Draftversie: Van der Auweraert, A. (2007). Definities van wetenschapscommunicatie. Acht bouwstenen voor een gezamenlijk concept. In J. Willems (ed), Basishandboek wetenschapscommunicatie (pp. 2628). Da Vinci Instituut, Amsterdam: BoomOnderwijs.
1
Definities van wtc Acht bouwstenen voor een gezamenlijk concept Ann Van der Auweraert
De vraag wat wetenschapscommunicatie is of moet zijn, is al door vele onderzoekers gesteld. De antwoorden zijn echter niet eenduidig. Dat werkt niet alleen verwarrend maar het beperkt ook de bruikbaarheid van het concept. Voor dit hoofdstuk zijn we daarom op zoek gegaan naar een een verzameling van uitgangspunten die kenmerkend zijn voor het geheel van wetenschapscommunicatie. Hiervoor analyseerden we een aantal artikelen die rechtstreeks of onrechtstreeks een omschrijving geven van het begrip of het proces wetenschapscommunicatie. De analyse resulteerde uiteindelijk in acht mogelijke bouwstenen van een definitie die een antwoord geven op de vragen wat, wie, waarom, op welke manier en wanneer. Het gaat hierbij om de inhoud van de wetenschapscommunicatie, de achterliggende communicatiemodellen, de betrokken actoren, de activiteiten, de motieven, de gewenste publiekseffecten, de functies van wetenschapscommunicatie alsook het domein van onderzoek, en ten slotte de afbakening met andere communicatiedomeinen.
1.1
Inleiding
In de inleiding van dit boek schrijft Jaap Willems dat wetenschapscommunicatie op weg is om een nieuw vakgebied te worden. Die ontwikkeling kent echter problemen: het ontbreken van een breed gedragen definitie. Dit maakt dat je niet gemakkelijk tot gezamenlijke inzichten kan komen of gezamenlijk over vragen en problemen kan spreken. De onduidelijkheid over het begrip wetenschapscommunicatie is overigens niet zo verwonderlijk. Van het begrip communicatie zijn er al honderden definities. Zo verwijst Willems in zijn handboek Wetenschaps- en technologievoorlichting naar Stappers die de term communicatie ‘een containerbegrip’ noemt en ‘voor wetenschappelijk gebruik ongeschikt geworden’.2 Ook wetenschapscommunicatie ontsnapt niet aan dit gevaar.
Wetenschapscommunicatie is als term vrij jong. Het is een begrip dat in onze contreien pas sinds de jaren 1990 opdook. Voordien spraken we van wetenschapsjournalistiek, populariseren en wetenschapsvoorlichting.3 4 5 6 Soms verruimen we het begrip ook tot wetenschaps- en techniekcommunicatie. De Stichting WeTeN profileerde zich als ‘het knooppunt van publiekscommunicatie over wetenschap en techniek’. Ze publiceerde onder andere in 2004 een verzameling papers onder de titel: Effectieve publiekscommunicatie: hints voor de Wetenschaps- en techniekcommunicatie (wtc).7 In de Engelstalige literatuur spreekt men van Public Understanding of Science, Scientific Literacy , Public Awareness of Science, Public Engagement in Science en Science Communication. Ook hier zien we dat de termen in de loop der tijden veranderden. Hoewel al deze termen niet exact dezelfde betekenis hebben, worden ze voor dit hoofdstuk beschouwd als synoniemen voor wetenschapscommunicatie. Het is intrigerend hoe verschillend er tegen wetenschapscommunicatie wordt aangekeken: van een activiteit, een event, een werkterrein, een domein, een kader, een toolkit of een industrie tot een strategisch wapen, een ritueel, een onderhandeling, een proces, een instrument, een middel of een gemeenschappelijk forum. Volgende tabel laat enkele citaten zien die kenmerkend zijn voor deze verschillende opvattingen over wetenschapscommunicatie.
Wetcom is… Activiteit Strategisch wapen Werkterrein
Middel Containerbegrip Domein Gemeenschappelijk forum
Kader
Industrie Event Ritueel Proces Toolkit Onderhandeling Instrument
Citaat ‘Low-status activity unrelated to research work.’8 ‘Popularisation as a strategic weapon.’8 ‘Dit werkterrein is het instrument bij uitstek om de dialoog tussen wetenschap, techniek en samenleving vorm te geven en te onderhouden.’9 ‘Middel waarmee de voorlichter werkt.’2 ‘Communicatie is een containerbegrip,’ Stappers2 ‘Scientific literacy is one of the charter issues of the field of science communication.’10 ‘Role of common arena’, wanneer problemen niet opgelost geraken binnen een specifiek paradigma, een discipline of binnen de wetenschappelijke arena zelf.11 “Classical framework wherein a diverse, socially therapeutic impact of science mass communication is subsumed.”12 ‘De PUS-industrie is gelimiteerd in wat hij kan bereiken.’13 ‘Wetenschapscommunicatie is een “cross-cultural event, the communication between different cultures.”’14 ‘social ritual…social cohesion through shared ideas and experiences in an otherwise uncertain world,’ Slessand14 ‘Undoubtedly science communication is a process.’15 ‘The science communication tool kit.’15 ‘Communication is a process of negotiation.’16 ‘Communicatie is zwak instrument om mee te sturen.’17
Werkterrein
‘Wetenschapscommunicatie is een werkterrein dat zich richt op brede publiek.’18
Tabel 1.1 Termen die worden gebruikt om wetenschapscommunicatie te duiden.
Ook over de kenmerken of eigenschappen van wetenschapscommunicatie zijn er vele meningen. We zetten een aantal voorbeelden in een overzicht. Eigenschap Relationeel Open Interactief Multidimensionaal
Preventief Dynamisch Symbolisch
Sociaal Continu
Complex
Wetenschapscommunicatie is ‘a dynamic, iterative, relational activity that goes on between people.’9 ‘an open dialogue’ 19 ‘een interactief proces tussen groepen wier belangen worden geraakt door het onderzoek.’20 ‘a multidimensional process that must include efforts to encourage civic participation and interest as to improve what persons read or view.’12 strategisch om een ongewenste toestand voorkomen.21 een dynamisch maatschappelijk proces.22 een symbolisch proces waarin realiteit wordt geconstrueerd, geproduceerd, behouden, hersteld en getransporteerd.23 een sociaal proces met een intrinsieke vaagheid en dynamiek.24 ‘a continuous sequence of expository levels: popular stage, pedagogical stage, interspecialist stage, intraspecialist stage.’25 ‘a complex and self-reinforcing process.’26
Tabel 1.2 Overzicht van kenmerken van wetenschapscommunicatieproces. De vraag wat wetenschapscommunicatie is of moet zijn, is reeds door vele onderzoekers gesteld. Ook in Nederland en Vlaanderen zijn er diverse pogingen ondernomen om een algemeen geldende definitie voor wetenschapscommunicatie te ontwikkelen. In 2005 bijvoorbeeld deden een twintigtal theoretici en praktijkmensen een poging tijdens het jaarlijkse congres van het Da Vinci Instituut in Amsterdam. Het resultaat van deze academische werkgroep met de titel ‘Op zoek naar een Nederlandse definitie voor wetenschapscommunicatie’ was dat er beter geen definitie wordt geformuleerd want dat wetenschapscommunicatie een sociaal proces is, met als gevolg een intrinsieke vaagheid en dynamiek. Een verzameling van uitgangspunten werd wél realistisch en beter gevonden. Eén van de deelnemers: ‘We shouldn’t be looking for a definition of science communication, but we need an inventory of its crucial elements (in other words: we need to sum up the indicators). Each individual element can be found in other domains, but the total concept is unique for science communication.’1 Deze stelling nemen we als vertrekbasis voor dit hoofdstuk.
