AB 27 Den Grooten Oorlog: impact van de Eerste Wereldoorlog op de Sint-Sixtusabdij Over Den Grooten Oorlog is al veel geschreven en gepubliceerd, en vaak werd ingezoomd op de Westhoek en de regio van de IJzer. In deze bijdrage willen we nog verder inzoomen, nl. op de Sint-Sixtusabdij, in 14-18 gelegen op zo’n 15 kilometer achter het front. De SintSixtusabdij was de enige abdij die niet door de Duitsers bezet was, ze lag in onbezet gebied. Wel werd ze gedurende vier jaar ‘bezet’ door de geallieerde troepen: de Fransen (‘les poilus’) verbleven er van november 1914 tot juni 1915, de Engelsen (‘tommies’) van juni 1915 tot maart 1918, en de Belgen van maart tot oktober 1918. Deze militaire aanwezigheid, in het grootste gedeelte van de abdijgebouwen en in de velden en bossen rondom, had veel impact op het monastieke leven van de trappisten. In het archief bevinden zich een aantal documenten die ons een boeiende inkijk bieden in deze periode. Vooreerst zijn er de oorlogsdagboeken: drie monniken hielden een dagboek bij tijdens de oorlogsjaren. Broeder Victor Van Staten (°1863 Alkmaar NL) was lekenbroeder en stond aan het hoofd van de kaasmakerij. Zijn ‘Dagboek van den oorlog voor zooverre het betrekking heeft tot ons huis en omgeving’ omvat 320 bladzijden, en is geschreven in een regelmatig handschrift. Pater Edmundus Joye (°Lichtervelde 1867) was ziekenmeester en koster. Zijn dagboek ‘Eenige losse Aantekeningen over den oorlog 1914-1918’ beslaat 69 bladzijden, en is geschreven in een lelijk handschrift. De derde ‘oorlogsverslaggever’ is pater Ludovicus (Louis) De Cleyn (°Berchem 1876). Zijn oorlogskroniek (zonder titel) schreef hij in het Frans, en loopt van 1 augustus 1914 tot 28 augustus 1915, het moment waarop hij – door de Engelsen verdacht van spionage – verplicht moest uitwijken naar Frankrijk. Van deze kroniek maakte hij na de oorlog een beknopte Nederlandse versie, ‘Oorlogsfeiten 1 aug. 1914 tot 7 juni 1915’ 1. Tenslotte stelde hij – op vraag van het Leuvens Interdiocesaan Comité – in 1919 het ‘Rapport documentaire sur St.Sixte 1914-1919’ samen.
Pater Louis De Cleyn (links) en broeder Victor Van Staten (rechts) (© Archief Sint-Sixtusabdij)
Pater Edmundus Joye (© Archief Sint-Sixtusabdij)
1
Waarom p.Louis in zijn Nederlandse versie het relaas van 8 juni tot 28 augustus weglaat is onduidelijk. Alhoewel.. op 7 juni arriveerden de eerste Engelse militairen, en het waren de Engelsen die hem naderhand verdachten van spionage. Legde hij daarom vanaf 8 juni zichzelf het zwijgen op, als een ironische verwijzing naar het Engelse ‘zwijgverbod’?
1
Behalve deze drie kroongetuigen is er nog pater Bavo Deroose. In zijn korte geschiedenis van de Sint-Sixtusabdij 2 wijdt hij ook een aantal bladzijden aan de oorlog. Naast de drie dagboeken is er nog een ander boeiend document: ‘Gulden Boek der Handteekeningen’. Sinds september 1914 passeerden of verbleven honderden vluchtelingen in de abdij, en vanaf 7 november 1914 bivakkeerden Franse soldaten in en rond de abdij. Blijkbaar is toen iemand op het idee gekomen om in de gastenzaal van het gastenhuis een ‘gulden boek’ open te leggen en vluchtelingen en militairen de gelegenheid te geven daarin hun naam, plaats van herkomst, militaire eenheid en functie, handtekening en datum te noteren. Tussen 12 november 1914 en 28 december 1918 hebben 3.989 mannen 3 dit boek getekend 4. Daarnaast lag – op last van de Hoofdaalmoezenier van het Belgisch Leger - in de sacristie van de kerk een schrift waarin aalmoezeniers en brancardiers die in de abdijkerk ‘de mis lazen’ hun naam moesten noteren. Ook een aantal hoge gasten tekenden het Gulden Boek, onder wie Koning Albert en Koningin Elisabeth (26 juni 1917) en de koning van Engeland, King George V (6 juli 1917), bij gelegenheid van zijn bezoek aan de Britse troepen en aan zijn zoon, prins Edward, gelegerd in de abdij.
(© Archief Sint-Sixtusabdij)
(© Archief Sint-Sixtusabdij)
Gulden Boek der Handteekeningen: Aantallen en verdeling per land De 3.989 handtekeningen (tussen november 1914 en december 1918) zijn grosso modo (en voor zover ze te ontcijferen zijn) te verdelen over de volgende landen: België: 2.330 Frankrijk: 685 (Parijs 53, Reims 19, Nancy 20..) Groot-Britannië: 470 (Londen 24, Manchester 8, Newcastle 5..) Verenigde Staten: 15 (Philadelphia 3, New York 3..) Canada: 11 (Ontario, Toronto, Montreal..) Zuid-Afrika: 4 (Cape Town, Johannesburg, Port Elisabeth, Uitenhage) Andere: New Zealand 3, Australia 2, ..
2
P.Bavo Deroose, Sint-Sixtus-Abdij (1840-1919), pp. 25-37 Mannen.. geen vrouwen: de toegang tot het gastenhuis was de vrouwen ontzegd, ook in oorlogstijd. Trouwens, oorlog was en is vooral een mannenzaak.. 4 Dit Gulden Boek werd in 2005 gedigitaliseerd tot en met 28 december 1918. Er zijn echter nog twee reeksen namen en handtekeningen: een 600-tal tussen januari 1919 en oktober 1922 en een 20-tal tussen 1923 en 1956. 3
2
Een heel eigen invalshoek biedt het ‘Kasboek 1911-1920’ van de pater-cellerier. Dit boek met uitgaven en inkomsten, dag na dag genoteerd, laat o.a. zien welke bedragen de Franse en Engelse troepen aan de abdij betaalden voor verblijf en eetwaren, verbruik van elektriciteit, aankoop van hooi, hout en andere ‘abdijproducten’.
Pater Seraphinus Deroo, cellerier, in gesprek met legeraalmoezenier E.H.Bondue van Brugge (© Archief Sint-Sixtusabdij)
Kasboek Cellerier 1911-1920: selectie van gegevens rondom WO I De Franse en Engelse legerleiding betaalde voor verblijf en verschillende producten en diensten 5. Een bloemlezing uit het kasboek: 1914 10-11 nov. Ontvangen van soldaten: van hooi voor soldaten-peerden; van hooi, voor verkoop van Dict. Fr.-fl.; van verkoop van postkaarten; van aardappelen; van hooi 300,00 17-26 nov. Ontvangen van soldaten (hooi, eetwaren, fagots..) 3.377,00 10 dec. Ontvangen van eetwaren (kiekens erbij) en verkoop van fruit (sold.) 50,00 20 dec. Ontvangen van verkoop van moeskruiden 100,00 1915 12 jan. Drie kazuifels aan legeraalmoezeniers verkocht 90,00 21 jan. Ontvangen van soldaten (eetwaren, hout) 280,00 14 febr. Ontvangen van P.Cellerier (verkoop van briques) 9.690,00 25 maart Ontvangen voor logement van 2 officieren 20 dagen à 2 fr. 80,00 Begin mei Ontvangen van soldaten (eetwaren, logement) 1.092,00
5
Alhoewel die betalingen niet altijd even vlot gebeurden. Zo noteert p.Louis op 1 maart 1915 dat 2 Belgische soldaten samen met gemeenteraadslid Louis Van Lierde (van Westvleteren) een inventaris opmaakten van schade en verblijfskosten van de Franse militairen, het totale bedrag is 14.746 fr. Dit bedrag werd onvolledig betaald op 14 juni: 11.500 fr. En op 3 juni 1915 werd o.l.v. burgemeester De Bergh en gemeenteraadslid Van Lierde van Westvleteren een proces-verbaal opgesteld van de schade aangericht in de bossen van de abdij door de ‘6e Division du génie’: het kappen van 3.063 jonge eiken en 4 ha kreupelhout, in totaal: 6.139 fr. Op 14 juni noteert p.Louis dat dit bedrag ‘later door de Fransen zal betaald worden’, maar daarvan is in het Kasboek geen spoor terug te vinden, tenzij misschien op 3 december 1916: 2.311 fr, en dan is het dus maar een gedeeltelijke betaling geweest.
