Dossier 274/FDC
AD VIES VLAAMSE COMMISSIE VOOR RU IMTELIJK E ORD ENING Ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Leidingstraat Brakel – Haaltert
A. Samenvatting van het dossier A .1 . S it ue ri n g Het voorliggend gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan werd voorlopig vastgesteld door de Vlaamse regering op 26 januari 2007. Het aan te leggen tracé is gesitueerd in het zuiden van de provincie Oost-Vlaanderen, op het grondgebied van de gemeenten Brakel, Lierde, Geraardsbergen, Ninove, Denderleeuw en Haaltert. Het tracé vertrekt vanuit het bestaande station in Opbrakel (Brakel). Op de verbinding met het bestaande station in Haaltert is er geen infrastructuur van Vlaams belang waarmee voor het volledige tracé gebundeld kan worden. Waar mogelijk is gebundeld met een hoogspanningslijn en de N45. Het eerste gedeelte van de verbinding maakt gebruik van de bestaande leidingstraat op het tracé Zomergem-Frankrijk. Delen van het tracé zijn dus niet gebundeld met bestaande infrastructuur. De totale lengte van het tracé Brakel - Haaltert bedraagt ongeveer 26 km. De voorziene aardgasleiding heeft een diameter van 500mm en een ontwerpdruk van 84bar. Het station in Brakel hoeft voor deze nieuwe verbinding niet uitgebreid te worden. De noodzakelijke werken kunnen gebeuren binnen de bestaande omheiningen. Het station in Haaltert wordt uitgebreid ter hoogte van het bestaande knooppunt. Het bestaande station in Haaltert met de nodige uitbreiding wordt opgenomen in dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Vanuit het bestaande Fluxys-station Riebeke in Opbrakel (Brakel) volgt het tracé eerst de bestaande Fluxys-leiding Zomergem-Blaregnies tot kort voor de Doensberg in Brakel. De leiding kruist delen van het habitatrichtlijngebied “Bossen van de Vlaamse Ardennen en andere Zuidvlaamse bossen” in parallellisme met de bestaande Fluxysleiding. Daar wordt een nieuw oostwest gericht tracé bepaald richting Haaltert. Dit tracé kruist de Driestenbroekstraat in Opbrakel, de Geraardsbergsesteenweg (N493), de Molenbeek en de Matrouwstraat in Parike. Het tracé blijft oost-west verlopen en kruist in Lierde Breebijl, de Wassegemstraat, de Schalkebeek, de Populierenstraat, Watermolenstraat, de Watermolenbeek, de Brugstraat, de Strichtstraat en de Broekbeek. Vanaf de kruising met de N42 wordt aansluiting gezocht met de hoogspanningslijn Aalst-Geraardsbergen. Vanaf de Aalstsesteenweg wordt gebundeld met de N45. Het nieuwe tracé wordt voorzien aan de zuidkant van de N45. Ter hoogte van de Voordebeek (Appelterre) wordt opnieuw gebundeld met de hoogspanningslijn. Verder wordt de N45 gevolgd tot aan het station van Haaltert.
A .2 . Ontw e rp
1
Dossier 274/FDC
In functie van de bevoorrading van de regio Aalst (zuidelijk Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant) voorziet Fluxys een nieuwe aardgasleiding tussen het ontspanningsstation in Opbrakel (Brakel) en het bestaande gasstation in Haaltert. De huidige bevoorrading met de leiding Deinze-MerelbekeSint-Martens-Bodegem bereikt zijn maximale capaciteit. Bijkomende groei wordt verwacht voor distributie (gezinnen) en grote industriële afnemers (Amylum, STEG-Drogenbos). Door de realisatie van de verbinding Brakel-Haaltert kan de bevoorrading gebeuren vanuit de leiding Zomergem-Blaregnies (naar Frankrijk). Daardoor wordt globaal ook het aardgasnetwerk versterkt en de bevoorradingszekerheid verhoogd. Deze keuze is gebaseerd op een zogenaamde gastechnische audit waarbij de verbinding BrakelHaaltert vergeleken is met de alternatieven Opwijk-Haaltert en de verdubbeling van de verbinding Deinze-Merelbeke-Sint-Martens-Bodegem. In overeenstemming met het artikel 41 van het decreet RO wordt een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan opgemaakt om dit project mogelijk te maken.
A .3 . O ve ree nst e mmin g met het R u i mt e l i jk St ru ctu ur p la n V laan de re n Het richtinggevend gedeelte van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen bepaalt dat hoofdtransportleidingen op Vlaams niveau worden geselecteerd en in ruimtelijke uitvoeringsplannen vastgelegd. Tot de hoofdtransportleidingen behoren: − − −
de internationale transitleidingen op het grondgebied van het Vlaams Gewest; de transportleidingen op het grondgebied van het Vlaams gewest die een rechtstreekse aansluiting vormen met de internationale transitleidingen; de transportleidingen die de poorten, de economische knooppunten en de economische netwerken onderling verbinden.
De nieuwe leiding tussen Brakel en Haaltert is een aftakking van de verbinding naar de regio Aalst met de internationale verbinding van Zomergem naar Frankrijk, en wordt dus beschouwd als een hoofdtransportleiding. In functie van een efficiënt ruimtegebruik en om te verhinderen dat de toename van leidingen de onbebouwde ruimte verder versnippert, de ruimtelijke kwaliteit vermindert en tot aantasting van het fysisch systeem en het ecologisch functioneren leidt, worden hoofdtransportleidingen maximaal gebundeld met lijninfrastructuur van Vlaams niveau. Op de verbinding tussen Brakel en Haaltert is geen infrastructuur beschikbaar die bundeling over de volledige lengte toelaat. In functie van het beperken van het ruimtebeslag en versnippering is getracht om zoveel mogelijk te bundelen met bestaande infrastructuur. Het eerste gedeelte van het project maakt gebruik van de bestaande leidingstraat van Zomergem naar Blaregnies. Tussen de N460 (Ninove-Geraardsbergen) en de N45 wordt het tracé gekozen parallel met de 70 kV hoogspanningslijn Aalst-Geraardsbergen die Geraardsbergen bedient. Verder wordt maximaal de N45 gevolgd tot aan de kruising met de N8 en vandaar de op het gewestplan voorziene reservatie (ring Ninove).
A.4. Maatregelen ter bescherming van Habitatrichtlijngebied. Aangezien de geplande aardgasvervoerleiding zowel natuurgebied als habitatrichtlijngebied doorkruist betreft het een MER-plichtig project. Er wordt één habitatrichtlijngebied met name “Bossen van de Vlaamse Ardennen en andere Zuid-Vlaamse bossen” doorkruist over een totale afstand van 940 m. Er wordt geen Ramsargebied of vogelrichtlijngebied gekruist. In het kader van dit project werd eveneens een passende beoordeling opgesteld waarvan de volledige tekst te consulteren is in het MER.