1.2
Werkwijze
Auteurs die de definities van communicatie hebben vergeleken, komen gewoonlijk tot de vaststelling ‘dat deze vergelijking het best gebeurt op basis van teruggevonden ingrediënten, accenten of bouwstenen’.27 Deze werkwijze lijkt ons ook aangewezen om het begrip wetenschapscommunicatie te duiden. In dit hoofdstuk gaan we daarom op zoek naar welke ‘ingrediënten, accenten of bouwstenen’ gebruikt worden in de discussie over wetenschapscommunicatie. Hiervoor zijn een honderdtal relevante artikelen en boeken geraadpleegd, uit zowel de Nederlandstalige als de Engelstalige literatuur, die direct of indirect een omschrijving geven van het begrip. Het uitgangspunt voor de hierboven genoemde inventarisatie is Science communication: a contemporary definition.15. Dit artikel werd gekozen als startbasis omdat het specifiek verwijst naar een definitie: ‘SCIENCE COMMUNICATION (SciCom) may be defined as the use of appropriate skills, media, activities, and dialogue to produce one or more of the following personal responses to science […]: awareness, including familiarity with new aspects of science; enjoyment or other affective responses, that is appreciating science as entertainment or art; interest, as evidenced by voluntary involvement with science or its communication; opinions, the forming, reforming, or confirming of science-related attitudes; understanding of science, its content, processes, and social factors. Science communication may involve science practitioners, mediators, and other members of the general public, either peer-to-peer or between groups.’ Voor de zoektocht naar de bouwstenen van de term wetenschapscommunicatie werd elke component van deze definitie onder de loep genomen en aangevuld met aspecten uit andere definities en commentaren. De analyse resulteerde uiteindelijk in acht bouwstenen: 1 inhoud van wetenschapscommunicatie; 2 communicatiebenaderingen; 3 actoren; 4 soorten activiteiten; 5 drijfveren; 6 publiekseffecten; 7 functies van communicatie; 8 afbakening met andere domeinen. Bij het ordenen en classificeren van een dergelijke inventarisatie is het onvermijdelijk dat er enige vorm van simplificeren inkruipt. Maar ondanks deze beperking lijkt het overzicht dat hier gegeven wordt een zinvolle basis voor verdere discussie. In wat nu volgt wordt elke bouwsteen afzonderlijk besproken, om ten slotte te eindigen met de
kenmerken waardoor wetenschapscommunicatie zich onderscheidt van andere communicatiedomeinen.
1.3
De bouwstenen van een definitie
Bouwsteen 1: De inhoud Wetenschapscommunicatie gaat in de praktijk van alle dag vooral over de resultaten van wetenschappelijk onderzoek. In de inleiding van dit boek schrijft Jaap Willems dat de inhoud van wetenschaps- en technologiecommunicatie bovendien vooral bestaat uit informatie uit de bètawetenschappen, inclusief geneeskunde. Hij vermeldt verder dat er nieuwe inhoud komt vanuit de technologie en de risicocommunicatie. Humane en sociale wetenschappen komen minder voor als inhoud van wtc. Ook elders wordt dit beeld bevestigd, zo spreekt de Engelstalige literatuur alleen over science, de bètawetenschappen dus. In de hoofdstukken 9 tot en met 11 besteden we uitgebreid aandacht aan de (nieuwe) inhoud van de wetenschapscommunicatie.
Bouwsteen 2: Communicatiebenaderingen In verschillende definities van wetenschapscommunicatie zien we verwijzingen naar het ‘hoe’ van de wetenschapscommunicatie, namelijk welke benadering van communicatie primeert: de klassieke transmissiebenadering van communicatie of de transactiebenadering. (Zie ook hoofdstuk 10.) Het meest gekende en gebruikte communicatiemodel is het transmissiemodel. Lineaire informatiestromen gaan hierbij van actieve zenders naar passieve ontvangers, en dit meestal via de massamedia. Deze manier van communiceren geldt ook voor sommige interpersoonlijke communicatie, zoals in de klassieke arts-patiëntencommunicatie. Er is ook sprake van transmissie wanneer wetenschappers via eenrichtingsverkeer jongeren of het brede publiek informeren over onderzoek, bijvoorbeeld tijdens de wetenschapsweek. Het transmissiedenken suggereert dat er met communicatie effecten te realiseren zijn. Storingen of ruis zijn te vermijden door het proces te optimaliseren, bijvoorbeeld door beter af te stemmen op de ontvangers.28 Gebreken in de communicatiestroom zijn te wijten aan de praktijk van journalisten, misinterpretaties van wetenschappelijke ideeën, onvoldoende appreciatie voor wetenschap, het educatieniveau van publiek of sensatiezucht. Deze benadering van communicatie is een ‘science-centred, paternalistic and pedagogic orientation… a linear, unidirectional communication transfer from one sender (the scientific community) to a completely passive receiver (the broad, uninformed public)’.11 Van Ruler spreekt in dit verband van de ‘communicatiefantasie’: thema’s kunnen intact worden overgedragen door de juiste boodschap op het juiste moment naar de juiste mensen te sturen. De geplande actie zal dan vanzelf leiden tot de vooraf vastgestelde reacties.17. Binnen dit transmissiedenken is er een evolutie naar modellen die ook feedback inbouwen. De ontvanger komt meer op de voorgrond. Wetenschapscommunicatoren gaan rekening houden met de wensen en de noden van de doelgroep, met de opleiding, met de cultuur, … kortom, de boodschap wordt aangepast aan de draagkracht van de doelgroep, en via feedback wordt nagegaan of de boodschap aangekomen is en of deze juist is geïnterpreteerd. (Zie ook hoofdstuk 13.)