3
14 juni Ontvangen voor logement en cantonnement van fransche troepen vanaf 7 nov. 1914 tot 28 febr. 1915 10 juli Ontvangen van verkochte kiekens Einde juli Ontvangen van de Engelschen (eetwaren, licht,..) 23 juli Ontvangen voor 2 requisitioneerde peerden voor oorlog 16 aug. Ontvangen voor electriek licht (Engelschen) 20 aug. Ontvangen voor logement Fransen 20 aug. Ontvangen logement Head Quarters Engelschen 19 dec. Ontvangen logement engelsche troepen 1916 3 dec. Ontvangen van bosch Fransch Leger 1917 24 maart Ontvangen van hout Leger
11.500,00 100,00 252,00 2.300,00 70,00 147,00 1.160,00 2.673,00 2.311,00 227,00
Uit het kasboek valt ook op te maken dat de verkoop van paternosters tijdens de vier oorlogsjaren fel steeg. Een overzicht van de totale bedragen per jaar: 1.331 fr (1912) , 1.665 fr (1913), 2.126 fr (1914) (= 818 fr tot einde juli 1914 + 1.308 fr vanaf augustus 1914), 4.965 fr (1915), 1.845 fr (1916), 1.150 fr (1917 na bijna een jaar onderbreking), 2.500 fr (1918). Hoeveel paternosters liggen er niet begraven in de modder van ‘Flanders Fields’..
Een andere bron van informatie zijn de brieven van zes monniken van Sint-Sixt – opgeroepen in het leger als brancardier of verpleger – geschreven naar vader-abt. Na hun opleiding in februari 1917 in het ‘Camp d’Auvours’ (het enige Belgische opleidingskamp voor brancardiers, gelegen in de buurt van Le Mans) werden zij verspreid over verschillende militaire ziekenhuizen: br.Fabiaan Pype deed dienst in een militair hospitaal in Le Havre, p.Bavo Deroose, p.Stanislas Loiseau en p.Benedictus Titeca werden gezonden naar het ‘Hôpital Militaire Belge’ te Adinkerke (genoemd ‘Cabour’), br.Joannes-Berchmans Van Otterdyck deed dienst in de militaire basis te Calais en in het militair hospitaal van Guemps (Pas-de-Calais). P.Stanislas werd ziek in juli 1918 en werd overgebracht naar een ziekenhuis in Saint-Lunaire (Fr), waar hij op 10 september 1918 overleed.
Het ‘Camp d’Auvours’, opleidingskamp voor brancardiers: uit de fotobrochure ‘Un Royaume en exil’ (© Archief Sint-Sixtusabdij)
4
Brancardiers in opleiding, waaronder de broeders van Sint-Sixt (© Archief Sint-Sixtusabdij)
Uit een brief van p.Benedictus Titeca aan vader-abt vanuit HM Cabour (Adinkerke) (© Archief Sint-Sixtusabdij)
Er zijn dus nogal wat archiefbronnen afkomstig uit eigen huis. Maar zijn er ook echo’s van buitenstaanders, hebben ook militairen en vluchtelingen expliciet geschreven over hun kort of langer verblijf in Sint-Sixtus tijdens de oorlog? Hier is de oogst minder groot. Toch valt er wel een en ander te sprokkelen. Een priester afkomstig uit Henegouwen, Pierre Dubois, deed dienst als brancardier in de regio van de abdij en hield dagboeknotities bij. Daaruit blijkt dat hij tussen 1916 en 1918 zes keer de abdij bezocht heeft: hij assisteerde bij de Mis van de paters, volgde de vespers en had één keer een ontmoeting met vader-abt. Jaren na de oorlog, in 1926, trad hij in als trappist en ontving de naam p.Alberic. In de loop van de 20e eeuw publiceerden verschillende soldaten hun oorlogsherinneringen in een dagboek, zo ook infanterist Gaston Vandewalle en onderluitenant Arthur Pasquier die heel terloops hun verblijf in Sint-Sixt vermelden. Uitgebreider is de bijdrage ‘Ceux de la classe 14’ van een Franse journalist, Gaston Chérau, voor het tijdschrift ‘L’Illustration’ dd. 19 december 1914. Daarin doet hij verslag van zijn verblijf gedurende een paar dagen in november temidden van Franse soldaten, gekantonneerd in de abdij. Over de Engelse aanwezigheid in de abdij schreef Jozef Simons (° 1880 + 1948) een bijdrage in het weekblad ‘Vrij België’ dd. 22 oktober 1915. Deze Kempenaar verbleef als huisleraar in het kasteel ‘De Lovie’ in Proven, gelegen op een paar kilometer van de abdij 6.
6
Simons was kanonnier en tolk aan het IJzerfront. In 1927 publiceerde hij zijn bekendste werk ‘Eer Vlaanderen vergaat’, over het lot van de Frontsoldaten.
5
Pastoor Van Walleghem, die in september 1916 de abdij bezocht en in zijn dagboek de gastvrijheid van ‘de paters’ looft, tekende ook het Gulden Boek en verwondert zich dat daarin ‘ook vinnige lasteringen over de paters staan die er verweten worden voor gierigaards’. Een Franse jezuïet, p.Pierre Tailliez, die dienst deed als brancardier in het Franse leger, schreef in 1919 ‘Hymne au Six-Neuf. Récits d’un Prêtre-Soldat’. Daarin vermeldt hij o.a. zijn bezoek aan een Franse eenheid gehuisvest in Sint-Sixt, en zijn pastorale zorg voor een soldaat die een paar dagen later sneuvelde en begraven werd in Langemark. Nog een Franse echo ontvingen wij in 2008 uit Normandië. Een 85-jarige vrouw bezorgde ons een uittreksel uit de oorlogsherinneringen van haar vader Armand Roblot, ‘chevalier de la Légion d’Honneur’, die in juni-juli 1915 in Boezinge en Stavele gekantonneerd was. In die maanden bezocht hij, samen met een priester-brancardier, twee keer onze abdij - in het Gulden Boek tekende hij op 30 juni – en hij beschrijft heel beknopt een woordeloze ontmoeting met een oude trappist die veel indruk op hem maakte. Naast deze schriftelijke getuigen zijn er ook een paar soldaten die met potlood Sint-Sixt en haar bewoners in beeld hebben gebracht. Want ja: ook kunstenaars en artiesten werden gemobiliseerd. Gaston Boucart (+ 1962) maakte in januari 1915 een aantal potloodschetsen, o.a. van vaderabt Bonaventura en priester-vluchteling Jozef Dilger.
Potloodtekening door Gaston Boucart van abt Bonaventura De Groote (© Archief Sint-Sixtusabdij)
Paul Jouve (+ 1973) tekende in april 1915 ‘Cour intérieure et cimetière de la trappe de SaintSixte-sur-Ypres’.
Paul Jouve, kerkhof van de Sint-Sixtusabdij, links van de monnik een paar Algerijnse ‘goumiers’ of ‘Spahi’s’ (© Revue d’Art de France et de l’Etranger, nov. 1924)
6
Samuël De Vriendt (+ 1974), oorlogsvrijwilliger uit Antwerpen, maakte tijdens zijn passage in Sint-Sixt een paar schetsen van barakken rond het klooster.
Samuël De Vriendt: zicht op barakken naast het klooster van Sint-Sixt (© Archief Sint-Sixtusabdij)
Over Sint-Sixt tijdens de Eerste Wereldoorlog valt dus wel een en ander te zeggen 7. Wij willen ons hier beperken tot twee aspecten: de vluchtelingen en het verblijf van tienduizenden militairen.
