Actief op zoek naar het maatschappelijk rendement van de tegenprestatie! Een onderzoek naar haalbaarheid van de invoering van de verplichte tegenprestatie binnen de gemeente Almelo door middel van geleid vrijwilligerswerk.
Egberink, B.F. Opdrachtgever: Gemeente Almelo Saxion University of Applied Sciences September 2012 – april 2013
Actief op zoek naar het maatschappelijk rendement van de tegenprestatie! Een onderzoek naar haalbaarheid van de invoering van de verplichte tegenprestatie binnen de gemeente Almelo door middel van geleid vrijwilligerswerk.
Almelo, 3 april 2013
Auteur Opdrachtgevers Opleiding Afstudeerdocent (1ͤ) Afstudeerdocent (2ͤ) Begeleider
: Egberink, B.F. : Sociale en Economische Zaken, Gemeente Almelo Saxion University of Applied Sciences : Saxion, HBO Bestuurskunde/ overheidsmanagement : Dhr. drs J.J. Nijrees : Mw. E.A. Sterkenburg : Dhr. A. Reefman
Deze afstudeeropdracht is geschreven onder verantwoordelijkheid van Saxion University of Applied Sciences. Het copyright berust bij de auteur. Zowel Saxion als de auteur verklaren, dat zij eventuele gegevens van derden die voor deze afstudeeropdracht zijn gebruikt en die door deze derden als vertrouwelijk zijn aangemerkt, als zodanig zullen behandelen.
II
Lijst met afkortingen AWB BBZ CPB CRvB EVRM GWS4all IAU I-deel ILO IOAW/Z
: : : : : : : : : :
MAU MC MvT SEO SEZ SMART SRG SROI VBTB VUT Wet STAP W-deel WIJ WML WMO WRP-lijn WSW WWB
: : : : : : : : : : : : : : : : : :
Algemene wet bestuursrecht Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen Centraal Plan Bureau Centrale Raad van Beroep Europese Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens Uitkeringsregistratie systeem van de gemeente Almelo Incidentele Aanvullende Uitkering Inkomensdeel Internation Labour Organisation Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte werkloze Werknemers- Zelfstandigen Meerjaren Aanvullende Uitkering. Mens Centraal, cliënt volgsysteem van de gemeente Almelo Memorie van Toelichting SEO Economisch Onderzoek Sociale en Economische Zaken Specifiek Meetbaar Aanvaardbaar en Tijdsgebonden Statistiek Re-integratie Gemeenten Social Return On Investment Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording Vervroegde Uittreding Wet Stimulering Arbeidsparticipatie Werkdeel Wet Investering Jongeren Wettelijk Minimum Loon Wet Maatschappelijke Ondersteuning Werk Re-integratie Participatie –lijn Wet Sociale Werkvoorziening Wet Werk en Bijstand
III
Voorwoord “Not everything that can be counted counts and not everything that counts can be counted.” Albert Einstein Voor u ligt de eindscriptie die in het kader van mijn afstudeeropdracht geschreven is. Met deze scriptie zal ik mijn opleiding Bestuurskunde/ Overheidsmanagement aan de Saxion Hogescholen te Enschede afronden. De bovenstaande tekst van Einstein is misschien wel een treffende vergelijking met het onderzoek dat voor u ligt. Binnen deze scriptie staat de invoering van de tegenprestatie binnen de gemeente Almelo centraal. Het bepalen van het maatschappelijk rendement is hierin van groot belang. In zware tijden van economische teruggang en slinkende budgetten kunnen initiatieven zoals de tegenprestatie slachtoffer worden omdat er niet verder gekeken wordt dan de puur geldelijke investeringen. Maar zoals Einstein aanhaalt, niet alles dat telt wordt geteld. Het maatschappelijk rendement geeft weer wat de puur geldelijk investering niet laat zien: wat levert het de maatschappij op! Volgens mij is dit de essentie van de afweging die overheden nu moeten maken. En dat is het doel van deze opdracht, het maken van een gefundeerde keuze al dan niet de tegenprestatie in te voeren. Ik wil de gelegenheid nemen om mijn praktijkcoach Arjan Reefman te bedanken voor zijn uitstekende begeleiding tijdens het onderzoek. Zijn visie op re-integratie en ervaring met het werkveld hebben mij op het juiste spoor gezet om deze opdracht te kunnen voltooien. Graag wil ik de andere leden van het projectteam tegenprestatie, Sieze Beltman en Henry Kohler, danken voor hun inzet, tijd en ideeën zowel in de vergaderingen als daarbuiten. Speciale dank gaat ook uit naar Edwin Benjamins voor zijn rol in het procesmatige gedeelte van deze opdracht. Ook wil ik mijn school coach de heer Joost Nijrees danken voor zijn begeleiding en het geven van feedback op deze scriptie. Als laatste wil ik mijn vrouw Linda Egberink bedanken voor alle begrip die zij heeft opgebracht gedurende de gehele studie. Zonder haar steun was de opgave van een deeltijdstudie vele malen zwaarder geweest. Almelo, 17 maart 2013 Bart Egberink
IV
Samenvatting De gemeente Almelo staat voor een grote opgave. Steeds meer overheidstaken worden gedecentraliseerd en de budgetten om taken uit te voeren slinken. Zo ook binnen de afdeling Sociale en Economische Zaken (SEZ) van de gemeente Almelo. Deze afdeling is verantwoordelijk voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden naar de arbeidsmarkt. De re-integratie wordt gefinancierd vanuit het buig budget dat de gemeente krijgt van de overheid. Dit budget bestaat uit een werk-deel (W-deel) en een inkomen deel (I-deel) en staat onder druk. Bezuinigingen vanuit Den Haag zorgen ervoor dat het W-deel langzaam opdroogt. Naast het opdrogen van dit W-deel, het budget van waaruit de re-integratie van uitkeringsgerechtigden gefinancierd wordt, wordt de afdeling SEZ ook geconfronteerd met een toename van het aantal uitkeringsgerechtigden. Hierdoor ontstaat er ook een tekort op het I-deel waarmee de bijstandsuitkeringen bekostigd worden. De afdeling SEZ heeft vanaf 2009 een negatief resultaat op haar I-deel. Dit tekort kan worden opgevangen door het aanvragen van Incidentele Aanvullende Uitkeringen (IAU’s) over de jaren 2009, 2010 en 2011 en de Meerjaren Aanvullende Uitkering (MAU) over de jaren 2012 t/m 2014. Aan deze aanvragen zit een inspanningsverplichting om de tekorten naar 1% van het totale budget te brengen verbonden. Ook mag het tekort niet ontstaan zijn door mismanagement, gemeentelijk beleid of de uitvoering. Het ministerie oordeelde in de afwijzing van de IAU 2010 dat de gemeente Almelo in haar bestand een te groot deel aan uitkeringsgerechtigden heeft met een vrijstelling van de arbeidsplicht. Het is dus van belang dat de gemeente haar uiterste best doet om iedereen een passend aanbod te doen. Dit geldt ook voor de groep uitkeringsgerechtigden die ontheven zijn van de arbeidsplicht. De gemeente moet deze groep actief naar zelfstandigheid en dus bijstandsonafhankelijkheid leiden. Moet de gemeente reintegratie middelen inzetten voor de eerste activering? Of toch niet? Omdat de budgetten slinken, moeten andere mogelijkheden om mensen te activeren worden onderzocht. In de nieuw aangenomen WWB heeft de gemeente de mogelijkheid om een tegenprestatie te verlangen van de uitkeringsgerechtigde. Deze nieuwe arbeidsverplichting kan aan iedereen opgelegd worden, m.u.v. alleenstaande ouders met een kind onder de 5 jaar en mantelzorgers. Mensen die echter ontheven zijn van de arbeidsplicht zoals in artikel 9 lid 1, onder sub a en b kunnen wel een tegenprestatie opgelegd krijgen. Weliswaar naar vermogen: er zal dus onderzocht moeten worden wat de belastbaarheid is van de uitkeringsgerechtigde. Binnen dit onderzoek staat de haalbaarheid van de invoering van de tegenprestatie voor de doelgroep langdurig van de arbeidsplicht ontheven uitkeringsgerechtigden centraal. Omdat in tijden van economische tegenwind geld een schaars goed is, is het van belang dat de keuzes die de overheid maakt gefundeerd worden met een goede afweging. Deze afweging dient, zeker in het sociale domein waarin de tegenprestatie zich bevindt, niet enkel op de inzet van de gemeente Almelo gebaseerd te zijn. De centrale onderzoeksvraag voor deze opdracht luidt dan ook: In welke mate is de invoering van de verplichte tegenprestatie binnen Almelo voor uitkeringsgerechtigden met een langdurige ontheffing van de arbeidsplicht maatschappelijk rendabel? Om in kaart te brengen wat er nu precies verstaan wordt onder een tegenprestatie is er binnen deze opdracht een definitie geformuleerd. In deze definitie worden de voorwaarden van de tegenprestatie beschreven. De definitie van een tegenprestatie luidt: Een tegenprestatie bestaat uit alle additionele werkzaamheden, door het college opgedragen, die door geleid vrijwilligerswerk verricht worden , waarvoor geen betalingsbereidheid is vanuit de samenleving en die voor korte duur uit te voeren zijn, waarbij het maatschappelijk nut en de ontwikkeling van de cliënt voorop staan.
V
Indien de gemeente Almelo ervoor kiest om de tegenprestatie op te leggen om mensen die ontheven zijn van de arbeidsplicht te activeren, doet zij er goed aan om een stabiele vorm van tegenprestaties te zoeken. En de doelgroep in kaart te brengen. De doelgroep is binnen Almelo naar aanleiding van een screening door het UWV teruggebracht tot 288 uitkeringsgerechtigden die zich in het vacuüm bevinden tussen het team zorg en het team participatie. Waarbij de ondergrens voor participatie ligt op acht uur activering per week en de bovengrens voor zorg op vier uur activering per week. De stabiele vorm voor het verrichten van tegenprestaties is gevonden in het geleide vrijwilligerswerk. Binnen deze opdracht is dan ook onderzocht in welke mate organisaties die gebruik maken van vrijwilligers en de professionele vrijwilligersorganisatie Scoop bereid zijn om mee te werken aan het uitvoeren van de tegenprestatie. Het blijkt uit dit onderzoek dat er een brede basis binnen organisaties die vrijwilligers gebruiken bestaat voor het invoeren van de tegenprestatie. Voornaamste redenen voor deze brede basis zijn de verwachte afname van vrijwilligers en de betrokkenheid bij de samenleving van de ondervraagde organisaties. Bijna unaniem vinden Almelose organisaties dat iedereen moet kunnen participeren in de samenleving. Wie dit niet kan, moet door de overheid hierbij worden geholpen, maar een groot deel van de ondervraagde organisaties vindt dat hier ook een rol voor het verenigings- en bedrijfsleven ligt. Om te bepalen of het zinvol is om de tegenprestatie in te voeren en op welke wijze zijn binnen deze opdracht een tweetal Social Return On Investments (SROI’s) berekend. Hierbij is gekozen voor twee varianten die aan beide uiteinden van het spectrum aan mogelijke uitvoeringsvarianten staan, namelijk: • Variant één: Totale uitvoering • Variant twee: De regisserende gemeente Het maatschappelijk rendement valt bij beide varianten positief uit: met een maatschappelijk rendement van 1,64 voor variant één en een maatschappelijk rendement van 1,82 voor variant twee. Hiermee kan geconcludeerd worden dat de invoering van de tegenprestatie binnen de afdeling SEZ volgens de tweede variant ingevoerd moet worden. De samenleving van de gemeente Almelo is hier ook het meest bij gebaat omdat het maatschappelijk rendement het hoogst is. Het antwoord op de centrale probleemstelling luidt dan ook: De invoering van de tegenprestatie voor mensen die langdurig van de arbeidsplicht zijn vrijgesteld is maatschappelijk rendabel. Binnen de twee berekende varianten is er wel een verschil zichtbaar. Variant twee, de regisserende gemeente, heeft de voorkeur boven variant één. Het maatschappelijk rendement ligt hier 0,18 punt hoger. Ook geniet de invoering van de tegenprestatie een brede basis binnen organisaties die gebruik maken van vrijwilligers. 85% van de ondervraagde organisaties geeft aan te vinden dat de tegenprestatie moet worden ingevoerd, 59% overweegt daadwerkelijk tegenpresteerders op te nemen binnen de eigen organisatie.
Om de invoering van de tegenprestatie daadwerkelijk door te voeren zijn er wel een aantal aandachtspunten namelijk: • Zo is gebleken dat de beoogde organisaties waar uitkeringsgerechtigden de tegenprestatie zouden kunnen uitvoeren vragen hebben met betrekking tot de voorwaarden die gelden voor tegenpresteerders. De gemeente kan hier op in spelen door vooraf heldere en duidelijke afspraken te maken over de maximale duur en omvang van de tegenprestatie. •
Ook is het wenselijk om de ex-ante SROI te verifiëren door een ex-post SROI om er zeker van te zijn dat het beoogde rendement behaald wordt. Door dit periodiek te doen kan er eventueel bijgestuurd worden.
VI
Inhoudsopgave 1 Inleiding ........................................................................................................................................................... 1 1.1 De gemeentelijke organisatie ............................................................................................................. 1 1.1.1 De gemeente Almelo ............................................................................................................. 1 1.1.2 De afdeling SEZ .................................................................................................................... 1 1.2 Aanleiding en achtergronden onderzoek ............................................................................................ 2 1.3 Afbakening van het onderwerp ........................................................................................................... 2 1.4 Doelstelling, centrale onderzoeksvraag en onderzoeksvragen ......................................................... 4 1.5 Bestuurlijke relevantie ........................................................................................................................ 4 1.6 Leeswijzer........................................................................................................................................... 5 2 Theoretisch kader ............................................................................................................................................ 6 2.1 Tegenprestatie .................................................................................................................................... 6 2.1.1 De tegenprestatie .................................................................................................................. 6 2.1.2 Maatschappelijke effecten reguliere re-integratie ................................................................. 7 2.1.3 Participatieplaatsen ............................................................................................................... 8 2.1.4 Vrijwilligerswerk ..................................................................................................................... 9 2.2 Kosten baten afweging .....................................................................................................................12 2.2.1 De kosten-batenanalyse .....................................................................................................13 2.2.2 De SROI ..............................................................................................................................15 2.2.3 Kosten-batenanalyse contra SROI .....................................................................................16 2.3 Kosten en baten ...............................................................................................................................17 2.4 Actoren .............................................................................................................................................18 3 Onderzoeksopzet...........................................................................................................................................19 3.1 Gebruikte onderzoeksmethoden ......................................................................................................19 3.1.1 Onderzoeksmethoden onderzoeksvraag 1 .........................................................................19 3.1.2 Onderzoeksmethoden onderzoeksvraag 2 .........................................................................19 3.1.3 Onderzoeksmethoden onderzoeksvraag 3 .........................................................................19 3.1.4 Onderzoeksmethoden onderzoeksvraag 4 .........................................................................20 3.1.4 Onderzoeksmethoden onderzoeksvraag 5 .........................................................................20 3.2 Dataverzamelingsmethode ...............................................................................................................21 3.2.1 Interview ..............................................................................................................................21 3.2.2 Enquête ...............................................................................................................................21 3.2.3 Projectgroep tegenprestatie ................................................................................................22 3.3 Validiteit en betrouwbaarheid ...........................................................................................................23 4 Haalbaarheid van de invoering verplichte tegenprestatie .............................................................................25 4.1 Definitie verplichte tegenprestatie ....................................................................................................25 4.2 Bereidheid Almelose organisaties ....................................................................................................26 4.2.1 Bereidheid binnen organisaties die gebruik maken van vrijwilligers ...................................26 4.2.1.1 De eigen organisatie ..............................................................................................26 4.2.1.2 Standpunten ten opzichte van vrijwilligerswerk en participatie .............................27 4.2.1.3 Standpunten ten opzichte van de tegenprestatie ..................................................29 4.2.2 Bereidheid van de professionele vrijwilligersorganisatie ....................................................31 4.3 Verwachten kosten en baten ............................................................................................................34 4.3.1 Actoren ................................................................................................................................34 4.3.2 Kosten en baten ..................................................................................................................35 4.4 Wijze van inbedding tegenprestatie binnen Almelo..........................................................................41 4.4.1 Variant één Totale uitvoering ...............................................................................................41 4.4.2 Variant twee: De regisserende gemeente ...........................................................................42 4.5 Kengetal SROI..................................................................................................................................44 5 Conclusies & aanbevelingen .........................................................................................................................48 5.1 Conclusies ........................................................................................................................................48 5.2 Aanbevelingen ..................................................................................................................................51 Bronvermelding .................................................................................................................................................52 Verklaring gebruikte hulpmiddelen ...................................................................................................................55 Bijlagen .............................................................................................................................................................56 Bijlage 1: De enquête .............................................................................................................................57
VII
Bijlage 1.1: Het enquêteformulier .................................................................................................57 Bijlage 1.2: Data enquête .............................................................................................................62 Bijlage 1.3: Grafieken ...................................................................................................................78 Bijlage 1.4: Resultaten enquête ...................................................................................................83 Bijlage 2: Respons gemeenten ..............................................................................................................89 Bijlage 2.1: Respons gemeente Maastricht .................................................................................89 Bijlage 2.2: Respons gemeente Zuidplas ....................................................................................94 Bijlage 3: Interview Scoop Welzijn .........................................................................................................96 Bijlage 3.1: Interview Jeanette Lodeweges ..................................................................................96 Bijlage 4: Verslagen projectgroep tegenprestatie.................................................................................103 Bijlage 4.1: Projectgroep tegenprestatie 24 januari 2013 ..........................................................103 Bijlage 4.2: Projectgroep tegenprestatie 31 januari 2013 ..........................................................106 Bijlage 4.3: Projectgroep tegenprestatie 11 februari 2013 .........................................................109 Bijlage 5: Stroomschema’s & rollen uitvoeringsvarianten .................................................................... 114 Bijlage 5.1: Stroomschema & rollen uitvoeringsvarianten variant één: totale uitvoering ........... 114 Bijlage 5.2: Stroomschema & rollen uitvoeringsvarianten variant twee: de regisserende gemeente 116 Bijlage 6: Berekeningen kosten en baten ............................................................................................. 118 Bijlage 6.1: Kosten verlies van vrije tijd ...................................................................................... 118 Bijlage 6.2: Kosten maatregelen doelgroep / Opbrengsten handhaving afdeling SEZ.............. 119 Bijlage 6.3: Opbrengsten toename levensgeluk ........................................................................123 Bijlage 6.4: Opbrengsten ontwikkeling tegenpresteerder ..........................................................127 Bijlage 6.5: Kosten handhaving..................................................................................................132 Bijlage 6.6: Kosten beleid SEZ...................................................................................................134 Bijlage 6.7: Kosten PEP-polis ....................................................................................................134 Bijlage 6.8: Kosten hoofdproces variant één .............................................................................135 Bijlage 6.9: Kosten Convince .....................................................................................................136 Bijlage 6.10: Kosten casemanagement variant één & 2 ............................................................137 Bijlage 6.11: Kosten bezwaar en beroep ...................................................................................139 Bijlage 6.12: Kosten hoofdproces variant twee ..........................................................................140 Bijlage 6.13: Opbrengsten afdeling SEZ gemeente Almelo .......................................................141 Bijlage 6.14: Kosten professionele vrijwilligersorganisatie ........................................................141 Bijlage 6.15: Kosten van de organisatie waar het vrijwilligerswerk verricht wordt. ....................142 Bijlage 6.16: Opbrengsten organisatie waar vrijwilligerswerk verricht wordt. ............................144 Bijlage 6.17: Totaal overzicht kosten en baten inclusief NCW ...................................................145 Bijlage 7: Indexering .............................................................................................................................146 Bijlage 7.1: Indexering gemiddelde uitkering .............................................................................146 Bijlage 7.2: Indexering WML ......................................................................................................146 Bijlage 7.3: indexering CPI .........................................................................................................147 Bijlage 8: Criteria voor een eventuele ex-post SROI............................................................................148 Bijlage 9: Impactmap varianten één en twee .......................................................................................149 Bijlage 9.1: Impactmap variant één ............................................................................................149 Bijlage 9.2: Impactmap variant twee ..........................................................................................150
VIII
1 Inleiding In dit eerste hoofdstuk zal gestart worden met een korte introductie van de gemeente Almelo en de afdeling SEZ. Na deze korte introductie zal de aanleiding van het onderzoek besproken worden en de achtergronden en ontstaansgeschiedenis verder worden toegelicht. Ook wordt er aandacht geschonken aan het juridisch kader waarbinnen de tegenprestatie zich bevindt. Aan de hand van de aanleiding en achtergronden worden de doelstelling, probleemstelling en onderzoeksvragen aan u gepresenteerd. Als slot van dit hoofdstuk wordt de bestuurlijke relevantie beschreven en vindt u de leeswijzer.
1.1 De gemeentelijke organisatie Binnen deze paragraaf wordt kort de gemeente Almelo en de afdeling SEZ waarbinnen het onderzoek plaatsvindt voorgesteld. 1.1.1 De gemeente Almelo De gemeente Almelo is met zijn 6940 hectare en ruim 72 duizend inwoners een middelgrote gemeente. De stad Almelo behoort tot het steden netwerk G32. Binnen de G32 worden gezamenlijke belangen op diverse beleidsterreinen van de 34 grootste steden van Nederland behartigd. Naast de stad Almelo omvat de gemeente ook nog de dorpskernen Aadorp, Bornerbroek en een deel van Mariaparochie. Almelo is groot geworden dankzij de textielindustrie. Mede hierdoor bestaat de populatie voor een kwart uit inwoners met een niet Nederlandse afkomst (gemeente Almelo, p2). Almelo fungeert binnen Twente als regiogemeente op onderwijs, administratief en juridisch gebied. De organisatie gemeente Almelo omvat een bestuurlijke en een ambtelijke organisatie. De bestuurlijke organisatie bestaat uit de burgemeester, het college en de raad. De ambtelijke organisatie bestaat uit de griffie, gemeentesecretaris en de diverse ambtelijke afdelingen. Hieronder is in afbeelding 1.1 door middel van een organogram de organisatie schematisch weergegeven. Binnen de diverse afdelingen zijn ongeveer 700 medewerkers in dienst.
Afbeelding 1.1: Organogram gemeente Almelo (www.almelo.nl, 2012)
1.1.2 De afdeling SEZ De afdeling SEZ van de gemeente Almelo behoort met zijn 187 vaste en project formatieplaatsen tot een van de grootste afdelingen binnen de gemeente Almelo. Het neemt ongeveer 26% van het totaal aantal arbeidsplaatsen binnen de gemeentelijke organisatie in, het afdelingsbudget is met € 73.491.000 een afdeling met een van de grootste budgetten. De afdeling Sociale Zaken is binnen de gemeente verantwoordelijk voor het uitvoeren van wettelijke taken op het gebied van de sociale zekerheid, het vorm geven van beleid voor minima en stimulatie van de plaatselijke economie. De wettelijke taken op het gebied van sociale zekerheid omvatten het uitvoeren van de WWB, WIJ, IOAW-Z, BBZ, WMO en de eigen minima regeling. Binnen deze wettelijke taken valt ook de taak om uitkeringsgerechtigden te re-integreren naar regulier werk. De afdeling SEZ wordt sinds 2010 geconfronteerd met slinkende budgetten. De meest belangrijke budgetten voor de afdeling SEZ zijn het buigbudget en het participatiebudget. In de praktijk respectievelijk i-deel en wdeel genoemd.
1
1.2 Aanleiding en achtergronden onderzoek Binnen de afdeling SEZ ontwikkelen het I-deel en het w-deel zich op dusdanige wijze dat budgetten niet langer toereikend zijn. Binnen het w-deel is het maximaal te reserveren deel door het Rijk teruggeschroefd van 75% naar 20%. Het I-deel echter is door gemaakte afspraken binnen het bestuursakkoord 2005-2010 tussen VNG en het Rijk niet langer toereikend voor de gemeente Almelo. Als direct gevolg van het tekort op het I-deel heeft de afdeling SEZ aanvullende uitkeringen aangevraagd bij het Rijk. Van het I-deel moeten alle uitvoeringskosten en uitkeringen worden bekostigd. Wanneer een gemeente een incidenteel tekort heeft op dit I-deel dan kan een gemeente een IAU aanvragen, blijft een gemeente tekorten houden dan kan het een MAU aanvragen. Het aanvragen van zowel de IAU als de MAU is niet vrijblijvend. Een gemeente moet aantonen dat de tekorten niet aan eigen beleid of wanorde in de uitvoering liggen. Volgens het Ministerie is er op de Almelose arbeidsmarkt wel degelijk sprake van een uitzonderlijke situatie met een verlies van 700 arbeidsplaatsen in 2009 en een trend die in 2010 doorzet (Nijboer, 2012). Het Ministerie heeft zich in de afwijzing van de IAU 2010 kritisch geuit over het gebrek aan proactief ingrijpen in de ontwikkeling van het cliëntenbestand en het grote aantal dat vrijgesteld is van de arbeidsplicht (Nijboer, 2012). Om toch aanspraak te maken op eventuele toekomstige IAU's en MAU's is het van belang om de reintegratie van deze groep te faciliteren. Maar zoals al benoemd hierboven worden de beschikbare budgetten hiervoor steeds kleiner. Binnen de wijziging WWB staat 1 bepaling opgenomen die mogelijk uitkomst biedt, namelijk de verplichte tegenprestatie voor uitkeringsgerechtigden. Deze verplichte tegenprestatie is een zogenaamde “kan” bepaling en is door het College van B&W van de gemeente Almelo vooralsnog doorgeschoven. De initiële afwijzing van de IAU 2010, er is bezwaar tegen de afwijzing aangetekend, geeft een duidelijke opdracht terug aan de Gemeente Almelo. De Gemeente Almelo moet met het cliëntenbestand aan de slag om de uitstroom van cliënten te bevorderen. Het onderwerp van de afstudeeropdracht zal dan ook binnen het speelveld van de sociale zekerheid en de re-integratie van uitkeringsgerechtigden plaatsvinden. Echter is dit onderwerp te veelomvattend en is verdere afbakening gewenst.
1.3 Afbakening van het onderwerp De gemeente Almelo heeft met de introductie van een participatie ladder een start gemaakt in het actief beoordelen en op maat aanbieden van re-integratietrajecten. Cliënten worden na een beoordeling geplaatst op deze ladder. De participatieladder zoals de Gemeente Almelo die hanteert ziet er als volgt uit:
Afbeelding 1.2: de participatieladder (Bron: www.zadkine.nl, 2011)
Het onderwerp van dit onderzoek zal zich toespitsen op de problematiek die het Ministerie in haar afwijzing IAU 2010 aanhaalt in de tweede reden om de aanvulling af te wijzen namelijk het grote aantal uitkeringsgerechtigden binnen de Gemeente Almelo die vrij zijn gesteld van de arbeidsplicht. Deze groep mensen heeft een grotere afstand tot de arbeidsmarkt en zullen zich dan ook op de lagere treden van de participatieladder bevinden.
2
Deze groep ontheven uitkeringsgerechtigden ziet er volgens Bos (p20-21) als volgt uit: Soort vrijstelling
Aantal
Volledige vrijstelling arbeidsplicht medisch
405
Volledige vrijstelling arbeidsplicht meerdere factoren
279
Vrijstelling alleenstaande ouders
41
Totaal
+
Totaal aantal volledige ontheffingen van de Arbeidsplicht
725
Gedeeltelijke vrijstelling arbeidsplicht medisch
123
Vrijstelling aantal uren per week niet medisch
8
Arbeidsplicht - vrijstelling sollicitatieplicht
201
Totaal aantal gedeeltelijke ontheffingen van de Arbeidsplicht
+ 332
Totaal aantal uitkeringsgerechtigden met een vrijstelling
1057
Tabel 1.1: Ontheven uitkeringsgerechtigden binnen gemeente Almelo (Bos, 2011)
Dit betekent dat 1057 personen in meer of mindere mate een vrijstelling hebben van zijn of haar arbeidsplicht. Deze groep uitkeringsgerechtigden is gedurende het jaar 2012 door een arbeidsdeskundige onderzocht. Het doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van de belastbaarheid en inzetbaarheid van de ontheven uitkeringsgerechtigden. Een eerste indicatie van dit onderzoek is in de tabel 1.2 weergegeven. In deze tabel is in de eerste kolom weergegeven wat de indicatie is van de arbeidsdeskundige. Deze kan een klant in vier categorieën plaatsen te weten zorg, participatie, re-integratie en werk. Een globale richtlijn voor een indeling geeft Boerties in de MAU aanvraag 2012-2014. Indeling in de categorie werk geschiedt wanneer iemand direct bemiddelbaar is, de categorie re-integratie geldt voor uitkeringsgerechtigden die binnen 12 maanden kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt. Is iemand minder dan 8 uur belastbaar dan wordt de categorie participatie gekozen (2012, p44). Wanneer er geen uitzicht is op deelname aan de arbeidsmarkt kiest de arbeidsdeskundige de categorie zorg. In de tweede kolom staat de stand van zaken van de eerste beoordeelde groep. In de derde kolom is de eerste indicatie geëxtrapoleerd naar de gehele populatie van 1057 ontheven uitkeringsgerechtigden. Categorie
Onderzochte uitkeringsgerechtigden
Extrapolatie gehele populatie
Zorg Participatie
96 60
564 352
Re-integratie Werk Totaal
22 2 180
129 12 1057
Tabel 1.2: Verwachte ontwikkeling na screening arbeidsdeskundige
Aan deze inschaling door een arbeidsdeskundige is een registratie van de arbeidsplicht gekoppeld. Op basis van de indeling in een van de categorieën wordt een nieuwe beschikking afgegeven. Omdat re-integratie van uitkeringsgerechtigden een kostbare zaak is worden de gelden hiervoor binnen de Gemeente Almelo voornamelijk ingezet voor uitkeringsgerechtigden met een relatief kortere afstand tot de arbeidsmarkt. De gemeente Almelo is op zoek naar een wijze waarop langdurig vrijgestelde uitkeringsgerechtigden toch een stap maken richting de mogelijkheid tot re-integratie. Binnen de opdracht zal bekeken worden of het invoeren van de verplichte tegenprestatie voor deze groep haalbaar is. Juist omdat budgetten zoals het W-deel en I-deel slinken en begrotingen van gemeenten onder druk staan is het van belang om te onderzoeken of overheidsingrijpen rendement oplevert. De overheid heeft de verantwoordelijkheid om dit gemeenschapsgeld naar behoren te beheren en in te zetten. Van der Ploeg stelt dat de doelstelling van gemeenten primair gericht is op het algemeen welzijn van de samenleving in zijn geheel en het behartigen van de belangen van haar inwoners. Onder de taken die de gemeente uitvoert zijn er verplichte taken en taken waarbij het een keuzevrijheid heeft (Ploeg, van der, p.14). Omdat middelen voor de financiering van deze taken schaars zijn, dat wil zeggen, het geld raakt een keer op, moet een gemeente de keuze maken welke vrije taken het uitvoert naast haar wettelijke verplichte taken.
3
Om de keuze te kunnen maken om al dan niet over te gaan tot het uitvoeren van de tegenprestatie moet onderzocht worden of het algemeen welzijn van de samenleving hiervan profiteert. Investeringen in de tegenprestatie zouden anders ingezet kunnen worden op projecten die wel het welzijn verhogen.
1.4 Doelstelling, centrale onderzoeksvraag en onderzoeksvragen Het doel van dit onderzoek is om te onderzoeken welke kosten en baten ontstaan bij het invoeren van de verplichte tegenprestatie, zoals bedoelt in artikel 9 sub c van de WWB. Specifiek zal gekeken worden naar het bestand langdurig van de arbeidsplicht vrijgestelde uitkeringsgerechtigden binnen de Gemeente Almelo. Aan de hand van deze kosten en baten wordt gekeken of de invoering van deze tegenprestatie maatschappelijk haalbaar en rendabel is. Naar aanleiding van de doelstelling van het onderzoek zal de centrale onderzoeksvraag luiden: In welke mate is de invoering van de verplichte tegenprestatie binnen Almelo voor Om deze centrale onderzoeksvraag te kunnenontheffing beantwoorden de volgende deelvragen geformuleerd: uitkeringsgerechtigden met een langdurige van dezijn arbeidsplicht maatschappelijk rendabel?
•
Wat wordt verstaan onder de verplichte tegenprestatie?
•
Wat is de bereidheid binnen Almelose organisaties om uitkeringsgerechtigden deze verplichte tegenprestatie te laten leveren?
•
Wat zijn de te verwachten baten en lasten die samen gaan met het uitvoeren van de verplichte tegenprestatie binnen de gemeente Almelo?
•
Op welke manier kan de maatschappelijke haalbaarheid van de tegenprestatie worden verantwoord?
•
Hoe kan de uitvoering van de verplichte tegenprestatie worden ingebed?
Begripsbepaling: Langdurig : Ontheffing van de arbeidsplicht :
Langer dan één jaar. Hierbij wordt een volledige ontheffing bedoeld als in art. 9 lid 2 WWB.
1.5 Bestuurlijke relevantie Dit onderzoek richt zich op de haalbaarheid van de invoering van de verplichte tegenprestatie binnen de gemeente Almelo. De verplichte tegenprestatie is zoals al vermeld een 'kan' bepaling binnen de nationale wetgeving. Het is een discretionaire bevoegdheid van de gemeente Almelo om het al dan niet in te voeren. Om deze afweging te kunnen maken gaat er een heel beleidsproces aan vooraf. Het onderzoek dat voor u ligt neemt zijn plek in binnen het beleidsproces dat Hoogerwerf (2008) optekent. Het onderzoek helpt de beleidsmedewerker een gefundeerde overweging te maken en kan dan ook binnen het deelproces beleidsvoorbereiding geplaatst worden. Binnen de beleidsvoorbereiding wordt informatie verzameld en geanalyseerd en worden adviezen geformuleerd met het oog op het te voeren beleid (2008, p25).
4
1.6 Leeswijzer Binnen het tweede hoofdstuk van dit onderzoek wordt het theoretisch kader geschetst. Eerst wordt er ingegaan op het begrip tegenprestatie. Wat is een tegenprestatie? En hoe verhoudt het zich tot re-integratie en vrijwilligerswerk? Wat is de plaats die de tegenprestatie inneemt en waar vloeien deze begrippen in elkaar over? In het tweede deel van hoofdstuk twee wordt ingegaan op methoden om kosten en baten tegen elkaar af te wegen. Wat wordt verstaan onder kosten en baten? Waar ontstaan ze? En hoe worden ze in beeld gebracht? Hoofdstuk drie beschrijft de onderzoeksopzet. In het eerste deel wordt ingegaan op welke wijze en met behulp van welke onderzoeksmethoden de deelvragen zijn onderzocht en beantwoord. Vervolgens wordt besproken hoe deze onderzoeksmethoden zijn toegepast binnen het onderzoek. Als laatste wordt in hoofdstuk drie ingegaan op de validiteit en betrouwbaarheid van het onderzoek. In het vierde hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek gepresenteerd en de deelvragen beantwoord. •
Deelvraag één: “Wat wordt verstaan onder de verplichte tegenprestatie?” wordt in paragraaf 4.1 beantwoord. In deze paragraaf zal de definitie van de tegenprestatie voor Almelo worden opgetekend.
•
Deelvraag twee: “Wat is de bereidheid binnen Almelose organisaties om uitkeringsgerechtigden deze verplichte tegenprestatie te laten leveren?” wordt beantwoord in paragraaf 4.2. De belangrijkste conclusies van de gehouden enquête en het interview met Scoop, met betrekking tot de bereidheid, worden hier weergegeven.
•
Deelvraag drie: “Wat zijn de te verwachten baten en lasten die samen gaan met het uitvoeren van de verplichte tegenprestatie binnen de gemeente Almelo?” wordt beantwoord in paragraaf 4.3. Door middel van het vaststellen van betrokken actoren en verwachte effecten worden gerelateerde kosten en baten in beeld gebracht.
•
Deelvraag vier: “Op welke manier kan de maatschappelijke haalbaarheid van de maatschappelijke tegenprestatie worden verantwoord?” wordt beantwoord in paragraaf 4.5. Binnen deze paragraaf worden de SROI’s van de twee, in paragraaf 4.4 benoemde, varianten berekend.
•
Deelvraag vijf: “Hoe kan de uitvoering van de verplichte tegenprestatie worden ingebed?” wordt beantwoord in paragraaf 4.4 en 4.5. Binnen paragraaf 4.4 worden de twee varianten uitgewerkt en worden de kosten van beide varianten inzichtelijk gemaakt. In paragraaf 4.5 wordt naar aanleiding van de berekende SROI’s een definitieve afweging gemaakt hoe de tegenprestatie het beste ingebed kan worden.
In hoofdstuk vijf zullen de belangrijkste conclusies van dit onderzoek worden gepresenteerd. Ook wordt de centrale onderzoeksvraag: “In welke mate is de invoering van de verplichte tegenprestatie binnen Almelo voor uitkeringsgerechtigden met een langdurige ontheffing van de arbeidsplicht maatschappelijk rendabel?” beantwoord en worden een aantal aanbevelingen gedaan worden.
5
2 Theoretisch kader Binnen het theoretisch kader wordt aandacht geschonken aan wat een tegenprestatie is, hoe deze zich verhoudt met de participatieplaats en of de tegenprestatie in te vullen is door middel van het inzetten van vrijwilligerswerk. Verder wordt ingegaan op de wijze waarop kosten en baten afgewogen kunnen worden en wat de begrippen kosten en baten inhouden binnen dit onderzoek.
2.1 Tegenprestatie Binnen deze paragraaf wordt de tegenprestatie verder toegelicht. Omdat onderzoeksresultaten van de verplichte tegenprestatie nog niet bekend zijn is voor de literatuurverkenning gekozen om de aanpalende gebieden van de tegenprestatie onder de loep te nemen. In 2.1.1 wordt het doel en het begrip tegenprestatie uitgewerkt. In 2.1.2 worden bereikte maatschappelijke effecten binnen de reguliere re-integratie besproken, in 2.1.3 wordt ingegaan op de participatieplaatsen en in 2.1.4 wordt vrijwilligerswerk verkend. 2.1.1 De tegenprestatie Met de komst van de aanscherping WWB in januari 2012 heeft de wetgever gemeenten de mogelijkheid gegeven om van uitkeringsgerechtigden een tegenprestatie te vragen. Deze tegenprestatie houdt in dat het College de uitkeringsgerechtigde kan verplichten onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te laten verrichten. Deze werkzaamheden moeten wel naar het vermogen van de uitkeringsgerechtigde zijn. De verplichte tegenprestatie kent een tiental door de wetgever opgelegde kenmerken, deze kenmerken bestaan uit: 1. 2. 3. 4. 5.
de tegenprestatie is onbeloond; de te leveren prestatie is maatschappelijk nuttig; levert geen belemmering voor de acceptatie van regulier werk; levert geen belemmering voor de re-integratie is beperkt in tijdsduur, maar bij uitkeringsgerechtigden die tijdelijk vrijgesteld zijn van de arbeidsplicht mag de omvang groter zijn; 6. wordt verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waar ze verricht worden; 7. leidt niet tot verdringing op de arbeidsmarkt 8. de uitkeringsgerechtigde moet in staat zijn de tegenprestatie te verrichten; 9. de uitkeringsgerechtigde is verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid en aansprakelijkheid. 10. is beperkt in omvang, maar bij uitkeringsgerechtigden die tijdelijk vrijgesteld zijn van de arbeidsplicht mag de omvang groter zijn; (Schulinck, p14-16) Naast de hierboven opgelegde kenmerken bestaat er nog een juridisch risico dat bij de uitvoering van de tegenprestatie ingedekt moeten worden. Dit risico bestaat uit het gevaar dat de tegenprestatie als dwangarbeid gezien kan worden. Om de waan van dwangarbeid te voorkomen is het verstandig het arrest van de CRvB gedateerd op 8 februari 2010, LJN: BL 1093 te volgen. Binnen het arrest is bepaald dat zolang het traject gekoppeld is aan de uitgangspunten van de WWB en bijdraagt aan de ontwikkeling van de uitkeringsgerechtigde, re-integratie nooit dwangarbeid kan zijn. Omdat dit onderzoek zich richt op de mogelijkheden binnen de groep uitkeringsgerechtigden met een gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de arbeidsplicht, heeft de gemeente meer ruimte om deze tegenprestatie in te zetten. Zo mogen de omvang en de duur van de tegenprestatie groter zijn en zal het bij geheel vrijgestelde uitkeringsgerechtigden niet in conflict komen met de acceptatie van regulier werk. De regering heeft het begrip tegenprestatie niet verder afgebakend om beperkingen en uitsluitingen van eventuele mogelijke additionele werkzaamheden bij voorbaat te beperken. Beoordeling of deze additionele werkzaamheden voldoen aan de hierboven benoemde voorwaarden ligt bij het college (Schulinck, p15). Wel is vastgelegd dat vrijwilligerswerk niet direct onder de verplichte tegenprestatie past. De wetgever geeft hier over aan: ” Vrijwilligerswerk is geen tegenprestatie. Vrijwilligerswerk vindt plaats op eigen initiatief. De tegenprestatie is niet vrijwillig. Het college draagt de tegenprestatie op. De tegenprestatie kan alleen worden verlangd bij uitoefening van het recht op een uitkering. Daarvan hoeft bij vrijwilligerswerk geen sprake te zijn.”`(Tweede Kamer, 2010-2011b).
6
Bovenstaande in ogenschouw genomen kan dus gesteld worden dat veel werkzaamheden niet in aanmerking komen voor de tegenprestatie. Toch ligt de uiteindelijke afweging bij het college. Zo kan het dat de gemeente Amsterdam voornemens is mensen te verplichten tot het meehelpen bij klussen als bladeren harken, sneeuw ruimen en het verrichten van activiteiten in speelzalen, buurtverenigingen, bejaardenhuizen, speeltuinen of sportclubs. Den Helder wil een tegenprestatie vragen voor het onderhoud van de openbare ruimte (Boorsema, 2012). De tegenprestaties die hier benoemd worden lijken sterk op vrijwilligerswerk met als uitzondering dat het college deze initieert. In het kader van dit onderzoek zal dan ook de markt voor vrijwilligers en zijn ontwikkeling betrokken worden in dit onderzoek. In de sub paragraaf 2.1.4 zal hier verder op in gegaan worden. Risico's tegenprestatie Het uitvoeren van de tegenprestatie brengt risico's met zich mee. Naast het risico om in strijd met Europese regelgeving dwangarbeid op te leggen wijst de gemeente Bodegraven Reeuwijk in haar discussienota op de volgende risico's:: • Gemeenten die de tegenprestatie opleggen zijn mogelijk aansprakelijk voor toegebrachte schade door de tegenpresteerder aan derden • Indien bijstand achteraf teruggevorderd wordt door de gemeente kan betrokkene of het UWV mogelijk een claim indienen voor de verrichte werkzaamheden. (2012, p. 8) Het laatst benoemde risico doet zich voornamelijk voor in situaties waar achteraf een UWV uitkering verstrekt wordt en de verleende uitkering verrekend wordt met de gemeente. 2.1.2 Maatschappelijke effecten reguliere re-integratie Binnen studies naar re-integratie zijn de kosten en baten hiervan al in kaart gebracht. Omdat re-integratie en de tegenprestatie in elkaars verlengde liggen en dezelfde doelgroep hebben (mensen in de bijstand) is het zinvol om voor een inventarisatie van mogelijk optredende effecten bij uitvoering van de tegenprestatie, te kijken naar deze onderzoeken. Volgens Groot et al. worden overheidsingrepen binnen de re-integratiemarkt vooral gerechtvaardigd door de positieve externe effecten waarmee re-integratie gepaard gaat: hoe minder uitkeringsgerechtigden, des te lager sociale premies en belastingen uitvallen en hoe hoger de arbeidsparticipatie des te lager de belastingen en premies zijn. Re-integratie gaat daarnaast ook gepaard met externe effecten in sociale zin (minder sociale uitsluiting ed.) (2003, p.2). Wordt er gekeken naar de niet geprijsde effecten zoals Groot et al. ze optekent dan kan gesteld worden dat dit ook mogelijke effecten van de tegenprestatie kunnen zijn. Zo kost de tegenprestatie de uitkeringsgerechtigde ook tijd. Het doen van een maatschappelijk nuttige tegenprestatie kan ook zijn levensgeluk doen toenemen en de cohesie binnen de stad verbeteren. Het toenemen van levensgeluk kan weer leiden tot een betere gezondheid en dus minder uitgaven voor de gezondheidszorg. (2003, p14) Aan de andere kant kunnen een aantal geprijsde kosten en baten ook gelden voor de tegenprestatie. Mogelijk vloeien uitvoeringskosten en begeleidingskosten voort uit het opzetten en uitvoeren van de tegenprestatie. En zal de uitkeringsgerechtigde mogelijk voor tegenprestatie gerelateerde kosten komen te staan. Onderzoek naar participatieplaatsen (zie paragraaf 2.1.3), nauw verwant aan de tegenprestatie, laat zien dat het mogelijk is dat uitkeringsgerechtigden doorstromen naar reguliere arbeid en dus een verlaging van de uitkeringslasten. Terecht wordt er door Kok et al. gewezen op het feit dat binnen een laagconjunctuur verdringing kan voorkomen. De uitkeringsgerechtigden die door de inzet van re-integratie de arbeidsmarkt op komen kunnen reguliere werkzoekenden verdringen. Extra arbeidsaanbod leidt in tijden van oplopende werkloosheid niet tot een druk op de lonen en dus ook niet tot meer werkgelegenheid. Hierdoor zijn re-integratie trajecten bij een laagconjunctuur minder succesvol (Kok et al., p.14).
7
2.1.3 Participatieplaatsen Binnen het palet aan instrumenten dat het college tot haar beschikking heeft om een uitkeringsgerechtigde naar regulier werk te re-integreren bevindt zich ook de participatieplaats. Deze participatieplaats wordt ingezet voor mensen die zich op de lagere treden van de participatieladder bevinden. De participatieplaats richt zich op langdurig werkelozen om deze met behoud van uitkering additionele werkzaamheden te laten verrichten. De participatieplaats moet dienen als opstap naar regulier werk. Hierbij kan het college de uitkeringsgerechtigde ondersteunen met scholing, begeleiding en financiële prikkels. (Tweede Kamer, 2008-2009). De tegenprestatie verschilt op een aantal plaatsen van de participatieplaats deze zijn in tabel 2.1 naast elkaar gezet. Kenmerk Nut ligt bij Re-integratie Scholing
Duur instrument:
Financiële prikkel
Participatieplaats De uitkeringsgerechtigde, in de vorm van persoonlijke ontwikkeling richting arbeidsmarkt Is een re-integratie instrument. Omdat de participatieplaats een re-integratie instrument is kan dit ondersteund worden met scholing en opleiding. Voor langere periode tot twee jaar en in individuele gevallen is er mogelijkheid tot verlengen.
Tegenprestatie De maatschappij in de vorm van geleverde prestaties ten behoeve van de samenleving. Geen re-integratie instrument. Omdat de tegenprestatie geen re-integratie instrument is, is scholing of opleiding niet mogelijk. Van korte duur, echter voor mensen met een ontheffing van de arbeidsplicht mag de duur langer zijn. Geen premie mogelijk.
Bij voldoende inspanning kan het college besluiten om de uitkeringsgerechtigde een premie toe te kennen Tabel 2.1: Verschillen tussen participatieplaats en tegenprestatie ( Gemeente Bodegraven Reeuwijk, p.8)
Ondanks de in tabel 2.1 benoemde verschillen is het raadzaam om naar de bereikte effecten van het instrument participatieplaats te kijken. Deze effecten kunnen inzichten verschaffen voor mogelijke effecten die zich kunnen gaan voordoen bij de invoering van de tegenprestatie. Het is wel van belang om de hierboven genoemde verschillen mee te nemen bij de afweging van de toepasbaarheid van bereikte effecten binnen de participatieplaats ten opzichte van mogelijke resultaten van de tegenprestatie waar deze prikkels niet aanwezig zijn. In april 2012 is het evaluatie rapport verschenen: “Een stap in de goede richting”. In dit rapport gaat Bouma et al. in op de effectiviteit, doeltreffendheid en effecten van de participatieplaats. Ondanks het feit dat gemeente en UWV de participatieplaats in kunnen zetten maakt het UWV weinig tot geen gebruik van dit instrument. Gemeenten geven binnen het onderzoek aan dat participatieplaatsen gecreëerd worden binnen maatschappelijke organisaties zoals een sportclub, ziekenhuis en dierenasiel. (Bouma et al., 2012). Het Ministerie SZW schrijft hierover het volgende: “Omdat participatieplaatsen zijn bedoeld voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt ligt het voor de hand dat wordt gezocht naar werkzaamheden die passen bij de vaardigheden van deze mensen. Deze werkzaamheden kunnen van velerlei aard zijn en dienen nuttig te zijn voor de ontwikkeling van betrokkene richting de reguliere arbeidsmarkt. Daarbij kunnen deze activiteiten tevens van nut zijn voor de samenleving” (Ministerie SZW, 2010). Hier vinden de participatieplaats en de tegenprestatie elkaar, met dat verschil dat bij de tegenprestatie het maatschappelijk nut voorop staat. Zoals al aangeven in deze paragraaf zijn de grootste verschillen tussen tegenprestatie en participatieplaats de mogelijkheid tot scholing en het geven van financiële prikkels. Wanneer er gekeken wordt naar de mogelijkheden tot het geven van financiële prikkels dan verstrekken alle zes van de ondervraagde grote gemeenten een premie (Bouma et al., p.41). Doeltreffendheid participatieplaats Binnen dit onderzoek staat de effectiviteit van de tegenprestatie centraal, bijzondere aandacht is er dan ook voor de effecten van de participatieplaats. Bouma geeft in de evaluatie een overzicht van de doorstroom van uitkeringsgerechtigden binnen de re-integratiepositie zoals het CBS deze hanteert. Hierbij worden de reintegratieposities van individuele deelnemers aan het begin van het jaar vergeleken met de reintegratiepositie aan het einde van het jaar, zie voor het volledige overzicht bijlage 6 tabel 6.20. Binnen het overzicht is te zien dat bij inzet van de participatieplaats vanuit zorg 57 % zich verbetert, 32 % verbetert zich bij inzet vanuit maatschappelijke activering, 8 % verbetert zich vanuit de arbeidsactivering, 7% vanuit arbeidstoeleiding en binnen regulier werk met ondersteuning verbetert zich nog 5% (Bouma, p.46).
8
Uit deze gegevens kan dan ook geconcludeerd worden dat de effectiviteit van de participatieplaats groter is bij de lagere re-integratieposities. Mogelijk dat deze bevindingen ook voor de tegenprestatie gelden. Verder wordt er binnen het evaluatierapport van Bouma geconcludeerd dat het effect van scholing de inzetbaarheid op de participatieplaats vergroot maar dat de scholing die geboden wordt te beperkt is om de kansen van de uitkeringsgerechtigde op de reguliere arbeidsmarkt te vergroten (Bouma, p.45). Ook de inzet van premies lijkt averechts te werken en uitkeringsgerechtigden te prikkelen om langer met behoud van uitkering te werken. Volgens sommige gemeenten werkt het premiestelsel als rem om door te stromen naar regulier werk. De resumerende conclusie met betrekking tot de doeltreffendheid is dan ook dat de toegevoegde waarde van het instrument zich vooral uit in het activerende karakter waarbij uitkeringsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt iets terugdoen voor hun uitkering en daarbij werkervaring opdoen (Bouma, p.45). 2.1.4 Vrijwilligerswerk Zoals al aangegeven is een van de aanpalende gebieden van de tegenprestatie vrijwilligerswerk. Volgens de Tweede Kamer valt het verrichten van vrijwilligerswerk niet onder de noemer van de tegenprestatie (Tweede Kamer 2011-2012b, p.18). Vrijwilligerswerk heeft een overeenkomst en aantal verschillen met de tegenprestatie. Gemeente Bodegraven Reeuwijk geeft het volgende overzicht zoals te zien in tabel 2.2. Vrijwilligerswerk
Tegenprestatie
Overeenkomst: Beloning Onbeloond Onbeloond Verschillen: Initiatief Ligt bij persoon Ligt bij college Tijdsduur Geen beperking Kortdurend Verplichting deelname Geen verplichting Verplicht bij uitkering Tabel 2.2: overeenkomst en verschillen tussen vrijwilligers werk en tegenprestatie (gemeente Bodegraven Reeuwijk, 2011).