In een volgende fase deed het transactiedenken zijn intrede. Communicatie is hier een interactieve, tweezijdige activiteit waarbij beide partijen actief zijn. Er is meer wederzijdsheid en beide partners hebben met de communicatie iets te winnen. Het is eerder zoals bij een overeenkomst waarbij beide partijen waar krijgen voor hun geld. 28. Een evolutie van transmissie naar transactiedenken is merkbaar in vele communicatiedomeinen, zoals bijvoorbeeld in het onderwijs29, het domein van de public relations30 31 32 en management. Tot 1970 was het transmissiedenken het enige communicatiemodel binnen de wetenschapscommunicatie11 maar door de jaren heen heeft ook de transactiebenadering van communicatie zijn intrede gedaan. Miller verwoordt het in Public understanding of science at the crossroads als volgt: ‘In spite of the prevailing bias toward presenting science to the public, science communication as defined here cannot be considered as a one-way dissemination of information to the lay public. Modern science communication is part of the contextual approach that [. . .] sees the generation of new public knowledge about science much more (as) a dialogue in which, while scientists may have the scientific facts at their disposal, the members of the public concerned have local knowledge of, and interest in, the problems to be solved.’33 In de hoofdstukken 7 en 8 gaan we uitgebreid in op deze zogenaamde paradigmashift in de wetenschapscommunicatie. In de alledaagse praktijk van de wtc merken we verschillende communicatiebenaderingen: van zuiver eenrichtingscommunicatie (verspreidingsmodel), naar aandacht voor de doelgroep (ontvangergeoriënteerd model), tot wederkerigheid (participatiemodel). En binnen dit laatste is er een gradatie, van consultatie van de samenleving naar actieve betrokkenheid van de samenleving in het onderzoek en het beleid. Bij deze vorm gaat het niet meer om zenders en ontvangers, maar om gelijkwaardige partners die afwisselend zenden en ontvangen (dialoog) en die participeren aan elkaars leef- en gedachtewereld.34 Deze vier benaderingen van wetenschapscommunicatie zijn terug te vinden in de termen (Public Understanding of Science), PAS (Public Awareness of Science), PES (Public Engagement with Science) en PPS (Public Participation in Science).35. PUS
Informatieve communicatie Transmissie-denken
Participatieve communicatie Transactie-denken
Top-down verspreiden Feedback Zender dominantie Actieve ontvanger
Consultatie Expert/leken
Dialoog Actieve partners
Tabel 1.3 Kenmerken van verschillende communicatievormen tussen wetenschap en samenleving.
De vier hierboven beschreven communicatiebenaderingen zijn onderling duidelijk verschillend, maar de vraag is niet of de ene of de andere het meest efficiënt is. De vier benaderingen sluiten elkaar niet uit, maar zijn aanvullend.28 In feite strekt het volledige terrein van de wetenschapscommunicatie zich uit over een ‘interactiecontinuüm’, waarbij de samenleving een steeds belangrijkere rol krijgt toebedeeld, en waarbij de interactie gradueel toeneemt. Aan het ene uiterste van het interactiecontinuüm communiceert de wetenschap met de samenleving door middel van eenrichtingscommunicatie. Er is dan weinig rechtstreekse interactie tussen zender en ontvanger. Aan de andere kant van het continuüm zijn wetenschap en samenleving twee partners die door middel van tweerichtingscommunicatie in dialoog treden, met een hoge graad aan interactie. Daartussen bevinden zich verschillende gradaties van interactieniveaus waarbij het belang en de rol van de samenleving in het communicatieproces steeds toenemen.34
Bouwsteen 3: De actoren in de wetenschapscommunicatie De adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid definieert wetenschapscommunicatie als ‘het werkterrein dat zich richt op brede publiek’.18 Burns et al. volgen deze stelling en zien drie spelers of actoren die betrokken zijn bij wetenschapscommunicatie: ‘Science communication may involve science practitioners, mediators, and other members of the general public.’15 Dit ‘brede of algemene publiek’ is op zich een vaag begrip. In hoofdstuk 13 proberen Jaap Willems en Barbara Regeer dat publiek te typeren. Wat we nu al willen vermelden is dat er verschillende omschrijvingen van het publiek bestaan. Velen zien het publiek volledig buiten de wereld van de kennisproducenten of met andere woorden: ‘iedereen die niet tot de professioneel erkende beroepsgroep kennisproducenten behoort.’36 In bovenstaande is duidelijk de invalshoek te merken van het klassieke denken. Burns et al. verwoorden het als volgt: ‘The “two stage” representation or the classical ‘canonical account’ are currently the most widely accepted pictorial representations of science communication. These models have two circles: one representing scientists and the other the public. (The canonical account has a third circle labelled “media”.) The arrow connecting the scientists to the public (via media) represents science communication and is carried out by specialists known as mediators, science communicators, or the media.’15. De drie spelers in het veld zijn de wetenschappers, het publiek en de professionele communicatoren: ‘journalists, public information officers, scientists themselves.’37 Wetenschapscommunicatie wordt in deze benadering gezien als de communicatie naar een algemeen publiek, eerder dan naar een ‘variety of distinct audiences, including researchers from other fields and disciplines’ of de zogeheten ‘intra-scientific communication’.8 Voor andere auteurs richt wetenschapscommunicatie zich wel op ‘those outside their disciplines’.38 Met de ontvangergeoriënteerde communicatie zien we dat er niet meer over een breed publiek wordt gesproken, maar dat we het hebben over specifieke deelpublieken zoals jongeren, kinderen, leerkrachten, industrie, journalisten, andere wetenschappers.
Vervolgens heeft het denken in interactieve en participatieve processen gemaakt dat de focus komt te liggen op de communicatie tussen groepen, tussen actoren. Wetenschapscommunicatie is ‘een wisselwerking tussen actoren onderling en hun omgeving […], een “adaptive walk” om tot gedeelde kennis te komen’39 of een interactief proces tussen groepen wier belangen worden geraakt door het onderzoek.20 Welke deze groepen dan zijn, daar doet de Welcome Trust concrete uitspraken over. Wetenschapscommunicatie wordt hier gedefinieerd als een term die de communicatie omvat tussen: 1 ‘groups within the scientific community, including those in academia and industry; 2 the scientific community and the media; 3 the scientific community and the public; 4 the scientific community and government, or others in positions of power and/or authority; 5 the scientific community and government, or others who influence policy 6 industry and the public; 7 the media (including museums and science centers) and the public; 8 the government and the public.’(40) Niet iedereen zal ermee akkoord gaan dat de communicatie tussen al deze groepen behoort tot het domein van de wetenschapscommunicatie. Zo is het betwistbaar of de communicatie tussen industrie en publiek, en overheid en publiek wel onder wtc valt. In het hoofdstuk 13 meer daarover. Ten slotte worden de actoren in het communicatieproces met verschillende termen geduid, afhankelijk van de communicatiebenadering. Bij het klassieke model gebruikt men vaak de term ‘doelgroepen’, maar bij de interactieve benadering gaat het over partners die een relatie met elkaar aangaan. In dit verband is het misschien het beste om te spreken over ‘relatiegroepen’. We gaan daarom even dieper in op deze term, die meestal gebruikt wordt wanneer men het heeft over de stakeholders van een organisatie. Van Woerkum ziet vijf relatiegroepen: 1 enabling groups: overheid, moederbedrijf, diegene die de regels voorschrijven; 2 input groups: zij die geld, personeel, kennis en materiaal leveren; 3 output groups: gebruikers, burgers, consumenten; 4 groups with comparable goals: de groepen waarmee men in competitie of samenwerking gaat; 5 normative groups: media, NGO's, internetgroepen.41 Grunig en Hunt nemen de input en de output groepen samen in een categorie functional linkages: input (fondsen, materiaal, werkvolk) en output (consument).30 Binnen deze groepen die voor een organisatie van belang zijn, is er nog een onderscheid te maken tussen de primaire stakeholders, zonder wie de organisatie niet kan bestaan, en de secundaire stakeholders die invloed hebben op de organisatie of er invloed van ondervinden. En de rol van de media is die van bridging stakeholders.42
