Van Harte! Dit onderzoek is uitgevoerd door Stichting Oikos in opdracht van het Landelijk Dienstencentrum van de Protestantse Kerk in Nederland.
Onderzoek naar het maatschappelijk rendement van de Protestantse Gemeente in Utrecht
Van harte!
Inhoudsopgave SAMENVATTING.................................................................................................................................... 2 VOORWOORD........................................................................................................................................ 3 1.
INLEIDING...................................................................................................................................... 4
2.
WERKWIJZE .................................................................................................................................. 6
3.
KERK IN DE SAMENLEVING........................................................................................................ 9 3.1 3.2 3.3 3.4
4
DE PROTESTANTSE GEMEENTE TE UTRECHT ..................................................................... 15 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
5.
PASTORAAT: DE POGING OM MENSEN TE ZIEN, IN BEELD TE KRIJGEN EN TE HOUDEN. ............... 24 DIAKONAAT: DIRECT CONTACT MET DIVERSE GROEPEN IN DE SAMENLEVING ............................ 25 BELEIDSWERK VAN DE PROTESTANTSE GEMEENTE UTRECHT ................................................. 25 VORMING EN TOERUSTING .................................................................................................... 26 EREDIENST .......................................................................................................................... 26 BEHEERSASPECTEN ............................................................................................................. 27 JEUGDWERK ........................................................................................................................ 27 CULTUUR ............................................................................................................................. 28 OVERIGE ACTIVITEITEN ......................................................................................................... 28 VOORLOPIGE SAMENVATTING ................................................................................................ 29 AANVULLENDE GEGEVENS .................................................................................................... 29
BETEKENIS VAN DE BEREKENINGEN .................................................................................... 30 7.1 7.2 7.3 7.4
8.
VERSCHILLENDE SOORTEN RENDEMENT ................................................................................ 20 RENDEMENT VAN DE KERKEN ............................................................................................... 22 VERMEDEN KOSTEN .............................................................................................................. 22 KANTTEKENINGEN ................................................................................................................. 23
RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK..................................................................................... 24 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8 6.9 6.10 6.11
7.
AANTALLEN .......................................................................................................................... 15 PERSONEEL EN FINANCIËN ................................................................................................... 16 FINANCIËLE RELATIE MET DE OVERHEID ................................................................................. 18 GELDVERKEER MET HET LANDELIJK BUREAU VAN DE PKN ...................................................... 19 SAMENVATTEND FINANCIEEL OVERZICHT................................................................................ 19
WAT IS HET MAATSCHAPPELIJK RENDEMENT? .................................................................. 20 5.1 5.2 5.3 5.4
6.
VERSCHILLEND PERSPECTIEF.................................................................................................. 9 KERKEN ALS INSTRUMENT?................................................................................................... 10 OVERHEID HEEFT INVLOED .................................................................................................... 12 KERK MET EIGEN OVERWEGINGEN ......................................................................................... 13
UREN VAN PROFESSIONALS EN VRIJWILLIGERS ....................................................................... 30 MAATSCHAPPELIJK RENDEMENT ........................................................................................... 31 VERDELING VAN DE AANDACHT .............................................................................................. 31 SPAANDERS ......................................................................................................................... 32
AFRONDING ................................................................................................................................ 33 BIJLAGE 1: BIJLAGE 2: BIJLAGE 3: BIJLAGE 4: BIJLAGE 5:
MENSEN DIE INFORMATIE HEBBEN VERSCHAFT VOOR HET ONDERZOEK ................................. 34 BEREKENINGEN EN INSCHATTINGEN ................................................................................... 35 DE PRIJSSTELLING IN HET ONDERZOEK ............................................................................... 37 NOTITIES OP GROND VAN HET GESPREK MET ENKELE WETENSCHAPPERS. ............................ 39 NIET BECIJFERBARE RESULTATEN VAN DE KERK .................................................................. 40
Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
1
Van harte!
Samenvatting Het rapport Van harte! doet verslag van een onderzoek binnen de Protestantse Gemeente Utrecht naar het Maatschappelijk Rendement van die Gemeente. Het onderzoek is in januari 2004 door de Stichting Oikos gestart in opdracht van het Landelijk Dienstencentrum van de (toen nog) Samen op Weg-kerken. In de daarop volgende vier maanden is gesproken met vertegenwoordigers van 16 wijkgemeenten in de stad Utrecht en met een aantal professionals van de kerk, die werkzaam zijn op specifieke werkterreinen (inloophuizen, interkerkelijke samenwerkingsverbanden). In totaal zijn 33 gesprekken gevoerd terwijl daarnaast informatie is geleverd door een aantal personen op diverse bureaus in stad en land. Een begeleidingsgroep zag toe op het werk terwijl een kleine groep wetenschappers heeft gesproken over de onderliggende veronderstellingen bij dit onderzoek. Centraal stond de vraag wat de uitgespaarde kosten zijn voor de rest van de samenleving omdat de Protestantse Gemeente Utrecht doet wat ze doet. Daartoe is allereerst geïnventariseerd wat in al de onderzochte wijkgemeenten en instellingen concreet gebeurt. Wat is de inhoud van dat werk, hoeveel mensen zijn betrokken bij de uitvoering, hoeveel uren kost dat per jaar en vervangt dit werk enige activiteit van andere maatschappelijke organisaties of van de overheid? Aan elk van die activiteiten is een tarief gekoppeld, dat overeenkomt met de tarieven die de overheid vergoedt aan de Thuiszorg in Nederland. Uit het onderzoek blijkt dat vanuit de Protestantse Gemeente Utrecht ruim 408.000 uren werk wordt uitgevoerd door professionals en vrijwilligers. Dat komt neer op 258 volledige arbeidsplaatsen. Voor 136 van die arbeidsplaatsen geldt dat ze maatschappelijk gezien kosten wegnemen bij andere instanties. Het gaat daarbij om € 8,25 miljoen. De Protestantse Gemeente Utrecht heeft hiertoe zelf € 3,7 miljoen uitgegeven. De totale waarde van alle arbeid (258 fte) bedraagt bijna € 16 miljoen. De overheid draagt aan dit werk ook een steentje bij. Dat gebeurt door subsidies voor enkele arbeidsplaatsen en door steun bij het onderhoud van monumentale kerkgebouwen. Het onderzoek toont aan dat de overheid zeer veel waar voor haar geld ontvangt. Het uitgevoerde onderzoek heeft enkele voorlopers. Vergelijkingen daarmee geven aan dat de totale inzet per wijkgemeente gemiddeld komt op 16 fte - ruim 2 fte hoger dan berekend is voor drie wijkgemeenten in Apeldoorn. Ook in vergelijking met een algemeen onderzoek naar het werk van kerken in Nederland blijkt Utrecht beduidend hoger te scoren. Vergeleken met een onderzoek in het kanton Zürich blijkt de totale inzet in menskracht meer dan dubbel zo hoog te zijn per kerkelijke gemeente. De resultaten zijn nu weergegeven in cijfers. Het geld, de arbeidsplaatsen zijn door de leden van de Protestantse Gemeente Utrecht ingezet omdat zij daartoe gemotiveerd zijn vanuit hun kerkelijke betrokkenheid. De resultaten geven een beeld van die betrokkenheid. Het rapport maakt duidelijk gemaakt dat die betrokkenheid zich niet alleen manifesteert in (semi-)kerkelijke organisaties. De betrokkenheid komt ook tot uiting in tal van andere werkzaamheden: lid van een wijkraad, meewerken als oppasouder op een school, vrijwilligerswerk doen voor een patiëntenvereniging, enz. Vandaar dat meermalen is gemeld dat de weergegeven getallen de ondergrens zijn. De uitkomst zal in werkelijkheid hoger zijn. Het ging de mensen, waarover dit onderzoek gaat, uiteindelijk niet om de uren noch om het geld maar om de betrokkenheid bij mensen in hun omgeving. En zij doen dit werk van harte.
Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
2
Van harte!
Voorwoord Een onderzoek naar het maatschappelijk rendement van de protestantse gemeente in de stad Utrecht. U heeft nu het verslag daarvan in handen. Het verslag is een stand van zaken op een bepaald moment, bezien door een vooraf gekozen bril. Voor dit onderzoek is die bril voorzien van glazen waarbij we goed kijken naar wat kerken in de samenleving betekenen. In tal van activiteiten komt dit tot uiting. Bij de uitvoering van dit onderzoek is, vooral vanwege de beperkte tijd waarin het is uitgevoerd, een selectie toegepast. Het onderzoek is alleen gericht op het werk dat individuen en groepen binnen en vanuit de kerkelijke organisatie hebben verricht. Buiten beeld is gebleven wat kerkmensen doen buiten de kerkelijke organisatie en verbanden: de oppasgroep op de school, de buurtvereniging van de wijk, de vrijwillige brandweer, de natuurvereniging in het omliggende gebied, de vakbond of de landelijke steungroep voor vluchtelingen zonder officiële verblijfstitel. Die kerkmensen kijken - ook op grond van hun geloof - voorbij de eigen voortuin, de eigen organisatie. Zij dragen bij aan stappen die leiden naar minder onrecht, meer begrip, betere zorg voor elkaar en voor de gehele bewoonde wereld. Het onderzoek kon slechts plaatsvinden dankzij de open en welwillende houding van veel mensen. Graag wil ik hen hartelijk danken voor de bereidheid tijd in te ruimen voor een gesprek ten behoeve van dit onderzoek. Uit de resultaten blijkt dat de actieve mensen zelf al veel tijd besteden aan het werk van de kerk. Meewerken aan het onderzoek – het kwam er soms met enige moeite van. Tegelijk geldt dat ik steeds hartelijk ben ontvangen, alle mogelijke vragen heb kunnen stellen over de inzet van mensen en daarbij meer dan eens niet alleen maar de feitelijkheid van het kerkelijk werk onder ogen kreeg. Menig gesprek liep over in een gesprek over de motivatie om dit werk te doen en te blijven doen, over de richting waarin de kerk en de kerkelijke organisatie zich ontwikkelen. Mijn gesprekspartners waren steeds zeer betrokken bij het werk. Het is niet slechts een jas die je aandoet gedurende een afgesproken aantal uren per week. Het is veel eerder een uiting van betrokkenheid, een hartelijke vorm van medeleven met anderen. Mensen blijken het werk bijna zonder uitzondering van harte te doen. Dat is één van de indrukwekkende ervaringen die ik opdeed tijdens dit onderzoek. Ongetwijfeld is het beeld onvolledig. Slechts een deel van het werk komt met dit rapport onder de korenmaat vandaan. Het rapport geeft een indruk van wat in ieder geval vanuit kerken gebeurt. Daarom moet bij de presentatie van de uitkomsten klinken dat de uitkomst het minimum is. Alles wat onbenoemd is gebleven maar wel gebeurt, voegt toe aan de uitkomsten. Maar op z’n minst gebeurt vanuit kerken wat in dit verslag naar voren komt. Daarnaast biedt dit verslag een beeld van de tijd die vanuit kerken aan al de onderzochte activiteiten is besteed. En het doet een poging die tijd om te rekenen in een geldbedrag. Daarmee is dit onderzoek een exercitie geworden om in beeld te brengen wat kerkmensen doen. Hopelijk leidt dat er toe dat kerkmensen met een gepast zelfbewustzijn over hun kerk en hun kerkenwerk zullen spreken. Dat werk doet er toe!
Utrecht, mei 2004 Jaap van der Sar
Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
3
Van harte!
1.
Inleiding
Wat doen kerken er toe? Wat doen levensbeschouwelijke groepen er toe? Het antwoord op deze vragen hangt sterk af van de persoon die het antwoord geven wil. Iemand, die met de kerken te maken heeft rond de opvang van vluchtelingen, kan wijzen op de opvang die kerkmensen in vele plaatsen bieden. Planologen voor een stadsuitbreiding moeten soms een duidelijke hint ontvangen om ruimte te reserveren voor een kerkgebouw of moskee. Politici die zich inzetten voor een betaalbare sociale zekerheid op lange termijn zullen meer met werkgevers en werknemers spreken dan met kerken - maar zij weten ook dat kerken een traditie hebben rond de ‘Arme kant van Nederland’. En de instelling voor maatschappelijke dienstverlening stelt de vraag in hoeverre mensen zijn opgenomen in sociale netwerken, zoals van kerken. Naarmate mensen meer mensen kennen, lopen zij veelal een minder groot gevaar op vereenzaming. In die zin doen levensbeschouwelijke verbanden er toe. Bovenstaande voorbeelden refereren steeds aan een maatschappelijke functie van de levensbeschouwelijke groepen - of het nu een synagoge, een moskee of een kerk betreft. Steeds blijken die instituties een effect te hebben op in ieder geval de eigen leden. Vanuit die instituties vindt een zekere scholing plaats, worden mensen uitgenodigd mee te doen met diverse activiteiten en zijn zij in staat relaties met medemensen vorm te geven en mogelijk zelfs uit te bouwen. Sociale cohesie krijgt een positieve impuls via de levensbeschouwelijke verbanden. Met het oog daarop doen vele politici een beroep op die verbanden. Wellicht, zo lijkt de gedachte, kunnen zij behulpzaam zijn bij het oplossen van enkele problemen in de buurt. De laatste maanden komt daarbij met name de uitdaging van de integratie naar voren. Bijna elke burgemeester uit zich positief over die maatschappelijke functie van de kerk. De vraag is opgekomen of die sociale functie ook enigszins te kwantificeren is. Valt te meten wat de levensbeschouwelijke groepen bijdragen aan de opbouw van de samenleving? Is die bijdrage te meten en te waarderen? En met welke maat doe je dat dan? In 2003 is een eerste verkennend onderzoek verricht door de Stichting Oikos in Apeldoorn-Zuid. Dat heeft begin mei 2003 geleid tot de publicatie van het rapport De Hofstad: een cadeautje aan de samenleving. In het rapport is een eerste analyse geboden van de bijdrage van - in dit geval drie - wijkgemeenten van de Samen-op-Wegkerken in Apeldoorn. Het onderzoek beoogde een registratie van het kerkelijke werk. En het toonde aan dat op vrijwillige basis een groot aantal mensen een bijdrage biedt aan de opbouw en kwaliteit van de samenleving in een wijk van de stad Apeldoorn. Met het oog op de te organiseren Kerkdag op 12 juni 2004 te Utrecht is besloten een vervolg te geven aan het Apeldoornse onderzoek. De Stichting Oikos ontving de opdracht te berekenen wat het Maatschappelijk Rendement is van de Protestantse Gemeente in de stad Utrecht op de samenleving. In dit rapport doet Oikos verslag van het onderzoek. Hoofdstuk 2 is gewijd aan de gevolgde werkwijze. In hoofdstuk 3 volgt een beschouwing over de relatie tussen kerk en samenleving. In dit hoofdstuk volgt ook een nader oordeel over de plaats van de kerk in de samenleving. Dat oordeel is de basis voor de rest van het onderzoek. Hoofdstuk 4 richt de blik op het onderzoeksobject, de Protestantse Gemeente te Utrecht. Hoe is deze georganiseerd? Welke karakteristiek past? Hoe verhoudt deze karakteristiek zich ten opzichte van andere levensbeschouwelijke groepen. Bij deze beschrijving is gebruik gemaakt van onderzoeksmateriaal van onder meer het Sociaal en Cultureel Planbureau te Den Haag. In hoofdstuk 5 volgt een aantal overwegingen rond de inhoud van het begrip Maatschappelijk Rendement.
Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
4
Van harte!
In hoofdstuk 6 zijn resultaten van het onderzoek gepresenteerd. Daarbij is het accent gelegd op de inzet van mensen rond de verschillende soorten van werk, die in en vanuit de Protestantse Gemeente in Utrecht plaatsvinden. Aan de uren is een prijsindicatie gekoppeld. Hoofdstuk 7 biedt een nadere reflectie op de uitkomsten van het onderzoek. In het slothoofdstuk volgt een afronding met enkele conclusies, die op basis van dit onderzoek zijn te trekken. Bijlagen completeren het verslag. In de bijlagen is meer de nadruk gelegd op onderzoekstechnische aspecten: Wat is onderzocht? Welke redeneringen zijn toegepast? Welke grenzen zijn daarbij in zicht gekomen? In diverse voetnoten wordt verwezen naar enige literatuur.
Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
5
Van harte!
2.
Werkwijze
De aanleiding tot dit onderzoek is het feit dat de drie Samen-op-Wegkerken het officiële samengaan vieren tijdens de Kerkdag op 12 juni 2004 te Utrecht. Achtergrond is dat het van belang is te laten zien wat er plaatsvindt in tal van plaatselijke gemeenten van de Protestantse Kerk in Nederland. Een methode daartoe is de uitvoering van een onderzoek naar het maatschappelijke rendement van één kerkelijke gemeente, de Protestantse Gemeente te Utrecht. Het onderzoek is een vervolg op een soortgelijk onderzoek in 2003 in Apeldoorn. Met het oog op het onderzoek is vanuit de Afdeling Binnenland van het Landelijk Dienstencentrum (LDC) te Utrecht een begeleidingsgroep gevormd. Deze bestond uit de volgende personen: Dhr. drs. O. Sondorp, stafmedewerker LDC, afdeling Binnenland, voorzitter Dhr. drs. W. Klukhuhn, directeur Stedelijk Dienstencentrum (SDC) Samen-op-Weggemeente Utrecht Dhr. drs. K.R. Tinga, stafmedewerker LDC, afdeling Binnenland. In het beginstadium waren ook mevr. Mr. D.E. de Bruijn, teamleider Dienst in de Samenleving van de Afdeling Binnenland van het LDC, en dhr. drs. T. Schoemaker, kerkelijk werker in Apeldoorn, bij deze begeleidingsgroep betrokken. Onderzoeker was dhr. ir. J. van der Sar, coördinator Mondiale Educatie, Stichting Oikos. In gezamenlijk overleg is een werkplan opgesteld, waarbij veel aandacht is besteed aan de tijdsplanning. Het onderzoek zou moeten leiden tot een verslag tijdens de Kerkdag van 12 juni 2004. Daarmee was de beschikbare tijd voor het onderzoek bekend - en beperkt. Het initiatief tot dit onderzoek is genomen vanuit het LDC. Vanuit het LDC is vervolgens contact opgenomen met de SoW-gemeente Utrecht, waarna de Algemene Kerkenraad en het DiakonaalMissionair Overleg van deze gemeente hebben ingestemd met het verzoek tot medewerking. De directeur van het SDC heeft daarop ter introductie van het onderzoek en de onderzoeker een brief verstuurd aan de moderamina van alle wijkgemeenten in de stad Utrecht. De onderzoeker heeft vervolgens afspraken gemaakt met vertegenwoordigers uit elk van de wijken en met een aantal stafleden van het SDC. Steeds is daarbij gezocht naar mensen die binnen de wijk of het werkgebied een goed overzicht van de werkzaamheden hebben. De betrokken personen hebben veelal direct aan die verwachting kunnen voldoen. Een enkele keer hebben zij, met grote trouw, ontbrekende gegevens verzameld en opgestuurd. De elektronische communicatiemogelijkheden waren daarbij van grote waarde. Bijlage 1 biedt een lijst van personen die informatie hebben verschaft tijdens het onderzoek. Tijdens de gesprekken, die gemiddeld ruim twee uur duurden, is het hele scala van activiteiten in de betreffende wijkgemeente of instelling de revue gepasseerd. Dat leidde tot een - voor vele gesprekspartners verbazend - lange lijst over al het werk dat wordt verricht, zowel door de professionals als door de vrijwilligers. Bij elke activiteit is besproken hoeveel mensen er bij betrokken zijn, hoeveel uur die mensen gemiddeld per week aan de betreffende activiteit besteedden en gedurende hoeveel weken per jaar dit plaatsvond. Veel groepen blijken een vergaderfrequentie te hebben van één keer per maand. Afhankelijk van de groep bleek een zomerpauze van één tot drie maanden in acht genomen te worden. Voor het concrete uitvoerende werk was die pauze in het algemeen geringer, omdat vaak voor vervanging is gezorgd. In het gesprek is steeds gecheckt in hoeverre de uitkomst per persoon gedurende het hele jaar overeenkomt met de ervaring van de informant. In feite is tijdens het gesprek steeds een controle uitgeoefend op de validiteit van de cijfers. Correcties zijn zonodig aangebracht in de belasting per week of het aantal weken per jaar, zodat de uiteindelijke uitkomst in belasting per jaar een goed beeld biedt van de werkelijke belasting. Daarbij is systematisch gekozen voor een variant die niet te hoog zou zijn. Gedurende het gehele onderzoek is gewerkt vanuit deze houding: als er een schatting moet worden gemaakt, doe dat dan aan de voorzichtige kant. Dit zal leiden tot een uitkomst waarbij sprake is van een formule als ‘minimaal dit resultaat’. In het algemeen zal de conclusie dan moeten zijn dat de uitkomsten hoger zullen zijn als nog preciezer gewerkt kan worden.
Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
6
Van harte!
Op grond van het gesprek is een verslag gemaakt. Dit verslag is vervolgens voorgelegd aan de betreffende informant met de vraag het geheel opnieuw door te nemen, te corrigeren en aan te vullen. Ondanks de forse tijdsdruk en de dito tijdsinvestering die ook hiermee gepaard ging, hebben de informanten de gegevens bijna steeds nauwkeurig gecontroleerd en veelal ook geverifieerd bij mensen binnen de eigen groep of gemeente. Soms is daarbij nog een aanvulling geboden op de aanvankelijk geproduceerde lijst. Deze gecorrigeerde lijst was dan de basis voor de verdere bewerking van de gegevens ten behoeve van dit onderzoek. Met het oog op aanpalende informatie rond dit onderzoek is veelvuldig gebruik gemaakt van de diensten van het SDC. De staf van het SDC heeft regelmatig een verzoek vanuit Oikos behandeld en van adequate antwoorden voorzien. In bijlage 1 is ook aangegeven welke mensen via schriftelijke of elektronische weg informatie voor dit onderzoek hebben geleverd. Vanuit het SDC was dit een aanzienlijk aantal. Bij de verwerking van de gegevens is steeds gewerkt met verschillende coderingen, zodat op enig tijdstip gewerkt kon - en kan - worden met een nadere rubricering van het werk. De rubricering omvatte de volgende aspecten: a. Wijkgemeente of (inter-)kerkelijke instelling van waaruit het werk is verricht. b. Werk dat al dan niet door professioneel aangestelde personen is verricht. c. Hoofdstukindeling van het werk (pastoraat, diakonaat, beleidsgericht werk, vorming en toerusting, eredienst, beheersgericht werk, jeugd- en jongerenwerk, missionaire arbeid en tot slot arbeid die een sterk cultuurgericht element bevat). d. Onderverdeling per hoofdstuk. Met deze onderverdeling is elk werk in de betreffende wijkgemeente of organisatie gekarakteriseerd - b.v. wijkdiakonie, autodienst, wereldwinkel, catechese voor 12 - 14-jarigen, enz. e. Karakterisering in woorden. Op deze manier ontstond een lijst van activiteiten met daaraan gekoppeld de tijdsbesteding op jaarbasis. Op deze lijst is een correctie toegepast voor interkerkelijke arbeid. De toedeling van uren is gedaan met de financieringsverhouding als uitgangspunt. Daarbij is alleen gekeken naar de verhouding tussen de kerkelijke partners - voor de onderzochte Inloophuizen en voor de Interkerkelijke Stichting Kerken en Buitenlanders was dit steeds 50% RK en 50% protestants. Uitzondering is - vanwege volstrekt praktische redenen - het Inloophuis in Hoog Catharijne, onderdeel van het Stiltecentrum bij Pax Christi. Gegevens van dit inloophuis zijn niet verwerkt. Overigens is ook voor het gehele werk van de Oecumenische Studentengemeente (EUG) deze bijstelling (50 - 50) toegepast. Voor de Johanneskerk is een bijstelling toegepast op basis van de informatie die daarover beschikbaar is gesteld. Het betreft hier met name de inzet van vrijwilligers uit de RK-parochie, die hebben meegewerkt met activiteiten binnen deze kerk. Voor zover mogelijk is steeds gewerkt met het jaar 2003 als onderzoeksjaar. In enkele gevallen konden niet de gegevens van 2003 bepaald worden; zo mogelijk is dan gebruik gemaakt van gegevens over het jaar 2002, terwijl een enkele keer de situatie in 2004 tot uitgangspunt is genomen voor de situatie in 2003. Dan is - voor zover bekend - een bijstelling toegepast op basis van enkele algemene indicatoren. Was een omrekening niet mogelijk, dan zijn de gegevens van 2004 toegepast. Hoe relevant is al het werk dat op deze manier in beeld gekomen is met het oog op de berekening van het Maatschappelijk Rendement? Binnen de Begeleidingsgroep heeft daarover een uitvoerig gesprek plaatsgevonden. Per activiteit is bepaald welk percentage van de uren toegerekend zou worden. De achterliggende redeneringen zijn weergegeven in bijlage 2. Tegelijk is per activiteit bepaald welk tarief hieraan gekoppeld moet worden. In bijlage 3 is weergegeven welke overwegingen hebben geleid tot de uiteindelijk gehanteerde tariefstelling. Met deze gegevens is per activiteit het Maatschappelijk Rendement bepaald met behulp van formules die zijn ingevoerd in een spreadsheet met een omvang van 1400 x 21 cellen. Het geheel van bovenstaande redeneringen is gebaseerd op een aantal aannames. De Begeleidingsgroep heeft het zeer gewaardeerd dat een aantal wetenschappers bereid bleek op Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
7
Van harte!
het onderzoek en de daaraan ten grondslag liggende redeneringen te willen reageren. In bijlage 4 is een weergave geboden van het gesprek met een aantal van hen. Zij gaven aan dat zij op enig moment na voltooiing van het onderzoek graag nog eens willen spreken over de opzet, uitvoering en uitwerking van het onderzoek opdat daarmee het onderliggende concept mogelijk versterkt wordt. Bij het onderzoek is de poging gedaan alle activiteiten van in eerste instantie de Protestantse Gemeente in beeld te brengen. Daarmee is echter een beperking aangebracht. Niet alle gemeenten, die dat zouden kunnen, maken deel uit van de Protestantse Gemeente in Utrecht. Daarbij gaat het met name om de volgende groepen: • Vereniging van Vrijzinnig Hervormden Utrecht. Dit omvat een vereniging, die gekoppeld is geweest aan de Nederlandse Hervormde Kerk. Binnen de Utrechtse vereniging is het besluit gevallen dat in principe alle leden per 1 september 2004 zullen overgaan naar de Remonstrantse Gemeente Utrecht, die de Geertekerk in gebruik heeft. Dankzij de welwillende medewerking van de voorzitter van deze Vereniging zijn de gegevens toch beschikbaar gekomen. Ze zijn opgenomen in dit verslag omdat het onderzoek zich concentreerde op de situatie in 2003. • Hetzelfde betreft de Evangelisch Lutherse Gemeente in de stad Utrecht. Deze gemeente heeft - onlangs - besloten niet op te gaan binnen de Protestantse Gemeente van Utrecht. De leden van deze Gemeente achtten de kans te groot dat daarmee de eigen identiteit en kracht verloren zou gaan. De Lutherse Gemeente acht zich in staat als zelfstandige gemeente te blijven functioneren. Ook de gegevens van deze gemeente zijn opgenomen in dit verslag. • De Waalse Gemeente. Deze gemeente maakte vanouds deel uit van een afzonderlijke classis binnen de Nederlandse Hervormde Kerk. Ook in de PKN zal deze classis een eigen plaats houden zodat ook de noodzaak om binnen elke afzonderlijke plaats volledig te integreren met andere kerkelijke gemeenten niet aanwezig is. Binnen deze gemeente was er niet de gelegenheid mee te werken aan het gehele onderzoek. Slechts een gedeeltelijk beeld zou mogelijk zijn. Dit was de reden om uiteindelijk af te zien van uitbreiding van het onderzoek tot ook deze kerkgemeenschap, ook al behoort de Waalse Gemeente tot de PKN. De genoemde beperkingen geeft uiteindelijk vanwege één gemeente aanleiding tot een lagere uitkomst dan normaliter is te verwachten. Er is echter ook een argument waarom de uitkomst hoger zou kunnen uitvallen dan past bij de geografische grenzen van de stad Utrecht. Enkele kerkelijke gemeenten vervullen een streekfunctie. Het betreft - in ieder geval - de Jacobikerk (voor mensen die lid zijn van de Gereformeerde Bond), de EUG (voor studenten en voor mensen die zich aangetrokken voelen tot het werk van de EUG – veelal betreft dit oud-studenten) en de Domkerk. De streekfunctie leidt er toe dat aan deze kerkelijke gemeenten hogere uitkomsten zijn toegerekend dan correct is als alleen gekeken is naar bijdragen van mensen uit de geografische gemeente Utrecht. Deze toerekening is wel gedaan omdat de mensen die via de streekfunctie van de kerkelijke gemeente hun bijdragen leveren, niet op een andere wijze zouden tellen. Als tegelijkertijd het onderzoek gedaan zou worden in heel Nederland, dan zouden de mensen die via een streekfunctie van een kerkelijke gemeente hun betrokkenheid tonen, nooit geteld worden. De keus is gemaakt hun inzet wel in dit onderzoek op te nemen omdat het kristallisatiepunt van hun betrokkenheid, te weten een kerkelijke gemeente in de stad Utrecht, leidt tot die betrokkenheid. Slechts omdat de Dom in Utrecht staat, komen de mensen naar Utrecht om van daaruit mee te werken en mee te leven.
Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
8
Van harte!
3.
Kerk in de samenleving
Honderd jaar geleden waren kerken in ons land vrijwel overal dominant aanwezig, zowel in het beeld van steden en dorpen als in de hoofden en zinnen van hun bewoners. Onder invloed van ontkerkelijking en van moderne architectuur is in de afgelopen decennia de rol van fysiek herkenningspunt op veel plaatsen beperkt of verdwenen. Van een monopoliepositie op geestelijk en cultureel gebied is al helemaal geen sprake meer; in de samenleving van vandaag kunnen mensen met hun ‘ongeneselijke religiositeit’ (Kuitert) op veel meer verschillende manieren aan hun trekken komen. Vanuit een toenemend besef van hun bescheidener positie en rol blijven kerken bestaan en functioneren. Maar wat is het eigenlijk, een kerk? Wat zegt ze te bieden? Wat zeggen mensen er te zoeken? 3.1 Verschillend perspectief In en buiten kerken bestaan hierover allerlei visies en meningen. Is de kerk een doel in zichzelf, uit principe niet doel- of functiegericht (en daarmee een levend contrast met een cultuur waar alles nuttig moet zijn)? Of mag een kerk niet om zichzelf bestaan en kan ze er alleen zijn als ‘kerk voor anderen’ (Bonhoeffer)? Leden en bezoekers hebben dikwijls hun eigen meer of minder bewuste motieven. De kerk is er om ‘het leven te vieren’ – in ieder geval op belangrijke levensmomenten. Mensen gaan er heen om God te ontmoeten, om hun verlangen te uiten naar recht en vrede. Of ze zijn op zoek naar zingeving, naar beschutting, verbondenheid en gastvrijheid, naar inspiratie en geestkracht, naar stilte en rust (als er geen zondag was, bestonden er alleen maar werkdagen….). In het aanbod van de kerken wordt van oudsher onderscheid gemaakt tussen basiselementen als ‘boodschap’, ‘liturgische vormgeving’ (gebed, zang, sacramenten) en ‘ethiek’, of praktischer: prediking, pastoraat en diaconaat, of in misschien nog begrijpelijker taal: omgang met God, omgang met elkaar en dienst aan de samenleving. Inzet voor anderen, dienst aan de samenleving, is voor sommige leden een vooropgezet doel, voor veel anderen eerder een onvermijdelijk gevolg van de opgedane inspiratie: het verhaal van verlossing en bevrijding, schepping en herschepping dwingt als het ware tot navolging, tot actie. In de nieuwe kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland wordt gesproken over de kerk in de derde betekenis zoals hierboven is beschreven. Een lokale uitdrukking van die kerk is dan de kerkelijke gemeente. Over die gemeenten wordt gezegd: "Vanwege Gods genade en krachtens zijn verbond worden gemeenten vergaderd rondom Woord en sacramenten. (….) De gemeente, daartoe begenadigd door de Geest, is geroepen tot de dienst aan het Woord van God in de prediking van het Evangelie en de viering van doop en avondmaal in de openbare eredienst, in de dienst van de gebeden, in de missionaire arbeid, in het diakonaat, in de herderlijke zorg, in de geestelijke vorming en ook in alle andere arbeid tot opbouw van het lichaam van Christus".1 Uit deze beschrijving blijkt dat de kerk in haar zelfverstaan een relatie tot de samenleving in beeld heeft. Het onderzoek waarover hier gerapporteerd wordt, is met name gericht op die relatie. Daarbij is tegelijk duidelijk dat die relatie van meer kanten bezien kan worden. Ook het nietkerkelijk deel van de samenleving bemoeit zich immers met die relatie. Die relatie is de laatste tijd weer wat meer in de publieke belangstelling gekomen. Het gaat dan vaak om heel verschillende 1
Artikel III uit de Kerkorde en Ordinanties van de Protestantse Kerk in Nederland, Boekencentrum, Zoetermeer, 2003, blz 4. Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
9
Van harte!
zaken als het debat over normen en waarden, de publieke uitingen van leden van een geloofsgemeenschap (hoofddoekjes, kruisen) maar ook over triviale zaken als de overlast die sommige ervaren van het luiden van de klokken op zondagmorgen, de reservering van grond voor een kerkgebouw bij een uitbreidingsplan. De Franse overheid heeft het gesprek geïntensiveerd over de terugdringing van levensbeschouwelijke uitingen vanuit het publieke domein naar het privé-domein en misschien zelfs naar het innerlijk van mensen. Daar gaat men veelal uit van een strikte scheiding tussen kerk en staat - waarbij het begrip kerk een steeds bredere betekenis krijgt. Dat leidt er toe dat in feite veel publieke uitingen van een kerk, een moskee of synagoge als ongeoorloofde inmenging in het algemene, het publieke domein worden gekarakteriseerd. Levensbeschouwing en religie worden zo ingeperkt wat hun publieke presentatie betreft. In Nederland is de situatie anders dan in Frankrijk. Van behoedzaamheid is zeker sprake als het gaat om de overheid die kerken en andere levensbeschouwelijke groepen en organisaties zou willen inzetten ter versterking van bepaalde waarden en normen. Zolang de overheid hiertoe algemene oproepen doet, is er redelijk steun te verwachten voor de oproep. Wordt de vraag echter specifieker, b.v. inzake een standpunt over de normen waaraan in scholen gerefereerd moet worden, dan breekt de discussie los. Daarmee begeeft de overheid zich op het gebied van de inhoud van die publieke moraal. Daar heeft de overheid zich echter in concreto niet mee te bemoeien – zo lijkt de communis opinio. De auteurs van het rapport De moraal in de publieke opinie geven hiervan enkele voorbeelden: het ‘ethisch reveil’ van Van Agt, het ‘Nederland is ziek’ van Lubbers, de ‘zorgzame samenleving’ van Brinkman en nu het ‘herstel en versterking van waarden en normen’ van Balkenende.2 Steeds is de algemene oproep door een deel van de bevolking herkend en bijna tegelijk ook van stevig commentaar voorzien aangezien de overheid niet moet voorschrijven in welke richting de publieke moraal zich moet ontwikkelen. Daarmee zou de overheid weer de zedenmeester worden, een rol die haar al enige tijd niet meer is toebedeeld. Tegelijk valt die rol ook niet (meer) toe aan de kerken - en zeker niet aan de kerken alleen. Zij worden nog wel gezien als belangrijke hoeders van waarden en normen, maar niet door de gehele bevolking. Niet alleen andere levensbeschouwingen dan de christelijke bewegen zich op deze ‘markt’, in tal van Tv-programma’s over wat goed is en wat niet, treden nu journalisten, programmamakers en Tv-sterren op. Aan hun opinie wordt een relatief groot belang toegekend. Hun keuzes en pleidooien hebben vaak meer invloed dan de bijdrage van predikanten, kerkleiders of eventueel zelfs de paus aan de vorming van de publieke moraal. In de Nederlandse samenleving zijn er derhalve meer actoren die invloed uitoefenen op de ontwikkelingen in de waarden en normen, die zich manifesteren. En uiteindelijk zijn daarbij geen volstrekt neutrale actoren aan te geven. 3.2 Kerken als instrument? Daarmee is echter de verhouding tussen overheid en kerk of - meer algemeen geformuleerd tussen levensbeschouwelijke groepen en de samenleving niet afdoende beschreven. Dat wordt al duidelijk als burgemeester Cohen levensbeschouwelijke organisaties oproept hun bijdragen te leveren aan de opbouw en instandhouding van de publieke moraal. Zo'n oproep komt uiteraard niet zomaar tot stand. De aanleiding vormden verbale en fysieke geweldsuitingen van enkele groepen. Ordeverstoringen tijdens de herdenkingen op 4 mei 2003, gewelddelicten die onevenredig vaker zijn gepleegd door jongeren - en dan met name jongeren uit specifieke etnische groepen - waren de directe aanleiding. In dat verband is het wellicht veelzeggend dat de burgerlijke gemeente Amsterdam de opdracht heeft gegeven tot een verkenning van de maatschappelijke rol van moskeeën in Amsterdam. In maart 2004 verscheen de eindrapportage3, waarin een kwalitatief overzicht is geboden van die maatschappelijke rol. De opdracht tot dat onderzoek is uitdrukkelijk gegeven tegen ‘de achtergrond van het integratiedebat dat op landelijk niveau gevoerd wordt en de integratienota van de gemeente Amsterdam.’ 2
Paul Dekker, Joep de Hart, Paul de Beer m.m.v. Christa Hubers: De moraal in de publieke opinie. Een verkenning van ‘normen en waarden’ in bevolkingsenquêtes, Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag 2004, rapport 2004/2, blz. 3. 3 Danielle Driessen en Marieke van der Werf (Nieuwe Maan Communicatie Adviesgroep), Abdelilah Boulal (ICP Advies): Laat het van twee kanten komen. Eindrapportage van een verkenning (quick scan) van De maatschappelijke rol van moskeeën in Amsterdam, Amsterdam, maart 2004, 35 blz.
Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
10
Van harte!
