Dossier 100
ADVIES VLAAMSE COMMISSIE VOOR RUIMTELIJKE ORDENING Ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan HST-station Antwerpen – Omgeving Kievitplein
A. Samenvatting van het dossier A.1. Situering Het Centraal Station te Antwerpen wordt momenteel uitgebouwd tot een HST-station en uitgebreid met een tweede toegang waardoor mag verwacht worden dat het gebied in de nabije omgeving van deze toegang een sterke ontwikkeling zal kennen. Vorig jaar heeft zich reeds een eerste investeerder aangediend met een project ter hoogte van het Kievitplein. De projectontwikkelaar wenst er het bestaande hotel af te breken en nieuwe kantoren, een businesscenter, een nieuw hotel en woningen te realiseren. Om de toekomstige ontwikkelingen te richten en aangezien de stationsomgeving van het HSTstation van gewestelijk niveau is, dient hiervoor een gewestelijk RUP te worden opgemaakt. Bij de opmaak van het voorliggend RUP heeft de Afdeling Ruimtelijke Planning zich gebaseerd op de stedenbouwkundige studie die door een Nederlands Studiebureau (MVRDV) werd uitgevoerd in opdracht van de Stad Antwerpen. In het RUP worden nieuwe bestemmings- en inrichtingsvoorschriften opgesteld voor een aantal zones die volgens het gewestplan gelegen zijn in woongebied en voor een deel van het huidig spoorweggebied in zone voor openbaar nut. A.2. Ontwerp Het plangebied bestaat uit bestaande en nieuwe blokken tussen Korte Kievitstraat, Ploegstraat, Copernicuslaan, Lange Kievitstraat, Van Immerseelstraat, Stoomstraat, Van Sprangenstraat, Baron Joostenstraat en de spoorwegbundel. Aan de westelijke zijde grenst het gebied aan de 2° toegang van het station en aan de spoorwegbundels. Aan zuidelijke zijde sluit het gebied aan op de Plantijn en Moretuslei, een belangrijke invalsweg naar het centrum van Antwerpen. Oostelijk sluit het gebied aan op een dicht woonweefsel van gesloten blokken en een sterk verloederde buurt met uitzondering van het vijf verdiepingen tellend kantoorgebouw van de Vlaamse administratie. In het Noorden is de Zoo van Antwerpen gelegen, een belangrijke groene long in de binnenstad. Voor het plangebied wordt de ontwikkeling beoogd van een stedelijk weefsel met een duurzaam en multifunctioneel karakter. Door middel van een ordening van parallelle stroken open ruimten en bebouwing wordt het patroon van gesloten bouwblokken doorbroken en ontstaat een nieuw patroon van gebouwengroepen, straten, pleinen en doorsteken. Een verweving van stedelijke activiteiten binnen deze stroken staat voorop. Grenzend aan de tweede toegang tot het station wordt een plein gecreëerd dat ruimte biedt aan voetgangers, fietsers en kiss&ride- plaatsen. Op de bestaande brug over de Plantijn en Moretuslei wordt een nieuw parkgebied voorgesteld en worden voet- en fietspaden voorzien. Er wordt een maximaal aantal parkeerplaatsen per zone vastgelegd. De enige in/uitrit van de ondergrondse parkeergarages in de verschillende zones wordt toegelaten in Blok A en zal ook de ondergrondse parking van de NMBS bedienen (600 plaatsen, buiten het plangebied gelegen). De hoofdontsluiting van het gebied zal gebeuren langs de Van Immerseelstraat. Deze zal hiertoe heringericht worden met respect voor het verblijfskarakter van de straat.
1
Dossier 100
Er worden stedenbouwkundige voorschriften opgemaakt waarbij 3 verschillende bestemmingsgebieden worden onderscheiden: − Stationsomgeving Antwerpen; Dit gebied wordt opgedeeld in 4 zones (A, B, C en D). Voor iedere zone wordt de inrichting van het gebied nader uitgewerkt in een inrichtingsrapport dat wordt gevoegd bij de aanvragen voor stedenbouwkundige vergunningen en verkavelingsvergunningen in deze zone. −
Parkgebied Plantijn en Moretus;
−
Gebied voor lokale wegenis.
A . 3 . O ve r e e n s t e m m i n g m e t h e t R u i m t e l i j k S t r u c t u u r p l a n V l a a n d e r e n In de bindende bepalingen van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen is het HST-station Antwerpen geselecteerd als poort op Vlaams niveau. Het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor de stationsomgeving rond het Kievitplein werd opgemaakt in overeenstemming met de ontwikkelingsperspectieven die hieromtrent in het RSV worden geformuleerd (RSV p. 462, 465466). A.4. Openbaar onderzoek Het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan werd onderworpen aan een openbaar onderzoek gedurende 60 dagen van 6/1/03 tot 7/3/03. Bezwaren kunnen worden bezorgd aan Vlacoro of aan de betrokken gemeente uiterlijk op de laatste dag van het openbaar onderzoek. De gemeente bezorgt de bij haar ingediende bezwaren aan Vlacoro binnen de drie werkdagen na het afsluiten van het openbaar onderzoek, in casu ten laatste op 12/3/03. Alle bezwaarschriften worden opgenomen in een databank1 zodat in het advies van Vlacoro ieder bezwaar kan worden geïdentificeerd en iedere bezwaarindiener kan terugvinden welk gevolg Vlacoro aan zijn bewaar heeft gegeven. Bij het openbaar onderzoek werden in het totaal 188 bezwaarschriften ingediend door 248 personen. Hierbij werden: −
geen laattijdige bezwaren ingediend;
−
1 bezwaar ingediend dat niet aan de vormvereiste beantwoordt (100/B/1);
−
163 gelijkaardige bezwaren bezorgd ondertekend door 167 personen die in de databank worden aangegeven als “type P1”; op 19 hiervan werden bijkomende opmerkingen gemaakt, dit wordt in de databank aangeduid als “+o”;
−
5 gelijkaardige bezwaren ondertekend door 29 personen, in de databank opgenomen onder “type P2”, waarbij op 1 bezwaarschrift bijkomende opmerkingen werden gemaakt;
−
3 gelijkaardige bezwaarschriften bezorgd door 10 personen, in de databank aangeduid als “type P3”, hierbij werden geen eigen opmerkingen gemaakt.
A . 5 . A d vie z e n Er werden 2 adviezen van gemeenten en provincies tijdig aan Vlacoro overgemaakt en eveneens opgenomen in de databank: −
advies van de gemeenteraad van de stad Antwerpen (100/A/1);
−
advies van de provincieraad van Antwerpen (100/A/2).
1
Uittreksel van de databank in bijlage.
2
Dossier 100
B. Advies van Vlacoro B . 1 . B e s p r e k i n g va n d e b e z w a r e n e n o p m e r k i n g e n De nummers tussen [] verwijzen naar de bezwaarschriften zoals zij opgenomen zijn in de databank. V i e r a c a d e m i c i , l e d e n va n d e S t u u r g r o e p S t e d e l i j k e I n vu l l i n g K i e vi t s p l e i n [ 1 ] 1. Een grotere detaillering van het RUP is nodig. De wezenlijke kenmerken uit het (eenstemmig door de Stuurgroep Stedelijke Invulling Kievitsplein goedgekeurde) MVRDV-ontwerp dienen in het RUP opgenomen en mogen niet overgelaten worden aan inrichtingsrapporten. Vlacoro vindt niet dat een grotere detaillering zonder meer nodig is. Het is voor Vlacoro inderdaad zo dat de ruimtelijke ordening, die moet gepland worden op lange termijn, voldoende flexibel moet zijn om doelstellingen en middelen te kunnen aanpassen aan wijzigende omstandigheden. Daarom dienen in een ruimtelijk uitvoeringsplan enkel de ruimtelijk essentiële elementen te worden bepaald. Onnodige detaillering leidt tot snel achterhaalde plannen, veelvuldige afwijkingen en nodeloze administratieve procedures. In die optiek is een ruimtelijk uitvoeringsplan anders dan een bijzonder plan van aanleg dat tot in de details zaken vastlegt. Anderzijds vereist de rechtszekerheid naar de burger toe dat essentiële zaken zoals bestemming, volumes en gabarieten en een aantal inrichtingsmaatregelen verordenend worden vastgelegd. Vlacoro kan zich dus enigszins scharen achter de bij dit RUP gevolgde werkwijze, waarbij in een RUP minimumvoorschriften worden opgenomen en de meer gedetailleerde uitwerking van de zones geregeld wordt in samenhangende inrichtingsrapporten (stedenbouwkundig voorschrift 1.6). Nochtans moeten er gelet op de impact van dit RUP meer zaken verordenend worden vastgelegd wil men voldoende garanties op een degelijke invulling krijgen (zoals omtrent de verhouding kantoren tegenover wonen, het gebouwengabariet of - volume, de parkeerproblematiek, enz. (zie ook verder het antwoord van Vlacoro bij de kaders 4, 5, en 6). Vlacoro merkt anderzijds op dat uit het feit dat het MVRDV-ontwerp mee aan de basis heeft gelegen aan het ontwerp RUP, niet mag worden afgeleid dat de wezenlijke kenmerken uit dat MVRDV-ontwerp zouden dienen te worden overgenomen in het RUP of dat het MVRDV-ontwerp het toetsingskader zou moeten zijn voor het RUP en de latere inrichtingsrapporten.
2. Binnen het wettelijk principe van de subsidiariteit legt het RUP de hoofdlijnen vast die door de gemeente via inrichtingsplannen moeten gedetailleerd worden en waarbij de stedelijke belangen worden geënt op de gewestelijke. Voor blok A worden beide plannen samen ingediend wellicht onder druk van de projectontwikkelaar en onder voorbijgaan aan de "plaatselijke belangen" zoals vertolkt in het MVRDV-ontwerp. Hoewel Vlacoro geen zicht heeft op de juiste stand van zaken van een eventueel inrichtingsrapport voor blok A, ziet de commissie er geen problemen in indien de opmaak van een dergelijk rapport reeds een aanvang zou hebben genomen of zich zelfs in een eindfase zou bevinden. Niets belet de ontwerpers van een dergelijk rapport om pro-actief tewerk te gaan ten aanzien van het voorliggend RUP.
3
Dossier 100
3. De interpretatie van het RUP door de inrichtingsplannen en mogelijke afwijkingen moeten (zoals op de Stuurgroep eenstemmig afgesproken) worden begeleid door een team van experten of een bouwmeester die de conformiteit aan het oorspronkelijke concept toetst. Vlacoro meent dat het instellen van een team van experten niet reglementair dient opgelegd te worden, maar desgevallend door de vergunning verlenende overheid kan worden ingesteld. Voor zoveel als nodig wijst Vlacoro erop dat de inrichtingsrapporten in overeenstemming dienen te zijn met het definitieve gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan en getoetst dienen te worden aan de visie en ontwikkelingsperspectieven van de bijhorende toelichtingsnota. Daarin staan onder meer een aantal opties in functie van een kwalitatief en duurzaam te concipiëren stedelijk weefsel. Het is evident dat zo'n rapport met een visie voor het gebied slechts kan opgemaakt worden door een daartoe onderlegd ontwerpteam. Ook een degelijke beoordeling is gegarandeerd want het rapport moet geviseerd worden door de gewestelijk planologisch en stedenbouwkundig ambtenaar. Vlacoro is verder van oordeel dat ingeval van een openbaar onderzoek bij de aanvraag voor stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning de burgers ook kennis moeten kunnen krijgen van het inrichtingsrapport van het blok waar de vergunning is gesitueerd.