Als we het voorgaande toepassen op het terrein van de wetenschapscommunicatie, voor bijvoorbeeld de universiteiten, dan zouden we de primaire stakeholders kunnen omschrijven als degenen zonder wie wetenschap en onderzoek niet kan plaatsvinden, zoals de enabling en de input groepen. De secundaire stakeholders vervullen daarentegen geen essentiële functie in het wetenschappelijk onderzoek maar ze hebben wel invloed op het onderzoek of de onderzoeker of onderzoek heeft invloed op hen. Wetenschapscommunicatie voor een universiteit zou dan geformuleerd kunnen worden als het domein dat zich toespitst op de relatie met de niet-essentiële relatiegroepen, zoals de output groepen, de normatieve groepen en groepen met dezelfde doelen als die waar wetenschappers of organisaties mee concurreren of samenwerken. Deze benadering van wetenschapscommunicatie als communicatie met secundaire relatiegroepen maakt tevens het onderscheid met ‘wetenschappelijke communicatie’ duidelijk. Die is immers essentieel voor de onderzoekers. Onderzoekers moeten communiceren met hun peers voor wetenschappelijke erkenning. Wetenschappelijke communicatie valt in deze visie dus buiten het domein van de wetenschapscommunicatie. Ook de communicatie van wetenschappers met commerciële partners, met het oog op wetenschapstoepassingen of fondsen, valt door deze benadering niet binnen het domein van de wetenschapscommunicatie. Commerciële partners zijn steeds vaker primaire stakeholders voor het onderzoek, net zoals fondsenleveranciers. In hoofdstuk 12 zien we dat er ook een andere visie mogelijk is over de breedte van de wetenschapscommunicatie; daar wordt de communicatie met professionals wel als onderdeel van de wetenschapscommunicatie beschreven. Ten slotte hebben Burns et al. het nog over het niveau waarop de communicatie kan verlopen namelijk ‘either peer-to-peer or between groups’. De Stichting WeTeN heeft een gelijksoortige opdeling. Wetenschapscommunicatie gaat over de communicatie tussen personen onderling (microniveau), tussen specifieke groepen (mesoniveau) of naar en met het brede publiek (macroniveau).43 Mc Quail gaat nog verder en vindt zes niveaus waarop de ‘communication for non-scientific goals’ kan verlopen: intraperson, interperson, intragroup, intergroup, institutional en society-wide.44 We onthouden uit deze bespreking dat er verschillende mogelijke benaderingen zijn, afhankelijk van hoe je het communicatieproces opvat: de communicatie naar een algemeen publiek, of deelpublieken; de communicatie tussen een groep van actoren, inclusief de wetenschap; de communicatie met specifieke actoren. Bouwsteen 4: activiteiten van wetenschapscommunicatie In de definitie van Burns et al. wordt nog verwezen naar ‘the use of appropriate skills, media, activities…’15 Bij wtc wordt inderdaad een aantal instrumenten ingezet om het proces te bevorderen: de communicatievaardigheden van de zenders, de media als intermediair kanaal en de verschillende activiteiten die georganiseerd worden zoals voordrachten, wetenschapsweek, debat, wetenschapstheater en dergelijke.
De verschillen in communicatiebenaderingen liggen duidelijk aan de basis van het soort activiteiten. Het transmissiedenken zal andere activiteiten doen ontstaan dan het transactiedenken. Massacommunicatie-activiteiten zijn typisch fenomenen uit het klassieke transmissiedenken, terwijl publiek debat en burgerpanels ontstaan zijn vanuit het transactiedenken. We kunnen hieruit concluderen dat er een duidelijke link is tussen de communicatiebenadering en de soort activiteit.
Verspreiden lezingen, presentaties, seminaries, conferenties, brochures, educatief materiaal, tijdschriften, boeken
Ontvangergeorienteeerd theater, shows, special exhibitions, wetenschapscentra en musea, wetenschapsfestivals, science cafés, open dagen, doeactiviteiten, workshops, wetenschapsclubs
Consultatie van burgers burgerpanels, burgerjury’s, consensusconferenties, focusgroepen, publieke hearings, referenda
Dialoog stakeholder-dialoog, debatten, rondetafelgesprekken, scenarioworkshops, discussies en fora
Tabel 1.4 Soorten wetenschapscommunicatie activiteiten.
Bouwsteen 5: Motieven voor wetenschapscommunicatie De eerdere vragen naar het hoe, wat, en wie is van het operationele niveau, de benadering van het waarom van wetenschapscommunicatie, is van strategische niveau. Burns et al. zeggen in hun artikel dat wetenschapscommunicatie niet op zichzelf staat, ‘it must always have predetermined and appropiate aims’.15 Deze houding doet vermoeden dat bij wetenschapscommunicatie het accent sterk op het persuasieve ligt of dat wetenschapscommunicatie gezien wordt als een instrument voor het bereiken van een vooraf gesteld doel.45. De vraag die we ons hier stellen is welk doel. We gaan dus op zoek naar: ‘het geheel van overwegingen die de communicator ertoe aanzetten uit zijn gesloten ik te treden,’27 of met andere woorden de achterliggende motieven om aan publiekscommunicatie te doen? (Zie ook hoofdstukken 3 en 4.) Inspiratie vinden we bij Dominique de Vet (NWO) die tijdens de Kennisdagen 2003 een model presenteerde voor wetenschapscommunicatie waarbij ze het persoonlijke appel koppelt aan de maatschappelijke motieven of met andere woorden de collectieve argumenten.
Appel (gedrag – individueel niveau)
Maatschappelijk motief (collectief niveau)
Maak gebruik van die kennis! Doe er je voordeel mee!
Laat je verrassen, fascineren en uitdagen! Doe en denk mee! Informeer je goed, wees kritisch, en praat (en beslis) mee over actuele wetenschappelijke ontwikkelingen! Steun de wetenschap financieel (of anderszins).
A. Goed opgeleide of geïnformeerde bevolking (educatie permanente) kennisverspreiding of verantwoording. B. Ontwikkeling professionele kennisketen. (Culturele) participatie burgers. (Democratische) participatie burgers.
Draagvlak voor, voortbestaan van wetenschap; Vergroting kennisproductie; Goede ontwikkeling Nederlandse kenniseconomie. Kies voor een opleiding/ carrière in Voortbestaan wetenschap, en wetenschap en/of techniek! (een variëteit aan) kennisinstellingen en bedrijven; Vergroting kennisproductie; Goede ontwikkeling Nederlandse kenniseconomie. Tabel 1.5 De maatschappelijke motieven of het collectieve niveau van wetenschapscommunicatie. Bron: Zoveel hoofden, zoveel zinnen.46 Dit ‘collectieve niveau’ bij De Vet is te vergelijken met de macro-argumenten van Laugksch voor scientific literacy.47 Economische voordelen: er is een link tussen scientific literacy en welvaart. De wereldwijde competitie vereist een sterk wetenschappelijk programma en een noodzakelijke aanvoer van wetenschappers en technici. Alleen een natie waar de burgers dit ondersteunen, kan dit volhouden, en bijkomend heeft zo’n natie ook voldoende geschoolde mensen nodig om te participeren aan die economie. Scientific literacy wordt daarom gezien als een vorm van menselijk kapitaal. Support voor de wetenschap: appreciatie van de wetenschap resulteert in betere rekrutering van nieuwe wetenschappers, en een grotere support voor de wetenschap. Hoe groter de scientific literacy, hoe realistischer de verwachtingen van de samenleving naar wetenschap toe, en dus zinvoller, want onrealistische verwachtingen kunnen leiden tot vertrouwensverlies en dat kan het draagvlak voor de wetenschap nadelig beïnvloeden. Democratisch, publiek recht: een groot deel van de wetenschap wordt gefinancierd uit publieke gelden, dus het publiek heeft het recht om te weten, en ook het recht om mee invloed uit te oefenen op de beslissingen. Beslissingen worden dan breder gedragen. Bovendien hebben vele ontwikkelingen rechtstreeks effect op ieders leven.