De Tweede Kamer geeft echter in TK 2011-2012, 32 815, nr. 10 aan dat het aan het College te bepalen is of sneeuwruimen, koffie schenken en tijdelijke werkzaamheden in een wijkcentrum onder de tegenprestatie vallen (Tweede Kamer 2011-2012b, p.18). Deze discretionaire bevoegdheid gecombineerd met de voorbeelden zoals de Tweede kamer aanhaalt impliceren op zijn minst dat het college de vrijheid heeft om waar nodig maatschappelijk nuttige werkzaamheden kan laten uitvoeren op plaatsen waar vrijwilligerswerk tekort schiet. Om hier verder op in te gaan is het nodig om de ontwikkeling van vrijwilligerswerk in perspectief te zien. Al sinds het eind van de vorige eeuw is er bezorgdheid over de toekomst van het vrijwilligerswerk. Volgens oud premier Lubbers verdwijnt het vrijwillige verenigingsleven door de afbraak van het maatschappelijk middenveld (Bekkers, 1998). Deze constatering wordt kracht bij gezet door berichten in de media dat verenigingen moeilijk aan vrijwilligers kunnen komen. In 2003 kampten 44% van alle sportverenigingen met een tekort aan vrijwilligers (CBS). Wanneer er echter op Europees niveau gekeken wordt naar de vrijwilligersparticipatie binnen Nederland dan blijkt Nederland koploper met in 2007 een participatiegraad van 44% bij de bevolking van 18 jaar en ouder (CBS POLS ‘9704). Wel blijkt uit onderzoek van Dekker et al. dat er over het geheel genomen geen sprake is van een toenemend tekort door afnemende bereidheid om vrijwilligerswerk te doen. Wel is er een kwantitatief en kwalitatief gestegen vraag dat problemen oplevert bij matching van vraag en aanbod (2009, p.27). Volgens het aanvullend voorzieningengebruik onderzoek (avo) van 2007 blijkt dat in 2007 59% van de bevolking lid is van een of meer organisaties en deed 25% voor één of meer van die organisaties vrijwilligerswerk. Dekker et al. concludeert hieruit dat minder mensen hun passieve lidmaatschap omzetten naar een actief lidmaatschap, maar dat door een groeiende ledenaanwas het aantal beginnende vrijwilligers constant blijft (2009, p.60). Toekomstvisie vrijwilligerswerk Waar eerst gevreesd werd voor de invloed van individualisering van de maatschappij blijkt dat deze vrees gedeeltelijk ongegrond is. Bekkers geconstateerde samenhang tussen postmaterialisme en participatie in organisaties buiten kerk en vakbond om geeft juist een beeld van toenemende participatie (Bekkers, 1997).
9
Dekker ziet echter dat binnen het bredere proces van individualisering, in de civil society het principe van individuele keuzevrijheid aan terrein wint. Dit resulteert in een toenemende mate van zapgedrag, persoonlijk voordeel, en een gebrek aan loyaliteit en verantwoordelijkheidszin van de kant van de burgers (2004: p.195) Toch zijn er redenen om aan te nemen dat er toch een tekort zal ontstaan aan vrijwilligers. Bekkers schetst in 1998 al de impact van het verhogen van de pensioengerechtigde leeftijd en de afschaffing van de VUT regelingen. Hij zegt hierover: ” Wanneer mensen langer door moeten werken, is de kans kleiner dat ze vrijwilligerswerk zullen doen op 60-jarige leeftijd” (1998, p 11). Ook gaat Bekkers in op de ontkerkelijking van Nederland, veel vrijwilligerswerk wordt binnen het kerkelijke ondernomen. Doordat er steeds minder praktiserende gelovigen zijn zal ook hier het aantal vrijwilligers afnemen (1998, p.11). Als laatste haalt Bekkers de vergrijzing aan, veel vrijwilligerswerk wordt verricht voor ouderen, nu deze groep en opzichte van de groep jongeren groter wordt zal ook hier een gat ontstaan (1998, p.11). Volgens Dekker et al. zullen klassieke maatschappelijke organisaties steeds meer moeten concurreren met alternatieve vrijetijdsbesteding. (2009, p.61). Zo wijst veel onderzoek erop dat mensen die veel televisiekijken een aanzienlijk geringere kans hebben actief te zijn in maatschappelijke organisaties (Knulst et al., 2002). Geleid vrijwilligerswerk Binnen het aanbod vrijwilligers ontstaan nieuwe initiatieven. Deze nieuwe initiatieven spelen in op het vermeend afnemende vrijwilligerspotentieel van de Nederlandse bevolking, anders gezegd de bereidheid, beschikbaarheid en geschiktheid van mensen voor vrijwilligerswerk (Hustinx et al., 2009). De al opgemerkte individualisering en de achteruitgang van kwaliteit en kwantiteit van vrijwilligerswerk raken de kern van de civil society. Vrijwilligerswerk wordt dan ook beschouwd als een bedreigde maatschappelijke sfeer. De inzet van burgers wordt daardoor steeds vaker afgedwongen door bijvoorbeeld de overheid (Hustinx, p. 257). Hustinx et al. introduceert een continuüm van absoluut vrijwilligerswerk tot dwingend geleid vrijwilligerswerk. Onderscheiden worden: • Absoluut vrijwilligerswerk heeft geen beperkingen met betrekking tot keuzevrijheid en kent geen beloning. • Vrijwillig geleid vrijwilligerswerk is in de basis nog steeds een vrijwillige keuze. Maar eenmaal gekozen geldt dat er wel sprake is van een verplichting • Dwingend geleid vrijwilligerswerk, wordt opgelegd of afgedwongen door derden. Er is sprake van onbetaalde, maatschappelijk georiënteerde vormen van inzet in georganiseerd verband, de vrijwilligheid is lichtelijk geïnterpreteerd. (2009, p. 258) Dwingend geleid vrijwilligerswerk is onder de tegenprestatie te scharen. Waarom is er behoefte aan geleid vrijwilligerswerk? Het doel van geleid vrijwilligers werk is het vrijwilligerspotentieel van de maatschappij opnieuw te faciliteren en te stimuleren. Dit wordt gedaan door de bereidheid, beschikbaarheid of geschiktheid van mensen (of combinaties van deze drie factoren) te beïnvloeden (Hustinx, p. 260). Om het geleid vrijwilligerswerk vorm te geven wordt vaak een derde partij zoals een uitkeringsinstantie ingeschakeld om vraag en aanbod te matchen (Haski-Leventhal, 2010). Mede doordat de maatschappij verder individualiseert dreigt er een tekort aan traditioneel vrijwilligerswerk. Dit traditionele vrijwilligerswerk kenmerkt zich door langdurige veeleisende organisatie gebonden verplichtingen. Tegenwoordig verlangt de burger kortlopende projectmatige op de eigen interesse gerichte verplichtingen (Hustinx, p. 259) . Deze kloof tussen klassiek vrijwilligerswerk en het aanbod van vrijwilligers, mede in ogenschouw nemende de hierboven benoemde factoren zoals vergrijzing, verhoging pensioengerechtigde leeftijd, en de concurrentie met andersoortige vrijetijdsbesteding, zou mede gedicht kunnen worden door de verplichte tegenprestatie. Al is de tegenprestatie van relatief korte duur, hij kan wel gericht opgedragen worden en ingezet.
10
Motieven vrijwilligerswerk: Hiervoor hebben we gekeken naar de toekomstvisie van vrijwilligerswerk en de mogelijkheid om geleid vrijwilligerswerk in te zetten. Hieronder wordt ingegaan op eventuele motieven van diegene die vrijwilligerswerk verrichten. Er zijn diverse motivaties te bedenken waarom iemand vrijwilligerswerk gaat doen. Deze verschillende individuele motivaties in kaart brengen is nagenoeg onmogelijk. Een belangrijke stroming op het gebied van vrijwilligersmotivatie is de functionele benadering van Clary et al.(1998). Deze brengt motivaties terug tot een zestal motieven namelijk: normatief, sociaal, leren, carrière, kwaliteit en bescherming. Hieronder zullen deze functionele motivaties kort toegelicht worden. 1. Normatief: Vrijwilligerswerk maakt het mogelijk om voor het individu belangrijke normen en waarden uit te dragen. 2. Sociaal: Bij het sociale motief moet gedacht worden aan het verdiepen en versterken van Sociale contacten. Het gaat hierbij voornamelijk over het meedoen aan activiteiten die gewaardeerd worden door andere personen. 3. Leren: Vrijwilligerswerk stelt mensen in staat om nieuwe vaardigheden, kennis en kwaliteiten te ontwikkelen. Deze kunnen voor het individu van waarde zijn maar ook voor de arbeidsmarkt. 4. Carrière: Opgedane ervaringen, vaardigheden en contacten tijdens het verrichten van vrijwilligerswerk bieden mogelijk kansen op de betaalde arbeidsmarkt en helpen de re-integratie te bevorderen. 5. Kwaliteit: Door het verrichten van vrijwilligerswerk krijgt het individu de kans om een persoonlijke groei door te maken en zijn kwaliteit van leven te verhogen. 6. Bescherming: Het verrichten van vrijwilligerswerk kan bijvoorbeeld schuldgevoelens verminderen van inkomensongelijkheid (de een die het beter heeft dan de ander), maar vrijwilligerswerk kan ook helpen met het omgaan met persoonlijke problemen; denk hierbij bijvoorbeeld aan het gevoel van minderwaardigheid. Als we naar de bovenstaande motieven kijken dan blijken deze motieven in het verlengde te liggen van de in paragraaf 2.1.1 benoemde eis dat eventuele tegenprestaties aan de ontwikkeling van een uitkeringsgerechtigde moet bijdragen.
11
2.2 Kosten baten afweging In deze paragraaf wordt ingegaan op welke wijze kosten en baten afgewogen kunnen worden. Hierin is het meten van de effectiviteit van de maatregel van belang. Het meten van effectiviteit kan doorgaans enkel achteraf. Pas als het instrument in is gezet komen de effecten van het instrument naar voren. De afweging van kosten en baten kunnen ex-post gemaakt worden. Echter is het voor de beoordeling om beleid al dan niet in te voeren wenselijk om ex-ante de mogelijke effecten te evalueren. Dit kan door middel van effectrapportages. Koppenjan onderscheidt hierin twee stromen, de effectrapportages in enge zin (spitsen zich toe op bepaalde effecten) en de effectrapportages in brede zin. Deze laatste categorie kijkt naar meerdere effecten en geeft de beslisser een evenwichtige kans het juiste afgewogen besluit te nemen (1995, p.29-30). Binnen deze categorie zijn vier vormen te onderscheiden te weten: 1. de monetaire kosten-batenanalyse: Dit is een projectbeoordelingsinstrument waarbij alle voor en nadelen van alle betrokken partijen die de gevolgen ondervinden van de uitvoering van een project (Ecorys, p.16). Deze methode wordt verder uitgewerkt in paragraaf 2.2.1. 2. kosteneffectiviteit analyse: De kosteneffectiviteit analyse lijkt sterk op de kosten-batenanalyse. Wesemann stelt dat bij zowel de kosten-batenanalyse als bij de kosteneffectiviteit analyse zoveel mogelijk voor en nadelen gekwantificeerd worden. Hierdoor ontstaat een duidelijk inzicht in de te onderscheiden alternatieven. Een kosteneffectiviteit analyse kan ingezet worden als management instrument voor kostenminimalisatie en effectmaximalisatie. De kosteneffectiviteit analyse wijkt echter af van de kosten-batenanalyse omdat de kosteneffectiviteit analyse niet ingaat op de maatschappelijke rentabiliteit en niet alle voor- en nadelen gemonetariseerd worden (2002, p.26-27). 3. de scorekaartmethode: De scorekaartmethode is een methode die het eenvoudiger maakt om de diverse alternatieven met elkaar te vergelijken. Binnen deze methode worden alle effecten van de diverse beleidsalternatieven ongeacht of deze gelijksoortig zijn naast elkaar gezet. De alternatieven worden hierbij niet aan de hand van maatstaven geordend (Van den Heuvel, p. 156). Wesemann stelt dat door effectenoverzichten op te stellen per alternatief, alternatieven echter wel vergelijkbaar aan elkaar worden. Kosten en effecten waar marktprijzen bekend zijn worden in geld uitgedrukt en voor andere effecten worden vergelijkbare criteria gezocht. Denk hier bijvoorbeeld aan aantal vierkante meters bij bouw kantoorpand, aantal minuten enzovoort (2002, p.28). Hierin schuilt volgens Van den Heuvel meteen het gevaar van de scorekaartmethode, naast de geldelijke waardering worden ook verschillende ongelijksoortige waarden met elkaar vergeleken (2005, p. 156). Wanneer men toch kiest voor de scorekaartmethode ontstaat er nadat het effectenoverzicht is gemaakt per criteria een rangorde. Deze rangorde kan omgezet worden in een cijfer waarbij bijvoorbeeld 1 het best is en 4 het slechtst (in het geval van 4 alternatieven). Door de scores van alle criteria op te tellen ontstaat er inzicht in het beste alternatief (Wesemann, p. 28). 4. de multicriteria-analyse: Kenmerkend voor de multicriteria-analyse is dat wordt uitgegaan van verschillende, expliciete beoordelingscriteria (Wesemann, p.28).Wesemann geeft een tweetal kenmerken voor de multicriteria-analyse : • De criteriumscores kunnen elk in de voor hen geëigende eenheden worden uitgedrukt; ze kunnen dus niet over de criteria gesommeerd worden. Deze kunnen onderling sterk uiteenlopen. • Een tweede belangrijk kenmerk van de multicriteria-analyse is dat rekening wordt gehouden met het feit dat een bepaald criterium in de beoordeling zwaarder mee kan tellen dan een ander. (2002, p,28) Van den Heuvel waarschuwt voor het subjectieve karakter van de multicriteria analyse. Doordat de verschillende criteria niet gesommeerd kunnen worden dient aan de verschillende criteria gewicht te
12
worden toegekend (2005, p. 156). Doordat de beslisser deze gewichten vaststelt kan hij de uitkomsten van een multicriteria-analyse naar hartenlust manipuleren (Van den Heuvel, p. 157). Van den Heuvel geeft aan dat dit probleem te voorkomen is door expliciet de keuzes van de gewichten in de analyse te vermelden. Binnen dit onderzoek zal de monetaire kosten-batenanalyse verder onderzocht worden omdat deze methode concrete normen en maatstaven verbindt aan de ontstane effecten. Een ander middel om de effectiviteit van een instrument als de tegenprestatie te meten is de SROI. Deze uit Amerika overgewaaide methode probeert het vermogen van een investering om sociaaleconomische waarde toe te voegen aan een individu, een groep of de samenleving als geheel zichtbaar te maken (Scholten, 2003). De SROI is het tweede meetinstrument dat binnen dit onderzoek besproken zal worden. 2.2.1 De kosten-batenanalyse Wat is een kosten-batenanalyse? Een kosten-batenanalyse is een instrument voor de economische projectbeoordeling. In een kosten-batenanalyse wordt een opstelling gemaakt van de geldwaarde van alle voor- en nadelen die alle partijen in de nationale samenleving ondervinden van de uitvoering van een project (Ecorys, p.16). Zoals in de inleiding van deze paragraaf al is aangeven verbindt de kosten-batenanalyse concrete normen en maatstaven aan de effecten van beleid. Van den Heuvel onderscheidt een aantal stadia binnen het verloop van de kosten-batenanalyse namelijk: 1. de inventarisatie van beleidsalternatieven; 2. de inventarisatie van kosten en baten van elk alternatief voor de actoren; 3. de inventarisatie van maatschappelijke kosten en baten per alternatief; 4. het vinden van een gezamenlijke noemer voor alle kosten en baten; 5. het bepalen van de netto kosten en baten per alternatief; 6. de keuze van het gewenste alternatief. (2005, p. 154). Het maken van een kosten-batenanalyse voor overheidsoptreden is moeilijker dan binnen het bedrijfsleven. Vaak ontbreekt een echte markt voor het geproduceerde goed en zijn kosten en baten moeilijk onder één noemer te brengen. Het overheidsbeleid is vaak gericht op zichtbaar maken van ongeprijsde schaarste. Het doorberekenen van de positieve en negatieve effecten binnen de kosten-batenanalyse blijkt vaak niet te kunnen. Ook zijn er baten of kosten die niet in waarde uit zijn te drukken maar wel degelijk binnen een afweging meegenomen moeten worden (denk hier bijvoorbeeld aan de waarde van een mensenleven) (Van den Heuvel, p154-155). Waarom dan toch een kosten-batenanalyse binnen het sociale domein? Overheidsinvesteringen worden vaak politiek afgewogen. Een kosten-batenanalyse kan, ondanks dat het niet altijd een eenduidige beslissing oplevert, hierbij behulpzaam zijn doordat het kosten en baten helder in kaart brengt. De politieke discussie over eventuele alternatieven kan dan meer gestructureerd en op basis van geobjectiveerde grootheden plaatsvinden. (Ooms et al., p.22). Ecorys geeft in haar handleiding voor kosten-batenanalyses in het sociale domein aan dat deze op verschillende momenten binnen een project kan ingezet worden. Mogelijkheden zijn: ex-ante, in media res of ex-post, in essentie wijken deze varianten in opzet niet af van elkaar. Wel is het wenselijk binnen een project een ex-ante kosten-batenanalyse uit te voeren. Ex-ante onderzoek kan inzichten verschaffen in de meerwaarde en reikwijdte van het project. Het project kan optimaliseren doordat er vooraf meer inzicht ontstaat in relaties tussen maatregelen en effecten (2008, p.17). Verder dienen binnen de economische benadering volgens Ecorys (2008, p. 19) afwegingen gemaakt worden over: 1. de legitimiteit, ligt het overheidsingrijpen binnen de rede; 2. de effectiviteit, in hoeverre genereert het project maatschappelijke waarde ten opzichte van de situatie waarin de middelen niet worden verstrekt; 3. de efficiëntie, hoe verhouden de verwachte baten zich tot de kosten. De ex-ante kosten-batenanalyse biedt antwoorden voor de besluitvorming ten opzichte van de te verwachten effecten van een project, of het project bijdraagt aan de maatschappelijke welvaart, welk alternatief de voorkeur geniet, of er mogelijkheden zijn om het project te optimaliseren, bij wie de voor- en nadelen van het project terecht komen en in welke mate de financiële bijdrage van de overheid in de rede ligt (Ecorys, p.19).
13
Structuur kosten baten analyse: Om kosten-batenanalyses vergelijkbaar met elkaar te maken heeft Groot et al. een methodiek ontwikkeld. Bij deze analyse worden drie stappen verricht. Zie hiervoor figuur 2.1.
Figuur 2.1: Stappenplan voor kosten-batenonderzoek. (Oostenbrink et al., 2000)
Reikwijdte: Binnen deze eerste stap wordt bepaald vanuit welk perspectief de kosten-batenanalyse wordt gemaakt. Dit kan volgens Groot et al. vanuit drie perspectieven te weten: • het maatschappelijk perspectief; • het perspectief van de uitvoerder; • of het perspectief van de cliënt. Indien het maatschappelijk perspectief wordt gekozen dan wordt er gesproken over een integrale kostenbatenanalyse, bij de andere varianten is er sprake van een partiële kosten-batenanalyse (2003, p.9). Het onderzoek naar de tegenprestatie zal zich voornamelijk richten op de gemeente. Een partiële kostenbatenanalyse is dan ook meer voor de hand liggend dan een integrale kosten-batenanalyse door beperkingen in tijd, gebrek aan overzicht van effecten voor de gehele Nederlandse maatschappij en relevantie voor de gemeentelijke besluitvorming. Wel moeten de effecten voor cliënten en organisaties die deelnemen binnen Almelo mee worden genomen omdat dit de politieke besluitvorming raakt. Naast het perspectief moet ook de duur van de baten worden bepaald. Groot geeft terecht aan dat kennis met betrekking tot re-integratie snel verouderd. Het is dan ook moeilijk om de kosten-batenanalyse aan een tijdshorizon te koppelen. Wel is het mogelijk om dit te vermijden door te werken met terugverdientijden (2003, p11). In sterke mate komt de tegenprestatie overeen met re-integratie, het heeft betrekking op dezelfde doelgroepen en ook de achterliggende beleidsdoelen (participatie en het re-integreren binnen de maatschappij) komen overeen. Gesteld kan dan ook worden dat een tijdshorizon vast te stellen ook in dit geval erg moeilijk zal worden. De voorkeur gaat dan ook uit naar de terugverdientijd van de door de maatschappij geleverde investeringen. Inventarisatie: Binnen deze fase worden alle kosten en baten verzameld van actoren die, afhankelijk van de gekozen reikwijdte, van belang zijn voor het project. Operationalisatie: Om kosten en baten met elkaar te kunnen vergelijken moeten deze zoveel mogelijk onder 1 gemene deler komen. Voor financiële effecten is dit vrij eenvoudig, deze worden veelal aan de hand van marktprijzen gewaardeerd. Voor niet-financiële effecten is de waarde vaak moeilijker of helemaal niet in euro's uit te 1 drukken (denk aan een mensenleven). Groot et al. stelt hierover voor deze als pm-post mee te nemen. (2003, p. 11) Van deze effecten kan op zijn minst vastgesteld worden of ze positief of negatief zijn. Het is dan aan de politiek om te besluiten of het saldo van de baten en lasten opwegen tegen de Pm posten. Als laatste stap in het vervaardigen van de kosten-batenanalyse moet de netto effectiviteit worden bepaald. Hierbij is het van belang dat de verdelingseffecten en de dead weight loss uit het bruto resultaat worden gehaald. Verdelings effecten heffen elkaar op (zie paragraaf 2.2) en de dead weight loss heeft betrekking op gevallen die, bij het niet inzetten van een instrument of project, toch het beoogde resultaat hadden behaald. Na bepaling en verwerking van deze effecten is de kosten-batenanalyse gereed.
1
Pro memorie post, wordt vaak gebruikt bij begrotingen of kostenramingen als geen uitsluitsel bestaat over de kosten.
14
2.2.2 De SROI Een SROI meet het rendement van investeringen. In deze paragraaf wordt de SROI bekeken. Binnen de SROI worden alle financiële bijdragen binnen een project gezien als investeringen (Scholten, p37). Het is een raamwerk waarbinnen een breder concept van waarde wordt gemeten en berekend. SROI zoekt een manier om ongelijkheid en milieu achteruitgang te beperken en het algemene welzijn te vergroten door rekening te houden met kosten en baten die betrekking hebben op de maatschappij, het milieu en de economie. (Nicholls et al. p.8). SROI gaat ervan uit dat een organisatie een drietal vormen van waarde creëert: 1. Economische waarde wanneer er financiële opbrengsten zijn bij een investering; 2. Sociale waarde wanneer investeringen leiden tot verbeteringen van het individu en/of samenleving in zijn geheel. 3. Sociaaleconomische waarde deze wordt berekend door de financiële opbrengsten te vermeerderen met de in financiële waarden uitgedrukte sociale waarden. (Scholten, p. 38). Scholten zegt hierover: ”het bepalen van deze waarde, de waarde van een geïnvesteerde euro in een project of individu, is de centrale doelstelling van de SROI. De ultieme uitdaging is de geïnvesteerde hoeveelheid geld te vergelijken met de waarde die het creëert (2003, p. 38). Een SROI berekening kent twee varianten: in evaluatievorm ex-post gebaseerd op de werkelijk bereikte effecten. En een voorspellende ex-ante variant, binnen deze variant wordt bekeken hoeveel sociale waarde er gecreëerd wordt als de beoogde effecten behaald worden. Deze ex-ante variant is nuttig in de aanloop van een project, het helpt met het in kaart brengen van mogelijke effecten en wat relevante meeteenheden voor het project zijn (Nicholls et al., p. 8-9). Volgens Nicholls et al. doorloopt een SROI een zestal fases: 1. Afbakening en identificatie van de “key” stakeholders: Vooraf dient bepaald te worden waarover de SROI berekend wordt. Dit kan een organisatie zijn maar ook een project of instrument. Maar ook wie betrokken wordt in de SROI, dat wil zeggen de relevante stakeholders (zie paragraaf 2.3 voor de definitie van stakeholder binnen dit onderzoek). 2. Impact en indicatoren: Door de stakeholders te definiëren en te benaderen ontstaat een impact map. Hierin worden de onderlinge relaties benoemd tussen input, output en outcomes van de diverse stakeholders. 3. Verificatie en monetarisatie: Verificatie van effecten is lastig bij een ex-ante SROI maar door middel van het vergelijken van soortgelijke projecten kan wel een beeld geschept worden die aan verificatie grenst. Na het verifiëren van effecten dienen deze gewaardeerd te worden. Voor een goed vergelijk geniet het de voorkeur deze zoveel mogelijk in geld uit te drukken. 4. Elimineren “dead weight”: Alvorens de SROI te berekenen dienen eerst de baten en kosten uit de vergelijking te worden gehaald die normaliter ook zonder de interventie zouden voorkomen of zijn toe te schrijven aan andere factoren. Dit zal bij een ex-ante SROI niet spelen omdat hier met verwachte kosten en baten wordt gerekend die direct naar de interventie worden toegeschreven. 5. Berekenen van de SROI: Binnen deze fase worden alle baten opgeteld waarna alle kosten van dit resultaat worden afgetrokken waarna het resultaat wordt vergeleken met de investering. SROI ratio = sociaaleconomische waarde / totale investeringen of Netto SROI = Netto contante waarde totale investeringen. 6. Rapporteren en vastleggen: Als laatste dienen de resultaten teruggekoppeld te worden aan de stakeholders en moeten de effecten en de verificatiemethoden worden vastgelegd. (Nicholls, p. 9-10) De SROI kent een aantal aandachtspunten die ex-ante moeilijk zijn in te schatten. Zo moet er per stakeholder een inschatting worden gemaakt hoe de kosten en baten zich over de komende jaren 2 ontwikkelen en moet het discontopercentage voor de berekening worden bepaald.
2
Het rentepercentage dat gebruikt wordt voor het afwaarderen van toekomstige baten en kosten als gevolg van inflatie
15
De SROI kan bijdragen aan het meer kosten bewust maken van beleidskeuzen. Het helpt de beslisser om te bepalen in welke mate een project meer waarde genereert dan de directe financiële opbrengsten. Ook probeert de SROI inzichten in de toekomst te verschaffen doordat de waarde over meerdere toekomstige jaren bekeken wordt. Net al bij de kosten-batenanalyse is het echter wel lastig om de effecten van een project bij alle stakeholders te bepalen. 2.2.3 Kosten-batenanalyse contra SROI Wanneer beide systematieken naast elkaar worden gezet blijken beiden veel overeenkomsten te hebben. Zo betrekken beide meetinstrumenten de betrokken actoren, maatschappelijke effecten en halen de dead weight loss uit de berekening. Ook gelden veel van de nadelen voor beide instrumenten, beiden vergen veel tijd en zijn afhankelijk van subjectieve waardeoordelen. Waarom dan toch kiezen voor één van beide instrumenten? Het antwoord hierop is simpel; in het land der blinden is eenoog koning! Kosten-batenanalyses en SROI's geven inzichten in het totaal aan effecten dat een instrument of project genereert. Deze inzichten helpen de bestuurder een beter gefundeerde beleidskeuze te maken. Vooral bij ex-ante onderzoeken geeft SROI richting en helpt het om effectiever beleid te voeren. Binnen dit onderzoek is ervoor gekozen om de SROI verder uit te voeren omdat deze ook gebruikt kan worden om beoogde actoren over de streep te trekken. Het geeft in één oogopslag weer hoeveel 1 euro aan maatschappelijke waarde genereert en helpt zo om mogelijke investeerders te enthousiasmeren.
16
2.3 Kosten en baten Beleid en effecten van beleid zijn veelal gericht op het verhogen van het welzijn van de burger en/ of gewenst gedrag te stimuleren. Deze effecten kunnen opbrengsten en of kosten genereren buiten de gemeentelijke organisatie. Binnen de collectieve sector worden in beginsel daarom alle maatschappelijke baten van de productie meegenomen in de vergelijking met de kosten (Mol, p.40). Deze kosten en baten kunnen dus ook optreden bij andere partijen. Deze partijen worden ook wel actoren genoemd. In paragraaf 2.4 wordt er verder ingegaan op dit begrip. Voor een juiste afweging van beleid is het van belang om ook de effecten waargenomen bij andere actoren mee te wegen. Deze effecten bestaan uit positieve of negatieve (neven)effecten van beleid en kunnen voorzien of onvoorzien zijn (Van den Heuvel, 2005). Neveneffecten zijn gevolgen die uit het beleid voortkomen die door de beleidsmaker niet werden nagestreefd (Hoogerwerf, p. 95). Als er binnen dit onderzoek verder gesproken wordt over de effecten van beleid dan omvatten deze alle positieve en negatieve effecten en neveneffecten van dit beleid. Omdat dit onderzoek plaatsvindt in de voorbereidende fase is het lastig om onvoorziene effecten op te nemen maar door de projectgroep tegenprestatie op te richten is er toch aandacht aan besteed door te kijken naar het vergelijkbare beleidsinstrument van de participatieplaats in paragraaf 2.1.2. Het is volgens Hoogerwerf van belang om de kosten en baten voortvloeiend uit de inzet van het instrument te inventariseren en af te wegen. Het afwegen van kosten en baten leidt tot een verantwoorde keuze om een beleidsinstrument, zoals de tegenprestatie, al dan niet in te zetten. Het gaat hierbij niet alleen om de financiële aspecten maar om kosten en baten in de ruimste zin. Tot de baten kan de mate van doelbereiking worden gerekend (effectiviteit van het beleid) en alle positieve neveneffecten die het beleid voortbrengt. De kosten van beleid omvatten dan ook alle financiële kosten en negatief gewaardeerde neveneffecten (2008, p. 95). Voor het inventariseren van mogelijke kosten en baten kan de leidraad Onderzoek Economische Effecten Infrastructuur (OEEI) houvast bieden. De OEEI is een, mede door het Cultureel Planbureau, ontwikkelde leidraad die aangeeft aan welke kosten en baten infrastructuurprojecten gemeten zouden moeten worden (Eijgenraam et al., 2000). De OEEI geeft een vijftal punten die van belang zijn voor het bepalen of een project al dan niet uitgevoerd moet worden: 1. Komen de effecten terecht bij Nederlandse of bij buitenlandse partijen? 2. Worden de effecten aan de hand van prijsvorming op markten wel of niet geprijsd? 3. Betekent een effect een andere omvang of een andere verdeling van de welvaart? 4. Vloeien de effecten rechtstreeks voort uit het project, of zijn ze afgeleid uit rechtstreekse effecten? 5. Bij welke partijen komen de voor- en nadelen van de effecten terecht? Ondanks dat de OEEI ontwikkeld is voor infrastructuurprojecten kan het goed op sociale investeringen worden toegepast omdat ook hier eerst de kosten worden gemaakt en de baten daarna volgen (Groot et al., 2003). Een verdere onderverdeling voor zowel financiële als niet financiële effecten bestaat uit: 1. Directe effecten, worden direct door het beleid bereikt bij betrokkenen (uitstroom door re-integratie). 2. Externe effecten, effecten die optreden bij anderen dan de direct betrokken partijen. 3. Indirecte effecten, zijn indirect gevolg van beleid ( betere gezondheid door arbeidsritme). 4. Verdelingseffecten, effecten die voor de ene partij positief uitvallen en voor de andere partij negatief (kosten voor de gemeenten om een bepaald re-integratie instrument in te zetten, voor de gemeenten zijn het kosten, voor het re-integratiebedrijf zijn het baten). (Eijgenraam et al., 2000) Voor een goede weergave van de mate waarin de invoering van een tegenprestatie effectief is en rendabel, verstaan we binnen deze opdracht onder kosten en baten: Alle opbrengsten en kosten die voortvloeien uit de positieve en negatieve effecten van het beleid die ondervonden worden bij de actoren.
17
2.4 Actoren Zoals al aangegeven in paragraaf 2.3 zal in deze paragraaf verder in worden gegaan op het begrip actor. Hoe wordt bepaald wie actor is en wat onder actor wordt verstaan binnen dit onderzoek. Het besluit om de tegenprestatie in te zetten ligt bij de gemeente. Voor de uitvoering van de tegenprestatie is het verhaal echter anders. Daarbij is de gemeente aangewezen op maatschappelijke partners. De Tweede Kamer is van mening dat colleges bij de vorming van beleid voor de tegenprestatie gebruik kunnen maken van de al bestaande uitvoeringstaken binnen de WWB. Ook redeneert zij dat gemeenten voor het bij elkaar brengen van vraag en aanbod zij gebruik kunnen maken van al bestaande netwerken en de tegenprestatie zo afstemmen op de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde dat begeleiding niet noodzakelijk is. Eventuele begeleiding kan indien nodig door de betreffende organisatie waar de tegenprestatie geleverd wordt verzorgd worden. Colleges worden dan ook niet met extra begeleidingskosten geconfronteerd (2010-2011a, p. 28). Binnen de uitvoering valt het klassieke model van de 1 actor benadering van Van den Heuvel dan ook niet langer te verdedigen. Binnen de 1 actor benadering heeft het centraal gezag helder zicht op de te bereiken doelen en inzet van instrumenten. De nadruk ligt op het instrumenteel handelen om tot een gewenste verandering te komen van het maatschappelijk proces (2005, p.29-30). Hoogerwerf bestrijdt dit en stelt dat het beleidsproces een sociaal proces is waarbij niet alleen een wisselwerking ontstaat tussen factoren (informatie en macht) maar ook tussen actoren, dat wil zeggen handelende personen en groepen die argumenteren (2008, p.23). Colleges die kiezen voor de invoering van de tegenprestatie zijn bij de uitvoering afhankelijk van meerdere actoren. Om inzichtelijk te krijgen welke actoren binnen het beleidsveld betrokken zijn, welke belangen en invloed deze hebben op het beleid, is het maken van een actorenanalyse wenselijk. Hierdoor ontstaan inzichten in de wederzijdse afhankelijkheden en relatiepatronen (Ecorys, p. 53). Binnen deze analyse gaat het om het identificeren van die actoren die mogelijk de effecten van het beleid aan den lijve ondervinden. Actoren zijn zij die input leveren of geraakt worden door de outcomes van het beleid (Ecorys, p. 53-54). Binnen een onderzoek naar Social Return on Investment uitgevoerd in het kader van het Europese programma INTERREG IIIA (2000-2008) wordt een definitie gegeven wat een actor is. Deze definitie zal ook voor dit onderzoek gelden. Binnen dit onderzoek zal onder actor of stakeholder verstaan worden: “Iedere persoon, groep of instantie verantwoordelijk voor de input en/ of betrokkenheid bij de activiteiten van de organisatie en/ of aanspraak kan maken op de output van de organisatie. “ (Westra, p. 28)
18
3 Onderzoeksopzet Binnen dit hoofdstuk zal de onderzoeksopzet van dit onderzoek besproken worden. Het onderzoek dat voor u ligt is een praktijkgericht onderzoek. Doel van het onderzoek is immers een gedegen afweging te maken om de tegenprestatie al dan niet in te voeren binnen de gemeente Almelo. In paragraaf 3.1 wordt u meegenomen in de verdere oprerationalisatie van de deelvragen. Paragraaf 3.2 geeft weer welke dataverzamelingsmethoden binnen deze opdracht zijn gebruikt en in paragraaf 3.3 wordt ingegaan op de validiteit en betrouwbaarheid van het onderzoek.
3.1 Gebruikte onderzoeksmethoden Binnen deze paragraaf zal aandacht worden geschonken aan de wijze waarop de deelvragen worden beantwoord. Gekeken wordt naar welke literatuur van belang is en hoe deze wordt ondersteund door andere onderzoeksmethoden. Het doel is om inzichtelijk te maken hoe de deelvraag verder wordt geoperationaliseerd. 3.1.1 Onderzoeksmethoden onderzoeksvraag 1 Wat wordt verstaan onder de verplichte tegenprestatie? Om deze vraag te kunnen beantwoorden is literatuuronderzoek gedaan naar de tegenprestatie en de positie die de tegenprestatie in neemt binnen het palet van instrumenten dat aanpalend is aan de tegenprestatie. Ook is er gekeken naar het juridisch kader van de tegenprestatie. Vervolgens is in het veldonderzoek hier aandacht aan besteed door kwalitatief onderzoek in de projectgroep tegenprestatie. Hier is gekozen voor een verdere afbakening. Het onderzoek zal zich richten op vrijwilligerswerk omdat deze eenheden meetbaar en te kwantificeren zijn. 3.1.2 Onderzoeksmethoden onderzoeksvraag 2 Wat is de bereidheid binnen Almelose organisaties om uitkeringsgerechtigden deze verplichte tegenprestatie te laten leveren? Om deze vraag te kunnen beantwoorden is er een knip gemaakt in de organisatie die gebruik maakt van vrijwilligers en de professionele vrijwilligersorganisatie. Om de bereidheid te meten binnen organisaties die gebruik maken van vrijwilligers is kwantitatief onderzoek gedaan middels het houden van een enquête. Om de bereidheid van de professionele vrijwilligersorganisatie te meten is kwalitatief onderzoek gedaan door het houden van een interview. 3.1.3 Onderzoeksmethoden onderzoeksvraag 3 Wat zijn de te verwachten baten en lasten die samen gaan met het uitvoeren van de verplichte tegenprestatie binnen de gemeente Almelo? Om deze vraag te kunnen beantwoorden is literatuuronderzoek gedaan naar een tweetal zaken. Ten eerste is een afbakening gemaakt van de begrippen kosten en baten en hoe deze ontstaan. Ten tweede is een inventarisatie gemaakt van mogelijke kosten en baten die voor kunnen komen bij uitvoering van de tegenprestatie. De gebruikte literatuur is veelal literatuur van wetenschappelijk niveau. Waar het om onderzoeksrapporten gaat is gebruik gemaakt van rapporten die door officieel erkende organisaties zoals het Ministerie van VROM zijn ingesteld. De betrouwbaarheid van de gebruikte literatuur is op deze wijze gewaarborgd. Vanuit deze literatuurverkenning is een duidelijk beeld ontstaan van wat verstaan wordt onder de begrippen kosten en baten. Vervolgens is veldonderzoek verricht om de betrouwbaarheid en validiteit te vergroten en om gegevens te ontsluiten die niet in de literatuur vermeld staan. Dit veldonderzoek bestond uit een vijftal vormen: 1. Enquêtering van organisaties waarbinnen vrijwilligers werkzaam zijn: Door gebruik te maken van kwantitatief onderzoek in de vorm van een enquête is aandacht geschonken aan de kosten en baten bij organisaties die gebruik maken van vrijwilligers. Door vragen
19
te stellen met betrekking tot de omvang van de organisatie, het aantal vrijwilligers en de kosten die gemaakt werden voor deze vrijwilligers. U vindt deze vragen terug in bijlage 1. 2. Uitvraag externe gemeenten: Binnen gemeenten van de G32 zijn specifieke vragen gesteld met betrekking tot het ontstaan van kosten en baten die door de tegenprestatie ontstaan. Omdat de respons van de uitvraag dermate laag is, en daar mee de uitkomsten niet voldoende valide zijn, wordt de gegenereerde data enkel als input beschouwt voor de projectgroep tegenprestatie. De respons van gemeenten vindt u in bijlage 2. 3. Data-analyse Voor het in kaart brengen van volumes die betrekking hebben op actoren, financiële investeringen, extrapoleren van ontwikkelingen is data gebruikt uit diverse systemen zoals Stratech, GWS4all, CBS statline. Wanneer deze bronnen zijn gebruikt wordt hier naar verwezen. 4. Projectgroep tegenprestatie De vergaarde data uit de hiervoor genoemde dataverzamelingsmethoden zijn binnen bijeenkomsten van de projectgroep tegenprestatie gewogen en beoordeeld. De wijze waarop de projectgroep is ingezet vindt u in paragraaf 3.2. Verslaglegging van deze bijeenkomsten zijn bijgesloten in bijlage 4. 3.1.4 Onderzoeksmethoden onderzoeksvraag 4 Op welke manier kan de maatschappelijke haalbaarheid van de tegenprestatie worden verantwoord? Om deze vraag te kunnen beantwoorden is gekeken naar diverse manieren om kosten en baten tegen elkaar af te wegen. Omwille van tijd en beperkingen in de omvang van dit onderzoek (Saxion legt beperkingen op aan de grote van een afstudeerscriptie) is het aantal onderzochte mogelijkheden beperkt gebleven tot twee soorten afwegingen, de SROI en de kosten-batenanalyse. Ook hier is literatuuronderzoek gedaan naar bestaande literatuur en bronnen met betrekking tot deze methoden. Binnen deze opdracht zal daadwerkelijk een SROI worden berekend. De stappen die hiervoor ondernomen moeten worden zullen door kwalitatief onderzoek van de projectgroep tegenprestatie worden genomen. Verdere afbakeningen en besluiten hierover vindt plaats in de verslagen van de projectgroep, deze zijn in bijlage 4 opgenomen. Bij het berekenen is van de SROI is ook gebruik gemaakt van data- analyse. 3.1.4 Onderzoeksmethoden onderzoeksvraag 5 Hoe kan de uitvoering van de verplichte tegenprestatie worden ingebed? Om deze vraag te kunnen beantwoorden wordt kwalitatief onderzoek gedaan binnen de projectgroep tegenprestatie. Omdat er nog geen afgeronde onderzoeken zijn met betrekking tot de verplichte tegenprestatie is er voor de beantwoording van deze deelvraag geen literatuur beschikbaar. Wel is er gebruik gemaakt van de beperkte gegevens die zijn voortgekomen uit de uitvraag bij andere gemeenten. Het stond deze groep vrij om binnen de bijeenkomsten gastsprekers uit te nodigen. Om deze vraag te kunnen beantwoorden is dan ook een procesmedewerker aan de projectgroep toegevoegd. Gekeken is naar bestaande processen vanuit deze bestaande processen zijn een tweetal procesbeschrijvingen geformuleerd.
20
3.2 Dataverzamelingsmethode In het onderzoek is gebruik gemaakt van kwantitatief onderzoek en kwalitatief onderzoek. Het kwalitatieve onderzoek heeft gestalte gekregen in het literatuuronderzoek en de gehouden interviews. Het kwantitatieve deel van dit onderzoek is in de vorm van een enquête en de projectgroep tegenprestatie gehouden. In deze paragraaf wordt besproken hoe de gehouden interviews, enquête en projectgroep tot stand zijn gekomen. 3.2.1 Interview Binnen het kwalitatieve gedeelte van dit onderzoek is gebruik gemaakt van de dataverzamelingsmethode van het interview. Wanneer er gekozen wordt voor interviews als dataverzamelingsmethode is er keuze uit drie soorten interviews namelijk open interviews, half gestructureerde interviews en gestructureerde interviews (Verhoeven, p126). In het kader van dit onderzoek is een interview afgenomen met Scoop Welzijn (Scoop). Scoop is de grootste professionele vrijwilligersorganisatie binnen Almelo. Dit interview zorgt voor het ontsluiten van informatie die niet in de theorie te vinden is. Samen met het theoretisch kader moet het tot beantwoording van de deelvraag twee leiden. Het interview dat gehouden is binnen Scoop heeft als doel om achter de visie van de organisatie te komen op het gebied van vrijwilligerswerk, geleid vrijwilligerswerk en de bereidheid om samen met de gemeente Almelo de tegenprestatie vorm te geven. Dit interview is afgenomen met een manager van Scoop. Er is gekozen voor een half gestructureerde opzet waarin de geïnterviewde aan de hand van een topiclijst is bevraagt. Door gebruik te maken van een topiclijst is het mogelijk om richting te geven aan het gesprek maar laat toch aan de geïnterviewde de ruimte voor eigen inbreng. 3.2.2 Enquête Zoals al vermeld in paragraaf 3.1 is binnen dit onderzoek een enquête gehouden. Het houden van een enquête wordt ook wel surveyonderzoek genoemd (Verhoeven, p103). Surveyonderzoek is een kwantitatieve vorm van onderzoek waarin veel cijfermatige gegevens worden verzameld en wordt gekenmerkt door zijn gestructureerde vorm (Verhoeven, p. 102-103). Binnen het gehouden surveyonderzoek zijn er aan respondenten vierendertig vragen gesteld. U vindt het originele enquêteformulier en de begeleidende brief onder bijlage 1. De gestelde vragen zijn onder te verdelen in dertien gesloten vragen, negentien vragen waarbij gebruik gemaakt is van antwoordschalen en twee open vragen. Om de betrouwbaarheid van het surveyonderzoek te verhogen is er bij het samenstellen van de vragen rekening gehouden met de structuur en volgorde waarin de vragen gesteld worden. De enquête is na het opstellen bekeken door de afstudeerbegeleider A. Reefman en het voltallige managementteam van de afdeling SEZ. Op dringend verzoek van de gemeentesecretaris is de enquête op inhoud besproken en geaccordeerd door wethouder mw. J.M.M. Kuik – Verweg.
Populatie kwantitatief onderzoek: De populatie beslaat van de enquête alle in de gemeente Almelo aanwezige organisaties die gebruik maken van vrijwilligers. Indien er een steekproef wordt getrokken dan moet deze representatief, aselect en voldoende groot zijn (Verhoeven, p. 158-159). Stelregel is dat hoe groter de steekproef is hoe groter de betrouwbaarheid van de resultaten (Verhoeven, p. 166). Uit een eerste inventarisatie van de mogelijke organisaties bleken 164 organisaties binnen de populatie te vallen. Deze inventarisatie heeft plaatsgevonden binnen de afdeling Samenleving van de gemeente Almelo. Deze afdeling leverde een lijst aan van 130 sport- en cultuurverenigingen. Deze lijst van 130 organisaties is aangevuld met buurtverenigingen en zorginstellingen die binnen de gemeente Almelo werkzaam zijn. Om te spreken van een betrouwbaar kwantitatief onderzoek moet bekeken worden hoe groot de steekproef ten opzichte van de te onderzoeken populatie moet zijn. Dit ter voorkoming van toevallige fouten die de onderzoeksresultaten kunnen beïnvloeden. Om te controleren of een onderzoek betrouwbaar is moet het onderzoek herhaalbaar zijn. Indien de resultaten bij herhaling hetzelfde zijn dan kan er van een betrouwbaar onderzoek gesproken worden (Verhoeven, p. 166).
21
Omdat de tijd ontbreekt om het onderzoek te herhalen is ervoor gekozen om de steekproefgrootte te 3 berekenen aan de hand van de volgende formule : n>= N x z ² x p(1-p) z ² x p(1-p) + (N-1) x F ² Bij een populatie van 164 en een betrouwbaarheidspercentage van 95% geldt dan: n> = 164*1,96²* 0,5(1-0,5) = 60,823 afgerond 61. 1,96²*0,5(1-0,5) + (164-1)*0,1² Een aselecte steekproef van 61 respondenten zal een onderzoek opleveren met een betrouwbaarheidspercentage van 95%, met een foutmarge van 10%. Echter ligt de respons van een papieren enquête vaak niet boven de 30%. Dit zou betekenen dat voor een respons van 61 terugontvangen enquêtes er 204 enquêtes verzonden moeten worden. Aangezien er binnen dit onderzoek maar 164 respondenten zijn is ervoor gekozen alle respondenten aan te schrijven. Van de 164 verstuurde enquêteformulieren zijn er 56 formuleren retour gekomen. Dit houdt in dat het responspercentage op 34,14% ligt. Dit betekent dat er gezien het aantal verstuurde enquêteformulieren gesproken kan worden van een goede respons. 3.2.3 Projectgroep tegenprestatie Tegenvallende respons van andere gemeenten met betrekking tot de uitvoering van de tegenprestatie in combinatie met de factor tijd maakten het noodzakelijk het veldonderzoek anders in te richten. Ecorys geeft in haar handleiding een gelaagdheid in methoden om effecten in kaart te brengen. In orde van meest geschikte methode naar minst zijn dit: 1. Effectmetingen; 2. Modellen; 3. Ervaringen met vergelijkbare projecten; 4. Expertoordelen; 5. Niet meten (? opnemen in de opstelling); 6. Aannames / vooronderstellingen. (2008, p. 67) Omdat de mogelijkheden van een feitelijke effectmeting uit te voeren bij andere gemeenten niet gelukt zijn en modellen of de mogelijkheid om vergelijkbare projecten van de tegenprestatie niet voorhanden zijn is overgegaan tot het oordeel van experts om mogelijke effecten in kaart te brengen. Daarom is er voor gekozen om de projectgroep tegenprestatie samen te stellen. Deze projectgroep is samengesteld met leden die elk een eigen expertise inbrengen. Alle leden zijn werkzaam binnen de afdeling SEZ. De leden bestaan uit: Arjan Reefman: Werkzaam binnen het Werkplein Noordoost Twente als coördinator Convince. Convince is het bemiddelingsbureau voor uitkeringsgerechtigden binnen Almelo. Tevens is Convince verantwoordelijk voor de acquisitie van participatieplaatsen voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden. Arjan is voor zijn functie van coördinator betrokken geweest bij de aansturing van Fusion (het re-integratie bedrijf van de gemeente Almelo). Arjan voegt aan de projectgroep kennis van re-integratie en matching toe.
Henry Kohler: Werkzaam als projectmanager binnen de WRP-lijn. Ontwikkelt programma's voor re-integratie en zorgt voor het opstellen van instrumentbeschrijvingen en verricht contractonderhandelingen met externe partners. Henry brengt binnen het team zijn kennis van projectmatig aanpakken en zijn netwerk van contractpartners in.
3
http://www.allesovermarktonderzoek.nl/Steekproef-algemeen/steekproefcalculator
22
Sieze Beltman: Werkzaam als beleidsmedewerker SEZ en mede verantwoordelijk voor het monitoren van Mau aanverwante onderwerpen zoals de tegenprestatie. Sieze brengt naast kennis vanuit beleid ook juridische kennis in. Doel van de projectgroep het in kaart brengen van actoren, definiëren van relevante verwachte effecten, monetariseren van deze effecten, vaststellen van de looptijd van de SROI en het onderbouwen van de nodige berekeningen die nodig zijn om tot een ex-ante SROI te komen. Beperkingen in de beschikbare tijd maken dat de complexiteit van de SROI beperkt wordt. Validiteit en betrouwbaarheid van deze projectgroep zal worden geborgd door gedegen verslaglegging. Deze verslagen vormen een integraal deel van deze scriptie en zijn opgenomen onder bijlage 4.
3.3 Validiteit en betrouwbaarheid Binnen deze paragraaf wordt op een rij gezet wat er binnen het onderzoek is gedaan met betrekking tot het vergroten en waarborgen van de betrouwbaarheid en validiteit (intern en extern). Betrouwbaarheid: In de paragrafen 3.1 en 3.2 is ingegaan op de wijze waarop het onderzoek dat voor u ligt is uitgevoerd. Binnen het onderzoek is aandacht geschonken aan het waarborgen van de betrouwbaarheid van dit onderzoek om toevallige fouten zoveel mogelijk te beperken. Wanneer een onderzoek vrij is van toevallige fouten dan zal bij herhaling het onderzoek dezelfde resultaten genereren (Verhoeven, p. 166). Om de betrouwbaarheid te verhogen zijn er binnen de verschillende onderzoeksmethoden waarborgen ingebouwd. Binnen het literatuuronderzoek is de betrouwbaarheid geborgd door gebruik te maken van wetenschappelijke literatuur en publicaties over vrijwilligerswerk, participatieplaatsen, kosten en baten en de kosten-batenanalyse. In de tekst van dit onderzoek wordt verwezen naar de bronnen van uitspraken en is een overzicht van de geraadpleegde bronnen opgenomen. Het gehouden interview is opgenomen en er is ruggespraak gehouden met derden wanneer er onduidelijkheden waren met betrekking tot de interpretatie van uitspraken. Het interview is uitgeschreven als bijlage opgenomen in dit onderzoek. De tweede onderzoeksmethode die binnen het onderzoek is gebruikt is het surveyonderzoek. Binnen het surveyonderzoek is de betrouwbaarheid geborgd door bij het opstellen van de enquête rekening te houden met de structuur van de enquête, volgorde waarin de vragen gesteld zijn en de gegeven antwoordmogelijkheden. Ook is de enquête op inhoud besproken met de Wethouder, het managementteam SEZ en de afstudeerbegeleider. De enquête is vervolgens verstrekt aan de gehele te onderzoeken populatie om zo tot voldoende respons te komen. Berekeningen geven aan dat de steekproef 61 personen groot moet zijn om met een foutmarge van 10% een betrouwbaarheidspercentage van 95% te behalen. De enquête is aan de hand van adresbestanden van de afdeling samenleving met een aanvulling vanuit de gemeentegids 2012 verzonden aan respondenten. Bij de enquête is een brief met een korte uitleg van het doel van dit onderzoek verzonden. De respondenten hadden twee weken de tijd te reageren. Om de herhaalbaarheid van dit onderzoek te vergroten is er tevens een logboek met de belangrijkste keuzes, valkuilen en correspondentie bijgehouden. Om toevallige fouten verder tegen te gaan is aan peerexamination gedaan. Diverse onderdelen van het onderzoek zijn door derden gelezen en bekritiseerd. Zo zijn de juridisch aspecten in dit onderzoek door een beleidsmedewerker met een juridische achtergrond bekeken. De bedrijfseconomische aspecten zijn bekeken door de controller van de afdeling SEZ. Andere onderdelen zijn gelezen door afstudeerbegeleider A. Reefman. Als derde onderzoeksmethode is gebruik gemaakt van een expertgroep. Deze expertgroep is met zorg samengesteld en bestaat uit verschillende disciplines die binnen een sociale dienst voorkomen. Dit zorgt voor diversiteit en verschillende invalshoeken. Door alle overleggen ban de expertgroep te documenteren is de betrouwbaarheid van de gevonden gegevens te controleren. Met behulp van input uit de expertgroep tegenprestatie is binnen deze opdracht een ex-ante SROI berekening gemaakt. Zoals al in het theoretisch kader aangegeven in paragraaf 2.2.2 kent een SROI een aantal aandachtspunten die ex-ante moeilijk zijn in te schatten. Zo moet er per stakeholder een inschatting worden gemaakt hoe de kosten en baten zich over de komende jaren ontwikkelen en moet het discontopercentage voor de berekening worden bepaald.