2
Dossier 274/FDC
Algemeen wordt gesteld dat mits inachtneming van de voorgestelde milderende maatregelen de impact van de aanleg van de aardgasvervoerleiding met betrekking tot de discipline fauna en flora beperkt wordt tot een aanvaardbaar niveau. De tracékeuze en de gekozen uitvoeringsmethoden zorgen ervoor dat de impact van de aanleg van de aardgasvervoerleiding op het landschap zeer beperkt blijft. De effecten op het landschapsbeeld zijn grotendeels van tijdelijke aard. Plaatselijk kan het landschapbeeld echter wel permanente effecten ondervinden door het verdwijnen van hoogstammige bomen en tijdens de exploitatiefase door de bijkomende, zichtbare bebakening van de vervoerleiding. Door te opteren voor milderende maatregelen wordt het kappen van bomen tot een aanvaardbaar minimum beperkt. Dreven van waardevolle inlandse bomen worden steeds ontweken. Het plaatsen van bebakening is inherent aan het project. Wat het archeologisch patrimonium betreft, moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat het tracé in de buurt komt van (on)gekende archeologisch belangrijke sites. De nodige maatregelen worden getroffen om beschadigingen te voorkomen. Voor het geheel van de leiding wordt geconcludeerd dat de milieueffecten bij de aanleg van de leiding voor de disciplines bodem, water, geluid, mens en landschappen als weinig tot verwaarloosbaar negatief beschouwd kunnen worden. Indien er rekening wordt gehouden met de voorgestelde milderende maatregelen kunnen we stellen dat de milieueffecten van voornoemde disciplines een beperkte impact zullen hebben. Wat betreft de discipline fauna en flora worden de milieueffecten in landbouwgebied als weinig tot verwaarloosbaar negatief beoordeeld. Dit geldt voor ongeveer 94% van het tracé. Voor de aanleg van de leiding in gebieden met hogere natuurwaarden worden de effecten van het project als matig tot sterk negatief beschouwd. De voorgestelde remediërende maatregelen maken het mogelijk om de impact in voldoende mate te beperken. Tijdens de exploitatiefase wordt er zo goed als geen hinder ondervonden van de leiding en worden de milieueffecten als neutraal beschouwd. Als algemene conclusie wordt het project vanuit milieuoogpunt aanvaardbaar geacht, mits de remediërende maatregelen in acht worden genomen. Het MER-rapport werd goedgekeurd op 30.11.2005. Deze beoordeling van de milieu-effecten laat toe om gebruik te maken van het zogenaamde integratiespoor. Er wordt geoordeeld dat voldoende informatie voorhanden is om het aspect milieu een volwaardige plaats te geven bij de besluitvorming door de Vlaamse regering over voorliggend ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.
A .5 . Ope nb aa r o nder z oe k
Het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan werd onderworpen aan een openbaar onderzoek gedurende 60 dagen van 26/02/07 tot en met 26/04/07. Conform het DRO art. 42 kunnen bezwaren worden bezorgd aan VLACORO of aan de betrokken gemeente uiterlijk op de laatste dag van het openbaar onderzoek. De gemeente bezorgt de bij haar ingediende bezwaren aan Vlacoro binnen de drie werkdagen na het afsluiten van het openbaar onderzoek. Alle bezwaarschriften worden opgenomen in een databank zodat in het advies van VLACORO ieder bezwaar kan worden geïdentificeerd. Bij het openbaar onderzoek werden in het totaal 9 tijdige bezwaarschriften ingediend. Hierbij werden 3 gelijkaardige bezwaren bezorgd, ondertekend door 2009 personen die in de databank worden aangegeven als “type p1”. Aangezien de Vlaamse Regering bij ministerieel besluit van de bevoegde minister van 14/6/07 termijnsverlenging met 30 dagen heeft toegestaan dient het advies van Vlacoro te worden verleend binnen 120 dagen na het afsluiten van het openbaar onderzoek.
3
Dossier 274/FDC
A .6 . A d vieze n Er werden 2 adviezen tijdig aan Vlacoro overgemaakt en eveneens opgenomen in de databank: −
advies van de gemeenteraad van Brakel van 26 maart 2007
−
advies van de provincieraad Oost-Vlaanderen van 18 april 2007
B. Advies van Vlacoro B .1 . B espr ek i ng va n d e b ezw are n e n o pme rk i nge n De nummers tussen [] verwijzen naar de bezwaarschriften zoals zij opgenomen zijn in de databank. 1. [B1] Bezwaarindieners hebben volgende bezwaren tegen het in rand vermeld gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. I. SITUERING I.1 ALGEMEEN Volgens de voorzieningen van het gewestplan Oudenaarde en het gewestplan Aalst-NinoveGeraadsbergen-Zottegem, ligt de leiding in het Vlaamse voor ongeveer 5% in natuurgebied, 94% in agrarisch gebied (waarvan 71% is aangeduid als ‘landschappelijk waardevol gebied’), 0,2 % in agrarisch gebied met ecologische waarde en 0,8% in parkgebieden, bouwzone, woongebied met landelijk karakter.
I.2 IMPACT OP DE BESCHERMDE NATUURGEBIEDEN Het geplande tracé kruist op verschillende plaatsen gebieden die zijn aangeduid als speciale beschermingszone en/of VEN-gebied .
II. VOORAFGAANDELIJK: BESCHRIJVING VAN HET PROJECT EN PROCEDURELE ANTECEDENTEN. II.1 BESCHRIJVING EN UITVOERING VAN HET PROJECT In de toelichtingsnota bij het betrokken GRUP kan men lezen dat ‘in functie van de bevoorrading van de regio Aalst (Zuidelijk Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant) Fluxys voorziet in een nieuwe aardgasleiding tussen het ontspanningsstation in Opbrakel (Brakel) en het bestaande gasstation in Haaltert’. Het project wordt dus gekaderd in een context van een groeiende vraag naar aardgas in België, en dit zowel voor huishoudelijk als voor industrieel gebruik. De keuze voor de realisatie van de verbinding Brakel-Haaltert is gebaseerd op een zogenaamde ‘gastechnische audit’ waarbij de verbinding Brakel-Haaltert is vergeleken met de alternatieven Opwijk-Haaltert en de verdubbeling van de verbinding Deinze-Merelbeke-Sint-Martens-Bodegem. In de passende beoordeling leest men dat de voorziene aardgasvervoerleiding tussen Brakel en Haaltert een nominale diameter heeft van 500 mm . De leiding zal normaal maximaal worden aangelegd in open sleuf. Enkel ter hoogte van kruisingen van belangrijke wegen en waterlopen wordt geopteerd voor de techniek van de persing of de horizontaal gestuurde boring. II.2 PROCEDURELE VOORAFGAANDEN a. Milieueffectenrapport
4
Dossier 274/FDC
Naar aanleiding van de geplande aanleg van de aardgasvervoerinstallatie werd een milieueffectenrapport uitgevoerd door het studiebureau N.V. TECHNUM. Het milieueffectenrapport (inclusief passende beoordeling) werd goedgekeurd door de Cel MER op 30 november 2005. In de toelichtingsnota bij het voorliggende gewestelijke ruimtelijk uitvoeringsplan wordt geconcludeerd dat de milieueffecten bij de aanleg van de leiding voor de disciplines bodem, water, geluid, mens en landschappen ‘als weinig tot verwaarloosbaar negatief’ kunnen worden beschouwd. Aangaande de discipline fauna en flora worden de effecten op de te doorsnijden gebieden met bijzondere natuurwaarden als matig tot sterk negatief beschouwd. Niettemin wordt gesteld dat de voorgestelde remediërende maatregelen het mogelijk maken om de impact in voldoende mate te beperken. b. Koninklijk Besluit tot verklaring van openbaar nut Bij Koninklijk Besluit dd. 5 maart 2006 werd de oprichting van installaties van aardgas door middel van leidingen, die private gronden bezetten op het grondgebied van de gemeenten Brakel, Lierde, Geraardsbergen en Ninove, van openbaar nut verklaard. Dit Koninklijk Besluit is onder meer door bezwaarindienende partijen bestreden voor de Raad van State. Het annulatiegeding is nog hangende. c. Ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Leidingstraat voor hoofdtransportleidingen Brakel – Haaltert De Vlaamse regering heeft op 26 januari 2007 het hoofdtransportleidingen Brakel - Haaltert' voorlopig vastgesteld.
