrusting van hard- en software, CD-roms, modem, internetverbindingen ……) en verzorgen de promotie. De overheid kan tussenkomen via financiering van de begeleidingsuren, stelt een kwaliteitscharter op en bepaalt de minimale criteria voor de uitbouw van deze centra. Niet alleen de toegang tot basisinfrastructuur is een prioriteit om sociale insluiting te garanderen, maar het is vooral de omgang mét nieuwe ICT die in de kennismaatschappij participatie zal kunnen bevorderen. De omgang met nieuwe ICT kan pas gerealiseerd worden indien men vertrekt vanuit een opmaat-gesneden aanbod van sensibiliserings-, begeleidings- en opleidingsprojecten. Vanuit de leefwereld van de verschillende bevolkingsgroepen dient een aangepaste strategie ontwikkeld te worden. Verschillende organisaties in Vlaanderen hebben bewezen dat de omgang met deze nieuwe technologieën voor alle bevolkingsgroepen kansen biedt : thuiswerkende vrouwen, langdurige laaggeschoolde werkzoekende, personen met een handicap en gepensioneerden overwinnen hun angst voor ICT via sensibiliserings- en begeleidingsprojecten. Het verbeteren van de leervaardigheden inzake ICT bevordert niet alleen de individuele kennis, maar eveneens de toegang tot de informatiemaatschappij. Rekening houdend met het feit dat het internet gebruik in Vlaanderen lager is dan in andere landen en de dualiteit die groeit tussen zij die toegang hebben tot informatie en zij die informatieloos zijn, zal een project “top technologie voor kansengroepen” worden gelanceerd (vb. laaggeschoolde werkzoekenden, landingsbaners, enz.). Deze mensen krijgen mits de betaling van een remgeld toegang tot een pc en volgen een cursus om de basisvaardigheden in ICT-gebruik onder de knie te krijgen. Aangezien het om een “rotatieproject” gaat gekoppeld aan trajectbegeleiding en oriëntatie naar een uitgebreider opleidingsaanbod, kunnen in een tweede fase de computers ook ingezet worden voor (laaggeschoolde) werknemers die dreigen hun job te verliezen. Dit project zal in functie van nieuwe ontwikkelingen (vb. internet via VRT) worden bijgestuurd. De opdrijving van de internetpenetratie dient op verschillende manieren gestimuleerd te worden. In het kader van het proces rond een leven lang leren zal reeds van bij de screening van werkzoekenden, de trajectbespreking en oriëntatie rekening gehouden worden met ICT-
18
interesse. De werkzoekenden kunnen zich gratis aansluiten op internet en kunnen een individueel mailadres bekomen. Om de omgang met nieuwe ICT te bevorderen dient niet alleen een versterkt beleid in zake sensibilisering, begeleiding en opleiding verwezenlijkt te worden er dient een culturele en mentale revolutie verwezenlijkt te worden. Hiertoe zal een ICT-platform opgestart worden dat de technologische ontwikkelingen met betrekking tot mens en maatschappij zal opvolgen en in functie daarvan adviezen zal verlenen. Tegelijkertijd zal er ruimte geboden worden om toonaangevende experimenten te ondersteunen (nieuwe methodes, leervormen, sensibiliseringsacties,…). Dit platform zal in nauwe samenwerking met het Instituut voor Wetenschappelijke en Technologisch Aspectenonderzoek functioneren. Naast de verbetering van de toegang tot infrastructuur en internet zal de volgende jaren de performantie van economie en kennismaatschappij gemeten worden aan de “content” die geproduceerd en toegankelijk wordt gemaakt. Vandaar dient een platform in Vlaanderen gecreëerd te worden dat stimulansen geeft om kennis/content te produceren, te digitaliseren en on-line ter beschikking te stellen. Om dit platform te doen slagen dienen twee wegen bewandeld te worden: “content” voor het groot publiek ter beschikking stellen (bestaande populaire cursussen van de opleidingsverstrekkers omzetten on-line) en gespecialiseerde ‘content’ ter beschikking stellen voor opleidingen en het ruimer bedrijfsleven. Hierbij kunnen gespecialiseerde cursussen gedigitaliseerd of on-line ter beschikking gesteld worden. Een 50/50 investering tussen privé en publiek