23
Binnen deze opdracht is er bij de berekening veel gewerkt met aannames. Deze aannames vinden hun grondslag in bestaande procedures, ervaringscijfers collega’s en andere gemeenten. Dit maakt het lastig om de betrouwbaarheid van het gevonden cijfermateriaal te borgen. Om de betrouwbaarheid te vergroten zijn er een aantal maatregelen genomen. Namelijk: • • • • •
Er zijn enkel ervaringscijfers van procedures gebruikt die ook binnen de beoogde doelgroep gebruikt zijn; Waar mogelijk is gebruik gemaakt van wetenschappelijk onderbouwde data uit wetenschappelijke onderzoeken; In het veldonderzoek is op zoek gegaan naar data bij actoren, om zo ook de kosten en baten van deze groepen in beeld te brengen; Bij aannames waar een inschatting nodig was is behouden geraamd. Er is hier rekening gehouden met de onzekerheid die ex-ante onderzoek met zich mee brengt; Bij aanname is ruggespraak gehouden met de projectgroep tegenprestatie.
Ondanks dat deze maatregelen genomen zijn blijven aannames, aannames. Het is een weerspiegeling van verwachte ontwikkelingen. De werkelijkheid zal ongetwijfeld weerbarstiger blijken dan het model dat binnen deze opdracht gebruikt wordt. De SROI’s die berekend zijn geven dan ook geen garantie voor maatschappelijk rendement, maar het geeft wel een sterke indicatie dat de tegenprestatie wel degelijk maatschappelijk rendabel kan zijn.
Validiteit. Naast de betrouwbaarheid van een onderzoek is de validiteit van groot belang voor de waarde van een onderzoek. Wanneer een onderzoek als valide wordt aangemerkt houdt dit in dat het vrij is van systematische fouten (Verhoeven, p. 168). Deze validiteit wordt bepaald door de interne en externe validiteit. Interne validiteit Wanneer men in staat is om de juiste conclusies te trekken uit een onderzoek is een onderzoek intern valide (Verhoeven, p 168). Bij goed intern valide onderzoek houden deze conclusies stand en kunnen kritiek van andere onderzoekers doorstaan. Door binnen dit onderzoek niet louter te vertrouwen op wetenschappelijke literatuur maar deze te combineren met andere vormen van kwalitatief (interviews) en kwantitatief (surveyonderzoek) onderzoek wordt door triangulatie de interne validiteit verhoogd en daarmee ook de geldigheid van de onderzoeksresultaten. Externe validiteit Wanneer uitspraken die gedaan worden in een onderzoek gegeneraliseerd mogen worden, dus toepasbaar zijn op een grotere groep dan de groep respondenten die betrokken zijn geweest bij het onderzoek, spreekt men van een extern valide onderzoek (Verhoeven, p. 158). Binnen dit onderzoek is er bij het samenstellen van de populaties voor de enquête aandacht besteed aan de validiteit. Binnen de populatie van de steekproef is externe validiteit gewaarborgd omdat de populatie bestaat uit soortgelijke organisaties met als verbindende factor vrijwilligersinzet. Bij het bepalen van de externe validiteit moet ten slotte ook worden bepaald of er wel gemeten wordt wat gemeten moet worden (Verhoeven, p 170). Dit heeft betrekking op de meetinstrumenten die binnen het onderzoek zijn gebruikt. Deze vorm van externe validiteit wordt ook wel begripsvaliditeit genoemd (Verhoeven, p.170). Doordat er gebruik is gemaakt van veelal wetenschappelijke literatuur en bronnen die aansluiten bij en betrekking hebben op de probleemstelling en deelvragen kan gesteld worden dat dit onderzoek voldoet aan begripsvaliditeit. De gehouden interviews met collega gemeenten en Scoop Welzijn op het gebied van de tegenprestatie en vrijwilligerswerk hebben bijgedragen aan het verhogen van de externe validiteit. Om de validiteit van de SROI berekeningen te borgen zijn de genomen stappen om tot gefundeerde aannames te komen vastgelegd in de bijlagen van dit onderzoek. Door transparant aan te geven hoe er geredeneerd is om tot een aanname te komen. Hierdoor kan worden aangetoond of er gemeten is wat gemeten moest worden. Ook is een lijst met indicatoren vastgesteld. Aan de hand van deze indicatoren lijst kan de berekening met feitelijke data nogmaals worden gemaakt.
24
4 Haalbaarheid van de invoering verplichte tegenprestatie Binnen dit hoofdstuk worden de resultaten van het veldonderzoek gepresenteerd in vijf paragrafen. In de eerste paragraaf wordt in gegaan op het begrip tegenprestatie de tweede paragraaf behandeld de bereidheid van organisaties om uitkeringsgerechtigden de tegenprestatie te laten leveren binnen hun organisatie. De derde paragraaf zal ingaan op de te verwachte kosten en baten die voortvloeien uit de uitvoering van de tegenprestatie. In de vierde paragraaf worden twee uitvoeringsvarianten besproken. Aan de hand van twee procesvarianten worden de kosten en baten in de vijfde paragraaf verwerkt in twee SROI berekeningen. Door deze berekeningen met elkaar te vergelijken wordt bepaald in hoeverre de invoering van de tegenprestatie maatschappelijk rendabel is en op welke wijze de tegenprestatie het beste in de organisatie ingebed kan worden.
4.1 Definitie verplichte tegenprestatie Zoals al aangeven in de inleiding van hoofdstuk 4 zal binnen deze paragraaf ingegaan worden op het begrip tegenprestatie. Binnen deze paragraaf wordt de eerste deelvraag beantwoord. Deze deelvraag luidt: Wat wordt verstaan onder de verplichte tegenprestatie?
Deze deelvraag is niet beantwoord met enkel de eisen die betrekking hebben op de tegenprestatie. Gemeenten lopen bij het naleven van deze eisen nog andere juridische risico's. Zoals vermeld in paragraaf 2.1.1 is het zaak om de schijn van dwangarbeid te vermijden. Uitspraken in deze jurisprudentie geven een extra eis aan de tegenprestatie. Om te borgen dat de tegenprestatie niet gezien kan worden als dwangarbeid en dus in strijd is met artikel 4 van het EVRM moet de uitspraak van de CRvB gedateerd op 8 februari 2010, LJN: BL 1093 gevolgd worden. Binnen deze uitspraak wordt een extra eis gegeven aan het inzetten van re-integratie trajecten. Deze eis houdt in dat de gevraagde tegenprestatie moet bijdragen aan het streven naar zelfstandigheid van de uitkeringsgerechtigde. Elke vorm van arbeid die bijdraagt aan de ontwikkeling van de bijstandsgerechtigde kan dus onder de tegenprestatie worden ingezet. Binnen dit onderzoek is gezocht naar stabiele bronnen van waaruit tegenprestaties aangeleverd kunnen worden. In de projectgroep tegenprestatie is dan ook besloten om een verdere afbakening van de tegenprestatie te formuleren. Gezien het geschetste theoretische kader waarbij de tegenprestatie is afgezet tegen de participatieplaats en vrijwilligerswerk is er verder gekeken naar de ontwikkeling van vrijwilligerswerk. Specifiek vrijwilligerswerk omdat dit aan de meeste juridische eisen voldoet. Vrijwilligerswerk voldoet echter niet aan de eis van de wetgever omdat vrijwilligerswerk op initiatief van de persoon komt en niet vanuit de overheid. Wanneer we echter kijken naar de ontwikkeling van vrijwilligerswerk dan zien we daar een hybride vorm van vrijwilligerswerk ontstaan die heel goed te verantwoorden is als tegenprestatie: het geleid vrijwilligerswerk. Geleid vrijwilligerswerk wordt namelijk niet op initiatief van de uitkeringsgerechtigde gedaan maar op initiatief van het college. Hiermee kan geleid vrijwilligerswerk de stabiele bron worden van waaruit gemeenten tegenprestaties op kunnen leggen aan uitkeringsgerechtigden. Het maakt ook mogelijk dat de tegenprestatie binnen deze opdracht een meetbaar begrip wordt. Antwoord deelvraag 1 Onder de tegenprestatie wordt dan ook verstaan: Alle additionele werkzaamheden, door het college opgedragen, die door geleid vrijwilligerswerk verricht worden , waarvoor geen betalingsbereidheid is vanuit de samenleving en die voor korte duur uit te voeren zijn waarbij het maatschappelijk nut en de ontwikkeling van de cliënt voorop staat. Hiermee is tevens de eerste onderzoeksvraag beantwoord.
25
4.2 Bereidheid Almelose organisaties Binnen deze paragraaf wordt de tweede deelvraag beantwoordt. Deze deelvraag luidt: Wat is de bereidheid binnen Almelose organisaties om uitkeringsgerechtigden deze verplichte tegenprestatie te laten leveren? Om deze deelvraag te kunnen beantwoorden is er een enquête gehouden onder Almelose organisaties die gebruik maken van vrijwilligers en is er een interview gehouden met Scoop welzijn, de grootste professionele vrijwilligersorganisatie binnen Almelo. Doel van deze exercitie is inzicht krijgen in de beweegredenen en bereidheid om mee te werken aan de uitvoering van de verplichte tegenprestatie. 4.2.1 Bereidheid binnen organisaties die gebruik maken van vrijwilligers Om te kunnen bepalen of geleid vrijwilligerswerk kans van slagen heeft is ,zoals al aangegeven, een enquête gehouden. Deze enquête is opgebouwd uit drie onderdelen: • de organisatie; • standpunten van de organisatie ten opzichte van vrijwilligerswerk en participatie; • standpunten van de organisatie ten opzichte van de tegenprestatie. Hieronder volgen de resultaten van deze enquête. 4.2.1.1 De eigen organisatie De organisaties die zijn aangeschreven zijn te verdelen in een vijftal categorieën te weten: sportverenigingen, hobby verenigingen, zorginstellingen, buurtverenigingen en andersoortige verenigingen. Hoe de respondenten zijn verdeeld is te zien in bijlage 1.3 grafiek 1.1. Van de respondenten maakt 87% daadwerkelijk gebruik van vrijwilligers. De organisaties die geen gebruik maken van vrijwilligers bevinden zich in de ondervraagde categorieën zorg (25%, N=4) en andersoortige organisaties (36,6%, N=11). De frequentie van het gebruik van vrijwilligers verschilt per organisatie soort. Wel is duidelijk dat meer dan 70% van de onderzochte organisaties op wekelijkse basis een beroep doet op vrijwilligers. Binnen de onderzochte organisaties zijn gemiddeld 66 vrijwilligers actief, de bandbreedte hierbij varieert sterk. Zo zijn er organisaties die slechts 2 vrijwilligers hebben en is er een zorginstelling die gebruik maakt van 1000 vrijwilligers. Bijna 70% (68,69%) van het vrijwilligerswerk wordt gedaan door mensen in de leeftijdscategorieën waarin ze ook recht hebben op een aanvullende WWB uitkering die door de gemeente verstrekt wordt. De jongere leeftijdscategorieën zijn echter in het totaal overzicht met zo'n 20% ondervertegenwoordigd. Binnen de onderzochte organisaties is gevraagd of er voldoende vrijwilligers aanwezig waren. Hierbij gaven 53% van de ondervraagde organisaties aan in meer of mindere mate vrijwilligers tekort te komen. In bijlage 1.3, grafiek1.2 wordt inzichtelijk gemaakt welke organisaties kampen met een tekort en in welke mate. Bij hobbyverenigingen, zorginstellingen en buurtverenigingen blijkt dat 1/3 structureel een tekort aan vrijwilligers heeft waarbij er bij de buurtverenigingen zelfs niet aangegeven kan worden dat er precies of meer dan genoeg vrijwilligers aanwezig zijn. Vrijwilligers worden voor verschillende werkzaamheden ingezet. Grafiek 1.3 in bijlage 1.3 laat duidelijk de afhankelijkheid van vrijwilligers zien binnen buurtverenigingen. Vrijwilligers worden hier voor alle onderzochte werkzaamheden ingezet waarbij bestuurszaken, begeleiding en incidentele verenigingen bij alle onderzochte organisaties door vrijwilligers worden gedaan. Verder valt op dat binnen de zorg vrijwilligers voornamelijk ingezet worden voor horeca werkzaamheden (67%). Sport, hobby en buurtverenigingen maken bij onderhoud, schoonmaakwerkzaamheden en incidentele evenementen relatief veel gebruik maken van vrijwilligers, terwijl zorg en andersoortige organisaties hier geen (zorg) of aanzienlijk minder gebruik maken van vrijwilligers.
26
Conclusies eigen organisatie 1. Van de onderzochte organisaties geeft 87% aan gebruik te maken van vrijwilligers; 2. 70% van de onderzochte organisaties maken wekelijks gebruik van vrijwilligers, 34 % geeft zelfs aan dagelijks met vrijwilligers te werken. 3. Zorg en buurtverenigingen maken het meest frequent gebruik van vrijwilligers. 4. Wanneer het gaat om het daadwerkelijke volume van de inzet van vrijwilligers dan valt op dat zorginstellingen met gemiddeld 453 vrijwilligers per organisatie hier met kop en schouder boven uitsteekt. Sportverenigingen zijn met gemiddeld 56 vrijwilligers per organisatie een goede tweede. 5. Met betrekking tot de leeftijd van de werkzame vrijwilligers valt op dat binnen de zorginstelling 70 % van de vrijwilligers 65 jaar of ouder is. 6. Ook valt op dat enkel bij de sportvereniging de jongere leeftijdscategorieën (18 t/m 25 15%, 26 t/m 35 18%, 36 t/m 45 jaar 21%) goed zijn vertegenwoordigd. 7. Binnen de onderzochte organisaties geeft 53% aan in meer of mindere mate een tekort te hebben aan vrijwilligers, 20% geeft zelfs aan te weinig vrijwilligers te hebben. 8. Het tekort wordt het grootst ervaren bij de buurtverenigingen, het minst bij andersoortige organisaties. 9. Ook bij de inzet van diverse werkzaamheden is te zien dat buurtverenigingen het meest afhankelijk zijn van de inzet van vrijwilligers. 10. Binnen de zorg worden vrijwilligers voornamelijk ingezet voor horecawerkzaamheden. 11. Sportverenigingen, hobbyverenigingen en buurtverenigingen maken vooral bij onderhouds werkzaamheden, schoonmaakwerkzaamheden en incidentele evenementen gebruik van vrijwilligers. 4.2.1.2 Standpunten ten opzichte van vrijwilligerswerk en participatie Aan de onderzochte organisaties zijn een aantal stellingen opgenomen die betrekking hedden op vrijwilligerswerk en participatie. Doel van de vragen over vrijwilligerswerk is om inzichten te krijgen in hoe organisaties tegen vrijwilligerswerk aan kijken en hoe zij denken dat vrijwilligerswerk zich in de komende jaren ontwikkeld. Vrijwilligerswerk Uit het veldonderzoek blijkt dat de organisaties waar vrijwilligers werkzaam zijn het erover eens zijn dat de huidige vrijwilliger uitermate gemotiveerd is. Op de stelling: 'De huidige vrijwilligers zijn uitermate gemotiveerd' antwoordde 52% hier mee eens te zijn en 46% gaf aan er zelfs helemaal mee eens te zijn. In grafiek 1.4 in bijlage 1.3 zien we hoe de onderzochte organisaties reageerden op de stelling dat het aantal vrijwilligers in de toekomst sterk af zal nemen. 47% denkt dat het aantal vrijwilligers de komende jaren sterk zal afnemen. Dit sentiment geldt het sterkst binnen de buurtverenigingen waar 100% het eens was met de stelling dat het aantal vrijwilligers de komende jaren sterk af zal nemen. Onder de zorginstellingen en hobbyverenigingen geld een soortgelijke beleving. Opvallend is dat de sportverenigingen verhoudingsgewijs nog een positief beeld hebben over het toekomstige aanbod van vrijwilligers. Na in kaart te hebben gebracht hoe organisaties denken over het toekomstige aanbod is met behulp van een tweetal stellingen gekeken naar de bereidheid van leden om vrijwilligerswerk te doen. Het gaat hier om actief lidmaatschap en de tijdsduur dat een actief lid vrijwilligerswerk doet. In grafiek1.5 in bijlage 1.3 zijn de resultaten van deze stellingen verwerkt. Hieruit valt te concluderen dat een kleine meerderheid van 53% vindt dat er in meer of mindere mate een achteruitgang van het actief lidmaatschap is waar te nemen. Over de bereidheid om langdurig vrijwilligerswerk te doen binnen een organisatie geeft 58% van de organisaties aan dat zij minder mensen bereid vinden om langdurig vrijwilligers werk te doen. Uit beide tabellen blijkt dat de sportverenigingen het minste moeite hebben om actieve leden te vinden die langdurig vrijwilligerswerk verrichten. Buurtverenigingen hebben op beide terreinen het meest moeite om actieve vrijwilligers te vinden die langdurig vrijwilligerswerk doen.
27
De laatste vragen die aan de onderzochte organisaties met betrekking tot vrijwilligerswerk gesteld zijn hebben als doel om in beeld te brengen in hoeverre de organisaties dwang willen gebruiken om aan voldoende vrijwilligerscapaciteit te komen. De eerste stelling heeft betrekking op dwang die uitgevoerd wordt op de eigen leden. De stelling luidt: “vrijwilligerswerk mag afgedwongen worden op basis van lidmaatschap”. En de tweede stelling luidt: “dwang van de samenleving om bepaalde groepen te bewegen vrijwilligerswerk te doen”. In grafiek 1.6 in bijlage 1.3 zijn de resultaten van deze stellingen te zien. Hierin word weergegeven in hoeverre organisaties bereid zijn om intern en/of extern gericht geleid vrijwilligerswerk in te zetten om een tekort aan vrijwilligers aan te vullen. Uit grafiek 1.6 is op te maken dat organisaties binnen Almelo verdeeld zijn over de inzet van intern gericht geleid vrijwilligerswerk. Een kleine meerderheid vindt dat vrijwilligerswerk niet mag worden afgedwongen op basis van het lidmaatschap. Terwijl een derde van de organisaties vindt dat het lidmaatschap wel degelijk onderdeel van dwang mag zijn. De zorginstellingen en buurtverenigingen hebben grotendeels geen mening over dit onderwerp. Een verklaring hiervoor is dat deze organisaties geen leden hebben. Wanneer we kijken naar de mening over extern gericht vrijwilligerswerk dan blijkt dat veelal alle organisaties het nut van geleid vrijwilligerswerk ter aanvulling van de vrijwilligerscapaciteit onderschrijven. Meer dan 63% van de organisaties is het eens met de stelling, terwijl 19% geen mening heeft hierover. 17% ziet geen oplossing in geleid vrijwilligerswerk. Participatie Om inzicht te krijgen in hoe organisaties waar vrijwilligers werkzaam zijn tegen het begrip participatie aan kijken zijn er een vijftal vragen gesteld over participatie. Van de 54 respondenten gaf 98% aan in meer of mindere mate het eens te zijn met de stelling dat iedere inwoner het recht heeft om deel te nemen aan de samenleving. Er kan dus gesteld worden dat organisaties het belangrijk vinden dat iemand deel neemt aan de samenleving. Wanneer gevraagd wordt of niet deelnemende mensen bewogen moeten worden alsnog deel te nemen antwoordt 61 % van de 54 respondenten het hiermee in meer of mindere mate eens te zijn. Over het algemeen kan gezegd worden dat de organisaties binnen Almelo vinden dat mensen die niet participeren hiertoe bewogen moeten worden. De onderzochte organisaties vinden dat deze niet participerende mensen door de overheid bewogen moeten worden. Van de 53 respondenten vindt 61% in meer of mindere mate dat het een taak is van de overheid om mensen die niet deelnemen aan de samenleving te laten participeren. Om de bereidheid tot het meewerken aan participatie van mensen die niet actief deelnemen aan de samenleving te bepalen, is aan de Almelose organisaties gevraagd of de overheid ondersteund moet worden bij het laten participeren (grafiek 1.7 in bijlage 1.3). Met 52% van de respondenten die het in meer of mindere mate eens zijn met deze stelling en 30% die geen mening hebben geven de organisaties aan dat deze ondersteuning aanwezig moet zijn. De laatste stelling en brug naar het laatste deel over de enquête over de tegenprestatie is gevraagd of mensen die een uitkering ontvangen iets terug moeten doen voor de uitkering. Hiermee wordt getracht om alvast de mening van de organisaties met betrekking tot de tegenprestatie te peilen zonder dat men geconfronteerd is met stellingen die betrekking hebben op de tegenprestatie. Uit de respons blijkt dat van de 54 respondenten een meerderheid van 67% vindt dat een uitkeringsgerechtigde iets terug moet te doen voor zijn of haar uitkering. In grafiek 1.8 in bijlage 1.3 is de onderverdeling terug te vinden. Conclusies ten opzichte van vrijwilligerswerk en participatie 1. Organisaties die gebruikmaken van vrijwilligers vinden dat de huidige vrijwilligers uitermate gemotiveerd zijn; 2. 47% van de onderzochte organisaties denken dat het aantal vrijwilligers de komende jaren sterk afneemt, sportverenigingen zijn met 34% het minst negatief, buurt verenigingen met een 100% score het meest negatief ; 3. Een meerderheid van de Almelose organisaties ziet het aantal actieve leden afnemen. 4. Leden van Almelose organisaties zijn steeds minder vaak bereid om langdurig vrijwilligerswerk te doen.
28
5. Almelose organisaties zijn niet geneigd om actief lidmaatschap af te dwingen, maar zien wel kansen om het tekort aan actieve leden op te vullen door vormen van geleid vrijwilligerswerk door niet- leden. 6. 98% van de Almelose organisaties vinden het belangrijk dat iedereen het recht heeft deel te nemen aan de samenleving. 7. Almelose organisaties vinden dat mensen die niet deelnemen aan de samenleving hiertoe bewogen moeten worden. De overheid is hier verantwoordelijk voor, een kleine meerderheid van 52% vindt dat het vereniging- en bedrijfsleven de overheid hierbij moeten helpen. 8. 67% van de Almelose organisaties vinden dat uitkeringsgerechtigden iets terug moeten doen voor de maatschappij.
4.2.1.3 Standpunten ten opzichte van de tegenprestatie Als laatste en derde deel van de enquête zijn er vragen gesteld over de tegenprestatie. Van de 55 respondenten gaf een meerderheid van 53% aan op de hoogte te zijn van de mogelijkheid van de gemeente om een tegenprestatie o[p te leggen. Vervolgens is gevraagd of de gemeente van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Van de 55 respondenten antwoordde 85% positief op deze vraag. Een overgrote meerderheid vindt hiermee dat de gemeente Almelo de tegenprestatie in moet voeren. Om de mening van de Almelose organisaties ten opzichte van de tegenprestatie te peilen is aan hen een vijftal stellingen voorgelegd. De eerste van deze vijf stellingen gaat in op het controversiële karakter van de tegenprestatie. Zoals al in het paragraaf 2.1.1 opgemerkt is de vergelijking met dwangarbeid snel gemaakt. Aan de onderzochte organisaties is dan ook de volgende stelling voorgelegd: " Mensen verplichten om een maatschappelijk nuttige tegenprestatie te laten leveren is dwangarbeid”. In grafiek 1.9 in bijlage 1.3 is per organisatiesoort inzichtelijk gemaakt in welke mate zij met de stelling eens zijn. Hieruit blijkt dat een groot deel van de onderzochte organisaties, namelijk 67%, de tegenprestatie niet ziet als dwangarbeid. Wat opvallend is dat buurtverenigingen een heel ander beeld hebben van de tegenprestatie dan de andere organisaties. Buurtverenigingen geven met 66,67% aan dat zij de tegenprestatie wel beschouwen als dwangarbeid. Binnen het tweede deel van de enquête is al de motivatie van de bestaande vrijwilligers in kaart gebracht. Maar hoe kijken organisaties tegen de motivatie van uitkeringsgerechtigden aan ten opzichte van die van de reguliere vrijwilliger? Binnen de Almelose organisaties is 40% van mening dat uitkeringsgerechtigden inderdaad minder gemotiveerd zijn dan vrijwilligers, 29 % had geen mening en 31 % vond dat er geen verschil was tussen de uitkeringsgerechtigde en de vrijwilliger (grafiek 1.10, in bijlage 1.3). Ook zijn organisaties in het tweede deel gevraagd naar hun zienswijze op participatie en het recht om te participeren in de samenleving. In het derde deel van de enquête is gevraagd of organisaties verwachten dat de tegenprestatie bij zal dragen aan de participatiegraad onder uitkeringsgerechtigden. 73% van de Almelose organisaties verwacht dat de tegenprestatie in meer of mindere mate bij zal dragen aan de participatie van uitkeringsgerechtigden in de samenleving. Als laatste twee stellingen zijn de organisaties gevraagd of de tegenprestatie mogelijk gebruikt kan worden om het tekort aan vrijwilligers in de samenleving op te vullen en of de uitkeringsgerechtigde eventuele tegenprestaties kan leveren binnen de onderzochte organisaties. In grafiek 1.11 in bijlage 1.3 zijn de resultaten van deze stellingen te zien. In grafiek 1.11 is te zien dat 59% van de 54 respondenten in meer of mindere mate denken dat de tegenprestatie daadwerkelijk een oplossing is voor het tekort aan vrijwilligers. 19% van de organisaties denkt niet dat de tegenprestatie de oplossing is voor het tekort. Gesteld kan worden dat de organisaties in Almelo de tegenprestatie wel degelijk als oplossing voor het tekort aan vrijwilligers binnen de samenleving zien.
29
Wanneer we kijken naar de bereidheid van organisaties om uitkeringsgerechtigden op te nemen in hun organisatie in grafiek 1.11 om daar de tegenprestatie te laten verrichten dan ligt het beeld wat genuanceerder. Nog steeds is er een grote groep, 54% van de 52 respondenten, die de tegenpresteerders welkom heten,12% ziet liever geen tegenpresteerders komen en 10% geeft aan helemaal niet te willen dat uitkeringsgerechtigden komen. Uit grafiek 1.11 blijkt dat de bereidheid tot opname het laagst ligt bij de sportverenigingen terwijl hobbyverenigingen, buurtverenigingen en zorginstellingen de tegenpresteerders meer dan welkom heten. De bereidheid binnen de laatste stelling wordt nog eens bevestigd met de vraag of organisaties bereid zijn om actief mee te denken aan een mogelijke invulling van de tegenprestatie. Iets meer dan de helft van de organisaties binnen Almelo staan welwillend tegen het meedenken over de invoering van de tegenprestatie. Wanneer we nog een slag dieper gaan en de organisaties vragen of ze daadwerkelijk tegenpresteerders op willen nemen dan zien we in grafiek 1.12 in bijlage 1.3 dat van de 54 respondenten 37% antwoorden met volmondig ja, 41% geeft aan geen uitkeringsgerechtigden in de organisatie op te willen nemen en 22% geeft aan te overwegen om tegenpresteerders op te nemen. Ook hieruit blijkt dat 59% in meer of mindere mate bereid is om mee te doen met de tegenprestatie. Als laatste vraag om de bereidheid vast te stellen is aan de organisaties gevraagd hoe groot zij denken dat het totale volume zal zijn voor de tegenprestatie binnen hun organisatie. Met het totale volume wordt bedoeld het totaal aantal uren per maand dat eventueel door uitkeringsgerechtigden in de vorm van een tegenprestatie geleverd kan worden. Hierbij is enkel de respons gemeten waar daadwerkelijk een aantal uren was ingevuld. Waar respondenten een range aan hebben gegeven is ervoor gekozen het midden van deze range aan te houden (bijv. 100-150 uur = 125 uur). Van het totaal aan respondenten op deze vraag hebben 29 respondenten of 56% daadwerkelijk een aantal uren ingevuld. Totaal werd er aangegeven dat er voor 759 uur aan tegenprestaties geleverd konden worden. Extrapoleren we dit naar de gehele populatie van 164 organisaties dan komt dit tot een totaal volume van 164 organisaties * 56% = 91,84 (afgerond 92) organisaties goed voor (759 uren /29 respondenten) * 92 organisaties = 2408 uur geleid vrijwilligerswerk per maand. Conclusies ten opzichte van de tegenprestatie 1. Almelose organisaties vinden in grote mate dat de gemeente Almelo gebruik moet maken van de mogelijkheid de tegenprestatie in te voeren; 2. De tegenprestatie wordt door een grote meerderheid van de Almelose organisaties niet gezien als dwangarbeid, enkel de buurtverenigingen zijn van een andere mening en zien het juist wel als dwangarbeid; 3. Almelose organisaties denken dat uitkeringsgerechtigden minder gemotiveerd zijn dan vrijwilligers, de zorginstellingen en buurtverenigingen zijn hierin unaniem in hun mening en denken dat vrijwilligers daadwerkelijk minder gemotiveerd zijn; 4. Almelose organisaties denken dat de tegenprestatie een goed middel is om de participatiegraad onder uitkeringsgerechtigden te verhogen; 5. Een meerderheid van de Almelose organisaties ziet in de tegenprestatie een middel tegen het tekort aan vrijwilligers binnen de samenleving; 6. Een meerderheid van 54% heet tegenpresteerders welkom om de tegenprestatie binnen de eigen organisatie te verrichten. Hobbyverenigingen, zorginstellingen en buurtverenigingen zijn hierover het meest enthousiast, sportverenigingen het minst; 7. 55% van de Almelose organisaties is bereid om samen met de gemeente verdere invulling te geven aan de tegenprestatie binnen Almelo; 8. Een meerderheid van de Almelose organisaties is in meer of mindere mate bereid tegenpresteerders op te nemen. De buurtverenigingen en zorginstellingen zijn hier het meest positief over. 9. Van deze meerderheid is het potentieel aan tegenprestaties in uren per maand 2408 uur groot.
30
Binnen de enquête is aan de respondenten in de laatste vraag de gelegenheid geboden om eventuele op en of aanmerkingen te plaatsen. 20 respondenten hebben hiervan gebruik gemaakt. Hieronder vindt u een opsomming van de belangrijkste bevindingen: 1. Vijf respondenten gaven aan geen gebruik te willen maken van tegenpresteerders. Van deze vijf gaven twee respondenten aan geen behoefte te hebben aan ongemotiveerde vrijwilligers en drie respondenten gaven aan op dit moment geen tekort te hebben. 2. Acht respondenten gaven aan geïnteresseerd te zijn in de voorwaarden die gesteld worden. Hierbij ging het over premies, opleiding, algemene voorwaarden en begeleiding. 3. Twee respondenten gaven aan blij te zijn met het feit dat deze enquête gehouden werd. 4. Een respondent gaf aan dat er absoluut meerwaarde zit in het laten uitvoeren van vrijwilligerswerk door uitkeringsgerechtigden. Het zal de uitkeringsgerechtigde helpen in het opbouwen van eigenwaarde en helpen bij het maken van de stap naar betaalde arbeid. Voor een volledig overzicht van de resultaten van de gehouden enquête kunt u bijlage 1.4 raadplegen.
4.2.2 Bereidheid van de professionele vrijwilligersorganisatie Om de bereidheid binnen de professionele vrijwilligersorganisatie te onderzoeken is in een interview met Scoop Welzijn de ontwikkeling van vrijwilligerswerk binnen Almelo besproken, de tegenprestatie en eventuele voorwaarden die Scoop stelt aan de uitvoering van vrijwilligerswerk door kwetsbare doelgroepen. Visie van de professionele vrijwilligersorganisatie op de ontwikkelingen van vrijwilligerswerk: Vrijwilligerswerk heeft wel degelijk zin, het kan veel met een persoon doen. Het verrichten van vrijwilligerswerk kan zo'n invloed uitoefenen op het individu dat zijn kwaliteit van leven in grote mate verbetert. Binnen de professionele vrijwilligersorganisatie blijkt dat hogeropgeleiden zelf zoeken naar plekken waar vrijwilligerswerk gedaan wordt. Scoop geeft aan voor deze groep weinig te doen. Het is een in grote mate zelfvoorzienende groep. Scoop richt zich vooral op de kwetsbare doelgroepen om deze te helpen bij de activering door vrijwilligerswerk. Scoop ziet wel dat de vrijwilliger verandert. Steeds meer mensen kleden hun leven anders in. Ook Scoop wijt dit dus aan de individualisering van de maatschappij. Mensen kiezen steeds vaker voor activiteiten voor zichzelf in plaats van actief te zijn binnen de maatschappij. Andere ontwikkelingen die Scoop waarneemt zijn: a) De afname in ouderen die regulier vrijwilligerswerk willen doen; b) Toename van mensen die niet langer bereid zijn om structureel vrijwilligerswerk te doen; c) Steeds meer vraag door vrijwilligers naar kortdurend vrijwilligerswerk in de vorm van klussen; Scoop ziet de toekomst van vrijwilligers werk steeds meer onder druk komen te staan. Dit komt mede door de hierboven genoemde ontwikkelingen in de vraag naar vrijwilligerswerk. Scoop voorziet ook demografische problemen. Vergrijzing van de populatie binnen Almelo, bevolkingskrimp en een steeds groter beroep door de centrale overheid op de werkende bevolking in bijvoorbeeld de vorm van mantelzorg zal de vrijwilligersmarkt steeds verder onder druk zetten. Uiteindelijk zal ook door afname van het arbeidspotentieel minder aanbod komen vanuit de samenleving om naast de verplichtingen aan werkgever en verzorger ook nog eens vrijwilligerswerk te doen. Vraag en aanbod binnen Almelo: Scoop Welzijn heeft als een van de grootste vrijwilligersorganisaties binnen Almelo een goed zicht op de vrijwilligersmarkt binnen Almelo. Wanneer we kijken naar het heden is er volgens Scoop al een tekort aan vrijwilligers binnen de Almelose gemeentegrenzen. Dit tekort bevindt zich buiten de sfeer van verenigingen en zorginstellingen die doorgaans zelfvoorzienend zijn met betrekking tot de werving naar vrijwilligers. Wel geeft Scoop aan dat zij wel contacten onderhouden binnen het verenigingsleven omdat hier activiteiten door andere divisies van Scoop worden georganiseerd.
31
Scoop geeft wel aan dat de aanbod kant van vrijwilligerswerk binnen Scoop steeds meer gericht is op 4 5 activering van kwetsbare doelgroepen. Organisaties als Dimence en MEE weten steeds vaker Scoop te vinden voor de bemiddeling van kwetsbare individuen naar een geschikte plaats om geactiveerd te worden. De Tegenprestatie: Scoop geeft aan dat de tegenprestatie een grote kans kan zijn voor het individu. Het feit dat het om geleid vrijwilligerswerk gaat is gezien de doelgroep niet per definitie verkeerd. De mogelijkheid om handhavend op te treden is een goede stok achter de deur om in ieder geval in aanraking te komen met vrijwilligerswerk en activering. Scoop geeft aan dat nieuwsgierigheid naar de tegenprestatie en haar mogelijkheden hebben geleid tot de eerste contacten tussen Scoop en de gemeente Almelo. Een afbakening tot een doelgroep dat zich bevindt tussen zorg en participatie is wenselijk. Zo kan een kwetsbare doelgroep positief beïnvloed worden waarvoor anders geen trajecten voor ingezet worden. Wel verwacht Scoop dat de weg naar daadwerkelijke participatie een moeilijk proces zal worden. Het veranderen van de attitude van de doelgroep tegenover participatie zal op weerstand stuiten. Voorwaarden tot participatie in de tegenprestatie: Scoop geeft aan dat wanneer het in de tegenprestatie zal stappen wel een aantal voorwaarden heeft. Scoop zal graag willen dat er: • een gedegen intake wordt gedaan om zo begeleidingskosten achteraf te besparen; • een gefaseerde invoering komt om gevoel te krijgen bij de tegenprestatie en om capaciteitsproblemen te voorkomen; • een goede screening plaatsvindt door de gemeente bij de aanlevering van uitkeringsgerechtigden om zo de risico's van misplaatsingen te voorkomen (veelpleger die toegang krijgt tot geldstromen, pedofiel binnen organisatie waar kinderen komen, etc.); • een warme overdracht met een goed klantprofiel; • zorgvuldigheid moet binnen het proces voorop staan. Voorgestelde werkwijze: Omdat Scoop al veel ervaring heeft met vrijwilligers die uit kwetsbare doelgroepen komen is het mogelijk uit deze ervaring te putten. Omdat de doelgroep meer begeleiding nodig heeft dan de doorsnee vrijwilliger wordt er aan de voorkant van het proces geïnvesteerd in een goede intake. Hierdoor ontstaat een goed beeld van de potentiële vrijwilliger en zijn of haar wensen, kracht en of beperkingen. Hierna wordt er een passende organisatie aan gekoppeld waarna een kennismaking volgt. Binnen deze werkwijze is het helaas niet mogelijk om de uitkeringsgerechtigden te monitoren. Scoop geeft hierover aan dat de nazorg inderdaad niet of nauwelijks aanwezig is. Iets wat wel cruciaal is voor eventuele handhaving. Dit is een tekort wat met aanvullende afspraken met of Scoop of de organisatie waar de uitkeringsgerechtigde is geplaatst moet worden ondervangen. Eventueel is het mogelijk om goed gemotiveerde vrijwilligers hiervoor verantwoordelijk te maken om zo enigszins de kosten in de hand te houden. Bereidheid Scoop Gezien het feit dat er al contact is tussen de gemeente Almelo en Scoop waarin ook de tegenprestatie besproken wordt geeft al aan dat Scoop nieuwsgierig is. Het idee om uitkeringsgerechtigden te activeren ligt in het verlengde van de doelstellingen die Scoop nastreeft. Ook het verplichtende karakter schrikt niet af. Wanneer gevraagd wordt of Scoop de resterende 188 plaatsen kan realiseren wordt positief geantwoord.
4 5
Dimence is een organisatie werkzaam in de geestelijke gezondheidszorg MEE begeleid mensen met een beperking
32
Resumé interview Scoop Scoop verwacht dat de komende jaren de vrijwilligersmarkt, waar al een tekort aan vrijwilligers bestaat, steeds meer onder druk komt te staan. Individualisering, vergrijzing, krimp en een andere tijdsindeling door mensen worden als oorzaken gezien. Scoop onderkent het belang van vrijwilligerswerk voor de activering van kwetsbare doelgroepen zoals de groep uitkeringsgerechtigden met een langere afstand tot de arbeidsmarkt. Het kan voor deze mensen de kwaliteit van leven verbeteren. Wel kent Scoop voorwaarden toe aan toetreding als partij binnen de tegenprestatie, zaken als gefaseerde invoering, een warme overdracht en zorgvuldigheid bij plaatsingen staan voorop. Scoop geeft wel aan dat wanneer voldaan wordt aan de voorwaarden, nieuwsgierig en enthousiast te zijn over de tegenprestatie en voldoende volume in tegenprestaties te kunnen genereren om de doelgroep te bedienen.
Antwoord op deelvraag 2 Binnen de enquête die gehouden is onder Almelose organisaties blijkt dat meer dan de helft van deze organisatie kampt met een tekort aan vrijwilligers. 47% van de ondervraagde organisaties verwachten een sterke afname van vrijwilligers, meer dan de helft van de organisaties kampen met een afname van het aantal leden dat actief is binnen de organisatie. Scoop onderschrijft dat er inderdaad een tekort aan vrijwilligers bestaat in Almelo. Ook zijn de bestaande vrijwilligers minder geneigd langdurig actief te zijn als vrijwilliger. Eenzelfde mening leeft ook binnen Scoop, de grootste professionele vrijwilligersorganisatie binnen Almelo. Ook zij verwachten een afname van vrijwilligers. Als redenen worden de vergrijzing, individualisering en het anders indelen van vrije tijd door ouderen gegeven. Opvallend is de neiging van de ondervraagde organisaties om eigen leden niet te dwingen tot het actieve lidmaatschap. Wel zien organisaties een oplossing voor het tekort aan vrijwilligers in het aantrekken van externe “geleide” vrijwilligers. Het belang van participatie van mensen aan de samenleving speelt hierin in een rol. Organisaties vinden het voornamelijk een rol van de overheid om niet participerende mensen toch deel te laten nemen aan de samenleving. Ongeveer de helft van de organisaties ziet hier ook een eigen rol om dit samen met de gemeente te realiseren. De tegenprestatie wordt door de organisaties gezien als goed hulpmiddel. Ook Scoop geeft hierover aan dat de tegenprestatie voorziet in een middel om ook de kwetsbare groep, zij het soms met lichte dwang, te laten participeren en daarmee ook te activeren. Een ruime meerderheid (85%) van de ondervraagde organisaties is van mening dat de tegenprestatie door de gemeente Almelo ingevoerd moet worden. Een meerderheid (59%) van de organisaties staat welwillend tegenover het opnemen van tegenpresteerders binnen de organisatie. Ook binnen Scoop is er bereidheid om mee te denken en diensten aan te bieden om de tegenprestatie in te kunnen voeren. Er bestaat hiermee een brede basis voor de gemeente om over te gaan tot het invoeren van de tegenprestatie. Het gecombineerde aanbod van de Almelose organisaties enerzijds en Scoop Welzijn anderzijds kan goed voorzien in de aanlevering van de benodigde tegenprestaties voor het activeren van de beoogde. Het verwachte volume binnen de 164 organisaties die onder de enquête vallen wordt becijferd op 2408 uur. Wel is er binnen zowel de Almelose organisaties waar men gebruik maakt van vrijwilligers als bij de professionele vrijwilligersorganisaties behoefte aan duidelijke voorwaarden met betrekking tot de tegenprestatie. .
33
4.3 Verwachten kosten en baten Binnen deze paragraaf staat het beantwoorden van de derde deelvraag centraal. Deze derde deelvraag luidt: Wat zijn de te verwachten baten en lasten die samen gaan met het uitvoeren van de verplichte tegenprestatie binnen de gemeente Almelo? Om deze deelvraag te kunnen beantwoorden moet eerst bepaald worden welke actoren er binnen deze opdracht een rol spelen. In paragraaf 4.3. 1 wordt dit verder gespecificeerd. In paragraaf 4.3.2 zal een opsomming worden gemaakt van de verwachte kosten en baten die gepaard gaan met de uitvoering van de tegenprestatie binnen Almelo. 4.3.1 Actoren Binnen de SROI die binnen dit onderzoek wordt uitgevoerd worden een zestal actoren meegenomen. De SROI loopt tegen beperkingen op doordat er een beperkte hoeveelheid tijd en mankracht beschikbaar is. Deze beperkingen houden in: • Het aantal actoren dat meegenomen wordt blijft beperkt tot zes; • De SROI wordt beperkt tot de gemeentelijke grenzen; Bij het selecteren van de actoren is gekeken naar de in het theoretisch kader benoemde definitie: “Iedere persoon, groep of instantie verantwoordelijk voor de input en/ of betrokkenheid bij de activiteiten van de organisatie en/ of aanspraak kan maken op de output van de organisatie. “ Met deze definitie in het achterhoofd is in de bijeenkomst van de projectgroep van 24 januari besloten dat de focus van de SROI op de volgende zes actoren zal liggen: 1. De Doelgroep: Onder de doelgroep wordt verstaan: de groep langdurig van de arbeidsplicht vrijgestelde uitkeringsgerechtigden die in staat worden geacht (naar vermogen) een tegenprestatie te leveren. Dit houdt praktisch in dat mensen die op de eerste trede van de participatie ladder staan afvallen. Resteert een groep van uitkeringsgerechtigden die tussen de 4 (bovengrens trede 1) en 8 uur 6 (ondergrens participatie) per week belastbaar zijn. Naar verwachting zal dit resulteren in 288 cliënten die mogelijk een tegenprestatie kunnen leveren. Omdat de doelgroep direct betrokken is bij de tegenprestatie, zij gaan deze per slot van rekening verrichten, zijn zij actoren in deze SROI. 2. De afdeling SEZ van de gemeente Almelo: De gemeente Almelo is als initiator van de tegenprestatie direct betrokken. Afhankelijk van de wijze waarop de tegenprestatie uitgevoerd gaat worden zal de rol van de afdeling SEZ verschillen. In paragraaf 4..4 zal verder ingegaan worden op de verschillende uitvoeringsvarianten. Door de directe inbreng van middelen en baat bij de output van de tegenprestatie voldoet ook de afdeling SEZ aan de hierboven benoemde eis. 3. Verenigingsleven: Het verenigingsleven binnen Almelo is als beoogde plek waar mensen tegenprestaties kunnen leveren direct betrokken bij de tegenprestatie. Zoals al in paragraaf 4.1.2 is geconcludeerd verwacht een grote groep dat het aantal vrijwilligers af zal nemen en het actieve lidmaatschap zal teruglopen. Hierdoor heeft het Almelose verenigingsleven direct baat bij tegenpresteerders daar ze geen extra inhuur hoeven te realiseren of over moeten gaan naar opgelegd vrijwilligerswerk voor de eigen leden. 4. Vrijwilligersorganisaties: Naar aanleiding van de gehouden enquête onder Almelose organisaties die gebruik maken van vrijwilligers is gebleken dat het volume aan vrijwilligers dermate laag is dat er uitgekeken moet worden naar een manier om dit volume te vergroten. De professionele vrijwilligersorganisatie is op twee manieren betrokken bij de tegenprestatie. Op de eerste manier levert de professionele organisatie de nodige plekken waar een tegenprestatie geleverd kan worden. Op de tweede wijze 6
Zie voor de totstandkoming van de doelgroep de besluitenlijst van bijlage 4.3
34
kan de professionele vrijwilligersorganisatie concurrentie ondervinden van de tegenprestatie. Doordat er meer aanbod komt kan het zijn dat de vraag niet langer volstaat. In beide gevallen is de professionele vrijwilligersorganisatie direct betrokken bij de tegenprestatie. 5. Gemeente Almelo als samenleving: De gemeente Almelo als samenleving levert geen directe bijdrage aan input voor de tegenprestatie. Gesteld kan worden dat zij direct betrokken zijn omdat zij de uitkeringen van de tegenpresteerders mede financieren door het betalen van belastingen. Deze bijdrage is moeilijk inzichtelijk te maken voor enkel de Almelose samenleving. Wel is de Almelose samenleving direct betrokken bij de output van de tegenprestatie. Doordat er een tegenprestatie wordt geleverd door uitkeringsgerechtigden neemt de sociale cohesie binnen de samenleving toe en daarmee ook de tolerantie ten aanzien van uitkeringsgerechtigden. 6. Verdrongen re-integreerders: Het is mogelijk dat door het doen van een tegenprestatie uitkeringsgerechtigden met een ontheffing van de arbeidsplicht geactiveerd worden. Hierdoor kan het zijn dat de ontheffing ingetrokken wordt en de uitkeringsgerechtigde instroomt in de reguliere re-integratie. Hiermee wordt deze concurrent van de groep mensen die al re-integreren. Het kan dus zijn dat ex-tegenpresteerders de reintegreerders verdringen. Hiermee ondervindt de verdrongen re-integreerder direct de gevolgen van de tegenprestatie. De verdrongen re-integreerder is daarmee de zesde en laatste actor die meegenomen wordt in de SROI. 4.3.2 Kosten en baten Binnen deze opdracht worden de kosten en baten in beeld gebracht die voortvloeien uit een interventie die zich nog niet heeft voorgedaan. Omdat het onderzoek zich ex-ante voordoet zijn er geen harde data beschikbaar met betrekking tot de tegenprestatie. Om een inschatting te kunnen maken is gekeken naar vergelijkbare processen binnen de afdeling SEZ, projecten die al binnen de doelgroep hebben gedraaid, ervaringen van collega's en middels een uitvraag binnen gemeenten bemachtigde gegevens. Om in kaart te brengen welke maatschappelijke kosten en baten de tegenprestatie met zich mee brengt is een inschatting gemaakt in de verwachte effecten van de tegenprestatie. Binnen de projectgroep tegenprestatie zijn aan de hand van eigen ervaringen en gegevens uit onderzoeken naar re-integratie een aantal effecten vastgesteld, deze zijn te zien onderverdeeld in geprijsde en niet geprijsde effecten. Tabel 4.1 geeft een overzicht van de vastgestelde effecten die direct afgeleid zijn van de tegenprestatie. Hierbij wordt de OEEI leidraad gevolgd en de effecten verdeeld naar diegene die voor en of nadelen ondervindt van de tegenprestatie. Verwachte effecten tegenprestatie
Doelgroep
Gemeente Almelo SEZ
Professionele vrijwilligers organisaties
Verenigingsleven
Overige maatschappij (gemeente Almelo) Verdrongen re-integreerder
Geprijsde effecten Baten (+) en kosten + toename loon – verlies uitkering
+ minder uitkeringen – investering in beleid (incidenteel) – handhaving – administratieve last – verzekeren risico's – matching + subsidie + omzet – begeleidingskosten – overhead + vervangingswaarde – kosten vrijwilligers – begeleiding
+ uitkering – participatiepremie Tabel 4.1: Verwachte effecten tegenprestatie binnen Almelo.
Niet-geprijsde effecten Baten (+) en kosten + actief in de maatschappij + toename levensgeluk + toename eigenwaarde – vrije tijd + positief imago bij samenleving – negatief imago bij doelgroep
+ validatie bestaansrecht
+ maatschappelijke betrokkenheid (extern gericht) – verlies van samenhang (intern gericht) + toename solidariteitsgevoel + toename draagvlak uitkeringsgerechtigden + vrije tijd – afname kansen arbeidsmarkt
35
Om de kosten en baten voortvloeiend uit deze effecten te kunnen monetariseren zijn er een instroommodel en indicatoren nodig. Het instroomschema is opgenomen in bijlage 7. De indicatoren kunnen per effect verschillen. Binnen bijlage 8 worden de indicatoren voor deze SROI per actor vastgesteld. Kosten voor de doelgroep • Verlies van vrije tijd: Vrije tijd heeft een prijs. Het is de prijs waarop een persoon bereid is de vrije tijd op te offeren voor een andere activiteit. De hoogte kan per persoon verschillen. Ook verschilt de bereidheid van een werkende dan van iemand in de uitkering. Het SEO gaat in zijn berekeningen voor de maatschappelijke kosten en baten van re-integratie van het volgende uit: Wanneer iemand zal gaan werken voor het WML dan stijgt het inkomen boven de bijstandsnorm. Dit verschil tussen het WML en de inkomsten uit uitkering is volgens SEO de waardering voor vrije tijd (CPB, 2007). Een berekening van deze kosten voor de SROI is terug te vinden in bijlage 6.1. •
Verlies uitkeringen: Het verlies van uitkeringen bestaat uit de indicator opgelegde maatregelen. Deze maatregelen zijn opgelegd aan de doelgroep omdat de doelgroep niet aan de voorwaarden van de gemeente voldoet. Let wel, binnen de actor Afdeling SEZ komen de opgelegde maatregelen terug als opbrengst. In bijlage 6.2 wordt aangegeven hoe de kosten van netto maatregelen zich ontwikkelen.
Opbrengsten voor de doelgroep • Toegenomen levensgeluk: Levensgeluk is een immateriële baat die moeilijk is te monetariseren. Toch is het aannemelijk dat iemand die actief is meer levensgeluk ervaart dan iemand die doelloos thuis zit. Om de toename in levensgeluk te becijferen kan er gekeken worden naar over de zogenaamde QALY. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zegt het volgende over de Qualy: “De QALY is een maat voor het aantal jaren dat iemand nog te leven heeft, met een correctie voor de kwaliteit hiervan. Één QALY staat voor één jaar in leven in goede gezondheid. Een exacte berekening van de toename van Levengeluk binnen deze SROI is in bijlage 6.3 te vinden. •
Toegenomen loon: Het toegenomen loon is een materiële baat die voorkomt wanneer een uitkeringsgerechtigde 7 uitstroomt naar regulier werk met of zonder ondersteuning . Het toegenomen loon bestaat uit twee componenten, ten eerste het hogere WML voor mensen die doorgroeien naar regulier werk met ondersteuning of zonder ondersteuning. Ten tweede zijn er mensen die in de arbeid activering doorstromen. Deze mensen kunnen bij uitvoering van een participatieplaats een zogenaamde participatiepremie verdienen. Deze verdiensten bestaan uit € 150 per half jaar met een maximum van twee jaar. In bijlage 6.4 is de berekening van beide verdiensten verder becijferd.