Relatie tussen wetenschap en cultuur: wetenschap mag niet geïsoleerd zijn van de cultuur waarin je leeft want wetenschap is een product van onze cultuur, van menselijke creativiteit.
Gelijksoortige argumenten voor wetenschapscommunicatie komen ook voor bij Stocklmayer. Zij maakt nog een aanvulling met het utilitarian motief. Dit laatste leunt dicht aan bij het economisch belang, maar het motief is hier dat burgers zich bewust zijn en zich comfortabel voelen met de wetenschap omwille van het gebruik ervan in het alledaags leven. Verder wijst ze ook nog op het sociale argument: wetenschap dringt door tot alle niveaus van menselijke activiteiten, dus een bewustmaking is nodig ‘to enhance social cohesion’14, met andere woorden, het bevordert de relatie tussen verschillende subculturen in de samenleving. Het argument, dat wtc bijdraagt aan maatschappelijke wenselijkheden in de samenleving, vinden we ook terug bij Thomas en Durant, die in totaal negen argumenten samenbrengen36: 1 benefits for science itself: focus op support; 2 benefits for national economics: focus op nationale competitie; 3 political benefits: Amerika’s invloed in de wereld; 4 benefits to individuals: individuele beslissingen; 5 benefits to democratic government: beleidsbeslissingen; 6 benefits to society as a whole: integratie van wetenschap in een bredere cultuur; 7 intellectual benefits: intellectuele cultuur; 8 aesthetic benefits: wetenschap als creatieve activiteit van de moderne geest, zoals muziek, kunst, literatuur; 9 moral benefits: organisatie van de regelgeving in de samenleving. Voor de volledigheid willen we hier nog wijzen op een mogelijk bijkomende drijfveer, namelijk het organisationele. In het handboek Wetenschaps- en technologievoorlichting wijst Willems op het eigenbelang van overheidsinstanties, (media)bedrijven, of andere voorlichtende instanties en personen met betrekking tot wetenschapsvoorlichting.2 Dat organisaties en dus ook universiteiten en wetenschappelijke instellingen er belang bij hebben om te communiceren met de buitenwereld is dus een aanvullende invalshoek. Van Woerkum stelt dat communicatie voor een organisatie een middel is ‘to stay in tune with the environment’.41 We kunnen het organisationele belang het best plaatsen onder eigenbelang voor de wetenschap. Uit een vorige bespreking van de drijfveren voor wetenschapscommunicatie halen we vijf grote argumenten waarom investeren in wtc zinvol en belangrijk is: 1 democratie; 2 economie; 3 politiek; 4 cultuur; 5 in het eigenbelang van de wetenschap.
Enkele bedenkingen zijn hier op zijn plaats. Ten eerste spelen in wetenschapscommunicatie niet alle drijfveren tegelijkertijd; ze gelden voor het geheel van het domein van wetenschapscommunicatie. Anderzijds komen verschillende motieven zeer dikwijls samen voor. Universiteiten zijn er bijvoorbeeld op uit om meer studenten te werven, maar kunnen ook uit democratische legitimering handelen. Dalderup formuleert dit in Wetenschaps- en technologievoorlichting als volgt: ‘Ook in voorlichtingsland is er eerder sprake van accentverschillen tussen in elkaar overlopende motieven dan van zwart-witcontrasten.’2. In de tweede plaats kunnen de motieven die aangehaald worden in belangrijkheid toenemen of afnemen, naar gelang van de tijd of de cultuur. Joubert pleitte voor meer wetenschapscommunicatie omdat dit Zuid-Afrikanen de kans biedt ‘to understand and take pride in their country's scientific achievements and to be able to apply and appreciate science and technology and develop it for future generations’.48 Het argument van fierheid en aandacht voor de volgende generaties is minder terug te vinden in de WestEuropese samenleving. De maatschappelijke context is daarom een factor van belang welke motieven aangehaald worden in verband met wetenschapscommunicatie. Ten slotte valt het op dat er zelden slechts één duidelijk expliciet motief vermeld wordt bij activiteiten met betrekking tot wetenschapscommunicatie. Bij dezelfde activiteit kunnen de verschillende actoren andere motieven hebben om deel te nemen aan wetenschapscommunicatie. Zelfs binnen een zelfde groep van actoren, zoals bijvoorbeeld wetenschappelijke onderzoekers, zijn de intenties om te investeren in communicatie divers. Diepte-interviews, afgenomen tijdens het academiejaar 2004-2005 bij vijftien onderzoekers van de Universiteit Antwerpen, het merendeel exacte wetenschappers uit het zelfstandig academisch kader, laten zeer diverse intenties zien, van democratische legitimering tot sterk public relations gericht denken. (Dit onderzoek werd uitgevoerd door Ann Van der Auweraert, als onderdeel van haar lopende promotieonderzoek naar de attitude van onderzoekers ten aanzien van wetenschapscommunicatie.)