Het genoemde onderzoek in Amsterdam registreert de maatschappelijke rol van een moskee. Daaronder verstaan de onderzoekers ‘de manier waarop vanuit een moskee of een daaraan gelieerde organisatie de achterban gesteund en geholpen wordt bij het bevorderen van zelfredzaamheid en emancipatie (1), het vergroten van de participatie in de Nederlandse samenleving (2) en het bevorderen van de integratie in de Nederlandse maatschappij (3)'. Per categorie geven de onderzoekers enige voorbeelden van concrete activiteiten. Daarna vervolgen zij: ‘Uit de interviews blijkt dat de moskeebesturen de moskee primair als gebedsruimte zien. De sociaal-maatschappelijke rol zien zij daarbij als onlosmakelijk onderdeel van de moskee. De maatschappelijke rol wordt geïnspireerd door de islam. De moskee biedt een plaats voor ontmoeting, houdt jongeren van de straat en is een cultureel centrum. De maatschappelijke activiteiten worden meestal onafhankelijk van de religieuze activiteiten vormgegeven. Soms lopen de activiteiten in elkaar over, zoals de aandacht voor maatschappelijke thema’s in het religieuze onderwijs aan kinderen.’ Het is te begrijpen dat het onderzoek in Amsterdam zich richt op de moskeeën. De Nederlandse samenleving heeft immers een veel minder lange en uitvoerige traditie met moskeeën dan met kerken. Bovendien blijken moskeeën veelal nog toegang te hebben tot groepen van jonge allochtonen - groepen die meer dan eens als veroorzakers van maatschappelijke onrust zijn aangeduid. Daarnaast geldt dat veel van de beleidsmakers ‘van huis uit’ nog directe kennis hebben van de aard en werkwijze van kerken - en veel minder van moskeeën. Die kennis neemt overigens af, want, zo constateren de Bisschoppen van Nederland in hun rapport ter voorbereiding op het bezoek aan de Paus (van 7 - 13 maart 2004): ‘De secularisatie heeft de derde generatie bereikt. Dit is de generatie van wie nauwelijks nog gezegd kan worden dat zij ‘van huis uit’ godsdienstig is of herinnering heeft aan een godsdienstig leefpatroon. In zekere zin betekent dit een voltooiing van de secularisatie op het niveau van het individu, maar ten aanzien van de bevolking als geheel zet de ontkerkelijking zich verder door. Het christendom heeft een minderheidspositie in de Nederlandse samenleving. De christelijke taal, symbolen en denkwijze verdwijnen uit het openbare leven. Godsdienst en ethiek moeten steeds meer moeite doen om in de verschillende sectoren van de samenleving gehoor te vinden. De relevantie van godsdienst, geloof en kerk betreft slechts in geringe mate het publieke domein en lijkt zich te beperken tot het privé-leven, zelfs louter tot het innerlijk. Toch tekent zich meer recent een zekere kentering af. Men kan in het publieke domein ook weer aandacht vaststellen voor de maatschappelijke relevantie van godsdiensten en kerken.’4 Hiermee zijn we van perspectief gewisseld. Aan het begin van deze paragraaf ging het over de beoordeling van de kerk, de levensbeschouwelijke groep door een overheidsinstantie of vertegenwoordiger - nu gaat het over diezelfde relatie vanuit het perspectief van de levensbeschouwelijke groep, van de kerk. Voor de overheid is de kerk één van de groepen (waarvan slechts enkele levensbeschouwelijk georiënteerd zijn) waarmee zij rekening houdt is. Voor de kerk is de overheid veelal niet meer en niet minder dan één van de relevante maatschappelijke actoren in de context waarin de kerk haar roeping vormgeeft. Het is van belang de wederzijdse relativering in het oog te houden omdat fixatie op de verhouding kerk staat tot een verkrampte en enigszins versmalde visie op de werkelijkheid kan leiden. Intussen is er wel degelijk sprake van intensief verkeer tussen kerk en overheid. De oorzaak daarvan is te karakteriseren aan de hand van twee trends: a. De vermaatschappelijking van de staat. Daarmee is tot uiting gebracht dat de staat, in casu de overheid meer en meer de invloed ondergaat van maatschappelijke processen, daarvan afhankelijk geworden is. Een uitdrukking hiervan is het wekelijkse vragenuurtje in de Tweede Kamer waarin de - soms kortademige - actualiteit de boventoon lijkt te voeren waar het de aangekaarte onderwerpen betreft ten opzichte van beleidslijnen die voor de overheid van belang zijn. De publieke opinie bepaalt niet
4
Nederlandse Bisschoppenconferentie: De Rooms-Katholieke Kerk in Nederland aan het begin van een nieuw millennium. Rapport ten diensten van het Ad Liminabezoek van de Nederlandse bisschoppen van 7 - 13 maart 2004. Rooms-Katholieke Kerkprovincie, Utrecht, maart 2004, 23 blz.
Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
11
Van harte!
b.
wat de overheid doet, maar heeft zeker grote invloed op de thema’s die worden opgepakt en op de wijze waarop die thema’s naar voren worden gebracht. De verstatelijking van de maatschappij. Hiermee is bedoeld dat de overheid een steeds grotere invloed uitoefent op tal van maatschappelijke processen. Het officiële beleid is nu dat de overheid zich enigszins moet terugtrekken tot kerntaken, zich richtend op de voorwaarden. Tegelijk echter blijkt de praktijk nog achter te lopen bij de leer, zoals niet alleen onderwijzend Nederland regelmatig ervaart.5
Daarbij komt dat die beide processen in feite nog worden geïntensiveerd, misschien zelfs ‘opgestookt’, door de toenemende invloed van de media. Een krantenartikel, hoezeer gericht op een incident, leidt zeer snel tot vragen aan Ministers vanuit de Tweede of Eerste Kamer. Op die manier vallen leden van het Parlement op - en dat hebben zij nodig om hun invloed te vergroten en op termijn hun herverkiezing veilig te stellen. 3.3 Overheid heeft invloed Als gevolg van de beide trends is de overheid doende allerlei processen in de samenleving te beïnvloeden. Daartoe heeft de overheid een aantal mogelijkheden: initiëren, faciliteren, samenwerken, tolereren, ontmoedigen, bestrijden en repareren. Steeds gaat het daarbij om processen waarbij de overheid belang heeft: bij het proces zelf (b.v. jongeren volgen het aangeboden onderwijs), bij het effect (b.v. de jongeren kunnen na voltooiing van de opleiding bijdragen aan de opbouw van de welvaart, terwijl zij bovendien tijdens die opleiding van de straat zijn terwijl de jongeren mee door het onderwijs wellicht makkelijker geneigd zullen zijn de wetten de respecteren) of bij het doel (b.v. mensen voelen zich veiliger in hun eigen omgeving). De overheid heeft in deze belang bij organisaties die in de samenleving actief zijn. Deze organisaties vormen het maatschappelijk middenveld. Het belang daarvan ligt soms in de beschikbaarheid van een infrastructuur, soms in het morele gezag dat een deel van de bevolking aan de organisatie toekent en soms in de kennis die in de organisatie beschikbaar is – zoals b.v. bij milieugroepen. Een overheid die effectief en efficiënt wil omgaan met beschikbare middelen zal steeds de vraag beantwoorden welke organisaties ingeschakeld kunnen worden met het oog op de gewenste eindresultaten en bijkomende effecten. Kerken spelen daarbij een rol - niet alleen vanwege de effecten die de fysieke werkelijkheid aangaan (zie ook bijlage 5), maar ook omdat kerken instituties bieden die mensen faciliteren om te werken aan zingeving van hun leven. In die zin hebben levensbeschouwelijke groepen, zoals kerken dat zijn, een andere waarde dan belangengroepen of single-issue-organisaties. Kerken bieden handvatten om met de incongruenties van het leven toch verder te gaan, deze te aanvaarden en er een plaats aan te geven - bijvoorbeeld in de omgang met de dood, met geweld, met ziekte. Deze capaciteit van de kerk zal overigens door kerken meer geaccentueerd worden dan door de overheid - die als afspiegeling van de samenleving veelal met een zelfde blik en wellicht blikvernauwing de werkelijkheid ziet als de gemiddelde Nederlander. De blikvernauwing is ook bij kerkleden het geval maar die is van andere aard en zeker vanuit een andere startpositie. Voor de kerken speelt de vraag in hoeverre zij zich willen lenen voor de realisatie van doelen van andere organisaties. Zoals over de moskeeën in Amsterdam is gezegd (primair een gebedsruimte), zo geldt ook dat kerken niet zijn opgericht en niet in stand gehouden worden om de overheid van dienst te zijn bij de realisatie van de overheidsdoelstellingen. Kerken zijn geen mantelorganisatie van de overheid - op straffe van een groot verlies aan geloofwaardigheid. Meer dan eens zal kunnen blijken dat kerken kunnen samenwerken met overheidsinstanties en feitelijk van dienst kunnen zijn bij de realisatie van overheidsdoelstellingen aangezien de belangen ten dele parallel lopen. De overheid die inzet voor een groot draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking heeft er baat bij dat kerken uit geheel eigen motieven steun geven aan een versterking van de inzet voor ontwikkelingssamenwerking. De overheid, die pleit voor meer sociale cohesie omdat mensen zich daardoor veiliger voelen in hun eigen omgeving, heeft er baat bij dat de kerken bijdragen aan een goede onderlinge zorg - zelfs als die zorg zich voornamelijk zou uitstrekken tot leden van de eigen groep. Hetzelfde geldt voor tal van 5
De karakterisering is van prof. dr. A. Hoogerwerf, begin jaren 70 van de vorige eeuw. De karakterisering is nog steeds actueel. Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
12
Van harte!
elementen die passen bij het integratiebeleid, bij de strijd tegen de vereenzaming, bij de vergroting van het besef omtrent het belang van waarden en normen. Tegelijk is de inzet van kerken voor de overheid niet een inzet die als vanzelfsprekend positief te duiden is. Zo ondervindt het huidige uitzettingsbeleid van de overheid rond uitgeprocedeerde vluchtelingen weinig steun van de kerken. Lokale groepen overwegen serieus de vraag in hoeverre zij gehouden zijn nu burgerlijk ongehoorzaam te zijn. Een dergelijke stap kan niet lichtvaardig genomen worden - en wordt dat ook zelden of nooit. Maar het beleid van de democratisch gekozen overheid – hoezeer ook gebaseerd op de opvattingen van de meerderheid van het parlement of zelfs van de bevolking - is nooit alleen daarom een argument voor kerken om dat beleid te aanvaarden. Soms is verzet plicht, altijd is het keuze. Als we in dit onderzoek het Maatschappelijk Rendement van de Protestantse Gemeente in de stad Utrecht onderzoeken, dan spelen bovenstaande overwegingen steeds een rol. Ze leiden tot de vraag of we steeds positief moeten duiden wat de overheid doet. Het leidt er toe dat in ieder geval positief geduid wordt wat in de kerken zelf gebeurt ten opzichte van de samenleving als geheel en ook ten opzichte van de eigen leden om sociale verbanden in stand te houden. Onderlinge zorg voor eigen leden in zichzelf is ook van groot maatschappelijke belang, omdat daarmee de vereenzaming wellicht beperkt wordt. Op de praktische problemen, die hiermee gepaard gaan, wordt ingegaan in een volgend hoofdstuk. 3.4 Kerk met eigen overwegingen In dit onderzoek zal de aandacht met name zijn gericht op de manier waarop kerken en kerkelijke groepen functioneren in de samenleving. Wat dragen die kerken bij aan de samenleving? Doen zij iets waar anderen blijkbaar ook behoefte hebben en waarvoor al (enige) voorzieningen zijn getroffen? Kerken maken 'gewoon' deel uit van de samenleving – en in die hoedanigheid nemen zij specifieke rollen op zich. Minder dan vroeger gebeurt dit aan de hand van uitspraken waarin de waarheid-voor-een-ieder-die-het-maar-horen-wil gecommuniceerd wordt. Meer en meer gebeurt dit aan de hand van praktische uitwerkingen van de waarden en normen die binnen de betreffende geloofsgemeenschap dominant blijken te zijn. In die zin sluit dat aan bij een nota van de Generale Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk uit de jaren 80 van de vorige eeuw.6 Daarin is gesteld dat de uiting van de kerk ligt in de (lokale) gemeenschap, die weet heeft van de mondiale perspectieven en verbanden waarbinnen zij functioneert en die daaraan vorm geeft in een zeer concrete lokale of nationale context. Een onderzoek naar het Maatschappelijk Rendement van de Protestantse Gemeente in Utrecht is daarom niet een onderzoek pars-pro-toto. Uit de resultaten is niet af te leiden wat de uitkomsten zullen zijn in Amsterdam, in Koudekerke, in Warffum of in Zwolle. Elk van die contexten is anders. Maar steeds zijn er gelovigen, die in die gegeven situatie vorm geven aan hun levensovertuiging. Op zondagmorgen, zowel als door de week. Al of niet officieel ingeschreven als lid van de lokale kerkgemeenschap. In deze richting heeft ook burgemeester Deetman van Den Haag zich uitgelaten tijdens een bijeenkomst van de Vereniging van Kerkvoogdijen.7 Hij meldde dat ‘zal blijken dat de kerken behandeld worden als alle andere organisaties. Het idee dat u bijzonder bent en om die reden anders behandeld zou moeten worden, dat is een idee dat helaas verloren is gegaan.’ De overheid ziet, zo zegt de heer Deetman, de kerk als één van de vele organisaties in het middenveld tussen burgers en overheid. Kerken zijn dan wel gewend dat ze anders worden behandeld, ‘maar zij zijn niet langer anders omdat zij bijzonder zijn.’ Minister Donner van Justitie is in een lezing ingegaan op de relatie tussen kerk en staat.8 Hij geeft aan dat de bewuste scheiding van die twee opnieuw aan de orde is. Na een introductie met het thema inburgering als kapstok - komt hij tot de vraag: ‘Moeten we niet terug naar de 6
Generale Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk, Gemeente-zijn in de mondiale samenleving, Pastorale handreiking, Boekencentrum, Den Haag, 1988, 106 blz. 7 drs. W.J. Deetman, Overheid en Kerk - een veranderende relatie? Overheid ziet de Kerken als gewone organisaties, toespraak dd 18 april 1998 te Lunteren, weergegeven in De Kerkvoogdij, juni 1998, blz 911 – 913. 8 mr. J.P.H. Donner Kerk en staat: verleden, heden en toekomst, lezing in de Kloosterkerk, Den Haag dd 23 oktober 2003. Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
13
Van harte!
tekentafel om te bezien hoe we moeten omgaan met andere geloven in plaats van te eisen dat ieder zich eerst aan ons moet aanpassen voor we praten, omdat wat wij doen redelijk en waar is. Want anders dreigt inburgering te verworden tot de hedendaagse inquisitie, en uitzetting wegens onvoldoende integratie, tot de brandstapel van de moderne staat.’ Donner geeft een fundamentele inleiding over de verhouding tussen kerk en staat in deze lezing. Hij is van mening dat ‘elk mens een visie heeft op de zin van het leven, op de plaats van mensen in de natuur en op hun verhouding tot andere mensen, op vragen van wat waarheid en werkelijkheid is. (….) Secularisatie is dan ook niet het verlies van geloof, maar het veranderen van geloof. De discussie over scheiding van kerk en staat gaat niet over waarheid of geloof. Het gaat over welk geloof een rol mag spelen; of dat het geloof in vrijheid, gelijkheid en emancipatie als uitgangspunten van een menswaardig samenleven is of een ander geloof. De geloofsstrijd wordt daarbij door ons minder gezien, omdat die uitgangspunten geïnspireerd zijn uit christelijk denken. Maar des te sterker wordt dat door andere religies ervaren. Eisen dat die beginselen zonder meer als algemeen geldige waarheid aanvaard worden voordat discussie mogelijk is, zal dan ook snel ervaren worden als fundamentalisme dat eigen fundamentalisme rechtvaardigt.’ Donner concludeert dan dat de scheiding van kerk en staat heilzaam is voor beide organisaties - en de samenleving vaart er wel bij. Daarbij geldt een beperking: ‘De maatschappelijke betekenis van een levensbeschouwing hangt af van de vragen waar mensen en de samenleving mee geconfronteerd worden, en van de relevantie en aansprekendheid - de bruikbaarheid van wat zij te melden hebben.’ Daarmee is er een functionele toets geboden die voor de overheid kan gelden in de omgang met kerken en kerkelijke organisaties. Een oordeel van die overheid kan zich dan uiten in een vorm van ondersteuning voor het feitelijke werk, dat die kerken, die organisaties dan uitvoeren Met andere woorden: wat de functionaliteit betreft komen Donner en Deetman uit op hetzelfde spoor.
Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
14
Van harte!
4
De Protestantse Gemeente te Utrecht
De Protestantse Gemeente Utrecht is voortgekomen uit de Samen-op-Weggemeente - een federatie van vijftien protestantse gemeenten (wijkkerken) in de stad Utrecht. De wijkgemeenten functioneren binnen verschillende delen van de stad. De meest zichtbare uitingen van deze gemeente zijn enkele grote kerkgebouwen in de binnenstad: de Domkerk, de Nicolaïkerk, de Jacobikerk en de Janskerk. De andere kerk uit het bekende kerkenkruis is de Pieterskerk, de thuisbasis van de Waalse Gemeente in Utrecht. In de binnenstad behoort ook de Buurkerk tot de Protestantse Gemeente. Dit gebouw is voor zeer lange tijd verhuurd; nu is het museum Van Speeldoos tot Pierement er in gevestigd. Buiten de binnenstad behoort nog een aantal kerkgebouwen tot de Protestantse Gemeente: de Bethelkerk, Johanneskerk, de Marcuskerk, de Nieuwe Kerk, de Oranjekapel, de Pniëlkerk, de Stefanuskerk, de Triumfatorkerk, de Tuindorpkerk en de Wilhelminakerk. Een enkel gebouw wordt gebruikt door meer wijkgemeenten terwijl één gebouw samen met een Rooms-katholieke parochie in gebruik is. Met de Roobolkapel heeft de gemeente nog een ontmoetingsplaats in de Geuzenwijk / Betonbuurt. Daarnaast heeft de Lutherse Gemeente een eigen kerkgebouw. De Protestantse Gemeente werkt op een aantal terreinen samen met andere kerkelijke groepen. Rond een tweetal Inloophuizen (Kruispunt en Knooppunt) en in de Interkerkelijke Stichting Kerken en Buitenlanders vindt samenwerking plaats met de Rooms-katholieke parochie en daaraan verbonden instituties op 50 - 50 basis. Daarnaast is er sprake van oecumenische samenwerking met andere kerkgemeenschappen, die ten dele zijn aangesloten bij de Utrechtse Stedelijke Raad van Kerken. 4.1 Aantallen De Protestantse Gemeente heeft begin 2004 de besluitvorming over een reorganisatie afgerond. De noodzaak daartoe komt voort uit het verloop van het ledental en van het aantal betalende leden. Deze beiden zijn in de loop der jaren steeds teruggelopen. Dat leidt op dit moment tot het beeld rond de ledentallen, verdeeld over de verschillende wijkgemeenten, zoals gemeld in tabel 1.9 Daarbij is voor de wijkgemeenten nog de indeling aangehouden van voor de doorvoering van de reorganisatie. TABEL 1:
Aantallen leden per (wijk-)gemeente in Protestants Utrecht op 31 december 2003
Wijkgemeente Centrum Gemeente Domkerk Jacobikerk Johanneskerk Stefanuskerk Marcuskerk Wilhelminakerk Nicolaïkerk Nieuwe Kerk/Tuindorpkerk Oranjekapel Bethelkerk Triumfatorkerk Utrecht - West Vrijzinnig Hervormden Lutherse Gemeente Totalen
Belijdende leden Doopleden Geboorteleden Totalen TOTAAL M V M V M V M V M+V 74 87 129 157 34 19 237 263 500 104 155 284 285 115 125 503 565 1.068 193 290 399 457 180 155 772 902 1.674 151 323 296 352 176 190 623 865 1.488 187 428 284 287 140 166 611 881 1.492 244 491 566 584 233 236 1.043 1.311 2.354 162 332 436 562 181 188 779 1.082 1.861 221 417 608 704 302 316 1.131 1.437 2.568 364 72 228 158 219
724 140 388 428 445
87 2.464
175 4.823
738 364 393 207 530
956 414 437 222 644
256 231 145 81 243
166 171 5.400 6.232 2.317
297 253 172 112 274
1.358 667 766 446 992
1.977 807 997 762 1.363
253 346 2.503 10.181 13.558
3.335 1.474 1.763 1.208 2.355 100 599 23.839
Bron: Stedelijk Diensten Centrum Utrecht 9
Als lid geteld worden mensen die zijn ingeschreven in één van de administratieve bestanden van de kerk. Daarbij is een gangbaar onderscheid aangehouden. Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
15
Van harte!