Kosten gemeente Almelo Hoewel de wetgever aangeeft dat de tegenprestatie budget neutraal ingevoerd kan worden door gebruik van het al bestaande netwerk van een gemeente aan te spreken, blijkt in de praktijk dat de gemeenten de tegenprestatie niet uit kunnen voeren zonder specifiek kosten te maken. Maastricht geeft aan in haar evaluatie dat zeker bij mensen zonder arbeidsplicht er een inspanning vanuit de gemeente moet komen die niet uit het W-deel gefinancierd mag worden. Kosten die voorkomen binnen de gemeente Almelo zijn: •
7
Kosten handhaving Deze kosten van handhaving vloeien voort uit de hoor- wederhoor procedure. De procedure wordt ingezet op het moment dat de tegenpresteerder maatregelwaardig gedrag vertoont. Hieronder vallen onder andere het niet voldoende inspannen om een tegenprestatie te vinden en het frustreren van het traject op de plaats waar de tegenprestatie verricht wordt. Voor een gedetailleerde weergave van deze berekening verwijs ik u naar bijlage 6.5. Binnen de beide varianten is het onzeker hoe uitkeringsgerechtigden zich zullen gaan gedragen.
Met ondersteuning wil zeggen met loonkostensubsidie, bij regulier werk zonder ondersteuning heeft de gemeente geen bemoeienis meer
36
•
Kosten van beleid Om het beleid met betrekking tot de tegenprestatie op te stellen en door het college en de raad te laten vaststellen zijn incidentele kosten van beleid nodig. Binnen de werkzaamheden vallen het schrijven van de beleidsnota, overleg met wethouders en het waar nodig aanpassen van verordeningen die beïnvloed worden door de tegenprestatie. Denk hierbij aan de maatregelverordeningen. Een gedetailleerd overzicht van de kosten is opgenomen in bijlage 6.6
•
Kosten verzekering binnen het theoretisch kader hebben we gezien dat gemeenten een risico lopen wanneer het een tegenprestatie op gaat leggen. De schade die een tegenpresteerder tijdens de uitvoering van de tegenprestatie veroorzaakt kan worden verzekerd. de kosten per jaar van de SROI worden in bijlage 6.7 weergegeven.
•
Kosten hoofdproces Afhankelijk van de wijze waarop het proces ingericht wordt vloeien er kosten uit voort. Deze kosten bestaan uit de tijdsbesteding van de verschillende disciplines die deel uit maken van het proces. Om te bepalen wat de kosten zijn van het hoofdproces is in kaart gebracht wat de verwachte tijdsbesteding per rol per variant is. Hierbij is gekeken naar proces elementen van andere processen die soortgelijk zijn. Een gedetailleerd overzicht van de berekening van de kostprijs en de ontwikkeling van de kosten is in bijlage 6.8 en 6.12 opgenomen.
•
Acquisitie Convince Binnen de wijze waarop de tegenprestatie ingebed wordt kan het bemiddelingsbureau Convince de acquisitie voor haar rekening nemen. Het doet actief aan acquisitie voor plekken waar een tegenprestatie geleverd kan worden en bemiddeld de uitkeringsgerechtigde naar een passende plaats. Dit heeft gevolgen voor de inschakeling van de professionele vrijwilligersorganisatie die hierdoor op een zijspoor komt te staan. Binnen Convince wordt er nu acquisitie gepleegd op participatie plaatsen, leer-werkplekken en reguliere arbeidsplaatsen. De expertise en ervaringscijfers met betrekking tot het rendement van de werkbezoeken en de tijd dat een medewerker bezig is met de bemiddeling van tegenpresteerders zijn basis voor de berekening van de verwachte kosten, deze kosten zijn in bijlage 6.9 beschreven.
•
Opstellen samenwerkingsovereenkomsten Convince Convince stelt met partners waar veel cliënten tegenpresteren samenwerkingsovereenkomsten op. De grens voor het afsluiten van zo’n overeenkomst ligt op minimaal tien tegenpresteerders per organisatie (A. Reefman). Doordat de acquisitie door Convince plaats gaat vinden kan voorkomen dat deze overeenkomsten opgesteld worden. Omdat het te onzeker is of deze volumes daadwerkelijk behaald worden, wordt het opstellen van samenwerkingsovereenkomsten niet opgenomen binnen de SROI. Wel blijft het een aandachtspunt omdat er kosten uit voortvloeien die bij een eventuele ex-post SROI meegenomen moeten worden. Mocht het wel voorkomen dan is het criterium voor deze kostenpost het aantal opgestelde overeenkomsten.
•
Casemanagement De casemanager is nadat het hoofdproces is doorlopen bij problemen het eerste aanspreekpunt voor cliënt en organisatie waar de tegenprestatie wordt geleverd. Binnen het team Participatie worden mensen die vrijwilligerswerk verrichten als activering doorgaans twee keer per jaar gesproken. Mandie Geertman geeft hierover aan dat binnen deze gesprekken de ontwikkeling en arbeidsverplichting ter sprake komen. Daarnaast komt het voor dat bij calamiteiten een extra contact moment wordt ingelast. De berekening van de kosten voor de drie jaar die de SROI bestrijkt is opgenomen in bijlage 6.10.
•
Kosten bezwaar en beroep Het opleggen van de tegenprestatie vindt zijn wettelijke grond in het bijzonder bestuursrecht. De burger die de tegenprestatie opgelegd krijgt wordt door middel van een beschikking op de hoogte gebracht van het besluit. De cliënt heeft rechtsbescherming in de vorm van bezwaar en beroep
37
Aan het voeren van bezwaar procedures zijn kosten verbonden die ten dele van de gemeente vallen; zo zijn er de kosten van inzet van personeel, inzet van de bezwaarschriftencommissie en bij verlies door de gemeente kosten van juridische bijstand. Binnen de gemeente Almelo werden in 2012 in totaal 202 bezwaarschriftenprocedures behandeld. Een uitwerking voor de kosten vindt u in bijlage 6.11 Opbrengsten afdeling SEZ gemeente Almelo De impact voor de afdeling SEZ is tweedelig. De tegenprestatie levert een effect op binnen de handhaving van de tegenprestatie en het levert een reductie in het aantal uitkeringen. •
Opbrengst handhaving We hebben al gezien dat de handhaving van de tegenprestatie ook al bij de kosten van de doelgroep zijn benoemd. Er zou gezegd kunnen worden dat de impact van de kosten bij de doelgroep tegen de impact van de opbrengsten zouden wegvallen als verdelingseffect en dus uit de vergelijking kunnen worden gehaald. Handhaving kent echter naast een netto reductie ook een bruto schadelastreductie waardoor beide impacts toch van elkaar verschillen. Deze bruto reductie wordt pas op een later moment zichtbaar in de vorm van een stuk loonheffing dat niet betaald hoeft te worden. In bijlage 6.2 wordt hier in de berekening van de totale schadelastreductie op ingegaan. De totale reductie is terug te vinden in tabel bijlage 6.12.
•
Reductie in aantal uitkeringen De tegenprestatie is niet bedoeld als re-integratie middel. Toch kan het door het verplichtende karakter of de inzet van vrijwilligerswerk voorkomen dat de tegenprestatie resulteert in een reductie in het aantal uitkeringen. Binnen het plan van aanpak van de MAU wordt aangegeven dat de maatregel “iedereen doet mee” ervoor moet zorgen dat er ieder jaar acht uitkeringen worden beëindigd (Scholtens, 2012). “Iedereen doet mee” houdt in dat iedere uitkeringsgerechtigde iets moet doen voor zijn uitkering. De verwachting van de projectgroep tegenprestatie is dat gemiddeld één tot twee uitkeringen per jaar beëindigd zullen worden. De impact is terug te vinden in bijlage 6.13 in tabel bijlage 6.25
Kosten professionele vrijwilligersorganisatie Wanneer voor de uitvoering van de tegenprestatie een beroep wordt gedaan op de professionele vrijwilligersorganisatie spelen de kosten die deze organisatie maakt een rol voor de SROI. Navraag bij Scoop leert dat kosten die voortvloeien uit de tegenprestatie voornamelijk zullen bestaan uit overhead kosten voor bemiddeling en matching. Een verdere onderbouwing van de kosten is in bijlage 6.14 terug te vinden. Opbrengsten professionele vrijwilligersorganisatie Er zijn geen opbrengsten uit vrijwilligerswerk die ten gunste komen aan de professionele vrijwilligersorganisatie. Wel wordt er door de gemeente subsidie verstrekt. Deze wordt niet opgenomen omdat het hier gaat om een verdelingseffect. Het zijn kosten voor de gemeente Almelo maar tegelijkertijd opbrengsten voor de professionele vrijwilligersorganisatie en dus neutraal voor de berekening van de SROI. Kosten verenigingsleven/ organisatie waar het vrijwilligerswerk verricht wordt Door aan de uitvoering van de tegenprestatie deel te nemen worden organisaties geconfronteerd met kosten deze zullen naar verwachting bestaan uit: • Reguliere vrijwilligerskosten Organisaties die gebruik maken van vrijwilligers maken hier kosten voor. Uit de gehouden enquête blijkt dat een vrijwilliger de organisatie gemiddeld € 385 kost. •
Begeleidingskosten De organisatie die de uitkeringsgerechtigde laat tegenpresteren in de vorm van geleid vrijwilligerswerk maakt hier naar verwachting extra kosten voor. Door de begeleiding door vrijwilligers binnen de organisatie te regelen wordt verwacht dat de begeleiding weinig extra inzet vergt. Echter zelfs bij instructie op instructief niveau zal de inzet hoger uitpakken. Daarom is ervoor gekozen om de kosten met een factor 1,2 op te hogen. Dit houdt in dat voor elke Euro aan reguliere kosten 20 eurocent aan begeleidingskosten worden gerekend. Zowel de berekening van de reguliere als de begeleidingskosten zijn opgenomen in bijlage 6.15.
38
•
Verlies van samenhang (intern gericht) Het verlies van samenhang doordat een organisatie mensen laat tegen presteren is ex-ante moeilijk te bepalen. Het kan zijn dat mensen door politieke kleur of principes afkeer krijgen van de organisatie. Hierdoor kunnen mogelijk leden weglopen. Ingeschat wordt dat het niet een zodanige vaart zal lopen. Vooral wanneer het vrijwilligerswerk bijdraagt aan positieve beeldvorming door er ook te zijn voor de kwetsbare groepen. Toch zal het als PM-post mee worden genomen. Bij een eventuele ex-post SROI zal in beeld gebracht moeten worden hoeveel leden het lidmaatschap op hebben gezegd. Dit dient dan als criterium voor de SROI. Voor nu zal het als een – PM-post mee worden genomen.
Opbrengsten verenigingsleven/ organisatie waar het vrijwilligerswerk verricht wordt Waar kosten zijn, zijn doorgaans ook opbrengsten. Zo ook binnen de organisaties waar een tegenprestatie wordt verricht. De verwachte opbrengsten zijn: •
Vervangingswaarde De tegenprestaties die geleverd worden hebben een vervangingswaarde. Dat wil zeggen indien er niet genoeg vrijwilligers zijn de vereniging een kracht zou moeten inhuren om de nodige werkzaamheden te verrichten. In bijlage 6.17 is de berekening van deze vervangingswaarde terug te vinden.
•
Maatschappelijke betrokkenheid (extern gericht) Net als bij verlies van samenhang bij de kosten van het verenigingsleven geldt ook hier dat het moeilijk in te schatten is of het meedoen aan de tegenprestatie ervoor zorgt dat er leden bijkomen of leden die weg zouden gaan nu, door het laten tegenpresteren van uitkeringsgerechtigden. Wel kan aangenomen worden dat positieve reclame een gunstig effect heeft. Ook deze post wordt opgenomen als PM-post en wel een + PM-post.
Kosten en opbrengsten Overige maatschappij (gemeente Almelo) Helaas is het ex-ante niet mogelijk een inschatting te maken op de kosten en opbrengsten van de tegenprestatie op de gehele samenleving van Almelo. In het overzicht van de verwachte effecten wordt wel de verwachte toename van het solidariteitsgevoel en de toename voor draagvlak ten opzichte van uitkeringsgerechtigden benoemd. Toename solidariteit Aan de hand van de gehouden enquête wordt wel de inschatting gemaakt dat er inderdaad een toename zal plaatsvinden in het draagvlak voor uitkeringsgerechtigden. Binnen deze enquête gaven 98% van de ondervraagde organisaties aan dat participatie in de samenleving erg belangrijk is voor mensen. 85% vindt dat de gemeente de tegenprestatie moet invoeren en 73% denkt dat het bijdraagt aan de participatie van de doelgroep. Gesteld kan worden dat indien de doelgroep deel gaat nemen aan de tegenprestatie dit een positieve invloed heeft op de gemeente Almelo als samenleving. De opbrengsten zullen dan ook beide als ++ PM-post opgenomen worden. Een geldelijke inschatting zou de betrouwbaarheid van de SROI verminderen. Kosten en opbrengsten verdrongen re-integreerder De kosten van de verdrongen re-integreerder bestaan uit het verlies van een mogelijke participatiepremie als hij vanuit een participatieplaats bij activering verdrongen wordt, en zijn kansen op de arbeidsmarkt die afnemen. Ook kan gesteld worden dat het gewonnen levensgeluk van participatie wordt ontnomen. Wanneer we echter kijken naar de absolute getallen die uit de verwachte ontwikkeling komen (bijlage 6.4) dan is deze verdringing ten opzichte van de volumes binnen re-integratie marginaal. In totaal zouden het eerste jaar 3 mensen zich verbeteren, in het tweede jaar 10 mensen en het laatste jaar 11 mensen. Deze in bijlage 6.4 benoemde aantallen vormen geen bedreiging voor verdringing van andere re-integreerders. Binnen de SROI behoort dan ook geen rekening te worden gehouden met kosten en of opbrengsten van verdrongen re-integreerders omdat er simpelweg bij deze aantallen geen verdringing plaatsvindt. Wanneer de tegenprestatie in grotere volumes opgelegd gaat worden kan echter wel het gevaar van verdringing plaats gaan vinden. De ontwikkeling binnen de SRG kan hierin een criterium zijn om te bepalen in hoeverre tegenpresteerders reguliere re-integreerders verdringen.
39
Verwachte kosten die voortvloeien uit verdringen zullen zijn: • Afname levensgeluk doordat er geen activering meer plaatsvindt; • Toename in de uitkeringsduur; • Verdwijnen van rechten op mogelijke participatiepremie. Opbrengsten binnen deze groep zullen bestaan uit een toename vrije tijd. Met het benoemen van de kosten en baten van de laatste actor kan de derde deelvraag worden beantwoord. Beantwoording derde deelvraag: Om de derde deelvraag te beantwoorden vatten we nu de verwachte kosten en baten die voortvloeien uit de invoering van de tegenprestatie en benoemd zijn in deze paragraaf samen in tabel 4.2. Met het genereren van het overzicht van verwachte kosten en baten in tabel 4.2 is de derde deelvraag beantwoord.
Kosten
Baten
Kosten doelgroep:
Opbrengsten doelgroep
Verlies van vrije tijd
Toegenomen levensgeluk
Verlies uitkering
Toegenomen loon
Kosten afdeling SEZ
Opbrengsten afdeling SEZ
Kosten handhaving
Opbrengsten handhaving
Kosten van beleid
Reductie betaalde uitkeringen
Kosten verzekering Kosten hoofdproces Acquisitie Convince Opstellen samenwerkingsovereenkomsten Convince Casemanagement Kosten bezwaar en beroep Kosten professionele vrijwilligersorganisatie
Opbrengsten professionele vrijwilligersorganisatie
Kosten matching en bemiddeling
?
Kosten organisatie waar vrijwilligerswerk verricht wordt
Opbrengsten organisatie waar vrijwilligerswerk verricht wordt
Kosten vrijwilliger
Vervangingswaarde
Begeleidingskosten
Maatschappelijke betrokkenheid (extern gericht)
Afname samenhang intern Kosten overige Maatschappij
opbrengsten overige Maatschappij
(niet direct toerekenbaar)
Toename solidariteitsgevoel Toename draagvlak uitkeringsgerechtigden
Kosten verdrongen re-integreerder
Opbrengsten verdrongen re-integreerder
Verlies participatiepremie
Toename vrije tijd
Afname levensgeluk Afname loon Tabel 4.2: Verwachte kosten en baten die voortvloeien uit de invoering van de tegenprestatie
Een tabel met daarin de geldelijke kosten en baten is in bijlage 6, in tabel bijlage 6.47 opgenomen.
40
4.4 Wijze van inbedding tegenprestatie binnen Almelo Binnen deze paragraaf zal het eerste deel van de vijfde deelvraag worden beantwoord. Deze vijfde deelvraag luidt: Hoe kan de uitvoering van de verplichte tegenprestatie worden ingebed? Om de tegenprestatie in te bedden binnen de afdeling SEZ en een SROI te kunnen berekenen is een werkproces onontbeerlijk. Een werkproces geeft richting aan de uitvoering en maakt het de afdeling SEZ mogelijk een inschatting te maken van de kosten die voortvloeien uit het proces. Omdat het op meerdere manieren mogelijk is om het proces in te richten is gekeken naar wat er mogelijk is binnen de bestaande afdeling SEZ en de twee gemeenten die gereageerd hebben op de uitvraag. Binnen deze paragraaf wordt bekeken op welke wijze de tegenprestatie ingebed zou kunnen worden. Hierbij worden twee varianten uitgewerkt. Deze varianten bestaan uit: • •
Variant één Totale uitvoering; Variant twee: De regisserende gemeente.
Pas nadat deze twee varianten zijn doorgerekend in een SROI kan uiteindelijk een antwoord gegeven worden op de vijfde en laatste deelvraag van dit onderzoek: “Hoe kan de uitvoering van de verplichte tegenprestatie worden ingebed?”. Binnen deze paragraaf wordt de werkwijze kort beschreven. De kosten en baten die gedefinieerd zijn binnen paragraaf 4.3 worden ook per variant geldelijk in beeld gebracht.
4.4.1 Variant één Totale uitvoering Binnen de eerste variant is gekozen voor een uitvoering waarbij de gemeente Almelo gebruik maakt van de expertise die aanwezig is. Om tot een goede inbedding te komen zijn er diverse disciplines binnen de afdeling waarvan er een inzet wordt verwachtte weten: •
Casemanager: De werklijn binnen de afdeling SEZ heeft haar dienstverlening opgesplitst in diverse teams. Deze bestaan uit werkcoaches, re-integratie coaches en de casemanager van participatie. Omdat de tegenprestatie en participatie in elkaars verlengde liggen is het logisch om de tegenprestatie uit te laten voeren door het team participatie. De casemanager draagt zorg voor de contacten met de uitkeringsgerechtigde en heeft de regie over het traject dat deze volgt. Dit houdt in dat de casemanager binnen variant één verantwoordelijk is voor de selectie van uitkeringsgerechtigden die een tegenprestatie moeten leveren. Na de selectie legt de casemanager in een persoonlijk gesprek de belastbaarheid, wensen en beperkingen in een klantprofiel ten behoeve van Convince vast. Ook is de casemanager eerste aanspreekpunt bij calamiteiten, verzuim en hoor- wederhoor procedures. Deze laatste procedure is een op zichzelf staande procedure die wel integraal deel uitmaakt van het hoofdproces.
•
Convince: Convince is het arbeidsbemiddelingsbureau van de afdeling SEZ. Het bureau is mede verantwoordelijk voor het benaderen van werkgevers. Het draagt zorg voor de acquisitie van reguliere arbeidsplaatsen voor uitkeringsgerechtigden maar ook voor de acquisitie van leerwerkplekken, proefplaatsen en participatieplaatsen. Convince krijgt binnen variant één de cruciale rol van acquisiteur en matcher van tegenprestaties binnen de gemeente Almelo. Het doel is om voldoende volume te creëren om de doelgroep te kunnen laten tegenpresteren en het matchen van de juiste tegenpresteerder aan de juiste tegenprestatieplaats.. Convince stelt met partners waar veel cliënten tegenpresteren samenwerkingsovereenkomsten op. De grens voor het afsluiten van zo’n overeenkomst ligt op minimaal tien tegenpresteerders per organisatie (A. Reefman). Wanneer we kijken naar de uitkomsten van de enquête zoals die
41
gehouden is onder Almelose organisaties blijkt dat dit binnen de onderzochte organisaties in eerste instantie geen volumes van tien tegenpresteerders op één locatie voorkomen. Doordat de acquisitie door Convince plaats gaat vinden kan het echter wel voorkomen dat deze overeenkomsten opgesteld gaan worden. Het opstellen van dergelijke overeenkomsten neemt in totaal zo’n 16 uur in beslag. Omdat het te onzeker is of deze volumes daadwerkelijk behaald worden, wordt het opstellen van samenwerkingsovereenkomsten niet opgenomen binnen de SROI. Wel blijft het een aandachtspunt omdat er kosten uit voortvloeien. •
Administratie WRP: Binnen de werklijn is de administratieve verwerking van besluiten en verantwoording van budgetten in handen van de administratie WRP. Hier worden de instrumenten die ingezet worden geregistreerd. Omdat de doelgroep van de tegenpresteerders wel inzichtelijk moet blijven en geregistreerd moet worden waar iemand de tegenprestatie verricht voor de verzekering is, registratie van groot belang om eventuele risico's af te dichten.
Kosten voor dit hoofdproces bestaan voor de gemeente uit de in tabel 4.3 getoonde kosten. Jaar Jaar 1 Jaar 2 Kosten beleid (bijlage 6.6) 1.254 Kosten verzekering (bijlage 6.7) 1.392 Kosten handhaving (bijlage 6.2) 4.642 Kosten hoofdproces variant één (bijlage 12.944 6.8) Kosten acquisitie Convince (bijlage 6.9) 9.332 Kosten casemanagement (bijlage 6.10) 11.713 Kosten Bezwaar en beroep (bijlage 6.11) 690 Totale kosten variant één 41.967 Tabel 4.3: Totale kosten Afdeling SEZ per jaar voor variant één afgerond op hele getallen in euro’s.
Jaar 3 320 2.839 9.309 13.203
326 3.625 10.560 6.792
9.709 23.894 704 59.978
4.897 30.517 479 57.196
In bijlage 5.1 is een stroomschema opgenomen met een uitgebreide beschrijving per rol voor het hoofdproces binnen variant één. In het stroomschema zien we een verwijzing naar het proces hoorwederhoor. Dit proces zal binnen het hoofdproces van variant één niet in detail besproken worden omdat dit proces niet behoudens is aan het hoofdproces. Zoals te zien is komt binnen variant één veelal de gehele organisatie van de uitvoering van de tegenprestatie de gemeente Almelo ten dele. 4.4.2 Variant twee: De regisserende gemeente Binnen dit proces is de rol van de gemeente Almelo beperkter dan in variant één. Door veel verantwoordelijkheid bij de cliënt neer te leggen en te werken met één of enkele maatschappelijke partners blijft de bemoeienis van de gemeente beperkt tot initiator en handhaver. Hiermee wordt de lijn zoals Maastricht deze binnen de uitvraag gemeenten schetst gevolgd. Er wordt meer van de uitkeringsgerechtigde verwacht (Maastricht noemt dit principe eigen kracht). Binnen Almelo wordt dit sturen op zelfsturen genoemd. Het helpt de uitkeringsgerechtigde om beter op eigen benen te staan en zorgt ervoor dat de tegenprestatie sneller bijdraagt aan activering. Dit komt doordat de uitkeringsgerechtigde zelf kiest voor de plaats waar hij zijn tegenprestatie gaat leveren.. Wanneer er gekeken wordt naar de inzet van de verschillende disciplines binnen variant twee dan blijft deze binnen de regisserende gemeente tot twee disciplines beperkt, namelijk de casemanager en de administratie WRP. De rol van de casemanager binnen het proces wijkt wel licht af van die binnen variant één, zoals te zien is binnen de uitwerking per rol. •
Casemanager: Ook binnen variant twee is bij problemen de case manager het eerste aanspreekpunt voor cliënt en organisatie waar de tegenprestatie wordt geleverd. Echter binnen deze variant is de begeleiding grotendeels overgelaten aan partners.
•
Administratie WRP: De rol van de administratie is exact dezelfde als in variant één.
42
Het grootste verschil met variant één is het ontbreken van Convince en het feit dat de casemanager de klant eerst de tegenprestatie oplegt waarna de uitkeringsgerechtigde binnen vier weken zelf een tegenprestatie moet zoeken. Binnen de pilot van Maastricht is te zien dat 1/3 zelf een tegenprestatie vindt. Wanneer een cliënt na vier weken niet op eigen kracht een tegenprestatie heeft gevonden is het aan de casemanager om te besluiten of de uitkeringsgerechtigde dit aan zichzelf te wijten heeft of niet. Indien het om verwijtbaar gedrag gaat zal de zoekperiode opnieuw worden ingegaan en wordt er een handhavingprocedure ingegaan. Is er geen sprake van verwijtbaar gedrag dan wordt de uitkeringsgerechtigde doorverwezen naar de professionele vrijwilligers organisatie. Kosten voor dit hoofdproces bestaan voor de gemeente uit de in tabel 4.4 getoonde kosten. Jaar Jaar 1 Jaar 2 Kosten beleid (bijlage 6.6) 1.254 320 Kosten verzekering (bijlage 6.7) 1.392 2.839 Kosten handhaving (bijlage 6.2) 4.642 9.309 Kosten hoofdproces variant2 (bijlage 6.12) 7.335 7.482 Kosten casemanagement (bijlage 6.10) 5.873 11.947 Kosten bezwaar en beroep (bijlage 6.11) 1.610 1.642 Totale kosten variant twee 22.105 33.539 Tabel 4.4: Totale kosten Afdeling SEZ per jaar voor variant twee afgerond op hele getallen in euro’s.
Jaar 3 326 3.625 10.560 3.848 15.259 718 34.336
Het stroomschema van variant twee en de uitgeschreven rol beschrijvingen zijn te vinden in bijlage 5.2. Met het processchema van variant één en twee zijn de twee varianten die binnen dit onderzoek onderzocht worden belicht. De kosten voor de gemeente verder inzichtelijk gemaakt. In de volgende paragraaf zal middels de berekening van de SROI voor beide varianten bekeken worden wat nu de meest ideale inbedding is voor de Gemeente Almelo. Deelantwoord deelvraag vijf De tegenprestatie kan op meerdere manieren worden ingebed binnen de organisatie. Om een duidelijke keuze te kunnen maken is ervoor gekozen om twee uitersten te onderzoeken. Binnen variant één heeft de gemeente alles in eigen hand en in variant twee krijgt de gemeente een meer regie voerende taak. Om te bepalen welke wijze van uitvoeren de voorkeur heeft is het van belang om eerst de SROI te berekenen. Deze wordt in de volgende paragraaf 4.5 berekend. Na berekening zal in paragraaf 4.5 ook het uiteindelijke antwoord op deelvraag 5 worden gegeven.
43
4.5 Kengetal SROI Paragraaf 4.5 staat in het teken van de beantwoording van de vierde en vijfde deelvraag. Deze deelvragen luiden: Deelvraag 4: Op welke manier kan de maatschappelijke haalbaarheid van de tegenprestatie worden verantwoord? Deelvraag 5: Hoe kan de uitvoering van de verplichte tegenprestatie worden ingebed?
Binnen deze paragraaf zal de daadwerkelijke SROI van de tegenprestatie berekend worden. Aan de hand van de uitkomsten van deze berekening kan verantwoord worden of de uitvoering van de tegenprestatie binnen Almelo maatschappelijk haalbaar is. Ook zal mede naar aanleiding van paragraaf 4.4 een antwoord worden gegeven op deelvraag 5. Om de SROI van de varianten zoals die in 4.4 zijn beschreven zijn te kunnen berekenen moeten eerst fundamentele keuzes worden gemaakt voor de SROI. Deze keuzes hebben betrekking op: • de grenzen van de SROI; • de tijdsperiode waarover de SROI berekend wordt; • het te gebruiken discontopercentage; • het bepalen van indexeringpercentages; • de wijze waarop uitkeringsgerechtigden instromen in de tegenprestatie. Grenzen van de SROI: De SROI zal over de kosten en baten worden berekend die voortvloeien uit de uitvoering van de tegenprestatie binnen de gemeente Almelo. Zoals al in paragraaf 4.3.1 bepaalt, beperkt de SROI zich tot de zes benoemde actoren. Een laatste afbakening is de afbakening van de tegenprestatie. De tegenprestatie beperkt zich binnen dit onderzoek tot vrijwilligerswerk omdat dit de tegenprestatie meetbaar maakt en zorgt voor een constant aanbod van tegenprestaties. De tijdsperiode van de SROI: Doorgaans worden SROI berekeningen gedaan met een oneindige tijdsperiode. Vooral bij infrastructuurprojecten is dit het geval. Binnen dit onderzoek is echter besloten de berekening te beperken tot drie jaar. Waarom drie jaar? Er zijn twee redenen waarom voor deze korte termijn wordt gekozen: 1. Ten eerste wordt voor een korte SROI periode gekozen omdat het politieke klimaat binnen Nederland op dit moment te instabiel is om er vanuit te gaan dat regelgeving voor langere tijd gelijk blijft. Voorbeelden uit het recente verleden zijn de WIJ die slechts twee jaar bestond en het gezinsinkomen dat zes maanden na invoering werd ingetrokken. 2. De onzekere toekomst van gemeentelijk beleid. Met de beoogde maatregel dat enkel gemeenten van 100.000 inwoners of meer bestaansrecht hebben is het mogelijk dat in het ergste geval Almelo ophoudt te bestaan, of anders gedwongen wordt in een samenwerkingsverband. Of en in welke mate het beleid dan mee wordt genomen is onzeker. Aangezien beide redenen zich buiten de horizon van drie jaar bevinden is voor deze tijdsperiode gekozen. Discontopercentage Omdat een euro van nu niet dezelfde euro als die van over een jaar is het van belang om rekening te houden met deze prijsverandering. Doorgaans volstaat een discontopercentage van 2,5%. Hiervan zal worden afgeweken omdat de periode van de SROI kort is en de economie in zwaar weer verkeerd. Daarom worden binnen deze scriptie de kosten en opbrengsten tegen een hoger discontopercentage van 4% weggezet. Het discontopercentage zal worden gebruikt om de netto contante waarde (NCW) van de investeringen en kosten te berekenen om zo tot een netto SROI te komen. Indexering Binnen de drie berekende jaren zijn de bedragen waar nodig geïndexeerd. De indexering wordt toegelicht in de tabellen uit bijlage 7.
44
Binnen de berekeningen in bijlage 6 is aangegeven of er een indexatie van de kosten en of opbrengsten heeft plaatsgevonden. Waar geen goede inschatting gemaakt kon worden is een PM post opgenomen. Instroomschema Om te kunnen berekenen hoe kosten zich ontwikkelen is een model nodig dat de verwachte ontwikkeling van de tegenprestatie in beeld kan brengen. Binnen de projectgroep is vastgesteld dat de instroom als volgt zal verlopen: • Jaar 1: start tegenprestatie, aan het eind van het eerste jaar moet 40% van de doelgroep een tegenprestatie leveren. • Jaar 2: Ontwikkeling en uitbreiding, aan het eind van het tweede jaar moet 80% van de doelgroep een tegenprestatie leveren. • Jaar 3: Vervolmaking van de tegenprestatie, aan het eind van het derde jaar moet 100% van de doelgroep een tegenprestatie leveren. Aan de hand van deze indicatoren kunnen de kosten en baten die gevonden zijn toegerekend worden aan de drie jaren waarover de SROI berekend wordt. In tabel 4.6 zijn de kosten terug te vinden en in tabel 4.7 zijn de opbrengsten opgetekend. Kosten
Relevant voor variant één/2
Jaar 1
Jaar 2
Jaar 3
Kosten doelgroep: Verlies van vrije tijd
1&2
20.930
62.670
96.329
Verlies uitkering
1&2
17.369
30.324
35.691
Variant één Totale uitvoering
1
41.967
59.978
57.196
Variant twee Regisserende gemeente
2
22.105
33.539
34.336
2
5.634
5.747
2.969
Kosten vrijwilliger
1&2
24.862
70.515
105.068
Begeleidingskosten
1&2
4.972
14.385
Afname samenhang intern
1&2
PM -
PM -
PM -
1&2
geen
geen
geen
Afname levensgeluk
1&2
PM -
PM -
PM -
Afname inkomen
1&2
PM -
PM -
Kosten afdeling SEZ
Kosten professionele vrijwilligersorganisatie Kosten matching en bemiddeling Kosten organisatie waar vrijwilligerswerk verricht wordt 21.863
Kosten overige Maatschappij (niet direct toerekenbaar) Kosten verdrongen re-integreerder PM -
Totale kosten Variant één
110.100
237.872
316.147
Totale kosten Variant twee
95.873
211.433
293.287
Tabel 4.6: Verwachte kosten die voortvloeien uit de invoering van de tegenprestatie afgerond op hele getallen en in euro’s.
45
Jaar 1
Opbrengsten
Jaar 2
Jaar 3
Opbrengsten doelgroep Toegenomen levensgeluk
1&2
112.800
115.668
59.927
Toegenomen loon
1&2
600
6.429
7.075
Opbrengsten handhaving
1&2
27.464
47.023
55.972
Reductie betaalde uitkeringen
1&2
28.202
57.532
88.024
Opbrengsten afdeling SEZ
Opbrengsten professionele vrijwilligersorganisatie ?
2
geen
geen
geen
Opbrengsten organisatie waar vrijwilligerswerk verricht wordt Vervangingswaarde
1&2
53.730
160.901
266.447
Maatschappelijke betrokkenheid (extern gericht)
1&2
PM+
PM+
PM+
Toename solidariteitsgevoel
1&2
PM ++
PM ++
PM ++
Toename draagvlak uitkeringsgerechtigden
1&2
PM+
PM+
PM+
1&2
PM +
opbrengsten overige Maatschappij
Opbrengsten verdrongen re-integreerder Toename vrije tijd
PM + 222.796
Totale opbrengst
PM + 387.553
477.445
Tabel 4.7: Verwachte opbrengsten die voortvloeien uit de invoering van de tegenprestatie afgerond op hele getallen en in euro’s.
Om de kosten en baten die gevonden zijn terug te leiden naar euro’s van vandaag moet de NCW nog berekend worden. In tabel bijlage 6.47 zien we de kosten en baten met hun NCW over jaar 1-3. Met behulp van deze NCW kan de netto SROI worden berekend. De uitkomst van de SROI wordt in tabel 4.8 gepresenteerd. Met het berekenen van de SROI’s kan nu antwoord gegeven worden op de deelvragen vier en vijf.
Beantwoording vierde deelvraag: Met het berekenen van de kosten en baten voor de drie jaren waarvoor de SROI geldt, het indexeren van de kosten en baten en het berekenen van de NCW van de kosten en opbrengsten kunnen de SROI’s van beide varianten berekend worden in tabel 4.8 zien we de netto SROI’s gepresenteerd. Variant één Totale uitvoering NCW opbrengsten jaar 1-3 NCW kosten (investeringen) jaar1-3
996.988 SROI
1,64
SROI
1,82
606.845
Variant twee regisserende gemeente NCW opbrengsten jaar 1-3
996.988
NCW kosten (investeringen) jaar1-3 Tabel 4.8: SROI voor uitvoeringsvarianten 1 en 2.
548.398
Met de berekende SROI's is aangetoond dat op basis van de verwachte effecten en de daarbij behorende kosten en baten de invoering van de tegenprestatie maatschappelijk haalbaar is. Op deze wijze kan een besluit tot invoering van de tegenprestatie door de gemeente Almelo verantwoord worden. Hiermee is de vierde onderzoeksvraag beantwoord.
46
Beantwoording vijfde deelvraag: Met de laatste stap, het berekenen van de SROI’s, kan ook bepaald worden op welke wijze de tegenprestatie het beste ingebed kan worden binnen de tegenprestatie. Met een betere SROI voor variant twee De regisserende gemeente ten opzichte van variant één Totale uitvoering van 0.18 punten heeft variant twee de voorkeur boven variant één Mede gezien de discussies die binnen de gemeente Almelo gevoerd worden over de rol van de gemeente, is het variant twee die het best binnen de denkrichting van de gemeente Almelo past. Binnen de voorjaarsnota werd ”Het verschil maken” geïntroduceerd waarbinnen gezocht wordt naar mogelijkheden om samen met partners beleid uit te voeren. De tweede variant past hier beter in dan de eerste omdat binnen variant twee actief samen wordt gewerkt met Scoop en de cliënt. Hierdoor is variant twee het meest geschikt als inbedding van de uitvoering. Een impactmap (een overzicht van de verwachte inzet van de actoren over de berekende perioden) zijn in bijlage 9 opgenomen. Met deze conclusie is ook de vijfde en laatste deelvraag beantwoord.
47
5 Conclusies & aanbevelingen Binnen dit hoofdstuk worden de belangrijkste overkoepelende conclusies gepresenteerd van dit onderzoek, de centrale hoofdvraag beantwoord en een aantal aanbevelingen gedaan.
5.1 Conclusies De conclusies zijn geordend naar de vijf deelvragen: Wat is een tegenprestatie, bereidheid binnen Almelose Organisaties, verwachte kosten en opbrengsten, verantwoording maatschappelijke haalbaarheid en inbedding van de uitvoering? Wat is een tegenprestatie? Wat een tegenprestatie precies inhoudt is binnen deze opdracht besproken binnen het theoretisch kader. Belangrijkste conclusie binnen dit onderzoek is dat het vooralsnog niet mogelijk is om de tegenprestatie los te zien van de uitgangspunten van de WWB. Om als gemeente te voorkomen dat zij geconfronteerd wordt met een hausse aan gegronde bezwaren is het van belang om binnen de tegenprestatie de ontwikkeling van de cliënt voorop te stellen. Dit om te voorkomen dat de tegenprestatie als dwangarbeid wordt aangezien. Indien de tegenprestatie binnen Almelo in wordt gevoerd dienen de gevonden tegenprestatieplaatsen te voldoen aan de definitie zoals die is opgetekend in paragraaf 4.1: Alle additionele werkzaamheden, door het college opgedragen, die door geleid vrijwilligerswerk verricht worden , waarvoor geen betalingsbereidheid is vanuit de samenleving en die voor korte duur uit te voeren zijn waarbij het maatschappelijk nut en de ontwikkeling van de cliënt voorop staan. Aan deze definitie zal de casemanager, medewerker Convince of externe vrijwilligersorganisatie die de uitkeringsgerechtigden de tegenprestatie oplegt de werkzaamheden moeten toetsen. Doorstaat het deze toets niet dan loopt het college een juridisch risico en is het niet verstandig de tegenprestatie op te leggen. Wanneer men zich houdt aan het in deze opdracht onderzochte geleide vrijwilligerswerk dan is het risico minimaal. Vrijwilligerswerk is altijd additioneel, kent doorgaans geen geldelijke beloning, dient een maatschappelijk nut en vrijwilligerswerk draagt bij aan de ontwikkeling van het individu dat vrijwilligerswerk verricht. Wat is de bereidheid binnen Almelose organisaties? Binnen de enquête die gehouden is onder Almelose organisaties blijkt dat meer dan de helft van deze organisatie kampt met een tekort aan vrijwilligers. 47% van de ondervraagde organisaties verwachten een sterke afname van vrijwilligers, meer dan de helft van de organisaties kampen met een afname van het aantal leden dat actief is binnen de organisatie. Scoop onderschrijft dat er inderdaad een tekort aan vrijwilligers bestaat in Almelo. Ook zijn de bestaande vrijwilligers minder geneigd langdurig actief te zijn als vrijwilliger. Eenzelfde mening leeft ook binnen Scoop, de grootste professionele vrijwilligersorganisatie binnen Almelo. Ook zij verwachten een afname van vrijwilligers. Als redenen worden de vergrijzing, individualisering en het anders indelen van vrije tijd door ouderen gegeven.
Opvallend is de neiging van de ondervraagde organisaties om eigen leden niet te dwingen tot het actieve lidmaatschap. Wel zien organisaties een oplossing voor het tekort aan vrijwilligers in het aantrekken van externe “geleide” vrijwilligers. Het belang van participatie van mensen aan de samenleving speelt hierin in een rol. Organisaties vinden het voornamelijk een rol van de overheid om niet participerende mensen toch deel te laten nemen aan de samenleving. Ongeveer de helft van de organisaties ziet hier ook een eigen rol om dit samen met de gemeente te realiseren. De tegenprestatie wordt door de organisaties gezien als goed hulpmiddel. Ook Scoop geeft hierover aan dat de tegenprestatie voorziet in een middel om ook de kwetsbare groep, zij het soms met lichte dwang, te laten participeren en daarmee ook te activeren.
48
Een ruime meerderheid (85%) van de ondervraagde organisaties is van mening dat de tegenprestatie door de gemeente Almelo ingevoerd moet worden. Een meerderheid (59%) van de organisaties staat welwillend tegenover het opnemen van tegenpresteerders binnen de organisatie. Ook binnen Scoop is er bereidheid om mee te denken en diensten aan te bieden om de tegenprestatie in te kunnen voeren. Er bestaat hiermee een brede basis voor de gemeente om over te gaan tot het invoeren van de tegenprestatie. Het gecombineerde aanbod van de Almelose organisaties enerzijds en Scoop Welzijn anderzijds kan goed voorzien in de aanlevering van de benodigde tegenprestaties voor het activeren van de beoogde. Het verwachte volume binnen de 164 organisaties die onder de enquête vallen wordt becijferd op 2408 uur. Wel is er binnen zowel de Almelose organisaties waar men gebruik maakt van vrijwilligers als bij de professionele vrijwilligersorganisatie behoefte aan duidelijke voorwaarden met betrekking tot de tegenprestatie. Wat zijn te verwachte kosten en baten De verwachte kosten en baten die gevonden zijn binnen deze opdracht vallen uiteen in reguliere “harde” kosten en baten en “zachte” kosten en baten. De reguliere, of “harde”, kosten bestaan voornamelijk uit de kosten van personele inzet, verlies aan uitkering bij de doelgroep en kosten die organisaties maken voor vrijwilligers (inclusief begeleidingskosten). De zachte kosten bestaan voornamelijk uit het verlies van vrije tijd van een uitkeringsgerechtigde. De gemonetariseerde “harde” opbrengsten bestaan uit de besparing binnen SEZ door minder uitkeringen te betalen, een toename in loon bij de doelgroep door de persoonlijke ontwikkeling en de vervangingswaarde bij de organisatie waar de tegenprestatie geleverd wordt. De zachte opbrengsten die voortvloeien uit de tegenprestatie zijn de toename van ervaren levensgeluk binnen de doelgroep. Helaas konden niet alle kosten en baten gemonetariseerd worden. Zo is in dit onderzoek gebleken dat er geen directe verdringing van andere re-integreerders plaatsvindt. De volumes binnen de doelgroep (288 tegenpresteerders) zijn hier te klein voor. Indien de doelgroep uitgebreid zou worden is het wel een aandachtspunt. Daarom zijn de kosten en baten als PM posten opgenomen in de tabellen 4.5 en 4.6. Ook de zachte kosten en baten van de organisatie waar vrijwilligerswerk wordt verricht zijn niet in kaart gebracht. Aangenomen wordt dat de tegenprestatie minimaal effect heeft op de afname van de interne samenhang van een club en de toename van maatschappelijke betrokkenheid. Er is afgezien van de monetarisatie van de toename in het solidariteitsgevoel van de Almelose samenleving en de toename in draagvlak voor de uitkeringsgerechtigden. Voornaamste reden hiervoor is de toename van de onzekerheid van eventuele aannames. Het is moeilijk ex ante in te schatten in hoeverre het laten tegenpresteren van 288 uitkeringsgerechtigden bijdraagt aan het solidariteitsgevoel. Het monetariseren van deze beide posten zou de betrouwbaarheid van de SROI schaden. Wel wordt aangenomen dat het een positieve bijdrage levert aan het solidariteitsgevoel en draagvlak voor uitkeringsgerechtigden. Wat is het maatschappelijk rendement? Het maatschappelijke rendement is binnen deze opdracht berekend door middel van de SROI methodiek. Binnen deze methode worden de harde en zachte kosten en baten gemonetariseerd om op deze wijze ook de maatschappelijke impact mee te wegen. Binnen deze opdracht is de netto SROI (op basis van 288 tegenpresteerders) van twee mogelijke uitvoeringsvarianten van de tegenprestatie berekend. Beide varianten, de totale uitvoering en de regisserende gemeente, zijn maatschappelijk rendabel bevonden. Met respectievelijk een netto SROI van 1,64 voor de totale uitvoering en een netto SROI van 1,82 voor de regisserende gemeente liggen beide SROI's ruim boven het omslag punt van 1,00.
49
Hoe kan de uitvoering worden ingebed? Gezien de teruglopende traject gelden en de filosofie die de gemeente Almelo nastreeft met “het verschil maken” (waarin de gemeente steeds meer een beroep doet op maatschappelijke partners om de taken van de gemeente over te nemen), lijkt het logisch om de tweede uitvoeringsvariant te kiezen. Met de uitkomsten van de netto SROI berekeningen in deze afstudeeropdracht is aangetoond dat de gemeente Almelo de tegenprestatie inderdaad het beste in kan bedden binnen haar organisatie middels de uitvoeringsvariant twee, de regisserende gemeente. Deze variant is met een verschil van 0,18 meer maatschappelijk rendabel dan wanneer er voor totale uitvoering door de gemeente Almelo wordt gekozen. Het verschil wordt voor een groot deel verklaard door de inzet van het duurdere Convince in variant één, tegenover de inzet van professionals in combinatie met vrijwilligers door Scoop voor de bemiddeling en matching van tegenpresteerders in variant twee. Binnen dit onderzoek zijn de benoemde SROI’s ex-ante berekend. Omdat het in den lande ontbreekt aan ervaringen met de toepassing van de tegenprestatie is er binnen deze opdracht gewerkt met aannames. Het werken met aannames heeft gevolgen voor de betrouwbaarheid en validiteit van een onderzoek. Om toch de betrouwbaarheid te borgen zijn de gedane aannames gedocumenteerd in bijlage 6. Ook is er gebruik gemaakt van expertise van collega’s en opgedane ervaringen bij processen die ook binnen de afgebakende doelgroep gebruikt zijn. Om eventuele onzuiverheden die in de aannames geslopen zijn te ondervangen wordt in paragraaf 5.2 ook een ex-post SROI aanbevolen. De benoemde criteria in bijlage 8 kunnen hier als uitgangspunt fungeren. Beantwoording hoofdvraag? Binnen deze afstudeeropdracht stond de volgende onderzoeksvraag centraal: In welke mate is de invoering van de verplichte tegenprestatie binnen Almelo voor uitkeringsgerechtigden met een langdurige ontheffing van de arbeidsplicht maatschappelijk rendabel?
Het antwoordt op deze vraag luidt: Om tot maatschappelijk rendement te komen moet er eerst maatschappelijk draagvlak zijn. Binnen deze opdracht is daarom veel tijd besteed om achter de mate van bereidheid van Almelose organisaties te komen. Gezien de resultaten, (85% vindt dat de tegenprestatie ingevoerd moet worden en bijna 60% zou haar deuren openen voor tegenpresteerders), bestaat er wel degelijk een breed gedragen platform. Hetzelfde geldt voor de professionele vrijwilligersorganisatie in de vorm van Scoop vrijwilligerswerk. Scoop is nieuwsgierig en enthousiast om samen met de gemeente Almelo verdere invulling te geven aan de tegenprestatie. Het invoeren van de tegenprestatie voor uitkeringsgerechtigden is, ondanks dat het niet budget neutraal uitgevoerd kan worden, maatschappelijk rendabel. Beide onderzochte varianten genereren maatschappelijke meerwaarde. Wanneer de gemeente Almelo dit rendement wil maximaliseren voor de samenleving dan doet het er verstandig aan om de tegenprestatie in regie uit te voeren. Dit wil zeggen dat de gemeente enkel optreedt wanneer het fout gaat en de ontwikkeling van de cliënt volgt. De verdere uitvoering moet overgelaten worden aan de uitkeringsgerechtigde en maatschappelijke partners. Iedere geïnvesteerde euro zal dan 82 eurocent aan maatschappelijk rendement opleveren.
50
5.2 Aanbevelingen Binnen deze paragraaf wordt een aantal aanbevelingen gedaan die voortvloeien uit dit onderzoek. •
Het goed vastleggen van het begrip tegenprestatie binnen verordeningen en werkwijzen bij zowel eigen personeel als de maatschappelijke partners, volgens de definitie gegeven binnen deze opdracht in paragraaf 4.1, zal ervoor zorgen dat de juridische risico's voor de gemeente Almelo beperkt blijven.
•
De gemeente Almelo doet er goed aan alvorens de tegenprestatie in te voeren de voorwaarden die gesteld worden aan organisaties helder te formuleren. Hierbij moet gedacht worden aan duur van trajecten, voordelen (vervangingswaarde) en nadelen (extra begeleiding) en de aard van de werkzaamheden die in aanmerking komen.
•
Zoals de SROI al laat zien levert een inbedding van variant twee de regisserende gemeente het grootste maatschappelijk rendement zien. Aanbevolen wordt dan ook om deze variant bij een eventuele invoering te hanteren.
•
Wanneer de gemeente Almelo de tegenprestatie invoert, is het van belang om de resultaten zoals die binnen deze ex-ante SROI zijn geraamd te verifiëren. Deze verificatie kan door middel van een ex-post SROI worden gedaan. De criteria zoals die in bijlage 8 zijn benoemd kunnen als basis dienen voor deze ex-post SROI. Zo kan worden geborgd dat beide SROI's dezelfde basis hebben en dus vergelijkbaar zijn.
•
Wanneer de gemeente ervoor kiest om de tegenprestatie uit te breiden voor een grotere doelgroep dan beschreven in de besluitenlijst van 11 februari 2013 (bijlage 4.3), dient aandacht besteed te worden aan een nieuw onderzoek naar de beschikbare volumes binnen de gemeente Almelo. Ook moet rekening gehouden worden met mogelijke verdringingseffecten van andere reguliere vrijwilligers.
51
Bronvermelding Bekkers, R. (1998). Individualisering en vrijwilligerswerk. Van internet: http://www.fss.uu.nl/soc/homes/bekkers/lsd.htm , geraadpleegd op 20 juni 2012. Boerties, A. (2012). Verzoek tot Meerjarige Aanvullende Uitkering WWB ten behoeve van de gemeente Almelo voor de jaren 2012-2014. Almelo: Huisdrukkerij Gemeente Almelo. Bommel, K.H.M. van (2004). Definities en berekeningsmethodiek vanuit een bedrijfseconomisch perspectief. Den Haag: LEI. Boorsema, P. (2012). Op zoek naar de tegenprestatie. In: Sprank 13 juni 2012, pagina 9-11. Bos, J.A. (2011). Rapport van de Inspectie Werk en Inkomen naar aanleiding van de Aanvraag aanvullende uitkering 2010 op grond van artikel 74 WWB van de gemeente Almelo. Den Haag: Inspectie Werk en Inkomen. Bouma, S., Folkeringa, M., Ruig L. de, Vendrig, S. (2012). Een stap in de goede richting? Evaluatie Wet Participatieplaatsen. Van internet: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/rapporten/2012/07/05/eindrapport-evaluatie-wet-participatieplaatsen.html , geraadpleegd op 12 oktober 2012. Centraal Plan Bureau, (2007). CPB Notitie, de maatschappelijke kosten en baten van re-integratie. Van internet: www.cpb.nl/sites/default/files/publicaties/.../notitiereintegratie.pdf , geraadpleegd op 16 februari 2013. Clary, E.G., Snyder, M., Ridge, R.D., Copeland, J., Stukas, A.A., Haugen, J. & Miene, P. (1998). Understanding and assessing motivations of volunteers: A functional approach. Journal of personality and social psychology, 74(6), 1516-1530. CRvB (2010). LJN: BL1093, Centrale Raad van Beroep , 08/5996 WWB t/m 08/5998 WWB + 09/2408 WWB + 09/5858 WWB + 09/5859 WWB + 09/5861 WWB. Van internet: www.rechtspraak.nl , geraadpleegd op 7 november 2012. Dekker, P., Hart, J. de, en Berg, E. van den (2004). Democratie en civil society. In: scp (red.) In het zicht van de toekomst. Sociaal en Cultureel Rapport 2004 (p. 179-221). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Dekker, P., en Hart, de, H.(2009). Vrijwilligers in meervoud. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. Ecorys (2008). Handleiding voor kosten-batenanalyses in het sociale domein. Van internet: http://www.verwey-jonker.nl/doc/vitaliteit/1277_Eindversie , geraadpleegd op 15 oktober 2012. Eerste Kamer (2011-2012). EK 2011 – 2012, 32815, C, p.24. Van internet: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32815-C.html ,geraadpleegd op 17 november 2012. Eijgenraam, C.J.J.M., C.C. Koopmans, P.J.G. Tang en A.C.P. Verster (2000). Evaluatie van infrastructuurprojecten, leidraad voor kosten-batenanalyse. Centraal Planbureau en Nederlands Economisch Instituut. Den Haag: Sdu uitgevers. Gemeente Almelo (2012). Kortweg Almelo. Van internet: http://www.almelo.nl/Bestanden/ontdek%20almelo/Feiten%20en%20cijfers/Statistische%20informatie/Kortwe g%20Almelo%202012.pdf , geraadpleegd op 3 oktober 2012. Gemeente Bodegraven Reeuwijk (2011). De tegenprestatie. Discussienota. Omdat er niet het hele jaar sneeuw ligt. Van internet: http://www.divosa.nl/sites/default/files/bodegravenreeuwijk_discussienota_tegenprestatie.pdf , geraadpleegd op 4 juni 2012.