4. In vergelijking met het MVRDV-ontwerp is de toegelaten bouwoppervlakte systematisch verhoogd (+21% in totaal). De bebouwingsdichtheid is nochtans niet alleen gegroeid uit een vormconcept, maar ook om de bereikbaarheid van de stationsingang te verzekeren. Dat kan door beperking van verkeersverwekkers, door de toelaatbare bebouwde oppervlakte te beperken en een menging van functies waardoor de verkeersspitsen gespreid worden (wonen en werken). Het RUP bevat geen regels i.v.m. het toegelaten bouwvolume (geen maximum bouwhoogte, noch V/T-verhouding). Het voorliggend plan laat massieve hoogbouw toe, daar waar het MVRDVontwerp uitdrukkelijk rekening hield met de kwetsbare 19de eeuwse omgeving door een verfijnde afwisseling van hoog- en laagbouw, open ruimten tussen gebouwen, maximale doorwaadbaarheid, maximaal te bebouwen oppervlakte. Het door de projectontwikkelaar voorgestelde project werd door de Stuurgroep verworpen en wordt nu mogelijk. De mogelijke uitbreiding van de ter beschikking gestelde oppervlakte met 20% uit de voorschriften kan leiden tot een onverantwoorde verdichting. De motivering van dat artikel is onduidelijk. Wat bouwoppervlakte, bouwvolume, bouwhoogte en V/T-verhouding betreft meent Vlacoro dat deze verder kunnen uitgewerkt worden in het inrichtingsrapport (zie ook het antwoord van Vlacoro bij kader 1). De toelichtingsnota bij het RUP biedt daarvoor voldoende mogelijkheden onder punt 1.4.2, verder te vertalen naar de verordenende stedenbouwkundige voorschriften en de daarbij opgenomen eisen gesteld aan de inhoudelijke elementen, waar perspectieven geboden worden omtrent hoog- en laagbouw en omtrent en de wenselijkheid van een grote afwisseling inzake architectuur, volume en expressie van de gebouwen. Nochtans zijn voor Vlacoro de verordenende bepalingen niet ver genoeg uitgewerkt om die intenties voldoende kwalitatief hard te maken. Ook wat de verdichting van het gebied betreft, meent Vlacoro dat die dient bewaakt te worden via de inrichtingsrapporten, maar ook beter kan gegarandeerd worden via nader uit te werken verordenende bepalingen.
5. Een billijke spreiding van de noodzakelijke functiemenging. Functiemenging is een basisuitgangspunt van het plan en daarom moet de geplande menging per blok worden bepaald. In blok 1 moet de hotelfunctie worden geraamd en van de woonfunctie afgezonderd. Ook voor andere blokken dient verhouding aangegeven. Zo niet worden alleen ogenschijnlijk meest rendabele functies (kantoren) overgewaardeerd. Dat gaat niet alleen in tegen de algemeen goedgekeurde planoptie, maar is ook markteconomisch minder zeker dan voorgesteld. De kantoorontwikkeling in Antwerpen vindt immers op verschillende locaties plaats.
4
Dossier 100
De functiemenging moet ook de verticale dimensie respecteren. De "stedelijke plint" moet functies bevatten die in rechtstreekse relatie staan tot het openbaar domein. De bepaling van het RUP dat "een deel van de gelijkvloerse oppervlakte" hieraan moet beantwoorden is zo onduidelijk dat aan de regel met zeer kleine ingrepen kan worden voldaan. Om dit te vermijden moet de verhouding van publieke ruimte georiënteerde functies t.o.v. de totale plintlengte kwantitatief worden voorgesteld. Vlacoro is van oordeel dat er inderdaad bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de functiemenging, doch stelt voor om dit nader te preciseren in de inrichtingsrapporten. De toelichtingsnota bij het RUP (punt 1.4.2 en de eisen gesteld aan de inhoudelijke elementen bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften) bieden hiervoor voldoende perspectieven. Nochtans is duidelijk dat de verordenende voorschriften op dat punt tekort schieten, waar toch een aantal inhoudelijke elementen best strikter worden vastgelegd wil men een degelijke functievermenging verkrijgen. Mogelijks moeten verhoudingen tussen wonen en diensten en/of horeca strikter worden vastgelegd.
6. Parkeerplaatsen dienen gerelateerd aan de aangeboden oppervlakte. 90% van het parkeeraanbod concentreren in blok A verleent een monopolie en concurrentievoordeel en is ongewenst voor de verkeersafwikkeling en brandveiligheid. Een tweede parkeergarage voor ca 550 wagens onder blok B of C zou een oplossing zijn en de bediening van de stationsingang verbeteren. Het tekort aan de parkeerplaatsen in de Provinciestraat dient geraamd en nadien moeten er een aantal plaatsen worden voorbehouden aan de bewoners. Vlacoro is van oordeel dat bij de inrichting van de onderscheiden zones moet rekening gehouden worden met de ruimtelijke gegevenheden die eigen zijn aan elke zone. Aldus sluit Vlacoro een gedifferentieerde aanpak van de zones binnen het plangebied niet uit. Vlacoro stelt anderzijds wel vast dat de stringente verdeling en de vaste bepaling van het maximum aantal toegestane parkeerplaatsen over de verschillende zones best niet zonder meer wordt vastgelegd omdat niet duidelijk is op welke inschatting die verdeling is gebaseerd. Een verdere invulling van de zones, gekoppeld aan een mobiliteitsstudie, waarbij rekening wordt gehouden met de eventuele huidige parkeerdruk en - aanbod, moet een beter zicht geven op de nood. Ook de vraag naar een tweede parkeergarage in blok B of C moet uit die studie blijken. 7. Enkele sluitstukken in het eenstemmig goedgekeurd en bijgestuurd ontwerp moeten via het RUP worden beveiligd. De mogelijke realisatie overlaten aan toevallige marktontwikkelingen kan de globale planoptie in gevaar brengen. a. Sluitstuk 1: het functioneel gemengd karakter (wonen, kantoren, diensten) op het bouwblok langs de Ploegstraat tegen de zoo met een verhoogd wandelterras met zicht op de zoo moet worden overgenomen. Dit is essentieel om binding tussen burgers en Kievitsplein te verzekeren (cf. Zuiderterrassen Schelde) en leidt tot een grotere integratie binnen de stad. Er moet aandacht besteed worden aan het zichtbaar maken van de zoo van op het plein. b. Sluitstuk 2: het handhaven van de strokenbouw. Het uitstel van de afbraak van het Europahotel en vervanging door de nieuwe stroken kan daarom niet worden toegelaten. De eigenaar van de terreinen moet voor de vervanging instaan. Dit is in het goedgekeurd plan voorzien en was ook bij de eigendomsovergang bekend. c. Sluitstuk 3: De bovengrondse verbinding tussen de gebouwen moet uitdrukkelijk beperkt worden tot één verdieping en op minstens 15 m hoogte om doorkijk te waarborgen. Zo niet ontstaat een ongewenste schaalvergroting die in de planoptie uitdrukkelijk werd tegengegaan. Dit zal ook de functiemenging storen.
5
Dossier 100
d. Sluitstuk 4: De openbaarheid en de wijze van invulling van de tussenliggende stroken moeten worden vastgelegd. Deze moeten als stedenbouwkundige lasten worden aangelegd door de eigenaars van de aangrenzende gebouwen om te vermijden dat ofwel zones worden afgesloten zonder functie ofwel niet worden aangelegd en braak blijven. Wat de opname van elementen uit het MVRDV-ontwerp betreft, verwijst Vlacoro naar haar antwoord bij kader 1. a. Vlacoro verwijst hier naar punt 1.4.2 van de toelichtingsnota waar ontwikkelingsperspectieven naar voren geschoven worden omtrent de integratie van de zoo. Vlacoro meent dat de uitwerking daarvan niet in het RUP dient opgenomen, maar in het inrichtingsrapport. Mogelijks moeten wel een aantal elementen verordenend worden vastgelegd. b. In het RUP is inderdaad in punt 1.3.3 van de toelichtingsnota gesteld dat het hotel in eerste instantie kan behouden worden. Het is echter duidelijk dat dit in functie van de nieuwe ontwikkelingen, in casu de strokenbouw, zal afgebroken worden en vervangen worden door nieuwbouw. Het lijkt dus voor Vlacoro evident dat fasering van de uitvoering van die zone en derhalve van de afbraak van het hotel, deel zal uitmaken van het inrichtingsrapport voor die zone. Het een (het uitstellen van de afbraak) kan met andere woorden het andere (de realisatie van de strokenbouw) niet hypothekeren. c. Vlacoro verwijst hier naar punt 1.4.2 van de toelichtingsnota waar ontwikkelingsperspectieven naar voren geschoven worden omtrent luchtverbindingen. Vlacoro meent dat de uitwerking daarvan niet in het RUP dient opgenomen, maar in het inrichtingsrapport waar, op basis van de in het punt 1.4.2 en de eisen gesteld aan de inhoudelijke elementen bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften, een kwalitatieve vertaling kan gegeven worden die beantwoordt aan de verzuchtingen van de bezwaarindiener. d. Vlacoro sluit zich aan bij dit bezwaar waar in het RUP inderdaad niet is bepaald wie verantwoordelijk zal zijn voor het aanleggen of voorzien van de openbaar te houden of te maken open ruimtes. Het lijkt inderdaad evenwel aangewezen dit minstens door te schuiven naar het inrichtingsrapport en, in toepassing van artikel 105 van het decreet houdende organisatie van de ruimtelijke ordening, als last te verbinden aan de stedenbouwkundige vergunning. Joodse Gemeente MCB en haar scholengemeenschap [2] 8. Deze bezwaarindiener geeft een omstandige motivering van de mate van betrokkenheid bij de omgeving en van het belang om een bezwaarschrift in te dienen. Vlacoro merkt op dat het juridisch niet vereist is dat bezwaarindieners hun betrokkenheid of belang aantonen.
9. Het ontwerp voorziet een aantal ontwikkelingsperspectieven en stelt een aantal ruimtelijke inzichten voorop die op drastische wijze indruisen tegen de feitelijke leef- en omgevingssituatie van de Joodse gemeente en die de noodzakelijke uitbreiding van de MCB en de scholengemeenschap ernstig bedreigen en nagenoeg onmogelijk maken. MCB heeft daar een rapport uitgebracht waarover overleg is gepleegd met de ontwerpers, Eurostation, NMBS en verschillende vertegenwoordigers van de stad Antwerpen en in welk verband ook toezeggingen zijn gedaan. Deze aspecten komen echter niet aan bod in het gewestelijk RUP. Vlacoro wijst erop dat de basisperspectieven voor de ontwikkeling van het plangebied vastgelegd zijn in het RSV en hernomen worden in de toelichtingsnota bij het RUP (toelichtingsnota – p. 6). Het RSV gaat onder meer uit van de mogelijkheid van een stedelijk vernieuwingsproject voor het centraal station en de omliggende wijken. Vlacoro acht het vanzelfsprekend dat bij de realisatie van dit stedelijk vernieuwingsproject niet kan voorbij gegaan worden aan de aanwezigheid van de Joodse gemeente en haar scholengemeenschap.