GRUP
'Leidingstraat
voor
Het betrokken GRUP voorziet onder meer in de afbakening van een ‘leidingstraat’ en een ‘leidingstrook’. Beiden worden aangeduid ‘in overdruk’ op de bestaande bestemming, zodat de in de grondkleur aangegeven bestemming van toepassing is voor zover de aanleg, de exploitatie en wijzigingen van de leidingen en hun aanhorigheden niet in het gedrang kunnen worden gebracht. Daarnaast voorziet het GRUP tevens in een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en in agrarisch gebied.
II.3 PASSENDE BEOORDELING Aangezien het geplande tracé op verscheidene punten een speciale beschermingszone zal doorkruisen, was de opmaak van een zogenaamde passende beoordeling onontbeerlijk, die in het onderhavige geval deel uitmaakt van het MER (art. 36ter, §3, lid 4 Decreet Natuurbehoud). In de passende beoordeling komt men tot het besluit dat in casu geen sprake is van een betekenisvolle aantasting van de betrokken speciale beschermingszone.
II.4 ALTERNATIEVENAFWEGING In 2005 is door de heer Peter Vanderstuyft, voorzitter van de Milieuraad van de Gemeente Brakel, een alternatief tracé uitgewerkt. Dit tracé is een variante op het deeltracé Brakel-Geraardsbergen. Uit een vergelijking van het deel Brakel (Riebeke) – Geraadsbergen (N42 Astridlaan) voor het basistracé en het deel Ath (Gjislenghien) – Geraardsbergen (N42 Astridlaan) voor het alternatief tracé, volgt dat géén enkel Habitatrichtlijngebied, noch VEN-gebied zal moeten worden doorsneden indien wordt gekozen voor het voorgestelde alternatief tracé: ‘d. Ecologische criteria (1) Uit de vergelijking van het aantal meter VEN-, Habitat- en natura 2000-gebieden dat wordt doorschreden, blijkt dat het basistracé op zijn totale lengte maar voor maar liefst 8,5 % door VENen Habitatgebied gaat. Terwijl dit voor het alternatief 0% is. […]
5
Dossier 274/FDC
(2) In dit Habitat-gebied, dat door het basistracé wordt doorschreden met de open sleufmethode, worden maar liefst drie bronbeken van de bovenloop van de Zwalm die biologisch zeer waardevol zijn doorschreden. Vooral de Sassegembeek heeft een vrij complexe visfauna. Naast de Beekprik en de Rivierdonderpad (beiden zijn trouwens beschermd door de Habitatrichtlijn) treffen we er ook het Bermpje en de Beekforel (Rode Lijstsoort) aan. Daarnaast is dit ook de biotoop van de Gewone bronlibel (Rode Lijstsoort). Maar ook in de Molenbeek en de Doornbosbeek werd recent door de VMM de Beekprik en de Rivierdonderpad geïnventariseerd. […]’ III. BEZWAREN. De bezwaarindieners achten zich gegriefd door het voorgestelde GRUP, nu het steunt op een MER en passende beoordeling die niet correct werden uitgevoerd en er overigens wordt voorbijgegaan aan de uitgangspunten van het integraal waterbeleid en de basisdoelstelling van de ruimtelijke ordening.
III.1 EEN GEBREKKIG UITGEVOERDE PASSENDE BEOORDELING Het GRUP kan niet worden aangenomen op basis van de voorliggende passende beoordeling, die immers zowel formeel als inhoudelijk essentiële tekortkomingen vertoont. Niet alleen dient te worden vastgesteld dat de passende beoordeling voorbijgaat aan de vraag of er sprake is van “gecombineerde effecten” (a), bovendien wordt in de passende beoordeling al te eenvoudig en overhaast omgesprongen met de vraag of er voldoende (wetenschappelijke) zekerheid bestaat over de effecten die mogelijk (kunnen) plaatsvinden (b) en dient tenslotte te worden vastgesteld dat in de passende beoordeling geen “soortentoets” werd doorgevoerd. a) Cumulatieve effecten? Op de eerste plaats springt in het oog dat nergens in de passende beoordeling wordt nagegaan of in onderhavig geval sprake kan zijn van zogenaamde ‘gecombineerde effecten’. Meer specifiek werd niet nagegaan welke specifieke effecten andere, reeds voltooide projecten of plannen, in combinatie met de aanleg van de aardgasleiding, op de betrokken speciale beschermingszone zouden hebben. Alleen al omwille van deze lacune voldoet onderliggende passende beoordeling ontegensprekelijk niet aan de vereisten van artikel 36ter Decreet Natuurbehoud. b) Met zekerheid geen sprake van significante effecten? De vaste rechtspraak van het Hof van Justitie toont aan dat de bevoegde overheden zich moeten laten leiden door het voorzorgsbeginsel bij de toepassing van de habitattoets. Meer specifiek betekent dit dat van de bevoegde overheden hun toestemming slechts aan een geplande activiteit kunnen verlenen indien zij de zekerheid hebben verkregen dat de geplande activiteit geen schadelijke gevolgen zal impliceren voor de natuurlijke kenmerken van de speciale beschermingszone.
1. DEELTRAJECT 1. Met betrekking tot deeltraject 1 zijn in de passende beoordeling verschillende knelpunten aanwezig, die op zijn minst de wetenschappelijke betrouwbaarheid van de passende beoordeling sterk op de helling zetten: 1.1. Gebrek aan een degelijke kwalificatie van de schadelijke effecten. Er wordt niet nagegaan of de betrokken schade al dan niet de schadedrempel van de zogenaamde ‘betekenisvolle aantasting’ zal (kan) overschrijden, wat in het licht van de bepalingen van artikel 36ter Decreet Natuurbehoud nochtans cruciaal is. 1.2.Gebrek aan (volledige) inventarisatie van de aanwezige habitats en soorten.
6
Dossier 274/FDC
Voor dit deeltraject werd niet exact nagegaan welke te beschermen habitats en soorten er in concreto aanwezig zijn. 1.3. Gebrek aan afdoende mitigerende maatregelen. De in casu voorgestelde ‘milderende maatregelen’, namelijk het herprofileren en herstellen in de oorspronkelijke toestand van de waterlopen na aanleg van de gasleiding, kunnen niet als afdoende worden beschouwd. 2. DEELTRAJECTEN 3 EN 6 Ook de conclusies betreffende de impact in de deeltrajecten 3 en 6 maken duidelijk dat hier niet voldaan is aan het criterium dat er zekerheid moet bestaan over de vraag of er al dan niet schadelijke effecten zullen optreden aan de betrokken speciale beschermingszone . 2.1. Aangaande de effecten op de rivierdonderpad. Gelet op de lacunes die de passende beoordeling bevat m.b.t. de effecten van de geplande ingreep, had de passende beoordeling moeten concluderen dat er wel degelijk een mogelijkheid bestond op significante effecten voor de rivierdonderpad. 2.2.
Aangaande de effecten op de beekprik
Op basis van de voorliggende passende beoordeling kan onmogelijk tot de conclusie worden gekomen dat de aanleg van de aardgasleiding via de techniek van de open sleuf voor dit deeltraject onmogelijk zal leiden tot een mogelijke betekenisvolle aantasting van de betrokken beschermde vissoorten. c) Een gebrekkig uitgevoerde soortentoets. Bezwaarindieners stellen dat op basis van voorgaande tekortkomingen de passende beoordeling als gebrekkig en onvolledig moet worden beschouwd. Het beoogde GRUP kon dus niet wettig worden aangenomen.