52
Groot, I. Graaf-Zijl, P. de, Hop, L., Fermin, B., Ooms, D. en Zwinkels, W. (2008). De lange weg naar werk. Beleid voor langdurig uitkeringsgerechtigden in de WW en WWB. Den Haag: Raad voor Werk en Inkomen. Groot, L., Kok, L., Koopmans, C. (2003). Kosten en baten van reïntegratiediensten. Amsterdam: SEO. Haski-Leventhal, D., Meijs, L.C.P.M. en Hustinx, L. (2010). The Third-party Model: Enhancing Volunteering through Governments, Corporations and Educational Institutes. In:Journal of Social Policy, volume39, issue01 januari 2010, p. 139-158. Heerma van Voss, G.J.J. (2008). Decent Work op de Agenda, Nederland en de normen van de Internationale Arbeidsorganisatie. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Heldeweg, M.A. (2006). Bestuursrecht en beleid. Houten: Noordhoff Uitgevers Groningen. Heuvel, J.H.J. van den (2005). Beleidsinstrumentatie. Sturingsinstrumenten voor het overheidsbeleid. Utrecht: Lemma Hoogerwerf, A. (2008). Overheidsbeleid. Een inleiding in de beleidswetenschap. Alphen aan den Rijn: Kluwer. Hustinx, L., Meijs, L. en Hoorn, ten, E.(2009). Geleid vrijwilligerswerk. Over het vrijwilligerspotentieel van de Nederlandse samenleving (en nieuwe strategieën om het te bevorderen). Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. Klimstra, S. (2013). Concept jaarverslag 2012, Bezwaarschriftencommissie Sociale Zekerheidszaken. Almelo: Huisdrukkerij. Korsten, A.F.A. (2004). Resultaatgericht begroten VBTB bij het Rijk een succes? Van internet: http://arnokorsten.nl/PDF/Beleidsinstrumenten/Resultaatgericht%20begroten.pdf , geraadpleegd op 5 oktober 2012. Kok, L., Hollanders, D., Peter Hop, J. (2006). Kosten en baten van reïntegratie. Amsterdam: SEO. Koppenjan, J.F.M. (1995). Beleidsonderzoek voor het integraal veiligheidsbeleid: ;lessen over effectrapportages. In Beleidsanalyse, jaargang. 24, 1995, nr. 2, p. 27-37. Knulst, W. en K. Eijck van (2002). Vrijwilligers in soorten en maten ii. Tilburg: Universiteit van Tilburg. Lubbe, M., Larsen, V. (2012). MKBA Frontlijnteam Heechterp-Schieringen. Van internet: http://www.binnenlandsbestuur.nl/Uploads/2012/12/LPBL-MKBA-Frontlijnteam.pdf, geraadpleegd op 20 februari 2013. Ministerie SZW, 2010. Wet stimulering Arbeidsparticipatie. Van internet: http://www.gemeenteloket.minszw.nl/binaries/content/assets/Re-integratie/2010-09/Wet-STAP.pdf , geraadpleegd op 24 oktober 2012. Mol, N. (2007). Bedrijfseconomie voor de publieke sector. Bussum: Uitgeverij Couthino. Nijboer, I.D. (2012). Afwijzing verzoek om een incidentele aanvullende uitkering Wet werk en bijstand (WWB) over 2010. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Nicholls, J., Lawlor, E., Neitzert, E., Goodspeed, T. (2012).A guide to Social Return on Investment. Van internet: http://www.thesroinetwork.org/publications/doc_details/241-a-guide-to-social-return-on-investment2012 , geraadpleegd 6 oktober 2012. Ooms, R. en Netjes, B. (2007). Een bredere kijk op sociaal beleid. Hoe de niet-financiële effecten van gesubsidieerde arbeid en sociale activering beter in kaart gebracht kunnen worden. Van internet: http://oaithesis.eur.nl/ir/repub/asset/4998/Ooms%20Rick%20%26%20Bastiaan%20Netjes%20%20id%20thesis4998.doc , geraadpleegd op 5 augustus 2012.
53
Oostenbrink, J.B, Koopmanschap, M.A. en Rutten, F.F.H. (2000). Handleiding voor kostenonderzoek. Methoden en richtprijzen voor economische evaluaties in de gezondheidszorg. Amstelveen: College voor Zorgverzekeringen. Ploeg, A.J. van der (2005). Financieel beleid en beheer bij gemeenten en provincies. Utrecht: Lemma. Savelkoul, M., Schuit, A.J., Dale D. van, Hamberg-van Reenen, H.H. (2011). Praktijkaspecten bij uitvoering en interpretatie van kosteneffectiviteitsanalyses van preventie. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Scholten, P. (2003). Maatschappelijk rendement gemeten, social return on investment. Uitgeverij SWP, Amsterdam. Scholtens, J.H. (2012). Plan van aanpak MAU 2012 – 2014. Van Intranet: http://prodintranet.gemalm.intern/Afdelingen/SEZ/Documents/Plan%20van%20aanpak%20MAU%20Almelo. pdf, geraadpleegd op 6 januari 2012. Schulinck (2012). Wet werk en bijstand 2012. Van internet: http://www.schulinck.nl/pdf/WWB_2012.pdf , geraadpleegd op 11 juni 2012. Meester, E. (2011). Aanscherping WWB. Utrecht: Stimulansz Tempelman, C., Berdern, C. en Kok, L. (2010). Kosten en resultaten van re integratie. Amsterdam: SEO. Tweede Kamer (2008-2009). TK 31 577,nr 5. Van internet: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst31577-5.html , geraadpleegd op 23 oktober 2012. Tweede kamer (2010-2011a). TK 32 815, nr 3. Van internet: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst32815-3.html , geraadpleegd op 20 juni 2012. Tweede Kamer (2010-2011b). TK 32 815, nr10. Van internet: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst32815-10.html , geraadpleegd op 6 oktober 2012. Verhoeven, N. (2007). Wat is onderzoek. Den Haag: Boomonderwijs. Wesemann, P. (2002). Economische evaluatie van verkeersveiligheidsmaatregelen. Van internet: http://www.swov.nl/rapport/D-2000-16N.PDF , geraadpleegd op 10 februari 2013 Westra, L. (2008). De waarde van de SROI-meetmethodiek. Van internet: www.almelo.nl/Bestanden/actueel/projecten/brochure%20SROI.pdf , geraadpleegd op 5 oktober 2012. Geraadpleegde internetsites: www.statline.cbs.nl/statweb/ www.allesovermarktonderzoek.nl www.rechtspraak.nl www.almelo.nl
54
Verklaring gebruikte hulpmiddelen Academie Bestuur & Recht
Hierbij verklaar ik, dat ik het voor u liggende werkstuk/project zelfstandig en zonder gebruik van andere dan de aangegeven hulpmiddelen geschreven heb; De uit andere bronnen direct of indirect overgenomen teksten zijn op enigerlei wijze in de door mij geschreven tekst expliciet met bronvermelding verantwoord. Het werkstuk werd tot nu toe nog niet in dezelfde of in vergelijkbare vorm aan een examinator of examencommissie voorgelegd. Ook is het werkstuk niet eerder in het openbaar verschenen.
Naam, achternaam: Bart Franciscus, Egberink
Plaats, datum: 17 maart 2013
Handtekening:
Dit formulier dient ter bevestiging dat student oorspronkelijk werk heeft geleverd, en correct met bronnen is omgegaan. Het dwingt de student om stil te staan bij het feit dat het niet vanzelfsprekend is dat door alle studenten onder alle omstandigheden aan deze voorwaarden wordt voldaan. Helaas constateren docenten nog regelmatig dat studenten bewust danwel onbewust delen overnemen uit andermans werk zonder dit te vermelden.
Verklaring gebruikte hulpmiddelen, ABR 2012-2013
55
Bijlagen
Actief op zoek naar het maatschappelijk rendement van de tegenprestatie! Een onderzoek naar haalbaarheid van de invoering van de verplichte tegenprestatie binnen de gemeente Almelo door middel van geleid vrijwilligerswerk.
56
Bijlage 1: De enquête Bijlage 1.1: Het enquêteformulier Betreft: enquête tegenprestatie
Geachte heer, mevrouw, Mijn naam is Bart Egberink en ben op dit moment bezig met het afronden van mijn studie bestuurskunde/ overheidsmanagement aan de Saxion Hogeschool te Enschede. Onderdeel van deze afronding is het vervaardigen van een afstudeeropdracht. Binnen mijn afstudeeropdracht ben ik aan het onderzoeken hoe een verplichte tegenprestatie kan bijdragen aan de re-integratie van uitkeringsgerechtigden. De verplichte tegenprestatie is een nieuwe verplichting die uw gemeente kan opleggen aan uitkeringsgerechtigden. Deze tegenprestatie moet een maatschappelijk nut hebben en wordt naar vermogen (op basis van de belastbaarheid van cliënten) opgelegd. Deel van dit onderzoek is het verkennen van de bereidheid onder organisaties binnen de gemeente Almelo om uitkeringsgerechtigden in de gelegenheid te stellen deze tegenprestatie te laten leveren binnen deze organisaties. Gedacht kan worden aan vrijwilligerswerk of additionele werkzaamheden die niet binnen de reguliere bedrijfsvoering van uw organisatie past. Ik vraag u dan ook vriendelijk de bijgevoegde enquête in te vullen en te retourneren voor 4 december 2012. Binnen deze enquête vindt u een aantal vragen over uw eigen organisatie, vrijwilligerswerk, participatie van mensen in de samenleving en de tegenprestatie. Het invullen van deze enquête neemt enkele minuten van uw tijd in beslag. Voor het terugsturen van deze enquête kunt u gebruik maken van de bijgevoegde envelop. Deze enquête is anoniem. Dit betekent dat niet herleidt kan worden wie er reageert Ook worden de door u ingevulde gegevens niet aan de gemeente Almelo en/ of derden verstrekt. Ik dank u alvast voor uw medewerking! Met vriendelijke groet,
Bart Egberink
57
Enquête tegenprestatie. Uw organisatie: 1: Hoe is uw organisatie te omschrijven? Sportvereniging; Hobby vereniging; Zorginstelling; • Dierenwelzijnsorganisatie; • Buurtvereniging • anders namelijk................................................................ 2: Hoeveel leden/ patiënten/ werknemers kent uw organisatie? …………… 3: Maakt u in uw organisatie gebruik van de inzet van vrijwilligers? (maakt u geen gebruik van vrijwilligers dan kunt u door naar vraag 11) Ja Nee 4: Indien u gebruik maakt van de inzet van vrijwilligers wat is de frequentie van deze inzet? Dagelijks Meer dan eens per week Eens per week Eens per maand Incidenteel (minder dan 1 keer per maand) 5: Hoeveel vrijwilligers zijn er gemiddeld genomen werkzaam binnen uw organisatie? …………… 6: Kunt u globaal de procentuele verdeling van vrijwilligers binnen uw organisatie weergeven? Leeftijdscategorie:
Procentueel (totaal 100%)
18 t/m 25 jaar 26 t/m 35 jaar 36 t/m 45 jaar 46 t/m 55 jaar 56 t/m 64 jaar 65 jaar en ouder 7: Maakt u kosten voor het inzetten van vrijwilligers? Ja Nee 8: Zo ja, wat zijn bij benadering de gemiddelde kosten per vrijwilliger? € ……………
58
9: Kunt u binnen uw organisatie voldoende vrijwilligers vinden voor de werkzaamheden die verricht moeten worden? Ja, er is meer dan voldoende aanbod. Ja, er zijn precies voldoende vrijwilligers Nee, soms komt het voor dat er onderbezetting is. Nee, wij hebben te weinig vrijwilligers. 10: Voor welke werkzaamheden schakelt u vrijwilligers in? (meerdere antwoorden mogelijk) Onderhoudswerkzaamheden; Schoonmaakwerkzaamheden; Bestuurszaken; Horecawerkzaamheden; Begeleiding; Incidentele evenementen; Anders namelijk................................................................ De vragen 11 en 12 dienen enkel ingevuld te worden door organisaties die geen gebruik maken van vrijwilligers! 11: Komen in uw organisatie weleens extra klussen voor die niet door reguliere werknemers/ krachten gedaan worden? Ja Nee 12: Indien u vraag 11 met “ja” hebt beantwoord, waar bestaan deze klussen dan uit? …......................................................................................................................................................................... …......................................................................................................................................................................... Vrijwilligerswerk en de participatie 13: hieronder vindt u een aantal stellingen over vrijwilligerswerk helemaal Stelling:
mee eens
mee eens
geen mening
mee oneens
helemaal mee oneens
De huidige vrijwilligers zijn uitermate gemotiveerd Het aantal mensen dat vrijwilligers doet gaat de komende jaren sterk afnemen. Het aantal leden dat naast zijn of haar lidmaatschap ook vrijwilligerswerk doet neemt af. Mensen zijn, steeds vaker, niet bereid langdurig vrijwilligerswerk te doen. Vrijwilligerswerk mag afgedwongen worden op basis van lidmaatschap. “Geleid” vrijwilligerswerk, in bijvoorbeeld de vorm van maatschappelijke stages voor jongeren, zijn een goede manier om het tekort aan vrijwilligers op te vangen.
59
14: Hieronder vindt u een aantal stellingen over participatie (deelnemen aan) binnen de samenleving: Stelling:
helemaal mee eens
mee eens
geen mening
mee oneens
helemaal mee oneens
Iedere inwoner in Nederland heeft het recht deel te nemen aan de samenleving. Mensen die niet actief deelnemen aan de samenleving moeten hiertoe wel bewogen worden. Het is de taak van de overheid om mensen die niet participeren toch in de samenleving te betrekken. De overheid moet ondersteund worden door het vereniging- en bedrijfsleven bij het laten participeren van mensen die een beroep doen op een uitkering. Mensen die een uitkering ontvangen moeten voor de maatschappij wat terug doen. Sinds 1 januari 2012 kan de gemeente een maatschappelijk nuttige tegenprestatie vragen aan mensen die een beroep doen op een bijstandsuitkering. Deze tegenprestatie moet zoals hierboven al vermeld maatschappelijk nuttig zijn, mag niet leiden tot verdringing van arbeidsplaatsen en is beperkt in duur en omvang. De regering een probeert hiermee wat terug te vragen van mensen die een beroep op de solidariteit van de samenleving doen. Dit is ook in het belang van betrokkene, omdat deze zo invulling geeft aan zijn maatschappelijke betrokkenheid. De volgende vragen gaan over de tegenprestatie: 15: Wist u dat uw gemeente aan bijstandgerechtigden een maatschappelijk nuttige tegenprestatie kon vragen? Ja Nee 16: Vindt u dat de gemeente gebruik moet maken van deze mogelijkheid? Ja Nee Geen mening 17: hieronder vindt u een aantal stellingen over de tegenprestatie helemaal Stelling:
mee eens
mee eens
geen mening
mee oneens
helemaal mee oneens
Mensen verplichten om een maatschappelijk nuttige tegenprestatie te laten leveren is dwangarbeid. Bijstandgerechtigden zijn minder gemotiveerd dan vrijwilligers. De tegenprestatie vergroot de mate van participatie van bijstandsgerechtigden in de samenleving. De tegenprestatie is een goed middel om het tekort aan vrijwilligers in de samenleving aan te vullen. Bijstandgerechtigden mogen hun tegenprestatie leveren binnen onze organisatie.
60
18: Indien u vindt dat de gemeente gebruik moet maken van deze mogelijkheid, bent u dan bereid eventueel mee te werken om aan deze mogelijkheid invulling te geven? Ja Nee 19: Zou u overwegen om bijstandsgerechtigden een tegenprestatie te laten leveren binnen uw organisatie? Ja Nee Misschien 16: Hoe groot denkt u dat het totale volume zal zijn voor deze tegen prestatie binnen uw organisatie? (met het totale volume wordt bedoeld het totaal aantal uren per maand dat eventueel door bijstandgerechtigden in de vorm van een tegenprestatie geleverd kan worden) …...............uur per maand 20: Hebt u nog aanvullende opmerkingen? Nee Ja, namelijk …......................................................................................................................................................................... …......................................................................................................................................................................... ….........................................................................................................................................................................
Einde enquête, ik dank u voor het invullen!
61
Bijlage 1.2: Data enquête Respondent: 1: Hoe is uw organisatie te omschrijven? Sport hobby zorg dieren buurt anders 1 1 0 0 0 0 2 1 0 0 0 0 3 0 0 0 0 0 4 0 0 0 0 0 5 0 0 0 0 0 6 1 0 0 0 0 7 0 0 0 0 0 8 0 1 0 0 0 9 0 1 0 0 0 10 1 0 0 0 0 11 0 0 0 0 1 12 0 1 0 0 0 13 0 1 0 0 0 14 1 0 0 0 0 15 0 1 0 0 0 16 1 0 0 0 0 17 1 0 0 0 0 18 1 0 0 0 0 19 1 0 0 0 0 20 0 0 1 0 0 21 0 0 0 0 0 22 1 0 0 0 0 23 0 0 1 0 0 24 1 0 0 0 0 25 1 0 0 0 0 26 1 0 0 0 0 27 0 0 0 0 0 28 0 1 0 0 0 29 1 0 0 0 0 30 0 0 0 0 0 31 1 0 0 0 0 32 1 0 0 0 0 33 0 0 1 0 0 34 0 0 0 0 0 35 0 1 0 0 0 36 0 0 0 0 1 37 1 0 0 0 0 38 0 0 0 0 0 39 1 0 0 0 0 40 0 0 0 0 0 41 1 0 0 0 0 42 1 0 0 0 0 43 1 0 0 0 0 44 1 0 0 0 0 45 1 0 0 0 0 46 0 0 0 0 1 47 1 0 0 0 0 48 0 0 0 0 0 49 1 0 0 0 0 50 0 1 0 0 0 51 0 0 1 0 0 52 1 0 0 0 0 53 1 0 0 0 0 54 1 0 0 0 0 55 1 0 0 0 0 56 0 1 0 0 0
0 0 1 1 1 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0
N-1 namelijk N-2 2: Aantal leden 1 1 620 1 1 70 1 Jachthoorngroep 1 8 1 Musical en operette vereniging 1 100 1 Harmonie 1 70 1 1 85 1 Federatie 0 0 1 Mannenkoor 0 0 1 Activiteitengroep 1 12 1 1 30 1 Wijkcentrum 0 0 1 1 90 1 1 35 1 1 125 1 Folkloristische dans vereniging 1 40 1 1 400 1 1 18 1 1 95 1 1 109 1 1 60 1 Gebruikersraad sport accom. 0 0 1 1 40 1 1 5000 1 1 150 1 0 3 1 1 1150 1 Scouting 1 70 1 1 18 1 1 15 1 Vrijwilligersorganisatie 1 8 1 1 110 1 1 350 1 1 90 1 Belangenorganisatie 1 67 1 1 80 1 1 588 1 1 1600 1 Muziek vereniging 1 15 1 1 80 1 Stichting Jazz concert 1 120 1 1 200 1 1 200 1 1 4500 1 1 34 1 1 24 1 1 13 1 1 650 1 Culturele amateur org. 1 6 1 1 220 1 1 14 1 1 3600 1 1 900 1 0 0 1 1 600 1 1 340 1 1 51
= non-respons
62
Respondent:
3: gebruik vrijwilligers N-3 Ja nee 1 1 1 2 1 1 3 1 1 4 1 1 5 1 1 6 1 1 7 1 0 8 1 1 9 1 1 10 1 1 11 1 1 12 1 1 13 1 1 14 1 1 15 0 0 16 1 1 17 1 1 18 1 1 19 1 1 20 1 1 21 1 0 22 1 1 23 1 1 24 1 1 25 1 1 26 1 1 27 1 1 28 1 1 29 1 0 30 1 1 31 1 1 32 1 1 33 1 0 34 1 1 35 1 1 36 1 1 37 1 1 38 1 1 39 1 1 40 1 0 41 1 1 42 1 1 43 1 1 44 1 1 45 1 0 46 1 1 47 1 1 48 1 0 49 1 1 50 1 1 51 1 1 52 1 1 53 1 1 54 1 1 55 1 1 56 1 1
4: frequentie N-4 dagelijks > 1 x p/wk 1 x p/wk 1 x p/mnd <1 x p/mnd 0 1 1 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 0 0 1 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 1 1 0 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 0 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 0 1 1 0 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 0 1 0 0 0 0 1 1 1 0 0 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 1 0 0 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 0 1 0 0 0 0 1 0 1 1 0 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0
63
Respondent:
5: Aantal 6 Leeftijdstverdeling N-5 vrijwilligers N-6 18- 25 26-35 1 1 140 1 29% 41 43% 60 2 1 25 1 20% 5 40% 10 3 1 2 1 0% 0 0% 0 4 1 10 1 0% 0 40% 4 5 1 5 1 0% 0 17% 1 6 1 6 1 0% 0 0% 0 7 0 0 1 0% 0 0% 0 8 0 0 1 0% 0 3% 0 9 1 12 1 0% 0 0% 0 10 1 6 1 0% 0 0% 0 11 1 10 1 0% 0 0% 0 12 1 25 1 0% 0 0% 0 13 1 10 1 80% 8 20% 2 14 1 55 1 0% 0 5% 3 15 1 0 1 0% 0 0% 0 16 1 6 1 0% 0 0% 0 17 1 5 1 0% 0 0% 0 18 1 3 1 0% 0 0% 0 19 1 20 1 5% 1 15% 3 20 1 60 0 0% 0 0% 0 21 0 0 0 0% 0 0% 0 22 1 8 1 0 0 23 1 1000 1 1% 10 3% 30 24 1 150 1 20% 30 20% 30 25 1 3 1 0% 0 0% 0 26 1 250 1 15% 38 15% 38 27 1 15 1 40% 6 20% 3 28 1 4 1 0% 0 0% 0 29 1 0 1 0% 0 0% 0 30 1 150 0 0% 0 0% 0 31 1 10 1 0% 0 0% 0 32 1 8 1 0% 0 25% 2 33 0 0 0 0% 0 0% 0 34 1 65 1 0% 0 0% 0 35 1 8 1 64% 5 0% 0 36 1 10 1 0% 0 0% 0 37 1 100 1 10% 10 10% 10 38 1 4 1 0 0 39 1 20 1 15% 3 15% 3 40 1 0 1 0% 0 0% 0 41 1 30 1 10% 3 20% 6 42 1 20 1 0% 0 10% 2 43 1 50 1 0% 0 0% 0 44 1 6 1 0% 0 0% 0 45 0 0 0 0% 0 0% 0 46 1 25 1 30% 8 25% 6 47 1 40 20% 8 20% 8 48 0 0 0 0% 0 0% 0 49 1 25 1 5% 1 10% 3 50 1 3 1 0% 0 0% 0 51 1 300 0 0% 0 0% 0 52 1 450 1 20% 90 20% 90 53 0 0 0 0% 0 0% 0 54 1 20 1 10% 2 10% 2 55 1 50 1 0% 0 0% 0 56 1 10 1 30% 3 20% 2
in % 36-45 46-55 56-65 “65+” 12% 17 9% 13 2% 3 5% 7 40% 10 0% 0 0% 0 0% 0 35% 1 35% 1 30% 1 0% 0 20% 2 0% 0 40% 4 0% 0 50% 3 33% 2 0% 0 0% 0 0% 0 10% 1 70% 4 20% 1,2 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 4% 0 30% 0 40% 0 23% 0 0% 0 25% 3 75% 9 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 100% 6 0% 0 50% 5 50% 5 0% 0 0% 0 0% 0 10% 3 90% 22,5 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 25% 14 70% 39 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 20% 1 20% 1 30% 2 30% 1,8 0% 0 100% 5 0% 0 0% 0 66% 2 34% 1 0% 0 0% 0 10% 2 25% 5 25% 5 20% 4 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 0 0 0 100% 8 0% 0 0% 0 26% 260 70% 700 20% 30 20% 30 20% 30 0% 0 66% 2 33% 1 0 0 30% 75 30% 75 5% 13 5% 12,5 15% 2 25% 4 0% 0 0% 0 0% 0 90% 4 10% 0 0 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 30% 3 20% 2 40% 4 10% 1 25% 2 13% 1 38% 3 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 31% 20 31% 20 23% 15 15% 9,75 0% 0 12% 1 24% 2 0% 0 0% 0 0% 0 50% 5 50% 5 30% 30 40% 40 10% 10 0% 0 0 0 25% 1 75% 3 30% 6 40% 8 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 25% 8 20% 6 20% 6 5% 1,5 40% 8 50% 10 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 50% 25 50% 25 0% 0 17% 1 83% 5 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 15% 4 10% 3 10% 3 10% 2,5 40% 16 20% 8 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 35% 9 35% 9 10% 3 5% 1,25 0% 0 70% 2 0% 0 30% 0,9 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 15% 68 25% 113 15% 68 5% 22,5 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 70% 14 10% 2 0% 0 0% 0 0% 0 33% 17 33% 17 33% 17 20% 2 0% 0 20% 2 10% 1
64
Respondent:
7 genoeg vrijwilligers? N-7 > voldoende .= voldoende 1 1 0 2 1 0 3 1 1 4 1 0 5 1 0 6 1 0 7 1 1 8 1 0 9 1 0 10 1 0 11 1 0 12 1 1 13 1 0 14 1 0 15 1 0 16 1 0 17 1 1 18 1 1 19 1 1 20 1 1 21 0 0 22 1 0 23 1 0 24 1 0 25 1 1 26 1 0 27 1 0 28 1 0 29 1 1 30 1 0 31 1 0 32 1 0 33 0 0 34 1 0 35 1 0 36 1 0 37 1 0 38 1 0 39 1 0 40 0 0 41 1 0 42 1 0 43 1 0 44 1 0 45 0 0 46 1 0 47 1 0 48 0 0 49 1 0 50 1 0 51 1 0 52 1 0 53 1 0 54 1 0 55 1 0 56 1 0
nee soms te weinig 0 0 0 0 1 1 0 0 0 1 0 0 1 1 0 0 0 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 1 1 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 0
nee te weinig 1 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1 1 1 0 1 0 0 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 1 1 1
0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 1 1 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 1 1 0 0 1 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0
65
Respondent:
8: werkzaamheden N-8 onderhoud schoonmaak 1 1 1 2 1 1 3 1 0 4 1 1 5 1 0 6 1 0 7 1 0 8 1 1 9 1 0 10 1 1 11 1 1 12 1 0 13 1 1 14 1 1 15 0 0 16 1 1 17 1 0 18 1 0 19 1 1 20 1 0 21 0 0 22 1 0 23 1 0 24 1 1 25 1 0 26 1 1 27 1 1 28 1 1 29 1 0 30 1 0 31 1 0 32 1 0 33 0 0 34 1 0 35 1 1 36 1 1 37 1 1 38 1 0 39 1 1 40 1 0 41 1 0 42 1 0 43 1 1 44 1 0 45 0 0 46 1 0 47 1 0 48 0 0 49 1 1 50 1 0 51 1 0 52 1 1 53 1 1 54 1 0 55 1 1 56 1 1
1 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 1 1 0 0 0 0 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 0 1 1 0 1
bestuur horeca 1 1 0 0 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 0 1 1 0 1 1 0 1 0 1 1 1 1 0 0 0 1 0 0 1 1 1 1 1 1 0 1 1 1 1 0 1 1 0 1 0 0 1 1 0 1 1
1 1 0 0 0 0 0 1 1 0 1 0 0 1 0 1 0 0 1 0 0 0 1 1 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1 0 1 0 1 1 1 0 0 1 0 0 1 0 1 1 1 0 1 0
begeleiding inc evenmenten 1 1 0 0 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 0 1 0 1 1 0 0 0 1 1 0 1 1 0 0 1 1 1 0 1 1 1 1 0 1 0 1 0 1 0 0 1 1 0 1 0 0 0 1 1 1 1
anders 1 1 1 1 0 1 0 0 0 0 1 1 0 1 0 1 0 1 1 1 0 1 0 1 0 1 0 0 0 0 1 0 0 0 1 1 1 0 1 0 1 0 1 0 0 1 1 0 1 1 0 1 1 1 1 1
namelijk 1 Andere voorkomende werkzaamheden 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 begeleiding clienten 1 Van alles 0 0 0 0 1 0 0 0 0 1 Spreekuur verzorgen 0 0 0 0 1 Toernooien organiseren 0 0 1 Les geven 0 1 Leden administratie 0 0 0 0 1 Training 0 0 0 0 0 0 1 Decor/ kostuums
66
Respondent:
9 maakt u N-9 Ja 1 1 2 1 3 1 4 1 5 1 6 1 7 1 8 1 9 1 10 1 11 1 12 1 13 1 14 1 15 1 16 1 17 1 18 1 19 1 20 1 21 0 22 1 23 1 24 1 25 1 26 1 27 1 28 1 29 1 30 1 31 1 32 1 33 0 34 1 35 1 36 1 37 1 38 1 39 1 40 1 41 1 42 1 43 1 44 1 45 0 46 1 47 1 48 1 49 1 50 1 51 1 52 1 53 1 54 1 55 1 56 1
kosten voor vrw Nee 0 1 1 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 1 0 0 1 1 0 0 1 1 1 0 1 0 1 1 0 1 0 0 1 1 0 0 1 0 0 1 1 1 1 1 0 0 1
N-10 10 Kosten gem vrijwilliger. 1 0 1 100 1 30 1 0 1 0 1 0 1 0 1 0 1 0 1 0 1 100 1 1 0 1 1 0 1 1 0 1 1 0 1 1 0 1 1 0 1 1 0 0 1 500 1 1 0 0 0 0 1 1 0 0 1 50 1 1 0 1 1 0 0 1 480 0 1 600 1 1 0 1 1 0 0 1 0 0 1 100 0 1 400 0 0 0 0 0 300 1 1 0 0 1 1200 0 1 100 1 1 0 0 1 180 1 1 0 1 1 0 0 1 900 0 1 156 1 1 0 0 0 0 0 0 0 1 1 0 1 1 0 0 1 1500 0 1 0 0 0 0 0 1 400 0 1 120 1 0 0 1 0 0 0 1 100
1 0 0 1 1 1 1 0 1 1
67
Respondent:
11. geen vrijwilliger wel klussen N-11 Ja Nee 1 0 0 2 0 0 3 0 0 4 0 0 5 0 0 6 1 1 7 1 0 8 0 0 9 1 0 10 1 1 11 0 0 12 0 0 13 0 0 14 0 0 15 1 0 16 1 1 17 1 0 18 0 0 19 0 0 20 1 0 21 0 0 22 0 0 23 0 0 24 0 0 25 0 0 26 0 0 27 1 1 28 0 0 29 1 0 30 0 0 31 0 0 32 0 0 33 1 0 34 1 1 35 0 0 36 0 0 37 0 0 38 0 0 39 0 0 40 1 0 41 0 0 42 0 0 43 1 1 44 0 0 45 1 0 46 0 0 47 0 0 48 1 0 49 0 0 50 1 1 51 0 0 52 1 1 53 0 0 54 1 1 55 1 1 56 0 0
0 0 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 0 0 1 0 1 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0
N-12 12 soort klussen 0 0 0 0 0 1 opbouwen en afbreken concertpodium 0 0 0 1 onderhoud toestellen 0 0 0 0 0 1 onderhoud 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 onderhoud gebouw/ terrein + vervoer 0 0 0 0 0 0 1 notuleren, catering, inrichten stands onderhoudswerkz. Schoonmaak 0 0 0 0 0 0 0 0 1 installatie tv en vep. CV 0 0 0 0 0 0 1 maken van en opbouwen decors 0 1 Grote onderhoudswerkzaamheden en specialistisch werk 0 1 schoonmaak lokalen 1 renovatie complex 0
0
0
0
= non-respons (deze vraag was eigenlijk bedoeld voor organisaties die geen gebruik maken van vrijwilligers, echter hebben sommige organisaties die wel gebruik maken van vrijwilligers alsnog deze vraag ingevuld).
68
Respo
13: hieronder vindt u een aantal stellingen over vrijwilligerswerk Uitermate gemotiveerde vrijwilliger Sterke afname vrijwilligers Actief lidmaatschap neem af N-13-1 HME ME GM MO HMO N-13-2 HME ME GM MO HMO N-13-3 HME ME GM MO HMO 1 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 2 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 3 1 1 0 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 4 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 5 1 1 0 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 6 1 1 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 7 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 8 1 0 1 0 0 0 1 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 9 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 10 1 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 1 0 0 0 0 1 11 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 12 1 1 0 0 0 0 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 1 13 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 14 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 0 1 0 15 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 16 1 1 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 0 1 0 17 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 1 0 0 18 1 1 0 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 19 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 20 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 0 21 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 22 1 1 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 0 1 0 23 1 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 24 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 1 25 1 1 0 0 0 0 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 1 26 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 1 0 0 0 27 1 0 1 0 0 0 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 28 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 0 29 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 30 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 31 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 0 32 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 1 0 0 33 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 34 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 0 35 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 36 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 1 0 0 0 0 37 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 38 1 1 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 0 1 0 39 1 1 0 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 40 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 41 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 1 0 0 0 42 1 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 43 1 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 44 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 45 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 46 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 47 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 48 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 49 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 50 1 1 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 0 1 0 51 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 52 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 0 1 0 53 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 54 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 0 55 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 56 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0
HME= helemaal mee eens MO= mee oneens
ME= mee eens GM= geen mening HMO= Helemaal mee oneens
69
13: hieronder vindt u een aantal stellingen over vrijwilligerswerk Niet bereid langdurig vrw te doen Vrw mag afgedwongen worden Geleid vrw goede manier tekort N-13-4 HME ME GM MO HMO N-13-5 HME ME GM MO HMO N-13-6 HME ME GM MO HMO 1 1 1 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 0 0 2 1 0 0 0 1 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 3 1 1 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 0 4 1 0 0 0 1 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 0 5 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 1 0 0 0 6 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 1 0 0 7 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 8 1 1 0 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 1 0 0 9 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 10 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 0 1 1 0 1 0 0 11 1 1 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 12 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 1 1 1 0 0 0 0 13 1 1 0 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 14 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 1 0 15 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 16 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 0 1 1 0 1 0 0 0 17 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 18 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 0 19 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 0 20 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 1 0 0 0 0 21 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 0 22 1 0 0 0 1 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 23 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 1 0 0 0 0 24 1 0 0 0 0 1 1 1 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 25 1 0 0 1 0 0 1 0 0 0 0 1 1 0 0 1 0 0 26 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 0 27 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 1 0 0 0 0 28 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 1 0 0 0 29 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 30 1 0 0 1 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 1 0 0 31 1 0 0 0 1 0 1 0 1 0 0 0 1 1 0 0 0 0 32 1 0 0 1 0 0 1 0 0 0 0 1 1 0 1 0 0 0 33 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 34 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 1 0 0 0 0 35 1 1 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 0 36 1 1 0 0 0 0 1 0 0 0 0 1 1 0 0 1 0 0 37 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 38 1 0 0 1 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 1 0 0 0 39 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 0 1 1 0 1 0 0 0 40 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 41 1 1 0 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 1 0 0 0 42 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 43 1 1 0 0 0 0 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 1 44 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 0 45 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 1 0 46 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 0 47 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 48 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 49 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 1 0 0 0 50 1 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 51 1 0 0 0 1 0 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 0 52 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 53 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 0 1 54 1 0 0 1 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 1 0 0 0 55 1 0 0 0 1 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 56 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 1 0 0 0
Respondenten
HME= helemaal mee eens MO= mee oneens
ME= mee eens GM= geen mening HMO= Helemaal mee oneens
70
14: Hieronder vindt u een aantal stellingen over participatie (deelnemen aan) binnen de samenleving: Respondenten iedere inw recht op deeln. Mtsch niet actie bewogen worden taak overheid mens laten part N14-1 HME ME GM MO HMO N14-2 HME ME GM MO HMO N14-3 HME ME GM MO HMO 1 1 0 1 0 0 0 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 2 1 1 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 0 3 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 0 4 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 5 1 1 0 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 6 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 7 1 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 8 1 1 0 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 1 0 0 9 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 10 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 0 11 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 12 1 1 0 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 1 0 0 13 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 14 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 15 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 16 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 17 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 0 18 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 19 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 20 1 1 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 0 1 0 21 1 1 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 22 1 1 0 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 23 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 24 1 1 0 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 25 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 0 26 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 0 1 27 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 28 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 29 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 30 1 1 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 31 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 32 1 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 33 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 34 1 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 35 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 0 1 0 36 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 37 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 38 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 39 1 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 40 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 41 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 42 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 43 1 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 44 1 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 45 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 1 46 1 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 47 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 48 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 49 1 1 0 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 50 1 1 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 1 0 0 0 0 51 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 52 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 53 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 1 0 0 54 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 55 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 56 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0
HME= helemaal mee eens MO= mee oneens
ME= mee eens GM= geen mening HMO= Helemaal mee oneens
71
14: Hieronder vindt u een aantal stellingen over participatie (deelnemen aan) binnen de samenleving: Respondenten overheid onderst door ver leven mensen in uitk moet wat terug N14-4 HME ME GM MO HMO N14-5 HME ME GM MO HMO 1 1 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 2 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 3 1 0 0 1 0 0 1 1 0 0 0 4 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 5 1 0 1 0 0 0 1 1 0 0 0 6 1 0 0 0 1 0 1 1 0 0 0 7 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 8 1 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 9 1 0 1 0 0 0 1 1 0 0 0 10 1 0 0 0 1 0 1 0 1 0 0 11 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 12 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 13 1 0 1 0 0 0 1 1 0 0 0 14 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 15 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 16 1 0 1 0 0 0 1 1 0 0 0 17 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 18 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 19 1 0 1 0 0 0 1 1 0 0 0 20 1 0 1 0 0 0 1 1 0 0 0 21 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 22 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 23 1 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 24 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 25 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 26 1 0 0 0 0 1 1 1 0 0 0 27 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 28 1 0 0 0 1 0 1 0 1 0 0 29 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 30 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 31 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 32 1 0 1 0 0 0 1 1 0 0 0 33 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 34 1 0 1 0 0 0 1 1 0 0 0 35 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 36 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 37 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 38 1 0 0 1 0 0 1 1 0 0 0 39 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 40 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 41 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 42 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 43 1 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 44 1 0 0 0 1 0 1 0 1 0 0 45 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 46 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 47 1 0 0 0 1 0 1 0 0 1 0 48 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 49 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 50 1 0 0 1 0 0 1 1 0 0 0 51 1 0 1 0 0 0 1 1 0 0 0 52 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 53 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 54 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 55 1 0 0 0 1 0 1 0 1 0 0 56 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0
HME= helemaal mee eens MO= mee oneens
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
ME= mee eens GM= geen mening HMO= Helemaal mee oneens
72
Respondenten 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56
n-15
15 kent u de tegenprestatie 16 vindt u dat gem moet opleggen Ja Nee n-16 Ja Nee Geen mening 1 1 0 1 1 0 0 1 1 0 1 1 0 0 1 1 0 1 1 0 0 1 0 1 1 1 0 0 1 0 1 1 1 0 0 1 0 1 1 1 0 0 1 0 1 1 1 0 0 1 0 1 1 1 0 0 1 0 1 1 1 0 0 1 0 1 1 1 0 0 1 1 0 1 1 0 0 1 0 1 1 1 0 0 1 0 1 1 0 1 0 1 1 0 1 1 0 0 1 1 0 1 1 0 0 1 0 1 1 1 0 0 1 1 0 1 1 0 0 1 1 0 1 1 0 0 1 1 0 1 1 0 0 1 1 0 1 1 0 0 1 1 0 1 1 0 0 1 0 1 1 0 0 1 1 1 0 1 1 0 0 1 1 0 1 0 0 1 1 0 1 1 0 0 1 1 0 1 1 1 0 0 1 1 0 1 1 0 0 1 0 1 1 1 0 0 1 0 1 1 1 0 0 1 1 0 1 1 0 0 1 0 1 1 1 0 0 1 0 1 1 1 0 0 1 1 0 1 1 0 0 1 1 0 1 1 0 0 1 0 1 1 1 0 0 1 1 0 1 1 0 0 1 1 0 1 0 1 0 1 1 0 1 1 0 0 1 1 0 1 1 0 0 1 1 0 1 1 0 0 1 0 1 1 1 0 0 1 0 1 1 0 0 1 1 1 0 1 1 0 0 1 0 1 1 1 0 0 1 1 0 1 1 0 0 1 1 0 1 1 0 0 1 0 1 1 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1 0 1 0 1 0 1 0 1 1 0 0 1 1 0 1 1 1 0 0 1 1 0 1 1 0 0 1 0 1 1 1 0 0 1 0 1 1 1 0 0 1 1 0 1 1 0 0 1 1 0 1 1 0 0
73
17:hieronder vindt u een aantal stellingen over de tegenprestatie respondenten tegenprestatie dwangarbeid bijstand minder gemotiveerd n-17-1 HME ME GM MO HMO n-17-2 HME ME GM MO HMO 1 1 0 0 0 1 0 1 0 0 1 0 2 1 0 0 0 0 1 1 0 0 1 0 3 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 4 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 5 1 0 0 0 0 1 1 0 0 1 0 6 1 0 0 0 1 0 1 0 1 0 0 7 1 0 0 0 1 0 1 0 1 0 0 8 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 9 1 0 0 0 1 0 1 0 0 1 0 10 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 1 11 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 12 1 0 0 0 1 0 1 0 1 0 0 13 1 0 0 0 1 0 1 1 0 0 0 14 1 0 0 0 1 0 1 0 0 1 0 15 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 16 1 0 0 0 0 1 1 0 1 0 0 17 1 0 0 0 1 0 1 1 0 0 0 18 1 0 0 0 1 0 1 1 0 0 0 19 1 0 0 0 0 1 1 0 0 1 0 20 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 1 21 1 0 0 0 0 1 1 0 1 0 0 22 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 23 1 0 0 0 0 1 1 0 0 1 0 24 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 25 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 26 1 0 0 0 0 1 1 1 0 0 0 27 1 0 0 0 1 0 1 0 1 0 0 28 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 29 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 30 1 0 0 1 0 0 1 0 0 0 1 31 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 32 1 0 0 0 0 1 1 0 1 0 0 33 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 34 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 1 35 1 0 0 0 1 0 1 0 1 0 0 36 1 0 1 0 0 0 1 1 0 0 0 37 1 0 0 0 1 0 1 0 1 0 0 38 1 0 0 0 1 0 1 0 0 1 0 39 1 0 0 0 0 1 1 0 1 0 0 40 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 41 1 0 0 0 1 0 1 0 0 1 0 42 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 43 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 1 44 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 45 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 46 1 0 0 1 0 0 1 0 0 0 1 47 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 48 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 49 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 50 1 0 0 0 1 0 1 0 0 1 0 51 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 52 1 0 0 0 1 0 1 0 0 1 0 53 1 0 0 1 0 0 1 1 0 0 0 54 1 0 0 0 1 0 1 0 0 1 0 55 1 0 0 0 1 0 1 0 0 1 0 56 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1
HME= helemaal mee eens MO= mee oneens
tegenprestatie verg participatie n-17-3 HME ME GM MO HMO 0 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 1 1 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 1 0 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 1 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0 0 1 0 1 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
ME= mee eens GM= geen mening HMO= Helemaal mee oneens
74
17:hieronder vindt u een aantal stellingen over de tegenprestatie tegenprestatie vult vrw aan binnen org leveren n-17-4 HME ME GM MO HMO N17-5 HME ME GM 1 1 0 1 0 0 0 1 0 1 2 1 0 0 1 0 0 1 0 0 3 1 1 0 0 0 0 1 1 0 4 1 0 1 0 0 0 1 0 1 5 1 0 1 0 0 0 1 0 0 6 1 0 0 1 0 0 1 0 0 7 1 0 0 0 1 0 1 0 0 8 1 0 1 0 0 0 1 0 1 9 1 0 1 0 0 0 1 0 1 10 1 0 0 0 1 0 1 0 1 11 1 0 1 0 0 0 1 0 1 12 1 0 1 0 0 0 1 0 1 13 1 0 0 1 0 0 1 0 0 14 1 0 0 1 0 0 1 0 0 15 1 0 1 0 0 0 1 0 0 16 1 0 1 0 0 0 1 0 1 17 1 0 1 0 0 0 1 0 1 18 1 0 1 0 0 0 1 0 0 19 1 0 1 0 0 0 1 0 0 20 1 0 1 0 0 0 1 0 1 21 1 0 1 0 0 0 1 0 0 22 1 0 0 0 1 0 1 0 0 23 1 0 1 0 0 0 1 0 1 24 1 0 0 1 0 0 1 0 0 25 1 0 1 0 0 0 1 0 0 26 1 0 1 0 0 0 1 1 0 27 1 0 1 0 0 0 1 0 1 28 1 0 1 0 0 0 1 0 1 29 1 0 1 0 0 0 1 0 1 30 1 0 0 0 1 0 1 0 1 31 1 0 0 1 0 0 0 0 0 32 1 0 1 0 0 0 1 0 0 33 1 0 0 0 1 0 1 0 0 34 1 0 1 0 0 0 1 1 0 35 1 0 0 1 0 0 1 0 1 36 1 0 1 0 0 0 1 0 1 37 1 0 1 0 0 0 1 0 1 38 1 1 0 0 0 0 1 0 0 39 1 1 0 0 0 0 1 1 0 40 1 0 1 0 0 0 0 0 0 41 1 0 1 0 0 0 1 0 1 42 1 0 0 1 0 0 1 0 0 43 1 0 1 0 0 0 1 0 0 44 1 0 0 0 1 0 1 0 1 45 1 0 1 0 0 0 1 0 1 46 1 0 0 1 0 0 1 1 0 47 1 0 0 0 1 0 1 0 0 48 0 0 0 0 0 0 0 0 0 49 1 0 0 0 1 0 1 0 0 50 0 0 0 0 0 0 0 0 0 51 1 0 0 1 0 0 1 0 1 52 1 0 0 0 1 0 1 0 0 53 1 0 0 0 1 0 1 0 0 54 1 0 0 1 0 0 1 0 0 55 1 0 1 0 0 0 1 0 0 56 1 0 0 1 0 0 1 0 1
HME= helemaal mee eens MO= mee oneens
MO 0 1 0 0 0 1 1 0 0 0 0 0 0 1 1 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 1 1 0 0 0 0 0 1 0 0 1 0 1 1 0
HMO 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0
ME= mee eens GM= geen mening HMO= Helemaal mee oneens
75
Meedenken over invulling? Respondenten N-18 Ja 1 0 2 1 3 1 4 1 5 1 6 1 7 1 8 1 9 1 10 1 11 1 12 1 13 1 14 1 15 0 16 1 17 1 18 1 19 1 20 1 21 1 22 1 23 1 24 0 25 1 26 1 27 1 28 1 29 1 30 1 31 0 32 1 33 1 34 1 35 1 36 1 37 1 38 1 39 1 40 0 41 1 42 1 43 1 44 1 45 1 46 1 47 1 48 0 49 1 50 1 51 1 52 1 53 1 54 0 55 1 56 1
Nee 0 1 1 1 0 0 1 1 1 0 1 1 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0 1 0 0 1 1 0 1 1 0 0 0 1 1 1 1 0 1 0 1 0 0 1 0 1 0 0 0 0 1 1 0 0 0 1
Bijstandsgerechtigen opnemen in organisatie N-19 Ja Nee 0 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 1 1 1 0 1 1 0 0 1 0 0 1 1 0 1 1 1 1 0 0 1 1 0 1 0 1 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 1 1 1 0 1 1 0 1 1 0 0 1 1 1 1 0 1 1 0 0 1 1 0 1 0 1 1 0 0 1 1 0 1 1 1 1 0 0 1 1 0 1 0 0 1 0 1 1 0 1 1 0 0 1 1 0 1 1 0 1 1 0 1 1 1 1 0 0 1 1 0 0 0 0 1 0 1 1 0 1 1 0 0 1 1 1 1 0 0 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 0 1 1 0 0 1 1 0 1 0 1 1 0 0 1 1 1 1 0 0 1 1
Volume in uren per maand Misschien N-20 tijd uren ingevuld 0 1 1 8 0 1 1 6 0 1 1 1 0 0 1 12 0 1 1 4 1 0 1 0 1 0 1 0 0 0 1 25 0 0 1 16 1 0 1 0 0 0 1 20 1 0 1 0 0 1 1 8 0 1 1 0 1 0 1 0 0 0 1 100 1 0 1 0 1 0 1 0 0 1 1 6 0 0 1 0 1 0 1 0 1 0 1 0 0 0 1 16 1 0 1 0 1 0 1 0 0 0 1 75 0 0 1 20 1 0 1 1 0 0 1 4 0 1 1 20 0 1 1 0,5 1 0 1 0 1 0 1 0 0 0 1 20 0 0 1 16 0 0 1 16 0 0 1 120 1 0 1 0 0 0 1 50 0 0 1 0 0 1 1 32 1 0 1 0 1 0 1 0 0 0 1 1 1 0 1 0 0 0 1 125 1 0 1 0 0 0 0 0 1 0 1 0 1 0 1 0 0 0 0 0 0 1 0 0 1 0 0 0 0 0 1 20 0 1 1 12 0 0 1 4
Range 1 nvt 1 nvt 1 nvt 1 nvt 1 nvt 0 nvt 0 nvt 1 nvt 1 nvt 0 nvt 1 nvt 0 nvt 1 nvt 0? 0 nvt 1 nvt 0 nvt 0 nvt 1 04-08 uur 0 nvt 0 nvt 0 nvt 1 nvt 0 nvt 0 nvt 1 50-100 1 nvt 1 nvt 1 nvt 1 nvt 1 nvt 0 nvt 0 nvt 1 nvt 1 nvt 1 nvt 1 nvt 0 nvt 1 nvt 0 nvt 1 nvt 0 nvt 0 nvt 1 nvt 0 nvt 1 100-150 uur 0 nvt 0 nvt 0 nvt 0 nvt 0 nvt 0 nvt 0 nvt 1 nvt 1 nvt 1 nvt
76
Respondent Op en/ of aanmerkingen 1 geen 2 antwoorden op basis van rol secretaris voor besluit dient besluit te zijn van geheel bestuur 3 enkel van toepassing bij bij te houden evenementen 4 geen 5 nu genoeg leden die vrijwilligerswerk leveren, wel van mening 6 geen 7 door geringe aantal werkzaamheden geen tegenprestatie. 8 goed dat deze enquête plaatsvind 9 geen 10 geen 11 verplichten is geen optie persoon moet achter doelstelling staan en erbij gemotiveerd zijn 12 geen 13 geen 14 geen 15 geen 16 geen 17 Weinig leden en goede opvulling geen interesse in tegenprestatie. 18 geen interesse, zelfredzaam en te specifieke werkzaamheden. 19 geen 20 geen 21 geen 22 geen 23 geen 24 mist categorie soms mee eens/oneens 25 geen 26 geen 27 geen 28 geen 29 geen 30 geen 31 geen 32 vrijwilligers moeten diploma hebben binnen de organisatie 33 geen 34 geen 35 geen 36 geen 37 meer stimuleren bijstandsgerechtigden, financiële impuls 38 geen 39 goed initiatief om bijstandsgerechtigden in te zetten als vrijwilligers. Verhoogd welzijn, geeft goed gevoel en maakt wegen open tot betaalde arbeid 40 geen 41 geen 42 geen 43 geen 44 geen 45 geen 46 Laten uitvoeren samen met wijkbewoners en minder professionals 47 geen 48 veel vragen nvt op organisatie 49 geen 50 Toneelvereniging met gebruik van vrijwilligers voor bepaalde periode. 51 Organisatie begint net per 1-1-2013 met eigen beheer vrijwilligers, voorheen regelde het UWV dit. INTERESSANT 52 Indien de begeleiding van cliënten door gemeente word opgepakt dan misschien interesse 53 geen behoefte aan ongemotiveerde uitkeringsgerechtigden 54 onder voorwaarden meedoen ivm kwetsbare doelgroep 55 geen 56 duidelijkheid over voorwaarden
77
Bijlage 1.3: Grafieken
Grafiek 1.1: Deelname per soort organisatie, N=56.