6
Dossier 100
De commissie herinnert er daarbij wel aan dat hier een ontwerp RUP voorligt dat slechts minimumvoorschriften bevat en dat verder dient uitgewerkt te worden in inrichtingsrapporten. Met de noden van de Joodse gemeenschap kan rekening gehouden worden in die inrichtingsrapporten. Anderzijds beklemtoont Vlacoro dat niet uit het oog mag verloren worden dat het HST-station een poort is die van uitzonderlijk belang is voor de economische structuur van Vlaanderen (RSV – p. 456), wat meebrengt dat plaatselijke belangen desgevallend moeten wijken voor de belangen van het Vlaamse Gewest. 10. Het subsidiariteitsbeginsel is volgens de bezwaarindieners geschonden. Het optreden van het Vlaamse niveau is te verstrekkend naar de omschrijving van het plangebied toe. De wijde omgeving naar de Plantin en Moretuslei wordt erin begrepen, wat geenszins naar functionele invulling toe een stationsgebonden gebied betreft, noch daarvoor in aanmerking kan komen. De opmaak van een gewestelijk RUP behoeft geenszins het voorschrijven en inkleuren van bestemmingsvoorschriften voor de zones B, C en D. Het creëren van een stedelijke multifunctionaliteit en invulling naar bestemmingsvoorschriften toe lijkt eerder een stedelijke aangelegenheid/bevoegdheid. Ook op deze manier wordt het subsidiariteitsbeginsel geschonden. Op het vlak van ruimtelijke planning is het aangewezen dat een overheid, vooraleer zij haar bevoegdheid gebruikt, nagaat of zij er niet beter aan doet de voorgenomen bevoegdheidsuitoefening aan andere overheden over te laten. Wanneer zij besluit haar bevoegdheid aan te wenden, mag zij die niet verder gebruiken dan nodig is voor het daarmee nagestreefde doel. Het uitgangspunt volgens het subsidiariteitsprincipe daarbij is dat de lagere overheden bevoegd zijn en dat slechts subsidiair en voor zover voldaan is aan de voor toepassing ervan gestelde eisen het Gewest bevoegd kan worden geacht. Het Gewest kan aldus slechts optreden "indien" en "voor zover" de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de provincies en gemeenten kunnen worden verwezenlijkt. "Indien" wijst erop dat er voorwaarden voorhanden dienen te zijn voor het optreden van het Vlaamse Gewest. "Voor zover" wijst op een bijkomende voorwaarde: het optreden moet voldoen aan het proportionaliteitsbeginsel. Als de gemeenten en provincies de gelegenheid nog niet hebben gehad om een eigen optreden te overwegen of te realiseren maakt het daarom het Gewest nog niet bevoegd. Het subsidiariteitsprincipe vereist dat de voorgenomen doelstellingen "niet voldoende" door provincies en gemeenten zouden kunnen worden verwezenlijkt. Aldus ontbreekt elk motief waarom het Gewestelijke planningsniveau hier een initiatief genomen heeft. Minstens werd het lokale initiatief manifest genegeerd. De joodse gemeente had reeds in ver gevorderde mate overleg gepleegd met de vertegenwoordigers van de stad en van de NMBS naar de ontwikkelingsperspectieven van het gebied palend aan het Kievitplein. Door deze laatsten werden hen verschillende toegevingen gedaan. Er werd hierbij rekening gehouden met de noodzaak tot uitbreiding van de joodse gemeente en met een aantal verzuchtingen die de veiligheid zouden waarborgen. Op het Vlaamse planningsniveau werd met deze omstandigheden geen rekening minstens werd dit niet veruitwendigd in het thans voorliggende ontwerp.
gehouden,
Vlacoro kan het bezwaar niet bijtreden en is van oordeel dat het subsidiariteitsprincipe niet geschonden wordt noch op het vlak van de gebiedsomschrijving, noch op het vlak van de invulling van de stationsomgeving. Het Vlaamse gewest begeeft zich in dit dossier niet op een terrein dat uit hoofde van het subsidiariteitsbeginsel aan de stad of de provincie zou moeten worden overgelaten. De stationsomgeving van het HST-station Antwerpen-Centraal is inderdaad van Vlaams niveau en het garanderen van de ontwikkelingsmogelijkheden voor dit station, waaronder de mogelijkheid voor een stedelijk vernieuwingsproject voor het station en de omgevende wijken, vereist dan ook de opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan dat daartoe een voldoende ruime omgeving omvat, wil het voldoende inspelen op die potenties en het impactgebied van het dusdanig grote station.
7
Dossier 100
Vanuit procesmatig oogpunt betreurt Vlacoro dat de Joodse gemeente en scholengemeenschap zich in dit dossier gepasseerd voelen door het Vlaamse planningsniveau, terwijl uit de toelichtingsnota bij het RUP blijkt dat de visie van het RUP onder meer op basis van een overleg tussen de stad, de Vlaamse overheid en de projectontwikkelaar en architecten van één van de zones verder verfijnd is (toelichtingsnota – p. 5 en 10). Anderzijds wijst Vlacoro dat het net de bedoeling van de openbaarmakingsprocedure is rekening te houden met zoveel mogelijk standpunten van zoveel mogelijk partijen.
11. In het ontwerp is er een tegenstrijdigheid te ontwaren tussen de verordenende stedenbouwkundige voorschriften (art. 1.2) naar bestemming van het gebied enerzijds en de geplande onteigeningen van de schoolpanden van MCB anderzijds. De in het ontwerp voorgestelde onteigeningen van de panden van de MCB in de Van Immerseelstraat 12 en 32 en in de Van Spangenstraat 18 dienen uit hoofde van art. 1.2 van de stedenbouwkundige voorschriften te geschieden in het licht van de bestemming die daaraan zal worden toegekend. In dat artikel wordt gesteld dat het gebied bestemd zal worden voor personeelsintensieve en bezoekersintensieve activiteiten, stedelijk wonen en openbare ruimten. Ook aan het wonen verwante voorzieningen zoals winkels voor dagelijkse aankopen, horeca kleine bedrijven, openbare en private nutsvoorzieningen en diensten, sociaal-culturele inrichtingen en recreatieve voorzieningen zijn mogelijk voor zover ze verenigbaar zijn met de onmiddellijke multifunctionele stedelijke omgeving. Hieruit blijkt duidelijk dat geen rekening werd gehouden met de honderden joodse schoolkinderen die dit gebied dagelijks frequenteren. Er wordt in het ontwerp echter slechts melding gemaakt alsof in het gebied uitsluitend een synagoge zou gevestigd zijn. Nergens in het ontwerp wordt voor de scholengemeenschap zekerheid geboden naar de bestaanbaarheid en verenigbaarheid ervan met de ontwikkelingsperspectieven van het gebied. Dit blijkt alleszins uit de in het vooruitzicht gestelde onteigeningen die uitsluitend doorgevoerd worden ten einde de Van Immerseelstraat als nieuwe belangrijke ontsluitingsweg te kunnen verbreden. Dit komt daarenboven geenszins de veiligheid van de schoolkinderen tegemoet en dit ontwikkelingsperspectief is daardoor gewoonweg ondenkbaar. Artikel 1.2 van de stedenbouwkundige voorschriften vermeldt enkel de begrippen openbare nutsvoorzieningen en diensten. Gelet op de huidige invulling van het gebied dient dit aangevuld met de term "gemeenschapsvoorzieningen". Vlacoro stelt vast dat het gebied voor autoverkeer ontsloten wordt langs de Van Immerseelstraat, die daarvoor heraangelegd en verbreed dient te worden. Deze heraanleg en verbreding is niet realiseerbaar zonder de voorziene onteigeningen in de Van Immerseelstraat en de Van Spangenstraat. Niet overgaan tot deze onteigeningen zou de uitvoering van het RUP hypothekeren. Vlacoro acht de bezorgdheid van de bezwaarindieners omtrent de verkeersveiligheid in de schoolomgeving uiteraard terecht en meent dat daar bij de heraanleg en verbreding van de van Immerseelstraat bijzondere aandacht dient te worden aan besteed. Vlacoro sluit zich tenslotte aan bij de bezwaarindiener en stelt voor dat stedenbouwkundig voorschrift 1.2 wordt aangevuld met de term gemeenschapsvoorzieningen.
12. Bezwaarindieners vragen zich af welke activiteiten gedekt worden door het begrip "kleine bedrijven" (art. 1.2 van de stedenbouwkundige voorschriften). Het centrum van de stad lijkt mede gelet op de aanwezigheid van de scholengemeenschap en de historische aanwezigheid van de joodse gemeente, weinig aangewezen.
8
Dossier 100
Vlacoro brengt begrip op voor deze bekommernis. Heel wat activiteiten zijn reeds uitgesloten op basis van de milieuwetgeving (VLAREM-wetgeving) als er zich woningen bevinden binnen een bepaalde perimeter. Voor de activiteiten die niet op voorhand zijn uitgesloten op basis van de milieuwetgeving, zal de afweging over de al dan niet verenigbaarheid van de activiteit in een multifunctionele stedelijke omgeving gemaakt worden naar aanleiding van de stedenbouwkundige vergunning.
13. Het is de bezwaarindieners onduidelijk hoe de begrippen horeca en vooral recreatieve voorzieningen moeten worden ingevuld. Het lijkt niet opportuun om discotheken of dancings te vergunnen midden de bestaande joodse gemeente. Een minimum aan respect voor de eigenheid en waardebeleving van de bezwaarindieners lijkt geen overdreven verwachting. Multifunctionaliteit mag geen synoniem zijn voor het ondoordacht naast elkaar conflicterende bestemmingen.
plaatsen van
Ook Vlacoro is van oordeel dat multifunctionaliteit geen synoniem mag zijn van het ondoordacht naast elkaar plaatsen van conflicterende bestemmingen en meent dat hieraan in de inrichtingsrapporten bijzondere aandacht dient te worden besteed. Voorts is het inplanten van eventueel hinderlijke inrichtingen het voorwerp van een milieuvergunning. Vlacoro verwijst hier verder naar haar antwoord bij kader 12.
14. In de zones B en C wordt 30% van de vloeroppervlakten voorbehouden voor woningen. Door het hanteren van deze normen worden noodzakelijke en voorziene uitbreidingen gehypothekeerd en wordt een nieuwe zonevreemdheid gecreëerd met betrekking tot de bestaande situatie. Vlacoro wijst erop dat stedenbouwkundig voorschrift 1.2 slechts een minimumnorm oplegt die nader dient uitgewerkt in inrichtingsplannen. Vlacoro meent niet dat daardoor een zonevreemdheid wordt gecreëerd of uitbreidingen gehypothekeerd worden.
15. In art. 1.2 wordt melding gemaakt van het begrip "publieke functies'". Dit is volgens de bezwaarindieners geen gangbare term inzake ruimtelijke ordening. Aangepaste terminologie is aangewezen. Vlacoro deelt de bezorgdheid van de bezwaarindieners omtrent het gebrek aan eenduidige en gangbare terminologie, maar merkt anderzijds op dat uniforme taalgebruik van bestemmingsvoorschriften uit het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en toepassing van de ontwerpgewestplannen en gewestplannen vandaag niet meer onverkort van toepassing mag zijn gelet op de totaal andere aard en diversiteit van het huidige planningsinstrumentarium.
16. In artikel 1.4 van de stedenbouwkundige voorschriften wordt voorzien in de aanleg van stroken van open ruimte. Toegepast op de zones B en C houdt dit in dat de eigendommen van bezwaarindieners niet zouden kunnen behouden worden in hun huidige toestand. Een eventuele uitbreiding van de synagoge en school in zone C worden hierdoor onmogelijk gemaakt. Men kan immers geen school aanleggen, behouden of uitbreiden indien de breedte van de bebouwde stroken beperkt wordt tot 30m. Ook de verplichting tot het aanleggen van een 8m brede open ruimte strook in zone B betekent het einde van de aldaar gevestigde meisjesschool.
