Lezing Jos van der lans – Welzijnswerk Amsterdam Noord – Bouwstenen voor een sociale agenda – september 2003 Trefwoorden: sociale agenda, sociale cohesie, potenties & problemen
Bouwstenen voor een sociale agenda Losse aantekeningen Amsterdam Noord bestaat eigenlijk niet. Niet als een duidelijke entiteit. Noord is van alles wat, Noord kent vele gezichten, vele buurten, het is een geografische aanduiding, want het verwijst voor naar iets op een kaart, maar het is geen sociale eenheid, geen cultureel uniform gebied. Sterker, je hoeft niet, zoals ik de laatste jaren met mijn kinderen heb gedaan, heel veel avondvierdaagsen te lopen om te beseffen dat die verschillen, die uiteenlopendheid steeds groter wordt. En als het gaat over de sociale agenda, is dat denk ik het onderliggende probleem. Dan gaat het dus om de vraag: hoe houden we Noord op de kaart als een gebied dat een sociaal verhaal kent, ondanks de verschillen toch iets samenhangends heeft, iets eigens, iets bijzonders, iets waarvan je zegt: hé, daar in Noord daar gebeuren leuke dingen. Of daar is het goed geregeld. Ik denk dat een sociale agenda richting moet geven aan zo'n ambitie. Dat is niet heel concreet, maar wel iets wat iedereen voelt dat aan de orde is. In heel veel grootstedelijke gebieden zitten wij in een overgangsfase; dwz: een proces van homogene gemeenschappen naar heterogene gemeenschappen. simpel uitgedrukt: buurten waren vroeger uitsorteringen van lot- en soortgenoten (mensen zaten allemaal in hetzelfde schuitje, waren allemaal arbeider, middenklasser, of stinkend rijk, en woonden bijgevolg in een andere buurt, met elkaar deelden zij dezelfde ervaringen, verhalen, interesses). Die toestand, die hier in Noord zeker heeft bestaan, want Noord was een verzameling volksbuurten, was een arbeiderstadsdeel. die is sinds een paar decennia aan het veranderen. De processen zijn bekend: individualisering, immigratie, al die grote woorden waar je als stadsdeel verder weinig aan kunt doen. Dat haalt dus heel veel overhoop in buurtjes en straten, terwijl niet duidelijk is wat daarvoor in de plaats komt. Er verandert veel zonder dat er nieuwe vormen van sociale samenhang beschikbaar zijn, alles moet op nieuw tot stand gebracht worden, dat gaat met conflicten, met terugtrekken, met wanhoop en ruzie gepaard, en niemand weet precies de oplossing, dat is fase waar we nu in zitten. Dat noem ik dus maar een overgangsfase, maar je zou ook kunnen zeggen dat het al een eindfase is, we moeten leren leven met het feit dat het gemeenschappelijke tussen bewoners van grootstedelijke gebieden voortdurend in staat van ontbinding verkeert en dat een overheid voor de keuze staat om dat of op zijn beloop te laten (mensen zoeken het zelf wel uit) of daar tegenwicht aan te bieden. En als je dus voor het laatste bent, en dat is mijn positie, dan is dus de vraag hoe je dat doet. Daar moet dus een sociale agenda antwoord op geven. Dat werpt ook een ander licht op het welzijnswerk. En het is goed om daar even bij stil te 1
staan. Het welzijnswerk, buurtwerk, maatschappelijke dienstverlening, was er van oudsher op gericht om het volk te verheffen. Ik vat het wat laatdunkend samen maar wie in de geschiedenis van deze werksoorten die grosso modo allemaal zo'n honderd jaar oud zijn teruggaat, ziet dat het een sterk moreel doel had, een buurthuis moest de arbeiders uit de kroeg houden, maatschappelijk werk mensen het goede pad wijzen, het was moreel zendingswerk. Vanaf de jaren zestig is dat modern geworden door er een nieuw emancipatorisch sausje over te gieten, allerlei doelgroepen van meiden, jongeren, ouderen moesten zich via deze werksoorten kunnen ontplooien. De sporen daarvan zijn terecht nog steeds terug te vinden in het sociaal-cultureel werk, terecht lijkt mij ook er valt immers - zeker als het gaat om nieuwkomers - nog heel wat te emanciperen. Maar in die specifieke functies voor beperkte groepen vindt het werk niet meer zijn legitimatie. Dat is onvoldoende, het is een te klein verhaal. En