Grafiek1.2: De mate waarin het aanbod van vrijwilligers binnen de ondervraagde organisaties voldoet, N=51.
78
Grafiek 1.3: Werkzaamheden waarvoor vrijwilligers ingezet worden, N=51.
Grafiek1.4: Verwachting van afname in vrijwilligers, N=52.
Grafiek1.5: Bereidheid van eigen leden om vrijwilligerswerk te doen, N= 51.
79
Grafiek 1.6: Bereidheid om intern en/of extern gericht geleid vrijwilligerswerk in te zetten.
Grafiek 1.7: De overheid moet worden ondersteund bij participatie, N=54.
80
Grafiek 1.8: Een uitkeringsgerechtigde moet iets terug doen voor de maatschappij, N= 54.
Grafiek 1.9: De tegenprestatie is dwangarbeid, N= 56.
Grafiek 1.10: Motivatie uitkeringsgerechtigden ten opzichte van vrijwilligers, N=55.
81
Grafiek 1.11: De tegenprestatie als aanvulling voor het tekort aan vrijwilligers en de bereidheid tot opname tegenpresteerders.
Grafiek 1.12: Overweging tot het toelaten van tegenpresteerders, N= 54.
82
Bijlage 1.4: Resultaten enquête
Vraag 2 Gemiddelde aantal leden/ patiënten/ werknemers Soort organisatie
Aantal leden/ patiënten werknemers
Sport
471
Hobby
43
Zorg
2188
Dieren
geen reactie
Buurt
301
Anders
52
Totaal
457
Tabel bijlage 1.1: Gemiddelde aantal leden/ patiënten/ werknemers, N = 50.
Vraag 3: Maakt u in uw organisatie gebruik van de inzet van vrijwilligers? Soort organisatie
Ja
Nee
Sport
93%
Hobby
7%
100%
0%
Zorg
75%
25%
Buurt
100%
0%
Anders
64%
36%
Totaal
87%
13%
Tabel bijlage 1.2: Gebruik vrijwilligers, N = 55.
Vraag 4: Indien u gebruik maakt van de inzet van vrijwilligers wat is de frequentie van deze inzet? Frequentie:
Sport
Hobby
Zorg
Buurt
Anders
Totaal
Dagelijks
33%
11%
67%
100%
11%
34%
Meer dan eens per week
22%
22%
33%
0%
22%
23%
Eens per week
30%
33%
0%
0%
33%
30%
Eens per maand
7%
0%
0%
0%
0%
4%
Incidenteel (minder dan 1 keer per maand)
4%
22%
0%
0%
11%
9%
Tabel bijlage 1.3: Frequentie inzet vrijwilligers, N = 51.
Vraag 5: Hoeveel vrijwilligers zijn er gemiddeld genomen werkzaam binnen uw organisatie? Soort Organisatie
Gemiddeld aantal vrijwilligers
Sport Hobby
56 9
Zorg
453
Buurt
15
Anders
13
Totaal gemiddeld
66
Tabel bijlage 1.4: Aantal vrijwilligers werkzaam binnen organisatie, N=49.
83
Vraag 6: Kunt u globaal de procentuele verdeling van vrijwilligers binnen uw organisatie weergeven? Leeftijdscategorie:
Sport
Hobby
Zorg
18 t/m 25 jaar
15%
22%
26 t/m 35 jaar
18%
36 t/m 45 jaar
21%
46 t/m 55 jaar 56 t/m 65 jaar 65 jaar en ouder
Buurt
Anders
1%
17%
6%
3%
3%
26%
26%
13%
13%
22%
7%
34%
Totaal 6%
10%
14%
8%
12%
8%
28%
13%
0%
17%
26%
16%
0%
28%
20%
19%
70%
17%
13%
31%
Tabel bijlage 1.5: Verdeling vrijwilligers naar leeftijdscategorie, N = 47.
Vraag 7: Kunt u binnen uw organisatie voldoende vrijwilligers vinden voor de werkzaamheden die verricht moeten worden? Aanbod:
Sport
Hobby
Zorg
Buurt
Anders
Totaal
Ja, er is meer dan voldoende aanbod.
18%
11%
33%
0%
25%
18%
Ja, er zijn precies voldoende vrijwilligers
32%
33%
0%
0%
38%
29%
Nee, soms komt het voor dat er onderbezetting is.
36%
22%
33%
67%
25%
33%
Nee, wij hebben te weinig vrijwilligers.
14%
33%
33%
33%
13%
20%
Tabel bijlage 1.6: Aanbod vrijwilligers, N = 51.
Vraag 8: Voor welke werkzaamheden schakelt u vrijwilligers in? (meerdere antwoorden mogelijk) Soort werkzaamheden
Sport
Hobby
Zorg
Buurt
Anders
Totaal
Onderhoudswerkzaamheden;
54%
63%
0%
67%
22%
14%
Schoonmaakwerkzaamheden;
43%
38%
0%
67%
11%
10%
Bestuurszaken;
82%
75%
33%
100%
56%
22%
Horecawerkzaamheden;
57%
25%
67%
100%
0%
13%
Begeleiding;
71%
63%
33%
100%
33%
18%
Incidentele evenementen; Anders
75% 25%
50% 13%
33% 33%
100% 0%
22% 11%
18% 6%
Tabel bijlage 1.7: Werkzaamheden vrijwilligers, N = 51.
Vraag 9: Maakt u kosten voor vrijwilligers? Soort organisatie
Ja
Nee
Sport
43%
57%
Hobby
33%
67%
Zorg
67%
33%
Buurt
100%
0%
Anders
40%
60%
Totaal
45%
55%
Tabel bijlage 1.8: Kosten vrijwilligers, N = 53.
84
Vraag 10: Zo ja wat zijn dan de gemiddelde kosten per vrijwilliger Soort organisatie
Gemiddelde kosten
Sport
411
Hobby
100
Zorg
50
Buurt
650
Anders
310
Totaal
385
Tabel bijlage 1.9: Gemiddelde kosten per organisatie in euro’s, N = 48.
Vraag 13: hieronder vindt u een aantal stellingen over vrijwilligerswerk Stelling 13-1, N= 52:
Score
De huidige vrijwilligers zijn uitermate
helemaal mee eens
Sport 45%
Hobby 38%
Zorg 67%
Buurt 67%
Anders 44%
Totaal 46%
Gemotiveerd
mee eens
52%
63%
33%
33%
56%
52%
geen mening
3%
0%
0%
0%
0%
2%
mee oneens
0%
0%
0%
0%
0%
0%
helemaal mee oneens
0%
0%
0%
0%
0%
0%
Stelling 13-2, N = 52 :
Score
Het aantal mensen dat vrijwilligers doet
helemaal mee eens
10%
13%
33%
0%
11%
12%
gaat de komende jaren sterk afnemen.
mee eens
24%
50%
33%
100%
33%
35%
geen mening
31%
25%
33%
0%
11%
25%
mee oneens
28%
0%
0%
0%
44%
23%
helemaal mee oneens
Sport
7%
13%
0%
0%
Totaal
0%
helemaal mee eens
7%
13%
0%
33%
0%
18%
mee eens
38%
25%
33%
67%
25%
35%
neemt af.
geen mening
17%
25%
33%
0%
0%
16%
mee oneens
28%
25%
33%
0%
75%
33%
13%
0%
0%
0%
Mensen zijn, steeds vaker, niet bereid
helemaal mee eens
18%
50%
0%
67%
22%
25%
langdurig vrijwilligerswerk te doen.
mee eens
29%
25%
67%
33%
44%
33%
geen mening
21%
13%
0%
0%
22%
18%
mee oneens
29%
0%
33%
0%
11%
20%
4%
13%
0%
0%
0%
4%
Score
Vrijwilligerswerk mag afgedwongen worden
helemaal mee eens
op basis van lidmaatschap.
mee eens geen mening
Sport 3%
Hobby
Zorg
13%
0%
38%
0%
10%
25%
mee oneens
24%
50%
helemaal mee oneens
24%
13% Hobby
Anders
Totaal
Totaal
0%
0%
4%
33%
0%
33%
29%
67%
67%
22%
21%
0%
0%
44%
29%
0%
33%
0%
Zorg
Buurt
Anders
17%
Stelling 13-6, N = 51:
Score
“Geleid” vrijwilligerswerk, in bijvoorbeeld
helemaal mee eens
7%
13%
67%
0%
22%
13%
de vorm van maatschappelijke stages
mee eens
57%
50%
33%
67%
33%
50%
voor jongeren, zijn een goede manier om
geen mening
18%
25%
0%
33%
22%
19%
het tekort aan vrijwilligers op te vangen.
mee oneens
14%
13%
0%
0%
22%
13%
7%
0%
0%
0%
0%
4%
helemaal mee oneens
Sport
Buurt
Anders
8%
Score
Stelling 13-5, N = 52:
Buurt
Totaal
Stelling 13-4, N = 51:
helemaal mee oneens
Zorg
Anders
6%
lidmaatschap ook vrijwilligerswerk doet
Hobby
Buurt
Anders
Het aantal leden dat naast zijn of haar
10%
Zorg
Buurt
Score
Sport
Hobby
Zorg
Stelling 13-3, N = 51:
helemaal mee oneens
Sport
Hobby
Totaal
Tabel bijlage 1.10: Stellingen met betrekking tot vrijwilligerswerk.
85
Vraag14: Hieronder vindt u een aantal stellingen over participatie (deelnemen aan) binnen de samenleving: Stelling 14-1, N = 54:
Score
Iedere inwoner in Nederland heeft het
helemaal mee eens
Sport 52%
Hobby 67%
Zorg 33%
Buurt 67%
Anders 80%
Totaal 59%
recht deel te nemen aan de samenleving.
mee eens
45%
33%
67%
33%
20%
39%
geen mening
3%
0%
0%
0%
0%
2%
mee oneens
0%
0%
0%
0%
0%
0%
helemaal mee oneens
0%
0%
0%
0%
0%
0%
Stelling 14-2, N = 54:
Score
Mensen die niet actief deelnemen aan
helemaal mee eens
Sport 17%
0%
0%
33%
20%
de samenleving moeten hiertoe wel
mee eens
48%
44%
67%
33%
40%
46%
bewogen worden.
geen mening
17%
33%
33%
33%
30%
24%
mee oneens
14%
22%
0%
0%
10%
13%
3%
0%
0%
0%
0%
2%
helemaal mee oneens Stelling 14-3, N = 53:
Score
Het is de taak van de overheid om
helemaal mee eens
mensen die niet participeren toch in de samenleving te betrekken.
Sport
Hobby
Hobby
Zorg
Zorg
Buurt
Buurt
Anders
Anders
Totaal 15%
Totaal
7%
11%
0%
0%
0%
6%
mee eens
55%
44%
67%
50%
60%
55%
geen mening
17%
33%
0%
50%
30%
23%
mee oneens
14%
11%
33%
0%
10%
13%
helemaal mee oneens
7% Sport
0%
helemaal mee eens
7%
11%
33%
33%
0%
9%
mee eens
41%
33%
67%
33%
50%
43%
laten participeren van mensen die een
geen mening
24%
44%
0%
0%
50%
30%
beroep doen op een uitkering.
mee oneens
24%
11%
0%
33%
0%
17%
Mensen die een uitkering ontvangen moeten voor de maatschappij wat terug doen.
3% Sport
0% Hobby
0% Zorg
Anders
4%
door het vereniging- en bedrijfsleven bij het
Score
Buurt
0%
De overheid moet ondersteund worden
helemaal mee oneens
Zorg
0%
Score
Stelling 14-5, N = 54:
Hobby
0%
Stelling 14-4, N = 54:
0% Buurt
Totaal
0% Anders
2% Totaal
helemaal mee eens
24%
44%
100%
0%
40%
17%
mee eens
55%
22%
0%
67%
60%
50%
geen mening
14%
33%
0%
0%
0%
30%
mee oneens
7%
0%
0%
33%
0%
3%
helemaal mee oneens
0%
0%
0%
0%
0%
0%
Tabel bijlage 1.11: Stellingen met betrekking tot participatie.
Vraag 15: Wist u dat uw gemeente aan bijstandsgerechtigden een maatschappelijk nuttige tegenprestatie kon vragen? Soort organisatie
Ja
Nee
Sport
48%
52%
Hobby
22%
78%
Zorg
75%
25%
Buurt
100%
0%
Anders
70%
30%
Totaal
53%
47%
Tabel bijlage 1.12: Bekendheid tegenprestatie onder Almelose organisaties, N = 55.
86
Vraag 16: Vindt u dat de gemeente gebruik moet maken van deze mogelijkheid? Soort organisatie
Ja
Nee
Sport
7%
14%
78%
11%
11%
100%
0%
0%
Hobby Zorg
Geen mening
79%
Buurt
100%
0%
0%
Anders
100%
0%
0%
Totaal
85%
5%
9%
Tabel bijlage 1.13: Invoering tegenprestatie, N = 55.
Vraag 17: hieronder vindt u een aantal stellingen over de tegenprestatie Stelling 17-1, N = 55:
Score
Mensen verplichten om een
helemaal mee eens
maatschappelijk nuttige tegenprestatie te laten leveren is dwangarbeid.
Sport
Hobby
Zorg
Buurt
0%
0%
0%
0%
mee eens
17%
33%
25%
geen mening
14%
0%
0%
mee oneens
41%
67%
helemaal mee oneens
28%
0%
0%
0%
67%
0%
20%
33%
20%
13%
25%
0%
40%
42%
50%
0%
40%
25%
Score
Bijstandsgerechtigden zijn minder
helemaal mee eens
14%
0%
0%
0%
10%
11%
gemotiveerd dan vrijwilligers.
mee eens
28%
67%
100%
100%
60%
29%
geen mening
21%
33%
0%
0%
20%
29%
mee oneens
10%
0%
0%
0%
10%
29%
helemaal mee oneens Score
De tegenprestatie vergroot de mate
helemaal mee eens
van participatie van bijstandsgerechtigden in de samenleving.
0% Sport
Hobby
Totaal
Stelling 17-2, N = 55:
Stelling 17-3, N = 55:
Sport
Anders
0% Hobby
Zorg
0% Zorg
Buurt
0% Buurt
Anders
Totaal
0% Anders
2% Totaal
3%
0%
0%
0%
10%
4%
mee eens
66%
67%
100%
100%
60%
69%
geen mening
21%
33%
0%
0%
20%
20%
mee oneens
10%
0%
0%
0%
10%
7%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
helemaal mee oneens Stelling 17-4, N = 54:
Score
De tegenprestatie is een goed middel om
helemaal mee eens
3%
0%
0%
0%
20%
6%
het tekort aan vrijwilligers in de
mee eens
48%
63%
50%
67%
60%
54%
samenleving aan te vullen.
geen mening
24%
38%
25%
33%
0%
22%
mee oneens
24%
0%
25%
0%
20%
19%
helemaal mee oneens Stelling 17-5, N = 52:
Score
Bijstandsgerechtigden mogen hun
helemaal mee eens
tegenprestatie leveren binnen onze organisatie.
Sport
0% Sport
Hobby
0% Hobby
Zorg
0% Zorg
Buurt
0% Buurt
Anders
Totaal
0% Anders
0% Totaal
7%
0%
0%
33%
22%
10%
mee eens
32%
75%
75%
67%
33%
44%
geen mening
36%
13%
0%
0%
22%
25%
mee oneens
18%
0%
0%
0%
11%
12%
7%
13%
25%
0%
11%
10%
helemaal mee oneens Tabel bijlage 1.14: Stellingen met betrekking tot de tegenprestatie.
87
Vraag 18: Indien u vindt dat de gemeente gebruik moet maken van deze mogelijkheid, bent u dan bereid eventueel mee te werken om aan deze mogelijkheid invulling te geven? Soort Organisatie Ja Nee Sport
40%
60%
Hobby
63%
38%
Zorg
75%
25%
Buurt
100%
0%
Anders
67%
33%
Totaal
55%
45%
Tabel bijlage 1.15: Bereidheid om met de gemeente mee te denken, N = 49.
Vraag 19: Zou u overwegen om bijstandsgerechtigden een tegenprestatie te laten leveren binnen uw organisatie? Soort Organisatie
Ja
Nee
Misschien
Sport
24%
48%
28%
Hobby
44%
44%
11%
Zorg
75%
25%
0%
Buurt
100%
0%
0%
Anders
33%
33%
33%
Totaal
37%
41%
22%
Tabel bijlage 1.16: Bereidheid tot het opnemen van tegenpresteerders, N = 54.
Vraag 20: Wat is het totale volume aan tegenprestaties binnen uw organisatie? Soort Organisatie Sport
Gemiddeld per maand
Totaal per maand 33,4
435
Hobby
11,7
70
Zorg
16,0
16
Buurt
53,7
161
Anders
12,8
77
26
759
Totaal Tabel bijlage 1.17: totale volume aan tegenprestaties binnen de respondenten N = 52.
88
Bijlage 2: Respons gemeenten Bijlage 2.1: Respons gemeente Maastricht De tegenprestatie: 1 Welke vormen van tegenprestaties worden binnen de gemeente aangeboden, waar worden deze verricht en hoelang zijn de trajecten? Onze werkwijze is als volgt: Aan de klant wordt verteld dat hij of zij een tegenprestatie moet leveren. De klant krijgt 4 weken de tijd om zelf een plek te vinden. Als dat niet lukt, hebben wij plekken bij Steunpunt Mantelzorg en bij Traject (onze welzijnsorganisatie). 2 Is er binnen de tegenprestatie een differentiatie gemaakt tussen mensen met en mensen zonder arbeidsplicht? Ja, in Maastricht zijn beide opgeroepen. Mensen met een arbeidsplicht zijn makkelijker over te halen om een tegenprestatie te leveren. Mensen zonder arbeidsplicht beroepen zich op hun beperking. Via diagnostiek werd bekeken of de klant inderdaad geen tegenprestatie kan leveren. 3 Hoeveel tegenprestatie plaatsen zijn er beschikbaar? Voor onze pilot wilden we 30 mensen oproepen. Dat hebben we gedaan. We hebben niet op voorhand zoveel plekken geregeld. 4 Is er een doelgroep geformuleerd waarvoor de tegenprestatie wordt ingezet? Zo ja hoe is deze doelgroep tot stand gekomen en hoe groot is deze? We hebben een flyer ontwikkeld, die stuur ik je mee. Daarin werd uitgelegd waarom klanten een tegenprestatie moesten leveren. 5 Hoe wordt vraag en aanbod van de tegenprestatie bij elkaar gebracht? Klant heeft daar zelf een rol in (eigen kracht versterken). Als dat niet lukt, heeft de consulent een bemiddelende rol. 6 Hoe ziet het proces van de tegenprestatie er binnen uw gemeente uit? Zie projectplan (als bijlage bij interview bijgesloten) Kosten en Baten: 1 Welke actoren zijn er binnen het proces van de tegenprestatie te onderscheiden? We hebben vooral gekeken naar onze personele inzet. In de evaluatie kun je daar meer over lezen. 2 Is er inzicht in de kosten die actoren binnen het proces maken? Ook dat kun je lezen in de evaluatie van de tegenprestatie! 3 Wat dragen de actoren in het proces bij: welke investeringen (inputs) en effecten (outcomes) zijn er bij de actoren te waarnemen? Vooral mankracht en dat instellingen uiteindelijk een goede vrijwilliger hebben. 4 Welke effecten worden binnen de tegenprestatie op gemeenteniveau nagestreefd en is er al zichtbaar dat de tegenprestatie deze effecten ook behaald? Wij hadden op voorhand niet verwacht dat zoveel mensen bereid waren een tegenprestatie te leveren. Vraag is echter of de gemeente het project wil voortzetten omdat we qua personeel moeten inkrimpen. Er ligt wel een motie die aangeeft dat de raad het wenselijk vindt als de tegenprestatie voortgezet wordt. 5 Zijn er na de invoering van de tegenprestatie (onvoorziene/ maatschappelijke) neveneffecten waar te nemen binnen het proces? (denk hierbij bijvoorbeeld aan een verminderde zorgvraag/ verminderde criminaliteit binnen de doelgroep) Kan ik nog niet beoordelen, groep is daarvoor te klein
89
6 De tegenprestatie zou volgen het kabinet budget neutraal ingevoerd kunnen worden, kunt u als gemeente aangeven of dit ook het geval is? Nee, dat kan niet. Het kost, zeker bij mensen zonder arbeidsverplichting moeite om mensen in beweging te krijgen. Je moet dus investeren in man uren. Deze uren gaan ten koste van andere werkzaamheden als je niet bij plust. 7 Zo niet, welke investering heeft de gemeente moeten doen om de tegenprestatie mogelijk te maken? (onder te verdelen in incidentele uitgaven, structurele uitgaven) Onze pilot was op beperkte schaal en kon daardoor naast de eigen werkzaamheden verricht worden. Als je de tegenprestatie wilt implementeren heb je meer man uren nodig. Besluitvorming: 1 Hoe is het besluitvormingsproces ten opzichte van de tegenprestatie verlopen? Er dient een besluit genomen te worden hoe we verder gaan. Onze wethouder is ziek dus dit onderdeel staat even on hold. 2 Is bij de tegenprestatie een inschatting gemaakt welke kosten en baten eventueel zouden voortvloeien uit de tegenprestatie? Zo ja hoe is deze inschatting gemaakt? Ook hiervoor verwijs ik je naar de evaluatie! Succes/ faalfactoren en belemmeringen 1 Zijn er bij het uitvoeren van de tegenprestatie absolute do's en don'ts? Succesvol was om mensen hun eigen plek te laten zoeken, onze bedrijfsarts was ingelicht dat we andere soorten diagnose nodig hadden dan de diagnose of iemand arbeidsgeschikt is. Don’ts: nog betere afspraken met het maatschappelijk middenveld qua aanmelden. 2 Zijn er succes en faalfactoren te benoemen binnen het proces dat u doorlopen hebt? Zie punt 1 3 Bent u juridische belemmeringen tegengekomen bij het inzetten van de tegenprestatie, zo ja welke zo niet heeft u vooraf voorzorgsmaatregelen genomen? Nee 4 Is er een verhoging waar te nemen in het aantal bezwaarschriften dankzij de tegenprestatie? Zo ja om welke hoeveelheden gaat dit dan? Nee
90
Bijlage interview: Evaluatie Maastricht
91
92
93
Bijlage 2.2: Respons gemeente Zuidplas De tegenprestatie: 1 Welke vormen van tegenprestaties worden binnen de gemeente aangeboden, waar worden deze verricht en hoelang zijn de trajecten?
Het betreffen voornamelijk nog gemeentelijke klussen, zoals opruimen gemeentehuizen, afvalbrengstations, formulierenbrigade, energiecoaches. Max 3 mnd p jr en dan gedurende 4 dagdelen per week. 2 Is er binnen de tegenprestatie een differentiatie gemaakt tussen mensen met en mensen zonder arbeidsplicht?
We werken bij de TP met een beperkte groep zorgklanten; werkende weg blijkt dat er mensen met en zonder arbeidsplicht de TP uitvoeren. 3 Hoeveel tegenprestatie plaatsen zijn er beschikbaar?
In 2012 waren dat er 23 4 Is er een doelgroep geformuleerd waarvoor de tegenprestatie wordt ingezet? Zo ja hoe is deze doelgroep tot stand gekomen en hoe groot is deze?
Doelgroep; zorgklanten. Bijna 60% van het totale klantenbestand van Zuidplas. 5 Hoe wordt vraag en aanbod van de tegenprestatie bij elkaar gebracht?
De jobcoach van Werk en Inkomen is de coördinator TP; hij heeft vanwege de begeleiding van veel reïntegratietrajecten het meest complete overzicht van werkzaamheden op bijv de afdelingen openbare Werken, de afd. Maatschappelijke Ontwikkeling, VROM en Facilitaire Zaken. 6 Hoe ziet het proces van de tegenprestatie er binnen uw gemeente uit?
Jobcoach adviseert klantmanager W&I Kosten en Baten: 1 Welke actoren zijn er binnen het proces van de tegenprestatie te onderscheiden?
Klanten zelf, begeleiders, jobcoach, leidinggevenden, wethouder(s), Adviesraad Zuidplas. 2 Is er inzicht in de kosten die actoren binnen het proces maken?
Hoeveel tijd eraan wordt besteed wordt (nog) niet bijgehouden; het betreft nog maar een kleine groep; valt nog binnen bestaande werkzaamheden. Kunt u toch een globale schatting maken? De coördinator TP besteedt op het moment gemiddeld 2 uur per week aan de TP. Hoeveel tijd andere collega’s van andere afdelingen in de gemeente besteden aan het begeleiden is lastig in te schatten. Is sterk afhankelijk van de betreffende klant en de te verrichten werkzaamheden. 3 Wat dragen de actoren in het proces bij: welke investeringen (inputs) en effecten (outcomes) zijn er bij de actoren te waarnemen?
Inbreng van tijd, energie, de ‘drive’ om klanten (weer) in beweging te krijgen (om mee te doen aan de maatschappij). Resultaat: klanten raken meer betrokken bij de gemeente etc., klanten zetten weer een stap richting re-ïntegratie, meer vrijwilligers 4 Welke effecten worden binnen de tegenprestatie op gemeenteniveau nagestreefd en is er al zichtbaar dat de tegenprestatie deze effecten ook behaald?
Zie 3 + inspelen op komst Participatiewet per 2014
94
5 Zijn er na de invoering van de tegenprestatie (onvoorziene/ maatschappelijke) neveneffecten waar te nemen binnen het proces? (denk hierbij bijvoorbeeld aan een verminderde zorgvraag/ verminderde criminaliteit binnen de doelgroep)
Ondanks negatieve vooroordelen zie je dat klanten over het algemeen positief reageren 6 De tegenprestatie zou volgen het kabinet budget neutraal ingevoerd kunnen worden, kunt u als gemeente aangeven of dit ook het geval is?
Het verloopt niet budgettair neutraal; in de 1e plaats vanwege het verzekeren van de mensen, en in de 2e plaats zit er tijd van verschillende gemeentelijke collega’s in (begeleidingskosten) 7 Zo niet, welke investering heeft de gemeente moeten doen om de tegenprestatie mogelijk te maken? (onder te verdelen in incidentele uitgaven, structurele uitgaven)
Incidenteel: opstellen beleid, proces om het beleid uit te voeren vormgeven. Structureel: begeleidingskosten, verzekeringspremie Besluitvorming: 1 Hoe is het besluitvormingsproces ten opzichte van de tegenprestatie verlopen?
Wijzigingen WWB per 1-1-’12 met wethouder besproken; politieke wens besproken met collega’s op de afd. W&I, uitwerking op papier gezet, andere gemeentelijke betrokkenen erbij betrokken, de Adviesraad om advies gevraagd. Eea gebundeld voorgelegd aan wethouder en snel daarna aan het college, raadsleden via nota geïnformeerd. 2 Is bij de tegenprestatie een inschatting gemaakt welke kosten en baten eventueel zouden voortvloeien uit de tegenprestatie? Zo ja hoe is deze inschatting gemaakt?
Vanwege de kleinschaligheid van de start met TP is dat vrij summier gebeurd. Over de kosten vanwege de af te sluiten verzekeringspolis kon wel duidelijk eea aangegeven worden (offerte Centraal Beheer). Succes/ faalfactoren en belemmeringen 1 Zijn er bij het uitvoeren van de tegenprestatie absolute do's en don'ts?
Vooral vanuit de uitvoering tot stand laten komen. Anders het gevaar dat er geen draagvlak voor is en komt. 2 Zijn er succes en faalfactoren te benoemen binnen het proces dat u doorlopen hebt?
Succes: enthousiaste betrokken klanten door TP. Falen: opletten dat de TP niet wordt gezien als zeer goedkoop middel om bepaalde werkzaamheden af te krijgen, waar anders een rekening voor betaald had dienen te worden (misbruik van mensen). 3 Bent u juridische belemmeringen tegengekomen bij het inzetten van de tegenprestatie, zo ja welke zo niet heeft u vooraf voorzorgsmaatregelen genomen?
Kanttekeningen: geen verdringing arbeidsmarkt, verschillen tussen TP en re-integratie van klanten, in hoeverre kan er sprake zijn van dwangarbeid, aanpassen Afstemmingsverordening ivm bemaatregeling bij niet nakomen van verplichting tot TP, verschil met vrijwilligerswerk, aansprakelijkheid van de gemeente voor schade. 4 Is er een verhoging waar te nemen in het aantal bezwaarschriften dankzij de tegenprestatie? Zo ja om welke hoeveelheden gaat dit dan?
Geen toename van aantal bezwaarschriften.
95
Bijlage 3: Interview Scoop Welzijn Bijlage 3.1: Interview Jeanette Lodeweges Interview Scoop Welzijn Interviewer : Ge-interviewde : Locatie :
19 februari 2013 Bart Egberink (I) Jeanette Lodeweges (G) Scoop Welzijn Almelo, De Schil
Topic lijst: de tegenprestatie ▪ mening ▪ visie ▪ potentiële doelgroep ▪ Vrijwilligersmarkt ▪ aanbod ▪ vraag ▪ enquête onder verenigingen/ verdringing Kosten/ baten ▪ ▪ ▪ ▪ ▪
maatschappelijke effecten welke kosten (zie interview Crista) begeleidingskosten? zijn er ook baten? (zie interview Crista) Bereidheid tot meewerken?
G: stelt zich voor als manager van Scoop Welzijn, geeft strategische en dagelijkse leiding aan de teams binnen Scoop, heeft de algemeen directeur boven zich. Vanuit die invalshoek kan g voornamelijk ingaan op de strategische kant van de organisatie. I: stelt zich voor. Geeft aan dat i werkzaam is binnen de afdeling SEZ, eerst als financieel medewerker nu als coördinator van de administratie van het werkplein. Naast het werk volgt I ook een studie. Dit is de reden van de bijeenkomst. I: introduceert de tegenprestatie en het doel van de afstudeeropdracht. De opdracht is erop gericht om te verkennen of er een markt is voor tegenpresteerders en in hoeverre de invoering van de tegenprestatie maatschappelijk rendabel is. G: vraagt zich af in hoeverre ze kan ondersteunen omdat Scoop welzijn geen ervaring heeft met het principe tegenprestatie. Wel is er contact met Mandie Geertman en Henry Kohler over mogelijke dienstverlening. G vraagt zich af waar ik dan zou moeten zitten en wie mij aanstuurt? I: interrumpeert g, om duidelijk te maken dat ik niet op bezoek ben om een afstudeerproject te zoeken. Het gesprek gaat meer over vrijwilligerswerk. I maakt duidelijk dat de afstudeeropdracht al zijn einde nadert en i op zoek is naar ontbrekende informatie. I legt uit dat het onderzoek zich richt op twee sporen. Enerzijds een stuk marktonderzoek anderzijds het inzichtelijk maken van het maatschappelijk rendement. G: Begrijpt nu beter de context van mijn intenties en geeft aan dat het een interessant onderwerp is. Vooral is het interessant om inzichtelijk te maken dat vrijwilligerswerk wel degelijk zin heeft. Ik denk niet dat ik je kan helpen als het gaat om exacte cijfers, dan moet je Crista vragen. Die heeft de cijfers zeker weten op een rij en kan je daar beter bij helpen.
I: Oké dan zal ik de vragen die ik heb over feitelijke kosten en baten aan Crista stellen,. Ze spelen namelijk wel een cruciale rol in mijn berekeningen en ik zal graag gebruik maken van cijfers die van de actor af komen.
96
I: Bent u op de hoogte van het begrip tegenprestatie? G: Ja zoals ik al heb gemeld is er reeds contact geweest met de gemeente Almelo over het leveren van een tegenprestatie. Uw collega's hadden het over een 1000 tal, dat in aanmerking kwamen. I: Ja dat kan kloppen, vorig jaar is er een groep cliënten gescreend op de arbeidsplicht. Voor deze opdracht beperk ik mij tot een kleine groep van 300 cliënten die zich binnen het vacuüm bevinden tussen zorg en participatie. Het betreffen mensen met een langere afstand tot de arbeidsmarkt. G: verstandige afbakening, je treft daarmee ook de doelgroep die het meest kwetsbaar is en het meest baat heeft bij activering. Binnen Scoop hebben we veel ervaring met deze doelgroep. I: U geeft aan dat u de tegenprestatie kent, heeft u daar al een mening over gevormd? G: Zoals al gezegd we oriënteren ons op dit moment of wij als Scoop een rol van betekenis kunnen spelen. We zijn als Scoop wel enthousiast en nieuwsgierig naar de tegenprestatie maar denken dat het van belang is om langzaam op te bouwen. Ik zie het wel als grote kans voor het individu. Vrijwilligerswerk doet veel met een mens. Het kan ervoor zorgen dat het leven van iemand zo positief veranderd dat zijn kwaliteit van leven in grote mate verbetert. I: Ja binnen mijn opdracht voorzie ik ook niet dat we direct met de hele groep starten. G: Nee ik denk dat het voor ons echt belangrijk is om middels een pilot een modus te vinden hoe we het beste om kunnen gaan met de tegenprestatie. Vooral ook omdat de doelgroep de nodige begeleiding nodig heeft. I: heeft u een visie op de tegenprestatie en de dienstverlening? G: Ja, wij stellen onze vrijwilligers vacature bank steeds meer open voor kwetsbare doelgroepen. De doelgroep die jij benoemt past daar prima binnen. Scoop zet hier in op een goede match tussen vrijwilliger en de organisatie waarbinnen het vrijwilligerswerk verricht wordt. Binnen de intake door onze medewerkers proberen we een zo compleet mogelijk beeld van de vrijwilliger te krijgen. We gaan na wat wensen zijn van de vrijwilliger maar ook zeker wat voor beperkingen er zijn. I: En het feit dat het een verplichting is, een vorm van geleid vrijwilligerswerk? Hoe denkt u daarover? G: Ik denk dat het voor de doelgroep niet erg is dat het verplicht is. Het is misschien wel goed dat er een stok achter de deur staat. Je kunt het natuurlijk ook positief benaderen. Ik verwacht echter wel dat de weg naar participatie een moeilijk proces kan worden. Je vraagt van mensen wel een hele omslag. Van hele dagen niets doen en er niet op aangesproken worden naar een gemeente die je dwingt te participeren en wenst dat je dagritme opdoet. Het zal een attitude verandering vergen van de doelgroep, hierin verwacht ik nog wel weerstand. I: Kent Scoop ook extra begeleiding na plaatsing? G: Nee de begeleiding loopt tot en met de plaatsing, door een goed beeld te hebben van de organisaties waarmee wij werken en een degelijke voor intake met de cliënt zorgen we ervoor dat begeleiding zo min mogelijk nodig is. De voorkant van het proces dekt dit zoveel mogelijk af. I: Dus als ik het goed begrijp zijn jullie begeleidingskosten opgenomen in het voortraject. G: Ja dat klopt. Wij weten ook wel dat het in bepaalde gevallen wenselijk is om aan nazorg te doen. Helaas is onze subsidie door bezuinigingen achteruit gegaan waardoor we keuzes moeten maken. We willen toch voor zo breed mogelijk publiek bereikbaar blijven. Je kunt dit doen door te kijken hoe kosten bespaard kunnen worden door digitalisering bijvoorbeeld, onze vacaturebank is hier een goed voorbeeld van, en in te teren op de organisatie maar er is een grens. Wij willen het project bij jullie ook opvangen door goed geïnstrueerde vrijwilligers, een manier om de kosten in de grip te kunnen houden.
97
G: Overweging binnen de dienstverlening zoals wij die leveren is altijd geweest en zal altijd blijven: “Kunnen we het werk GOED doen met de middelen die we hebben”. Dat geldt zeker ook voor de tegenprestatie als we daar in stappen. I: Duidelijk, je wilt geen imagoschade oplopen als Scoop want zoals al gezegd zijn jullie afhankelijk van subsidies. Zijn subsidies is de enige geldstroom die binnenkomt binnen Scoop? G: Ja wij krijgen geen vergoeding voor de plaatsingen van organisaties. I: Dus de baten vallen geheel toe aan de doelgroep en organisaties die gebruik maken van vrijwilligers. G: Ja dat klopt. De subsidie die wij ontvangen is gebaseerd op de kostprijs van de te bereiken effecten. Deze worden door de gemeente vastgesteld. I: Heeft Scoop zicht op de vrijwilligersmarkt binnen Almelo? G: Ja Scoop heeft doordat het actief is op vele gebieden een goed inzicht in de vrijwilligersmarkt. I: Waaruit bestaat jullie huidige aanbod aan vrijwilligers uit? G: wanneer we kijken naar het vrijwilligerswerk dan zien wij hier voornamelijk de kwetsbare groepen langskomen. De hogeropgeleide die vrijwilligerswerk verrichten die redden zich zelf wel. Bij ons komen diverse vrijwilligerscentra, MEE, Dimence en de gemeenten over de vloer met de vraag mee te denken over activering door vrijwilligerswerk. Bij MEE en Dimence zijn we nu wel aan het kijken hoe we onze expertise kunnen overbrengen aan deze partijen. Het is nu zo dat deze partijen cliënten sturen, wij de bemiddeling doen maar Dimence en MEE de budgetten om het uit te voeren. I: Maar.... hebben we vrijwilligers tekort binnen Almelo? G: Ja er zijn altijd vrijwilligers tekort! De vraag is groter dan het aanbod binnen Almelo! I: Wanneer ik zeg dat er 288 potentiële tegenpresteerders zijn, die gemiddeld 6 uur per week beschikbaar zijn voor vrijwilligerswerk, binnen een gehouden enquête is binnen het verenigingsleven gevraagd wat de bereidheid was, hieruit bleek dat daar 100 plekken gevonden kunnen worden, is er dan voldoende volume voor de overige 188? G: Ja, dat moet realiseerbaar zijn. Maar we zouden wel problemen krijgen in het afhandelen met de aanvragen. Het zal een gefaseerd proces moeten worden omdat we tegen een capaciteitsprobleem oplopen bij de verwerking bij ons. I: Binnen de door mij gehouden enquête heb ik een uitvraag gedaan binnen het verenigingsleven. Kan er sprake zijn van een overlap? G: jazeker, wij komen als organisatie ook bij het verenigingsleven binnen. I: Dus kan er sprake zijn van verdringing? Julie leveren ook daadwerkelijk vrijwilligers aan het verenigingsleven? G: Nee dat niet, we organiseren activiteiten daar. Nee binnen het verenigingsleven lost de vereniging dat wel op. I: Dat blijkt helaas niet uit mijn onderzoek. Daaruit blijkt dat verenigingen het makkelijker vinden om aan een externe partij tegenpresteerders te vragen dan dat op basis van lidmaatschap af te dwingen. G: Goh, ik krijg weleens berichten te horen dat voor niet actieve leden extra contributie gevraagd wordt. I: Dat klopt maar toch blijft er een tekort. Maar ik kan dus concluderen dat er geen overlap zit in de vijver van waaruit jullie vissen? G: Ja dat klopt, net als grote zorginstellingen daar zitten wij ook niet tussen.
98
I: Terwijl dit wel een plaats is waar een tegenprestatie prima zou passen! G: ja mits er goed rekening gehouden wordt met de veiligheid van vrijwilliger en mensen aan wie je de vrijwilliger uitleent. Er moet een inschatting gemaakt worden van de risico's. Je wilt het niet op je geweten hebben dat een zedendelinquent geplaatst wordt op een kinderdagverblijf. I: Inderdaad dat is een zorg waarbij de intake een cruciale rol speelt. G: Ik heb het hier ook al met Henry Kohler over gehad. Als we voor jullie aan de slag gaan krijgen we mensen blanco over. Het zou fijn zijn als er een overdracht moment is waarbinnen dit soort zaken uitgewisseld kunnen worden. Zorgvuldigheid moet hier voorop staan. I: Mee eens! Rest mij nog 1 punt van de lijst. Hoe kijkt scoop tegen de toekomst van vrijwilligerswerk aan? G: Ik denk dat de vraag vanuit de vrijwilliger vooral gaat veranderen. Mensen kleden hun leven steeds meer anders in. Waar de gepensioneerde zich eerder stortte in het vrijwilligerswerk zie je dat deze nu meer en meer activiteiten voor zichzelf gaat ontplooien. Men gaat reizen of iets dergelijks. De vraag vanuit de vrijwilliger zal van structureel vrijwilligerswerk naar korte klussen gaan. Steeds meer ouderen geven aan geen regulier vrijwilligerswerk meer te willen doen. Op de lange termijn zien we ontwikkelingen zoals de vergrijzing en krimp met argusogen tegemoet. Door de sterke afnamen van arbeidskrachten en een overheid die steeds meer vraagt van werkende mensen ( denk aan mantelzorg) komt er steeds meer druk te staan op vrijwilligerswerk. Door afname van het arbeidspotentieel in de samenleving zal er minder aanbod komen vanuit de samenleving om ook nog eens vrijwilligerswerk te gaan doen. I: Dat lijkt mij ook. G: Ik ben benieuwd naar de uitkomsten van je afstudeeropdracht! I: Wanneer ik afgestudeerd ben dan zal ik een kopie opsturen. G Graag, heb jij Crista's e-mail adres? I: Ja, die is bij mij bekend, mag ik u hartelijk danken voor uw tijd en prettige gesprek? G: Graag gedaan!
99
Codering interview Jeanette Lodeweges: Tegenprestatie •
Ja zoals ik al heb gemeld is er reeds contact geweest met de gemeente Almelo over het leveren van een tegenprestatie. Uw collega's hadden het over een 1000 tal, dat in aanmerking kwamen.
•
Ja zoals ik al heb gemeld is er reeds contact geweest met de gemeente Almelo over het leveren van een tegenprestatie. Uw collega's hadden het over een 1000 tal, dat in aanmerking kwamen.
•
verstandige afbakening (vacuüm cliënten tussen zorg en participatie) , je treft daarmee ook de doelgroep die het meest kwetsbaar is en het meest baat heeft bij activering. Binnen Scoop hebben we veel ervaring met deze doelgroep.
•
Zoals al gezegd we oriënteren ons op dit moment of wij als Scoop een rol van betekenis kunnen spelen. We zijn als Scoop wel enthousiast en nieuwsgierig naar de tegenprestatie
•
maar denken dat het van belang is om langzaam op te bouwen
•
Ik zie het wel als grote kans voor het individu.
•
Nee ik denk dat het voor ons echt belangrijk is om middels een pilot een modus te vinden hoe we het beste om kunnen gaan met de tegenprestatie.
•
Vooral ook omdat de doelgroep de nodige begeleiding nodig heeft.
•
Ja, wij stellen onze vrijwilligers vacature bank steeds meer open voor kwetsbare doelgroepen. De doelgroep die jij benoemt past daar prima binnen. Scoop zet hier in op een goede match tussen vrijwilliger en de organisatie waarbinnen het vrijwilligerswerk verricht wordt.
•
Binnen de intake door onze medewerkers proberen we een zo compleet mogelijk beeld van de vrijwilliger te krijgen. We gaan na wat wensen zijn van de vrijwilliger maar ook zeker wat voor beperkingen er zijn.
•
Ik denk dat het voor de doelgroep niet erg is dat het verplicht is. Het is misschien wel goed dat er een stok achter de deur staat. Je kunt het natuurlijk ook positief benaderen.
•
Ik verwacht echter wel dat de weg naar participatie een moeilijk proces kan worden. Je vraagt van mensen wel een hele omslag. Van hele dagen niets doen en er niet op aangesproken worden naar een gemeente die je dwingt te participeren en wenst dat je dagritme opdoet. Het zal een attitude verandering vergen van de doelgroep, hierin verwacht ik nog wel weerstand
•
Nee de begeleiding loopt tot en met de plaatsing, door een goed beeld te hebben van de organisaties waarmee wij werken en een degelijke voor intake met de cliënt zorgen we ervoor dat begeleiding zo min mogelijk nodig is. De voorkant van het proces dekt dit zoveel mogelijk af.
•
Overweging binnen de dienstverlening zoals wij die leveren is altijd geweest en zal altijd blijven: “Kunnen we het werk GOED doen met de middelen die we hebben”. Dat geldt zeker ook voor de tegenprestatie als we daar in stappen.
•
Maar we zouden wel problemen krijgen in het afhandelen met de aanvragen. Het zal een gefaseerd proces moeten worden omdat we tegen een capaciteitsprobleem oplopen bij de verwerking bij ons.
•
ja mits er goed rekening gehouden wordt met de veiligheid van vrijwilliger en mensen aan wie je de vrijwilliger uitleent. Er moet een inschatting gemaakt worden van de risico's. Je wilt het niet op je geweten hebben dat een zedendelinquent geplaatst wordt op een kinderdagverblijf ( TP in zorginstelling)
100
•
Ik heb het hier ook al met Henry Kohler over gehad. Als we voor jullie aan de slag gaan krijgen we mensen blanco over. Het zou fijn zijn als er een overdracht moment is waarbinnen dit soort zaken uitgewisseld kunnen worden. Zorgvuldigheid moet hier voorop staan.
Vrijwilligerswerk • geeft aan dat het een interessant onderwerp is. Vooral is het interessant om inzichtelijk te maken dat vrijwilligerswerk wel degelijk zin heeft. •
Vrijwilligerswerk doet veel met een mens. Het kan ervoor zorgen dat het leven van iemand zo positief veranderd dat zijn kwaliteit van leven in grote mate verbetert
•
Ja Scoop heeft doordat het actief is op vele gebieden een goed inzicht in de vrijwilligersmarkt.
•
wanneer we kijken naar het vrijwilligerswerk dan zien wij hier voornamelijk de kwetsbare groepen langskomen
•
hogeropgeleide die vrijwilligerswerk verrichten die redden zich zelf wel
•
Bij ons komen diverse vrijwilligerscentra, MEE, Dimence en de gemeenten over de vloer met de vraag mee te denken over activering door vrijwilligerswerk. Bij MEE en Dimence zijn we nu wel aan het kijken hoe we onze expertise kunnen overbrengen aan deze partijen.
•
Ja er zijn altijd vrijwilligers tekort! De vraag is groter dan het aanbod binnen Almelo!
•
jazeker, wij komen als organisatie ook bij het verenigingsleven binnen
•
Nee dat niet, we organiseren activiteiten daar. Nee binnen het verenigingsleven lost de vereniging dat wel op.
•
: Goh, ik krijg weleens berichten te horen dat voor niet actieve leden extra contributie gevraagd wordt (intern geleid vrijwilligerswerk)
•
Ja dat klopt, net als grote zorginstellingen daar zitten wij ook niet tussen. (overlap tegenp vrijw.)
•
Ik denk dat de vraag vanuit de vrijwilliger vooral gaat veranderen. Mensen kleden hun leven steeds meer anders in. Waar de gepensioneerde zich eerder stortte in het vrijwilligerswerk zie je dat deze nu meer en meer activiteiten voor zichzelf gaat ontplooien. Men gaat reizen of iets dergelijks
•
De vraag vanuit de vrijwilliger zal van structureel vrijwilligerswerk naar korte klussen gaan
•
Steeds meer ouderen geven aan geen regulier vrijwilligerswerk meer te willen doen.
•
Op de lange termijn zien we ontwikkelingen zoals de vergrijzing en krimp met argusogen tegemoet.
•
Door de sterke afnamen van arbeidskrachten en een overheid die steeds meer vraagt van werkende mensen ( denk aan mantelzorg) komt er steeds meer druk te staan op vrijwilligerswerk.
•
Door afname van het arbeidspotentieel in de samenleving zal er minder aanbod komen vanuit de samenleving om ook nog eens vrijwilligerswerk te gaan doen.
101
Kosten en baten •
Wij weten ook wel dat het in bepaalde gevallen wenselijk is om aan nazorg te doen. Helaas is onze subsidie door bezuinigingen achteruit gegaan waardoor we keuzes moeten maken.
•
We willen toch voor zo breed mogelijk publiek bereikbaar blijven. Je kunt dit doen door te kijken hoe kosten bespaard kunnen worden door digitalisering bijvoorbeeld, onze vacaturebank is hier een goed voorbeeld van, en in te teren op de organisatie maar er is een grens.
•
Wij willen het project bij jullie ook opvangen door goed geïnstrueerde vrijwilligers, een manier om de kosten in de grip te kunnen houden
•
Ja wij krijgen geen vergoeding voor de plaatsingen van organisaties
•
Het is nu zo dat deze partijen cliënten sturen, wij de bemiddeling doen maar Dimence en MEE de budgetten om het uit te voeren
Bereidheid •
Wel is er contact met Mandie Geertman en Henry Kohler over mogelijke dienstverlening
•
Ja dat klopt. De subsidie die wij ontvangen is gebaseerd op de kostprijs van de te bereiken effecten. Deze worden door de gemeente vastgesteld.
•
Ja, dat moet realiseerbaar zijn (188 tegenprestatieplaatsen)
102
Bijlage 4: Verslagen projectgroep tegenprestatie Bijlage 4.1: Projectgroep tegenprestatie 24 januari 2013 Aanwezig: Sieze Beltman Arjan Reefman Henry Kohler Bart Egberink Agenda: 7. Reden Projectgroep; 8. Kennismaking met tegenprestatie en de afstudeeropdracht; 9. Bepalen Actoren; 10. Huiswerk volgende bijeenkomst.