9
Dossier 100
Vlacoro meent hieromtrent geen uitspraak te kunnen doen omdat dit afhankelijk is van de concretisering van het RUP in het betrokken inrichtingsplan. Vlacoro wijst er anderzijds wel op dat het RUP uitgaat van een vrij concreet concept, namelijk een strokenbebouwing van de onderscheiden zones. In het inrichtingsrapport zal moeten worden onderzocht in hoeverre de schoolgebouwen met dat concept verzoenbaar zijn, ofwel zo nodig moeten aangepast worden. In elk geval lijkt het behoud van het grootste deel van de gebouwen van de school niet onmogelijk omdat enkel het aantal open ruimtestroken en de minimum breedte ervan verordenend zijn vastgelegd. De aangehaalde breedtes van de stroken van bebouwing (circa 20m in zone A, 40 meter in zone B, 30 meter in zone C en 25 meter in zone D)zijn niet verordenend maar richtinggevend opgenomen in het RUP. Vlacoro stelt vast dat omtrent deze breedtes van de stroken voor bebouwing een terminologie wordt gehanteerd die te normatief is om te worden opgenomen in de eisen gesteld aan de inhoudelijke elementen. 17. Het ontwerp verzet zich tegen de realisatie van kolossale gebouwen, wat een niet gedefinieerd begrip is. Bezwaarindieners zijn alleszins bezorgd over de vraag of hun school en hun synagoge niet als een zonevreemd kolossaal gebouw zullen worden aanzien. Vlacoro merkt op dat het begrip kolossale gebouwen niet opgenomen is in de verordenende voorschriften van het RUP en dat elke aanvrager in een inrichtingsrapport moet aantonen dat zijn aanvraag geen hypotheek legt op de bestaande activiteiten (toelichtingsnota – p. 14). Vlacoro ziet dan ook niet in hoe een bestaande school en synagoge op basis van dit RUP als zonevreemd kolossaal gebouw zouden kunnen worden aanzien. Vlacoro verwijst hier ook naar haar antwoord bij kader 11 waarin voorgesteld wordt dat stedenbouwkundig voorschrift 1.2 wordt aangevuld met de term gemeenschapsvoorzieningen.
18. De huidige tekst maakt melding van private of publieke ruimtes. Bij gebrek aan communicatie hieromtrent is voor de bezwaarindieners niet duidelijk welke open ruimtes een publiek dan wel een privaat karakter zullen hebben/krijgen. Zal voor de realisatie van de publieke open ruimte stroken tot onteigening worden overgegaan? Het creëren van open ruimte stroken kan het onveiligheidsgevoel enkel maar aanscherpen. Vlacoro kan de bezwaarindieners bijtreden waar zij het hebben over het publieke dan wel private karakter van de open ruimte stroken en verwijst naar haar antwoord bij kader 7 (punt d). Wat de onteigeningen betreft wijst Vlacoro erop dat het voorliggend RUP enkel onteigeningen voorziet met het oog op de heraanleg en verbreding van de Van Immerseelstraat. Wat het onveiligheidgevoel betreft wijst Vlacoro erop dat er in dit RUP vanuit het oogpunt van de leefbaarheid en sociale controle van het openbaar domein voor gekozen is om het gelijkvloerse niveau van de gebouwen zoveel mogelijk in te vullen met publieke functies als restaurants, winkels, loketten, … en/of woningen (toelichtingsnota – p. 10).
19. De term "stedelijke programma's" is voor bezwaarindieners een loos en inhoudloos begrip. Nergens wordt deze term in het kader van de ruimtelijke ordening aangewend. Een duidelijke omschrijving is noodzakelijk. Minstens is aangepaste terminologie aangewezen.
10
Dossier 100
Vlacoro deelt de bezorgdheid van de bezwaarindieners omtrent het gebrek aan eenduidige en courante terminologie, maar merkt anderzijds op dat uniforme taalgebruik van bestemmingsvoorschriften uit het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en toepassing van de ontwerpgewestplannen en gewestplannen vandaag niet meer onverkort van toepassing mag zijn gelet op de totaal andere aard en diversiteit van het huidige planningsinstrumentarium. 20. Er is een tegenstrijdigheid tussen de geplande aanleg van een voet- en fietspad aansluitend op het parkgebied en de reeds door de NMBS toegezegde mogelijkheid tot uitbreiding van de synagoge en van het studiecentrum. Het toegenomen onveiligheidsgevoel waarmee de joodse gemeenschap op heden herhaaldelijk geconfronteerd wordt kan niet verantwoorden dat voorbijgangers te voet en/of per fiets ongehinderd van nabij inzicht zouden kunnen nemen op de lager gelegen school, het studiecentrum en de synagoge. De geplande aanleg zou het onveiligheidsgevoel en de vrees voor criminaliteit en terrorisme alleen meer doen toenemen. De bescherming die de betrokken gebouwen reeds jaren genieten van de aanwezigheid van de niet voor het publiek toegankelijke spoorwegbundels zou grotendeels wegvallen en zelfs tot nul herleid worden. Vlacoro kan zich naar aanleiding van een openbaar onderzoek omtrent een uitvoeringsplan van het Vlaamse gewest niet uitspreken over eventuele toezeggingen die de NMBS doet aan een bezwaarindiener. Wat het de veiligheidsproblematiek betreft verwijst Vlacoro naar haar antwoord bij kader 18. Bovendien kan in het inrichtingsrapport met specifieke vereisten vanuit de huidige invulling van de zones rekening worden gehouden.
21. Het veroorzaken van overdreven verkeershinder en verkeersoverlast voor MCB. Het veroorzaken van een onveilige verkeerssituatie langsheen de scholen van MCB, gelet op het feit dat de Van Immerseelstraat de belangrijkste ontsluitingsweg van het gebied wordt. Ingevolge de aanwezigheid van de scholengemeenschap zal de ontsluitingsweg aan zijn doel voorbijschieten. Minstens wordt aan de complementariteit van de aanwezigheid van zowel de joodse gemeente als de scholengemeenschap met het vooropgestelde multifunctioneel karakter van de omgeving voorbijgegaan. Nochtans is hun aanwezigheid opportuun als men alleen maar overweegt dat alleen al door hun aanwezigheid de zorg om parkeergelegenheid in de onmiddellijke buurt van de stationsomgeving geenszins zal in het gedrang komen. Zij genereren geen extra nood aan parkeerruimte, hetgeen de nood aan parkeergelegenheid in de stationsomgeving dan ook alleen maar ten goede zal komen. Wat de verkeerssituatie ingevolge de heraanleg en verbreding van de Van Immerseelstraat en de complementariteit ten aanzien van het multifunctioneel karakter van de omgeving betreft verwijst Vlacoro naar haar antwoord bij kader 11. Wat de parkeerproblematiek betreft verwijst Vlacoro naar haar antwoord bij kader 6.
V l a a m s V e r b o n d va n K a t h o l i e k e S c o u t s e n M e i s j e s g i d s e n vz w ( V V K S M ) [ 7 ] 22. VVKSM Scouting die voornaamste eigenaar in blok B is, meent dat de beschrijving van de bestaande feitelijke toestand in het ontwerp geen inzicht geeft in de bestaande eigendomsstructuur of in het bestaande ruimtegebruik.
11
Dossier 100
Vlacoro is van oordeel dat de bestaande feitelijke en juridische toestand van het gebied voldoende beschreven wordt in de toelichtingsnota bij het gewestelijk RUP (kaarten 1 t.e.m. 6 en punt 1.2). De feitelijke en juridische toestand vereist niet dat ook de eigendomssituatie wordt opgegeven.
23. De verplichting tot het opmaken van een samenhangend inrichtingsrapport tast ernstig het eigendomsrecht van de VVKSM aan en plaatst haar in een bijzonder rechtsonzekere situatie. Een private ontwikkelaar kan aldus bepalen welke functies er dienen gerealiseerd te worden op percelen waarvan hij geen eigenaar is. De VVKSM kan er ook niet mee akkoord gaan dat ze zelf een inrichtingsplan voor het Blok B moet opmaken van zodra ze haar gebouwen wil verbouwen of renoveren. Ook dit tast ernstig het eigendomsrecht aan. Vlacoro kan deze bezwaren niet bijtreden. In een inrichtingsrapport moet de aanvrager van een bouwvergunning immers aantonen dat zijn bouwaanvraag (mogelijks voor een deel van de zone) geen hypotheek legt op de bestaande of toekomstige activiteiten (toelichtingsnota – p. 14). Vervolgens is het zo dat stedenbouwkundig voorschrift 1.1 uitdrukkelijk bepaalt dat voor bestaande gebouwen in deze zone verbouwings- of renovatiewerken toegestaan worden die niet voldoen aan de stedenbouwkundige bepalingen 1.2. t.e.m. 1.5 en dat bij de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning voor deze werken geen inrichtingsrapport vereist is.
24. VVKSM kan niet instaan voor de eisen inzake bewoning. Bewoning op de gelijkvloerse verdieping betekent sluiting van de winkel en afbouwen van vergaderruimte. In beide gevallen kan de vereniging niet functioneren. Vlacoro merkt op dat de vereiste van een minimale vloeroppervlakte van 30% voor woningen, voor de zone als geheel geldt.
25. Ook de parkeerplaatsregeling levert problemen op. De parkeerplaatsen op de binnenkoer en de garagepoort dienen behouden en het creëren van een ondergrondse parking moet mogelijk zijn. Dit zeker nu de beschikbare en betaalbare plaatsen in de buurt zullen verminderen. Wat de parkeerproblematiek in de omgeving betreft verwijst Vlacoro naar haar antwoord bij kader 6.
26. De stedenbouwkundige voorschriften zouden duidelijk moeten aangeven dat de bestaande en te behouden functies en activiteiten mee opgenomen en verrekend moeten worden in het inrichtingsplan en dat de huidige eigenaars betrokken worden en inspraak krijgen in dat plan. Vlacoro merkt op dat om de globale ruimtelijke kwaliteit van elke zone te kunnen beoordelen, voor elke zone een inrichtingsplan wordt opgemaakt. In dit inrichtingsplan moet de aanvrager aantonen dat zijn bouwaanvraag (mogelijks voor een beperkt deel van de zone) bijdraagt tot de stedenbouwkundige kwaliteiten van de gehele zone, en geen hypotheek legt op de bestaande of toekomstige activiteiten (toelichtingsnota – p. 14). Aantonen dat een bouwaanvraag geen hypotheek legt op bestaande activiteiten betekent voor Vlacoro dat bestaande en te behouden functies en activiteiten mee opgenomen en verrekend worden. Wat de inspraak bij inrichtingsrapporten betreft, verwijst Vlacoro naar haar eerdere opmerking bij kader 3.
27. Ondanks herhaalde vraag is VVKSM niet betrokken bij het gewestelijk RUP, dit in tegenstelling tot private ontwikkelaars voor wie een plan "op maat" gemaakt wordt door de Vlaamse regering, die huidige eigenaars opzij schuift voor de belangen van projectontwikkelaars.
12
Dossier 100
Vanuit procesmatig oogpunt betreurt Vlacoro dat de VVKSM zich in dit dossier gepasseerd voelt door het Vlaamse planningsniveau, terwijl uit de toelichtingsnota bij het RUP blijkt dat de visie van het RUP onder meer op basis van een overleg tussen de stad, de Vlaamse overheid en de projectontwikkelaar en architecten van één van de zones verder verfijnd is (toelichtingsnota – p. 5 en 10). Anderzijds wijst Vlacoro dat het net de bedoeling van de openbaarmakingsprocedure is rekening te houden met zoveel mogelijk standpunten van zoveel mogelijk partijen.