In 2003 zijn 38 kinderen geboren - voor zover dat is doorgegeven aan het kerkelijk bureau. Er zijn in dat jaar 33 kinderen gedoopt in diensten van de Protestantse Gemeente. Het aantal overleden leden was aanzienlijk hoger. Het betrof in totaal 484 mensen. Uit gegevens van het SDC blijkt dat in 2003 per zondag zo’n 2.500 kerkgangers de kerkelijke diensten bezoeken. In totaal hebben bijna 4.600 "betalende sociale eenheden" (precies: 4.592) een financiële kerkelijke bijdrage geboden aan de lokale kerkgemeenschap op een vaste basis. Leden die alleen bijdragen aan collecten tijdens erediensten zijn op deze manier niet meegeteld; dat is ook niet geregistreerd. Deze getallen komen in perspectief te staan naast het gegeven dat het inwonertal van de burgerlijke gemeente Utrecht per 31 december 2003 270.200 bedroeg. Dat houdt in dat minder dan 9% van de bevolking van de stad lid is van de Protestantse Gemeente. Per zondag is gemiddeld ongeveer 10% van de leden gedurende enige tijd te vinden in één van de kerken in de stad. Op voorhand past hierbij een aantal relativeringen. In de eerste plaats heeft, zoals gezegd, een aantal kerkelijke gemeenten een streekfunctie. Mensen van buiten de stad komen naar diensten in de stad, zij dragen financieel bij aan het werk van de betreffende wijkgemeenten maar zij staan formeel niet geregistreerd als lid. Deze beweging is er ook omgekeerd: mensen uit de stad zijn betrokken bij een kerkelijke gemeente buiten de stad en dragen daar bij, zowel financieel alsook in tijd, in participatie. In de tweede plaats geldt dat de kerkelijke gemeenten niet als enige uiting van activiteit de zondagse eredienst heeft. Dat zou een onaanvaardbare reductie zijn. Veel mensen zijn kerkelijk actief - maar niet op zondagmorgen. Zoals uit de cijfers blijkt: de betalende leden bezoeken niet elke zondag een kerkdienst. Voor een deel uiten zij hun kerkelijke betrokkenheid in de trouwe uitvoering van bezoekwerk aan enkele mensen, in vrijwilligerswerk voor een jeugdclub of in de taallessen voor enkele vrouwen die in de Nederlandse samenleving willen integreren. Soms, maar niet altijd, combineren zij dat met een trouwe kerkgang. In de derde plaats geldt dat een kerkelijke betrokkenheid niet alleen maar geuit kan worden binnen de structuur van het kerkelijk instituut. Tal van mensen zijn op grond van hun geloof betrokken op allerlei processen in de samenleving - en zij nemen daaraan soms hartstochtelijk deel. Toch zal hun inzet niet vaak gezien worden als een uiting van kerkelijke betrokkenheid, al was het al vanwege het feit dat de motivatie om als vrijwilliger mee te werken aan de voetbalclub, de buurtvereniging, de vrijwillige brandweer zelden besproken wordt. Het is voor velen een logische houding, een logisch vervolg van hun visie op de samenleving en op hun eigen bijdrage daaraan, dat zij op één of andere manier actief zijn. Al met al kan slechts een drievoudig gereduceerde visie op kerkelijke activiteit leiden tot de conclusie, dat minder dan 1% van de Utrechtenaren kerkelijk actief is. Dit alles relativeert overigens niet de algemene trend dat het aantal mensen dat op de één of andere manier betrokkenheid toont met het instituut kerk in de loop der jaren sterk is afgenomen. Die trend manifesteert zich ook in Utrecht. 4.2 Personeel en Financiën Het werk van de kerkelijke gemeenten en van de interkerkelijke samenwerkingsverbanden wordt uitgevoerd door vele vrijwilligers en een beperkt aantal vaste krachten. Een overzicht van de vaste krachten biedt de volgende tabel.
Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
16
Van harte!
TABEL 2:
Aantal professionele werkers in dienst van de Protestantse Gemeente Utrecht
FUNCTIE
Aantal personen 14 3 16 20 missionaire 9
Predikant Pastoraal werker Koster/beheerder Cantor/organist Diakonale en werker Bureaumedewerker SDC
Aantal fte 12,50 1,50 9,69 4,58 6,00
11
7,10
Bronnen: Begroting Kerkrentmeesters Utrecht 2004; mondelinge informatie; informatie geleverd door dhr. J. Kerseboom
Een deel van deze mensen werkt voor de Inloophuizen, die steeds een interkerkelijke basis hebben. Bovenop deze aantallen zijn nog enkele mensen in dienst van de Interkerkelijke Stichting Kerken en Buitenlanders (ISKB). Voor het werk van de kerk is geld nodig. Dat wordt opgebracht door de eigen leden, hetzij via vaste vrijwillige bijdragen, hetzij via collecten. Daarnaast zijn er inkomsten uit vermogen. Ten dele betreft dit rente en dividend, ten dele inkomsten uit de verhuur van gebouwen die in het verleden door de kerken zijn gebouwd en vervolgens onderhouden. Zo blijkt het voor één kerkgebouw mogelijk om de kosten van het beherend personeel terug te verdienen uit de verhuur van het gebouw. In het algemeen echter geldt dat de kosten voor het beheer worden betaald uit de bijdragen van de leden, uit de verhuurinkomsten en uit de inkomsten uit het opgebouwde vermogen. Binnen de kerken wordt een onderscheid gemaakt in de besteding van het geld. Het diakonale werk is daarbij het werk dat een directe gerichtheid heeft op de wereld en de behoeften die daar zijn gezien. Het werk dat in eerste instantie wordt verricht om de eigen organisatie te onderhouden (onderhoud gebouwen, verzorgen erediensten, werk dat in eerste instantie is gericht op de leden) wordt gefinancierd met geld dat de leden daartoe opbrengen. De werving daarvan is een taak van het College van Kerkrentmeesters. Wat gaat er financieel gezien om in de Protestantse Gemeente van Utrecht? Een indicatie geeft de volgende tabel. TABEL 3:
Kosten van de Protestantse Gemeente Utrecht – College van Beheer, 2002
Kostenpost Lasten exploitatie gebouwen Pastoraat Kerkdiensten en wijkwerk Bijdragen en verplichtingen Personeelslasten Administratie en Beheer Public Relations Financiële lasten (rentelasten en bankkosten) Diverse lasten TOTAAL Kosten College van Beheer
Bedrag € 453.521 € 988.294 € 113.947 € 226.221 € 679.980 € 420.534 € 15.126 € 10.281 € 23.954 € 2.931.85 8
Bron: Begroting 2004 inzake de stoffelijke aangelegenheden van niet-diaconale aard, Samen-op-Weg gemeente Utrecht, d.d. 8 januari 2004
De inkomsten bleven hier in 2002 ruim € 42.000 bij achter. Het onroerend goed (verhuur kerken en wijkgebouwen, verhuur pastorieën en overige bezittingen) leverde ruim € 735.757 op, financiële baten uit vermogen bedroegen ruim € 275.000 terwijl het overgrote deel van de Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
17
Van harte!
inkomsten komt uit het zogenoemde levend geld: bijdragen van de leden. Dat omvatte in 2002 ruim € 1.784.613. Subsidies en bijdragen van derden (fondsen, bijdragen van wijkverenigingen) brachten ruim € 73.000 op terwijl als overige baten bijna € 20.000 geboekt stonden. De gegevens van de Evangelisch Lutherse Kerk zijn in deze getallen niet opgenomen. De uitgaven, die volledig gedekt zijn door de inkomsten, bedroegen daar afgerond € 40.000. De diakonale begroting is minder in omvang. Dat blijkt uit de volgende tabel. TABEL 4:
Diakonale bestedingen van de Protestantse Gemeente Utrecht in 2002
Kostenpost Lasten onroerend goed Quota Salarissen Beheer en administratie Plaatselijk werk Landelijk werk Wereldwijd TOTAAL Kosten Diakonie
€ € € € € € € €
Bedrag 4.682 27.270 272.008 152.594 200.161 72.605 91.216 820.536
Bron: Jaarrekening 2002 inzake de stoffelijke aangelegenheden van diaconaal-missionaire aard, Samen-op-Weg gemeente Utrecht, juli 2003.
De inkomsten overtroffen in 2002 de uitgaven met ruim € 50.000. De inkomsten kwamen voor bijna 53% uit diverse vermogens – in een enkel geval een fonds met een notarieel vastgelegde bestemming (b.v. Fonds Bomer). Iets meer dan 14% van de inkomsten was direct afkomstig van leden van de kerkelijke gemeenten. Ruim 31% was afkomstig van diverse subsidiegevers overigens steeds van kerkelijke aard. In de uitgaven van de diakonie zijn de bijdragen aan interkerkelijke samenwerkingsverbanden opgenomen. De totale begroting van die verbanden is niet meeberekend bij de hier genoemde kosten en opbrengsten. De diakonale uitgaven van de Evangelisch Lutherse Kerk bedroegen € 3.000. 4.3 Financiële relatie met de overheid Komt de overheid in dit plaatje voor? Niet direct. De overheid verstrekt geen subsidies aan kerken. Wel ondersteunt de overheid een aantal kerkelijke activiteiten. Dat gebeurt bijna steeds via subsidies aan daartoe opgerichte stichtingen. Deze stichtingen bieden de rechtspersoonlijkheid die verantwoordelijk is voor specifieke activiteiten waarin kerken hun werkzaamheden ten dele onderbrengen en waar de overheid ook prijs op stelt en dat dan tot uitdrukking kan brengen via subsidies. In 2003 geldt dit met name voor een deel van de activiteiten van de Interkerkelijke Stichting Kerken en Buitenlanders (ISKB). De overheid heeft aan dat werk een bijdrage geboden van bijna € 69.000 - de helft hiervan wordt toegerekend aan de Protestantse Gemeente. Daarnaast heeft de overheid via de toekenning van ID-banen (de vroegere Melkert-banen) in 2003 in totaal ruim € 109.000 beschikbaar gesteld waarvan € 90.000 wordt toegerekend aan de Protestantse Gemeente. Daarmee is een bedrag van € 124.000 als bijdrage van de overheid verantwoord voor het werk dat in dit verslag gepresenteerd is. Daarnaast geeft de overheid enige subsidie voor enkele activiteiten van de grote binnenstadskerken. Daarbij is te denken aan bijzondere concerten, aan evenementen en manifestaties. Deze zijn direct gerelateerd aan een nauw omschreven activiteit. Een enkele keer wordt daarbij via collectieve middelen enige hulp geboden. Een bijzondere plaats nemen de grote binnenstadskerken in wat betreft hun onderhoud. De lasten voor het onderhouden van deze monumenten zijn immens, met name als een grondige restauratie moet worden uitgevoerd. De lasten zijn niet op te brengen door een kerkelijke gemeente met een budget van ca € 3,7 miljoen waar een restauratie van één kerkgebouw vaak al miljoenen euro’s bedraagt - verdeeld over een decennium of meer. Zo’n gebouw zou aanleiding geven tot het vertrek van de kerkelijke gemeente daaruit. Het verval van culturele Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
18
Van harte!
monumenten is echter een proces dat niemand beoogt. Daarom is al een groot aantal jaren geleden een regeling getroffen rond het beheer van de monumentale kerkgebouwen in de stad. Deze komt er op neer dat de overheid (Provincie en Burgerlijke gemeente) geld beschikbaar heeft gesteld dat in een fonds is gestort. De kerk heeft de overige 55% van het fonds gevuld. Uit dat fonds wordt jaarlijks geld beschikbaar gesteld voor groot onderhoud. Het overheidsdeel komt neer op een jaarlijks bedrag van € 71.457. Daarnaast stelt de Rijksoverheid 50% van subsidiabele kosten beschikbaar. In de afgelopen 10 jaar kwam dat gemiddeld neer op € 61.131 per jaar. Daarmee komt gemiddeld de overheidsbijdrage voor het onderhoud neer op gemiddeld € 132.588. Bovendien is in een enkel jaar een incidentele subsidie versterkt omdat de overheid een bepaalde voorziening verplicht heeft gesteld (b.v. sprinkler-installatie). De genoemde bijdrage is verdisconteerd in tabel 3.
4.4 Geldverkeer met het landelijk bureau van de PKN Een aparte post tenslotte betreft de afdracht van gelden vanuit de Protestantse Gemeente Utrecht aan het landelijk bureau van de Protestantse Kerk – dat overigens ook is gevestigd te Utrecht. Kerkrentmeesters droegen in 2002 € 200.000 af. Daarnaast droegen zij ruim € 26.000 af voor het werk van de kerk in regionaal/provinciaal verband, de diakonie ruim € 7.000. De diakonie droeg € 20.000 af voor het landelijke diakonale werk als verplichte bijdrage. Ook vond een diakonale overdracht van geld plaats voor binnenlands en buitenlands werk van de kerk (resp. € 72.605 en € 91.216). Daar staat tegenover dat (in 2003) vanuit de landelijke kerk voor plaatselijk activiteiten in de stad Utrecht een bedrag is gevloeid van € 166.733 (€ 48.633 voor diverse projecten en € 118.100 voor de uitvoering van het Studentenpastoraat). Bij de uitwerking van de gegevens is er van uit gegaan dat de gegevens voor 2002 in redelijke mate overeenkomen met die van 2003. Daarom is gewerkt met de gegevens die voorhanden zijn en die hier zijn gepresenteerd. 4.5 Samenvattend financieel overzicht Het voorgaande geeft een overzicht van de investering in geld, die vanuit de kerken plaatsvindt met het oog op al het werk. In het volgende overzicht is dit samengevat (2002). TABEL 5:
Samenvatting van geldstromen rond het werk van de Protestantse Gemeente Utrecht
Bron Uitgaven via kerkrentmeesters SoW a Uitgaven Evang. Luth. Gem. Uitgaven diakonie SoW Uitgaven diakonie Evang. Luth. Gemeente Uitgaven voor Utrecht vanuit land. kerk Uitgaven van land. kerk voor studentenwerk Uitgaven van de overheid voor uitvoerend werk Uitgaven van de overheid voor onderhoud etc.a TOTAAL
In stad Utrecht € 2.573.000 € 40.000 € 629.000 € 3.000 € 48.000 € 166.000 € 124.000 € 133.000 € 3.716.000
Buiten stad Totaal € 226.000 € 2.799.000 n.b. € 40.000 € 191.000 € 820.000 n.b. € 3.000
€ 417.000
€ 48.000 € 166.000 € 124.000 € 133.000 € 4.133.000
a - De uitgaven via de Kerkrentmeesters omvatten ook de bijdrage die van de overheid is ontvangen voor diverse vormen van onderhoud. Met het oog op dit overzicht zijn de gegevens afzonderlijk vermeld (zie ook 4.3).
Wellicht ten overvloede - het is zo gewoon dat het eigenlijk geen thema is - zij gemeld dat de kerk ook geld betaalt aan de overheid. Dat gebeurt b.v. via de loonbelasting; dit is niet verder uitgesplitst in de jaarrekeningen. Uit de jaarstukken blijkt ook dat de kerk in 2002 ruim € 32.000 aan belastingen (OZB) heeft betaald. Daarnaast is incidenteel ook een energiesubsidie ontvangen, is soms besloten tot vrijstelling van OZB-belasting of is een subsidie verstrekt voor het onderhoud van sommige orgels. Deze kosten zijn incidenteel; ze zijn niet in het overzicht verwerkt.
Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
19
Van harte!
5.
Wat is het maatschappelijk rendement?
In dit hoofdstuk gaat het met name over het begrip Maatschappelijk Rendement 10, veelal afgekort tot MR. In de eerste plaats vindt een referentie plaats aan het begrip Return On Investment, een maat waarmee binnen bedrijfseconomische processen de rentabiliteit van een investering wordt beoordeeld. Vervolgens vindt een reflectie plaats op de uitwerking van het MR, voor zover toegepast op kerkelijk werk. Een aantal vragen blijft hierbij onopgelost – al zal de noodzaak om tot uitkomsten te komen wel leiden tot een keus. In dit onderzoek is de denkwijze gevolgd die ten grondslag ligt aan een concept van de Robert Enterprise Development Fund, het concept van de SROI (Social Return On Investment)11,12. Wat verstaat men er onder? Wat kan je met dat begrip laten zien? En wat zijn daarvan de beperkingen? Wat betekent dit voor het uitgevoerde onderzoek? 5.1 Verschillende soorten rendement Bij investeringen in bedrijven speelt vooral de vraag of de investeringen terugverdiend kunnen worden. Daarbij berekent men de afschrijving op de investering, de hoeveelheid grondstoffen en arbeid die nodig is om met die investering, bijvoorbeeld een machine, te werken en er producten mee te fabriceren. Die producten moeten aan de man gebracht worden tegen een zodanige prijs dat alle arbeid betaald wordt en dat ook de kapitaalverschaffer voldoende betaald wordt. Dit rendement op het geïnvesteerd vermogen heet in bedrijfskundige termen de Return On Investment kortweg ROI. Daarmee kunnen aandeelhouders tevreden gesteld worden. De maat voor deze ROI is de uiteindelijke opbrengst na aftrek van kosten en belastingen gedeeld door het totale vermogen dat in de onderneming op een risicodragende manier is geïnvesteerd. De leiders van sommige grote concerns hebben de laatste jaren als stelregel gehad dat ze een ROI zouden realiseren van minimaal 12%, soms zelfs 14%. Elke € 1.000 geïnvesteerd vermogen zou dan aan jaarlijkse inkomsten € 140 moeten opbrengen. Soms echter gaat het niet zoals gepland. Dan zakt het rendement en vaak daardoor ook de waarde van de aandelen. Soms behaalt een onderneming een slechter resultaat dan verwacht, soms zelfs een negatief resultaat zodat er geen dividend valt uit te keren. Het bedrijf teert in en wordt – bij dalende aandeelkoersen – minder waard. Ontwikkelingen zoals bij Ahold zijn een illustratie hiervan. Bij de ondernemingen komt in dit soort situaties de vraag op of er voldoende kapitaal achter de hand is om te overleven, of er voldoende geld is om het personeel te betalen, kortom of het bedrijf de crisis kan overleven. Bij de bepaling van de ROI worden veel factoren niet meegewogen. Natuurlijk, aandeelhouders en de bedrijfsleiding weten wel dat het positief is dat zij mensen in dienst hebben. Die mensen ontvangen hun salaris, ervaren vriendschappen in het werk, beleven zin in hun prestaties, terwijl bovendien de voor hen betaalde belastingen en premies gebruikt worden voor zaken van algemeen belang als scholen, politieagenten, ziekenhuizen, gemeentehuizen, straatlantaarns, marineschepen, dijkonderhoud enz. Maar ook in sociale zin is er een rendement te benoemen. Dit noemt de Robert Enterprise Development Foundation de Social Return On Investment (SROI). Het is in feite een uitbreiding van de ROI omdat andere factoren worden meegewogen.