‘Verre van de wereld is dichte bij St. Sixtus’ (notitie van een vluchteling in het ‘Gulden Boek’, 24 augustus 1915)
1. De vluchtelingen.
De gemeenteraad van Westvleteren (1 september 1914) duidde plaatsen aan waar vluchtelingen konden opgevangen worden, o.a. ‘bij de Paters Trappisten een dertigtal’. (© Gemeentearchief Vleteren)
De eerste ‘gasten’ van de abdij, begin september 1914, vormen een groep van 54 vluchtelingen afkomstig uit Mechelen: ‘De eerste vluchtelingen komen hier toe, vierenvijftig uit Mechelen. Wat rampen en hartverscheurende verhalen komen ons dan ter ooren. Oorlog, wat zijt gij wreed. Moeders, vluchtende met hunne pasgeboren kinderen in de armen, en die na eenige tijd niets dan een lijkje in de armen hielden. Onder hen was een oud moedertje van 7
Op basis van archiefmateriaal uit de Sint-Sixtusabdij schreef Hermien Vanbeveren in het academiejaar 20052006 een licentiaatsverhandeling: ‘Geloof onder vuur? Sint-Sixtus: een abdij en haar bewoners tijdens de Eerste Wereldoorlog in onbezet België’, Universiteit Gent. Voor deze bijdrage putten wij dankbaar uit deze synthese.
7
83 jaar, en eene andere moeder met 8 kinderen. Moeders zochten hunne kinderen, vrouwen hunne mannen, kinderen hunne ouders, enz.’ 8 De groep van 54 zal een tiental dagen in de abdij blijven, waarna het grootste deel verder vlucht naar de zee; de overigen kiezen ervoor naar Mechelen terug te keren. 19 oktober 1914 is de geschiedenis ingegaan als “schuwe maandag”: Duitse eenheden worden te Roeselare beschoten, de Duitsers reageren hard: er wordt brand gesticht en groepen burgers worden vermoord. Het nieuws van de baldadigheden te Roeselare verspreidt zich snel, en een groot deel van de Zuid-Westvlaamse bevolking slaat op de vlucht. Op 21 oktober overnachten 200 vluchtelingen in de abdij, op 27 oktober zijn het er al 360, bijna allemaal afkomstig uit het zuiden van West-Vlaanderen. Op 28 oktober wordt voor het eerst ingegrepen door de gemeentelijke overheid: ‘Men plakt een plakkaat aan de poort der abdij die zegt dat de vluchtelingen de reis tot Calais kosteloos mogen doen.’ 9 Een dag later verlaten 150 vluchtelingen de abdij. Maar de eerste slag om Ieper, die nu volop woedt, dwingt steeds meer mensen de benen te nemen en op 3 november is het aantal overnachtingen in het klooster opnieuw opgeklommen tot 300. Er komt een tweede aanmaning om verder te vluchten. Op 8 november overnachten nog 100 personen in de abdij. Op 11 november ‘komt rond 9 uur de commandant der gendarmerie van Poperinghe met 12 zijner gendarmen om onzen Eerw. Vader Abt te kennen te geven dat zij “met geweld” de vluchtelingen zullen doen vertrekken, want er moet in geheel de streek plaats gemaakt worden voor de soldaten’ 10. Om vluchtelingen te weren worden twee gendarmen als portiers ingezet. Op oudejaarsnacht van 1914 leggen er zich – samen met 500 soldaten – nog 40 vluchtelingen in de abdij te slapen. Een prioriteit was het voeden van al deze extra monden. Hierbij dient te worden aangestipt dat – zeker in de eerste maanden – het aantal personen dat in de abdij een maaltijd nam, vaak hoger lag dan het aantal dat er te slapen werd gelegd: ‘degenen die in den omtrek nachtverblijf vonden kwamen toch naar het klooster om te eten en zoo spijsde men er dikwijls van 300 tot 400 op een dag. Gelukkiglijk had men dat jaar een gezegenden oogst opgedaan’ 11. Het ‘noenmaal’ bestond meestal uit ‘soep, brood, bier, patatten met wortels, peren’. Het kan niet anders of de monniken kregen bij de opvang van de vluchtelingen hulp ‘van buitenaf’. Broeder Victor geeft ons terloops een aanwijzing: ‘Wij zijn overlast. Men komt voor al dat volk soep koken op de kaasmakerij in eene ketel van 280 liter inhoud’ 12. P.Lucovicus noteerde in zijn dagboek het aantal overnachtingen van vluchtelingen tussen 3/9/1914 en 7/6/1915: in totaal 14.317 13. Daarnaast geeft hij ook een opsomming van ‘personnes religieuses’ die – vaak voor langere tijd – in de abdij verbleven: ‘4 soeurs de Reninghe (Congrégation de Gits) avec 54 vieilles personnes du 21 Oct. 1914 au 29 Juillet 1915; 5 sœurs de l’orphelinat pour garçons d’Ypres (nommé ‘Sloutsenschool’, Congr. de Gits) avec 28 à 42 orphelins depuis le 16 mars 1915 jusqu’au 7 mai 1915; 12 soeurs de Langemarck des soeurs apostolines de Bruges, depuis Nov. 1914 jusqu’en Mai 1915 ; 7 sœurs de Wytschaete (Congr. de Gits) avec au moins 25 orphelins depuis le 29 juillet 1915 jusqu’en septembre 1919. Plusieurs curés des villages détruits par ex : l’abbé Bylo de Jonckershoven (Woumen), l’abbé Callens de Bixschote, l’abbé Tommelein de Noordschote, l’abbé Barbe de Langemarck; des vicaires, des bourgmestres, des professeurs, des religieux, des directeurs de collège, de couvent, etc. etc. Plusieurs d’entre eux résidèrent pendant plusieurs mois à l’abbaye de S.Sixte’. 14 8
ASS, dagboek van broeder Victor, 3/9/1914 ASS, dagboek van pater Ludovicus, 28/10/1914 10 ASS, dagboek van broeder Victor, 11/11/1914 11 ASS, pater Bavo Deroose, ‘Sint-Sixtus-Abdij (1840-1919)’, pp. 26-27 12 ASS, dagboek van broeder Victor, 21/10/1914 13 Het aantal overnachtingen is natuurlijk veel groter dan het aantal vluchtelingen, omdat vele vluchtelingen méér dan 1 nacht in de abdij verbleven. 14 ‘Rapport documentaire’, p 26-27 9
8
Gedurende de vier oorlogsjaren was het beschermen van de jeugd een voortdurende bekommernis van de overheid en bezorgde burgers. De meeste schoolgebouwen in onbezet België werden omgevormd tot kazernes, waardoor naar school gaan voor het jonge volkje niet meer mogelijk was. Bezorgd om de opvoeding van de kinderen, die vaak niets liever deden dan rondhangen bij de soldaten, ging het Ministerie van Binnenlandse Zaken over tot evacuatie van 6.000 kinderen uit de frontstreek tussen 3 en 16 jaar. Maar ook de Engelsen waren betrokken bij de evacuatie van weeskinderen. Op 17 maart 1915 namen een 20-tal wezen hun intrek in de abdij: ‘De Engelschen voeren een groot aantal weezen naar de abdij. Zij worden verzorgd door de Eerw. zusters van de jongensweezenschool van Ypren. Zij zijn 26 wezen in getal. Zij waren door de zorgen van een comiteit onder het patroonschap van Hare Majesteit Koningin Elisabeth van België, en door het toedoen van onzen zeer Eerwaarden Vader Abt, zeer wel geïnstalleerd in de oude school en op de nieuwe zolders boven den kalverstal’15. Hun getal zal opklimmen tot maximaal 42, maar op 7 mei 1915 wordt de groep overgebracht naar het Franse Wizernes (nabij St. Omer), omdat de Engelsen de toestand ook in Sint-Sixtus te gevaarlijk achtten voor hun beschermelingen. In zijn dagboek last broeder Victor op 7 mei een uittreksel in uit een rapport opgemaakt door de Engelsen: ‘Te Ypren hadden beschieting en typhus talrijke wezen, beneden de 13 jaar, gemaakt. Door toedoen van Mr. Delaere, pastor van St.-Pieter, werden twee weeshuizen gesticht, het eene voor jongens in het klooster van Sint Sixtus te Westvleteren, het ander voor meisjes, te Wisques bij St.-Omer’ 16 . Abt Bonaventura en zijn gemeenschap bleven de ‘weesjongens van Yper’ ook na hun vertrek moreel en financieel steunen. Zo ging vader abt op 30 juni 1915 en op 18 maart 1917 de twee ‘kolonies’ te Wizernes en Wisques bezoeken.