28. Het ontwerp motiveert op geen enkele manier waarom de bestaande activiteiten niet inpasbaar zijn in een stedelijk vernieuwingsproject. Met haar activiteiten op deze locatie draagt de VVKSM zeker bij aan het duurzaam en multifunctioneel karakter van het stedelijk weefsel". VVKSM wil beslist haar activiteiten op de huidige locatie verder zetten. Deze stationslocatie is als hoofdkwartier gekozen om vlot bereikbaar te zijn voor leden, personeel en klanten. Een verhuis is ook financieel niet haalbaar. Vlacoro kan dit bezwaar niet bijtreden en wijst erop dat de ontwikkelingsperspectieven van het RUP teruggaan op het RSV en voldoende ruim zijn (toelichtingsnota – p. 6). Daarbij wordt inderdaad gesteld dat de uitbouw van het station Antwerpen Centraal ontwikkelingsperspectieven opent t.a.v. de invulling van de braakliggende terreinen voor stedelijke functies (hotel, shopping,…) en woonfunctie in de aangrenzende wijken, voor het hergebruik van onderbenutte of leegstaande gebouwen (cinemacomplexen, kantoorgebouwen,…), voor het revitaliseren van de aanwezige recreatieve en toeristische functies (dierentuin,…) en handel en diensten (hotels, restaurants,…) en voor het opnieuw aantrekkelijk maken en beter functioneren van de openbare ruimtes (pleinen, boulevards,…). Nationale Maatschappij der Belgische Spoorw egen [11] 29. De geografische begrenzing van de blokken C en D dient gewijzigd. Daarbij moet de concrete inplanting wel als indicatief worden gezien en dienen de uitgangspunten van het MVRDVontwerp te worden gerespecteerd. De NMBS voegt ter verduidelijking de nodige plannen bij haar bezwaarschrift. Het C-blok dient begrensd door de Van Spangenstraat, de Van Immerseelstraat en kavel 16, met uitzondering van kavel 47. In deze nieuwe begrenzing is een Joodse gemeenschap gevestigd. De verwachting is dat het vrijmaken van dit blok niet eenvoudig zal zijn, wat de herontwikkeling van de ernaast gelegen spoorweggronden kan hypothekeren. Het D-blok dient de MVRDV kavels 1 tot en met 16 te omvatten met inbegrip van de kavels 47 en 48 voor het Moretus (hoofdzakelijk NMBS grond). Door de opname van de kavels 47 en 48 kunnen de parkkavels worden meegenomen in het inrichtingsplan van blok D en wordt de realisatie ervan zekerder. Vlacoro is van oordeel dat de motivatie voor de herindeling van de blokken enige grond bevat en vraagt dan ook in de uiteindelijke beslissing minstens te argumenteren waarom die optie gebeurlijk niet beter is dan de huidige. Alleszins lijkt al vast te staan dat minstens het grootste deel van de gebouwen van de Joodse gemeenschap kan behouden blijven omdat enkel het aantal open ruimte stroken verordenend is vastgelegd. De vrees lijkt dus onterecht.
30. Er dient een instantie belast met de bewaking van de principes in de inrichtingsplannen en de bouwvergunningen. Vlacoro sluit zich hierbij aan en verwijst naar haar antwoord bij kader 3.
13
Dossier 100
31. De bouwvolumes per blok (cf. het MVRDV-ontwerp) dienen vermeld vanuit het standpunt van de globale leefbaarheid van de stationsomgeving en de mobiliteit rondom het HST-station en omdat het ontbreken van rechtszekerheid leidt tot onevenwichten tussen de verschillende actorengrondbezitters. Vlacoro kan dit bezwaar niet bijtreden en verwijst naar haar antwoord bij kader 4. 32. Het ontwerp is onaanvaardbaar en strijdig met het gelijkheidsbeginsel wat betreft de onevenwichtige verdeling van de parkeerplaatsen over de kavels. Er dient een objectieve maatstaf gehanteerd voor zowel de totale ontwikkeling als voor de verschillende blokken. 1 plaats per 100m² bouwoppervlakte komt op 1.562 parkeerplaatsen (156.080 m² MVRDVontwerp) of 762 voor het A-blok, 188 voor het B-blok, 133 voor het C-blok en 479 voor het D-blok). De stationsingang wordt onnodig belast door het hele parkinggebeuren te concentreren in een grote rotatieparking ter hoogte van het Kievitsplein. Een afzonderlijke parking voor de volledige projectontwikkeling op kavel D is uitermate noodzakelijk. Vlacoro verwijst hier naar haar antwoord bij kader 6.
33. Het gemengd karakter dient tot uiting te komen in een algemene norm die voor elk bouwblok zou gelden en waarbij de omschrijving van het gemengd karakter niet te beperkt zou worden bepaald (nu kan het A-blok zich beperken tot een puur commercieel project (hotel), voor andere blokken wordt de referentie naar woonblokken gemaakt. Het uitgangspunt van de gemengde benadering moet erin bestaan een leefbare stationsomgeving te creëren zowel overdag als 's nachts. Vlacoro kan dit bezwaar niet bijtreden en verwijst naar haar antwoord bij kader 3.
K o n i n k l i j k e M a a t s c h a p p i j vo o r D i e r k u n d e va n A n t w e r p e n [ 1 2 ] 34. Tijdens en na de werken dient de zoo via de Ploegstraat bereikbaar te zijn voor zwaar transport en touringcars. Vlacoro kan begrip opbrengen voor de bekommernis van de zoo, maar wijst erop dat de bereikbaarheid van de zoo tijdens de werken niet dient geregeld te worden in een gewestelijk RUP. Vlacoro merkt verder op dat in de toelichtingsnota (p. 14) uitdrukkelijk erkend wordt dat de Ploegstraat een belangrijke ontsluiting geeft voor de achterkant van de zoo, dat de doorgang voor gemotoriseerd verkeer moet behouden blijven en dat indien de Ploegstraat opgeheven wordt, een andere doorsteek deze doorgang kan opnemen. Vlacoro is van oordeel een dergelijke doorgang de bereikbaarheid van de zoo voor zwaar transport moet mogelijk maken. Wat touringcars betreft moet de bereikbaarheid en eventuele (tijdelijke) stalplaats haar beslag krijgen in het stedelijk mobiliteitsplan en de bereikbaarheid en verkeersontwikkeling van de gehele stationsomgeving, aan deze en de andere zijden van het station.
35. Er is in de onmiddellijke omgeving nood aan parking voor bezoekers van de zoo die met de auto komen. Vlacoro wijst erop dat het merendeel van de parkingplaatsen in het gewestelijk RUP voorzien worden in blok A, in de onmiddellijke omgeving van de zoo.
14
Dossier 100
36. Toekomstige hoogbouw zal het uitzicht vanuit de zoo drastisch veranderen. Zeer belangrijk daarbij zijn de toegelaten functies, de architectuurtaal, de hoogte van de bouwblokken en de rankheid ervan. Samen met de afstand tot de achtergevel van de zoo bepalen deze ook de bezonning in het geklasseerde landschap van de zoo. Vlacoro verwijst hier naar haar antwoord bij kader 4. Hier kan nogmaals worden benadrukt dat hoogtes en gebouwengabarieten best toch op enige wijze verordenend worden vastgelegd in het RUP.
163 Identieke bezw aarschriften ondertekend door 167 personen [P1] Basistekst van het bezwaarschrift
37. De toegelaten bouwhoogte van de gebouwen moet beperkt worden en mag zeker niet hoger zijn dan de stationskoepel. Wat bouwoppervlakte, bouwvolume, bouwhoogte en V/T-verhouding betreft verwijst Vlacoro naar haar antwoord bij kader 4 . . 38. Het niet vastleggen van hoe ver men wil gaan in kantoorontwikkeling is op stedenbouwkundig vlak een grote nalatigheid. Er is elders nog leegstand (Pelikaanstraat). De buurt moet leefbaar blijven: meer woningen en minder kantoren en horeca. ontwerp voorziet bijna uitsluitend kantoorruimten.
Het huidige
Wat de kantoorontwikkeling betreft verwijst Vlacoro naar haar antwoord bij kader 5. Vlacoro is verder van oordeel dat kantoren in de onmiddellijke omgeving van het centraal station planologisch verantwoord zijn, net vanuit bereikbaarheidsstandpunt. Vlacoro stelt tenslotte vast dat in punt 1.4 van de toelichtingsnota voldoende ontwikkelingsperspectieven zijn opgenomen om de leefbaarheid van de buurt te garanderen. Nochtans is even duidelijk dat bij de verweving van de diensten- en de woonfunctie moet rekening gehouden worden met het karakter van de buurt.
39. Er is geen plein meer in de buurt als het Kievitsplein wordt volgebouwd met het stationsgebouw. Daarom moeten de open ruimten tussen de nieuwe gebouwen groter zijn dan de geplande minimum van 8m. Vlacoro meent dat er voldoende open ruimtes voorzien worden in het RUP en is er voorstander van dat deze nader gespecifieerd worden in de inrichtingsplannen.
40. Het huidige spoorwegemplacement op de Plantin-Moretusbrug moet volledig als park worden aangelegd met een volledig bouwverbod. Vlacoro kan dit bezwaar niet bijtreden en meent dat de parkfunctie afdoende geregeld wordt in artikel 2 van de stedenbouwkundige voorschriften.
41. Er moet rekening gehouden worden met de bestaande publieke en religieuze ruimten. Het stadsbestuur heeft vroeger toegezegd dat de buurt rustig en kindvriendelijk zou blijven. Gezien het hier een kinderrijke buurt betreft moeten voorzieningen gemaakt worden voor de jeugd, moeten er veilige oversteekplaatsen komen en moet de snelheid afgeremd worden.
15
Dossier 100
Vlacoro merkt op dat in punt 1.4 van de toelichtingsnota voldoende ontwikkelingsperspectieven zijn opgenomen om de leefbaarheid van de buurt te garanderen. Wat de verkeerssituatie betreft meent Vlacoro dat die dient geregeld te worden via het mobiliteitsbeleid van de stad . 42. Bij zoveel hoogbouw stelt men zich vragen bij wat genoemd wordt "lokaal verkeer". Geen massale hoogbouw en minder kantoren dan gepland. Dat is gevaarlijk voor kinderen. De parkeerdruk is nu al ondraaglijk, men wil nu al bewonersparkeren. Wat de kantoorontwikkeling betreft meent Vlacoro dat dit dient uitgewerkt te worden in inrichtingsplannen. Vlacoro verwijst hier verder naar haar antwoord bij kader 4. Vlacoro is verder van oordeel dat kantoren in de onmiddellijke omgeving van het centraal station planologisch verantwoord zijn. Wat de parkeerproblematiek betreft verwijst Vlacoro naar haar antwoord kader 6.