III.2. EEN GEBREKKIG UITGEVOERDE ALTERNATIEVENAFWEGING IN HET MER. De bezwaarindieners kunnen in geen geval instemmen met de tracékeuze waarvoor wordt geopteerd in het GRUP, nu voor het meest bezwarende alternatief werd gekozen, zowel vanuit oogpunt van de locatie van het project (a), als in het licht van de wijze van uitvoering ervan (b). a) Aangaande de locatie-alternatieven Wat de locatie-alternatieven betreft, kunnen de motieven die hebben geleid tot de weerlegging van het voorgestelde locatie-alternatief niet worden aanvaard, nu deze (economisch getinte) motieven weinig of niet gestoeld zijn op milieu- en/of ecologische criteria. b) Aangaande de uitvoeringsalternatieven. Aangaande de uitvoeringsalternatieven kan in het MER het volgende worden gelezen: ‘In het licht van de mildering van de bepaalde negatieve milieueffecten, zullen voor de betrokken deeltracés waar zich belangrijke negatieve milieueffecten voordien, uitvoeringsalternatieven beschouwd worden onder de vorm van milderende maatregelen met betrekking tot de projectactiviteit zonder dat hierbij een volledig projectalternatief onder de loep wordt genomen. Als alternatieve uitvoeringsmethodes vermelden we hier de persingen/boringen en de horizontaal gestuurde boringen. Ondanks het hoger weergegeven uitgangspunt, blijkt dat voor het merendeel van de speciale beschermingszones gebruik wordt gemaakt van de zeer schadelijke ‘open sleuf’-methode. Het kan dan ook niet worden begrepen waarom voor deze knelpunten toch wordt vastgehouden aan de zeer schadelijke ‘open sleuf’ methode.
7
Dossier 274/FDC
III.3 STRIJDIGHEID MET DE BEGINSELEN AANGAANDE HET INTEGRAAL WATERBELEID UIT ARTIKEL 5 DECREET INTEGRAAL WATERBELEID Het is duidelijk dat het voorliggende GRUP onvoldoende rekening houdt met deze doelstelling. Uit de potentiële bodemerosiekaart van Brakel blijkt immers dat de gasleidingstraat loopt door overwegend rode en paarse gebieden dewelke zeer erosiegevoelig zijn. In het licht hiervan kan niet worden begrepen waarom nog steeds nieuwe leidingen worden aangelegd door zones met een hoge erosiegevoeligheid.
III.4 STRIJDIGHEID MET ARTIKEL 4 DECREET RUIMTELIJKE ORDENING Er kan niet worden begrepen waarom een alternatief tracé, dat het doorsnijden van de betrokken beschermde natuurgebieden (speciale beschermingszones en VEN-gebieden) vermijdt, niet is weerhouden. Bovendien blijkt duidelijk dat de ruimtelijke draagkracht in Brakel wordt overschreden door de aanleg van een nieuwe aardgasleiding. Bovendien moet ook worden benadrukt dat de geplande aardgasleiding maar liefst de zesde gasleiding is die in de gemeente Brakel zal komen te liggen. Vlacoro geeft hierop de volgende antwoorden en opmerkinge nop onderdeel III. De onderdelen I en II betreffen in wezen loutere vaststellingen inzake het dossier, de procedure, enz. M.b.t. bezwaar III. 1. - Vlacoro stelt vast dat de bezwaren in dit onderdeel vooral gericht zijn op de passende beoordeling die bezwaarindiener(s) schromelijk ontoereikend vind(en). Bezwaarindiener(s) betwist(en) ook de in het MER voorgestelde milderende maatregelen die zij onvoldoende vinden. Vlacoro kan zich echter niet in de plaats stellen van de bevoegde overheid die de MER – die de passende beoordeling bevatte – conform heeft verklaard en gaat er dus van uit dat ten aanzien van mens en milieu de nodige maatregelen om negatieve effecten te vermijden, kunnen worden genomen zonder het project totaal te schrappen of op een andere plaats uit te voeren. - Het milieueffectenrapport (inclusief passende beoordeling) werd goedgekeurd door de Cel MER op 30 november 2005. Ook werden milderende maatregelen voorzien (bv. “stockage” van de aanwezige vis ; timing van de aanlegfazen ). De passende beoordeling moet beoordeeld worden door de administratie die bevoegd is voor natuurbehoud, met name Agentschap Natuur en Bos. - Onder meer uit het koninklijk besluit tot verklaring van openbaar nut – dd. 5 maart 2006 – en de reeds afgeleverde vervoervergunning, alsmede het onderzoek door de initiatiefnemer, blijkt het algemeen belang van het project voor de algemene bevoorrading van gas, en de regio van Aalst in het bijzonder. Een dergelijke voorziening moet uiteraard tegen economische voorwaarden kunnen worden aangelegd, vermits uiteindelijk ook de eindverbruiker de kosten moet dragen. Bij de keuze van het tracé is, naast de problematiek van mens en milieu, dus ook die bezorgdheid belangrijk. - Een aantal van de opgeworpen bezwaren kunnen niet in het kader van het RUP worden opgevangen en moeten beoordeeld worden in het kader van de stedenbouwkundige vergunningsaanvraag. Zo is de problematiek van de erosiegevoelige zones en de aanleg van leidingen die erosie kan veroorzaken. Anderzijds worden bepaalde uitvoeringswijzen (open sleufmethode - persingen/boringen – horizontaal gestuurde boringen) best op vergunningsniveau geregeld met de bijhorende passende motivering. Deze specifieke elementen dienen dus op projectniveau te worden bekeken. - Vlacoro adviseert een tijdige en billijke vergoedingsregeling voor de schadelijdende landbouwers (opbrengstverlies), met specifieke aandacht voor de te verwachten erosieproblematiek. - Er wordt in het MER wel degelijk een inventaris gemaakt van de aanwezige habitats en soorten. Dit geldt voornamelijk voor de Dorenbosbeek (deeltraject 3), en de Verrebeek (deeltraject 6), die bekend staat als habitatgebied voor de Beekprik en de Rivierdonderpad.
8
Dossier 274/FDC
Het milieueffectenrapport (inclusief passende beoordeling) werd goedgekeurd door de Cel MER op 30 november 2005. De passende beoordeling moet beoordeeld worden door de administratie die bevoegd is voor natuurbehoud, met name Agentschap Natuur en Bos. Vlacoro verwijst hierbij ook naar haar eigen opmerkingen onder punt B.3. (zie verder). M.b.t. bezwaar III. 2. - Vlacoro stelt vast dat de bezwaren in dit onderdeel vooral gericht zijn op de passende beoordeling die bezwaarindiener(s) schromelijk ontoereikend vind(en). Bezwaarindiener(s) betwist(en) ook de in het MER voorgestelde milderende maatregelen die zij onvoldoende vinden. Vlacoro kan zich echter niet in de plaats stellen van de bevoegde overheid die de MER – die de passende beoordeling bevatte – conform heeft verklaard en gaat er dus van uit dat ten aanzien van mens en milieu de nodige maatregelen om negatieve effecten te vermijden, kunnen worden genomen zonder het project totaal te schrappen of op een andere plaats uit te voeren. Vlacoro verwijst hierbij ook naar haar eigen opmerkingen onder punt B.3. (zie verder). - Uit de vergelijking van het basistracé met het alternatief tracé blijkt dat het onderzochte alternatief tracé op het vlak van milieueffecten geen beter alternatief vormt voor het basistracé. - Wat betreft de bundeling met lijn- en andere infrastructuren, gelegen in buitengebied wordt in de uitgangspunten van het voorgestelde GRUP wel degelijk verwezen naar de best mogelijke bundeling. Het alternatief voorstel om een leiding te voorzien onder de N8 en N45 is, zoals daarin gesteld, weinig zinvol vanuit verkeerstechnisch- en veiligheidsstandpunt en omwille van de onderhoudsproblematiek. M.b.t. bezwaar III. 3. - Vlacoro adviseert het RUP te onderwerpen aan de watertoets - Vlacoro adviseert om de problematiek van erosiegevoelige zones ook te bekijken bij de stedenbouwkundige vergunningsaanvraag en hierbij de nodige maatregelen op te leggen om erosie tegen te gaan. - Bepaalde uitvoeringswijzen (open sleufmethode - persingen/boringen – horizontaal gestuurde boringen) worden best op vergunningsniveau geregeld met de bijhorende passende motivering. - Vlacoro adviseert een tijdige en billijke vergoedingsregeling voor de schadelijdende landbouwers (opbrengstverlies), met specifieke aandacht voor de te verwachten erosieproblematiek.