een ander verhaal wordt weinig verteld, en dat maakt denk ik deze werksoort enorm kwetsbaar. Over het welzijnswerk kun je van alles roepen, en dat gebeurt nu al zo'n vijftien jaar: ze doen niks, het is duur, er wordt te veel geluld, het geld kan beter aan iets anders besteed worden. Al die opmerkingen, die ik nu al tien jaar hoor, zijn niet gestoeld op een nauwkeurige analyse van wat er gebeurt, welzijnsinstellingen kunnen rapporten vol schrijven om het tegendeel te bewijzen, maar dat mag vaak niet helpen. Dat komt, denk ik, omdat er op lokaal niveau niet zoiets is als een consensus over wat nu het belang van deze voorzieningen zijn. Ik denk dat de functie van dit soort voorzieningen dus niet meer tegen het licht moet zien van bepaalde doelgroepen, maar veel algemener: ze werken als bindmiddelen in een samenleving die in sociaal opzicht in een permanente staat van potentiële ontbinding verkeert. De maïzenafunctie. Er zijn werksoorten nodig die op de werkvloer van de samenleving voor binding zorgen. Dat heeft allereerst een fysieke kant: er zijn gewoon locaties waar mensen elkaar kunnen treffen, waar zaken besproken kunnen worden, waar publieke informatie verspreid kan worden, recreatie, educatie, ontspanning. Dat zijn niet alleen buurthuizen, maar ook scholen, wijkposten van de wijkagenten. Dat is de fysieke publieke infrastructuur, dat is cruciaal: want stel dat een gemeente daar niets over te zeggen zou hebben, zeg maar zoals dat in Amerika het geval is, dan ben je dus alle fysieke contactpunten kwijt. Een gemeenschap bestaat niet zonder herkenbare plekken. Dat geldt ook voor de overheid. Die krijgt ook een gezicht in onderwijsinstellingen, in 2
buurthuizen, daar laat ze zien dat ze meer is dan een leverancier van paspoorten. Die publieke infrastructuur is dus het meest tastbare bewijs dat Noord meer is dan een verzameling van verenigingen, of geografisch te onderscheiden buurtjes, of mensen die toevallig boven het IJ wonen. het zijn de knooppunten van de publieke infrastructuur. Er zijn de laatste jaren overal in het land allerlei pogingen gedaan om deze infrastructuur van het welzijnswerk te privatiseren, commercieel beheer van buurthuizen aan private partijen, of het geld geven aan gebruikers, het aanbesteden aan een organisatie die van Emmen tot Maastricht dezelfde cursussen in buurthuizen plempt, ik heb daar in al die jaren zelden een positief bericht van gehoord. Veel van die zaken zijn ook weer teruggedraaid, omdat ze of te ingewikkeld waren (dan moesten vrijwilligersorganisaties ook nog een buurthuis gaan runnen, daar zaten ze dus niet op te wachten) of onaangename bijeffecten hadden (marktconforme prijzen die de portemonnee van de doelgroep te boven ging, waardoor er grote tekorten ontstonden). Het feit dat de gemeenten deze publieke infrastructuur beheren bleek eigenlijk zo gek nog niet. Naast de fysieke kant, heb je natuurlijk de inhoudelijke kant, wat doe je in die voorzieningen, waar werken ze aan. Ik denk dat wat er bijvoorbeeld in al die voorzieningen gebeurt niet zozeer gezien moet worden als een stapel activiteiten die je allemaal op zich kunt beoordelen, maar wat belangrijker is dat ze bij elkaar genomen kleur geven aan het gemeenschappelijke, aan sociale samenhang, aan sociale aspiraties, aan ontmoeten tussen verschillende groepen, dat ze ook bewust pogen om kleine subculturen uit hun isolement te halen en ze in contact te brengen met anderen. Zoals maïzena bestaat uit vele kleine deeltjes, zo bestaat dit werk uit vele kleine activiteiten waarvan we met elkaar zouden moeten vaststellen dat ze een functie vervullen in binden van mensen aan Noord, aan het gemeenschappelijke. Politici en werkers zouden er volgens mij met elkaar overeen stemming moeten hebben dat het welzijnswerk (maar ook het onderwijs bijvoorbeeld) die functie vervult, en dat daarvoor dus een soort basisinfrastructuur in gebouwen en in personeel noodzakelijk is, en dan zou je elke vier jaar een sociale agenda op moeten stellen wat je met die