43. Er dienen voorzieningen te zijn voor bewoners die zullen moeten verhuizen. Bijvoorbeeld begeleiding voor wie elders een betaalbare huurwoning moet vinden. De bewoners van de omringende straten moeten worden beschermd tegen sociale verdringing. Vlacoro kan hiervoor begrip opbrengen, maar meent dat dit niet dient geregeld te worden in een RUP. Bijkomende opmerkingen bij de basistekst
44. Sommige bezwaarindieners [6, 9, 10, 14, 16, 28, 60, 83, 101, 103, 107, 126, 131, 132, 148, 160, 161, 178, 183] hebben bijkomende opmerkingen gemaakt bij de basistekst. a. Velen benadrukken hun bekommernis om een aangename, leefbare en veilige buurt voor kinderen, jongvolwassenen, ouderen (groen, rustig kindvriendelijk met speelruimtes voor kinderen, milieuvriendelijk, zone 30 enz.) b. Een bezwaarindiener stelt de vraag wanneer hij uit de straat moet en hoeveel tijd hij krijgt om nieuwe woonst te vinden. c. Een bedrijf met 1.500 werknemers plant men niet in woonwijk. Dit zuigt ook wegverkeer aan ondanks nabijheid spoorweg en HST. d. Geplande hoogbouw is een precedent om dergelijke projecten in de toekomst vrij spel te geven zonder veel rekening te houden met de echte woonfuncties in de wijk en de noodzakelijke voorzieningen. e. Omtrent het project bestaat een ontoelaatbare onduidelijkheid. Ook voor een groot project geldt de wet (eerst duidelijk plan, dan nodige vergunningen en dan start van de werken). Volledige transparantie naar de burger is vereist. f. De doorgang Provinciestraat-Ploegstraat moet afgesloten of ontmoedigd worden om sluipverkeer naar het station en kantoren te vermijden en om te verhinderen dat er zich aan de kant van de zoo illegale of hinderlijk activiteiten ontwikkelen (door de blinde muur aan de zoo en de weinige woonhuizen in de Ploegstraat is er onvoldoende sociale controle).
16
Dossier 100
g. De huizen worden beschadigd wegens werken aan het station. Auto's parkeren voor garage en op stoep. Kinderen spelen op straat wat overlast meebrengt. Het project is gevolg van foute beslissing inzake HST. Deze had beter op een goede ontwikkelbare plaats zonder mobilititeitsproblemen gesitueerd geweest als alternatief voor luchthaven Deurne. Dit is ruimtelijke ordening op zijn kop: eerst bedenkelijk plaatje en daarna zoeken naar invulling gebaseerd op commercie. Verlies van nabijheid openbaar vervoer. De problemen in verband met criminaliteit die men overal in de stad bekampt zullen met de uitvoering van de huidige plannen stevig neergepoot worden. Vlacoro kan hierop het volgende antwoorden: a. Het betreft hier nuanceringen van bezwaren uit de basistekst. Vlacoro verwijst daarvoor naar haar antwoorden bij de kaders 37 tot en met 43. b. Vlacoro stelt wel vast dat betrokkene opgenomen is in de onteigeningstabel, doch de commissie kan geen uitspraak doen over het tijdsverloop van de onteigeningsprocedure c. Vlacoro is verder van oordeel dat kantoren in de onmiddellijke omgeving van het centraal station planologisch verantwoord zijn.. d. Wat de hoogbouw betreft verwijst Vlacoro naar haar antwoord bij kader 4 en meent dat de ontwikkelingsperspectieven van het RUP (bepaling 1.4) voldoende waarborgen bieden tegen precedentwerking of het verlenen van vrijspel. e. Vlacoro merkt op dat de bevolking op twee manieren werd betrokken bij het planningsproces: enerzijds door informatieverschaffing door de overheid en anderzijds door inzage in het dossier en de mogelijkheid om bezwaar in te dienen tijdens het openbaar onderzoek. f. Wat het eventueel sluipverkeer via de doorgang Provinciestraat-Ploegstraat betreft, meent Vlacoro dat dit het mobiliteitsbeleid van de stad betreft. De Provinciestraat valt trouwens buiten het plangebied. g. Het betreft hier opmerkingen waarop Vlacoro niet hoeft te antwoorden om dat zij te algemeen zijn (ruimtelijke ordening op zijn kop) of geen betrekking hebben op het voorwerp van dit openbaar onderzoek (beschadiging huizen, fout parkeren, overlast kinderen, beslissing HST). Ook ziet Vlacoro niet in hoe er in de nabijheid van een vernieuwd centraal station en HST-stopplaats een verlies aan openbaar vervoer zou kunnen zijn. 5 Identieke bezw aarschriften ondertekend door 29 personen [P2] Basistekst van het bezwaarschrift
45. Het RUP legt geen enkele beperking op aan de hoogte van de gebouwen (uitgezonderd waar het gaat over de aanvliegroute naar de luchthaven). De toegelaten bouwhoogte van de gebouwen moet beperkt worden en mag zeker niet hoger zijn dan de stationskoepel. De maximale bouwhoogte moet gecombineerd met een set-back van 45 graden. Hoogbouw haalt zonlicht uit de buurt. Zeker wanneer de stroken open ruimte georiënteerd worden van Oost naar West. Een open ruimte van 8 meter in combinatie met hoge gebouwen is te smal. Ook het nieuwe station, dat wordt voorgesteld als een zee van licht en ruimte, zal hinder ondervinden van deze hoogbouw ten oosten en ten zuiden. Hoogbouw is beter op zijn plaats waar er al hoogbouw is (cfr. de plannen voor ontwikkeling van de Pelikaanstraat). Vlacoro meent dat deze aangelegenheden het voorwerp dienen uit te maken van de inrichtingsrapporten en verwijst verder naar haar antwoord bij kader 4.
17
Dossier 100
46. De verhouding tussen wonen, kantoren en open ruimte is te weinig gespecificeerd. Momenteel is de omgeving Kievitplein een woonbuurt. Het voorziene percentage woningen en diensten is onvoldoende en moet op minimum 30% vastgelegd voor elk. Niet vastleggen hoever men wil gaan op het vlak van kantoorontwikkeling verleidt speculanten ertoe huizen op te kopen en te laten leegstaan. Minimumpercentage aan woningen schrikt hen niet af. Als zij appartementen zouden moeten voorzien, zullen dat dure appartementen worden voor begoeden (cfr. Brusselse Noordstation). Niet vastleggen hoever men wil gaan op het vlak van kantoorontwikkeling. gezonde mix tussen bestaande woningen en wat gepland is.
Aldus is er geen
Niet vastleggen hoever men wil gaan op het vlak van kantoorontwikkeling. Op termijn creëert men dezelfde situatie als rond Brusselse stations (dichtgepakte kantoorwijken met hier en daar appartementencomplex en heel wat in de schaduw verkrot. Dat de waarde van de woningen zal stijgen met komst HST (zoals de stad beweerde op infovergadering) is wishfull thinking. Kantoren zijn elders beter op hun plaats dan op het Kievitsplein en er is al veel leegstand van kantoren in en rond de stand. Vlacoro meent dat deze aangelegenheden het voorwerp dienen uit te maken van de inrichtingsrapporten en verwijst verder naar haar antwoord bij kader 5. Vlacoro is verder van oordeel dat kantoren in de onmiddellijke omgeving van het centraal station planologisch verantwoord zijn.
47. Het RSV stelt dat open ruimte schaars is en zoveel mogelijk moet behouden worden. Daarom moet de ruimte naast het geplande stationsgebouw een open ruimte blijven, zeker omdat er al weinig open ruimte in de buurt aanwezig is. In de ruime omgeving moet bewonersparkeren worden ingevoerd (nu al is parkeerdruk ondraaglijk). Onvoldoende aandacht voor de doorstroom van het verkeer van en naar het Kievitplein en voor de parkeerproblemen die de ontwikkelingen met zich meebrengen. De Plantin-Moretuslei is oververzadigd blijkens mobiliteitsstudie. Potentiële 1300 extra auto's kunnen er niet meer bij. Aanleggen van 1300 parkeerplaatsen is overbodig (cfr. Brussel: 1 parkeerplaats per 200 m² kantoorruimte). Goede ontsluiting via openbaar vervoer (waarom o.a. Alcatel zich daar komt vestigen) is extra argument tegen 1300 parkeerplaatsen. Er is geen rekening gehouden met de extra verkeer van toeleveringsdiensten e.a. voor geplande kantoren en horeca. Vlacoro meent dat deze aangelegenheden het voorwerp dienen uit te maken van de inrichtingsrapporten en verwijst verder naar haar antwoord bij kader 4.
48. De vormgeving van de gebouwen moet harmonieus aansluiten op de ruime omgeving. Voor het behoud van de aangename woonomgeving moeten eisen gesteld worden inzake architectuur. De plannen voorzien enkel dat zal gekozen worden voor hoge rechthoekige blokken zoals in alle megaprojecten. Hoge gebouwen pal naast de zoo in zone A schaden het daar aanwezige beschermd stadsgezicht en zijn hinderlijk voor de zoo, die een grote behoefte heeft aan zon. Vlacoro meent dat deze aangelegenheden het voorwerp dienen uit te maken van de inrichtingsrapporten en verwijst verder naar haar antwoord bij kader 4.
18
Dossier 100
49. Wat zone C en D betreft hebben de bezwaarindieners volgende bezwaren. Er is geen alternatief voor de herhuisvesting van synagoge, Scoutel en een aantal scholen, die een publieke functie vervullen. Het stadsbestuur heeft een school destijds verzekerd dat de buurt rustig zou blijven. Het aanzuigeffect van hoogbouw heeft gevolgen voor de verkeersveiligheid voorbij de tunnel die naar de parkeergarage gaat. Een verbod van verkeer is daar gewenst. Er dienen voorzieningen te zijn voor bewoners die zullen moeten verhuizen. Bijvoorbeeld begeleiding voor wie elders een betaalbare huurwoning moet vinden. De bewoners van de omringende straten moeten worden beschermd tegen sociale verdringing. Vlacoro meent dat de herhuisvesting van de synagoge, Scoutel en de scholen niet aan de orde zijn in dit RUP. Vlacoro meent dat maatregelen omtrent de verkeersveiligheid en een eventueel verbod van verkeer zo nodig dienen getroffen te worden in het kader van het mobiliteitsbeleid van de stad. Vlacoro is van oordeel dat voorzieningen voor bewoners die dienen te verhuizen niet het voorwerp dienen uit te maken van een RUP.
50. De omgeving heeft weinig open ruimte en daarom moet zone D volledig als park worden ingericht met een algeheel bouwverbod. Vlacoro kan dit bezwaar niet bijtreden en meent dat de parkfunctie afdoende geregeld wordt in artikel 2 van de stedenbouwkundige voorschriften.
51. Dit is een kinderrijke buurt. In het RUP ontbreken voorzieningen voor de jeugd. Deze moeten in het aan te leggen park in zone D worden aangelegd. Daarbij dienen ook maatregelen op het vlak van verkeersveiligheid voorzien. Vlacoro meent dat dergelijke voorzieningen en maatregelen dienen opgenomen te worden in het inrichtingsrapport. Bijkomende opmerking bij de basistekst
52. Een bezwaarindiener [35] tekent bezwaar aan tegen het feit dat de bouwheer van de kantoorruimte niet verplicht werd om bij de opbouw van de kantoren nutsvoorzieningen te plaatsen om bij eventuele leegstand in No time de lege kantoren in bruikbare appartementen om te zetten. Vlacoro is van oordeel dat dergelijk verplichtingen – voor zover zij al nodig zijn – niet dienen ingeschreven te worden een RUP. 3 Identieke bezw aarschriften ondertekend door 10 personen [P3] Basistekst van het bezwaarschrift
53. De uitvoering van het MVRDV-ontwerp zal het karakter van de buurt en de aansluiting daarvan op het stedelijk weefsel veranderen en de realisatie van de gebouwencomplexen zal een zware belasting voor de buurt betekenen. De unieke ligging van de herenhuizen langs de Baron Joostenstraat, nl. recht tegenover de groene spoorwegberm zou door het nieuwe bouwproject volledig in het niet verdwijnen. Vlacoro wijst erop dat met het gewestelijk uitvoeringsplan niet de uitvoering van het MVRDVontwerp aan de orde is en verwijst verder naar haar antwoord bij kader 1.