Bouwsteen 6: Gewenste publiekseffecten Om ervoor te zorgen dat de collectieve doelen worden gehaald, streven we bepaalde effecten na bij het publiek. (Zie ook hoofdstuk 5.) In de definitie van Burns et al. ligt de focus bijvoorbeeld sterk op de persoonlijke gevolgen van wetenschapscommunicatie voor de burger: awareness, plezier, interesse, een positieve attitude, en ten slotte wetenschappelijke geletterdheid. Bij dit laatste wordt er immers een link verondersteld tussen een toename aan wetenschappelijke geletterdheid en de directe effecten op het individu. Laugksch spreekt in dit verband van de ‘micro-argumenten’ voor wetenschapscommunicatie . Dat zijn: meer vertrouwen en zekerheid in alledaagse beslissingen; beter in staat zijn het leven te organiseren en minimaal te functioneren in de samenleving; herkennen van pseudo-wetenschap; meer kansen op de arbeidsplaats voor wetenschappelijk geletterde mensen;
erbij horen als ‘educated person in the 20th century’, wetenschap als creatieve activiteit van de moderne mens; ‘betere’ mensen (moraliteit) creëert een ethisch bewustzijn wat een groot voordeel is voor een menselijke beschaving.47
Ook andere auteurs menen dat een minimum aan wetenschappelijke kennis of een toename van die kennis effect heeft op het leven van het individu: Beter in staat zijn om langer en gezonder te leven;12 Betere individuele rationele beslissingen te nemen over hun eigen leven, gezondheid en gelukkig zijn; 49 Te weten welk advies te vragen aan experts;29 Een ‘feel-good factor’ te creëren.50 Naast deze belangen voor het individu, zijn er echter ook de belangen voor: het bedrijfsleven; een bepaalde wetenschappelijke organisatie; de wetenschap als geheel; de hele samenleving. Wiedenhof maakt een opdeling in vijf groepen effecten: PU (public understanding of science), PI (public involvement in science), PA (public approval of science), PR (Public relations with science), PM (public marketing of science).51 Een aantal effecten die in de literatuur te vinden zijn, konden we echter niet plaatsen onder één van deze vijf modi, die hebben we zelf aangeduid met ‘Public Betterment by Science’(PB). Deze modus bevat de effecten die gerelateerd zijn aan het beter functioneren van het individu in zijn leven, of met ander woorden effecten die rechtstreeks een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het leven van de individuele burger. Tabel 1.6 geeft een overzicht van de gewenste publiekseffecten. Voor de eerste en de tweede kolom zijn de benamingen van de P-modi van Wiedenhof gebruikt, aangevuld met onze modus ‘PB’. De derde kolom in de tabel bevat datgene wat de modus kenmerkt of met andere woorden waar de focus ligt bij deze modus. In de laatste kolom concretiseren we dit met de vermelding van enkele directe effecten die wetenschapscommunicatie nastreeft. Uiteraard zouden we deze abstracte begrippen nog verder kunnen bespreken op nuances, dimensies en de verschillende invullingen die diverse auteurs aan de begrippen toekennen, maar dit zou ons nu te ver voeren. De tabel is zeker niet volledig, maar hij geeft een overzicht van de directe, persoonlijke effecten op het publiek die we trachten na te streven met wetenschapscommunicatie. We gebruiken hier bewust het werkwoord ‘trachten’. Er is namelijk een verschil tussen effect en intentie. Intentie ligt aan de basis van het ontstaan van het communicatieproces en geeft als dynamisch element richting aan het proces.27 Maar het uiteindelijke effect kan anders zijn dan bedoeld. In feite kunnen we bij wtc dus beter spreken van de intentie om bepaalde effecten teweeg te brengen, of van de ‘gewenste’ effecten. P-modi 1. PU
Understanding of
Focus op Kennistoename
Gewenste effecten educatie
science
2. PI
Involvement in science
Participatie aan de democratie
3. PA
Approval of science
4. PR
Relations with science
Draagvlak voor wetenschap (warm maken voor wetenschap) Relatie met wetenschap
5. PM
Marketing of science
Vermarkten van wetenschap, kennisbenutting
6. PB
Betterment by science
Direct voelbare verbetering voor individueel leven
scientific literacy understanding awareness participatie van burgers gefundeerde meningsvorming interesse geïnformeerde burgers waardering en vertrouwen gedragsverandering positieve attitude
wetenschappelijk denkwijze realistische kijk op wetenschap wetenschap als belangrijke factor voor verbetering leven studie en carrière keuze acceptatie en adoptie van nieuwe ontwikkelingen betere toegankelijkheid via transferpunten, interfacediensten, wetenschapswinkels
kwaliteit van leven betere beslissingen beter functioneren competentie/vaardigheden plezier meer kans op werk
Tabel 1.6 Gewenste persoonlijke en maatschappelijke effecten. Belangrijke kritiek hier is dat men er al te gemakkelijk van uitgaat dat er steeds een rechtstreekse link is tussen kennistoename en effecten op draagvlak, appreciatie, democratie, economie, cultuur, gedrag. Tabel 1.7 geeft een aantal voorbeelden van vermeende relaties tussen kennistoename en effecten. Link Kennisdraagvlak
als Als het publiek wordt geïnformeerd
Kenniseconomie
Als de kennis bij publiek toeneemt Als er meer kennis is bij het publiek
Kenniscultuur
dan Dan neemt het (financiële) draagvlak en de appreciatie voor wetenschap toe.46 52 18 Dan resulteert dit in economische voordelen.47 Dan is er minder angst en verwarring.47
Kennisgezondheid Als de kennis bij het publiek toeneemt Kennisdemocratie Als de relatie wetenschap/samenleving verbetert
Dan is er verbetering in het gedrag.12 Dan draagt dit bij tot een goedwerkende democratie.53
Tabel 1.7 Voorbeelden van ‘als dan’ overtuigingen. Deze ‘als dan’ redeneringen staan ter discussie. De vermeende links zijn veel complexer dan algemeen wordt verondersteld. Is het wel zo dat nationale veiligheid, democratie, economie en de wetenschap gebaat zijn bij een scientific literate public?29 Veel van de kritiek gaat over de vermeende relaties tussen ‘understanding of science and levels of support’.54 Mooie illustratie van deze kritiek is het artikel To know science is to love it.55 Gregory Jane spreekt hier van naïeve veronderstellingen zoals ‘more is better’. Zij wijst er op dat de vermeende relatie tussen public knowledge en public attitude towards science veel complexer is en voorbij gaat aan resultaten van sociaal onderzoek. ‘The more knowledgeable people are about science, the more polarised their attitudes become. Thus telling people more about [...] is as likely to produce protest as support. If we are trying to enhance democracy this is surely a good thing: an efficient opposition is essential. If, on the other hand, we are trying to sell genetically modified crops by teaching people genetics, we may be disappointed.’52 De meest sprekende kritiek vinden we bij Slessand & Shrensky: ‘Science communication activities are as “rainmaking ceremonies” in non-scientific societies.’ 56 De evidentie dat kennistoename effect heeft, vergelijken zij met het sterke geloof van sommige gemeenschappen dat regenceremonies het doet regenen!
Bouwsteen 7: Functies van wetenschapscommunicatie In het boek Communicatiemanagement van Van Ruler worden vijf belangrijke functies van communicatie vermeld: 1 de informationele functie, waarbij de nadruk ligt op overdragen van kennis; 2 de persuasieve functie, met nadruk op het beïnvloeden van doelgroepen; 3 de relationele functie, om langdurige relaties te onderhouden met stakeholders; 4 de interpretatieve functie, om betekenis te construeren over de omringende werkelijkheid; 5 de kritische functie, die zich focust op de gevolgen voor de samenleving. Deze opdeling is volgens ons ook perfect toepasbaar op wetenschapscommunicatie. Tevens hebben de functies van het communicatieproces zijn consequenties voor de onderzoeksvragen die worden gesteld. Tabel 1.8, die geïnspireerd is op het overzicht van Van Ruler, geeft de functies weer van wetenschapscommunicatie met de bijbehorende onderzoeksvragen.
Nadruk op
Informationele Persuasieve Relationele Overdrachtsfunct Beïnvloeden Relationele
Interpretatieve Betekenis
Kritische Culturele
functie van de communicatie Belangrijkste analyseniveau Kernvraag
ie
de functie
Overdrachtsproc es Hoe bereik ik mijn doelgroepen?
Doelgroepen Stakeholders Sociale actoren Onder welke condities bereik ik beoogd effect bij mijn doelgroep?
functie
Hoe ontwikkel ik een communicati esysteem om langdurige relaties te onderhouden ?
gevende functie
Hoe construeren personen met elkaar betekenis over de hen omringende werkelijkheid?
functie Samenlevi ng Wat zijn de gevolgen voor de samenlevin g van wtc?