basisinfrastructuur gaat doen, welke activiteiten, daarbij horen, welke speerpunten daarbij zijn. Daarbij zou je los moeten komen van incidenten, en van ongelukken waarover iedereen wat gaat roepen en waardoor er ineens van alles moet veranderen. je moet dus overeenstemming hebben waar je aan werkt, wat de contouren zijn van die inzet, en dan kun je ook veel gemakkelijker allerlei voorvallen daar in een plaats geven. Misschien is het goed om toch nog wat explicieter te zijn over hoe ik die basisstructuur, die de basis vormt van een sociale agenda, zou structureren. Wellicht helpt dat in de discussie. Ik zou dat doen aan de hand van twee lijnen, een probleemlijn, en een potentielijn, een verticale en een horizontale lijn een negatieve en een positieve lijn. Laat ik beginnen met de lijn van problemen. Ik vind dat elk stadsdeel in deze stad een structuur moet hebben waarmee ze snel en effectief kan interveniëren op het moment dat zich acute problemen, crises, ernstige situaties voordoen. Dat gaat niet alleen om psychiatrische gevallen, of extreme overlast, maar ook om dreigende huisuitzetting vanwege oplopende 3
huurschulden. Ik noem dat een structuur, een lijn die zich concentreert op problemen. Dat is een lijn die zeer goed georganiseerd moet zijn, omdat er vaak snel ter plekke hulp verleend moet worden en moet worden ingegrepen. In een maatschappij in ontbinding gebeuren meer sociale en persoonlijke ongelukken, dus moet er een vorm van organisatie zijn om daarin als vangnet, en zonodig als trampoline te opereren. Op dit punt is de komende jaren in Amsterdam veel beweging te verwachten, want in het bestuursakkoord is de centrale stad met de deelgemeenten overeengekomen om de meldpunten extreme overlast verder uit te bouwen tot sociale meldpunten. In elk stadsdeel wordt een frontoffice geopend waarin het stadsdeel, de politie, de gg&gd (vangnet en advies) en als ik het voor het zeggen zou hebben zou ik daar ook crisisgericht maatschappelijk werk in zetten. In een ring om dit frontoffice functioneren als backoffices verschillende instellingen, schuldhulpverlening, maatschappelijk werk, de ggz-instanties, wijkteams van de politie, de sociale deinst, de jeugdzorg. kenmerk van deze organisatie is een doelgerichte organisatie, een melding leidt tot actie vanuit het front, er op af, kijken, optreden, inschakelen van de troepen in de tweede lijn. Dat klinkt allemaal logisch, maar het zal nog een hele toer worden om hiervan een geoliede machine te maken, want er zit wel de veronderstelling in dat er acties ondernomen wordt er of wordt gegaan, dat ze op elkaar kunnen rekenen. En dat is momenteel niet altijd het geval. De andere lijn waar langs ik de uitvoering van een sociale agenda zou organiseren is een positieve horizontale lijn. Dat is een lijn waarin niet het probleem centraal staat, maar een positief doel, in deze lijn gaat men ook op zoek naar potenties, naar vermogens van mensen die het publieke versterken, naar organisatiekracht die het proces van ontbinding tegengaan. Dit is de lijn waarin buurthuizen functioneren, scholen, wijkagenten, woningcorporaties. Ik zie het als een horizontale lijn omdat deze zich als het ware over heel Noord verspreid, dit is de lijn met een gebiedsgerichte aanpak. Noord op zich is namelijk veel te groot, dat moet je als het ware uiteenleggen, en per eenheid kennis verzamelen, plannen maken, regie voeren, potenties aanspreken en opwekken. Deze twee lijnen houden natuurlijk met elkaar verband. Een derde lijn is de lijn van vernieuwing, van nieuwe prioriteiten, dat stuurt het stadsdeel, de politiek, maar ook de mensen vanuit de horizontale en verticale lijnen. Daar ontwikkel je bijvoorbeeld een programma over jeugdoverlast- en jeugdcriminaliteit dat misschien in een paar gebieden uitgeprobeerd wordt en dan in het basisaanbod zijn vervolg krijgt. Het klinkt misschien allemaal chaotisch, daarom heb ik er maar een schema van gemaakt, met de hand, dus niet zo fraai, maar het helpt wellicht om mijn gedachtegang wat helderder op het netvlies te krijgen. Wat voorkomen moet worden is dat een sociale agenda een stuk wordt over thema's, wat ik veel belangrijker is dat je een structuur neerlegt die twee moderne verschijnselen tackelt: 4