19
Dossier 100
54. Het megalomane opzet van het kantorencomplex waar plaats is voor 500 tot 600 werknemers in een korte smalle straat (Baron Joostenstraat) van nog geen 70 meter lengte zal voor zware overlast zorgen. Vlacoro is van oordeel dat bij de inrichting van de onderscheiden zones moet rekening gehouden worden met de ruimtelijke gegevenheden die eigen zijn aan elke zone. Aldus sluit Vlacoro een gedifferentieerde aanpak van de zones binnen het plangebied niet uit. In het inrichtingsrapport zal derhalve moeten afgewogen worden of en welk soort van kantorenontwikkeling op die plaats verenigbaar is met de betrokken buurt.
55. Het risico van verkeers- en parkeeroverlast zelfs in het geval dat 'slechts' de helft van de werknemers met de wagen komt is zeer groot en niet aanvaardbaar. Het is nu al zeer moeilijk om parkeerplaats te vinden. Vlacoro verwijst hier naar haar antwoord bij kader 6.
56. Het voorziene aantal bouwlagen (4 tot 12) plaatst de bestaande woningen letterlijk en figuurlijk in de schaduw en dat op een zodanige manier dat de woonkwaliteit en het visueel contact van deze woningen met de rest van de stad volledig verdwijnt. Door de inkijkmogelijkheid die ontstaat door hoogbouw verliezen de bewoners van de huidige woningen volledig hun privacy. Vlacoro verwijst hier naar haar antwoord bij kader 4. I n d i vid u e l e b e z w a a r s c h r i f t e n 57. Een bezwaarindiener [4] merkt op dat door de ontruiming van de Van Immerseelstraat ouders hun eigendom verliezen, terwijl ze niet willen verhuizen of zich geen ander huis kunnen permitteren of er geen lening voor krijgen. Zij willen de waarde van het huis ofwel een vergelijkbaar huis elders. Vlacoro wijst erop dat de billijke en voorafgaandelijke vergoeding van de onteigenden gewaarborgd is in artikel 16 van de Grondwet.
58. NV Elia [5] wijst erop dat het gebied doorkruist wordt door verschillende hoogspanningskabels (plannetjes bijgevoegd) die moeten kunnen opgegraven worden voor herstellingen en waarbij geen diepwortelende begroeiing mag voorzien worden. Vlacoro meent dat met deze opmerking rekening dient gehouden te worden bij de onderscheiden inrichtingsplannen.
59. Een bezwaarindiener [8], bezorgd om de ontwikkelingen in de Baron Joostenstraat, pleit voor een herwaardering van het wonen in waardevolle herenhuizen en appartementen langsheen de groene spoorwegberm door middel van het verlengen van het voorziene park tot aan de Van den Nestlei als link met de wijk Zurenborg. Het zwaartepunt dient volgens betrokkene op het Kievitsplein gelegd en - gefilterd langsheen het spoor - verlengd te worden waar plaats en ruimte is voor deze vorm van stedelijke ingreep. De Baron Joostenstraat is een te smalle en fragiele straat om dergelijk grootschalig project in te planten op zo'n brute wijze. Betrokkene herneemt de bezwaren van het identiek bezwaarschrift P3 met een omstandiger motivering.
20
Dossier 100
Vlacoro is van oordeel dat het RUP voldoende ontwikkelingsperspectieven bevat die de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving waarborgen en verwijst verder naar haar antwoorden bij de kaders 53 tot en met 56.
60. Een bezwaarindiener [13] stelt volgende aanpassingen aan het RUP voor: a. Het plangebied wordt uitgebreid met een zone E (Van Immerseelstraat 13-15). b. Voor de zones A, B, C en D dient minstens 30% van de te bebouwen oppervlakte te bestaan uit wonen. Horeca dient apart gedefinieerd te worden. Een minimum van 50% van de totale plintlengte per gebouw (en dus zone) dient te worden ingevuld met publieke functies en/of wonen. c. Het totaal aantal parkeerplaatsen dient op een maximum van 1.700 gebracht (ipv 2.050), zodat er na aftrek van 600 vergund aan de NMBS 1.100 overblijven. De parkeerplaatsen dienen over de zones verdeeld volgens een objectieve verdeelsleutel (evenredig aan het te ontwikkelen m²). d. De maximale te realiseren oppervlaktes per zone dienen te zijn: 75.000 (A), 20.000 (B), 48.000 (C), 12.500 (D) en 8.500 (E). Hoogbouw vormt het uitgangspunt op voorwaarde dat er een maximale afwisseling met laagbouw wordt gerealiseerd, die overgang naar bestaande bebouwing, lichten en zichten zowel ten aanzien van de bebouwing als het openbaar domein garandeert. Duurzame, flexibele, energetische en unieke architectuur bepalen de verschijningsvorm van de gebouwen. Het eerste gebouw, ter hoogte van de huidige Ploegstraat wordt tegen de zoomuur gerealiseerd en zorgt voor de betrekking van de zoo op het Kievitsplein en omgekeerd. e. Het minimum aantal open ruimte stroken, gedefinieerd in het RUP, dient een openbaar karakter te hebben. De breedte van de open ruimte stroken wordt bepaald in functie van de hoogte van de aanpalende bebouwing, de aangrenzende bebouwing en de lengte van de stroken. f. Het inrichtingsrapport dient te worden aangevuld met een bezonningsstudie, een windstudie en een buitenruimteplan. g. Alle delen van de aangeduide parkzone dienen ingericht als park. Vlacoro kan op deze bezwaren het volgende antwoorden: a. Wat de indeling in zones betreft verwijst Vlacoro naar haar antwoord bij kader 29. b. Vlacoro verwijst naar haar antwoord bij kader 4. c. Vlacoro verwijst naar haar antwoord bij kader 6. d. Vlacoro verwijst naar haar antwoord bij kader 4. e. Vlacoro meent dat dit dient geregeld te worden in inrichtingsrapporten en verwijst naar haar antwoord bij kader 4. Wat het openbaar karakter van de open ruimte stroken betreft, verwijst Vlacoro naar haar antwoord bij kader 7 (punt d). f. Vlacoro treedt de bezwaarindiener bij een stelt voor om de toelichtingsnota in die zin aan te passen. g. Vlacoro kan dit bezwaar niet bijtreden en meent dat de parkfunctie afdoende geregeld wordt in artikel 2 van de stedenbouwkundige voorschriften. . 61. In een ander bezwaarschrift [17] wordt het volgende gesteld: a. Voor alle zones dient er een beperking in kubieke meter kantoorruimte ingebracht, naast een beperking in het percentage van de vloeroppervlakte (nu enkel is enkel voorzien dat in zone A minimaal 30% van de vloeroppervlakte moet voorzien worden voor woningen en horeca).
21
Dossier 100
b. Er wordt een minimale breedte van 8 m voor open stroken vastgelegd. Dat staat of valt met de hoogte van de gebouwen, waarvoor geen beperkingen gelden. Er dient minstens opgenomen dat de stroken open ruimte breder dienen te worden naarmate de gebouwen hoger. c. Torenhoge gebouwen overschaduwen woonzone en gebrek aan zonlicht geeft een onveilig gevoel en maakt de buurt onleefbaar voor particulieren. Blijkens de informatievergadering kan de stad hieromtrent nog een BPA opmaken, dat evenwel doorkruist wordt door de timing van Alcatel. De stad heeft nochtans een eigen visie voor de buurt en kiest voor duurzame stedenbouw en zou dus de timing van Alcatel even moeten opzij zetten en toch een BPA ommaken. d. Het gaat hier om een project dat de sfeer en het uitzicht van de stationsbuurt nog jaren zal kleuren. Beslissingen met dergelijke impact, mogen niet bepaald worden door economische belangen, want de economische markt heb je niet in de hand. e. Van het Kievitsplein zal niet meer overblijven dan een Kievitkoerke. Er is in deze buurt nochtans een nijpend tekort aan open ruimte en speelruimte. Een plein is belangrijk voor de kinderen en voor het sociaal weefsel in het algemeen. Een plein geeft ook een subjectief gevoel van ruimte, wat in een stad toch belangrijk is. Vlacoro kan tegenover deze bezwaren het volgende stellen: a. Wat de indeling in zones betreft verwijst Vlacoro naar haar antwoord bij kader 29. b. Vlacoro merkt op dat in de stedenbouwkundige voorschriften slechts een minimale breedte wordt vastgelegd en dat ruimere open stroken mogelijk blijven via de inrichtingsrapporten. c. Vlacoro meent dat dit dient geregeld te worden in inrichtingsrapporten en verwijst naar haar antwoord bij kader 4. d. Vlacoro merkt op dat de ontwikkelingsperspectieven voor de stationsomgeving in de eerste plaats bepaald worden door het RSV en dat het RUP daarmee in overeenstemming is. e. Vlacoro merkt op dat de in de toelichtingsnota onder punt 1.4 opgenomen ontwikkelingsperspectieven voldoende waarborg bieden voor het creëren van open ruimtes.
62. Een bezwaarindiener [19] sluit zich aan bij het identiek bezwaarschrift P2 en het bezwaarschrift 20 en voegt daar aan toe dat de informatieavond voor buurtbewoners van 6/1/2003 niet voldeed aan de wettelijke informatieprocedure gekoppeld aan een dergelijk grootschalig en ingrijpend stedelijk project. De informatie was onvolledig, was voor gewone mensen niet begrijpelijk en werd slecht gepresenteerd. Belangrijke partners waren niet officieel vertegenwoordigd. Er dient een nieuwe informatievergadering voor bewoners te komen en de informatieprocedure omtrent het RUP dient herstart. Vlacoro verwijst in de eerste plaats naar haar antwoorden bij de betrokken bezwaarschriften (kaders 45 tot en met 51 en kader 63). Vlacoro merkt op dat de bevolking op twee manieren werd betrokken bij het afbakeningsproces: enerzijds door informatieverschaffing door de overheid en anderzijds door inzage in het dossier en de mogelijkheid om bezwaar in te dienen tijdens het openbaar onderzoek.
63. Een bezwaarindiener [20] treedt het identiek bewaarschrift P2 bij en voegt daar het volgende aan toe. a. Hij verzet zich tegen het feit dat er, in tegenstelling tot eerdere afspraken, geen beperking meer is voor de bouwhoogte. b. Een hele buurt wordt opgeofferd aan projectontwikkelaars die enkel winstmaximalisatie beogen en zich niet bekommeren om leefbaarheid voor de plaatselijke bewoners.
22
Dossier 100
c. Er wordt een parkeergarage voor 1.300 plaatsen bijgebouwd, terwijl uit een mobiliteitsstudie al gebleken is dat de Plantin & Moretuslei nu al verzadigd is. Door het dichtslibben van die invalsweg zal sluipverkeer ontstaan dat een bedreiging is voor de woon- en leefkwaliteit van de wijk. d. Voorgestelde maatregelen inzake mobiliteit: een stringent mobiliteitsakkoord met de bedrijven die zich in de Kievitbuurt willen vestigen; een goed uitgebouwd openbaar vervoer met sociale abonnementen aan de uitbatingakkoorden dienen verplicht andere vormen van vervoer en carpooling te omvatten; de overlast door toeleveringsbedrijven aanpakken. e. Een aantal maatregelen i.v.m parkeren: bewonersparkeren dient ingevoerd, (in onmiddellijke en omliggende buurten) om parkeeroverlast tegen te gaan; een contract tussen de uitbater van de parking en de bedrijven voor een sociaal tarief; een speciaal buurtparkeertarief. Vlacoro kan hieromtrent het volgende antwoorden: a. Vlacoro verwijst naar haar antwoord bij kader 4. b. Vlacoro merkt op dat de ontwikkelingsperspectieven voor de stationsomgeving in de eerste plaats bepaald worden door het RSV en dat het RUP daarmee in overeenstemming is.. c. Wat de problematiek van de parkeergarages betreft verwijst Vlacoro naar haar antwoord bij kader 6. d en e. Vlacoro meent dat dergelijke maatregelen dienen te worden getroffen in het kader van het parkeer- en mobiliteitsbeleid van de stad.