Tabel 8 Overzicht van functies van wetenschapscommunicatie en bijhorende onderzoeksvragen. Bron: ‘Overzicht van verschillende benaderingen van communicatiemanagement’.17 De onderzoeksvragen in het domein van de wetenschapcommunicatie, zijn tevens duidelijk gerelateerd aan de benadering van het communicatieproces. Bij het klassieke denken over wtc focust men zich bijna uitsluitend op de doelgroepen (zie ook hoofdstuk 8). Wetenschappers doen hierbij onderzoek naar het niveau van wetenschappelijke geletterdheid bij het publiek en de publieke opinie ten aanzien van wetenschappelijke ontwikkelingen. Deze sterk audience-based research richt zich ook naar predisposities zoals attitudes, opinies, gewoontes, die vervolgens gekoppeld worden aan demografische gegevens zoals inkomen of geslacht van het publiek. De researchers stellen zich ook vragen over de bron (wetenschappers en journalisten), de boodschappen (de nieuwsrapportering, het schrijven van persartikelen) en de kanalen. De meeste research in de klassieke benadering gaat over deze vier domeinen: publiek, bron, boodschap en kanalen, en legt de klemtoon op hoe het communicatieproces kan worden verbeterd. De transactiebenadering van wtc daarentegen stelt heel andere vragen, onder andere naar relatieverbetering, uitwisseling van kennis, wederzijds begrip en specifiek naar vertrouwen of hoe je trust in science and social institutions kan herstellen.12 Een andere benadering in verband met de functies van wetenschapscommunicatie is terug te vinden in de voorlichtingskunde. Van Ruler wijst daar op twee kenmerken: 1) het dienstverlenende aspect: opvoeden tot mondige burgers en het adequaat helpen van de ander en 2) het instrumentele aspect: om te overtuigen, gedragsverandering te bewerkstelligen, bepaalde keuzes te stimuleren.17 Volgens haar ziet het er naar uit dat het instrumentele een steeds dominantere plaats krijgt. Zowel het dienstverlenende als het instrumentele zijn te vinden in de wetenschapscommunicatie. Argumenten die eerder een dienstverlenend karakter hebben, zijn soms terug te vinden in de wetenschapsvoorlichting, waarbij het hulpverlenende aspect bij meningsvorming wordt genoemd. Andere argumenten hebben dan weer een direct instrumenteel karakter, zoals het streven naar meer studenten, meer draagvlak, meer financiën. En ook bij
wetenschapscommunicatie lijkt het er sterk op dat het instrumentele een steeds dominantere plaats krijgt.
Bouwsteen 8: Afbakening ten opzichte van andere domeinen Eén van de grenzen is redelijk helder: Wolfendale heeft het over de non-science dimensions57 als kenmerk van wetenschapscommunicatie. Dit maakt het onderscheid duidelijk met wetenschappelijke communicatie dat zich richt op de vakgenoten, de peers omwille van wetenschappelijke erkenning, dit in tegenstelling zoals we zagen bij wetenschapscommunicatie met de focus op het publiek. Verder kent wtc overlappingen met vele andere communicatiedomeinen zoals onderwijs, marketing en public relations. In hoofdstuk 15 staat Jaap Willems uitgebreid stil bij de samenhang van wetenschapscommunicatie met andere wetenschappelijke disciplines. Hij laat ook zien hoe lastig het is om wtc te relateren aan deze andere domeinen. Een en ander hangt ongetwijfeld samen met het ontbreken van een definitie en bovendien is wetenschapscommunicatie een nieuw arbeidsterrein dat nog grotendeels in kaart moet worden gebracht. De afgrenzing van wetenschapscommunicatie leidt dan ook tot grensconflicten. (Zie ook hoofdstuk 11.) Een vergelijking met het begrip ‘voorlichting’ kan helpen. We hebben voor dit begrip de volgende criteria gebruikt om het te onderscheiden van andere vormen van communicatie zoals public relations, propaganda, reclame, onderwijs en vorming:51 voorlichting is gericht op kennisvermeerdering; bij voorlichting is sprake van hulpverlening bij menings- en besluitvorming; het onderscheid met onderwijs is dat dit zich meestal afspeelt op langere termijn en basiskennis aanreikt; vrijheid van de ontvanger – die kan immers de boodschap naast zich neerleggen; het belang van de ontvanger staat voorop. Hoewel dit lijstje zeker met bepaalde criteria van wetenschapscommunicatie overeenkomt, is het toch niet dekkend voor alle typen van wtc. Zoals we zagen, staat bij wetenschapscommunicatie het belang van de ontvanger niet steeds voorop en is er niet altijd sprake van hulpverlening. Er zijn nog andere communicatiedomeinen waar wetenschapscommunicatie mee overlapt. De grens is niet steeds duidelijk. In tabel 1.9 is getracht de afbakening ten opzichte van educatie, public relations, voorlichting, reclame, propaganda, massacommunicatie en marketing toch enigszins scherp te stellen. Term Educatie
Mogelijke definitie
Anders bij wetenschapscommunicatie speelt zich meestal af op wetenschapscommunicatie langere termijn activiteiten spelen zich
aanreiken van basiskennis
Public Relations
Voorlichting
Reclame
meestal af op korte termijn basiskennis maar ook onzekere en ambigue kennis het stelselmatig relationele benadering van bevorderen van een wetenschapscommunicatie goede relatie tussen een is slechts één van de organisatie en haar functies publieksgroepen ook interpersoonlijke communicatie zender heeft intentie de de persuasieve benadering van meningen, houdingen of gedragingen van de wetenschapscommunicatie is slechts één van de ontvanger te beïnvloeden en dit met een functies hoofdzakelijk rationele, naast de rationele argumenterende benadering is er ook de benadering emotionele benadering zender heeft intentie de bij studentenwerving als meningen, houdingen of doel van de communicatie gedragingen van de kunnen we zeker een vorm ontvanger te van reclame ontdekken beïnvloeden, voor wetenschap en voor en dit vanuit een de universiteit, maar dit is hoofdzakelijk suggestiefslechts één van de functies emotionele benadering, niet hoofdzakelijk in de sector van emotioneel commerciële goederen niet hoofdzakelijk met en diensten commerciële bedoelingen
Propaganda
zelfde definitie als reclame, maar in de sector van de godsdienstige, politieke of culturele instellingen, overtuigingen, waarden of normen
Massacommunicatie
informatie naar een anonieme doelgroep
als de overheid wetenschapscommunicatie propageert als belangrijk voor onze nationale competitie en economie, dan zitten we heel dicht bij propaganda, maar opnieuw is dit maar één van de functies deze benadering vinden we ook terug bij wetenschapscommunicatie, namelijk bij de PUS beweging, en informationele benadering, maar er is ook de
Marketing