10
De heer Wolfgang Lenz, secretaris-generaal van de Ecumenical Association of Academies and Laity Centres in Europe (EAALCE – zie www.eaalce.org ), heeft aan de wieg gestaan van de vertaling van het concept van de SROI naar het MR door de onderzoeker te attenderen op de ervaring die in de VS is opgedaan met aanvullende berekeningen rond het effect van organisaties op de samenleving als geheel. Het betreft hierbij zowel profitorganisaties alsook not-for-profit organisaties. 11 De heer Wolfgang Lenz, secretaris-generaal van de Ecumenical Association of Academies and Laity Centres in Europe (EAALCE – zie www.eaalce.org ), heeft aan de wieg gestaan van de vertaling van het concept van de SROI naar het MR door de onderzoeker te attenderen op de ervaring die in de VS is opgedaan met aanvullende berekeningen rond het effect van organisaties op de samenleving als geheel. Het betreft hierbij zowel profitorganisaties alsook not-for-profit organisaties. 12 Zie voor informatie over de Robert Enterprise Development Fund de website www.redf.org. Daarnaast is er een Nederlandstalige website gemaakt: www.sroi.nl. Op de site is met name informatie verzameld die is gericht op bedrijven. Zie ook noot nr 12. Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
20
Van harte!
Social Return On Investment In de plaats in Vermont (VS) constateerden enkele mensen dat een relatief groot aantal oudere mensen heupbreuken opliepen. Zou het mogelijk zijn dat aantal te verminderen? Een consultant werd er bij geroepen en deze onderzocht mogelijke oorzaken. De conclusie: veel mensen struikelen over hun niet-vastgemaakte schoenveters. De therapie is dan helder: maak die schoenveters vast. Maar blijkbaar is het niet zo eenvoudig aangezien veel mensen hun huis uit blijken te gaan zonder goed vastzittende veters. De oplossing was even eenvoudig als doeltreffend: alle caissières en vakkenvullers van supermarkten werden getraind om bij een oudere klant naar de schoenen te kijken met in het achterhoofd: zitten die veters vast of niet? Als er veters los zaten, dan was de noodzakelijke actie: aanbieden ze even vast te doen. Het resultaat bleef niet uit. Een aanzienlijke reductie van het aantal mensen dat met heupbreuken in het ziekenhuis terechtkwam. De ROI voor de supermarkten was niet positief: hun medewerkers en medewerksters besteedden steeds enige tijd aan niet-eigenlijk werk: veters strikken in plaats van vakken vullen. Dat beïnvloedt het rendement negatief, want nu moet er wellicht parttime een extra personeelslid aangetrokken worden. Voor de SROI lag dit anders. Het effect voor de veterdragers was zeer positief: niet in het ziekenhuis, geen pijn en ellende, gewoon elke dag naar de supermarkt kunnen en bovendien ook nog een praatje maken over van alles en nog wat. Het effect voor de ziektekostenverzekeraars was ook positief: zij hoeven geen artsen en ziekenhuizen te betalen noch hun premies te verhogen voor de verzekerden. Hun eigen rendement ging er op vooruit wat hun concurrentiepositie verbeterde. De samenleving als geheel gaat er wellicht ook op vooruit. Om dat te berekenen moet duidelijk zijn wat de kosten zijn voor de supermarkt en wat de opbrengsten zijn voor de verzekeraars. Het negatieve rendement voor de supermarkt en het positieve rendement van de verzekeraars is op te tellen. Aan het totaal zou je moeten toevoegen wat mensen aan ellende bespaard is door het feit dat ze niet vallen, niet in het ziekenhuis hoeven te verblijven, enz. De sociale opbrengsten wegen zo waarschijnlijk op tegen de kosten van de supermarkt. De maatschappij als geheel wordt er beter van, ook al is dat voor de supermarkt een te magere beloning. De overheid zou kunnen overwegen een vergoeding te geven aan die supermarkt voor bewezen diensten.
Bron: P. van der Knaap The ‘outcome based’ movement, Publiek Management, november 2001, blz. 30-32
In de VS wordt de SROI al berekend voor (kleine) ondernemingen die zich richten op de terugkeer in de samenleving van gedetineerden. Als deze ondernemingen succesvol zijn, dan scheelt dat in de kosten voor beveiliging, voor het zoeken naar daders van overvallen, de kosten van de rechtbanken, de kosten van de gevangenissen. Het blijkt te lonen om goed te investeren in mensen die niet als recidivist terugkomen in de bak. De bepaling van de SROI levert dan een maat op voor het succes van de activiteit voor de samenleving als geheel. Het vereist een vrij technische berekening om de SROI te bepalen, maar het levert in ieder geval een beeld van kosten die de samenleving als geheel niet hoeft op te brengen. De belangstelling hiervoor neemt in Nederland toe hetgeen o.a. blijkt uit een recente publicatie.13 Ook anderszins is de discussie hierover al aan de orde: bedrijven spreken over maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) en ministers ruzieden over de vraag wie de subsidie moest blijven betalen voor de Exodus-projecten: projecten in Nederland rond de reïntegratie van gevangenen. Tijdens de discussie, ook met de Tweede Kamer, werd gezegd dat begeleiding van gevangen leidde tot een vermindering van recidive gedrag van 70% naar 30%. De bepaling van de SROI is een minimumbenadering. De klant die de heup niet breekt kan wellicht nu nog steeds haar succesvolle werk voortzetten en zo van grote betekenis zijn voor anderen. De gevangene die niet meer op roof uitgaat bespaart ook veel aan emotionele schade. Positieve effecten zijn echter slechts ten dele in geld uit te drukken.
13
Peter Scholten Maatschappelijk rendement gemeten. Social Return on Investment, Uitgeverij SWP, 2003.
Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
21
Van harte!
5.2 Rendement van de kerken Is het eigenlijk wel mogelijk om te meten wat de maatschappelijke opbrengst van de kerken is? Is het niet een grove overschatting van het nut van rekenmeesters dat je de waarde van kerkelijk werk in geld uitdrukt - terwijl kerken immers spreken over eeuwige waarden? Het antwoord is duidelijk: SROI kan ‘de’ waarde van kerkelijk werk nooit meten aangezien daar altijd een volstrekt individueel element aan gekoppeld is. Wat is de waarde van mijn geloofsovertuiging als ik me daardoor vrij en zeker voel om te doen wat ik volgens mijn geloof zou moeten doen? Is vrijmoedigheid in geld uit te drukken? En wat levert het mij op dat ik in een bepaald patroon van waarden en normen ben opgegroeid? Dat ik zelfbewust ben? Of terneergeslagen? Dat ik geen roofovervallen zal plegen? En oude mensen help bij het oversteken van een drukke straat? Hoe druk je dat in euro’s uit? Is dat eigenlijk wel te doen? Ook van kerken is de SROI niet volledig te berekenen. De hier gestelde vragen geven al een beperking aan. Veel bijdragen zijn niet in geld uit te drukken. Wat wel mogelijk is - en daarop richt zich dit onderzoek - is vast te stellen welke geldinvestering de maatschappij als geheel zou moeten doen om een bepaalde hoeveelheid werk van de kerken over te laten nemen door daartoe aan te stellen functionarissen. Als de kerken niet zouden bestaan - wat zou er dan op het bordje van andere organisaties of van de overheid terechtgekomen zijn? Welk werk zou dan zeker door andere organisaties of door de overheid overgenomen worden omdat velen daarvan de relevantie herkennen en benoemen. De getallen die uit deze berekening volgen, geven dan een minimum aan voor al het werk dat kerken doen. Concreet voorbeeld: als een lokale diakonie zich bezighoudt met schuldsanering, dan spaart dat, via de belasting of via premies, een bijdrage van de overheid uit. Als een predikant een groep mensen begeleidt die zojuist een partner aan de dood hebben verloren, dan hoeft het Algemeen Maatschappelijk Werk dit niet te doen zodat daarvoor geen beroep op belastingbetalers gedaan hoeft te worden. De kerken sparen daarmee voor de maatschappij als geheel een geldbedrag uit. De kosten hiervoor worden vrijwillig opgebracht door die kerkmensen zelf. Zij hebben daarmee een hoog sociaal of maatschappelijk rendement op die eigen investering. Opnieuw geldt: zij deden het daar waarschijnlijk niet om (kerklid ben je veelal om andere redenen) maar de maatschappij zou de kerkelijke bijdrage wel degelijk missen als die zou uitblijven of uitvallen. 5.3 Vermeden kosten Overigens wordt er niet van uitgegaan dat alle activiteiten van kerken maatschappelijk relevant zijn. Voor sommige zaken is de relevantie onderwerp van discussie. Een commissie die geld werft om een kerkgebouw te financieren van waaruit de kerkelijke gemeente haar werkzaamheden verricht: is dat maatschappelijk relevant? Tegelijk: als daarop het antwoord negatief is, wat betekent dat voor het beschikbaar stellen van een gebouw? Moet de overheid dat dan doen? Daarmee zorgt ook een geldwervingscommissie voor vermeden kosten. Het zijn kosten die de overheid of - breder gesteld - de samenleving als geheel niet meer hoeft op te brengen. Met name dit soort vermeden kosten zijn in dit onderzoek aangegeven als het Maatschappelijk Rendement van de uitgevoerde activiteiten. Het berekenen van het Maatschappelijke Rendement vraagt om een kwantificering van het werk van de kerken dat hetzij door professionals, hetzij door vrijwilligers is uitgevoerd. Het gaat er daarbij niet om dit werk ook te brengen onder het juk van de economisering van het leven. De berekening in formatieplaatsen en in euro’s is een berekening om op een relatief eenvoudige en vaak toegepaste manier te komen tot een vergelijking van verschillende activiteiten. Als daarbij een vergelijking enigszins negatief zou uitvallen voor de betreffende kerk (als het MR niet positief zou zijn), dan is daarmee niet gezegd dat die activiteit geen waarde heeft en wel kan worden beëindigd. Het kan wel een aanleiding zijn om de eigen motivatie voor de betreffende activiteit opnieuw te beoordelen. Valt het werk nog onder de prioriteiten die aanvankelijk zijn gesteld? Een dergelijke afweging is uiteraard voorbehouden aan de kerken zelf. De ‘economische bril’ die in dit onderzoek is opgezet - nogmaals: niet met de bedoeling om kerkenwerk voortaan louter in economische termen te willen beoordelen - leidt tot het gebruik van termen die we samenvattend als volgt willen omschrijven:
Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
22
Van harte!
•
•
De Input. Het betreft de investering van de kerken in professionele uren, in vrijwilligersuren en in additioneel geld in de voorbereiding en uitvoering van activiteiten. De input is daarmee onafhankelijk van de vraag of er een Maatschappelijk Rendement tegenover staat. Het Maatschappelijk Rendement. Dit betreft de kosten die de rest van de samenleving (overheid, bedrijven, non-profitorganisaties) uitsparen vanwege activiteiten van de kerkelijke gemeente. Dit Maatschappelijk Rendement wordt uitgedrukt in uren en in euro's.
5.4 Kanttekeningen Een belangrijk punt is dat in de feitelijke berekening als uitgangspunt is genomen dat we toerekenen aan de kerk wat in feite de besparing van de samenleving is. Anders gezegd: we tellen alleen een activiteit van de kerk mee als die activiteit in reguliere zin ook een taak is, die bij een andere publieke instantie als ‘eigen taak’ is opgevat. Te denken is aan schuldsanering (Sociale Dienst, enkele banken, specifieke stichtingen). Wat de kerk doet, hoeft een ander hier nu niet meer te doen. De kwestie hierbij is echter dat op deze manier alleen een actieve overheid en een actief maatschappelijk middenveld aanleiding kan geven tot een hoog MR. Immers: bij een actieve overheid en/of actieve maatschappelijke organisaties is er al snel een kerkelijke activiteit die een (klein of groot) raakvlak heeft met een andere actor. Een laag MR zou dan vrij snel wijzen op een geringe kerkelijke activiteit. Als de overheid zich beperkt tot een nachtwakersopvatting, dan is er nauwelijks een raakvlak te beschrijven. Als ook andere maatschappelijke actoren weinig uitvoeren op de terreinen waarop kerken actief zijn, dan doen kerken bijna alles zonder enige samenwerkingspartner of collega. In dat geval is er feitelijk sprake van een MR van nul. Meer specifiek: een laag MR kan duiden op een verzakende kerk maar evenzeer op een verzakende samenleving (‘Helpen waar geen helper is’.) Daarmee is de maatvoering die wordt toegepast in feite een relatieve maat. Daar hoeft niet zoveel mee mis te zijn - maar de vraag is dan wel gerechtvaardigd wat een bepaalde uitkomst dan indiceert. Dit soort van vragen is van belang omdat in de stad Utrecht een aantal voorbeelden voorhanden is waarbij de overheid c.q. het maatschappelijk middenveld heeft overgenomen wat de kerk begonnen is zoals het blad Straatnieuws, instituties als het Snurkhuis en recent de Voedselbank. Een alternatief is dat in de berekeningen al dit werk wordt meegerekend omdat in ieder geval die kerkmensen dat werk van belang achten. En daarmee is het maatschappelijk gezien relevant - zeker voor hen. De kerk maakt immers deel uit van de samenleving? Opvang van uitgeprocedeerde vluchtelingen - hoezeer de overheid op nationaal niveau er ook tegen is - zou je dan heel goed positief kunnen meten. Een andere kanttekening betreft de hoogte van de referentiebedragen. Binnen dit onderzoek is gebruik gemaakt van tarieven uit de Thuiszorg (zie ook bijlage 3). De redenen hiervoor zijn dat bij de calculatie geen sprake mag zijn van overschreeuwen. Daarom is niet het gemiddelde inkomen van Nederland genomen, noch het inkomen dat betrokkenen verdienen in het dagelijks economisch verkeer. Voor kerken houdt die laatste norm zeer vaak in dat er sprake is van een bovengemiddeld inkomen in de betreffende kerkelijke gemeente. Daarmee zouden kerkmensen zich verheffen boven vrijwilligers met een andere sociaal-culturele of sociaal-economische achtergrond dan voor kerken veelal gebruikelijk is. Dat is geen goede inzet. Gekozen is voor een sobere benadering. De tweede reden is dat het werk dat kerkmensen in kerkelijk verband uitvoeren - professioneel of vrijwillig - zich behoorlijk goed laat vergelijken met het werk dat door het Algemeen Maatschappelijk Werk in de lokale gemeenten wordt verricht. Daarom is daar de referentie genomen en de calculatie toegepast.
Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
23
Van harte!
6.
Resultaten van het onderzoek
And the winner is ……..! Na zo’n aankondiging volgt altijd één naam, één ploeg, één foto, één getal. Bij de bepaling van het maatschappelijk rendement is dit niet het geval, met name omdat dit begrip, zoals bleek, is omgeven met tal van gedachten en opvattingen. In dit hoofdstuk ziet u enkele overzichten van uitkomsten uit het onderzoek. Daarbij is de keus gemaakt het accent te leggen op uitkomsten voor de gehele stad Utrecht. De stad was het onderzoeksveld - andere actoren dan de kerk hebben te maken met de inzet van mensen in deze stad. Dat binnen elke wijkgemeente ook aan de orde kan komen wat de eigen bijdrage aan dit geheel is, staat buiten kijf. Het onderzoek richt zich echter nu op de resultaten voor de gehele stad. 6.1 Pastoraat: de poging om mensen te zien, in beeld te krijgen en te houden. Eén van de belangrijke werkzaamheden van de kerk is de onderlinge zorg. Die zorg strekt zich ten principale niet slechts uit tot de eigen leden - maar omvat die leden wel. In Utrecht is een groot aantal mensen bezig met werkzaamheden die als gemeenschappelijke karakteristiek hebben dat mensen in beeld blijven. Daarbij gaat het om de opvang van daklozen, om de bezorging van een verjaardagsgroet, om het bezoek aan mensen die zijn geconfronteerd met de dood in hun naaste omgeving of gewoon om een vriendelijk woord voor mensen die je toevallig ontmoet bij de ingang van het kerkgebouw. Deze onderlinge zorg strekt zich ook uit tot werk in verpleeghuizen en ziekenhuizen. Meer dan eens is die kerkelijke betrokkenheid zo ingeslepen in de bloedsomloop van de mensen die het uitvoeren, dat zij zich afvragen waarom anderen dat zo bijzonder vinden. Zij doen toch ‘gewoon’ datgene wat zij beloofden te doen? Zij doen dat werk, veelal bezoekwerk, omdat ze daar zelf plezier en zin aan beleven en omdat zij zien dat de bezochte persoon daarin ook zin ervaart, plezier beleeft. Als de éne persoon de ander opzoekt, dan ontmoeten twee personen elkáár. In die zin is elke vorm van pastoraat ook een mogelijkheid zelf gezien te worden, gekend te worden, niet te vereenzamen. In de stad Utrecht is vanuit de kerkelijke instellingen en wijkgemeenten in 2003 ruim 140.000 uren aan pastoraal werk besteed. Alle uren omgerekend in geld komt dit neer op ruim € 5 miljoen. Niet al dat werk is direct maatschappelijk van belang. Over het werk wordt ook vergaderd, een activiteit die steeds is berekend met een Maatschappelijk Rendement van € 0 (zie ook 6.3). Als we dat in ogenschouw nemen, dan is het Maatschappelijk Rendement van dit pastorale werk - zeg van het Pastoraal werk – enkele voorbeelden werk ter bestrijding van eenzaamheid en van hulp in • Begeleiding van mensen die stervende zijn bijzondere omstandigheden • Ondersteuning van mensen die in naaste kring met de - ruim € 4.3 miljoen. Dit werk dood zijn geconfronteerd is van al het werk van de • Verzorgen van een buurtsociëteit Protestantse Gemeente in • Bezorgen van een bloemetje na afloop van een Utrecht voor meer dan 86% kerkdienst bij mensen die aanleiding hebben extra effectief - dat wil zeggen: gezien te worden meer dan 86% van de tijd • Bezoekwerk verrichten bij leden van de wijkgemeente die aan pastoraat is • Liturgie bezorgen bij mensen die niet meer kunnen besteed, heeft een positief deelnemen aan de zondagse eredienst Maatschappelijk • Bezoeken van leden van de gemeente op regelmatige Rendement. Die inzet basis hoeven de overheid of • Begeleiden van activiteiten binnen verpleeghuizen en andere organisaties in ziekenhuizen Nederland niet meer te • Begeleiden van gasten van het Inloophuis naar tal van bieden. instanties •
Organisatie van een gezamenlijke activiteit voor de hele wijkgemeente buiten het eigen werkgebied (een uitje)
Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
24
Van harte!