E.H.Jozef Dilger, directeur van de weesjongens te Wizernes. Tekening door Gaston Boucart, januari 1915 (© Archief Sint-Sixtusabdij)
Kolonie van weesmeisjes te Wisques, met E.H.Charles Delaere als directeur (© Archief Sint-Sixtusabdij)
In een brief dd. 20/02/1918 vanuit Wisques schreef priester Charles Delaere aan abt Bonaventura: ‘Ik bedank u hertelijk om uwe ryke gonsten aan onze arme kinderen. Dagelijks wordt hier goed gebeden voor de weldoeners, dus ook voor u en voor uwe paters. De barakke van Wizernes is reeds afgewerkt.’ 17.
15
ASS, dagboek van broeder Victor, 17/3/1915 ASS, dagboek van broeder Victor, 7/5/1915 17 ASS, brief van Charles Delaere, geschreven op 20 februari 1918 vanuit Wisques (Pas-de-Calais) aan abt Bonaventura (na de oorlog werd E.H.Delaere deken van Ieper) 16
9
De weesjongens van Ieper werden weldra afgelost door een nieuwe groep. In juli 1915 ‘kwamen twintig weesjongens der beroepsschool van Wijtschaete met zeven zusters en een meester-schrijnwerker, te Sint-Six de herbergzaamheid verzoeken. Zij bewoonden de oude school en de weezen sliepen op een zolder der brouwerij tot dat zij tegenover het klooster een groote barak getimmerd hadden die kon dienen tot slaapzaal voor hen en voor de zusters en tot woning voor den meester en zijn gezin’18. Van 30 mei tot 12 juni 1917 zullen ook nog 38 kinderen en vier zusters uit Loker de barak bewonen. Pater Bavo geeft een beknopt beeld waarmee de kinderen zich zoal bezighielden: ‘De kleinste gingen ter school en zongen soms in de kerk en de groote hielpen aan een of ander werk tot dat zij naar het leger gingen’ 19. De ‘gemeenschap’ van Wijtschate zal de barak bewonen tot september 1919. Sommige pastoors en burgers zochten in de abdij ook ‘onderdak’ voor hun kerkinboedel en / of huisraad: ‘L’abbaye a accumulé sur ses greniers, dans les cellules et dans différentes salles les meubles et les ornements de plusieurs couvents, de plusieurs curés et civils. Citons : Reninghe, Woesten, Ypres (et orphelinat), Zillebeke’ 20. En sommige burgers hadden blijkbaar nogal wat kostbaarheden te verbergen: ‘Vandaag weer ladingen wijn, glas- en porceleinwerk aangekomen van de Eerw. Heer Dilger, hetgeen deze in zijne kelders te Ypren had opgeborgen. Er waren ongeveer 2500 flesschen wijn en dit alles is in de kelder der kaasmakerij geborgen’21. Ook soldaten die opnieuw naar het front moesten vertrekken, konden in de abdij overtollige bagage in bewaring achterlaten. 2. De militairen. De Fransen.
De Frontlijn (© Archief Sint-Sixtusabdij)
18
ASS, pater Bavo Deroose, ‘Sint-Sixtus-Abdij (1840-1919)’, p. 31 ASS, pater Bavo Deroose, ‘Sint-Sixtus-Abdij (1840-1919)’, p. 32 20 ASS, ‘Rapport Documentaire’, p. 25. 21 ASS, dagboek van broeder Victor, 6/8/1915 19
10
Naarmate in oktober 1914 de contouren van de frontlijn zichtbaar worden, stromen steeds meer troepen toe in de onbezette Westhoek. De Belgen bezetten het meest noordelijke deel van het front, de Britten het grootste deel van de Ieperboog, met de Fransen in de omgeving van Boezinge als tussenschakel. Voor al deze troepen dient een onderkomen te worden gezocht. In oktober waren er al contacten geweest tussen de abdij en Franse militairen, en op 23 oktober kwamen ‘Fransche officieren vragen of er geene plaats is om geblesseerde soldaten op te nemen, doch de abdij is reeds vol vluchtelingen’ 22.
De Fransen op de binnenkoer van de boerderij van de Sint-Sixtusabdij Uit: L’Illustration dd. 19 december 1914 (© Archief Sint-Sixtusabdij)
Pas nadat het merendeel van deze vluchtelingen plaats heeft moeten ruimen, kunnen de eerste Franse soldaten op 7 november 1914 hun intrek nemen in de abdij. Br.Victor schrijft: ‘De soldaten laten mij geen oogenblik gerust, geheel den dag is het een geloop achter kaas, melk en boter. De broeder brouwer en pater hovenier deelen in hetzelfde lot. Broeder Laurentius heeft Fransche koks bij zich in de keuken, die geheel den dag en tot laat in den nacht koken en die goede broeder veel ongemak veroorzaken’ 23. En een week later: ‘En hier vangt, zooals ik vermoed, onze lijdensgeschiedenis eerst voor goed aan. Rond 3 uren komen er nog ongeveer 500 soldaten bij, hetgeen met de reeds hier zijnde het getal van 1250 bereikt. ’t Is een geloop en gewemel om stroo bij te halen en hetzelve in de panden uit te spreiden om te slapen. Als om 4 uren de priesters gaan mis lezen, moeten ze over de soldaten heenstappen en dat alles bij het licht eener lamp als eene gloeiende spijker, want wij hebben geen electriek bij gebrek aan kolen. Ons klooster en deszelfs koer levert het tooneel op van een groot bivack. Schildwachten voor de deur, heen en weer trekkende soldaten, ofwel soldaten die bij groote vuren in de open lucht zitten te beven van de koude. Op meer dan 10 plaatsen ziet men geïmproviseerde koks hun eten gereed maken. Kruitwagens, geweren in rotten of tegen den muur staande, officieren hier, kapiteins of sergeants daar; panden, zolders, schuren, koestal, alles ligt vol soldaten. De broeders zijn bijna niet in staat de koeien te melken, daar heel de gang tusschen de koeien vol ligt. ’t Is oorlog, courage!’ 24. Ook op hygiënisch vlak brengt de opvang van zoveel volk de nodige ongemakken met zich mee: ‘Droevig is het wat ongehoorde ellende en vuiligheid wij van de soldaten hebben. De vertrekken zijn niet meer bruikbaar daar de Franschen boven op de bril gaan staan om hun gevoeg te doen. Eenigen
22
ASS, dagboek van broeder Victor, 23/10/1914 ASS, dagboek van broeder Victor, 10/11/1914 24 ASS, dagboek van broeder Victor, 19/11/1914 23
11
van ons zitten reeds vol ongedierte; ikzelf heb er reeds tot 40 ineens in mijn kleeren gevonden. De reuk in de panden is afschuwelijk. Miserere mei Deus!’ 25. Troepen vertrekken, nieuwe regimenten nemen hun plaats in. En zo wordt het Pasen 1915, voor het eerst te Sint-Sixtus samen met militairen gevierd. Alhoewel er onder de Franse troepen weinig religieuze animo lijkt te zijn: ‘Voor de eerste maal luiden de klokken bij dage sedert oktober. Wij hebben voort veel soldaten, allen werkers, zooals: smids, wagenmakers, gareelmakers, schoenmakers, enz. Elk is in het werk. Allen zijn braaf; wij hebber er geen de minste moeite mede. Doch ’s Zondags is er nauwelijks eenen in de kerk te zien’ 26. De Fransen hadden ook soldaten afkomstig uit hun koloniale gebieden: ‘zouaven’ uit NoordAfrika en ‘sphahi’s of Goumiers’ uit Algerije. Voor de meeste trappisten was dit een kennismaking met een nieuwe wereld: ‘Een honderdtal soldaten komen toe, onder welke een 10-tal Arabieren (Spahis). Schoon is het te zien welk een groote bezorgdheid deze Araben hebben voor hun kleine paardjes. Om hun zelven waar ze zullen slapen bekommerden ze zich niet.’ 27 En op 7 juni 1915 noteert br.Victor: ‘Deze morgen vroeg zijn alle Fransche soldaten, Spahis, Zouaven etc. vertrokken.’ Zijn medebroeder p.Edmundus was eerder achterdochtig: ‘De zwarte uit Algiers die eertijds met de Fransche mede kwamen schenen ons vijandig gezind en waren genegen tot stelen.’ 28
Algerijnse spahi’s of Goumiers (© Archief Sint-Sixtusabdij)
Ondertussen was het front ontwaakt uit de winterslaap. Geleidelijk aan nemen de bombardementen opnieuw toe, om te culmineren in de tweede slag bij Ieper (22 april tot 25 mei 1915). Het schrijven van de monniken over de oorlogsgebeurtenissen beperkt zich nu tot het vermelden van bombardementen die tot in de abdij hoor- en voelbaar zijn. Ondertussen had de Franse ‘4e ambulance de la 2e Division Marocaine’ zich in de abdij geïnstalleerd, die een twintigtal dagen zal blijven. 17 Franse soldaten sterven in deze periode en worden begraven ‘op een hoek van het stuk waar de steenoven gestaan heeft’ 29. Dit ‘Franse militaire kerkhof’ bevond zich in een weide een eindje achter de huidige drive-in van de bierverkoop. De lichamen van deze Franse soldaten zullen na de oorlog, in 1922, ontgraven worden en een definitieve plaats krijgen in hun geboorteland. Op 7 juni 1915 vertrekken de laatste Franse troepen. Pater Ludovicus telde van 7 november 1914 tot 7 juni 1915 in totaal ’59.518 soldats fançais’ 30 – maar voor alle duidelijkheid: het gaat hier om overnachtingen (logements), het
25
ibid., 20/11/1914 ASS, dagboek van pater Edmundus, 4/4/1915 27 Br.Victor, 17/04/1915 28 P.Edmundus, 05/08/1917 29 Br.Victor, 10/05/1915 30 ASS, ‘Rapport Documentaire’, p. 15 26
12
aantal (verschillende) soldaten ligt natuurlijk veel lager. De Britten.