interactieve peer to peer benadering en participatieve communicatie die niet naar anonieme doelgroepen gericht is het op elkaar afstemmen het op elkaar afstemmen van behoeftebevrediging van ontvanger en zender van consumenten en vinden we ook terug in het aanbod van producenten participatieve en handelaren communicatiemodel, maar niet altijd in de andere benaderingen van wetenschapscommunicatie
Tabel 1.9 Afbakening met andere communicatiedomeinen. Uit deze bespreking is het duidelijk dat al deze communicatiedomeinen kenmerken vertonen die we ook terug vinden bij de wetenschapscommunicatie, maar dat ze nooit het gehele domein van wtc omvatten. Met andere woorden, geen van deze domeinen kan het begrip wetenschapscommunicatie volledig omvatten. Lange tijd is voorlichting het begrip bij uitstek geweest om het proces van wtc te duiden, en zo is het in de praktijk op vele plaatsen nog steeds. Maar zoals Van Woerkum terecht opmerkt, kunnen we op het moment dat er aandacht kwam voor de interacties tussen actoren bij probleemoplossing niet meer spreken van voorlichting. We moeten in dat geval spreken van communicatie, immers processen zoals onderhandelen en overleggen zijn niet meer onder voorlichting te scharen.58
1.4
Conclusie
We zijn op zoek gegaan naar de bouwstenen die voorkwamen in omschrijvingen van wetenschapscommunicatie om uiteindelijk een aantal kenmerken te vinden die uniek zijn voor het geheel van de wtc. Deze kunnen gebruikt worden bij het samenstellen van een definitie. De analyse van de verschillende definities over wetenschapscommunicatie laat de volgende acht verschillende bouwstenen zien die deel kunnen uitmaken van een definitie of omschrijving van wetenschapscommunicatie. 1 Wetenschapscommunicatie heeft als kenmerk dat het gaat over één welbepaalde inhoud: wetenschappelijke kennis en onderzoeksresultaten. 2 Binnen wetenschapscommunicatie zijn er twee communicatiebenaderingen: het klassieke transmissiedenken en het transactiedenken. Wat de communicatiebenaderingen betreft, zien we geen specifieke ontwikkelingen die ook niet in de andere communicatiedomeinen optreden, zoals in het
3
4
5
6
7
8
onderwijs, public relations of communicatiemanagement. Hier volgt wetenschapscommunicatie de tijdsgeest. Wetenschapscommunicatie kan op drie verschillende niveaus verlopen: tussen personen onderling (microniveau), tussen specifieke groepen (mesoniveau) of naar en met het brede publiek (macroniveau). Afhankelijk van de benadering van het communicatieproces veranderen de actoren die betrokken worden in het proces. Zo is er een uitbreiding van oorspronkelijk drie spelers, namelijk wetenschapper, mediator en het brede publiek, naar meerdere spelers waarbij het publiek meer gespecificeerd wordt in actoren of relatiegroepen. De communicatie die oorspronkelijk verliep via de massamedia naar een breed publiek is bovendien uitgebreid met communicatie tussen verschillende specifieke groepen en met interactieve face tot face-communicatie. De activiteiten in wetenschapscommunicatie situeren zich op vier domeinen: Public Understanding, Public Awareness, Public Engagement en Public Participation. In feite strekt het volledige terrein van de wetenschapscommunicatie zich uit over een ‘interactiecontinuüm’, waarbij de samenleving een steeds belangrijkere rol krijgt toebedeeld, en waarbij de interactie gradueel toeneemt. Aan het ene uiterste van het interactiecontinuüm communiceert de wetenschap met de samenleving door middel van eenrichtingscommunicatie. Er is daarbij weinig rechtstreekse interactie tussen zender en ontvanger. Aan de andere kant van het continuüm zijn wetenschap en samenleving op te vatten als twee partners die door middel van tweerichtingscommunicatie in dialoog treden, met een hoge graad aan interactie. Daartussen bevinden zich verschillende gradaties van interactieniveaus waarbij het belang en de rol van de samenleving in het communicatieproces steeds toenemen. Met wetenschapscommunicatie willen we tegemoet gekomen aan vijf collectieve motieven: democratie, economie, politiek, cultuur en het eigenbelang van wetenschap. Kenmerkend voor wetenschapscommunicatie is dat de actoren in het proces zeer diverse motieven kunnen hebben, en deze worden vaak niet expliciet vermeld. Een kenmerk van het domein is dan ook het impliciete van de motieven. Deze collectieve motieven tracht wetenschapscommunicatie te realiseren door middel van zes mogelijke publiekseffecten teweeg te brengen: understanding of science, involvement in science, approval of science, relations with science, marketing of science en betterment by science. Zeven verschillende functies vinden we terug bij wetenschapscommunicatie: een informationele, persuasieve, relationele, interpretatieve en/of kritische functie, en wetenschapscommunicatie kan instrumenteel en/of dienstverlenende ingezet worden. Wetenschapscommunicatie overlapt slechts gedeeltelijk met andere communicatiedomeinen zoals educatie, Public Relations, voorlichting, reclame, propaganda, massacommunicatie en marketing.
1. Van der Auweraert. (2004). 2. Willems & Woudstra (1993). 3. Willems (1976). 4. Willems (1981). 5. Koninklijke Nederlandse Akademie voor Wetenschappen (2001). 6. Koninklijke Nederlandse Akademie voor Wetenschappen (1977). 7. Noorlander, Braam & Loos (2004). 8. Shinn & Whitley (1985). 9. Dalderup & Van Goor (1989). 10. Paisley (1998). 11. Bucchi (1998). 12. Logan (2001). 13. Stein (2001). 14. Stocklmayer, Gore & Bryant. (2001). 15. Burns, O'Connor & Stocklmayer (2003). 16. Gregory & Miller (2004). 17. Van Ruller et al. (2005). 18. Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid. (2005). 19. Wynne (1991). 20. Abma (2000). 21. onbekend. (2004). Het gaat om effect en oorzaak. 22. Hamelink, Van Veen & Willems (2004). 23. Braam & Schuurmans (2004). 24. Van der Auweraert & De Greve. (2004).
25. Bucchi (2004). 26. Bucchi (2004). 27. De grooff, De Meyer & Walgrave (2001). 28. Hanssen, Dijkstra, Roeterdink & Stappers (2003). 29. Shamos (1995).. 30. J.E. Grunig & Hunt (1984). 31. J.E. Grunig (1992). 32. L. Grunig, J.E. Grunig & Dozier (2002). 33. Miller (2001). 34. Van der Auweraert & Van Woerkum (2004).. 35. Van der Auweraert (2004). 36. Thomas & Durant (1987). 37. Treise & Weigold (2002). 38. Hartz & Chapell (1997). 39. Jurian Edelenbos (2005). 40. Office of science and technology and the Welcom Trust. (2001). 41. Van Woerkum & Aerts (2005). 42. Van den Berghe, Baeten & Somers (2002). 43. Stichting WeTeN . (2003). 44. McQuail (2000). 45. Van Woerkum (1987). 46. De Vet (2004). 47. Laugksch (2000). 48. Joubert (2001). 49. Nelkin (1987).
50. BA. (2005). 51. Katus & Wiedenhof (1980). 52. Gregory (2002). 53. Irwin (2001). 54. Ralph Levinson & Jeff Thomas (1997). 55. Turney (1998). 56. Stocklmayer, Gore & Bryant (2001). 57. Wolfendale (1995). 58. Van Woerkum & Van Meegeren (1999).