namelijk het feit dat zich meer problematische situaties voordoen en daar een adequaat professioneel antwoord op weet te geven. En het feit dat we in een samenleving leven waarin je sociale potenties, kwaliteiten moet activeren, stimuleren, de kwaliteit van de samenleving vraagt om een politiek van verleiding. dat betekent dus niet dat de welzijnssector weer voor burgers moet gaan denken, maar dat de sector burgers moet verleiden om tot het publieke tot het gemeenschappelijke toe te treden. In een geïndividualiseerde samenleving is dat niet een vanzelfsprekendheid, daar moet je mensen toe uitdagen. Sociale activiteiten hebben een context, een voedingsbodem nodig, en het is denk ik een bestuurlijk-politieke en professionele verantwoordelijkheid om die voedingsbodem vruchtbaar te maken, dan kunnen mensen met hun eigen verantwoordelijkheid ook ergens terecht. Laat ik dat uitleggen aan de hand van een studie die ik recentelijk heb verricht voor de Alliantie, een woningcorporatie Corporatie wilde iets anders weten dan ze al wist. Op zoek naar het verhaal van mensen. tegelijkertijd vroeg ze ga praten met professionals die in die buurt actief zijn, woonconsulten, buurtconciërges, wijkagenten, opbouwwerkers. Fascinerende ervaring twee werkelijkheden bewoners, leven in een hele kleine cirkel, begint bij zichzelf, met inbegrip van de buren, niet dichtbij, soort afstandelijke vertrouwdheid, een paar deuren verder begint de anonimiteit, dat is anders in de oude volksbuurten en dat is anders in allochtone buurten, dan is die cirkel groter. Het is niet oz dat die mensen niet geïnteresseerd zijn in elkaar, het is simpel zo dat in veel gevallen er geen gelegenheid is om kennis met elkaar te maken. geen culturele infrastructuur meer, emancipatie heeft huisvrouwen van straat gehaald, kleine buurtwinkeltjes zijn verdwenen. terughoudendheid, onberekenbaarheid, ze stappen niet de grens over voor sociale actie, tenzij de corporatie met sloopplannen komt of jongeren in de straat gaan hangen. andere kant professionals: omgekeerd bewoners: naarmate de kring breder wordt weten ze minder professionals: naarmate de schaal kleiner wordt weten ze minder. Bijgevolg: die werelden raken elkaar niet, behalve dus als er problemen zijn. 5
Dan vinden ze elkaar snel. Maar de Bloemstraten waar ik met bewoners sprak had geen problemen, er was wel een latente behoefte aan contact maar niemand nam het initiatief. En de corporatie zei wij honoreren zeker initiatieven, maar dat moet wel gebaseerd zijn op zelfwerkzaamheid. Maar precies dat was het probleem: niet zozeer de aanwezigheid van zelfwerkzaamheid, maar de afwezigheid daarvan was het probleem. In een gewone straat die wel verandert spelen instituties geen enkele rol. Dat is te klein, te weinig menskracht ook. Ze kunnen zich er ook niks bij voorstellen. Mutatieverhaal. Positieve wijze investeren moet je alert zijn op manieren om mensen uit hun tent te lokken om tot elkaar te komen, om wat te doen. Goed en slecht gedrag waarderen, airmiles systeem. Opzomeren, professionele creativiteit, zoeken naar potenties, initiatief durven nemen (en dus mislukkingen accepteren) en vormen van wederkerigheid. Dat is dus een heel andere manier van omgang met leefbaarheid en sociale cohesie dan nu doorgaans gebeurt. - kennisverzameling - kleine schaal
Terug naar de sociale agenda a. je moet elkaar vertrouwen, dit si de functie van het werk, dit zijn de basisvoorzieningen. b. je moet problemen en potenties onderscheidend organiseren, en je hebt een negatieve en een positieve organisatielijn c. je moet zoeken naar een kleine schaal, die echt een gebiedsgerichte aanpak mogelijk maakt d. daarbij hoort een bijzonder soort kennisverzameling e. en daarbovenop horen bijzondere projecten: aandacht voor jeugd, etcetera
6