6.2 Diakonaat: direct contact met diverse groepen in de samenleving Het diakonale werk van de Protestantse Gemeente Utrecht omvat een groot aantal verschillende soorten van werk. Kenmerkend is dat het heel praktisch van aard is. Kenmerkend is ook dat het beschikbaar is voor een ieder die daaraan behoefte heeft. Zo dat al ooit ergens gebeurt, bij het diakonale werk wordt nooit gevraagd of mensen lid zijn van de kerk. Het diakonale werk vindt plaats als een uiting van zorg voor en betrokkenheid op heel de bewoonde wereld. Vanuit het diakonale werk in Enkele voorbeelden van diakonaal werk de stad Utrecht zijn en worden vele initiatieven • Maandelijks organiseren van een schrijfgroep voor ondersteund. Daarbij is te acties van Amnesty International denken aan Straatnieuws, • Zorgen voor vervoer van mensen die anders niet aan de verzorging van kunnen deelnemen aan activiteiten taallessen voor vrouwen in • Verzorgen van taallessen voor vrouwen door vrouwen Lombok via de Inter(met name voor vrouwen met allochtone achtergrond) kerkelijke Stichting Kerken • Uitvoeren van diverse kleine klussen via het en Buitenlanders, maar ook ‘Diakonaal uitzendbureau’ aan voorlichtingen • Verzorgen van voorlichting over projecten in diverse bewustwordingswerk rond zuidelijke landen (ontwikkelingssamenwerking) ontwikkelingssamenwer• Collecteren voor diverse doelen king. Daarbij gaat het niet • Meewerken aan de dagopvang van daklozen alleen over activiteiten van • Bijdragen aan de opzet van een Voedselbank in b.v. kerken in het zuidelijk Utrecht deel van de wereld, maar eveneens over contacten tussen diverse groepen in Nederland en in Oost-Europa. Voor de val van de Muur (1989) zijn die contacten voor velen in Oost en West van essentieel belang geweest rond de beeldvorming van mensen ‘aan de andere kant’. In de Protestantse Gemeente Utrecht zijn voor dit werk in 2003 ruim 58.000 uren arbeid verricht. Omgerekend in geld betrof dit ruim € 2,25 miljoen. Het diakonale werk brengt met zich mee dat over tal van zaken doorgesproken wordt. Omgerekend naar het Maatschappelijk Rendement komt dit voor het diakonale werk neer op ruim € 1,7 miljoen - meer dan driekwart van de eigen inzet. 6.3 Beleidswerk van de Protestantse Gemeente Utrecht Het werk van de Protestantse Gemeente kan niet zonder een beleidsmatige sturing, met name nu de gemeente staat voor bezuinigingen op verschillende terreinen. Volgens de waarnemingen besteedden vele mensen aan het feitelijke algemene beleidswerk in de kerk in 2003 ruim 28.000 uren. Het werk is daarin zeer veelzijdig. De vele uren die vrijwilligers in het beleidswerk investeren, zijn vaak van hoge kwaliteit. De uren hebben echter geen enkel effect Enkele voorbeelden van kerkelijk beleidswerk op de hoogte van het Maatschappelijk Rendement aange• Vergaderingen van de kerkenraden, zowel van de zien vanuit de tariefstelling het wijkgemeente als van de Algemene Kerkenraad rendement van allerlei overhead• Extra werk van voorzitter en secretaris van de kerkenactiviteiten steeds op € 0 is raden gedefinieerd. • Notulist van vergaderingen van de kerkenraden Slechts aan een klein deel van • Deelname aan collegiaal beraad van predikanten dit werk is een positieve bijdrage • Vertegenwoordiging van de Utrechtse kerk in aan het Maatschappelijk Renclassicale en provinciale kerkelijke bijeenkomsten dement toegerekend. Omgere• Deelname aan het werk van de Stedelijke Raad van kend in geld komt het werk neer Kerken op ruim € 1.475.000; het • Studieverlof van predikanten Maatschappelijk Rendement is • Publiciteitscommissie bijna € 21.000. • Organisatie van een gemeenteberaad
Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
25
Van harte!
6.4 Vorming en toerusting Een deel van de kerkelijke inzet richt zich op vorming en toerusting van een ieder die zich aangetrokken voelt tot het aanbod van cursussen, trainingen enz. Veelal zijn dat de eigen leden, al geldt dat nooit als selectiecriterium. Tijdens die bijeenkomsten worden tal van thema’s besproken en van een context voorzien. De bijeenkomsten bieden de mogelijkheid met elkaar van gedachten te wisselen over allerlei onderwerpen. Deze beperken zich zeker niet tot louter bijbelse onderwerpen. Wel is in menig programma een verbinding zichtbaar met de levensbeschouwelijke bronnen waaruit de Protestantse Gemeente put. Dat is overigens geen garantie voor eensgezindheid. Veelal is dit een aanleiding tot een hernieuwde doordenking van die bronnen met het oog op de toepasbaarheid in eigen leven en eigen context. Aan dit werk is in 2003 bijna 8.200 Voorbeelden van werk rond Vorming en Toerusting uren besteed. In geld omgerekend komt dit neer op ruim € 321.000. • Leerhuis Jesaja Het Maatschappelijk Rendement is • Gesprekskring Oecumenische theologie echter als heel laag berekend, nl. op • Bijbelkring ruim • Training voor pastoraal huisbezoek € 12.500. Dit vindt zijn oorzaak niet • Gebedskring in de keus van de onderwerpen die • Gespreksgroep Geloof & Homoseksualiteit aan de orde komen maar in het feit • Henri Nouwenkring dat bij de berekeningen vorming, • Commissie Vorming en Toerusting kennisvermeerdering en deskundigheidsbevordering steeds zijn beschouwd als zaken die bij de overhead van een organisatie behoren. Zij vormen een essentieel deel van het kerkenwerk - maar als het vervolgens niet leidt tot een activiteit die op enige manier doorwerkt in werk dat ook elders zijn weerklank vindt, dan telt het in deze berekeningen niet mee. 6.5 Eredienst Ook de Eredienst behoort in de traditie van de kerk tot haar kern. De nood van de wereld onder ogen zien en voor God brengen, ondanks die nood toch God eren en een loflied zingen, met elkaar zoeken naar een goede uitleg van de bijbel, de dankbaarheid uiten over het goede dat mensen ontvangen, elkaar bemoedigen om te werken aan gerechtigheid en vrede, oproepen doen om ook werken der barmhartigheid te verrichten, zingen en bidden - het zijn wezenskenmerken van de kerkelijke eredienst en van de kerkelijke gemeente. Die wezenskenmerken uiten zich dan als vanzelf in concrete activiteiten, die voor de samenleving van waarde zijn. Slechts aan die activiteiten is binnen dit onderzoek een Maatschappelijk Rendement toegekend. In totaal zijn binnen de Protestantse Gemeente Utrecht in 2003 ruim 69.000 • Voorbereiden en leiden van de eredienst uren besteed aan activiteiten • Verzorgen van het preekrooster in en rond de Eredienst. • Werk van de cantor Omgerekend in geld komt dit • Werk van de organist neer op ruim € 3,1 miljoen. • Bijdrage van koor en cantorij Ongeveer 20% hiervan is • Verzorgen van huwelijksdiensten en doopdiensten berekend als Maat• Verzorgen van bloemen in het kerkgebouw schappelijk Rendement, ruim • Voorbereidingsgroep erediensten € 740.000. Een zeer groot • Repetitieweekend van het koor deel daarvan komt voor • Verzorgen van vespers rekening van het muzikale • Verzorgen middaggebed in stiltecentrum aspect van de erediensten. • Bestuur van het koor De bijdragen van organisten, dirigenten en cantors zijn • Typen van de liturgie hierin berekend evenals de bijdragen van koren en cantorijen - voor zover het niet bestuurswerk binnen die groepen betreft. De reden hiervoor is dat met de muziek ook een bijdrage aan de cultuur wordt geboden. Koren Voorbeelden van werk rond de eredienst
Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
26
Van harte!
bieden een mogelijkheid om muziek van generatie op generatie over te dragen. Daarbij is muziek in zichzelf een exponent van de cultuur. Koormuziek behoort daar toe – niet alleen omdat het hedendaagse muziek omvat maar ook omdat met koren muziek uit voorgaande generaties weer tot leven gewekt kan worden. De Matthäus Passion van Bach is daarvan een goed voorbeeld. Daarnaast heeft een koor ook een sociaal effect. Mensen zijn nodig, er wordt naar hen omgezien en er wordt op hen gerekend. Deze sense of belonging is van groot belang voor elk individu. 6.6 Beheersaspecten Onder het feitelijke beheerswerk van de kerk vallen allerlei werkzaamheden die voor een groot deel ook weer behoren tot de overhead van de organisatie. De kachel die op tijd aan staat, de kerk die schoon is, het gebouw dat onderhouden wordt - het zijn belangrijke elementen voor de voortgang van het werk van kerken. In totaal is aan dit werk bijna 71.000 uur besteed. Omgerekend in geld komt dit neer op ruim € 2,5 miljoen. Het Maatschappelijk Rendement is berekend op ruim € 350.000 in 2003. Dit bedrag is voornamelijk opgebouwd Enkele voorbeelden van beheersmatig werk van de op grond van twee soorten van kerk werk: het publicitaire werk waarmee mensen op de hoogte • Wijkcommissie van Beheer komen van hetgeen in en door • Penningmeester kerken wordt gedaan en als • Vrijwillige kosters tweede het werk van de kosters en • Verzorgen van de website beheerders - vrijwillig of be• Administratie van de wijkgemeente roepsmatig aangesteld. Met de • Personeel van het Stedelijk Diensten Centrum verhuur van de kerkelijke ruimte • Verzorgen van de kerkbladen (redactie, wordt meer dan eens ook een productie, distributie) Maatschappelijk Rendement be• Kerkrentmeester voor juridische zaken werkstelligd, met name omdat veel • Kerkrentmeester voor personeelszaken kerkelijke (bij)gebouwen niet tegen • Fondsenwerving voor projecten geldende marktprijzen worden • Verzorgen koffie en thee na de dienst verhuurd maar tegen lagere • Schoonmaakploeg van de gebouwen prijzen. Daarmee krijgen tal van • Algemeen management van de predikant groepen de gelegenheid bij elkaar • Verhuur van het kerkgebouw te komen en hun taken te vervullen. 6.7 Jeugdwerk Binnen de kerken - die ook met een toenemende vergrijzing te maken hebben - is er veel aandacht voor jeugdwerk. Zo gauw er mogelijkheden zijn, zal er op ingespeeld worden. Dat gebeurt vervolgens in grote trouw. Dat blijkt een belangrijke manier van werken te zijn in enkele wijken waar een groot verloop van jongere mensen is te zien. Voorbeelden van jeugdwerk Jonge mensen wonen slechts tijdelijk in de wijk; soms verbin• Basiscatechese den zij zich - eveneens tijdelijk • Crèche aan het werk van de kerk. Om • Kindernevendienst zulke jongeren te binden, moet te • Jeugdsoos kerk ze eerst vinden. Daarop is • Kinderkoor veel aandacht gericht. • Bezoeken van jongeren in de wijk • Belijdeniscatechese Tegelijk nemen velen waar dat • Commissie jeugd- en jongerenpastoraat gezinnen met jongere kinderen • Directe ondersteuning van de vrijwilligers die de stedelijke woonruimte en met met jeugd- en jongerenwerk bezig zijn name de flats willen verlaten en zich dan vestigen in omliggende gemeenten. De kerk van Utrecht heeft dan meestal het nakijken. Binnen de verschillende wijkgemeenten wordt bijna 11.000 uur besteed aan werk dat is gericht op jeugd en jongeren. Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
27
Van harte!
Omgerekend in geld komt dat neer op ruim € 385.000; het Maatschappelijk Rendement is berekend op ruim € 80.000. 6.8 Cultuur De kerk levert op vele manieren een bijdrage aan de cultuur. Dat is vaak makkelijker te zien als het verleden in beeld komt, dan wanneer het heden aan de orde is. De kerk heeft in Nederland een krachtige bijdrage geleverd aan de vorming van de gemeenschappelijke taal door de bijbel te vertalen in het Nederlands. Veel kunstuitingen zijn zonder enige kennis van de bijbel niet te begrijpen. Van veel klassieke muziek is de zeggingskracht pas te begrijpen is als mensen op de hoogte zijn van de verhalen over Jezus. En hoe is Nederland te begrijpen zonder weet van het protestantisme, van de orgelcultuur, van de verzuiling? Met dit alles is de kerk niet geworden tot een instituut dat in het museum thuishoort; het is veeleer een instituut dat in een levende verhouding staat tot de omgeving en zo mee vormgeeft aan de cultuur. Voorbeelden van bijdragen aan de cultuur • • • • • • • • • •
Verzorgen van rondleidingen in de monumentale kerken Verzorgen van cantates op zaterdagmiddag Orgelconcerten Schrijven en uitvoeren van een kindermusical Schrijven en uitvoeren van een musical Cabaret schrijven en uitvoeren Boek schrijven over de geschiedenis van een kerk Organiseren van de nationale gedichtendag Organiseren van een snuffelmarkt of bazar Klokkenluidersgilde
In Utrecht besteedden mensen via de wijkgemeenten in 2003 ruim 21.500 uren aan activiteiten die zijn verbonden met de cultuur. In geld uitgedrukt komt dit neer op ruim driekwart miljoen euro. Het Maatschappelijk Rendement van deze activiteiten is berekend op ruim € 620.000.
6.9 Overige activiteiten Een klein deel van de activiteiten van de kerkelijke instellingen en de wijkgemeenten is in bovenstaande onderdelen nog niet beschreven. Deze zijn daarom opgenomen in een restcategorie. Het is opvallend dat er weinig afzonderlijke commissies of groepen zijn die zich bezighouden Voorbeelden van overige activiteiten met datgene wat van oudsher 'evangelisatie' is genoemd. Het gaat daarbij over de directe werving • Volkskerstzang van mensen voor het Evangelie - en daarmee ook • Evangelisatiecommissie een beetje voor de kerk als instituut. Een deel van • Alphacursus die gerichtheid vindt zijn weg in de commissies • Missionaire commissie voor Zending en Werelddiakonaat, die zijn benoemd onder de categorie "Diakonaat". Een ander deel van dit werk - en met name de daar achterliggende houding - brengen mensen nu tot uiting in de uitvoering van allerlei werkzaamheden die al bij eerdere categorieën zijn beschreven (b.v. pastoraat en diakonaat). In uren uitgedrukt komt het werk in deze restcategorie neer op ruim 850 uur met een geldwaarde van ruim € 29.000 en een Maatschappelijk Rendement van ruim € 9.000.
Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
28
Van harte!
6.10 Voorlopige samenvatting In dit hoofdstuk zijn met name de resultaten gemeld van de berekeningen in de verschillende categorieën. Hoewel de feitelijke berekeningen tot op de euro nauwkeurig zijn uitgevoerd, is er in feite sprake van een registratie van gegevens die een dergelijke nauwkeurigheid niet rechtvaardigt. Omdat echter systematisch, ook in de gesprekken, is gewerkt met een minimumbenadering (‘De uitkomst is in ieder geval …..’), is onderstaande samenvattende tabel in eerste instantie opnieuw in precieze getallen weergegeven. Afronding vindt plaats in hoofdstuk 7. TABEL 6:
Overzicht van bestede uren en berekend Maatschappelijk Rendement voor verschillende sectoren van werk binnen de Protestantse Gemeente Utrecht
Activiteit TOTAAL Pastoraat Diakonaat Beleid en Bestuur Vorming en Toerusting Eredienst Beheer Jeugd en Jongeren Cultuur Overige activiteiten
Totaal uren 408.591 140.397 58.434 28.359 8.198 69.157 70.783 10.815 21.577 871
€ (a) 15.939.252 5.000.917 2.280.975 1.476.234 321.416 3.149.203 2.540.104 385.301 755.401 29.701
Uren MR 216.071 123.111 45.573 383 377 15.932 10.676 1.902 17.850 267
MR in € (b) 7.920.396 4.311.464 1.769.477 20.818 12.734 743.298 352.678 80.542 620.280 9.105
b:a % 49,69 86,21 77,58 1,41 3,96 23,60 13,88 20,90 82,11 30,66
6.11 Aanvullende gegevens Vanuit de Protestantse Gemeente te Utrecht is in 2003 € 167.955,15 opgebracht voor verschillende delen van het werk van de kerk, dat via landelijke bronnen wordt betaald. Daaraan voegden particulieren, die lid zijn van de Protestantse Gemeente € 142.485,04 toe terwijl overige particulieren € 42.479,51 hebben bijgedragen. Alles bij elkaar opgeteld komt het neer op € 352.919,70, waarvan € 339.388,69 beschikbaar is voor werk dat door de overheid in ons land wordt gekarakteriseerd als ontwikkelingssamenwerking.14 Ook hier past het woord ‘minimaal’ aangezien bekend is dat vanuit de kerkelijke gemeenten ook nog ‘eigen’ projecten worden gesteund, buiten de steun die via het landelijk kerkelijk bureau wordt verleend. In Utrecht bleek tijdens dit onderzoek dat dit bedrag minimaal € 8.000 is - waarschijnlijker is echter een veelvoud hiervan. Dit bedrag is niet meeberekend bij de uitkomsten van dit onderzoek omdat de bronnen voor een exacte berekening iets te vaag waren. Daar bovenop geldt nog dat tal van organisaties op het gebied van fondswerving voor projecten in het zuiden van de wereld een flink bedrag ontvangen vanuit de kerken. Novib bijvoorbeeld krijgt uit de particuliere markt een aanzienlijk bedrag dat voor meer dan de helft van kerkleden afkomstig is. Anders gezegd: als er ergens sprake is van het terechte gebruik van het woord ‘minimaal’ bij de berekening van het Maatschappelijk Rendement, dan wel bij dit gegeven. In geld uitgedrukt komt het Maatschappelijk Rendement van deze giften neer op 100% van het genoemde bedrag: € 339.388.
14
Bron: informatie verstrekt door het Landelijk Dienstencentrum, maart 2004.
Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
29
Van harte!
7.