Op een paar 100 m van de abdij liep een ‘Decauville’ of smalspoor en was er een rangeerstation ‘International Corner’ (© Eig. John De Mesel – Digitalisering Dany Titeca)
Na de tweede slag bij Ieper (22 april – 25 mei 1915) vond een beperkte herschikking van het Ieperfront plaats. De Canadezen en Britten namen een deel van het Franse front aan de Ieperboog over (de Ypres Salient was nu volledig Brits); begin februari al hadden de Fransen Poperinge ontruimd om ook daar plaats te maken voor de Engelsen. Deze reorganisatie leidde er toe dat de Sint-Sixtusabdij nu binnen de Britse sector kwam te liggen (wel vlakbij de ‘grens’: Westvleteren-dorp bevond zich reeds in de Belgische sector). Vanaf juni 1915 wordt het Engels de voertaal in en rond de abdij. Van bij hun aankomst geven de eerste Britse troepen blijk van een strakke en vlekkeloze organisatie, ze zullen - veel meer dan de Fransen hun stempel drukken op hun verblijfplaats. De Britten palmen het grootste deel van de abdijgebouwen in en leggen er meteen hun regels op. De trappisten hebben in hun eigen huis nog maar weinig in de pap te brokken: ‘De Engelschen nemen heel doodeenvoudig de zuiger uit de pomp, telkens wanneer zij gepompt hebben en bergen hem dan op. Het water is dus voor hun alleen en wij mogen er niet aankomen’31. Of ook: ‘Comme il est défendu de circuler les soir après 8 heures par ordre des Anglais dans leur zône, notre R.P. Abbé qui voulait faire une petite promenade avec le curé Bylo sur notre terrain (het hommelhof) il a dû demander la permission aux Anglais qui la lui ont accordé jusqu’à 9 heures !’32. De abdijgebouwen worden onder de Engelsen nochtans minder bevolkt dan onder de Fransen: generaals en hogere officieren zijn meestal zeker van een plekje in het klooster, naast gemiddeld ook een honderdtal soldaten. Maar het is vooral in de weiden en bossen rond de abdij dat de gewone soldaat een onderkomen vindt. Tussen de bomen worden tenten opgeslagen, tunnelvormige barakken opgetrokken, en begin 1916 begint men met de bouw van houten huizen in de weiden naast de abdij, compleet met Anglicaanse kerk.
31 32
ASS, dagboek van broeder Victor, 27/2/1916 ASS, dagboek van pater Ludovicus, 27/6/1915
13
In het Brits legerkamp, rechtover de abdij, verbleef prince Edward zes maanden in een tent (© I.W.M. London)
Tunnelvormige barakken in de bossen rond de abdij (© Archief Sint-Sixtusabdij)
De officieren en generaals die in het gastenhuis verbleven waren trouwens erg gesteld op stilte en rust: ‘In de gang van het vreemdhuis, waar het bureel van den generale staf is, worden op twee plaatsen gedrukte briefjes aangeplakt van den volgenden inhoud: Kindly make as little noise as possible in this passable’ dat wil zeggen: Vriendelijk verzoek, maak zoo weinig mogelijk gerucht in dezen doorgang! Ik geloof dat zijn Excellentie den generaal groote neiging gevoelt om trappist te worden, daar hij zich nu reeds met zooveel zorg op het beoefenen der stilzwijgendheid toelegt’ 33. Maar hun stilte werd wel eens verstoord.. en ‘het beste bier ter wereld’ zat daar wel voor iets tussen: ‘Sedert een veertien dagen werd het bier in de kelder van het gastenkwartier (vreemdhuis) afgetrokken op flesschen en vervolgens boven verkocht aan de soldaten. Wij hadden een goede nering, maar opeens kwam het bevel van den generaal dat er te veel gerucht gemaakt wordt en er stoornis teweeggebracht wordt in het groot bureel, het is te zeggen, ‘general staff office’ dat juist boven de kelder is. Dus moeten ze maar zien waar ze nu hun cantine op moeten slaan.’ 34 De Engelsen waren verschrikkelijk bang van spionnen. Hun achterdocht zou ook een slachtoffer in eigen rangen maken: na een reis naar Frankrijk samen met abt Bonaventura, wordt pater Ludovicus (één van de drie dagboekschrijvers!) door de Engelse legerleiding de toegang tot België geweigerd op verdenking van spionage. Zijn (inderdaad méér dan gewone) nieuwsgierigheid had hem de das omgedaan. Hij zou pas in januari 1919 opnieuw ‘naar huis’ kunnen komen. De Britten waren ook streng voor hun eigen soldaten. Men schrok er niet voor terug om militairen die ongedisciplineerd gedrag vertoonden met lijfstraffen terug in het gareel te dwingen. De monniken waren hiervan meermaals getuige: ‘Het gevang voor Engelsche soldaten is nevens het boerenhuis, de eerste poort. Zij die misdoen (soldaten) b.v. halfdronken zijn, worden voor zekeren tijd aan eene karre, wagen of staak gebonden voor straffe, b.v. 3 uren. Er staan er soms 5 tegelijk. Zij staan daar gebonden te lachen en scheeve gezichten te trekken naar elkander. Soms staan soldaten voor straffe gebonden aan een Sint Andrieskruis met open armen’ 35. Het toepassen van lijfstraffen kon gaan van de hierboven beschreven ‘field punishments’ tot het executeren van ‘militaire misdadigers’. En ook van deze ultieme straf waren de monniken in Sint-Sixtus (ongewild) getuige. Op 11 juni 1915 werd Private Herbert H.Chase van de 2nd Lancashire Fusiliers (12th Brigade, 4th division) om 4.30 a.m. tegen de abdijmuur geëxecuteerd. Deze 21-jarige Londenaar was een van de 312 Britse soldaten die tijdens de
33
ASS, dagboek van broeder Victor, 19/6/1916 ASS, dagboek van broeder Victor, 21/06/1916 35 ASS, dagboek van pater Edmundus, 13/6/1915 34
14
Eerste Wereldoorlog gefusilleerd werden 36. Zoals bij het merendeel van deze veroordeelden was desertie de reden van zijn straf. We laten pater Edmundus aan het woord: ‘Gisterenavond werd het doodvonnis voorgelezen nabij het boerenhuis aan eenen Engelschen soldaat. Hij moest gefusil-leerd worden. Hij hoorde het aflezen en viel in bezwijming. Om 4u 30 minuten dezen morgen hoorden wij in het bosch 25 schoten al te gelijk, als ware het eene schot geweest. Het was de terechtstelling van die soldaat. In de muur ziet men de putten der kogels, de koorde waarmede hij was gebonden geweest heb ik opgeraapt. Er waren bloedvlekken op. Zijne misdaad was, zegt men, 2 maal uit de tranchées gevlucht te hebben in het grootste geweld van den strijd. Reeds eenige dagen zat hij in het bosch gevangen in een klein tentje. ’s Avonds te vooren als men zijn doodsvonnis aflas waren zij reeds bezig met zijn graf te delven. Hij werd gewonden in een sargie en zoo begraven zonder doodskist. Drie onzer vluchtende priesters hebben vergeefsche pogingen aangewend om hem te bekeeren. Hij was protestant, meen ik’ 37.