M.b.t. bezwaar III. 4. - In de toelichtingsnota bij het RUP is aangegeven waarom dit tracé is gekozen (bundeling met een aantal zaken). Vlacoro kan zich scharen achter de keuze voor dit tracé wat de ruimtelijke ordeningsaspecten betreft. Voor wat betreft de milieu-aspecten verwijst Vlacoro naar haar eigen opmerkingen onder punt B.3. (zie verder).
2. [B2] Deze bezwaarindiener (eigenaar van een aantal percelen landbouwgrond die vallen binnen het traject van de aardgasleiding) heeft gelijklopende bezwaren met [B1]. Bovendien stelt hij dat : - de economische leefbaarheid van zijn bio-landbouwbedrijf in het gedrag komt - de opbrengsten van de akkers beduidend lager zijn boven de aardgasleidingen - de aanleg van aardgasleidingen tot landerosie leidt
9
Dossier 274/FDC
- de beperkingen voortvloeiend uit het GRUP een schending vormen van het eigendomsrecht van bezwaarindiener Voor de gelijklopende bezwaren met [B1] wordt verwezen naar de antwoorden onder kader 1. Verder stelt Vlacoro dat : - indien de beweringen van minderopbrengsten correct zijn, dit aanleiding moet geven tot een tijdige en billijke vergoedingsregeling voor de schadelijdende landbouwers. Indien in een passende vergoedingsregeling wordt voorzien (zoals Vlacoro vooropstelt), kan er geen sprake zijn van een schending van het eigendomsrecht van de bezwaarindiener (geen disproportionele last voor de eigenaar). - de praktijk van een doorgangsovereenkomst (erfdienstbaarheid van openbaar nut) tussen Fluxys en de grondeigenaars reeds jaren wordt toegepast en ook vermeld wordt in de landbouwprotocols tussen Fluxys en de landbouworganisaties. 3. [B3] [B4] [B7] 3 identieke bezwaarschriften ondertekend door 2009 personen [p1] a. Erosie Bezwaarindieners stellen dat het eerste deel van de leidingstraat (in Brakel) loopt door een gebied dat zeer erosie-gevoelig is (rode en paarse gebieden op de bodemerosiekaart) . Ze wijzen op de gevaren van grote landerosie (cfr. problemen op de Pottenberg in Brakel – gevaar voor breuken in bestaande gasleidingen).
b. Habitatgebied Bezwaarindieners stellen dat het tracé doorheen de gemeente Brakel 945 meter door Habitatgebied snijdt. Nochtans bestaat er een uitgewerkt alternatief dat geen habitat- of natuurgebied doorsnijdt. Bovendien voeren zij aan dat wel degelijk schade aan dit gebied kan veroorzaakt worden.
c. Landbouwschade Bezwaarindieners stellen dat reeds 20 jaar terug 2 gasleidingen in het gebied werden aangelegd, met grote schade voor de landbouw en zonder enige vergoeding voor de eigenaars.
d. Ruimtelijke ordening Bezwaarindieners stellen dat Brakel buitengebied is waarbij de ruimtelijke ontwikkeling moet bepaald worden door het bestaande fysisch systeem. Met deze zesde gasleiding doorheen de Vlaamse Ardennen wordt het principe van de duurzame ruimtelijke ontwikkeling geschonden.
M.b.t. de bezwaren onder punt 3.a. en 3.b. - Het milieueffectenrapport (inclusief passende beoordeling) werd goedgekeurd door de Cel MER op 30 november 2005. Ook werden milderende maatregelen voorzien (bv. “stockage” van de aanwezige vis ; timing van de aanlegfazen ). De passende beoordeling moet beoordeeld worden door de administratie die bevoegd is voor natuurbehoud, met name Agentschap Natuur en Bos.
10
Dossier 274/FDC
- Onder meer uit het koninklijk besluit tot verklaring van openbaar nut – dd. 5 maart 2006 – en de reeds afgeleverde vervoervergunning, alsmede het onderzoek door de initiatiefnemer, blijkt het algemeen belang van het project voor de algemene bevoorrading van gas, en de regio van Aalst in het bijzonder. Een dergelijke voorziening moet uiteraard tegen economische voorwaarden kunnen worden aangelegd, vermits uiteindelijk ook de eindverbruiker de kosten moet dragen. Bij de keuze van het tracé is, naast de problematiek van mens en milieu, dus ook die bezorgdheid belangrijk. - Vlacoro stelt vast dat de bezwaren in dit onderdeel vooral gericht zijn op de passende beoordeling die bezwaarindiener(s) schromelijk ontoereikend vind(en). Bezwaarindiener(s) betwist(en) ook de in het MER voorgestelde milderende maatregelen die zij onvoldoende vinden. Vlacoro kan zich echter niet in de plaats stellen van de bevoegde overheid die de MER – die de passende beoordeling bevatte – conform heeft verklaard en gaat er dus van uit dat ten aanzien van mens en milieu de nodige maatregelen om negatieve effecten te vermijden, kunnen worden genomen zonder het project totaal te schrappen of op een andere plaats uit te voeren. - Vlacoro adviseert om de problematiek van erosiegevoelige zones ook te bekijken bij de stedenbouwkundige vergunningsaanvraag en hierbij de nodige maatregelen op te leggen om erosie tegen te gaan. - Uit de vergelijking van het basistracé met het alternatief tracé blijkt dat het onderzochte alternatief tracé op het vlak van milieueffecten geen beter alternatief vormt voor het basistracé. - Een aantal van de opgeworpen bezwaren kunnen niet in het kader van het RUP worden opgevangen en moeten beoordeeld worden in het kader van de stedenbouwkundige vergunningsaanvraag. Zo is de problematiek van de erosiegevoelige zones en de aanleg van leidingen die erosie kan veroorzaken. Anderzijds worden bepaalde uitvoeringswijzen (open sleufmethode - persingen/boringen – horizontaal gestuurde boringen) best op vergunningsniveau geregeld met de bijhorende passende motivering. - Vlacoro adviseert het RUP te onderwerpen aan de watertoets M.b.t. de bezwaren onder 3.3. - Vlacoro adviseert een tijdige en billijke vergoedingsregeling voor de schadelijdende landbouwers (opbrengstverlies), met specifieke aandacht voor de te verwachten erosieproblematiek. M.b.t. de bezwaren onder 3.4. - In de toelichtingsnota bij het RUP is aangegeven waarom dit tracé is gekozen (bundeling met een aantal zaken). Vlacoro kan zich, zoals al eerder gesteld, scharen achter de keuze voor dit tracé wat de ruimtelijke ordeningsaspecten betreft. Voor wat betreft de milieu-aspecten verwijst Vlacoro naar haar eigen opmerkingen onder punt B.3. (zie verder). - Wat betreft de bundeling met lijn- en andere infrastructuren, gelegen in buitengebied wordt in de uitgangspunten van het voorgestelde GRUP wel degelijk verwezen naar de best mogelijke bundeling. Het alternatief voorstel om een leiding te voorzien onder de N8 en N45 is, zoals daarin gesteld, weinig zinvol vanuit verkeerstechnisch- en veiligheidsstandpunt en omwille van de onderhoudsproblematiek.. 4. [B5] Deze bezwaarindiener (Elia) vaagt rekening te houden met haar veiligheidsvoorschriften voor bovengrondse en ondergrondse hoogspanningsleidingen. Verder wordt gevraagd om in de stedenbouwkundige voorschriften te voorzien dat ook hoogspanningsleidingen mogelijk zijn in de leidingstraat en leidingstrook.