Betekenis van de berekeningen
Welke conclusies zijn te verbinden aan de berekeningen, die in het vorige hoofdstuk zijn gepresenteerd? Die vraag staat centraal in dit hoofdstuk. In onderstaande tabel zijn de resultaten samengevat en omgerekend in volledige arbeidsplaatsen en in geld. TABEL 7:
Maatschappelijk Rendement, afgerond en uitgedrukt in uren, in fte en in €
Activiteit
uren
fte
€
TOTAAL
408.000
258 15.939.000
Pastoraat
140.000
89 5.001.000
58.000 28.000
37 2.281.000 18 1.476.000
8.000 69.000 71.000 11.000 22.000 1.000
5 321.000 44 3.149.000 45 2.540.000 7 385.000 14 755.000 1 30.000
Diakonaat Beleid en Bestuur Vorming en Toerusting Eredienst Beheer Jeugd en Jongeren Cultuur Overige activiteiten
MR in uren MR in fte MR in € 7.920.00 216.000 136 0 4.311.00 123.000 77 0 1.769.00 46.000 29 0 500 0 21.000 500 16.000 11.00 2.000 18.000 500
0 13.000 10 743.000 7 353.000 1 81.000 11 620.000 0 9.000
7.1 Uren van professionals en vrijwilligers Uit de gegevens blijkt dat in totaal door en/of namens de Protestantse Gemeente Utrecht minimaal 408.000 uren zijn besteed in 2003. Bij een werkweek van 36 uur en totaal 40 vrije dagen per jaar (inclusief bijzondere feestdagen, bijzonder verlof en ziekte) komt een fulltime baan neer op 44 x 36 uur ofwel 1.584 uur per jaar. Omgerekend komt het aantal uren dan neer op 258 fulltime banen (fte). Daarvan is ruim 136 fte toe te schrijven aan werkzaamheden die een direct Maatschappelijk Rendement hebben. In de tabel is te zien dat aan pastoraat en daaraan verwant werk de meeste tijd wordt besteed binnen de kerk, ruim een derde van het totaal. Aan diakonaal werk wordt iets minder dan een zesde van de totale tijd besteed. Ongeveer een kwart wordt besteed aan beleidstaken en beheerstaken: werk dat nodig is om de organisatie als geheel draaiend te houden. Hierbij is niet berekend hoeveel werktijd er binnen het onderdeel pastoraat, het onderdeel diakonaat enz. aan beleidszaken wordt besteed. Zo'n berekening is mogelijk maar vraagt om een nadere analyse van de gegevens. Ondertussen zijn de uitkomsten te vergelijken met andere onderzoeken. Meeuws komt in zijn onderzoek15 uit op een gemiddelde van 14 fte (uitgaande van een 36-urige werkweek) per kerkelijke gemeente in de Samen-op-Wegkerken. Gerelateerd aan Utrecht zou de uitkomst dan het 16-voud zijn, ofwel 224 fte. De uitkomst ligt voor de Protestantse Gemeente Utrecht 2 fte per wijkgemeente hoger. Meeuws meldt ook dat binnen de SoW-kerken gemiddeld aanmerkelijk minder vrijwilligers actief zijn dan in de RK-kerk. Daarentegen maken protestanten meer uren en hebben zij aanmerkelijk meer taken. Als het aantal fte berekend en vergeleken wordt, blijkt het getal op plaatselijk vlak nagenoeg gelijk te zijn. Daarbij stelt hij ook, mee op basis van literatuuronderzoek, dat de respons op diakonale uitdagingen in protestantse gemeenten groter is dan in katholieke parochies, ‘hetgeen waarschijnlijk te maken heeft met de onderscheiden kerkopvattingen.’16 Deze overwegingen doen vermoeden dat vanuit de rooms-katholieke
15
drs. H.J. Meeuws Bezield of zieltogend? Toekomstscenario's voor levensbeschouwelijke verbanden. Actioma, 's-Hertogenbosch, 2002, blz 40. 16 a.w. blz 40. Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
30
Van harte!
parochies ook een substantiële, zij het enigszins geringere, bijdrage aan het Maatschappelijk Rendement zal worden geboden. Eerder onderzoek in Apeldoorn geeft aan dat voor de onderzochte wijkgemeenten in ApeldoornZuid op jaarbasis 56.000 uur zijn geregistreerd. Het betrof een nieuw kerkgebouw waarin vanaf begin mei 2003 drie wijkgemeenten samen zouden gaan samenkomen. Omgerekend volgens de berekeningstechniek, die hiervoor is aangegeven, komt het aantal uren daar uit op 35 fulltime banen - iets minder dan uit het Utrechtse onderzoek naar voren komt als we voor Apeldoorn inderdaad blijven rekenen met drie wijkgemeenten.17 In het Kanton Zürich in Zwitserland is op verzoek van de lokale overheid een onderzoek gedaan naar de activiteiten van de Evangelisch-reformierte Landeskirche in het gehele Kanton.18 Daaruit blijkt dat de lokale en regionale cultuur van groot belang is voor de uitkomsten van het onderzoek. Anders dan in de kerken in Nederland wordt in Zwitserland een groot deel van het werk verricht door daartoe beroepsmatig aangestelde mensen. In 179 kerkelijke gemeenten waren dat er 568 mensen voor in totaal 484 volledige arbeidsplaatsen. Voor de predikanten kwam de werkweek gemiddeld op 54 uur, voor de andere medewerkenden ca 44 uur. Het totaal aantal professioneel gewerkte uren bedroeg 24.500 uur per week of (bij 44 weken per jaar) 1.078.000 uren per jaar. Inclusief 1.700 mensen die vrijwillig werken in kerkelijke (zieken- en verpleeg-)huizen, werken volgens de gegeven schatting meer dan 25.000 mensen in die gemeenten voor meer dan één miljoen uur als vrijwilliger. Het totaal komt daarmee op ruim 2 miljoen voor de genoemde 179 gemeenten of ruim 11.500 uur per gemeente per jaar. Volgens de eerder toegepaste berekening (1.584 uur per volledige arbeidsplaats per jaar) komt dit neer op ruim 7,25 volledige arbeidsplaatsen per jaar (professionals en vrijwilligers). Een eenvoudige vergelijking gaat mank, met name vanwege de verschillende culturen waarin gewerkt wordt. Het is echter verantwoord om te zeggen dat in Utrecht de professionals en vrijwilligers vanuit de Protestantse Gemeente een zeer goede bijdrage leveren aan de samenleving. Tegelijk brengt dit de - nu niet te beantwoorden - vraag met zich mee hoeveel mensen nu feitelijk verantwoordelijk zijn voor al dit werk in de kerk. Een deel wordt feitelijk gedaan door de professionals (predikanten, kerkelijk werkers, organisten en cantors, kosters, administratief personeel en diverse consulenten) - de vrijwilligers bieden echter meer uren. In feite faciliteren de professionals het vele werk van de vrijwilligers. 7.2 Maatschappelijk Rendement Uit de samenvattende tabel blijkt dat de wijkgemeenten, de (inter-)kerkelijke stichtingen waarin de Protestantse Gemeente Utrecht participeert en de overkoepelende instanties van deze gemeente in totaal een Maatschappelijk Rendement genereren van € 7.920.000. Daaraan moeten we (zie paragraaf 6.11) nog het bedrag toevoegen dat vanuit Utrecht via het Landelijk Dienstencentrum van de Protestantse Kerk in Nederland voor projecten in zuidelijke landen wordt bijeengebracht – een bedrag van € 339.388. Het totaal Maatschappelijk Rendement in 2003 komt afgerond op ruim € 8,25 miljoen. Dit bedrag komt voort uit een Input door de kerk(leden) in de gemeente Utrecht van (zie hoofdstuk 4) € 3.716.000. Al hun professionele en vrijwillige uren omgerekend in geld komt het neer op € 15.939.000. Enigszins afgerond gesteld: voor elke euro, die kerken uit hun vermogen of uit de bijdrage van hun leden beschikbaar stellen, leveren zij werk ter waarde van € 4,29. Het Maatschappelijk Rendement (€ 8,25 miljoen) komt neer op € 2,20 per geïnvesteerde euro. Zou dit in bedrijfstermen een winst zijn van 220%? 7.3 Verdeling van de aandacht De gegevens uit dit onderzoek geven een beeld van de tijd en aandacht die de kerken door de leden (beroepskrachten en vrijwilligers) besteden aan de verschillende soorten van werk. De indeling van het werk, zoals in dit onderzoek is geboden, is grotendeels uitgevoerd volgens de 17
Jaap van der Sar, Tom Schoemaker De Hofstad: een cadeautje aan de samenleving, Stichting Oikos, Utrecht 2003, 31 blz. 18 Charles Landert Die sozialen und kulturellen Leistungen der Evangelisch-reformierten Landeskirche des Kantons Zürich, IPSO Sozialforschung, Dübendorf (CH), 1995, 158 blz. Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
31
Van harte!
traditionele indeling van het werk van de kerk. De verschillende categorieën kunnen echter een zekere overlap vertonen. Goed jeugdwerk houdt tevens in dat jongeren zich herkend en erkend weten – iets wat ook hoort bij goed pastoraat. Vorming en toerusting heeft steeds tot gevolg dat mensen zich nieuwe vragen stellen, dat zij hun grenzen verleggen, vaardigheden hebben aangeleerd die vervolgens toepasbaar blijken in hun dagelijkse doen en laten, zowel in de omgang met andere leden van de samenleving alsook met leden van de kerkelijke gemeente. Is dat dan toerusting, deskundigheidsbevordering of misschien direct al een positief effect vanwege de houding die verandert? De overheid heeft verschillende campagnes op vele gebieden waarbij een beroep gedaan wordt op waarden en normen - hetzij over de belastingmoraal, hetzij over de maximumsnelheid op autowegen of het sociale gedrag ten aanzien van de buren. Zo bezien zou ook in dit opzicht een direct positief effect berekend kunnen worden. Dat is echter niet gedaan toch blijft een houding als goede buur van wezenlijk belang voor een open en veilige samenleving. 7.4 Spaanders Tegelijk echter is het voor kerkmensen ook duidelijk dat door de kerk fouten zijn en worden gemaakt waaraan mensen kunnen lijden, soms de rest van hun leven. Dat zou in die situatie moeten leiden tot een negatief Maatschappelijk Rendement. Deze erkenning was geen reden om het effect daarvan ook te gaan berekenen. Het eerste argument is dat niet op individueel niveau is geanalyseerd. Het tweede argument is dat het niet de bedoeling van dit onderzoek was een compleet beeld van de effecten van kerkelijk werk tot stand te brengen. En het derde argument is dat we het (nog) niet gewend zijn om bij de berekening van een rendement direct mogelijk negatieve effecten mee te wegen. Wat dat betreft tonen statistieken van bedrijven of van de overheid zelf zelden of nooit de kosten van de frustraties, de vervuiling, de schade die bij normale uitoefening van taken als vanzelfsprekend tot stand komt. Er zijn geen activiteiten waaraan niet ook schaduwkanten te benoemen zijn. Vanuit de kerken zijn we gewend aan de idee dat bij het goede dat gedaan wordt ook steeds een aantal zaken niet goed uitpakt - en zeker niet voor iedereen.
Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
32
Van harte!
8.
Afronding
In dit verslag zijn de resultaten gepresenteerd van het onderzoek naar het Maatschappelijk Rendement van de Protestantse Gemeente Utrecht in 2003. Die resultaten zijn indrukwekkend, zowel in uren, in fulltime arbeidsplaatsen als in euro’s. Ongeveer de helft van de kerkelijke activiteiten heeft een direct maatschappelijk effect – in die zin dat door de inzet van kerken andere maatschappelijke actoren tijd, energie en geld overhouden om zich te richten op andere aspecten van het dagelijks leven. De bijdrage vanuit de Protestantse Gemeente komt - zo blijkt uit de gesprekken - voor zeer velen voort uit de overtuiging dat het geloof een uitwerking heeft in het dagelijks leven. Het komt zogezegd uit hun hart. Vandaar ook de titel van dit verslag: Van harte! In dit onderzoek is geteld en gerekend. Daarmee is recht gedaan aan het werk van de kerk - voor zover het in getallen is uit te drukken. Tegelijk is van meet af aan duidelijk geweest dat essentiële delen van het werk nooit meetbaar zullen zijn. In het eerder genoemde rapport over het Kanton Zürich19 geeft de auteur een lijst van niet-berekenbare bijdragen van de kerk aan het sociale en culturele leven in het gebied (zie bijlage 5). In dit onderzoek is een poging gedaan die lange lijst enigszins korter te maken - wetend dat de echte waarde van iets nooit in een getal valt uit te drukken. Dat is niet de bedoeling geweest van dit onderzoek. Het ging er om een gespreksbasis te bieden over het werk van de kerk met mensen die buiten de kerk staan en deze zien als een organisatie die ook functioneert in de Nederlandse samenleving. Het onderzoek geeft aan dat die functie aanzienlijk is. Kerkmensen kunnen er met opgeheven hoofd over spreken. Ondertussen staat de voortgang van dit werk ter discussie. Dat vindt met name zijn oorzaak in de herschikking van middelen en inzet van professionele krachten binnen de kerk. Krimpende budgetten, ook in de Protestantse Gemeente Utrecht, maken dat nodig. De vraag is realistisch of de omvang van het professionele en vrijwillige werk in stand kan blijven bij het huidige verloop van het ledental en van de participatie van de leden aan het kerkelijk werk. Zoals tijdens één van de gesprekken is gezegd: onze gemeente is een groot zorgnetwerk. Dat netwerk kan slechts in stand blijven als mensen beschikbaar blijven voor de continuïteit. Als meer en meer die zorg zowel intern als extern - gedragen wordt door een groep mensen die binnen enkele jaren niet meer de zorg kan bieden maar zorg moet vragen, dan zou het logisch zijn velen op te roepen actief te worden in de kerken. De onderlinge zorg en verbondenheid vormen niet het enige, laat staan het belangrijkste argument om lid te worden van een kerk. Maar zorg en verbondenheid bieden wel de voedingsbodem voor een belangrijk deel van het werk dat tot nu toe van harte wordt gedaan door de mensen waarover dit onderzoek gaat.
--------------------------------------------
19
Charles Landert Die sozialen und kulturellen Leistungen der Evangelisch-reformierten Landeskirche des Kantons Zürich, IPSO Sozialforschung, Dübendorf (CH), 1995, 158 blz. Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
33
Van harte!
Bijlage 1:
Mensen die informatie hebben verschaft voor het onderzoek
Uitvoerige gesprekken zijn gevoerd met achtereenvolgens: 1. mevr. A. Bouwman-Meeuwse, directeur RDC-Utrecht, dhr J.W. Breunese, scriba RDCUtrecht, 3 februari 2. mevr. P.N. ten Hoeve, jeugdwerkconsulent Stedelijk Dienstencentrum Utrecht, 12 februari 3. mevr. I. Berendsen-Rougoor, stafmedewerkster Opella, Protestants Christelijke Stichting voor Wonen, Zorg en Welzijn te Ede, 2 maart (i.v.m. informatie over de te gebruiken tarieven) 4. dhr. J.W.T. Muntendam, predikant Triumfatorkerk en Pniëlkerk, 3 maart 5. dhr. H.W. Wierda, predikant Johanneskerk, 3 maart 6. dhr. A. de Groot, coördinator Het Knooppunt, ZWO-consulent, 5 maart 7. mevr. I. Ludikhuize, voorzitter Leeuwenberghgemeente, 5 maart 8. dhr. S. Slappendel, mevr. M. Branderhorst, gemeenteleden, en mevr. H. Zandberg, diaken en plv. scriba, Nicolaïgemeente, 5 maart 9. dhr. L. Maliepaard, Centrumgemeente, 8 maart 10. mevr. J. Broeijer-Bogers, predikante Wilhelminakerk, 9 maart 11. mevr. C. Voorrips, scriba Tuindorpkerk/Nieuwe Kerk, 9 maart 12. dhr. A. Luiks, Centrumgemeente, 12 maart 13. dhr. C. de Jonge, diakonaal consulent, 16 maart 14. mevr. A.J. van den Berg - Clarisse, scriba Pniëlkerk, 19 maart 15. dhr. P. Vliegenthart, predikant Stefanuskerk, 19 maart 16. mevr. N. de Groot en dhr. A. van Hassel, Domkerk, 22 maart 17. dhr. C.P. Bouman, predikant Marcuskerk, 24 maart 18. dhr. A. van het Hof, voormalig geestelijk verzorger Mesos, medisch centrum Utrecht, 30 maart 19. dhr. W. Klukhuhn, directeur SDC, 31 maart 20. dhr. P.J. Rebel, predikant Tuindorpkerk, 31 maart 21. mevr. W. Dannenburg-Verboom, voorzitter Hervormde Vrouwendienst Nieuwe Kerk, 31 maart 22. dhr. G.H. van Zeggelaar, kerkmeester personele zaken Tuindorpkerk, 31 maart 23. mevr. M.H.M. Mook, voorzitter kerkenraad Bethelkerk, 31 maart 24. mevr. M. Sillevis Smit, buurtpastor Kanaleneiland, 1 april 25. mevr. G. de Haan, mevr. J. Nottelman, voorzitter en predikant van de EUG, Utrecht, 1 april 26. mevr. A. Bikker, medewerkster Inloophuis Kruispunt, 5 april 27. mevr. H.E. Treurniet, buurtpastor Geuzenwijk, 6 april 28. dhr. T. Albers, secretaris kerkenraad Evangelisch Lutherse Gemeente Utrecht e.o., 7 april 29. dhr. W. Vijfwinkel, predikant vanuit de protestantse kerken werkzaam in een aantal verpleeghuizen in Utrecht, 13 april 30. dhr. B. Glazema, diaken Jacobikerk, 14 april 31. dhr. M. van Kuilenburg, organist/pianist voor de EUG, 15 april 32. dhr W. Rozema, kerkelijk werker ‘Opbouw en Pastoraat’ van de Interkerkelijke Stichting Kerken en Buitenlanders, 15 april 33. mevr. A. Schuur, scriba Oranjekapel, 19 april Daarnaast hebben de volgende personen aanvullend op verzoek informatie verstrekt: • dhr. G.J. Brink, LDC • mevr. G.H. Hofman, Waalse Gemeente • mevr. L. Jansma, SDC • dhr. J. Kerseboom, SDC • dhr. A. Kloosdijk, LDC • dhr. H. van der Kolk, kerkrentmeester Nieuwe Kerk • dhr. H. de Man, SDC • dhr. A. Noordermeer, diaken Tuindorpkerk • mevr. J. Resovsky, SDC.
Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
34
Van harte!
Bijlage 2:
Berekeningen en inschattingen
Het Maatschappelijk Rendement is een berekening op grond van beschikbare getallen. Het is van belang daarbij te bezien wat de waarde en achtergrond van die getallen is. Deze notitie biedt een aantal overwegingen die ten grondslag liggen aan de berekeningen, die in dit onderzoek zijn toegepast. 1.
2.
3.
4.