De kogelinslagen in de slotmuur zijn vandaag nog altijd te zien (© Archief Sint-Sixtusabdij)
Op 12 januari 1917 werden nog eens ‘drie gevangene Engelsche soldaten hier ingebracht die tot driemaal toe uit de tranchee waren gedeserteerd. Het waren nog jonge mannen en men zegt dat zij ter dood veroordeeld zijn. In den namiddag wordt achter den muur van het hennekot eene groote hoeveelheid zakjes met zand opgestapeld, waartegen de drie ongelukkigen morgen zullen doodgeschoten worden. Het is op dezelfde plaats waar ook over twee jaar een doodgeschoten is’ 38. Op uitdrukkelijk verzoek van abt Bonaventura werd het vonnis toch nog elders uitgevoerd. Vluchten uit de loopgraven, wég van de gruwel van het IJzerfront.. om dan doodgeschoten te worden door de eigen legerleiding: het is de militaire logica. Er was echter nog een andere manier om te ‘vluchten’, wél getolereerd (en zelfs aanbevolen?) door de oversten: het drinken van sterke drank, zich moed indrinken en laten bedwelmen vóór men weer de tranchées in moest. Zowat overal in de Westhoek zijn bij verzamelaars Britse aarden kruiken te vinden met daarop de letters: S.R.D. De ‘Trench-soldiers’ wisten heel goed wat het betekende als men hen opriep om hun drinkbus te laten vullen met S.R.D.-drank: Special Ration Distribution of
36
Putkowski, Julian en Sykes, Julian, ‘Shot at Dawn. Executions in Word War One by authority of the British Army Act’, London, 1996, p.11. 37 ASS, dagboek van pater Edmundus, 11/6/1915. 38 ASS, dagboek van broeder Victor, 12/1/1917
15
ook: Service Rhum Distribution 39. Een paar van die kruiken worden in de Sint-Sixtusabdij in het archief bewaard.
(© Archief Sint-Sixtusabdij)
(© Archief Sint-Sixtusabdij)
Het merendeel van de Britse soldaten die het Kanaal hadden overgestoken was Anglicaan (protestant), en ook zij dienden hun geloof te kunnen onderhouden. Hiervoor konden zij Anglicaanse ‘misvieringen’ bijwonen binnen de abdijmuren: eerst kregen ze hiervoor het schoolgebouw en later het werkhuis toegewezen. Vooral pater Edmundus is zeer geïnteresseerd in hun geloofsbeoefening en durft wel eens stiekem binnengluren tijdens zo’n ‘mis’: ‘Protestantsche hoogmis in het werkhuis. Ik heb den dominee zien staan met soutaan en roket aan en eene zwarte stool, voor een klein tafeltje waarop kelk, pateen en kleine hostiën zooals de onze waren. Daarbij zang en preek’ 40. Toch heerste bij sommige monniken wat achterdocht. Getuige hiervan pater Bavo: ‘De Engelschen die de Franschen vervangen hadden te St.-Six begonnen er in 1916 op de koeren en in de weiden een menigte baraken en tenten te zetten, wat niet belette dat zij de kloostergebouwen nog bleven gebruiken, maar toch niet meer voor hun protestantsche godsdienstoefeningen’ 41. En wanneer twee protestante soldaten zich bekeren tot het katholicisme, heeft pater Edmundus het over ‘het afzweren van hunne dolingen’ 42. Ook de manier waarop de Engelsen Kerstmis vierden in 1915 kon op niet veel bijval rekenen: In de nachtmis waren er een twintigtal Engelsche soldaten tegenwoordig, doch gelaat, oogen en houding toonden meer dan genoeg dat ze beter op hun plaats zouden zijn in bed, dan in de kerk’ 43. En Kerstmis 1916 ging helemaal de mist in: ‘In de nachtmis waren een twintigtal Belgische soldatenbrancardiers die ter communie gingen. Van de Engelschen zag men geen enkele. Deze waren om twaalf uur nog volop aan de zware taak van eten, drinken en vrolijk zijn. In den dag hoorde men steeds hetzelfde liedje: ‘Happy Christmas’ 44. De Engelse katholieken onder de soldaten waren een minderheid, des te opvallender was de grote aanwezigheid van de ‘in godsvrucht uitblinkende Ieren’. Het ‘Rapport Documentaire’ vermeldt dat, toen de Ieren in de abdij logeerden, ‘l’église alors était bondée par environ 600 hommes’ 45.
39
E.Leewerck, S.R.D., in tss. Aan de Schreve, 1977/3 p . 17-18 ASS, dagboek van pater Edmundus, 24/10/1915 41 ASS, pater Bavo, ‘Sint-Sixtus-abdij (1840-1919)’, p.32 42 ASS, dagboek van pater Edmundus, 1/7/17 43 ASS, dagboek van broeder Victor, 25/12/1915 44 ibid., 25/12/1916 45 ‘Rapport Documentaire’, p. 11 40
16
Sint-Sixt lag in een ‘zone van rust’, er was dus plaats en tijd voor ontspanning. Wat hield dat zoal in voor de Engelsen? Je zou het kunnen samenvatten met: ‘bier en spelen’. Het ‘werkhuis’ van de monniken werd omgedoopt tot een kantine, waar het bier rijkelijk vloeide. Gedurende de vier oorlogsjaren draaide de brouwerij als nooit tevoren: ‘De verkoop (van het bierhuis) bedraagt zoo ongeveer zes tot zevenhonderd flesschen per dag hetgeen een niet onaardig sommetje opbrengt’ 46. Misschien kon de trappist van Westvleteren de mindere reputatie van het Belgische bier opkrikken: ‘De soldaten waren niet wild enthousiast over het Belgische bier. Het werd van smaak vergeleken met het water uit de loopgraven of uit de badhuizen, en het was vooral veel te slap’ 47.