1: Reden Projectgroep Naar aanleiding van het afstudeeronderzoek van Bart Egberink is de bovenstaande groep bijeen gebracht om na te denken over de mogelijke effecten van de tegenprestatie bij invoering door gebruik te maken van geleid vrijwilligerswerk op de groep uitkeringsgerechtigden met een vrijstelling van de arbeidsplicht die langer dan 1 jaar duurt. In eerste instantie is er gezocht naar beschikbare data binnen andere gemeenten in den lande, na het uitblijven van substantiële respons ( tot aan dagtekening van het eerste overleg hadden slechts 14 van de in totaal 44 aangeschreven gemeenten gereageerd waarvan 2 gemeenten daadwerkelijk ervaring hebben met de uitvoering van de tegenprestatie) is ervoor gekozen om binnen de eigen gelederen na te gaan denken over de mogelijke effecten, kosten en baten. Voor de invulling van het projectteam is gekeken hoe dit team een zo breed mogelijke expertise vertegenwoordigd zonder dat het team te groot van omvang wordt. De leden van het team zijn geworden: Arjan Reefman: Werkzaam binnen het Werkplein Noordoost Twente als coördinator Convince. Convince is het bemiddelingsbureau voor uitkeringsgerechtigden binnen Almelo. Tevens is Convince verantwoordelijk voor de acquisitie van participatieplaatsen voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden. Arjan is voor zijn functie van coördinator betrokken geweest bij de aansturing van Fusion (het re-integratie bedrijf van de gemeente Almelo). Arjan voegt aan de projectgroep kennis van re-integratie en matching toe. Henry Kohler: Werkzaam als projectmanager binnen de WRP-lijn. Ontwikkelt programma's voor re-integratie en zorgt voor het opstellen van instrumentbeschrijvingen en verricht contractonderhandelingen met externe partners. Henry brengt binnen het team zijn kennis van projectmatig aanpakken en zijn netwerk van contractpartners in. Sieze Beltman: Werkzaam als beleidsmedewerker SEZ en mede verantwoordelijk voor het monitoren van MAU aanverwante onderwerpen zoals de tegenprestatie. Sieze brengt naast kennis vanuit beleid ook juridische kennis in. 2: Kennismaking met de tegenprestatie en de afstudeeropdracht Na een korte introductie omtrent de reden van het instellen van de projectgroep tegenprestatie wordt besproken wat verwachtingen zijn en wordt de afstudeeropdracht en de scriptie tot zover besproken. Een eerste discussie ontstaat doordat Sieze Beltman zich afvraagt of de definitie van de tegenprestatie zoals die in de scriptie niet te eng is geformuleerd. Sieze vraagt zich af waarom er gekozen is voor de groep van de arbeidsplicht vrijgestelde uitkeringsgerechtigden en waarom de focus ligt op vrijwilligerswerk (Sieze
103
erkent dat het lezen van de scriptie allicht de vragen zou kunnen beantwoorden). De discussienota van gemeente Bodegraven Reeuwijk zal dan als leidend kunnen zijn. Bart reageert door te stellen dat binnen deze nota terecht wordt geconcludeerd dat er inderdaad niet altijd sneeuw ligt en er daarom gezocht is naar een stabielere bron voor de tegenprestatie. Deze is gevonden in het geleid vrijwilligerswerk. Om de materie beheersbaar te houden en omdat de scriptie aan tijd gebonden is er geen tijd voor zo'n breedschalig onderzoek. De groep stelt vast dat het inderdaad verstandig is om verder te gaan met de ingeslagen weg. De afbakening zoals die gemaakt is houdt volgens Arjan Reefman stand omdat het juist deze groep is die onderaan de participatieladder staat. Binnen de MAU maatregel “iedereen actief” wordt deze groep beoogd op de tegenprestatie te moeten verrichten. Henry Kohler vraagt naar de verwachtingen van de groep: wanneer is het voor Bart geslaagd en naar welke mate van complexiteit vereist is. Bart antwoord dat wanneer er consensus is over de actoren die mee worden genomen in de SROI, zowel geprijsde en ongeprijsde verwachte effecten per actor zijn benoemd en er gedacht is over de wijze waarop deze gemonetariseerd kunnen worden en er overeenstemming is bereikt over een acceptabele looptijd en discontopercentage. Henry vraagt om voorbeelden van de mate van complexiteit met betrekking tot het monetariseren van niet geprijsde effecten. Als voorbeeld worden de kosten en baten van vrijwilligerswerk benoemd. Vrijwilligerswerk kent kosten die een partij moet maken en baten. Bart Geeft aan dat de Viva (Volunteer Investment and Value Audit) hierbij kan helpen. Deze gaat ervan uit dat wanneer er geen vrijwilligers zijn organisaties Fte in moeten kopen. Dit is de zogenaamde vervangingswaarde. Bart stelt dat de vervangingswaarde voor de doelgroep op het Wettelijk minimum loon (WML) gesteld kan worden. Na het benoemen van de Viva als monetarisatiemiddel voor de baten van vrijwilligerswerk ontstaat er een discussie aan tafel of en zo ja in welke mate deze redenatie opgaat. Henry oppert dat wanneer vrijwilligerswerk gedaan wordt door onze klanten of door specialisten er een discrepantie ontstaat in de daadwerkelijke tijdsbesteding. Sieze vindt dat er dan onderzoek gehouden moet worden naar het aantal Fte binnen organisaties die geen gebruik maken van vrijwilligers en organisaties die wel gebruikmaken van vrijwilligers en daardoor een soort benchmark te berekenen. Bart Geeft aan dat het onderzoek niet voorziet in zo'n dergelijk extra onderzoek. De beschikbare tijd en mankracht daarvoor is te beperkt. Arjan vraagt zich af of er een differentiatie moet plaatsvinden tussen de vrijwilliger die biertjes tapt bij een voetbalclub en de vrijwilliger die zijn steentje bijdraagt binnen een zorginstelling. Bart redeneert da wanneer een club geen vrijwilligers heeft de vervangingswaarde hetzelfde zal zijn. De anderen onderschrijven deze redenatie. Op de vervangingswaarde wordt verder ingegaan door Henry deze stelt dat het niet juist is om het WML per besteed uur aan de baten toe te kennen. De loonwaarde van de beoogde doelgroep is volgens Henry niet 8 hoger dan 40% . Bij het monetariseren van de baten in het kader van de tegenprestatie zal daar dan ook rekening gehouden moeten worden. Arjan stelt dat de range zal liggen tussen de 20 en 40% loonwaarde. 20% is de drempel voor de WSW, 40 % de drempel voor regulier werk. Consensus wordt gevonden binnen de projectgroep in een gemiddelde loonwaarde van 30% van het WML. Bart concludeert dat de eerste waarderingsmethode hierbij is vastgesteld. De monetarisatie van de baten voor organisaties waar de tegenprestatie wordt gehouden vindt plaats op basis van de Viva met dien verstande dat i.p.v. het WML een restrictie geldt van 30% van het WML. De overige projectgroep leden onderschrijven de conclusie. 3 Bepalen Actoren: In het licht van bovenstaande geeft Bart aan dat organisaties waarbij de tegenprestatie gehouden wordt dus een actor is binnen de afstudeeropdracht. Henry twijfelt of dit niet te breed is. Het volgens Henry moeilijk de vraag kosten en bereidheid te bepalen binnen het verenigingsleven. Ook hier zal een onderzoek naar gedaan moeten worden. Volgens Arjan, Sieze en Henry is het beter het onderzoek te beperken tot grote vrijwilligerswerkorganisaties zoals Scoop en steunpunt vrijwilligerswerk. Bart geeft aan dat er reeds een enquête gehouden is onder 164 organisaties die gebruik maken van vrijwilligers en dat deze met een respons van ruim 34% als valide en generaliseerbaar gezien kan worden voor de gehele populatie. Na inzage in de resultaten van de enquête wordt geconcludeerd door Henry dat aan de hand van de data 8
Loonwaarde is de economische waarde van het werk dat iemand verricht of kan verrichten, in een % van het WML uitgedrukt.
104
inderdaad het reguliere verenigingsleven meegenomen kan worden. Wel is het verstandig om het verenigingsleven en de vrijwilligersorganisaties als aparte actoren te zien. De projectgroep leden zijn unaniem in hun mening dat het aantal actoren beperkt moet blijven tot de belangrijkste. In lijn met het theoretisch kader op dit punt zijn enkel de actoren die direct gevolgen ondervinden van de tegenprestatie van belang. De actoren die benoemd worden zijn : d) De afdeling SEZ van de gemeente Almelo. Arjan stelt dat de afdeling als initiator en investeerder direct betrokken is. De andere leden stemmen hiermee in. e) De Doelgroep Henry stelt dat de doelgroep enkel betrekking heeft op mensen die zich veelal bevinden op de eerste twee treden van de participatie ladder. Dit helpt bij de generaliseerbaarheid van loonwaarde en andere factoren die mogelijk ter sprake komen. Arjan geeft hierbij aan dat het moet gaan om mensen die wel een tegenprestatie moeten kunnen leveren. Een deel van de vrijgestelden worden met rust gelaten omdat het hier structurele zorg cliënten betreft. Arjan schaalt de groep in op zo'n 600 man deels bij team zorg in beeld deels bij team participatie. De doelgroep zal voor verdere berekeningen beter in beeld gebracht moeten worden. Bart gaat inventariseren hoe groot de doelgroep daadwerkelijk is. f) Verenigingsleven: Het verenigingsleven binnen de gemeente Almelo is direct betrokken bij de uitvoering van de tegenprestatie zij zullen kosten en baten ondervinden van klanten die de tegenprestatie leveren binnen deze organisaties g) Vrijwilligersorganisaties: Deze organisaties zullen de effecten ondervinden van de tegenprestatie. Henry denkt hierbij aan een toename van het aanbod van vrijwilligers, en mogelijk een terugloop van de vraag naar vrijwilligers. Omdat meer mensen de vrijwilligersmarkt op stromen. h) Gemeente Almelo als samenleving: Opgenomen omdat de samenleving volgens Sieze expliciet in de wet benoemd wordt, het vergroten van de solidariteit binnen de samenleving. i) Andere re-integreerders: Als gevolg van de invoering van de tegenprestatie zal volgens Bart een X aantal klanten geactiveert worden. Deze klanten stromen mogelijk door naar vormen van re-integratie. Hiermee bestaat het gevaar voor andere re-integreerders dat deze verdrongen worden. Hierdoor ondervinden zij direct effect van de tegenprestatie. Volgens de projectgroep leden is dit zeker geen uitputtende lijst en zijn er mogelijk meerdere actoren te vinden. Maar gezien de beschikbare tijd en mankracht loopt het onderzoek hier tegen een beperking op. Het besluit wordt dan ook unaniem genomen dat dit de belangrijkste actoren zijn waarop de SROI zich gaat richten. 4 Huiswerk volgende bijeenkomst Voor de volgende bijeenkomst zal er nagedacht worden over de geprijsde en ongeprijsde effecten per actor. Het theoretisch kader kan als inspiratiebron fungeren.
105
Bijlage 4.2: Projectgroep tegenprestatie 31 januari 2013 Aanwezig: Sieze Beltman Arjan Reefman Bart Egberink
Afwezig: Henry Kohler
Agenda: 11. Notulen 24 januari 2012 12. Effecten tegenprestatie per actor; 13. Uit te werken varianten; 14. Termijn SROI; 15. Omvang doelgroep; 16. Begrip tegenprestatie; 17. Huiswerk volgende bijeenkomst.
1: Notulen 24 januari 2013 Naar aanleiding van de notulen van de bijeenkomst van 24 januari 2013 zijn er geen vragen of opmerkingen vanuit de expertgroep. De notulen en de besluiten van deze bijeenkomst zijn hierbij vastgesteld. 2: Effecten per actor In de vorige bijeenkomst zijn er een zestal actoren vastgesteld en er is gevraagd aan de leden van de groep om bij deze actoren mogelijk optredende effecten te benoemen. In eerste instantie is ervoor gekozen dit zonder monetarisatie te doen. Dit zal in een later stadium middels de impactmap benoemd worden. Het format voor deze eerste inventarisatie zoals bijgevoegd bij de notulen van 24 januari is door de leden bestudeerd en ingevuld. Dit levert het volgende overzicht: Verwachte effecten tegenprestatie Geprijsde effecten Baten (+) en kosten Doelgroep + toename loon – werk gerelateerde kosten (reizen, kleding) – verlies uitkering Gemeente Almelo SEZ
+ minder uitkeringen – investering in beleid (incidenteel) – handhaving – administratieve last – contractbeheer – verzekeren risico's – matching
Professionele vrijwilligers organisaties
+ subsidie + omzet – begeleidingskosten – overhead + vervangingswaarde – kosten vrijwilligers – begeleiding
Verenigingsleven
Overige maatschappij (gemeente Almelo) Verdrongen integreerder
re-
+ werk gerelateerde kosten + uitkering – participatiepremie
Niet-geprijsde effecten Baten (+) en kosten + actief in de maatschappij + toename levensgeluk + toename eigenwaarde – vrije tijd + positief imago bij samenleving – negatief imago bij doelgroep
+ validatie bestaansrecht
+ maatschappelijke betrokkenheid (extern gericht) – verlies van samenhang (intern gericht) + toename solidariteitsgevoel + toename draagvlak uitkeringsgerechtigden + vrije tijd – afname kansen arbeidsmarkt
De gevonden effecten worden in de impactmap verder uitgewerkt.
106
3 Bepalen varianten: Om een meerwaarde voor het onderzoek te creëren wordt ervoor gekozen om twee varianten voor de SROI verder uit te werken. De twee varianten moeten inzicht geven in de wijze waarop de tegenprestatie mogelijk ingebed kan worden binnen de bedrijfsvoering van de afdeling SEZ van de gemeente Almelo. Arjan Reefman wijst terecht op het feit dat de gemeente Almelo heeft gekozen voor de regie voerende functie van een gemeente. Dit zou betekenen dat zoveel mogelijk werk afvloeit naar partners in de stad. Bart voegt toe dat de WWB ook een beroep doet op juist de zelfredzaamheid van de cliënt. Bart wijst op de beleidsnota van Nijmegen waar cliënten door een medewerker verzocht worden zelf op zoek te gaan naar een tegenprestatie in de vorm van vrijwilligerswerk er wordt niet gehandhaafd op het niet zelf verwerven van de tegenprestatie. Nijmegen heeft binnen haar uitvoering hiermee de tegenprestatie geheel losgekoppeld van het verplichtende karakter. Arjan merkt op dat dit tegen afspraken in gaat die binnen het verbeterplan van de MAU zijn gemaakt. Ook Sieze beaamt dat het niet inzetten van handhaving niet samengaat met het gedachtegoed van de MAU. De Nijmeegse situatie is daarom geen geschikte variant voor dit onderzoek. Wel is het mogelijk om in lijn met een regie voerende gemeente en het MAU verbeterplan te komen tot een hybride van deze variant waarbij aan de klant de tegenprestatie op wordt gelegd, zelf verantwoordelijk is voor de invulling, en erbij het niet nakomen van deze plicht gehandhaafd wordt. Sieze merkt op dat het juridisch niet mogelijk is te handhaven wanneer er enkel een zoekplicht opgelegd wordt. Er zal volgens Sieze een direct aanbod aan ten grondslag liggen. Hierbij kan gedacht worden aan een eigen vrijwilligers vacaturebank of een verwijzing naar een professionele vrijwilligersorganisatie. Unaniem wordt er voor het verder uitwerken van deze variant gekozen. Een tweede variant kan volgens Bart gevonden worden binnen de eigen organisatie. Deze variant behelst het in eigen hand houden van de uitvoering waarbij de tegenprestatie opgelegd wordt door de gemeente (coach) verwezen wordt naar Convince (matchingsbureau) van de gemeente en deze plaatst de cliënt bij een organisatie of in het verenigingsleven of bij een professionele vrijwilligersorganisatie. Indien een cliënt zijn verplichting niet nakomt zal deze gehandhaafd worden. Arjan twijfelt aanvankelijk maar ziet wel de meerwaarde om te kiezen voor beide uiteinden van het spectrum aan keuzes die gemaakt kunnen worden. Het kan volgens Sieze zelfs bijdragen aan de validiteit van keuze die volgt. Gekozen wordt voor de volledige uitvoering door gemeente als tweede variant. 4 De te hanteren termijn voor de SROI: Een SROI wordt berekend over de termijn waarover de maatregel effect heeft. Binnen de projectgroep is daarom een discussie gevoerd met betrekking tot de duur van het instrument tegenprestatie. Arjan geeft hierbij aan dat een termijn van 10 jaar uit den boze is. Sieze geeft aan dat voorbeelden uit het recente verleden inderdaad erop wijzen dat 10 jaar wel erg optimistisch is. Sieze haalt het voorbeeld van de WIJ (Wet Investering Jongeren) aan en het gezinsinkomen dat respectievelijk twee jaar heeft geduurd voor de WIJ en zes maanden voor het gezinsinkomen. Gezien het feit dat de tegenprestatie voort is gekomen uit de als controversieel verklaarde Wet Werken Naar Vermogen komt geeft voor Arjan de rechtvaardiging om de horizon niet te ver naar voren te leggen. Bart geeft aan dat de mogelijkheid van samenvoeging van gemeenten en de outsourcing van uitvoerende taken ook meegenomen dient te worden met het bepalen van de termijn. Bart stelt een termijn van 5 jaar voor. Arjan vindt dit nog aan de lange kant en Sieze deelt de mening. Aangezien de gemeente Almelo zich heeft geconformeerd aan het uitvoeren van het verbeterplan van de MAU, welke drie jaren duurt, zou dit volgens Bart misschien een goede termijn zou kunnen zijn. Sieze vraagt in hoeverre de MAU gekoppeld is aan de opdracht. Bart geeft aan dat dit wel in de aanleiding van het onderzoek is benoemd. Het is dus valide om iig een connectie met de MAU te maken. Gezien het pluriforme politieke klimaat, de turbulente ontwikkelingen met betrekking tot de toekomst van een eigen bedrijfsvoering en beleidsbepaling maken een looptijd van drie jaar tot een verdedigbare termijn.
107
5 Omvang doelgroep Naar aanleiding van de bijeenkomst van 24 januari lag het verzoek bij de screening te bepalen. Hieruit kwam het volgende beeld naar voren: Verwijzing naar Onderzocht Werk 2 Re-integratie 68 Participatie 176 Zorg 306 Uitval (bijv. 65+, verhuist, etc.) 87
Bart om de doelgroep zoals deze uit Extrapolatie 3 112 291 506 144
Dit houdt in dat de doelgroep zal bestaan uit cliënten die naar participatie en re-integratie zijn verwezen daar deze mensen geen actieve arbeidsplicht opgelegd krijgen. Het gaat dan in totaal om 291 + 506 = 797 cliënten. Kanttekening bij dit aantal is de belastbaarheid van de zorggroep. Verdere navraag over het aantal zorg cliënten die een tegenprestatie kunnen leveren zal nog moeten plaatsvinden. Voor een voorlopige aanname betreffende de ontwikkeling over de termijn kan gedacht worden in percentages. 8 Het begrip tegenprestatie Naar aanleiding van een tussentijdse bijeenkomst met schoolbegeleider Joost Nijrees is besloten om een nieuwe deelvraag te formuleren. Wat is binnen deze opdracht nu de definitie van een tegenprestatie. Bart deelt mee dat binnen de opdracht grondig is ingegaan op de materie van de tegenprestatie Echter blijkt uit het overleg met de heer Nijrees dat dit niet echt duidelijk naar voren komt. Sieze geeft aan dat de tegenprestatie heel breed opgevat kan worden. Zo kan het mee werken aan zorgtrajecten voor bijvoorbeeld het wegnemen van een verslaving al gezien kan worden als tegenprestatie. De grondslag ligt dan niet op artikel 9 WWB maar op artikel 55 WWB. Bart geeft aan dat het niet de bedoeling is om dit soort trajecten op te nemen als tegenprestatie. Bart geeft een verdere uitleg dat het van belang is dat de tegenprestatie meetbaar dient te worden gemaakt. Arjan geeft aan dat gezien de tij dat wel van groot belang is. Bart geeft aan dat binnen de discussienota van Bodegraven Reeuwijk inderdaad terecht wordt geconcludeerd wordt dat er niet elke dag sneeuw ligt. Arjan vraagt zich af of we er al niet uit waren met betrekking tot de afbakening. Het geleid vrijwilligerswerk zoals dat ook terugkomt in het theoretisch kader is een mooie afbakening om dat je hem zo meetbaar houdt. Bart vraagt hoe je de tegenprestatie dan het best kunt omschrijven in deze context. Sieze geeft aan dat het in ieder geval moet voldoen aan de juridische eisen zoals ze in de memorie van toelichting zijn benoemd. Bart geeft aan dat Joost aangaf dat hij het vaag vond worden omdat aangegeven werd dat het College besluit of iets al dan niet onder de tegenprestatie valt. Bart geeft aan dat om het stuk meetbaar en beheersbaar te houden een afbakening echt nodig is. Arjan en Sieze beamen dit. Wanneer we de juridische eisen nemen en daarbij toevoegen dat voor een stabiele voorraad aan tegenprestaties de focus ligt op vrijwilligerswerk dat op last van de gemeente opgelegd wordt dan zijn we er toch, aldus Arjan. 7 Huiswerk Ik zou jullie willen vragen om na te denken over 1. de monetarisatie van de effecten zoals deze benoemd zijn onder het tweede agendapunt. 2. De ontwikkeling van de doelgroep met betrekking tot: 1. instroom in de tegenprestatie; 2. doorstroom na activatie naar re-integratie; 3. uitstroom naar werk; Besluiten 31-01-2013: a) Besloten is om de benoemde effecten binnen punt twee te verwerken in een impactmap; b) Besloten is om de termijn van de SROI op drie jaar te stellen, eventueel is bijstelling naar vijf jaar mogelijk.
108
Bijlage 4.3: Projectgroep tegenprestatie 11 februari 2013 Aanwezig: Sieze Beltman Arjan Reefman Bart Egberink
Afwezig: Henry Kohler
Agenda: j) Notulen 31 januari 2012; k) Omvang en ontwikkeling doelgroep; l) Impactmap;
1: Notulen 31 januari 2013 Naar aanleiding van de notulen van de bijeenkomst van 31 januari 2013 zijn er geen vragen of opmerkingen vanuit de expertgroep. De notulen en de besluiten van deze bijeenkomst zijn hierbij vastgesteld. 2: Omvang en ontwikkeling doelgroep In de projectgroep bijeenkomst van 31 januari 2013 is gevraagd aan de leden om na te denken aan de ontwikkeling van de doelgroep. Specifiek is verzocht na te denken over instroom, doorstroom naar reguliere re-integratie en uitstroom uit de uitkering. Met betrekking tot de instroom is besproken dat het niet mogelijk is om alle in aanmerking komende uitkeringsgerechtigden direct een tegenprestatie te laten doen. Het eerste jaar zal, zoals elk project van deze omvang, met opstart problemen worden geconfronteerd. Mede doordat de projectorganisatie op regel gebracht moet worden en het beleid moet worden ingevoerd is de verwachting dat in het eerste jaar 40% van de doelgroep daadwerkelijk een tegenprestatie gaat leveren. Het percentage van 40% is een aanname gebaseerd op het feit dat het inrichten van het proces en de nodige acquisitie van tegenprestatie plaatsen naar verwachting zijn tijd nodig zal hebben. Voor het tweede jaar verwacht Arjan dat een groei naar 80% van de doelgroep mogelijk moet zijn, waarna in het derde jaar iedereen die in aanmerking komt voor de tegenprestatie deze ook daadwerkelijk levert. Arjan geeft aan dat gezien de ervaring met acquisitie van participatieplaatsen en invoering van deze plaatsen een realistisch beeld schetst. Sieze vraagt zich af of je niet in het tweede jaar op 100% kan komen? Arjan geeft aan dat het mogelijk zou kunnen zijn maar dat het wat lastig is om nu al aan te geven dat er grote hoeveelheden ineens weggezet kunnen worden. Indien dit niet het geval is zal het vinden van plaatsen langere tijd in beslag nemen. Een aanname van 80% in het tweede jaar geeft hiermee een realistischer beeld. Bart vraagt of dit betekent dat voor de twee varianten van enerzijds de cliënt verwijzen en anderzijds zelf matchen aparte instroom modellen gehanteerd moet worden? Volgens Arjan en Sieze zal dit niet het geval zijn daar ook een externe partij aan acquisitie zal moeten doen. Besloten wordt dat voor de berekening van de SROI het instroom patroon zal zijn: Jaar Percentage dat een tegenprestatie levert:
Jaar 1 40,00%
Jaar 2 80,00%
Jaar 3 100,00%
Bart komt nog terug op de omvang van de potentiële doelgroep. Onderzoek naar het project screening UWV binnen het team Zorg wijst uit dat van de mensen die onder zorg vallen en een ontheffing hebben van de arbeidsplicht 50% beneden de 4 uur belastbaar is en geen uitzicht heeft op enige vorm van groei op de participatie ladder. Dit houdt in dat van de 506 zorg klanten er slechts 253 in aanmerking komen voor de tegenprestatie. Bart geeft ook aan dat uitvraag bij participatie een soortgelijk beeld oplevert alleen gaat het binnen het team participatie om mensen die vanuit de ontheffing van de arbeidsplicht zijn geactiveerd en nu participeren. Hierdoor vallen deze cliënten niet langer onder de mogelijke doelgroep. De verwachting is dat 291 cliënten met een ontheffing van de arbeidsplicht verwezen worden van participatie. Mandie Geertman geeft aan dat van deze 291 cliënten 257 cliënten aan de reguliere vorm van participatie gaan deelnemen. Dit houdt in dat de doelgroep beperkt wordt tot 253 zorg cliënten en 34 participatie cliënten. In totaal is de verwachte doelgroep dan 287 cliënten groot.
109
3 Impactmap: Om inzichtelijk te maken hoe het doel bereik moet worden is een impactmap samengesteld. In deze impactmap wordt aangegeven wat de inputs, activiteiten (throughput), outputs/ outcomes en impacts zijn per actor. De impact map geeft ook een beter beeld in welke fase van de tegenprestatie de kosten en baten ontstaan. Een eerste opzet van deze impactmap is ter discussie besproken in de projectgroep:
Bart geeft aan dat de voorlopige impactmap gemaakt is voor dat de gegevens van Mandie Geertman binnen waren gekomen. Dit heeft gevolgen voor de doorrekeningen. Ook is de impactmap geschreven voor de gehele looptijd en niet op het zojuist besloten instroom schema. De impactmap zorgt binnen de projectgroep direct voor de nodige discussie. Hieronder zijn de sicussiepunten puntsgewijs uitgewerkt: 3. Input Gemeente Almelo: 1. Volgens Arjan is het niet reëel om de uitkeringen van de cliënten te betrekken in de vergelijking. Deze uitkering zouden we anders ook vertrekken. Ook Sieze vindt niet dat de uitkering Input is vanuit de gemeente voor de tegenprestatie. Besloten wordt om deze uit de SROI te verwijderen. 2. In de impactmap is het begrip coaching opgenomen, Arjan corrigeert dit door te stellen dat in de lagere treden van de participatieladder sprake is van casemanagement. Dit heeft gevolgen voor de te verstrekken dienstverlening, en dus ook voor de kosten die meegenomen worden binnen de SROI. Besloten is dat coaching aangepast wordt in casemanagement. 3. Loonwaarde bepaling, Arjan geeft aan dat loonwaarde bepaling pas gaat gelden als de belastbaarheid van een cliënt tenminste 32 uur is. Aangezien de belastbaarheid hier blijft steken op maximaal 8 uur is het bepalen van de loonwaarde niet van toepassing. 4. Input Doelgroep:
110
Binnen de input van de doelgroep wordt in de impactmap een bedrag van 60 euro per jaar aan werkgerelateerde kosten meegenomen. Sieze vraagt zich hierover af waar dit bedrag vandaan komt. Bart geeft hierover aan dat het eigenlijk een ongefundeerde aanname is. Binnen de re-integratie worden deze kosten incidenteel vergoed aan klanten die participeren. Ook zal de tegenpresteerder volgens Bart geconfronteerd worden met slijtage van kleding en dergelijke. Arjan vraag zich af of van gemiddeld 6 uur per week vrijwilligerswerk dit werkelijk het geval is. Zouden de kleren niet net zo hard slijten als met een reguliere dag. Sieze geeft aan dat wanneer de kosten zo laag blijven ze redelijkerwijs behoren tot de algemene kosten van bestaan. Arjan beaamt dit. Gezien het lage bedrag, de geringe significantie van de kostenpost en de meningen van Sieze en Arjan me gewogen is besloten om deze kostenpost te schrappen. 5. Input professionele organisatie: Sieze vraagt zich af of professionele organisaties daadwerkelijk menskracht voor begeleiding in zetten! Bart geeft aan op 19 februari een interview te houden bij Scoop. Binnen het interview zal hieraan aandacht worden besteed. 6. Activiteit Gemeente Almelo: Binnen de activiteiten die de gemeente Almelo ontplooit om de tegenprestatie in te voeren staat in de impactmap de activiteit loonwaarde bepalen doordat besloten is de input niet te doen kan de activiteit niet plaatsvinden. Ook het coachen van cliënten vervalt en wordt vervangen door casemanagement van cliënten. 7. Activiteit verenigingsleven: Onder activiteiten staat het inboeten van interne samenhang. Arjan vraagt wat zich af of dit daadwerkelijk een activiteit is of dat het een impact is van de tegenprestatie. Sieze geeft aan dat het inderdaad vreemd is dat een vereniging als activiteit het verslechteren van de samenhang heeft. Bart komt tot de constatering dat deze inderdaad foutief geplaatst is en al impact opgenomen moet worden. 8. Output van de gemeente Almelo: Arjan geeft aan dat bij de invoering van de tegenprestatie zeker in het eerste jaar handhaving een “hot item” is. Arjan verwacht veel weerstand binnen de doelgroep. Bart geeft aan dat het verloop van de screening door de arbeidsdeskundige van dezelfde doelgroep als indicatie kan dienen. Arjan onderstreept dit. Sieze vraagt in hoeverre dit overeenkomt met de tegenprestatie. Bart geeft aan dat het inderdaad verschilt met de tegenprestatie, maar dat dit een goed beeld geeft in hoeverre de doelgroep reageert op een activiteit van de gemeente. Arjan geeft aan dat hij het eens is met Bart. Om een aanname te doen over de schadelast kan gekeken worden welk percentage de eerste keer aan de oproep voldeed ( geen maatregel) welk percentage na twee keer reageerde (maatregel) en welke na drie keer (recidive, dus zwaardere maatregel). Aan de hand hiervan kan een inschatting gemaakt worden van de schadelast. Arjan schat in dat het bij nieuwe instroom het eerste jaar de maatregelen een zo hoog kunnen zijn. Arjan geeft ook aan dat doordat de belastbaarheid dermate laag is de tegenpresteerders ook niet in binnen het Almelo Flex concept vallen. Deze zal dan ook uit de impactmap verwijdert worden. 9. Impact doelgroep: Arjan vraagt zich af wat er bedoeld wordt met ?? aantal deelnemers die participeren. De tegenprestatie is toch een vorm van participeren? Bart antwoord dat dat inderdaad een foutieve term is. Sieze oppert of het niet doorstromen naar reguliere participatie moet zijn? Bart beaamt dit. Besloten wordt dit in de nieuwe impactmap aan te passen. Arjan vraagt waarom afzien van uitkering op is genomen. Bart geeft aan dat het mogelijk is dat cliënten met een beperkte aanvulling geen trek kunnen hebben in een verplicht opgelegde tegenprestatie, en dus afzien van de aanvulling. Sieze is het hiermee eens. Volgens Arjan zal dit bijna niet gaan voorkomen. Sieze denkt bij navraag dat het weleens om tien man te kunnen gaan. Bart denkt dat dit toch wel aan de hoge kant is. Afgesproken wordt dat vooralsnog rekening gehouden word van 1 a 2 man per jaar en dat Bart na gaat kijken hoeveel mensen van de doelgroep een minimale aanvulling hebben om te kijken of deze aanname reëel is. Navraag bij Henry Kohler na het overleg leert dat ook binnen het zomer herfst offensief een aantal klanten af zag van verdere dienstverlening en dus ook van een uitkering.
111
Discontopercentage: Om de jaren dat de tegenprestatie met elkaar te kunnen vergelijken is het van belang om een discontopercentage vast te stellen. Navraag door Bart bij de afdeling Financiën, in de persoon van Andre Groenink financieel adviseur voor de afdeling SEZ, leert dat de gemeente Almelo rekent met een gemiddelde rente voet van 4%. Het blijkt lastig om binnen de literatuur een discontopercentage te vinden voor SROI binnen het sociale domein (Ooms, et al. p. 39). Het Ministerie voor volksgezondheid, Welzijn en Sport geven in het onderzoek: “Praktijkaspecten bij uitvoering en interpretatie van kosteneffectiviteitsanalyses van preventie” het volgende aan over Discontering: Door middel van discontering wordt er een lagere waarde toegekend aan de kosten en/of effecten die in de toekomst optreden. Daartoe worden de waarden met een vastgesteld percentage gecorrigeerd. De Nederlandse richtlijn is een constante discontovoet van 4% voor toekomstige kosten en opbrengsten. (Savelkoul, 2011) Binnen de berekening zal het discontopercentage van 4% aangehouden worden.
112
Besluiten 11-02-2013: 1. De impactmap is vastgesteld met dien verstande dat de wijzigingen zoals deze aangegeven zijn verwerkt worden. 2. Het discontopercentage wordt voor de SROI vast gesteld op 4% voor. Hiermee voldoet het aan de landelijke norm en de gemeentelijke gemiddelde rentevoet. 3. Het aan te houden instroomschema voor de tegenprestatie is vastgesteld op 40% in het eerste jaar, 80% in het tweede jaar en 100% in het derde jaar. Binnen de jaren wordt van en gelijkmatige instroom per maand uit worden gegaan. 4.
De definitieve doelgroep is als volgt tot stand gekomen: Totale groep met een vrijstelling van de arbeidsplicht:
1057
Af: uitval (overlijden, geen uitkering meer, 65+, e.d.
144
Af: mensen die naar team re-integratie zijn gegaan
112
Af: mensen die naar werk zijn gegaan
3
Af: mensen die reguliere participatie volgen
258
Af: mensen <4 uur belastbaar binnen team zorg
253
+ 769 –
Cliënten die in aanmerking komen voor de tegenprestatie
288
5. Voor aannames met betrekking tot het opleggen van maatregelen wordt het project screening door het UWV genomen. Hierbij wordt vastgesteld dat 60% dat de eerste keer op zijn afspraak is gekomen geen maatregel krijgt; 25% dat na de tweede uitnodiging komt een waarschuwing krijgt 10% dat na de derde uitnodiging komt een 50% maatregel krijgt voor de duur van 1 maand 5% dat na de vierde uitnodiging komt een 50% maatregel krijgt voor de duur van 2 maanden Voor het nieuwe instroom geldt een factor 1,5. Dus bij regulier 2 maatregelen → nieuwe instroom 3 maatregelen. Voor de gemiddelde hoogte van de eerste en volgende maatregelen wordt gekeken naar de op 15 januari 2013 vastgestelde verordening WWB,IOAW, IOAZ: eigen verantwoordelijkheid, participatie en inkomen 2013. van de gemeente Almelo. Het niet nakomen van artikel 9 WWB lid 1 onder c valt in de categorie 2 van de verordening. Categorie 2 zal binnen deze SROI als volgt gelden: 1. bij de eerste weigering een waarschuwing, 2. bij de tweede weigering 50% 3. bij de derde weigering 2 maanden 50%
113
Bijlage 5: Stroomschema’s & rollen uitvoeringsvarianten Bijlage 5.1: Stroomschema & rollen uitvoeringsvarianten variant één: totale uitvoering
Figuur : Stroomschema tegenprestatie totale uitvoering, bron: BPM-one.
114
Taken per rol beschreven voor variant één: Rol casemanager: Intake: 1. De casemanager selecteert de cliënten die deel gaan nemen aan de tegenprestatie; 2. Uitnodiging voor kennismaking en uitleg van tegenprestatie aan cliënt; 3. Afspraak waarin gekeken wordt naar de mogelijkheden en belastbaarheid van de cliënt en deze worden vastgesteld; 4. Indien de cliënt niet belastbaar is draagt de casemanager de cliënt over aan het team Zorg en wordt afgezien van het opleggen van een tegenprestatie. Rol Convince: Matching: 10. Matchen van de cliënt aan de hand van het profiel dat de casemanager aan levert. Binnen vier weken wordt een geschikte tegenprestatie aangeboden aan de cliënt. 11. Indien er een plaats beschikbaar is wordt de cliënt door middel van een beschikking de tegenprestatie opgelegd. 12. Indien Convince de cliënt niet heeft kunnen bemiddelen, door toedoen van de cliënt, dan wordt de cliënt door Convince overgedragen aan de casemanager voor een hoor/ wederhoor procedure. 13. Indien de cliënt niet bemiddelbaar blijkt buiten zijn schuld om dan wordt de procedure afgesloten en wordt de cliënt overgedragen naar Zorg. Rol Administratie WRP: Registreren en archiveren 4. De administratie WRP registreert de tegenprestatie in Stratech. 5. De administratie draagt zorg voor het afsluiten van de praktijk ervaring plek verzekering. 6. Planbureau draagt zorg voor de het versturen van de beschikking en het vervaardigen van een weekschema ten behoeve van de organisatie waar de cliënt de tegenprestatie gaat doen. Planbureau zorgt voor archivering van de relevante stukken in de daarvoor geëigende systemen.
115
Bijlage 5.2: Stroomschema & rollen uitvoeringsvarianten variant twee: de regisserende gemeente
Figuur : Stroomschema tegenprestatie regiserende gemeente, bron: BPM-one.
116
Rol Casemanager: Intake: 1. De casemanager selecteert de cliënten die deel gaan nemen aan de tegenprestatie; 2. Uitnodiging voor kennismaking en uitleg van tegenprestatie aan cliënt; 3. Afspraak waarin gekeken wordt naar de mogelijkheden en belastbaarheid van de cliënt en deze worden vastgesteld; 4. Beschikking versturen met daarin; ◦ Bericht dat cliënt binnen 4 weken zelf een tegenprestatie moet regelen; ◦ Lijst met organisaties die vrijwilligerswerk aanbieden; ◦ De duur dat de tegenprestatie wordt opgelegd; 5. Wanneer de cliënt binnen de vier weken een tegenprestatie heeft gevonden dan dient de coach deze te beoordelen en te formaliseren door een beschikking te verzenden; 6. Wanneer de tegenprestatie afgekeurd wordt dan dient de cliënt zelf weer op zoek te gaan naar een nieuwe tegenprestatie; 7. Indien de cliënt binnen 4 weken geen tegenprestatie heeft gevonden dan dient afgewogen te worden of dit aan cliënt te wijten is of niet; 8. Bij verwijtbaar gedrag moet de casemanager hoor/ wederhoor toepassen; 9. Indien cliënt geen tegenprestatie kan vinden dan neemt de casemanager contact op met maatschappelijke partners (Scoop e.d.) die de cliënt bemiddeld naar een plaats. Rol Administratie werkplein: Registreren en archiveren 1. De administratie WRP registreert de tegenprestatie in Stratech; 2. De administratie draagt zorg voor het afsluiten van de praktijk ervaring plek verzekering; 3. Planbureau draagt zorg voor de het versturen van de beschikking en het vervaardigen van een weekschema ten behoeve van de organisatie waar de cliënt de tegenprestatie gaat doen; 4. De administratie zorgt voor archivering van de relevante stukken in de daarvoor geëigende systemen.
117
Bijlage 6: Berekeningen kosten en baten Instroomschema De tegenprestatie kan niet direct aan iedereen opgelegd worden. Welke variant ook gekozen wordt er zal een aanloopperiode zijn waarin ervaring opgedaan wordt en tegenprestaties gezocht worden. Om het model binnen de SROI beheersbaar te houden wordt er uitgegaan van een instroom in het eerste jaar van 40% van de doelgroep. Het tweede jaar groeit deze groep naar 80% en in het derde jaar doet 100% van de doelgroep een maatschappelijk nuttige tegenprestatie. Bijlage 6.1: Kosten verlies van vrije tijd Als rekenmodel voor het bepalen van de waarde die de input tijd heeft voor een tegenpresteerder nemen we 9 deze waardering over. Het WML voor 2012 is (€ 17.474,40 + 17359,20)/2 = € 17.416,80 bruto per jaar trekken we hier 15 % belasting en 4% werk gerelateerde kosten van af dan resulteert dit in een netto WML 10 per jaar van € 14.107,61. De gemiddelde netto jaar uitkering binnen de gemeente Almelo was in 2012: € 14.101 bruto halen we hier 15% belasting af dan resteert € 11.985,85 Dit houdt in dat voor ieder uur tegenprestatie de waardering is € 14.107,61 – € 11.985,85 = € 2121,76/ (48 werkbare weken x 36 uur) = € 1.777/ 1728 uur = € 1,23 euro per uur. Dit is de prijs per uur waarop het component vrije tijd wordt gewaardeerd voor iemand in een uitkeringssituatie. Indexering: Omdat zowel het WML als de gemiddelde bruto jaaruitkering met 2% worden geïndexeerd (zie bijlagen 7.1 en 7.2) komen de kosten van vrije tijd voor het tweede jaar op: €1,23*1,02 = € 1,25. Voor het derde jaar geldt € 1,25 * 1,02 = € 1,28 Instroomschema tegenprestatie voor vrije tijd: Jaar Jaar 1 (* 1,23) Percentage dat een tegenprestatie levert: 40% Aantal tegenpresteerders 115 Aantal uren 17016 Waardering vrije tijd (*1,23) 20.930 Tabel bijlage 6.1: Totale kosten vrije tijd afgerond op hele getallen, in euro’s..
Jaar 2 (* 1,25) 80% 230 50136 61.667
Jaar 3 (* 1,28) 100% 288 75552 92.929
Instroom per jaar/ per maand: Maand:
Jaar 1 Aantal TP Uren Januari 9 216 Februari 18 432 Maart 27 648 April 36 864 Mei 45 1080 Juni 54 1296 Juli 63 1512 Augustus 72 1728 September 81 1944 Oktober 90 2160 November 99 2376 December 115 2760 Totaal per jaar 709 17016 Tabel bijlage 6.2: Ontwikkeling kosten vrije tijd.
9 10
Jaar 2 Aantal TP 124 133 142 151 160 169 178 187 196 205 214 230 2089
Uren Cumm. 2976 3192 3408 3624 3840 4056 4272 4488 4704 4920 5136 5520 50136
Jaar 3 Aantal TP 235 240 245 250 255 260 265 270 275 280 285 288 3148
Uren Cumm. 5640 5760 5880 6000 6120 6240 6360 6480 6600 6720 6840 6912 75552
WML 01-01-2012 tot en met 30-6-2012 en WML 01-07-2012 tot en met 31-12-2012 voor personen >23 jaar bron: www.rijksoverheid.nl . Er wordt voor peiljaar 2012 gekozen om zo de jaren vergelijkbaar te houden. Bron: MAU aanvraag
118
Bijlage 6.2: Kosten maatregelen doelgroep / Opbrengsten handhaving afdeling SEZ Om een inschatting te kunnen maken hoe handhaving van de tegenprestatie zal verlopen is gezocht naar een project waarin de doelgroep al is opgeroepen. Zoals al aangegeven in de besluiten lijst van de projectgroep zal het project Screening UWV dienst doen als uitgangspunt. Binnen dit project werd de doelgroep opgeroepen voor een belastbaarheidsonderzoek. Het project duurde 1 jaar waarbinnen de uitkeringsgerechtigde door een arbeidsdeskundige gescreend werd en bij twijfel naar een verzekeringsarts werd gestuurd. De betrokken arbeidsdeskundige G. Smelt is gevraagd naar het opkomst percentage van de doelgroep deze was gemiddeld genomen: Reactie na:
Gemiddelde opkomst %
Eerste keer
60
173
Factor 1.5 % voor eerste jaar TP 40
Tweede keer
25
72
38
Derde keer
10
29
15
Vierde keer
5
14
7
100
288
100
Totaal
Doelgroep TP
Tabel bijlage 6.3: Opkomst screening geprojecteerd op doelgroep.
De heer Smelt gaf aan dat in de eerste maanden van het project screening de no-show op de afspraak veel hoger lag. Dit komt overeen met de constatering van A. Reefman die in de projectgroep opperde dat voor de nieuwe instroom de handhaving wel met factor 1,5 verhoogd mocht worden. In de laatste kolom worden de verwachte opkomst percentages weergegeven. Instroom schema tegenprestatie voor handhaving: Jaar (aantal) Nieuwe instroom (factor 1,5)
Reeds tegenpresterend
Jaar 1 (115) 44
Jaar 2 (115) 44
Jaar 3 (58) 22
Derde keer (50%)
17
17
9
Vierde keer (2 mnd 50%)
8
8
4
Tweede keer (waarschuwing)
0
29
58
Derde keer (50%)
0
12
24
Vierde keer (2 mnd 50%)
0
6
12
59
116
129
Tweede keer (waarschuwing)
Totaal per jaar Tabel bijlage 6.4: Verwachte aantal handhaving procedures.
Het bovenstaande instroom schema levert dus feitelijk aan maatregelen op: Jaar 1: 25 maatregelen, jaar 2: 43 maatregelen en jaar 3: 49 maatregelen Omdat maatregelen worden opgelegd naar aanleiding van een % van de uitkering is moeilijk in te schatten wat de daadwerkelijke hoogte is van een maatregel. Het opleggen van een maatregel levert een netto schadelast reductie op (deze wordt direct geëffectueerd in de maand waarop de maatregel opgelegd wordt) en een bruto schadelast reductie. Deze bruto schadelast reductie bestaat uit het feit dat over de maatregel geen loonheffing afgedragen hoeft te worden. De bruto reductie wordt geëffectueerd na het draaien van het jaarwerk. Aangenomen wordt dat de verdeling van maatregelen gelijkmatig verdeeld is over de normen Soort uitkering
In de uitkering Huishoudens
Alleenstaande 1300 Alleenstaande ouder 491 Gehuwden/ samenwonend 481 Totaal 2272 Tabel bijlage 6.5: Verdeling cliënten per norm categorie bron: GWS4All.
% 57 22 21 100%
In de tegenprestatie Huishoudens 164 63 61 288
119
Binnen de groepen alleenstaande en alleenstaande ouder is er een onderverdeling tussen toeslagen van 10% en 20%. Over heel 2012 was deze verdeling: Soort toeslag
Verdeling %:
Alleenstaande met toeslag 10%
25
Alleenstaande met toeslag 20%
75
Alleenstaande ouder met toeslag 10%
7
Alleenstaande ouder met toeslag 20%
93
Tabel bijlage 6.6: Verdeling toeslagen alleenstaande en alleenstaande ouder over geheel 2012, bron: Gws4all.
Dit resulteert in de volgende verdeling naar toeslag: Soort uitkering
In de tegenprestatie Huishoudens
%
Norm bedrag € (netto incl. VT)
Alleenstaande met toeslag 10% 41 14 793,18 Alleenstaande met toeslag 20% 123 43 925,37 Alleenstaande ouder met toeslag 10% 4 211 1.057,57 Alleenstaande ouder met toeslag 20% 59 20 1.189,76 Gehuwden/ samenwonend 61 21 1.321.96 Totaal 288 100 Tabel bijlage 6.7: Verdeling tegenpresteerders op basis van toeslagen verdeling 1 januari 2013 t/m 31 januari 2013, bron Gws4All.
Wanneer we het procentuele verdeling over de normen van de bovenstaande tabel aanhouden en we de aantallen vanuit de tabel verwachte aantal handhaving procedures nemen dan komt met deze verdeling de volgende verwachte maatregelen verdeling tot stand: Soort uitkering
Nieuwe instroom: Jaar 2 1 mnd 50% 2 mnd 50%
1 mnd 50%
Jaar 1 2 mnd 50%
3
1
3
1
1
Jaar 3 2 mnd 50% 0
7
3
7
3
4
2
0
0
0
0
0
0
3
2
3
2
2
1
4
2
4
2
2
1
17
8
17
8
9
4
Alleenstaande met toeslag 10% (14%) Alleenstaande met toeslag 20% (43%) Alleenstaande ouder met toeslag 10% (2%) Alleenstaande ouder met toeslag 20% (20%) Gehuwden/ samenwonend (21%) Totaal Soort uitkering
1 mnd 50%
Reeds tegen-presterend: Jaar 1
Jaar 2
Jaar 3
1 mnd 50%
2 mnd 50%
1 mnd 50%
2 mnd 50%
1 mnd 50%
0
0
2
1
3
2
0
0
5
3
10
5
0
0
0
0
1
0
0
0
2
1
5
2
0
0
3
1
5
3
0
0
12
6
24
12
Alleenstaande met toeslag 10% (14%) Alleenstaande met toeslag 20% (43%) Alleenstaande ouder met toeslag 10% (2%) Alleenstaande ouder met toeslag 20% (20%) Gehuwden/ samenwonend (21%) Totaal
2 mnd 50%
Tabel bijlage 6.8: Verdeling maatregelen per bijstandsnorm (afgerond op hele getallen).
11 Afrondingsverschil t.b.v. de kleinste doelgroep 120
Voordat de netto reductie van de uitkeringslast duidelijk wordt moeten eerst de hoogte van de maatregelen berekend worden: Soort uitkering
1 mnd 50%
2 mnd 50%
Alleenstaande met toeslag 10%
396,59
793,18
Alleenstaande met toeslag 20%
462,68
925,37
Alleenstaande ouder met toeslag 10%
528,78
1.057,57
Alleenstaande ouder met toeslag 20%
594,88
1.189,76
Gehuwden/ samenwonend
660,98
1.321.96
Tabel bijlage 6.9: Hoogte netto maatregelen per categorie in euro’s.
Nu we de hoogte van de netto maatregelen weten kan de netto schadelast reductie worden berekend: Soort uitkering
Nieuwe instroom: Jaar 1
Jaar 2
Jaar 3
1 mnd 50%
2 mnd 50%
1 mnd 50%
2 mnd 50%
1 mnd 50%
2 mnd 50%
Alleenstaande met toeslag 10%
1.109
793
1.109
793
397
0
Alleenstaande met toeslag 20%
3.239
2.776
3.239
2.776
1.851
1.851
Alleenstaande ouder met toeslag 10%
0
0
0
0
0
0
Alleenstaande ouder met toeslag 20%
1.785
2.380
1.785
2.380
1.190
1.190
Gehuwden/ samenwonend
2.644
2.644
2.644
2.644
1.322
1.322
Totaal
8.776
8.593
8.776
8.593
4.759
4.362
Soort uitkering
Reeds tegen-presterend: Jaar 1
Jaar 2 1 mnd 50%
Jaar 3
1 mnd 50%
2 mnd 50%
2 mnd 50%
1 mnd 50%
2 mnd 50%
Alleenstaande met toeslag 10%
0
0
Alleenstaande met toeslag 20%
0
0
793
793
1.190
1.586
2.313
2,776
4.627
4.627
Alleenstaande ouder met toeslag 10%
0
0
0
0
529
0
Alleenstaande ouder met toeslag 20%
0
0
1.190
1.190
2.974
2.380
Gehuwden/ samenwonend
0
0
1.983
1.322
3.305
3.966
Totaal
0
0
6.279
6.081
12.625
12.559
Tabel bijlage 6.10: Verwachte geldelijke netto schadelast reductie door handhaving afgerond op hele getallen, in euro’s.
De bruto schadelast reductie wordt berekend door een fictieve jaarafrekening te draaien, 1 zonder maatregel en 1 met maatregel. De gegevens binnen deze jaarrekening zijn op basis van bedragen uit 2012 Het verschil in af te dragen loonheffing is de bruto schadelast reductie. In de onderstaande tabel wordt aangegeven hoeveel dit is per categorie: Soort uitkering
1 mnd 50%
2 mnd 50%
Alleenstaande met toeslag 10% Alleenstaande met toeslag 20%
217,81 254,10
435,61 508,21
Alleenstaande ouder met toeslag 10% Alleenstaande ouder met toeslag 20%
290,41 326,71
580,81 653,42
Gehuwden/ samenwonend
363,01
726,02
Tabel bijlage 6.11: Besparing op af te dragen loonheffing in euro’s.
121
Om een te kunnen berekenen wat de bruto besparing is moeten we de verwachte maatregelen per categorie vermenigvuldigen met de besparing op de af te dragen loonheffing. Soort uitkering
Opgelegde maatregelen Jaar 1 1 mnd 50%
2 mnd 50%
Alleenstaande met toeslag 10%
3
Alleenstaande met toeslag 20%
7
Alleenstaande ouder met toeslag 10%
Jaar 2
Jaar 3
1 mnd 50%
2 mnd 50%
1
5
2
4
2
3
12
6
14
7
0
0
0
0
1
0
Alleenstaande ouder met toeslag 20%
3
2
5
3
7
3
Gehuwden/ samenwonend
4
2
7
3
7
4
17
8
29
14
33
16
Totaal opgelegde maatregelen Soort uitkering
1 mnd 50%
2 mnd 50%
Totale bruto besparing Jaar 1 1 mnd 50%
Jaar 2
2 mnd 50%
1 mnd 50%
2 mnd 50%
Jaar 3 1 mnd 50%
2 mnd 50%
Alleenstaande met toeslag 10%
653
436
1.089
871
871
871
Alleenstaande met toeslag 20%
1.779
2.033
3.049
3.049
3.557
3.557
Alleenstaande ouder met toeslag 10%
0
0
0
0
290
0
Alleenstaande ouder met toeslag 20%
983
1.306
1.634
1.960
2.287
2.614
Gehuwden/ samenwonend
1.452
1.452
2.541
2.178,
2.541
2.904
Totaal
4.868
5.227
8.313
8.059
9.547
9.946
Tabel bijlage 6.12: Totaal verwachte maatregelen naar soort uitkering en bruto besparing afgerond op hele getallen, in euro’s.
De totale impact van handhaving bestaat dan uit: Jaar Percentage dat een tegenprestatie levert: Aantal gevulde plekken Totaal nieuwe instroom Totaal reeds tegen-presterend
Jaar 1 40% 115 17.369
Jaar 2(indexering 2%) 80% 230 17.369
Jaar 3 (indexering 2%) 100% 288 9.122
0
12.360
25.183
Totale verwachte netto schadelast reductie
17.369
30324
35.691
Totale verwachte bruto schadelast reductie
10.095
16.699
20.282
Totale verwachte reductie door handhaving
27.464
47.023
55972
Tabel bijlage 6.12: Totale schadelastreductie door handhaving afgerond op hele getallen, in euro’s.