11
Dossier 274/FDC
Vlacoro stelt dat de veiligheidsvoorschriften dienen verbonden te worden aan de stedenbouwkundige vergunning. Indien er geen technische bezwaren zijn kan Vlacoro het tweede verzoek van Elia positief adviseren, voor zover het gaat over ondergrondse hoogspanningslijnen. 5. [B6]
Bezwaarindieners stellen dat :
- het principe van de bundeling van infrastructuren niet gevolgd wordt en pleiten voor een alternatief traject dat samenvalt met de N8 en N45. - de aanvraag moet onderworpen worden aan de watertoets en ze wijzen op de gevaren voor verregaande landerosie bij de aanleg van deze hoofdtransportleiding.
- Vlacoro adviseert om de problematiek van erosiegevoelige zones ook te bekijken bij de stedenbouwkundige vergunningsaanvraag en hierbij de nodige maatregelen op te leggen om erosie tegen te gaan. Bovendien is dit een onderdeel van de project-MER. - In de uitgangspunten van het voorgestelde RUP wel degelijk wordt verwezen naar de best mogelijke bundeling. Het alternatief voorstel om een leiding te voorzien onder de N8 en N45 is weinig zinvol vanuit verkeerstechnisch- en veiligheidsstandpunt en omwille van de onderhoudsproblematiek. - Vlacoro adviseert dat het RUP wordt onderworpen aan de watertoets. 6. [B8]
Bezwaarindieners wijzen op :
- de gevaren van het doorkruisen van het Habitatrichtlijngebied (enkel waardevolle valleien en beken), waarbij het beekecosysteem bedreigd wordt. - de mogelijke alternatieve routes en vragen om de schade zoveel mogelijk te beperken in het kader van een algemene zorgplicht. - Vlacoro stelt vast dat de bezwaren in dit onderdeel vooral gericht zijn op de passende beoordeling die bezwaarindiener(s) schromelijk ontoereikend vind(en). Bezwaarindiener(s) betwist(en) ook de in het MER voorgestelde milderende maatregelen die zij onvoldoende vinden. Vlacoro kan zich echter niet in de plaats stellen van de bevoegde overheid die de MER – die de passende beoordeling bevatte – conform heeft verklaard en gaat er dus van uit dat ten aanzien van mens en milieu de nodige maatregelen om negatieve effecten te vermijden, kunnen worden genomen zonder het project totaal te schrappen of op een andere plaats uit te voeren. - Uit de vergelijking van het basistracé met het alternatief tracé blijkt dat het onderzochte alternatief tracé op het vlak van milieueffecten geen beter alternatief vormt voor het basistracé. - Aangezien het traject door een speciale beschermingszone loopt, moet ook aan de stedenbouwkundige vergunning een passende beoordeling worden gevoegd en moet advies worden gevraagd aan het Agentschap voor Natuur en Bos. Een evaluatie op dat ogenblik op basis van de concreet vastgelegde uitvoeringswijze (open sleuf of horizontale boring), lijkt wenselijk. - In de toelichtingsnota bij het RUP is aangegeven waarom dit tracé is gekozen (bundeling met een aantal zaken). Vlacoro kan zich, zoals al eerder gesteld, scharen achter de keuze voor dit tracé dat beantwoordt aan de uitgangspunten van artikel 4 van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening.
12
Dossier 274/FDC
7. [B9]
Bezwaarindieners stellen dat :
- de procedure van het openbaar onderzoek niet correct gevolgd werd - dit RUP de landerosie verder zal doen toenemen - de nodige schadevergoedingen voor de landbouwers niet voorzien zijn - deze gasleiding in het buitengebied ernstige veiligheidsrisico’s inhoudt - het MER weinig objectief is en de alternatieven onvoldoende bestudeerd heeft
Vlacoro verwijst hier naar de antwoorden en bemerkingen gegeven op de vorige bezwaren in kader 1 en 2 . Met betrekking tot de vraag naar de correctheid van het gevoerde openbaar onderzoek, heeft onderzoek door Vlacoro uitgewezen dat de wettelijke procedure-regels correct werden nageleefd. Veiligheidsrisico’s zijn aan bod gekomen in het MER en de nodige maatregelen om die in te perken zijn daarin al dan niet noodzakelijk gebleken en opgelegd.
B .2 . B espr ek i ng va n d e a d vieze n
[A1] Gemeenteraad Brakel Overeenkomstig artikel 42, §4 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening (hierna het “DRO”), geeft de gemeenteraad een negatief advies betreffende het Ontwerp RUP Leidingstraat. 1.
Procedurele voorafgaanden
De procedure tot opmaak van het RUP Leidingstraat dient te worden gekaderd binnen het project van de nv Fluxys, met maatschappelijke zetel te 1040 Brussel, Kunstlaan 31 (hierna “Fluxys”) om te voorzien in een nieuwe aardgasleiding tussen het ontspanningsstation in Opbrakel (Brakel) en het bestaande gasstation in Haaltert.
De gemeente Brakel heeft gedurende de verschillende fases ter realisatie van voormelde project, reeds herhaalde malen haar opmerkingen geformuleerd tegen het thans voorliggende tracé omdat een natuurgebied en habitatrichtlijngebied, m. n. “Bossen van de Vlaamse Ardennen en andere Zuid-Vlaamse Bossen”, wordt doorkruist en inzonderheid de milieueffectenrapportage (hierna het “MER”), uitgevoerd door het studiebureau Technum, afdeling gevestigd te 3500 Hasselt, Ilgatlaan 23 (hierna “Technum”), goedgekeurd d.d. 30 november 2005 (hierna “MER TECHNUM”) ter bescherming en vrijwaring van voormelde gebieden, kennelijk onvoldoende zekerheden biedt.
Om deze redenen heeft de gemeente Brakel dan ook twee vernietigingsprocedures ingeleid bij de Raad van State.