Br.Fabiaan Pype (rechts) had als brouwer veel extra-werk, maar werd in januari 1917 opgeroepen in het leger als brancardier (© Archief Sint-Sixtusabdij)
De soldaten konden zich nog op andere manieren ontspannen: ‘Asschenwoensdag. De sneeuw ligt; soldaten en officieren al dooreen, smijten sneeuwballen naar elkander op de koer dat men er niet door ziet. Om te smijten staan zij in deurgaten, terwijl zij na eene gesmeten te hebben, soms wel 10 ballen tegelijk krijgen uit de andere deurgaten. Nooit in mijn leven heb ik meer gelachen dan dien keer. Er vlogen wel wat ruiten uit. Nu, tot daar!’ 48. Daarnaast werden ook meer ‘georkestreerde’ vormen van ontspanning ingericht: ‘Er is elken donderdagavond van acht tot tien uur concert in de kleine wei. Men ziet wel dat men hier geen moeite spaart om de vijand te verdrijven!’ 49. Ook waren er nog cinema, boksmatchen en .. voetbal: ‘De groote wei wordt nu ook al gebruikt door de Engelschen als voetbalspeelplaats. Tweemaal per week houden ze ‘footbalmatch’. Ze zullen de wei nog geheel vernielen’ 50. Net als de Fransen hadden ook de Engelsen soldaten afkomstig uit hun kolonies. Vooral p.Edmundus heeft interesse voor deze ‘exoten’: ‘Vandage in de soldatenmis waren er wel 40 met rokjes aan, al gastjes van 18 tot 25 jaar. Zij hadden geheel schoone manieren. Zwarte uit Indiën vermaken de straten en wegen. Zij zijn gekleed zooals de Engelschen. Aangaande hunne inborst schijnt dat geen wonderlijk volk te zijn. Zij hebben dikke lippen. Kloeke en
46
ASS, dagboek van broeder Victor, 21/7/1916 Daniëls, Philippe, ‘De Westhoek en de Britten tijdens de Grote Oorlog’, Gent, UG (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 2002, p.90 48 ASS, dagboek van pater Edmundus, 8/3/1916. 49 ASS, dagboek van broeder Victor, 11/5/1916. 50 ASS, dagboek van broeder Victor, 23/1/1916 47
17
gespierde jongelingen. Hunne godsdienst ken ik niet. Er is daar eenen bij die er eenen allerbesten mensch uitziet’ 51. Met de komst van de Britten (sinds februari 1915 was Poperinge een ‘Britse’ stad geworden) kwamen er (primitieve) vliegvelden rond Poperinge 52. De Fransen hadden in oktober 1914 reeds een 1e vliegveld aangelegd, Poperinghe aérodrôme, dat ontruimd werd in april 1915. Einde april 1915 legden de Britten een 2e vliegveld aan, ’t Hooghe Airfield, dat pas ontruimd werd in april 1918. Vanaf mei 1915 kwam er een 3e vliegveld bij, ten zuiden van Poperinge, Abeele Airfield, dat goed gestructureerd was en het meest beschermd tegen de Duitse artillerie. Begin 1917 kwam er een 4e vliegveld nabij Proven, Drogland. En vanaf mei 1917, heel dicht nu bij de Sint-Sixtusabdij, een 5e vliegveld, La Lovie Airfield. Niet te verwonderen dat de drie dagboekschrijvers om de haverklap verslag doen van gevechten van vliegtuigen in de lucht, neergestorte toestellen, noodlandingen, enz. Vliegtuigen onderweg naar het IJzerfront passeerden boven of opzij van het klooster.
De vliegvelden rond Poperinge (© Archief Sint-Sixtusabdij)
Vanaf juni 1917 richtten de Britten niet ver van de abdij ook drie veldhospitalen in, zgn. Casualty Clearing Stations (CCS) die de Vlaams-Engelse naam ‘Dozinghem’ kregen (to doze: sluimeren) 53. Dozinghem was bedoeld voor soldaten met ernstige hoofdletsels. Vlak naast deze hospitalen zullen de volgende maanden in totaal 3.239 Britse militairen begraven worden. De dagboekschrijvers vermeldden deze hospitalen verschillende keren, één hospitaal kwam dagelijks melk halen in de abdij. Op 30 juli 1917 bezochten 8 Amerikaanse dokters (officieren) de abdij en tekenden het Gulden Boek.
51
ASS, dagboek van pater Edmundus, 5/8/1917 C.Depoorter, Poperingse vliegvelden 1914-18, in tss. Aan de Schreve, 1984/2 p. 12-21 53 De drie veldhospitalen van Dozinghem hingen af van het ‘Base Hospital’ in Le Treport (Normandië) en was in juni 1917 overgenomen door dokters en verpleegsters van het Amerikaanse ‘Pennsylvania Hospital’. Het personeel was dus Amerikaans en niet Brits. 52
18
De veldhospitalen vlak bij de Sint-Sixtusabdij (© Luc Inion en Archief Sint-Sixtusabdij)
Naar het einde toe van de oorlog doken ook steeds meer Chinese ‘coolies’ op in de Westhoek. Het waren soldaten van het Chinese Labour Corps (C.L.C.), vooral afkomstig uit Hongkong, in de volksmond ‘Tsjings’ genoemd, en stonden onder bevel van Engelse militairen 54. P.Edmundus kijkt zijn ogen uit: ‘Vandage zie ik de eerste Chinezen in blauw lijnwaden kostuum. Vele schijnen als halve gedraaide of half zinneloos. Hun wezen: het is als een vrouwenaangezicht bijna zonder baard’ 55. De coolies verbleven na de wapenstilstand nog enige tijd in de Westhoek, waar ze werden ingezet bij het herstel van de wegen. Op 22 februari 1919 tekenden een aantal onder hen het Gulden Boek.
(© Archief Sint-Sixtusabdij)
Hoeveel Britse militairen hebben in de abdij logement gevonden tijdens die oorlogsjaren? P.Louis schatte het totale aantal op 306.000 (!!), maar opnieuw: het gaat om het aantal overnachtingen, niet om het aantal militairen. De Belgen. Na het uitdoven van de derde slag bij Ieper, vanaf einde 1917, wordt het Belgische front steeds verder uitgebreid in zuidelijke richting en nemen de Belgen een deel van de Engelse en Franse stellingen over. Ook voor de abdij heeft deze reorganisatie gevolgen: ze komt nu te 54
China had in augustus 1917 de oorlog verklaard aan Duistland en stuurde talrijke werkende manschappen naar de frontstreek in België en Frankrijk. De Chinezen hadden o.a. een kamp langs de Sint-Sixtustraat te Poperinge, niet ver van de abdij. Ze werkten in heel de frontstreek: tranchées (loopgrachten) vullen, oorlogsmateriaal wegvoeren, enz. 55 ASS, dagboek van pater Edmundus, 5/9/1917
19
liggen in een ‘Belgische’ rustzone, waardoor het merendeel van de Engelse troepen in SintSixt geleidelijk plaats ruimt voor hun Belgische collega’s. Broeder Victor verheugt zich echter niet op de komst van zijn landgenoten: ‘Naar wij van welingelichte zijde vernemen, zullen wij hier nu Belgen krijgen. Indien dit zoo is, en als het waar is wat ze van de Belgen zeggen, dan zullen wij nu wel eenige schietgebedjes te hooren krijgen en misschien zal nu voor ons de kruisweg voor goed beginnen’ 56. Daarmee doelde hij misschien op een populair volksrijmpje: ‘De Belgen vloeken en zweeren, de Franschen drinken en smeeren, de Engelschen wasschen en scheeren, de Duitschers vechten als beeren.’ Maar zowel broeder Victor als pater Edmundus ‘vergeten’ er in hun dagboek de laatste strofe bij te vermelden: ‘en allen zien de meisjes geeren’. Maar de Belgen vielen uiteindelijk nogal mee: ‘De Belgen waren soms nogal gereed om met iemand te spotten. In alle geval, andere soldaten konden dat stieltje ook. Maar nog eens gezegd, hier in klooster ging het goed…’ 57. Wel valt op dat in de dagboeken in het laatste oorlogsjaar veel frequenter melding wordt gemaakt van gevechten, diefstallen en moorden waarbij vooral Belgische soldaten betrokken zijn. Het feit dat in de rustzones de teugels wat werden gevierd, de ‘armoede’ van de Belgische soldaten (in vergelijking met hun Engelse collega’s) en de oorlogsmoeheid zijn zeker plausibele verklaringen hiervoor. De meer ‘flamingantische’ Belgen brachten met zich ook Vlaamse eisen en grieven mee naar het klooster. Dit blijkt uit het Gulden Boek, waarin – bijna uitsluitend vanaf juni 1918 58 – enkele ondertekenaars een ‘Vlaamse leuze’ achterlaten, uiting gevend aan hun frustraties en ongenoegen.