Alle gesprekken met diverse mensen hebben geleid tot informatie over het aantal mensen dat gedurende een aantal weken per jaar een aantal uren per week met de betreffende activiteit bezig is geweest in het jaar 2003. De gesprekken vonden plaats in de maanden februari, maart en april 2004. Dat houdt bijna steeds in dat mensen vooral hebben gekeken naar de huidige praktijk om die vervolgens te extrapoleren naar het verleden. Gedurende de gesprekken is daarbij steeds geprobeerd te checken of de gemaakte inschatting realistisch was - b.v. door een getal per week om te rekenen naar een getal per jaar en andersom. Veelal leidde dit tot een zekere nuancering (b.v. wel handhaving van het geschatte aantal uren per week maar niet toepasbaar op alle weken per jaar). Een enkele keer is ook gewerkt met een vergelijking ten opzichte van andere respondenten nadat een eerste schatting is geboden. Die vergelijking is slechts gemaakt als de respondent van een erg forse afwijking van de praktijk elders blijk gaf. Daarbij was de inzet daarvoor een verklaring te krijgen die de respondent zelf adequaat vond. Dit leidde tot een voorlopige lijst met getallen. Deze is gemaakt en vervolgens zoveel mogelijk in conceptvorm voorgelegd aan de respondent. Deze heeft daarop bijna steeds de informatie opnieuw gecontroleerd en soms daartoe overleg gevoerd met anderen in de wijkgemeente. Uiteindelijk leidde dit tot een aantal uren per activiteit per jaar. Van elke activiteit is - na overleg met de Stuurgroep - een inschatting gemaakt van het referentieniveau van de werkzaamheden. De tarifering van de Thuiszorg was de basis voor de berekeningen. De inschatting is in slechts enkele gevallen gebaseerd op de kwalificaties van de persoon die het werk uitvoerde - nl. in die gevallen waar het ging om werk waartoe de betreffende persoon specifiek was opgeleid en/of geselecteerd. In die gevallen was er sprake van werk, dat ook binnen de Thuiszorg hoog gekwalificeerd zou zijn. Relatief vaak is een kwalificatie bepaald t/m niveau 3, waar het gaat om werk dat na een zekere training of ervaring kan worden verricht en waarbij sprake is van een grote continuïteit in het werk. Anders gezegd: er wordt dan wel op de mensen gerekend. Wat is vervolgens de toerekening die aan het werk wordt gekoppeld? Standaard is toegepast dat ‘praten over het werk’ niet het werk zelf is. Anders gezegd: daarvoor wordt in de berekening niets toegekend aan het uiteindelijke resultaat. In de gebruikte tarieven is de overhead (‘praten over het werk’ maar niet het feitelijke werk zelf) inbegrepen. Op deze manier is vermeden dat een uitspraak gedaan moet worden over de mate waarin de betreffende vergaderingen efficiënt zouden zijn. Tegelijk echter moeten we wellicht stellen dat eventueel minder efficiënte vergaderingen zeer weinig 'nazorg' vragen omdat eventuele knelpunten wat beter benoemd en afgewikkeld worden. Kerkelijke vergaderingen zijn zeker niet ideaal, maar het feit dat het tempo in niet-reguliere vergaderingen (vergaderingen zonder een vast ritme) iets lager zou liggen wordt ruimschoot gecompenseerd door een betere onderlinge zorg. In die zin zou aan die vergaderingen zelfs een positieve berekening gekoppeld kunnen worden. Dit is echter niet toegepast. De tarieven zijn duidelijk, de uren zijn bekend - maar heeft dat maatschappelijk gezien ook betekenis? Is er sprake van uitgespaarde gelden voor niet-kerkelijke organisaties? En in welke mate dan? Op dit punt is er regelmatig sprake van inschattingen. Eenvoudig ligt het bij de beschrijving van de overhead. Daar is de toerekening van rendement 0%. Een deel van de werkzaamheden is gecalculeerd op 100%. Daarbij betreft het activiteiten die in feite samenvallen met werkzaamheden die in b.v. de Thuiszorg worden verricht. Hierbij is te denken aan werk in verpleeghuizen en ziekenhuizen, aan bezoekwerk waardoor eenzaamheid wordt bestreden, aan een vervoersdienst, aan begeleiding van mensen die zijn geconfronteerd met het overlijden van een verwante enz. Ook is de 100% van toepassing voor b.v. culturele activiteiten die subsidie ontvangen of die behoren tot de traditionele uitingen van kerken die alom gewaardeerd en gevraagd worden. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om orgelconcerten, om volkskerstzang, om de uitvoering van cantates, om de begeleiding van bezoekers in cultuurmonumenten als de grote binnenstadskerken. Het betreft steeds activiteiten die volstrekt open staan voor elke belangstellende.
Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
35
Van harte!
5.
Het gebied tussen 0% en 100% is een gebied waar de inschatting een sterkere afweging met zich brengt. Daarbij is de volgende kwalitatieve schaal gebruikt: 25%
50%
75%
De activiteit vervangt op enige wijze een activiteit die ook elders in de samenleving plaatsvindt, maar daarbij is die vervanging niet een sterke karakteristiek van dit werk. Enkele voorbeelden hiervan zijn het werk van collectanten in erediensten (geld moet opgehaald worden, geboekt en op een rekening gestort), het beheer van een webpagina (nodig om te communiceren - maar slechts een deel van de communicatie heeft een direct extern doel). De activiteit heeft zowel een functie binnen de kerkelijke gemeenschap alsook naar de samenleving als geheel. Geen van beide is te karakteriseren als de dominante positie. Veelal betreft het activiteiten die niet tot doel hebben een bepaalde activiteit in de samenleving te verrichten, maar tegelijk is met die activiteit wel een effect gerealiseerd dat maatschappelijk evenzeer waardering ondervindt. Ten dele betreft die waardering ook de eigen groep - maar wel rond een activiteit die elders, buiten deze kerkelijke groep, ook plaatsvindt. Voorbeelden van dit werk zijn het werk van een orgelcommissie, de uitvoering van cantates, de dialoog met mensen die staan in de islamitische traditie. Dominant is de activiteit wat betreft het effect dat ook maatschappelijk hoog gewaardeerd wordt. De activiteit heeft echter niet als enige karakteristiek die maatschappelijke karakteristiek. Impliciet of expliciet wordt ook een kerkelijk doel gediend. Ook is het mogelijk dat in de activiteit nog een zeker overhead-effect is te zien. Het rechtvaardigt niet een 100% toedeling. Voorbeelden hiervan zijn de vrijwilligers die rondleidingen verzorgen in monumentale kerken, de begeleiding van mensen rond het overlijden van directe relaties, schuldsanering door de diakonie, een ouderensociëteit organiseren en elke week draaiend houden.
Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
36
Van harte!
Bijlage 3:
De prijsstelling in het onderzoek
Het is van groot belang om te bepalen welke uurprijzen als uitgangspunt gelden voor de berekeningen in dit onderzoek. Verschillende mogelijkheden staan daarbij open. In de eerste plaats is te zoeken naar een maat waarbij gekeken wordt naar het inkomen dat de betreffende vrijwilliger in het beroepsverkeer zou hebben kunnen ontvangen - ware het niet dat deze vrijwilliger nu koos voor het vrijwilligerswerk. In dit geval is de norm wat er maatschappelijk te verdienen is door de betrokken vrijwilliger. Het zal duidelijk zijn dat daardoor bepaalde werkzaamheden een heel verschillende berekening per persoon vragen: de bedrijfsleider die vrijwillig de rommelmarkt organiseert loopt meer 'in de papieren' dan de huisvrouw. Het lid van de Tweede Kamer dat koffie schenkt na de dienst is veel duurder in de berekening dan de plantsoenarbeider. Nog afgezien van de moeilijkheid dat per individuele vrijwilliger een afzonderlijke prijsstelling moet gelden (met een onmogelijk forse extra belasting tijdens dit onderzoek) is ook om andere redenen niet voor deze methodiek gekozen. Op deze manier wordt een maatschappelijk onderscheid geïmporteerd naar een vrijwilligersorganisatie op basis van de min of meer toevallige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. De zogenaamde ‘opportunity costs’ voor elke individuele burger kunnen dan berekenbaar zijn - voor het geheel vindt een classificatie plaats die niet past bij de aard van het kerkelijk vrijwilligerswerk: omzien naar elkaar. Het ideaal van ‘zonder aanziens des persoons’ laat zich dan niet helemaal verwezenlijken - al te sterk daaraan toegeven is niet de optie voor dit onderzoek. De tweede mogelijkheid is dat we proberen te berekenen wat de ‘opportunity costs’ zijn voor de overheid. Deze berekening is enigszins eenvoudiger, aangezien voor de overheid is te berekenen wat deze kwijt zou zijn aan uitgaven als niet de vrijwilligers maar de reguliere overheidsdienaren dit werk zouden uitvoeren. De vraag is dan slechts of de overheid het betreffende werk ook daadwerkelijk zou uitvoeren. Gekozen is voor deze benadering waarbij overigens niet als enig criterium geldt dat de overheid het betreffende werk zou moeten doen; een positief oordeel over de noodzaak een Maatschappelijk Rendement te berekenen komt ook voort uit een waarneming dat een andere organisatie (profit of non-profit) een bepaalde werkzaamheid uitvoert. Daarbij is wat de prijsstelling betreft aansluiting gezocht bij een sector die op een aantal gebieden verwantschap vertoont met de kerkelijke inzet: de zorgsector. Voor deze sector bestaan heldere tariefstellingen, vastgesteld door het College Tariefstelling Gezondheidszorg (CTG). In de volgende tabel zijn de bedragen weergegeven die van belang zijn voor de zorgsector (waarbij 2003 als norm is gebruikt).
Tabel 1: Tarieven volgens het CTG Nr. 1 2 3 4 5 6
Werksoort Alpha-hulp Huishoudelijke verzorging Verzorging Gespecialiseerde verzorging Verpleging HBO/WO in deze sector
Tarief € 12,70 € 26,70 € 34,10 € 42,90 € 58,90 € 75,00
Het laatste tarief is een gemiddelde tussen het voorlaatste en het tarief dat voor een arts staat die als consultatiearts werkzaam was. Hantering van deze lijst maakt het nodig de uitgevoerde werkzaamheden te vergelijken met deze onderverdeling. Dit is veelal gedaan in overleg met de persoon die voor de betreffende wijkgemeente of instelling is gesproken om de gegevens te verzamelen. Daarbij is getoetst of de oordelen in verschillende wijken op hetzelfde niveau zijn uitgekomen. Waar er sprake was van grote verschillen is gezocht naar nadere kwalificaties die een beslissing rechtvaardigen naar de éne of andere tariefstelling. In het algemeen echter was dit niet nodig; er is sprake van een grote gemeenschappelijkheid wat de inschatting van de zwaarte en verantwoordelijkheid betreft. Slechts bij de inzet van vrijwilligers in verpleeghuizen en ziekenhuizen is gebruik gemaakt van een mix: de helft van de uren voor tarief 2, de andere helft tarief 3.
Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
37
Van harte!
De vaststelling van de tarieven leidt vervolgens tot de vraag of deze tarieven voor 100% doorberekend kunnen worden. Daarbij komt als eerste de vraag naar boven of het kerkelijk vrijwilligerswerk wel een zelfde inzet, toewijding, aandacht en efficiency heeft als het maatschappelijk werk en de zorgarbeid, waarmee het is vergeleken. De vraag is terecht als gekeken wordt naar de grote werkdruk die bekend is uit de rapportages uit de zorg. Daar gaat de discussie over de aandacht voor de mens. Is daar nog wel tijd voor? Is niet al het werk van de zorgverleners al in minuten ingedeeld en berekend zodat er nauwelijks nog enige vrijheid bestaat om daadwerkelijk contact te hebben met de zorgontvangers? De efficiency is wellicht in de professionele arbeid groter, maar of dat ook geldt voor de effectiviteit blijft zeer de vraag. In volle overtuiging is door zeer velen tijdens dit onderzoek gesteld dat de menselijkheid in veel verhoudingen hen helpt om dit werk in trouw met veel aandacht vol te houden. Wat misschien - verloren is in efficiency wordt ruimschoots gewonnen in effectiviteit. Bovendien blijven zo ook de vrijwilligers beter in beeld. Hun uitval is in het algemeen zeer gering. Op grond van het voorgaande en na overleg met een aantal meer wetenschappelijk georiënteerde mensen is besloten geen malus toe te passen voor mogelijke in-efficiency binnen het kerkelijk bedrijf. Ter ondersteuning hierbij is gewezen op de redenering dat de overheid noch het bedrijfsleven veelvuldig in het nieuws komen vanwege de grote efficiency en effectiviteit. Parmalat, Enron, Ahold zijn voorbeelden die niet elke aandeelhouder zich graag herinnert.
Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
38
Van harte!
Bijlage 4:
Notities op grond van het gesprek met enkele wetenschappers.
In het kader van het uitgevoerde onderzoek heeft één keer een beraad plaats gevonden met een aantal personen die met een zekere afstand en zeker met een wetenschappelijke bril naar het uitgevoerde onderzoek hebben gekeken. Uitgenodigd waren de volgende personen: mevrouw drs. J. Huisman (Oikos), de heren dr. J.J.M. de Hart (Sociaal Cultureel Plan Bureau), drs. H. Lems (LDC), drs. H.J. Meeuws (Actioma), prof. dr. L.C.P.M. Meijs (Erasmus Universiteit), dr. H. Noordegraaf (Universiteit Leiden) en drs. K.R. Tinga (LDC - Stuurgroep). Helaas kon een aantal van hen uiteindelijk toch niet komen vanwege afspraken die zich drongen tussen onze afspraak en de harde werkelijkheid van het eigen werk danwel vanwege ziekte. Ter oriëntatie op het gesprek ontvingen alle genodigden een documentatiepakket waarin de opdracht tot het onderzoek, de gevolgde werkwijze en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen zijn weergegeven. Daarnaast had elke aanwezige op een eerder moment het verslag van het voorgaande onderzoek te Apeldoorn (mei 2003) al ontvangen. De informatie bleek een goede basis te bieden voor een geanimeerd gesprek. Uit dat gesprek volgt hier een aantal punten: 1. De term ‘rendement’ roept verwarring op. De economische betekenis van het begrip is anders dan de betekenis zoals gebruikt in het onderzoek. De economische term ‘output’ komt meer overeen met datgene wat in het onderzoek ‘rendement’ wordt genoemd. Tegelijkertijd wordt ook erkend dat rendement beter ‘bekt’ dan output. Na afloop van de bijeenkomst heeft één der aanwezigen een nadere reflectie geboden op de terminologie. Het geheel leidt tot de noodzaak hierin een keus te maken en deze goed te beargumenteren. 2. De aanwezigen waarderen de poging om de bijdrage van de kerken te kwantificeren. Naar verwachting zal dit in de toekomst vaker plaatsvinden - en niet alleen ten aanzien van hetgeen kerken doen. Tegelijkertijd bestaat de vrees voor de economisering van tal van activiteiten in de samenleving. Daarbij speelt de vraag wie de doelgroep van het rapport is. Is dit de eigen achterban of de samenleving als geheel? En wat is de doelstelling? Bewustwording over de belangrijke maatschappelijke rol van kerken of is het rapport een middel om het één en ander bij de (plaatselijke) overheid te bereiken? Zo zou het kunnen gaan om de werving van subsidies, om een nadere profilering van kerken ten opzichte van andere vrijwilligersorganisaties. De aanwezigen waarschuwen er voor de eigen profilering te laten plaatsvinden in relatie tot de profilering van anderen. Ga uit van eigen kracht. Vergelijkingen zullen anderen wel maken - dat is niet het doel van dit onderzoek. Een manier om dit enigszins te vermijden is door niet alleen te argumenteren naar de geldwaarde van het werk. Geef ook duidelijke referenties naar formatieplaatsen. In feite is het pleidooi om wel te kwantificeren maar niet te economiseren - hoezeer de aanwezigen ook beseffen dat de gang van zaken na publicatie niet ten volle is te beïnvloeden. Waar mogelijk is het aan te bevelen om te zorgen dat niet wordt ingezet op beoordeling en afrekening maar op een situatie ‘voorbij de miskenning’. Een overweging hierbij is niet te sterk in te zetten op een veelvuldige herhaling van dit soort van onderzoek. Tegelijk echter, zo is de overweging, biedt zo'n onderzoek een prachtig instrument voor bench-marking, voor beleidsmatige overwegingen rond 'best practices'. 3. Het soort van onderzoek, zoals nu aan de orde is, geeft inzicht in wat in het recente waarden en normen rapport van de WRR de 'tertiaire functie van instituties' wordt genoemd. We erkennen overigens wel dat het bij kerken lastig is om de sociale functie louter in die derde functie onder te brengen: diaconale en maatschappelijke inzet hoort ook bij de primaire taak van kerken. 4. Welke posten tel je mee? Alleen datgene wat de overheid tot haar takenpakket rekent? Of daaraan toegevoegd alles wat ook door andere maatschappelijke instituties wordt uitgevoerd? Enerzijds betekent dit dat in geval de overheid haar takenpakket gaat verdunnen, de maatschappelijke bijdrage van de kerken volgens deze berekening dan ook minder zou worden, terwijl de kerk dan juist waarschijnlijk veel taken overneemt, die de overheid voorheen zou doen. Terwijl de maatschappelijke bijdrage van de kerken dan dus eigenlijk groter wordt, geeft de berekening juist aan dat de maatschappelijke bijdrage kleiner wordt. Tijdens het gesprek kwamen we niet tot een inhoudelijke oplossing achter dit dilemma. Anderzijds, als je ook taken toerekent die de overheid niet uitvoert: waar ligt dan de grens? En moet je liever niet meetellen wat de kerken alleen voor de eigen groep doen?
Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
39
Van harte!
Bijlage 5:
Niet becijferbare resultaten van de kerk
In het onderzoek van Charles Landert (Die sozialen und kulturellen Leistungen der Evangelischreformierten Landeskirche des Kantons Zürich, IPSO Sozialforschung, Dübendorf (CH), 1995) geeft de auteur op de blz. 80 - 85 een aantal taken en functies van de kerk en de kerkelijke gemeenten aan die zijns inziens niet te becijferen zijn. Het deel start met het volgende citaat: ‘Allein das sonntägliche Glockengeläut wäre eigentlich ein Grund, wieder in die Kirche einzutreten.’ Daarna volgt een aantal bijdragen aan het totaal van de samenleving die zich, zo zegt de auteur, bij een snelle beoordeling onttrekken aan de waarneming, maar die individueel toch van betekenis kunnen zijn. Het betreft de volgende bijdragen: • klokkengelui (ook bij overlijden) als symbool van zondagse rust of ook van de eindigheid van het aardse leven • kerken en torens zijn oriëntatiepunt voor individuen en groepen • de verschillende uitingen van het kerkelijk jaar fungeren als structurerende en ordenende elementen in een kalenderjaar, in het beroepsleven, in een mensenleven of ook als uitgangspunt voor bezinning en terugtreding uit de dagelijkse routine • doop, belijdenis, huwelijk, begrafenis als ontmoetingsmomenten voor de familie, voor dorpsgemeenschappen, voor vriendenkringen • gemeenschappelijke kerkelijke activiteiten als mogelijkheid voor een zinvolle individuele activiteit • thuisfront en geestelijk oriënteringspunt voor identificatiefiguren (genoemd zijn enkele bekende predikanten in Zwitserland - JvdS) in de openbaarheid in een tijd van sterk wisselende voorbeelden • oriëntatiepunt en aanloopplaats voor arme mensen • het kerkgebouw als plaats voor bezinning en rust. De auteur geeft aan zich er van bewust te zijn dat deze lijst ruimte biedt voor speculatie, voor elke vorm van duiding van de genoemde feiten en waarderingen maar ook van een willekeurig negatieve duiding daarvan. Daarom is de lijst vooral bedoeld als een uitdaging daarover het gesprek te starten.
Stichting Oikos Ir. J. van der Sar
40
Van Harte! Dit onderzoek is uitgevoerd door Stichting Oikos in opdracht van het Landelijk Dienstencentrum van de Protestantse Kerk in Nederland.
Onderzoek naar het maatschappelijk rendement van de Protestantse Gemeente in Utrecht