13
Dossier 274/FDC
De eerste vernietigingsprocedure, ingeleid op 29 mei 2006, heeft als voorwerp het koninklijk besluit van 5 mei 2006 waarbij de oprichting van installaties voor vervoer van aardgas door middel van leidingen, die private gronden bezetten op het grondgebied van de gemeenten Brakel, Lierde, Geraardsbergen en Ninove van openbaar nut werd verklaard. Deze procedure is bij de Raad van State gekend onder nr. G/A 173.429/X-12.856. Een tweede vernietigingsprocedure, ingeleid op 19 december 2006, heeft als voorwerp het ministerieel besluit van 11 oktober 2006 waarbij een vervoersvergunning voor vervoer van aardgas door middel van leidingen wordt verleend aan Fluxys voor de leiding DN 500 HD – Brakel (ontspanning) – Haaltert. Voormelde vervoersvergunning werd toegekend op basis van de bepalingen van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen. De vernietigingsprocedure is bij de Raad van State gekend onder nr. G/A 179.572/IX-5515. De feitelijke elementen betreffende het betreffende project zullen hierna beknopt worden toegelicht. a)
De verklaring van openbaar nut
Fluxys heeft bij schrijven d.d. 1 juni 2004 een aanvraag ingediend met het oog op het bekomen van een verklaring van openbaar nut voor de oprichting en de uitbating van installaties voor aardgasvervoer door middel van leidingen onder, op, of boven private onbebouwde gronden, niet omsloten met muren of omheiningen overeenkomstig de bouw- of stedenbouwvergunningen, gelegen op het grondgebied van de gemeenten Brakel, Lierde, Geraardsbergen en Ninove (hierna de “Aanvraag”). Ten gevolge van de Aanvraag vond op het grondgebied van de betrokken gemeenten, overeenkomstig artikel 3 juncto artikel 4 van het Koninklijk Besluit van 11 maart 1996 tot verklaring van openbaar nut voor het oprichten van gasvervoerinstallaties (hierna het “Koninklijk Besluit van 11 maart 1996”), een openbaar onderzoek plaats in de periode van 18 juni 2004 t.e.m. 19 juli 2004. Er werden gedurende de periode van openbaar onderzoek 29 bezwaarschriften ingediend Eveneens werd door de gemeente Brakel aan Fluxys een afschrift overgemaakt van de studie, opgemaakt door de heer Peter Vanderstuyf, voorzitter van de milieuraad, betreffende een “alternatief tracé voor de aardgasvervoerinstallatie via Ghislenghien” . In tussentijd werd, naar aanleiding van de aardgasvervoerinstallatie, het MER TECHNUM opgemaakt. Bij Koninklijk Besluit d.d. 5 maart 2006 werd de oprichting van installaties voor het vervoer van aardgas door middel van leidingen, die private gronden bezetten op het grondgebied van de gemeenten Brakel, Lierde, Geraardsbergen en Ninove van openbaar nut verklaard (hierna het “Koninklijk Besluit van 5 maart 2006”). Door middel van een verzoekschrift d.d. 29 mei 2006 werd door de gemeente Brakel aan de Raad van State om de vernietiging van het Koninklijk Besluit van 5 maart 2006 verzocht. Voormelde procedure is bij de Raad van State gekend onder nr. G/A 173.429/X-12.856 b)
de Vervoersvergunning
Tevens werd op 16 november 2006 door Fluxys een aanvraag ingediend om een aardgasvervoersvergunning te bekomen voor de oprichting en de exploitatie van de leiding DN 500 HD – Brakel (ontspanning) – Haaltert (hierna de “Aanvraag Vervoersvergunning”).
Op 20 januari 2006 werd door de gemeente Brakel negatief advies uitgebracht met betrekking tot de Aanvraag Vervoersvergunning : Op 11 oktober 2006 kwam niettemin het Ministerieel Besluit tussen waarbij een vervoersvergunning voor vervoer van aardgas door middel van leidingen wordt verleend aan Fluxys voor de leiding DN 500 HD – Brakel (ontspanning) – Haaltert (hierna de “Vervoersvergunning”).
14
Dossier 274/FDC
Door middel van een verzoekschrift d.d. 19 december 2006 werd door de gemeente Brakel aan de Raad van State tevens om de vernietiging van voormeld Ministerieel Besluit verzocht (Stuk 5). De annulatieprocedure is bij de Raad van State gekend onder nummer G/A 179.572/IX-5515. c)
Ontwerp RUP Leidingstraat
Onderhavig schrijven dient tenslotte te worden gekaderd binnen de opmaak van het RUP Leidingstraat. De gemeente Brakel formuleerde een negatief advies naar aanleiding van de plenaire vergadering d.d. 23 februari 2006 betreffende het voorontwerp van het RUP Leidingstraat . Door middel van een schrijven d.d. 17 maart 2007 formuleerde de gemeente Brakel nogmaals haar opmerkingen bij het voorontwerp van het RUP Leidingstraat en dit naar aanleiding van het verslag bij voormelde plenaire vergadering van 23 februari 2006 .
Vervolgens zullen wij aan de hand van een deskundig verslag, uitgevoerd door de bvba AEOLUS, met maatschappelijke zetel te 3290 Diest, Vroentestraat 2b (hierna “AEOLUS”), aantonen dat het MER TECHNUM ter bescherming en vrijwaring van het natuurgebied en habitatrichtlijngebied “Bossen van de Vlaamse Ardennen en andere Zuid Vlaamse bossen” onvoldoende zekerheden biedt en bijgevolg het MER TECHNUM ten onrechte als een voldoende basis voor de opmaak van het RUP Leidingstraat wordt aangewend. 2.
Ten gronde
Schending van artikel 6 van de richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna de “Habitatrichtlijn”); schending genomen uit artikel 36ter van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (hierna het “Decreet Natuurbehoud”); schending van de beginselen van behoorlijk bestuur, inzonderheid de materiële motiveringsplicht. 2.1
Wettelijke bepaling
Door middel van het besluit van de Vlaamse Regering d.d. 24 mei 2002 tot vaststelling van de gebieden die in uitvoering van artikel 4, lid 1, van de Habitatrichtlijn aan de Europese Commissie zijn voorgesteld als speciale beschermingszones, werden de “Bossen van de Vlaamse Ardennen en andere Zuid-Vlaamse bossen”, deels gelegen in de gemeente Brakel, als speciale beschermingszone (hierna “SBZ”) aangeduid (hierna het “Besluit van 24 mei 2002”). De Habitatrichtlijn werd in onze Vlaamse regelgeving geïmplementeerd door middel van het Decreet Natuurbehoud. De specifieke beschermingsvoorschriften, van toepassing in SBZ, werden geïntegreerd in “afdeling 3bis – De Speciale Beschermingszones” van het Decreet Natuurbehoud. Vergunningsplichtige activiteiten, plannen of programma’s die een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een SBZ kunnen veroorzaken, dienen onderworpen te worden aan een passende beoordeling wat betreft deze betekenisvolle effecten. In principe mag de bevoegde overheid de vergunning, het plan of programma slechts toestaan of goedkeuren indien de uitvoering ervan geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken SBZ kan veroorzaken. In afwijking van voormeld principe kan een vergunningsplichtige activiteit die, of een plan of programma dat een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een SBZ kan veroorzaken, slechts onder welbepaalde (cumulatieve) voorwaarden worden toegekend: BESLUIT De gemeente Brakel is als administratieve overheid trots op het “stukje beschermde natuur “ gelegen op haar grondgebied en vreest, geheel terecht, dat door de realisatie van de aardgasvervoerinstallatie, de door het Besluit van 24 mei 2002 beschermde “Bossen van de Vlaamse Ardennen en andere Zuidvlaamse bossen” zeer ernstig worden bedreigd.