Vlaamse eisen van Belgische militairen in Gulden Boek dd. 15 juni 1918 (© Archief Sint-Sixtusabdij)
56
ASS, dagboek van broeder Victor, 27/3/1918 ASS, dagboek van pater Edmundus, ‘Besluit’ 58 Twee factoren kunnen de quasi-afwezigheid van dergelijke leuzen in de eerste drie oorlogsjaren verklaren: de frontbeweging manifesteerde zich pas tenvolle sedert einde 1917, en de Vlaamse soldaten logeerden maar sinds april 1918 geregeld en in grote getale in Sint-Sixt. 57
20
Vlaamse eisen en leuzen van frontsoldaten (citaten uit ‘Gulden Boek der Handteekeningen’) ‘Weg de Bastaards, weg de lauwaards! Leve God en Vlaanderland!’ (Maurits Geerardyn, Noordschote, 12/06/1918)
‘We hebben niet veel anders meer, maar we hebben nog Vlaamsche Leute’ (Hendrik Demoen, Eessen, 15/06/1918)
‘Ons recht op zelfbestaan steunt op ons sterke hand, Wij willen Vlaamsch in Vlaandrenland’ (Gaston Le Roy, Wetteren, 15/06/1918)
‘Maar varen wij te slecht, we vechten voort, voor ’t eigen Vlaamsche Recht’ (Bert Willems, Wambeek, 15/06/1918)
‘Er is een hoekje in Vlaanderen dat ik ooit vergeten zal! Ik zat er in gevangen als in een muizenval!’ (Br.Van Daele, 01/07/1918)
We vechten voort voor ’t eigen Vlaamsche bloed’ (Julien Dupont, 01/07/1918)
‘Vliegt de Blauwvoet, Storm op zee. Ons Recht! Wanneer???’ (Eg.Theunis, Lier, 02/07/1918)
‘Vlaandrens diep vernederd oorden Vragen daden maar geen woorden (Ledeganck)’ (Paul Van Den Eynde, Sint-Niklaas, 02/07/1918)
‘Oranje Boven!’ (Frans Van Outryve, Oostende, 03/07/1918)
‘Al moest het al aan spaanderen, We willen Vlaamsch in Vlaanderen!’ (Rob Schampaert, 09/07/1918)
‘Met hartig hart en koppigen kop’ (F.V., 09/07/1918)
‘Leve Holland!’ (R.Weyns, Beveren, 15/07/1918)
‘In Vlaandren Vlaamsch, wij Vlaamings vragen rechten!’ (Jozef Verschelden, 08/08/1918)
‘Leve het goede bierke’ (Desiré Beulens, 05/09/1918)
‘Herinnering van een man uit ’t Daghet in den Oosten’ aan het land van Rodenbach en Gezelle!’ (R.Kreemers, St.Huibrechts-Lille, 05/09/1918)
‘Morituri te salutant, Leve de blauwvoeters’ (Aug.Bonte, Kortrijk, 23/09/1918)
Vanwaar kwamen trouwens al die Vlamingen en Belgen? Daar bestaan geen lijsten van, wel kunnen we uit het ‘Gulden Boek’ een en ander afleiden. Naar schatting zo’n 2.330 Belgen (vluchtelingen en soldaten) tekenden het boek, maar lang niet alle namen of plaatsen van herkomst zijn leesbaar. Een poging om via de ‘zoekfunctie’ (toegespitst op de namen van de belangrijkste Belgische dorpen en steden) een zicht te krijgen op een verdeling per provincie of gewest levert het volgende op: op een totaal van 861 onderzochte handtekeningen zijn er 332 uit West-Vlaanderen, 173 uit Antwerpen, 126 uit Brabant, 112 uit Wallonië, 110 uit OostVlaanderen en 13 uit Limburg. 59 Tot slot nog iets over de lijkdiensten van 108 gesneuvelde Belgische soldaten in de abdijkerk, tussen 17 juni en 10 oktober 1918. De Belgische legerleiding had gevraagd om op het domein 59
Een paar aantallen per stad of dorp: Brugge 30, Kortrijk 28, Oostende 12, Ieper 25, Izegem 18, Moorslede 14, Poperinge 23, Westvleteren 38, Antwerpen 87, Mechelen 24, Turnhout 14, Brussel 82, Leuven 13, Luik 45, Doornik 19, Namen 10, Gent 48, Aalst 14, Sint-Niklaas 7, Lokeren 7, Sint-Truiden 4.
21
van de abdij - naast het ‘Frans militair kerkhof’ - een ‘Belgisch militair kerkhof’ te mogen aanleggen, maar abt Bonaventura verzette zich daartegen. De gesneuvelde Belgen kregen wel een uitvaart in de abdijkerk, maar werden begraven op de Britse militaire begraafplaats Dozinghem. Na de oorlog werden deze lijken ontgraven en kregen een definitieve rustplaats op het kerkhof van Westvleteren. Een paar citaten uit de dagboeken: 11 juni 1918 Vandage doet Eerw.Vader Abt het traliewerk in de kerk wegnemen om lijkdiensten te kunnen doen voor de (Belgische) soldaten en alzoo eenen doorgang te maken zoodanig dat men in de koor rechten doorgang heeft naar de straat.(…) 17 juni Deze morgen is in onze kerk de eerste plechtige soldatenlijkdienst gedaan voor vier soldaten. De mis, in tegenwoordigheid der lijken, werd gezongen door drie aalmoezeniers en bijgewoond door den generaal en diens staf en eene groote menigte officiers en soldaten, terwijl de muziek treurmarchen speelde. De begraving wordt gedaan op het kerkhof, door de Engelschen bij de hospitalen aangelegd en een klein halfuur van hier.(…) 29 juni Begraving van een officier met de gewoonlijke plechtigheid. Bijna geen dag gaat er om zonder dat er eene begraving plaats heeft. Dit is reeds de veertiende. Op dat kerkhof liggen reeds 3.000 Engelschen begraven, een 20 tal Duitschers en een 5 tal Chinezen.(…) 18 juli Vandaag was er een lijkdienst voor 2 soldaten en toen de lijken weg waren, kropen de wormen over de vloer der kerk, die uit de kist gevallen waren. Bijna alle dagen zijn er begravingen, soms 3 of 4 te zamen. (…)19 augustus Vandaag was weer eens begraving van 4 soldaten en achter de lijkbaar volgde een man met 2 meisjes, welke, bijzonder de meisjes, hartverscheurend weenden.(…) 29 september In den namiddag zijn hier 12 dooden begraven.(…) 6 oktober Aan het poortgebouw worden 2 doode officieren gebracht die daar zijn neergezet om te wachten op de begraving, zoodra de doodkisten zullen gereed zijn, als ze ten minste zoo lang geduld hebben. Indien het Belgisch militair kerkhof er gekomen was, dan zou de Sint-Sixtusabdij drie ‘militaire kerkhoven’ in de buurt gehad hebben: het Franse en Engelse vlakbij het klooster, en het Britse op enige afstand.
De precieze ligging van het geplande maar niet-gerealiseerde Belgische kerkhof is hypothetisch.. (© Archief Sint-Sixtusabdij)
In totaal zouden – althans volgens p.Louis – zo’n 27.000 Belgische militairen in de abdij gelogeerd hebben. Maar opnieuw: het gaat om het aantal overnachtingen, niet om het aantal soldaten.
22
En zo nadert ‘den Grooten Oorlog’ stilaan zijn einde, en leggen ook onze drie dagboekschrijvers hun pen neer. We geven hen het laatste woord: ’18 oktober 1918 De laatste soldaten vertrekken; enkel de Engelsche colonel met een 4-tal soldaten blijven hier ter bewaking der tenten. Alles is stil. Duitsche vliegers komen niet meer, het kanon kunnen wij niet meer hooren.. 23 oktober Vandage sluiten wij wederom de kloosterpoort. Dag en nacht zal zij voortaan gesloten zijn. Zoolang wij soldaten hebben gehad, dus van november 1914, mocht zij nooit gesloten zijn, ook niet ’s nachts.. 25 oktober Bevel wordt aangeplakt al de gasmaskers weer terug te leveren.. 27 oktober Vandage hoor ik op een naburige kerk klokken luiden. Het is lang dat men dit niet meer heeft gehoord. Vandage heb ik de medaljes van Sint Benedictus teruggehaald die ik eertijds aan de buitenmuren van ons klooster aan de kant van het front had gehangen om door de tusschenkomst van St Benedictus en St Bernardus te mogen gespaard blijven. In onze toren hingen er ook, een medalje van St Benedictus en eene van St Bernardus. Deze heb ik niet meer teruggevonden.. 1 november Deze nacht hebben wij weer voor het eerst sinds vier jaar de klokken geluid.. 11 november 1918 Naar wij vernemen is de wapenstilstand gesloten zoodat nu, Gode zij dank, de oorlog als geëindigd beschouwd mag worden.. De wapenstilstand is geteekend. In Westvlaanderen alleen al liggen er omtrent 150 kerken in puin.’
23