wordt voor dit tweede spoor nagestreefd. Vooral voor KMO’s kan dit publieke-private partnerschip zinvol zijn, aangezien zij wel de content/kennis hebben over gespecialiseerde marktsegmenten, maar niet de middelen om ze via nieuwe ICT te verspreiden. Om tot een coherent en herkenbaar geheel te komen kan een productie- en een distributiecharter uitgewerkt worden (eventueel met een Vlaams label “Flemish Knowledge Sharing”). De verschillende institutionele opleidingsaanbieders moeten hiertoe een consortium vormen waarbij verschillende cursussen on line via een ODLleerplatform ter beschikking worden gesteld. Er wordt voor het eerste jaar gedacht aan 10 populaire basiscursussen en 50 gespecialiseerde opleidingen (mits cofinanciering vanuit de bedrijven of sectoren), en een beperkt aantal pilootprojecten met breedbandtoepassingen (interactief, gebruik van spraak, video en teleconferencing). In deze context kan ook de mogelijkheid bekeken worden om het aanbod van BIS (Begeleid Individueel Studeren) online ter beschikking te stellen. Het ICT-netwerk en ODL-platform zullen beide fungeren als klankbord voor het beleid en adviesorgaan voor de verdere uitbouw van ICT in het Vlaamse beleid rond een leven lang leren. Gezien de wederzijdse belangen zal er voor bepaalde onderdelen van dit programma gestreefd worden naar samenwerkingsverbanden tussen publieke en private actoren (vb. lokale leercentra, gespecialiseerde content productie, verhoogde internetpenetratie …). In het najaar wordt een digitaal actieplan uitgewerkt, bij de operationalisatie daarvan zal rekening worden gehouden met bovenstaande opties. Actiepunt : 1. De toegang tot infrastructuur zal o.a. worden verbeterd via de opstart van lokale en subregionale samenwerkingsverbanden en het project ‘top technologie voor kansengroepen’ (opstart 2000 met kaderregeling).
19
2. 3.
Er zal een ICT-platform worden opgestart, evenals een ODL-leerplatform, waarbij cursussen on-line ontwikkeld zullen worden (opstart 2000). De omgang met ICT verbeteren door een op maat gerichte aanpak te bieden inzake sensibilisering, begeleiding en opleiding (opstart 2001).
1
Het begrip 'startkwalificatie' dient te worden geoperationaliseerd. Het speelt een belangrijke rol in het ontwikkeling van een leertraject binnen het kader van een leven lang leren. In Nederland verbindt men sedert 1993 dit begrip met de notie van 'minimum stratkwalificatie'. In Vlaanderen lijkt het nog steeds moeilijk om het begrip minimumstartkwalificatie te definiëren, aangezien er onvoldoende duidelijkheid bestaat omtrent de bepaling van de kwalificatieniveaus. Eventueel kan het begrip geoperationaliseerd worden d.m.v. het begrip 'geletterdheid'. De internationale IALS-publicaties hanteren impliciet de stelling dat level 3 kan beschouwd worden als 'het wenselijk vaardigheidsniveau dat overeenstemt met de startkwalificatie die jonge mensen minimaal zouden moeten hebben om adequaat en met enig succes de kenniseconomie te betreden’. Uit onderzoek naar de functionele geletterdheid op het einde van de leerplicht in Vlaanderen blijkt dat onder de 17-jarigen ongeveer 30 % niet het level 3 of de startkwalifiactie bereiken. Men kan het begrip 'startkwalificatie' ook omschrijven als een kwalificatie die door de overheid wordt gezien als een na te streven minimaal wenselijk kwalificatieniveau voor alle intreders in de arbeidsmarkt. Voor het bepalen van dit niveau is een ijkpunt nodig. Hiervoor kan best een overkoepelend (Europees) kader gebruikt worden, waarbinnen de Vlaamse onderwijsstructuur wordt gepositioneerd. Als referentiekader kan de SEDOC-normering worden gebruikt (cfr. art. 2, 2de lid van het besluit van de Europese Raad van 16 juli 1985 inzake de vergelijkbaarheid van getuigschriften tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschap). In Nederland heeft men binnen dit kader het begrip 'startkwalificatie' verbonden aan niveau 2 van hun kwalificatiestructuur. Dit komt bij ons overeen met de opleiding 3de graad BSO.
20