15
Dossier 274/FDC
Het MER TECHNUM is, zoals hiervoor werd uiteengezet, kennelijk te onvolledig, te oppervlakkig en kennelijk te weinig wetenschappelijk onderbouwd om deze vrees weg te nemen, wel integendeel. Het MER TECHNUM erkent immers de “aantasting” (wat trouwens evident is) doch minimaliseert de gevolgen, zonder dat deze conclusie op een draagkrachtige en vooral correcte wijze wordt onderbouwd. Deze vaststelling klemt met de bevindingen van de heer Peter Vanderstuyf, voorzitter van de milieuraad, die, op basis van concrete elementen en gestaafd door een verklaring van een licentiate biologie, de “betekenisvolle aantasting” van de SBZ wel aantoont. De juistheid van voormelde bevindingen werden inmiddels ook bevestigd in het spoedverslag d.d. 31 oktober 2006 van AEOLUS alsook in het verslag ten gronde d.d. 28 februari 2007. In voormelde documenten wordt immers duidelijk bevestigd dat de conclusie van het MER TECHNUM, m.n. dat er geen sprake is van een betekenisvolle aantasting, voor ernstige kritiek vatbaar is. Gelet op voorafgaande overwegingen kan dan ook niet anders dan te worden geconcludeerd dat het Ontwerp RUP Leidingstraat geheel ten onrechte is gesteund op het MER TECHNUM daar de tenuitvoerlegging van het project wel degelijk een “betekenisvolle aantasting van de SBZ kan” veroorzaken. Het Ontwerp RUP Leidingstraat schendt dan ook op onmiskenbare wijze artikel 36ter, §5 van het Decreet Natuurbehoud. Het Ontwerp RUP Leidingstraat is immers gesteund op het MER TECHNUM dat zonder draagkrachtige motivering tot het besluit komt dat de aanleg van de aardgasvervoerinstallatie geen betekenisvolle aantasting van het SBZ tot gevolg heeft. Het besluit van het MER TECHNUM klemt met de feiten, m.n. de onbetwistbare vaststelling dat de aanleg van de aardgasvervoerinstallatie wel degelijk een ernstige en betekenisvolle aantasting van de SBZ tot gevolg heeft. Het Ontwerp RUP Leidingstraat schendt dan ook artikel 36ter, §5 van het Decreet Natuurbehoud nu, gegeven de betekenisvolle aantasting van de SBZ, de bepalingen van voormeld artikel niet werden nageleefd of in achtgenomen bij de opmaak van het RUP Leidingstraat alsook de beginselen van behoorlijk bestuur, inzonderheid de materiële motiveringsplicht. In de lijn van de reeds bij de Raad van State ingestelde vernietigingsprocedure betreffende uitvoerbare administratieve rechtshandelingen inzake het betreffende project, bevestigt de gemeente Brakel dan ook voormelde ernstige en gegronde wettigheidskritieken. Wij hopen dan ook dat u dit negatief advies in overweging zal nemen bij uw beoordeling van het Ontwerp GRUP Leidingstraat. Vlacoro neemt akte van de wettigheidskritiek vanwege de gemeente Brakel op het ontwerp RUP Leidingstraat (deel op het grondgebied van de gemeente Brakel). Het is niet aan VLACORO om in de plaats te treden van de Cel MER en andere sectorale adviezen ter zake te formuleren. Anderzijds werd het milieu-effectenrapport (inclusief passende beoordeling) goedgekeurd door de Cel MER op 30 november 2005. Verder verwijst Vlacoro naar haar eigen opmerking onder punt B.3.
16
Dossier 274/FDC
[A.2] De provincieraad van Oost-Vlaanderen verleent een voorwaardelijk gunstig advies. Overwegende dat het voorgestelde tracé op enkele plaatsen de Molenbeek doorsnijdt, die in het PRS geselecteerd is als structuurbepalend hydrografisch element op provinciaal niveau, dat voor structuurbepalende hydrografische elementen volgende ontwikkelingsperspectieven gelden: - Maximaal bewaren van deze elementen, - Het patroon van natuurlijk-meanderende hydrografische elementen behouden en waar mogelijk herstellen, - Vermijden van bebouwing in de open ruimte rond die elementen, - Het accentueren van de belangrijke landschappelijk-recreatieve rol van deze elementen, - Het uitzicht van deze waterpartijen vrijwaren, - Bewaren en waar mogelijk versterken van de typische begroeiing langs waterlopen, vijvers en vennen; Overwegende dat er gevraagd wordt om bij de realisatie van de infrastructuurwerken rekening te houden met deze ontwikkelingsperspectieven; Overwegende dat het voorgestelde tracé op enkele plaatsen fietsroutes uit het bovenlokale fietsroutenetwerk kruist of ermee parallel loopt, dat er wordt op aangedrongen dat de bestaande fiets- en wandelpaden kunnen behouden blijven; Overwegende dat de formulering van de ruimtelijke opties bij de stedenbouwkundige voorschriften van artikel 2 'leidingstrook' niet helemaal correct is, dat er gesteld wordt dat de overdruk 'leidingstrook' aangebracht wordt over agrarisch gebied ter hoogte van de Ninoofsesteenweg in Haaltert, dat als reden hiertoe wordt aangehaald dat deze gronden dan een agrarisch gebruik kunnen hebben maar er geen landbouwbedrijfsgebouwen kunnen opgericht worden, dat bij nazicht blijkt dat de overdruk werd aangebracht over woongebied met landelijk karakter, dat het wenselijk is dit aan te passen, dat het overigens ook niet duidelijk is wat precies het verschil is tussen artikel 1 'leidingstraat' en artikel 2 'leidingstrook' van de stedenbouwkundige voorschriften, dat het raadzaam is de nodige aanvullingen te doen; Overwegende dat het aangewezen is dat het tracé van de leidingstraat ook wordt weergegeven op de kaarten 'bestaande juridische toestand: gewestplan', dat dit meer duidelijkheid zal geven; Overwegende dat het plan verder voldoet aan de vormvereisten van een ruimtelijk uitvoeringsplan; De provincieraad verleent gunstig advies mits rekening wordt gehouden met de bovenstaande opmerkingen. VLACORO neemt kennis van dit voorwaardelijk gunstig advies en onderschrijft de vermelde opmerkingen. VLACORO adviseert om bij de infrastructuurwerken rekening te houden met de bovenvermelde ontwikkelingsperspectieven (opname in de toelichtingsnota) en adviseert een aanpassing van de stedenbouwkundige voorschriften.
B .3 . E i gen o p me rk ing en V la co ro
Vlacoro heeft kennis genomen van het MER en stelt vast dat er zeer veel bezwaren zijn geformuleerd op de kwaliteit van dit rapport en op de wijze waarop dit MER procedurieel tot stand is gekomen. VLACORO is van mening dat zij niet in de plaats kan treden van de bevoegde overheden die moeten oordelen over inhoudelijke materies, in casu de MER-plicht, waarvoor zij bevoegd zijn.
17
Dossier 274/FDC
Mede hierdoor komt Vlacoro tot de vaststelling dat individuen of organisaties ten gronde geen bezwaarmogelijkheden hebben ten aanzien van stellingen en conclusies vervat in een MER. Vlacoro wenst deze bekommernis mee te geven aan de Vlaamse Regering.
B .4 . B es luit Vlacoro geeft gunstig advies over het ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan “Leidingstraat Brakel – Haaltert”, mits - rekening wordt gehouden met bovenstaande opmerkingen en voorwaarden.
Verleend te Brussel op 17 september 2007
Lieve Reenaers vaste secretaris
Filiep Loosveldt voorzitter
Bijlage: overzicht van de ingediende bezwaarschriften en adviezen
18