122
Bijlage 6.3: Opbrengsten toename levensgeluk Levensgeluk is een immateriële baat die moeilijk is te monetariseren. Er wordt in de literatuur wel gesproken over de zogenaamde Qaly. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zegt het volgende over de Qaly: “De Qaly is een maat voor het aantal jaren dat iemand nog te leven heeft, met een correctie voor de kwaliteit hiervan. Één Qualy staat voor één jaar in leven in goede gezondheid. Bij een Qaly-gewicht van 0,33 is drie jaar leven met de ziekte of aandoening gelijk aan één jaar leven in volledige gezondheid. Anders 12 uitgedrukt: de gezondheid die hoort bij een bepaalde aandoening is 33% van de optimale gezondheid”. De Qaly drukt dus de waarde van gewonnen levensjaren uit. Onderzoeksbureau LPBL heeft in haar MKBA 13 Frontlijnteam Heechterp-Schieringen de toename van levensgeluk bepaald door te kijken naar de Daly die het verlies van depressie uitdrukt in verloren levensjaren. En te bepalen wat het verschil is tussen iemand uit een achterstandswijk en een doorsnee Nederlander (Lubbe, et al. 2012). Door dit verschil als winst te zien van de tegenprestatie en te vermenigvuldigen met het verlies aan levensjaren door depressies komen we tot de Qaly van de interventie. Deze Qaly drukt dus de waarde van gewonnen levensjaren uit. Onderzoeksbureau LPBL heeft in haar MKBA Frontlijnteam Heechterp-Schieringen de toename van levensgeluk becijferd op 23.87 jaren voor een doelgroep van 105 huishoudens. Het onderzoeksbureau heeft als uitgangspunt de Daly genomen die het verlies van depressie uitdrukt in verloren levensjaren. Het RIVM becijfert dit op 0,42 levensjaar. 35 huishoudens per jaar zijn binnen het project geactiveerd door middel van 20 tot 30 uur vrijwilligerswerk per week. De MKBA omvatte 3 jaren in totaal zijn 105 huishoudens geactiveerd. Om de Daly om te zetten in een Qaly is er gekeken hoe de verhouding was tussen het hebben van depressies in achterstandswijken en normale mensen. Hieruit bleek dat 39% mensen in een achterstandswijk last van depressies hadden en de normale mens 11%. Aangenomen wordt dat het verschil tussen beide 28% de winst van de activering is. Vervolgens is er gekeken naar de gezinssamenstelling binnen de doelgroep bleek uit 147 volwassenen en 56 kinderen te bestaan. In totaal werden door de activering dus 203 personen positief beïnvloed. 203 mensen * 28% = 56.82 mensen die erop vooruit gaan * 0.42 Daly = 23,86 toegenomen levensjaren. Wanneer we kijken naar de tegenprestatie zal een dergelijke berekening er als volgt uit zien: Statline van CBS geeft over 2012 gemeente Almelo: Soort huishouden
het volgende beeld over de opbouw van huishoudens binnen de Aantal
%
geheel Almelo Eenpersoonshuishoudens
10715
34%
Meer persoonshuishoudens zonder kinderen
9312
29%
Meer persoonshuishoudens met 1 kind
3304
10%
Meer persoonshuishoudens met 2 kinderen
4377
14%
Meer persoonshuishoudens met 3 kinderen
1695
5%
Een ouder huishoudens met 1 kind
1321
4%
Een ouder huishoudens met 2 kinderen
684
2%
Een ouder huishoudens met 3 kinderen
190
1%
31598
100%
Totaal aantal HH Tabel bijlage 6.13: Huishoudens per gezinssamenstelling, Bron Statline.
12 http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/functioneren-en-kwaliteit-van-leven/kwaliteit-van-leven/wat-is-kwaliteit-vanleven-en-hoe-wordt-het-gemeten/
13 Daly is het tegenovergestelde van een Qualy en geeft de afname in levensjaren aan. 123
Wanneer we de percentages herleiden naar normen die in de uitkering voorkomen zien we echter dat de verdeling binnen de bijstandspopulatie afwijkt ten opzichte van de gehele gemeente Almelo. Wanneer we dit wegzetten in een tabel met de drie categorieën die de bijstand kent, alleenstaande, alleenstaande ouder en gehuwden/samenwonend ziet dit er als volgt uit:
Soort uitkering Alleenstaande Alleenstaande ouder Gehuwden/ samenwonend zonder kinderen Gehuwden/ samenwonend met kinderen Totaal
Gemeente Almelo Huishoudens % 10715 2195 9312
34% 7% 29%
9376
In de uitkering Huishoudens % 1300 491 23614
30%
57% 22% 21%
245
31598 100% 2272 100% Tabel bijlage 6.14: Totale Almelose huishouden opbouw afgezet tegen de Almelose bijstandspopulatie Bron: Statline/ GWS4all.
Het is dus niet mogelijk om de Almelose verdeling van huishoudens toe te passen op de Almelose bijstandspopulatie. We gaan voor de opbouw van het soort huishouden uit van de opbouw zoals die binnen GWS4all geregistreerd is. Soort uitkering
In de uitkering In de tegenprestatie Huishoudens % Huishoudens % Alleenstaande 1300 57% 164 57% Alleenstaande ouder 491 22% 63 22% Gehuwden/ samenwonend zonder kinderen 236 10% 29 10% Gehuwden/ samenwonend met kinderen 245 11% 32 11% Totaal 2272 100% 288 100% Tabel bijlage 6.15: Almelose bijstandspopulatie afgezet tegen doelgroep tegenprestatie afgerond op hele getallen Bron: GWS4all.
Nu is het mogelijk om uit de tabel van Statline een aanname te doen hoeveel kinderen er binnen de doelgroep zijn: Soort huishouden
Aantal
Geprojecteerd op
%
geheel Almelo
Doelgroep TP
Meer persoonshuishoudens met 1 kind
3304
35%
11
Meer persoonshuishoudens met 2 kinderen
4377
47%
15
Meer persoonshuishoudens met 3 kinderen
1695
18%
6
Totaal meer persoonshuishoudens met kinderen Een ouder huishoudens met 1 kind
9376
100%
32
1321
60%
38
Een ouder huishoudens met 2 kinderen
684
31%
19
Een ouder huishoudens met 3 kinderen
190
9%
6
2195
100%
63
Totaal een ouder huishoudens met kinderen
Tabel bijlage 6.16: Huishoudens met kinderen (Statline) geprojecteerd op de doelgroep tegenprestatie afgerond op hele getallen..
14 Let op de gehuwden norm in het overzicht van cognos geeft geen verdeling tussen gehuwd met kinderen en gehuwd zonder kinderen. De verdeling zoals Statline die laat zien is gebruikt om een verdeling te maken.
124
Als we de gemiddelden zoals ze hierboven aanhouden en bij de categorie meer persoonshuishoudens >3 aanhouden dat het daadwerkelijk om 3 kinderen gaat, dan bestaat de groep waarover het levensgeluk toe zal nemen uit: Soort huishouden
Aantal in
Volwassenen
Kinderen
tegenprestatie eenpersoonshuishoudens
164
164
Meer persoonshuishoudens zonder kinderen
29
58
0
Meer persoonshuishoudens met 1 kind
11
22
11
Meer persoonshuishoudens met 2 kinderen
15
30
30
Meer persoonshuishoudens met 3 kinderen
6
12
18
Een ouder huishoudens met 1 kind
38
38
38
Een ouder huishoudens met 2 kinderen
19
19
38
Een ouder huishoudens met 3 kinderen
6
6
18
288
349
153
Totaal aantal HH
0
Tabel bijlage 6.17: Uitsplitsing huishoudens in verwachte aantallen volwassenen en kinderen.
Nu we weten hoe groot de doelgroep is waarover het levensgeluk toeneemt kan de berekening zoals deze is gemaakt door LPBL gemaakt worden. Wanneer we kijken naar het instroomschema van de tegenprestatie dan zal dit komen op: Instroomschema levensgeluk: Jaar Jaar 1 Jaar 2 Percentage dat een tegenprestatie levert: 40% 40% Volwassenen 139 140 Kinderen 61 61 Totaal 200 201 Tabel bijlage 6.18: Instroom uitkeringsgerechtigden voor het bepalen van de toename van levensgeluk.
Jaar 3 20% 70 31 101
Voor het eerste jaar geldt dan: 200 mensen * 28% verbetering van levensgeluk = 56 mensen * 0,42 Daly voorkomen = 23,52 toegenomen levensjaren. Voor het tweede jaar geldt : 201 mensen * 28% verbetering van levensgeluk = 56,28 mensen * 0,42 Daly voorkomen = 23,63 toegenomen levensjaren. Voor het derde jaar geldt: 101 mensen * 28% verbetering van levensgeluk = 28,28 mensen * 0,42 Daly voorkomen = 11,88 toegenomen levensjaren. Daar het in de casus van LPBL ging om 20/30 uur vrijwilligerswerk per week en het binnen de tegenprestatie gaat om activering voor gemiddeld 6 uur in de week dienen de gewonnen levensjaren gecorrigeerd te worden. Door de geactiveerde uren binnen de casus LPBL op 100% te stellen drukken we de 6 uur tegenprestatie in een percentage hiervan uit. Het percentage levensgeluk wordt dan 6/25*100% = 24%. De monetarisatie van een Qaly ligt doorgaans tussen de € 20.000 en €100.000. Omdat monetarisatie van levensgeluk subjectief is wordt net als in de casus van LPBL gekozen om de gewonnen levensjaren te waarderen op de laagste waardering € 20.000. Als we de factor voor de bestede uren aan activering in ogenschouw nemen dan leidt dit tot de volgende monitarisatie:
125
Monetarisatie van levensgeluk: Jaar Jaar 1 (* € 20.000) Jaar 2 (* € 20.400) Gewonnen levensjaren 23,52 23,63 Correctie ivm lage aantal activeringsuren 17,88 17,96 Netto gewonnen levensjaren 5,64 5,67 Monetarisatie 112.800 115.668 Tabel bijlage 6.19: Monetarisatie levensgeluk afgerond op hele getallen, in euro’s..
Jaar 3 (* € 20.808) 11,88 9 2,88 59.927
Indexering: Indexering van de het levensgeluk vindt plaats op basis van de indexering van het CPI zoals deze berekend is in bijlage 7.3.
126
Bijlage 6.4: Opbrengsten ontwikkeling tegenpresteerder Uitkeringsgerechtigden die eerder met rust werden gelaten omdat zij een vrijstelling hadden van de oude arbeidsplicht worden nu toch geactiveerd worden door het toepassen van de tegenprestatie. Hierdoor is het mogelijk dat zij zich alsnog gaan ontwikkelen richting reguliere re-integratie. In welke mate dit gaat gebeuren is tot op heden koffie dik kijken. Doordat de tegenprestatie pas sinds 1 januari 2012 opgelegd kan worden en nog maar enkele gemeenten daadwerkelijk de tegenprestatie toepassen ontbreekt het aan harde gegevens betreffende de ontwikkeling van deze doelgroep. Zoals al in het theoretisch kader is aangegeven is de participatieplaats aanpalend aan de tegenprestatie binnen het onderzoek naar de effectiviteit van de participatieplaats van Bouma. Binnen dit onderzoek is bekeken welke groei er door is gemaakt door mensen die bij aanvang van de meting in een participatieplaats zaten. De participatieplaats wordt binnen Almelo ingezet voor mensen waar de afstand tot de arbeidsmarkt langer is dan 1 jaar. Uitkeringsgerechtigden participeren hier doorgaans tussen de 8 en 32 uur per week. De participatieplaats valt binnen de SRG onder de arbeidsactivering, de tegenprestatie is geen reintegratievoorziening en zal dan ook niet in de SRG te plaatsen zijn. Wanneer we tabel 2.3 echter als ontwikkelpatroon gaan bekijken dan is de tegenprestatie in de vorm van geleid vrijwilligerswerk onder de maatschappelijke activering te plaatsen.
Tabel bijlage 6.20: Re-integratiepositie begin (rijen) en einde traject participatieplaats (kolommen), personen met afgesloten trajecten in 2010 en 2011-I, in % van het aantal participatieplaatsen op beginpositie.
Het is echter niet aannemelijk dat de behaalde percentages behaald worden. Tempelman, et.al geeft in het onderzoek naar de kosten en opbrengsten van re-integratie de volgende SRG tabel:
Tabel bijlage 6.21 : SRG eerste half jaar 2009, bewerking door SEO (2010, p. 18).
127
Wanneer we de tabel van Tempelman omzetten in percentages dan komen we op de volgende aangepaste tabel:
Tabel bijlage 6.22 : SRG 2009 eerste half jaar 2009 CBS Bewerking Bart Egberink.
Om een ontwikkeling te kunnen berekenen nemen we aan dat de percentages aangeven hoe groot de kans is om naar een andere re-integratiepositie te komen dit houdt dus in dat wanneer ik bij aanvang van jaar 1 2,04% kans heb om mij te verbeteren van re-integratie positie maatschappelijke activering naar arbeidsactivering, 0,33% om naar arbeidstoeleiding te gaan 0,12% om naar regulier werk te gaan met ondersteuning en 0,32% kans om regulier werk te vinden. Wanneer we de instroom van elk jaar in deze tabel verdelen dan ziet de ontwikkeling er als volgt uit: Ingestroomd in jaar 3 (in totaal 1 jaar ontwikkeling)
Tabel bijlage 6.23: Ontwikkeling groep 3.
Ingestroomd in jaar 2 (in totaal 2 jaren ontwikkeling)
Tabel bijlage 6.24: Ontwikkeling groep 2
128
Ingestroomd in jaar 1 (in totaal 3 jaren ontwikkeling)
Tabel bijlage 6.25: Ontwikkeling groep 1 na drie jaar.
129
De totale ontwikkeling van de groep tegenpresteerders is over de drie jaren ziet er dan als volgt uit:
Tabel bijlage 6.26: Totale ontwikkeling doelgroep op basis van SRG eerste helft 2009 bron: CBS
130
Om te becijferen wat de vooruitgang in loon is kijken we naar het verschil tussen het netto WML en de netto gemiddelde jaar uitkering. Dit is al berekend in bijlage 6.1 namelijk € 2121,76. Om te becijferen hoe groot de toename in inkomsten is in de doorstroom naar arbeid activering gaan we uit van de gemeentelijke beleidsregel: Het college verstrekt ambtshalve aan uitkeringsgerechtigden van 27 jaar en ouder die onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten in overeenstemming met artikel 10a lid 6 van de WWB en 38a IOAW/IOAZ na afloop van elke 6 maanden, afhankelijk van de beoordeling van het college, een premie 15 arbeidsparticipatie van € 150, -. , voor de duur van maximaal twee jaar. Wanneer we kijken naar de uitstroom naar werk (regulier met en regulier zonder ondersteuning) en de arbeid activering dan zien we dat deze er in drie jaar als volgt uitziet: Jaar
Jaar 1
Jaar 2
Regulier werk 0 2 Waardering (* € 2.121,76) 0 4.329 Arbeid activering 2 7 Waardering (* € 300 p/ jr) 600 2.100 Totaal toegenomen inkomen 600 6.429 Tabel bijlage 6.27: Totaal toegenomen inkomen afgerond op hele getallen, in euro’s.
Jaar 3 2 4.675 8 2.400 7075
De opbrengsten van de participatiepremie worden niet geïndexeerd, het gaat hier om in beleidsregels vastgestelde bedragen die statisch worden toegepast. De opbrengsten voor regulier werk zijn geïndexeerd volgens bijlage 7.1 en 7.2. Dat wil zeggen dat er een indexering van 2% per jaar wordt toegepast.
15
http://www.gripopwwb.nl/toon_pagina.php?id=18&highlight=participatieplaats#almelo
131
Bijlage 6.5: Kosten handhaving Om te kunnen bepalen wat de kosten van handhaving zijn is het van belang om inzicht in de daarvoor geëigende procedures te krijgen hieronder wordt het proces schema hoor-wederhoor weergegeven:
Figuur: Hoor- wederhoor procedure SEZ, bron BPM-one.
De procedure om over te gaan op handhaving wordt door verschillende rollen uitgevoerd. De casemanager start de procedure op en spreekt de cliënt. Vervolgens rapporteert de casemanager het gesprek af en boekt 16 een taak op in Mens Centraal . Vervolgens maakt een administratief ondersteuner een werkproces aan in GWS4All en maakt een werkmap aan voor de juridische medewerker en sluit de taak in Mens Centraal. 16 Mens Centraal is het klant volgsysteem van de gemeente Almelo 132
Deze neemt het besluit op de hoor- wederhoor en maakt de afstemmingsbeschikking. Vervolgens draagt de juridisch medewerker de procedure over naar de uitkeringsadministratie waarbinnen het besluit in het uitkeringsdossier wordt verwerkt. Deze draagt het dossier over ter fiattering aan een collega. Waarna het dossier aan het archief wordt aangeboden ter archivering. In de onderstaande tabel worden deze rollen uitgesplitst. Bij deze uitsplitsing worden aan de diverse stappen binnen de procedure tijdseenheden en salarisschalen gekoppeld. De tijdeenheden zijn een inschatting en salaris inschaling voor de benoemde functies komt uit het werkplan 2009 SEZ. Naam
Uitvoerende
Tijd eenheid (aantal minuten)
Salaris schaal
Totaal minuten
Uitnodiging cliënt
Coach
10
9
Gesprek hoor-wederhoor
Coach
40
9
Verslag hoor en wederhoor
Coach
20
9
Taak afstemming in MC
Coach
5
9
Uitdraaien verslag hoor wederhoor
Mdw adm. ondersteuning
5
6
Afsluiten taak Mens Centraal
Mdw adm. ondersteuning
2
6
Opstarten werkproces in GWS
Mdw adm. ondersteuning
5
6
Uitdraaien digitaal voorblad
Mdw adm. ondersteuning
5
6
Aanmaken werkmap
Mdw adm. ondersteuning
5
6
Overdracht juridische zaken
Mdw adm. ondersteuning
2
6
TOTAAL SCHAAL 9
Inschaling (max-2) + toeslagen in € Per maand 3.809,19
75
TOTAAL SCHAAL 6
30,52 Per maand 2.708,42
24
Besluit
Juridisch medewerker
30
10
Beschikking
Juridisch medewerker
15
10
Overdracht uitkeringsadministratie
Juridisch medewerker
2
10
TOTAAL SCHAAL10
17,36 Per maand 4.220,37
47
Verwerken mutatie
Uitkerings consulent
Archivering
Mdw. archief
15
7
5
7
TOTAAL SCHAAL 7
Per maand 2.977,59 20
Fiatteren mutatie
Mdw Fiattering
5
8
Versturen beschikking.
Mdw Fiattering
2
8
Overdracht archief
Mdw Fiattering
2
8
TOTAAL SCHAAL 8 Totaal
21,19
€ 6,36 Per maand 3.380.69
9
3,25
175
78,68
Tabel bijlage 6.28: Personeelskosten hoor- wederhoor procedure in euro’s.
Om 1 hoor- wederhoor procedure af te werken kost het de gemeente dus € 78,68 aan personeelskosten. Dit resulteert in de volgende verwachte kosten van handhaving: Jaar (aantal) Jaar 1 (115) * 78,68 Jaar 2 (115) * 80,25 Totaal aantal hoor-wederhoor procedures per jaar 59 116 Totale kosten per jaar (* € 78.68) 4.642 9.309 Tabel bijlage 6.29: Verwachte kosten handhaving tegenprestatie afgerond op hele getallen, in euro’s.
Jaar 3 (58) * 81,86 129 10.560
Zie voor een onderbouwing van het aantal procedures de bijlage 5.2 behorende bij de impact van handhaving. Indexering: Indexering van de lonen vindt plaats op basis van de indexering van het WML zoals deze berekend is in bijlage 7.2. Reden: de ontwikkeling van het WML is gebaseerd op het gemiddelde van alle CAO’s 133
Bijlage 6.6: Kosten beleid SEZ Inzet beleid: jaar 1 : 40 uur jaar 2 : 10 uur jaar 3 : 10 uur Salarisschaal beleidsmedewerker:
schaal 11
Geldelijk houdt dit in: 17 Bruto maandloon beleidsmedewerker schaal 11 max-2 : Vakantietoeslag/ eindejaarsuitkering/ levensloop (8%/6%/1.5%) Bruto inclusief toeslagen
€ 4.235 656 + € 4.891
Op uurbasis is dit € 4.891/ (36*52/12) = € 31,35 Kosten beleid per jaar: Jaar
Jaar 1 (* 31.35)
Jaar 2 (* 31,98)
Jaar 3 (* 32,62)
Aantal uren
40
10
10
Totaal aan kosten
1.254
320
326
Tabel bijlage 6.30: Kosten beleid tegenprestatie afgerond op hele getallen, in euro’s.
Indexering: Indexering van de lonen vindt plaats op basis van de indexering van het WML zoals deze berekend is in bijlage 7.2. Reden: de ontwikkeling van het WML is gebaseerd op het gemiddelde van alle CAO’s Bijlage 6.7: Kosten PEP-polis De verzekering die hiervoor betaald wordt per tegenpresteerder is het criterium voor de kosten verzekering. Navraag bij Achmea waar de gemeente Almelo een zogenaamde Praktijk Ervaring Plaats- polis heeft afgesloten leert dat de kosten per verzekerde € 10,00 exclusief assurantiebelasting á 21% zijn. Inclusief belasting bedraagt de premie € 12,10. Prijs per verzekerde: € 10,00 exclusief assurantiebelasting a 21%. Inclusief belasting is bedraagt de premie € 12,10 Jaar
Jaar 1 (*12,10 per TP)
Percentage dat een tegenprestatie levert: 40% Aantal gevulde plekken 115 Waardering kosten 1392 Tabel bijlage 6.31: Kosten verzekering afgerond op hele getallen, in euro’s..
Jaar 2 (*12,34 per TP) 80% 230 2839
Jaar 3 (*12,59 per TP) 100% 288 3625
Indexering: Indexering van de PEP polis vindt plaats op basis van de indexering van het CPI zoals deze berekend is in bijlage 7.3.
17 Binnen de gemeente Almelo wordt bij de berekening van loonkosten rekening gehouden dat de meeste werknemers hoog in de inschaling zitten. De zgn. max –2 houdt in dat er gerekend wordt met de hoogste trede binnen de loonschaal- twee treden.
134
Bijlage 6.8: Kosten hoofdproces variant één Wanneer we nu de rollen en de daarbij behorende handelingen die uit het hoofdproces voortvloeien achtereenvolgend in een tabel optekenen dan komen we tot het volgende overzicht: Handeling
Rol
Aanmaken taak tegenprestatie in Mens Centraal Casemanager (MC) Selectie en uitnodiging cliënt Casemanager Gesprek belastbaarheid en wensen Casemanager Rapportage en vervaardigen profiel Casemanager Overdracht taak MC naar Convince Casemanager Totaal Coach Matchen klant aan tegenprestatieplaats Convince Registreren plaatsing in Mens Centraal Convince Aanmaken opdracht mutatie formulier tbv de Convince administratie WRP Overdracht taak MC naar administratie WRP Convince Totaal Convince Afsluiten taak MC Adm. WRP Inboeken instrument verzekering en plaatsing Adm. WRP Aanmaken beschikking en overeenkomst Adm. WRP Aanmaken schema Adm. WRP Archivering Adm. WRP Totaal administratie WRP Kostprijs per plaatsing variant één Tabel bijlage 6.32: Kostprijs hoofdproces variant één in euro’s..
Salari sscha al 8
Tijdeenheden (minuten) 2
8 8 8 8
10 60 30 2
10 10 10
120 5 15
10
2
7 7 7 7 7
2 10 15 5 5
Totale tijd per salarisschaal
Inschaling (max-2) + toeslagen € Per maand 3.380.69
104
36.76 Per maand 4.220,37
142
64,03 Per maand 2.977,59
37
11,77 112.56
Per jaar betekent dit voor de kosten van het hoofdproces: Jaar Jaar 1 (* 112,56) Jaar 2 (114,81) Percentage dat een tegenprestatie levert: 40% 40% Aantal gevulde plekken 115 115 Waardering uren (* € 119,02 per plaatsing) 12944 13.203 Tabel bijlage 6.33: Totale kostprijs per jaar variant één afgerond op hele getallen, in euro’s.
Jaar 3 (117,11) 20% 58 6.792
Indexering: Indexering van de lonen vindt plaats op basis van de indexering van het WML zoals deze berekend is in bijlage 7.2. Reden: de ontwikkeling van het WML is gebaseerd op het gemiddelde van alle CAO’s
135
Bijlage 6.9: Kosten Convince Binnen Convince wordt er nu acquisitie gepleegd op participatie plaatsen, leer-werkplekken en reguliere arbeidsplaatsen. Navraag binnen de afdeling Convince leert dat Convince per accountmanager zon 450 werkbezoeken per jaar afwerkt. Het scoringspercentage van deze acquisitie is 1/3. Dit wil zeggen dat er 1 plaats per 3 werkbezoeken voortkomt uit de acquisitie. Om de 288 plaatsen te vullen houdt dit in dat er een drievoud aan werkbezoeken moet worden afgelegd. Gemiddeld is een accountmanager zo'n uur per werkbezoek onderweg. Het criterium voor acquisitie is dus het aantal afgelegde werkbezoeken voor het binnenhalen van tegenprestatie plaatsen afgezet tegen het aantal binnengehaalde plaatsen. Het bovenstaande in ogenschouw genomen is de verwachte ontwikkeling van deze kosten in bijlage 6.9 beschreven. Jaar Percentage dat een tegenprestatie levert: Aantal gevulde plekken Acquisitie nodig om plaatsingen per jaar te behalen Uren op jaarbasis Kostprijs per jaar op basis van schaal 10 incl. toeslagen max-2
Jaar 1 (*27,05) 40% 115 345 345 9.332
Jaar 2 (* 27,59) 40% 115 345 345 9.709
Jaar 3 (* 28,28) 20% 58 174 174 4.897
Tabel bijlage 6.34: kostprijs acquisitie tegenprestatie Convince.
Kosten opmaken samenwerkingsovereenkomsten: Het opstellen van dergelijke overeenkomsten neemt in totaal zo’n 16 uur in beslag. Deze overeenkomsten worden gesloten door de accountmanager van Convince. Deze inspanning kost Convince per overeenkomst 16 * € 27,05 = € 432,80. Na indexering zal een dergelijke overeenkomst € 440,72 kosten in jaar 2 en € 449,53 in jaar 3. Indexering: Indexering van de lonen vindt plaats op basis van de indexering van het WML zoals deze berekend is in bijlage 7.2. Reden: de ontwikkeling van het WML is gebaseerd op het gemiddelde van alle CAO’s
136
Bijlage 6.10: Kosten casemanagement variant één & 2 Het proces hiervoor bestaat uit: 1. Opboeken van een taak in MC; 2. Het uitnodigen van de cliënt; 3. Bespreken voortgang en bepalen van arbeidsplicht; 4. Invullen van de P-ladder en diagnose module in Mens Centraal; 5. Afsluiten van taak in Mens Centraal. Kosten variant één Binnen het team Participatie worden mensen die vrijwilligerswerk verrichten als activering doorgaans twee keer per jaar gesproken. Mandie Geertman geeft hierover aan dat binnen deze gesprekken de ontwikkeling en arbeidsverplichting ter sprake komen. De groep van de tegenprestatie valt in principe tussen de teams zorg en participatie. Verwacht wordt dat de twee contact momenten met een factor 1,5 vermenigvuldigd moeten worden om voor de doelgroep een representatief beeld te krijgen. Dit betekent dat er gerekend wordt met 3 contact momenten per jaar. Het proces hiervoor bestaat uit: • Opboeken van een taak in MC; • Het uitnodigen van de cliënt; • Bespreken voortgang en bepalen van arbeidsplicht; • Invullen van de P-ladder en diagnose module in Mens Centraal; • Afsluiten van taak in Mens Centraal. De kostprijs van dit proces is als volgt opgebouwd: Handeling
Rol
Casemanager
Salari sscha al 8
Tijdeenheden (minuten) 2
Aanmaken taak tegenprestatie in Mens Centraal (MC) Selectie en uitnodiging cliënt Bespreken voortgang en bepaling arbeidsplicht Invullen P-ladder en diagnose module MC Sluiten taak MC Totaal Coach Tabel bijlage 6.35: Kostprijs voortgangsgesprek.
Casemanager Casemanager Casemanager Casemanager
8 8 8 8
10 60 20 2
Totale tijd per salarisschaal
Inschaling (max-2) + toeslagen € Per maand 3.380.69
94
33,95
Het aantal verwachte procedures en de kosten die daarmee gemoeid zijn zullen zich als volgt gaan ontwikkelen: Jaar Jaar 1 ( * € 33,95) Jaar 2 ( * € 34,63) Percentage dat een tegenprestatie levert: 40% 80% Aantal gevulde plekken 115 230 345 690 Aantal verwachte procedures Kosten casemanagement 11.713 23.894 Tabel bijlage 6.36: kosten casemanagement variant één afgerond op hele getallen, in euro’s.
Jaar 3 ( * € 35,32) 100% 288 864 30.517
Indexering: Indexering van de lonen vindt plaats op basis van de indexering van het WML zoals deze berekend is in bijlage 7.2. Reden: de ontwikkeling van het WML is gebaseerd op het gemiddelde van alle CAO’s
137
Kosten Variant twee De kostprijs van dit proces is identiek aan die binnen variant één Omdat in variant twee de cliënt in de meeste gevallen zelf heeft gekozen voor een plek wordt de verwachting van het aantal af te leggen onderzoeken naar beneden bijgesteld. In variant twee wordt de cliënt slecht 1 keer per jaar gezien voor een voortgangsgesprek. Wel wordt er met de factor 1,5 de incidentele voorkomende bezoeken ondervangen. Het aantal verwachte procedures en de kosten die daarmee gemoeid zijn zullen zich als volgt gaan ontwikkelen: Jaar Jaar 1 ( * € 33,95) Jaar 2 ( * € 34,63) Percentage dat een tegenprestatie levert: 40% 80% Aantal gevulde plekken 115 230 173 345 Aantal verwachte procedures (afgerond op helen) Kosten casemanagement ( * € 33,95) 5.873 11.947 Tabel bijlage 6.37: kosten casemanagement variant twee afgerond op hele getallen, in euro’s.
Jaar 3 ( * € 35,32) 100% 288 432 15.259
Indexering: Indexering van de lonen vindt plaats op basis van de indexering van het WML zoals deze berekend is in bijlage 7.2. Reden: de ontwikkeling van het WML is gebaseerd op het gemiddelde van alle CAO’s
138
Bijlage 6.11: Kosten bezwaar en beroep Uitvraag binnen de gemeenten die al ervaring hebben met de tegenprestatie leert dat er geen toename in het aantal bezwaarschriften naar aanleiding van de invoering van de tegenprestatie is waar te nemen. Binnen het jaarverslag 2012 tekent Klimstra op dat er over geheel 2012, 202 bezwaarzaken en 12 beroepszaken geweest zijn op het gebied van de sociale zekerheid (2013, p. 8-14). In totaal leiden 3% van 18 de besluiten tot een bezwaarschrift. Binnen variant één worden naar verwachting 288 besluiten genomen. Zoals al gezegd leidt 3% van de besluiten tot een bezwaarschrift. Binnen de tegenprestatie worden in drie jaar 288 besluiten genomen binnen variant één en 576 besluiten in variant twee ( in variant twee is de oplegging van de tegenprestatie en de plaatsing uit elkaar gehaald). In het productieplan 2009 werd de bezwaarschriftenprocedure geschat op 510 minuten inzet van een medewerker bezwaar en beroep salarisschaal 10. de kostprijs is dan € 4.220,37/156 uur = € 27,05. €27,05 /60 minuten * 510minuten = € 229,95 per procedure. Dit leidt tot de volgende kostenposten: Jaar (aantal) Variant één (288 besluiten) Totale kosten per jaar Variant twee (576 besluiten) Totale kosten per jaar
Jaar 1 (115) (* 229,95)
Jaar 2 (115) (* 234,55)
Jaar 3 (58) (* 239,24)
3
3
2
690
704
479
7
7
3
1.1610
1.642
718
Tabel bijlage 6.38: totale kosten bezwaar afgerond op gehele getallen in euro’s.
Indexering: Indexering van de lonen vindt plaats op basis van de indexering van het WML zoals deze berekend is in bijlage 7.2. Reden: de ontwikkeling van het WML is gebaseerd op het gemiddelde van alle CAO’s
18 In GWS4all worden besluiten geregistreerd, van de 20.000 afgehandelde procedures betroffen het 7488 besluiten waartegen de mogelijkheid van bezwaar en beroep openstond. (7488/202*100% = 3%)
139
Bijlage 6.12: Kosten hoofdproces variant twee Wanneer we de vastgestelde rollen en handelingen in een tabel zetten ontstaat de volgende kostprijs voor variant twee: Handeling
Rol
Salaris schaal
Aanmaken taak tegenprestatie in Mens Centraal (MC) Selectie en uitnodiging cliënt Gesprek belastbaarheid en wensen Opleggen tegenprestatie middels beschikking Na vier weken cliënt oproepen om tegenprestatie vast te stellen Aanmaken opdracht mutatie formulier tbv de administratie WRP Overdracht taak MC naar administratie WRP Totaal Casemanager Afsluiten taak MC Inboeken instrument verzekering en plaatsing Aanmaken beschikking en overeenkomst Aanmaken schema Archivering Totaal administratie WRP Kostprijs per plaatsing variant twee Tabel bijlage 6.39: Kostprijs hoofdproces 2 in euro’s.
Casemanager
8
Tijdeenheden (minuten ) 2
Casemanager Casemanager Casemanager Casemanager
8 8 8 8
10 60 30 30
Casemanager
8
10
Casemanager
8
2
Adm. WRP Adm. WRP Adm. WRP Adm. WRP Adm. WRP
7 7 7 7 7
2 10 15 5 5
Totale tijd per salarisschaal
Inschaling (max-2) + toeslagen € Per maand 3.380.69
144
52,01 Per maand 2.977,59
37
11,77 63.78
Per jaar betekent dit voor de kosten van het hoofdproces: Jaar Jaar 1 (* € 63,78) Percentage dat een tegenprestatie 40% levert: Aantal gevulde plekken 115 Waardering uren 7.335 Tabel bijlage 6.40: Totale kostprijs per jaar variant twee in euro’s.
Jaar 2 (* € 65,06) 40%
Jaar 3 (* € 66,36) 20,00%
115 7.482
58 3848
Indexering: Indexering van de lonen vindt plaats op basis van de indexering van het WML zoals deze berekend is in bijlage 7.2. Reden: de ontwikkeling van het WML is gebaseerd op het gemiddelde van alle CAO’s
140
Bijlage 6.13: Opbrengsten afdeling SEZ gemeente Almelo De beëindigde uitkeringen worden gewaardeerd tegen de gemiddelde bruto jaar uitkering. De gemiddelde 19 bruto jaar uitkering binnen de gemeente Almelo is € 14.101 bruto. Er van uitgaan de van twee beëindigde uitkeringen per jaar: Jaar Percentage dat een tegenprestatie levert: Aantal gevulde plekken Beëindigde uitkeringen door tegenprestatie
Jaar 1 (* € 14.101) 40% 115 2
Jaar 2 (* € 14.383) 80% 230 2
Jaar 3 (* € 14.671) 100% 288 2
Totale verwachte reductie per jaar
28.202
28.766
29.342
Totale verwachte reductie cumulatief
28.202
57.532
88.026
Tabel bijlage 6.41: Besparing uitkeringen per jaar en cumulatief in euro’s.
Bijlage 6.14: Kosten professionele vrijwilligersorganisatie Navraag binnen Scoop welzijn leert dat in 2012 432 vrijwilligers zijn doorverwezen. Scoop rekent per intake van een vrijwilliger 2 uur. Deze intake wordt zowel door de professional als een ervaren vrijwilliger gedaan. 80% van de bemiddelde vrijwilligers vallen onder de noemer “kwetsbaar”. Dit houdt in dat zij niet in staat zijn om op eigen initiatief vrijwilligerswerk te zoeken. De integrale kostprijs per bemiddeling bedraagt € 73,17. Integrale kostprijs Scoop € 73,17. Jaar Percentage dat een tegenprestatie levert: Aantal gevulde plekken Uitkeringsgerechtigden die zelf een tegenprestatie vinden (1/3, zie bijlage 2.1 evaluatie Maastricht) Te bemiddelen door de professionele organisatie
Jaar 1 (* 73,17) 40% 115 38
Jaar 2 (* 74,63) 40% 115 38
Jaar 3 (* 76,13) 20% 58 19
77
77
39
Waardering tegen integrale kostprijs Scoop
5.634
5.747
2.969
Tabel bijlage 6.42: Kosten professionele vrijwilligersorganisatie in euro’s.
Indexering: Indexering van de integrale kostprijs van Scoop vindt plaats op basis van de indexering van het CPI zoals deze berekend is in bijlage 7.3.
19 Bron: MAU aanvraag. 141
Bijlage 6.15: Kosten van de organisatie waar het vrijwilligerswerk verricht wordt. Binnen de enquête die gehouden is, is aan het verenigingsleven gevraagd hoeveel zij uitgaven aan kosten voor vrijwilligers. Op deze vraag antwoordden 48 respondenten, hieruit bleek dat de gemiddelde kosten bleven steken op € 385,00 per jaar per vrijwilliger of € 32,08 per maand. Omdat de kosten van begeleiding op de werkplek nog door de professionele vrijwilligersorganisatie nog door de gemeente worden gedragen komen deze koste ten laste van de organisatie waar het vrijwilligerswerk wordt verricht. In bijlage 6.15 is de ontwikkeling van deze kosten weergegeven per jaar van de SROI. Door de begeleiding door vrijwilligers binnen de organisatie te regelen wordt verwacht dat de begeleiding weinig extra inzet vergt. Echter zelfs bij instructie op instructief niveau zal de inzet hoger uitpakken. Daarom is ervoor gekozen om de kosten met een factor 1,2 op te hogen. Dit houdt in dat voor elke Euro aan reguliere kosten 20 Eurocent aan begeleidingskosten worden gerekend. Binnen de enquête die gehouden is is aan het verenigingsleven gevraagd hoeveel zij uitgaven aan kosten voor vrijwilligers. Op deze vraag antwoorden 48 respondenten, hieruit bleek dat de gemiddelde kosten bleven steken op € 385,00 per jaar per vrijwilliger of € 32,08. Voor de instroom bij verenigingen aan we uit van het instroom schema zoals dat aangegeven is. Het is niet te verwachten dat de 288 plaatsen direct het eerste jaar gevuld worden. De instroom binnen deze SROI houdt dan ook het volgende schema aan: Instroom schema tegenprestatie voor kosten vereniging: Jaar Jaar 1 (*32,08 per maand) Jaar 2 (*32,72 per maand) Percentage dat een tegenprestatie 40% 80% levert: Aantal gevulde plekken 115 115 Aantal maanden met kosten 775 2.155 Waardering kosten 24.862 70.515 Tabel bijlage 6.43: Totale kosten voor de organisatie waar vrijwilligerswerk wordt verricht in euro’s.
Jaar 3 (*33,38 per maand) 100% 288 3.148 105.068
Instroom per jaar/ per maand: Maand:
Jaar 1 Jaar 2 Jaar 3 Aantal TP kosten Aantal TP kosten Aantal TP Januari 10 320,8 125 4010 235 Februari 20 641,6 135 4330,8 240 Maart 30 962,4 145 4651,6 245 April 40 1283,2 155 4972,4 250 Mei 50 1604 165 5293,2 255 Juni 60 1924,8 175 5614 260 Juli 70 2245,6 185 5934,8 265 Augustus 80 2566,4 195 6255,6 270 September 90 2887,2 205 6576,4 275 Oktober 100 3208 215 6897,2 280 November 110 3528,8 225 7218 285 December 115 3689,2 230 7378,4 288 Totaal per jaar 775 24862 2155 69132,4 1110 Tabel bijlage 6.44: Ontwikkeling kosten voor de organisatie waar vrijwilligerswerk wordt verricht.
kosten 7538,8 7699,2 7859,6 8020 8180,4 8340,8 8501,2 8661,6 8822 8982,4 9142,8 9239,04 100988
Jaar Jaar 1 Jaar 2 Jaar 3 Percentage dat een tegenprestatie 40% 80% 100% levert: Waardering kosten 24.862 70.515 105.068 Begeleiding kosten 4.972 14.103 21.014 Begeleiding kosten na indexering 4.972 14.385 21.863 Tabel bijlage 6.45: Totale geschatte kosten voor begeleiding voor de organisatie waar vrijwilligerswerk wordt verricht in euro’s.
Om de extra begeleidingskosten te dekken wordt een inschatting gemaakt dat de kosten voor een tegenpresteerder factor1,2 hoger uitvallen. Hiermee wordt bedoeld dat voor iedere euro voor normale kosten van een vrijwilliger, 0,20 eurocent extra kosten worden gerekend voor een tegenpresteerder. 142
Indexering: Indexering van de kosten voor organisaties waar vrijwilligerswerk plaatsvindt, vindt plaats op basis van de indexering van het CPI zoals deze berekend is in bijlage 7.3.
143
Bijlage 6.16: Opbrengsten organisatie waar vrijwilligerswerk verricht wordt. Deze kracht zou minimaal het WML ontvangen. Gezien de werkzaamheden die de tegenpresteerder gaat leveren en de achtergrond van langdurige uitkering afhankelijkheid is het WML een realistische grens. Echter is de doelgroep die de tegenprestatie levert niet te vergelijken met iemand met een volledige loonwaarde. Tegenpresteerders die tot de doelgroep behoren moeten in eerste instantie ingeschaald worden tussen de 20% (bovengrens WSW) en de 40% (bovengrens participatie). Voor de bepaling van de tegenprestatie zal 30% genomen worden van het WML. In het gesprek dat gevoerd is met Scoop Welzijn is aangegeven dat er geen baten ontvangen worden van verricht vrijwilligerswerk. De baten van de tegenpresteerder vallen geheel ten gunste van de organisatie waar het vrijwilligerswerk verricht wordt. Hierdoor wordt ook binnen variant twee de impact toegevoegd aan de opbrengsten van de organisatie waar de tegenprestatie verricht wordt. Een gedetailleerd overzicht van de berekening van de opbrengsten van vrijwilligerswerk is in bijlage 6.17 terug te vinden WML per uur : jaar 1: € 10,17 jaar 2: € 10.37 jaar 3: € 10.58
Gemiddelde loonwaarde 30% Waardering tegenprestatie uren: € 10,17 * 30% = € 3,05 per uur Waardering tegenprestatie uren: € 10,37 * 30% = € 3,11 per uur Waardering tegenprestatie uren: € 10,58 * 30% = € 3,54 per uur
Jaar Jaar 1 (*3.05) Jaar 2 (*3,11) Percentage dat een tegenprestatie levert: 40% 80% Aantal gevulde plekken 115 230 Aantal geleverde uren 18.600 51.720 Waardering uren 56.730 160901 Tabel bijlage 6.44: Totale opbrengsten voor de organisatie waar vrijwilligerswerk wordt verricht in euro’s.
Jaar 3 (* 3,54) 100% 288 75.552 266447
Instroom tegenprestatie in uren Maand:
Jaar 1
Jaar 2
Jaar 3
Aantal TP
Aantal uren
Aantal TP
Aantal uren
Aantal TP
Aantal uren
Januari
10
240
125
3.000
235
5.640
Februari
20
480
135
3.240
240
5.760
Maart
30
720
145
3.480
245
5.880
April
40
960
155
3.720
250
6.000
Mei
50
1.200
165
3.960
255
6.120
Juni
60
1.440
175
4.200
260
6.240
Juli
70
1.680
185
4.440
265
6.360
Augustus
80
1.920
195
4.680
270
6.480
September
90
2.160
205
4.920
275
6.600
Oktober
100
2.400
215
5.160
280
6.720
November
110
2.640
225
5.400
285
6.840
December
115
2.760
230
5.520
288
6.912
Totaal per jaar
471
18.600
1.371
51.720
2.036
75.552
Tabel bijlage 6.46: Ontwikkeling opbrengsten voor de organisatie waar vrijwilligerswerk wordt verricht.
Indexering: Indexering van de opbrengsten voor organisaties waar vrijwilligerswerk plaatsvindt, vindt plaats op basis van de indexering van het WML zoals deze berekend is in bijlage 7.2.
144
Bijlage 6.17: Totaal overzicht kosten en baten inclusief NCW Kosten
Jaar 1
Jaar 2
Jaar 3
NCW
Kosten doelgroep: Verlies van vrije tijd
20.930
62.670
96.329
163.703
Verlies uitkering
17.369
30.324
35.691
76.466
Variant één Totale uitvoering
41.967
59.978
57.196
146.653
Variant twee regisserende gemeente
22.105
33.539
34.336
82.788
5.634
5.747
2.969
13.370
24.862
70.515
105.068
182.506
4.972
14.385
21.863
37.517
Kosten afdeling SEZ
Kosten professionele vrijwilligersorganisatie Kosten matching en bemiddeling Kosten organisatie waar vrijwilligerswerk verricht wordt Kosten vrijwilliger Begeleidingskosten Afname samenhang intern
PM -
PM -
PM -
PM –
geen
geen
geen
Geen
Afname levensgeluk
PM -
PM -
PM -
PM -
Afname inkomen
PM -
PM -
PM -
PM -
Kosten overige Maatschappij (niet direct toerekenbaar) Kosten verdrongen re-integreerder
Totaal Variant één
110.100
237.872
316.147
606.845
95.873
211.433
293.287
548.398
Totaal Variant twee
Opbrengsten
Jaar 1
Jaar 2
Jaar 3
NCW
Opbrengsten doelgroep: Toegenomen levensgeluk
112.800
115.668
59.927
268.678
600
6.429
7.075
12.811
Opbrengsten handhaving
27.464
47.023
55.972
119.642
Reductie betaalde uitkeringen
28.202
57.532
88.024
158.562
266.447
437.296
Toegenomen loon Opbrengsten afdeling SEZ
Opbrengsten professionele vrijwilligersorganisatie ?
geen
geen
geen
Opbrengsten organisatie waar vrijwilligerswerk verricht wordt Vervangingswaarde Maatschappelijke betrokkenheid (extern gericht)
53.730
160.901
PM+
PM+
PM+
PM+
Toename solidariteitsgevoel
PM ++
PM ++
PM ++
PM ++
Toename draagvlak arbeidsmarkt
PM+
PM+
PM+
PM +
PM +
PM +
PM +
PM+
Opbrengsten overige maatschappij
Opbrengsten verdrongen re-integreerder Toename vrije tijd Totaal Discontopercentage
222.796
387.553
477.445
996.988
4,00%
Tabel bijlage 6.47: Totale kosten en baten inclusief de NCW jaar1-3 op basis van een discontopercentage van 4% in afgeronde getallen in euro’s.
145
Bijlage 7: Indexering Bijlage 7.1: Indexering gemiddelde uitkering Voor een aanname met betrekking tot de ontwikkeling van de uitkering binnen de drie jaar van de SROI wordt naar het verleden gekeken. Wanneer we naar de afgelopen vijf jaren kijken dan lat de stijging van de gemiddelde uitkering het volgende beeld zien: Tabel indexering uitkering Jaar
Gemiddelde uitkering in €
% t.o.v. voorgaand jaar
Stijging
2008
12973
100%
2009
13180
102%
2%
2010
13693
104%
4%
2011
13806
101%
1%
2012
14101
102%
2%
Totale stijging
9%
Gemiddeld Gemiddeld (afgerond op hele %)
2%
Tabel bijlage 7.1: Indexering gemiddelde uitkering in %.
Bij de ontwikkelingen van de kosten wordt daarom waar de gemiddelde jaaruitkering wordt gebruikt de kosten met 2% verhoogd. De jaar uitkering voor de jaren van de SROI zal als volgt worden vastgesteld: Jaar % € Jaar 1 100 14101 Jaar 2 102 14383 Jaar 3 102 14671 Tabel bijlage 7.1: Indexering gemiddelde uitkering in euro’s.
Bijlage 7.2: Indexering WML Tabel indexering WML op basis van een 36 urige werk week Jaar
WML per januari in €
% t.o.v. voorgaand jaar
Stijging
2008
9,24
100%
2009
9,56
103%
3%
2010
9,74
102%
2%
2011
9,86
101%
1%
2012
10,17
103%
3%
Totale stijging
9%
Gemiddeld (afgerond op hele %)
2%
Tabel bijlage 7.3: Indexering WML in %.
Bij de ontwikkelingen van de kosten wordt daarom waar de gemiddelde jaaruitkering wordt gebruikt de kosten met 2% verhoogd. De jaar uitkering voor de jaren van de SROI zal als volgt worden vastgesteld: Jaar % Jaar 1 100 Jaar 2 102 Jaar 3 102 Tabel bijlage 7.4: Indexering WML in euro’s.
€ 10,17 10,37 10,58
146
Bijlage 7.3: indexering CPI Voor alle kosten en opbrengsten die buiten het WML en de gemiddelde bruto jaaruitkering vallen maar toch geïndexeerd worden kijken we naar de ontwikkeling van de algemene uitgaven van de Consumenten Prijzen Index. Tabel indexering algemene uitgaven CPI20 Jaar
CPI per januari in €
% t.o.v. voorgaand jaar
Stijging
2006
100
2007
101,61
101,61%
1,61%
2008
104,14
102,49%
2,49%
2009
105,38
101,19%
1,19%
2010
106,52
101,08%
1,08%
2011
109,22
102,53%
2,53%
Totale stijging
9%
Gemiddeld (afgerond op hele %)
2%
Tabel bijlage 7.5: Indexering CPI
20 http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=80545ned&D1=0&D2=0&D3=a&D4=a&VW=T 147
Bijlage 8: Criteria voor een eventuele ex-post SROI Hieronder vindt u de criteria zoals deze zijn gehanteerd binnen deze opdracht. Bij een mogelijke ex-post SROI kunnen deze criteria helpen bij het eenduidig uitvoeren van deze berekening zodat deze vergeleken kan worden met de ex-ante berekening in deze opdracht. Kostensoort: Kosten doelgroep: Verlies van vrije tijd
Criterium:
Berekend in:
Het aantal werkelijke uren dat er een tegenprestatie geleverd is * ((netto WML- netto uitkering)/(48 werkbare weken x 36 uur)). Het werkelijke saldo van de netto opgelegde maatregelen die zijn te herleiden aan de tegenprestatie.
Bijlage 6.1
Het werkelijke aantal opgeboekte hoor- wederhoor procedures * kostprijs procedure
Bijlage 6.5 Bijlage 6.6
Kosten verzekering
Het werkelijke aantal bestede uren * de salarisschaal van een beleidsmedewerker . Het werkelijke aantal tegenpresteerders * de premie inclusief assurantiebelasting
Kosten hoofdproces
Het werkelijke aantal tegepresteerders * kostprijs procedure
Kosten Convince
Het aantal afgelegde werkbezoeken voor het binnenhalen van tegenprestatie plaatsen afgezet tegen het aantal binnengehaalde plaatsen.
Bijlage 6.8/6.12 Bijlage 6.9
Verlies van uitkering Kosten afdeling SEZ: Kosten handhaving Kosten van beleid
Kosten Het aantal contact momenten per jaar * de kostprijs van de procedures. Casemanagement Kosten bezwaar en Het daadwerkelijke aantal behandelde bezwaarschriften * kostprijs procedure. beroep Kosten professionele vrijwilligersorganisatie: Bemiddeling en Het werkelijke aantal verwezen tegenpresteerders * integrale kostprijs Scoop acquisitie Kosten verenigingsleven: Kosten vrijwilligers Het werkelijke aantal tegenpresteerders * werkelijke kosten vrijwilligers Kosten begeleiding
Bijlage 6.2
Bijlage 6.7
Bijlage 6.10 Bijlage 6.11
Bijlage 6.14
Bijlage 6.15
Het werkelijke aantal tegenpresteerders * werkelijke extra kosten voor begeleiding
Kosten verdrongen re-integreerder: Afname levensgeluk ((het werkelijke totaal aantal verdrongen re-integreerders * 28%) *0,42) *(het werkelijke gemiddelde aantal uren dat er een tegenprestatie is verricht/ 25) Tabel bijlage 8.1: Kosten criteria voor ex-post SROI.
Bijlage 6.3
Soort opbrengst: Criterium: Opbrengsten doelgroep: Toegenomen ((het werkelijke totaal aantal mensen dat positief beïnvloed is * 28%) *0,42) * 28%) levensgeluk *0,42) *(het werkelijke gemiddelde aantal uren dat er een tegenprestatie is verricht/ 25)
Berekend in:
Toegenomen loon (werk)
Het totale verschil in netto loon van alle mensen met regulier werk die vanuit de groep tegenpresteerders komen.
Bijlage 6.4
Toegenomen loon (premie)
Het aantal uitgekeerde participatiepremies van alle mensen die vanuit de groep tegenpresteerders komen
Bijlage 6.4
Bijlage 6.3
Opbrengsten afdeling SEZ: Opbrengst handhaving Het werkelijke aantal opgeboekte hoor- wederhoor procedures * kostprijs procedure
Bijlage 6.2
Reductie uitkering
Bijlage 6.13
Het werkelijke aantal bestede uren * de salarisschaal van een beleidsmedewerker.
Opbrengsten verenigingsleven: Opbrengst Het werkelijke aantal uren dat een tegenprestatie is geleverd * 30% van het WML op vervangingswaarde basis van een werkweek van 36 uur. Opbrengsten verdrongen re-integreerder: Toename vrije tijd Het aantal uren re-integratie van verdrongen re-integreerders * ((netto WML- netto uitkering)/(48 werkbare weken x 36 uur)). Tabel bijlage 8.2: Opbrengsten criteria ex-post SROI.
Bijlage 6.16
Bijlage 6.1
148
Bijlage 9: Impactmap varianten één en twee Bijlage 9.1: Impactmap variant één
149
Bijlage 9.2: Impactmap variant twee
150