64. Een bezwaarindiener [21] geeft een omstandige motivering van de mate van betrokkenheid bij de omgeving en van het belang om een bezwaarschrift in te dienen waarin het volgende aan bod komt. a. Functieverweving is een essentiële voorwaarde voor latere leefbaarheid: eenzijdige en monofunctionele invulling leidt tot verminderderde sociale controle en navenante onveiligheidsgevoelens. Zij wordt echter te beperkt ingevuld. In zone A wordt naast de bezoekers- en personeelsintensieve functie 30% van de vloeroppervlakte voorbehouden voor wonen en horeca zonder de verhouding tussen deze laatste te verfijnen. Dit kan leiden tot een zeer beperkte invulling van de woonfunctie. De verhouding tussen beide functies dient wel vastgelegd. De verhouding 70-30 in zone A is niet geschikt om de menging van functies waar te maken. Een verhouding van 1/3, 1/3, 1/3 voor respectievelijk kantoor-, horeca +handel- en woonfunctie zou beter zijn. b. In zones B en C wordt het aandeel van wonen wel vastgelegd op 30%, maar over de overige 70% wordt niet bepaald. 70% kantoorfunctie is dodelijk voor de leefbaarheid buurt (meer dan 30% kantoorfunctie betekent al een probleem voor de sociale controle). c. Te vage en te weinig strenge voorschriften brengen een meer dan aanvaardbare (rechts)onzekerheid mee voor de huidige bewoners en gebruikers (waaronder een hoofdzetel van de scouts). Wegens de rechtsonzekerheid is het beter om het ontwerp te verfijnen tot op perceelsniveau of in de bepalingen op te nemen dat een gemeentelijk RUP voor de zones B en C dient opgemaakt. Een inrichtingsplan is veel te weinig dwingend, want niet juridisch omschreven en biedt onvoldoende basis om de kwaliteit van het plan te beoordelen. d. De maximale hoogte dient vastgelegd o.m. wegens bijzonder waardevolle monumenten (zoo en centraal station). Het RUP legt geen enkele garantie vast m.b.t. de kwaliteit van de bebouwing en de beoogde diversificatie. Via de stedenbouwkundige vergunning kunnen heel wat kwaliteitseisen worden opgenomen, toch is het aangewezen er reeds enkele in de bindende voorschriften op te nemen (bv setback-principe).
23
Dossier 100
e. De kwaliteit van de openbare ruimte wordt niet voldoende gewaarborgd o.m. omdat de schaal van de open ruimte niet in verhouding staat tot de schaal van de bebouwing (A-blok: hoogbouw strook van 8 m open ruimte); ook al om aangenamere kantoorfunctie te garanderen. Er wordt niet bepaald dat de open ruimte openbaar zal zijn. Minstens 80% dient openbaar te zijn (vnl. omwille van enige sociale controle). Het aantal open-ruimtestroken dient verhoogd (min. 4 in A-blok; 3 in C-blok). Dit zou enige schaalbeperking in de hand moeten werken. f. De 1300 parkeerplaatsen in zone A gaan in tegen het RSV (blz. 465: "aanleggen van parkings voor langparkeerders aan de rand van de stadskern.., beperken van parkeerplaatsen in de omgeving van het Centraal Station en beperken van bijkomend verkeer op de reeds overvolle toevoerwegen."). Op de laatste zin na is dit letterlijk overgenomen in de toelichtingsnota. De Plantin-Moretuslei (belangrijkste toegangsweg richting de voorziene ondergrondse parking) is reeds (over)verzadigd. In het plangebied, noch rondom, verdwijnen geen parkings. Er wordt dus effectief extra verkeer gegenereerd. Vooraleer de stedenbouwkundige vergunning af te leveren dient een mobiliteitseffectenrapport opgemaakt. Het RUP schendt het principe van de stand-still van aantal parkeerplaatsen in de stad (vastgelegd in kader van de mobiliteitsconvenanten). Dit gaat in tegen het Vlaamse mobiliteitsbeleid). Het aantal toegelaten parkeerplaatsen dient drastisch verlaagd en een vergunning kan pas afgeleverd indien in de omgeving van het centraal station een evenredig aantal parkeerplaatsen verdwijnen. Deze twee bepalingen dienen opgenomen in de voorschriften. Vlacoro kan op deze bezwaren het volgende antwoorden: a + b. Vlacoro verwijst naar haar antwoord bij kader 4 c. Vlacoro ziet geen bezwaren tegen de gekozen werkwijze en verwijst naar haar antwoord bij kader 1. d. Vlacoro verwijst naar haar antwoord bij kader 4. e . Vlacoro verwijst naar haar antwoord bij kader 4. Wat het openbaar karakter van de zones betreft verwijst Vlacoro naar haar antwoord bij kader 7 (d). f. Vlacoro verwijst hier naar haar antwoord bij kader 6.
65. Een bezwaarindiener [30] voert het volgende aan: a. Door de hoogte van de geplande kantoorgebouwen komt het historisch stadsgezicht met mooie stationskoepel in de verdrukking. Er mag zeker niet hoger dan de stationskoepel gebouwd worden. Tegen de afspraken in wordt nu een groot bedrijf ingeplant, daar waar een mix van kleine bedrijven, van horeca en van woningen beloofd was. Hoogbouw hypothekeert de woonomgeving. b. Tussen geplande gebouwen is slechts 8 m voorzien. Er moet meer pleinruimte voorzien worden, zoniet krijgt men "canyonvorming" tussen de hoge gebouwen. c. Het huidige spoorwegemplacement nabij de Plantin Moretusbrug dient volledig als definitief park aangelegd. d. Er is in de buurt van de Provinciestraat niet de minste speelruimte voor de talrijke kinderen. Op de plannen moeten voorzieningen gemaakt worden voor de jeugd. e. Het aantal ondergrondse parkeerplaatsen dient ingeperkt. Die trekken immers meer autoverkeer aan, terwijl al jaren geijverd wordt voor minder autoverkeer en verkeersluwe straten. f. Er dient veel ruimte voorzien voor fietsers en voetgangers op het Kievitsplein. Vlacoro kan daar het volgende tegenover stellen. a. Vlacoro verwijst naar haar antwoord bij kader 4.
24
Dossier 100
b. Vlacoro merkt op dat in de stedenbouwkundige voorschriften slechts een minimale breedte wordt vastgelegd en dat ruimere open stroken mogelijk blijven via de inrichtingsrapporten. c. Vlacoro kan dit bezwaar niet bijtreden en meent dat de parkfunctie afdoende geregeld wordt in artikel 2 van de stedenbouwkundige voorschriften. d Vlacoro merkt op dat de Provinciestraat buiten het plangebied valt.. e. Vlacoro verwijst hier naar haar antwoord bij kader 6. f. Vlacoro meent dat dit dient uitgewerkt te worden via inrichtingsrapporten.
66. Een bezwaarindiener [33] voert het volgende aan. a. Een woonbuurt in het centrum van de stad moet worden aangemoedigd. Nieuwe kantoorgebouwen aan het zuidstation in Brussel hebben niet gezorgd voor een herwaardering van de buurt. Zelfs indien men horeca plant op het gelijkvloers is dit geen garantie voor meer sociale controle. Een mix van luxe appartementen en sociale appartementen is een must. b. Kantoorgebouwen in het centrum kunnen maar moeten specifiek worden ingeplant. De plaats van het vroeger Switel-gebouw mag volledig worden benomen door kantoorruimte. c. Er is meer dan 12.000 m2 grondoppervlakte te ontwikkelen aan de zijde van de Pelikaanstraat. Dat moet in het RUP opgenomen worden. De zone is verloederd en moet prioritair ontwikkeld worden. Hoogbouw kan daar geen probleem zijn. d. Volgens een recente mobiliteitsstudie zou de Plantin-Moretuslei haar verzadigingspunt bereikt hebben. Hoe rijmt een grootschalige kantoorontwikkeling met die studie. Er worden bewust gegevens gemanipuleerd of verborgen gehouden voor de bewoners van de buurt. e. Bouwen aan de stad van de toekomst vereist een gezonde mix van functies uitgaande van bestaande functies en niet van een totale vernietiging van een stuk stadsweefsel om dat met nieuwe functies te vullen. Daarom moet het plan en zeker de zones B en C herbekeken worden en moet rekening gehouden worden met bestaande infrastructuren. f. De maximale hoogte van de gebouwen mag de stationskoepel niet overschrijden. Vlacoro kan daar het volgende tegenover stellen: a. Ook Vlacoro is voorstander van functieverweving, maar meent dat dit dient geregeld te worden in de inrichtingsrapporten. b. Blijkens de toelichtingsnota (p. 5) bestaat de mogelijkheid dat op de betrokken site naast kantoren ook een business-center, hotel en woningen zullen gerealiseerd worden. Vlacoro vindt een dergelijke vermenging te verkiezen boven het volledig benemen van de site door kantoren. c. Vlacoro is van oordeel dat kantoren in de onmiddellijke omgeving van het centraal station planologisch verantwoord zijn. d. Vlacoro merkt op dat iedereen zijn grieven heeft kunnen kenbaar maken via het openbaar onderzoek en dat de documenten van het RUP ter inzage lagen tijdens dat openbaar onderzoek. e. Wat de functievermenging betreft verwijst Vlacoro naar haar antwoord bij kader 5, wat de indeling in zones betreft, naar haar antwoord bij kader 29 f. Vlacoro meent dat dit dient geregeld in inrichtingsrapporten en verwijst naar haar antwoord bij kader 4.
25
Dossier 100
67. Een bezwaarindiener [34] wijst erop dat bij onteigening het zeer veel geld en werk zal kosten om als gezin met 15 kinderen een gelijkaardige woning met 10 slaapkamers te vinden in de Joodse buurt. Naast geldelijk verlies (o.m. kosten van openbaar vervoer voor schoolgaande kinderen die nu op 100m van de school wonen) zal men ook een oneindige morele last en schade ondervinden. Vlacoro wijst er op dat de billijke en voorafgaandelijke vergoeding van de onteigenden gewaarborgd is in artikel 16 van de Grondwet
68. Een bejaard echtpaar [58] voelt zich gegijzeld omdat het niet precies weet wanneer het zal onteigend worden en een andere woonst moet zoeken. Het koppel vraag zich af wat het moet doen met nodige herstellingen en renovatie. Door die onzekerheid haken ook potentiële huurders af. Vlacoro stelt vast dat betrokkenen opgenomen zijn in de onteigeningstabel, doch de commissie kan geen uitspraak doen over het tijdsverloop van de onteigeningsprocedure. Vlacoro wijst er verder op dat voor bestaande gebouwen verbouwings- of renovatiewerken kunnen toegestaan worden op grond van stedenbouwkundig voorschrift 1.1.
B . 2 . B e s p r e k i n g va n d e a d vie z e n P r o vi n c i e r a a d va n A n t w e r p e n 69. De provincieraad van Antwerpen verleent een principieel gunstig advies. Vlacoro neemt kennis van dit advies waarin geen aanbevelingen gedaan of wijzigingen voorgesteld worden. Stad Antwerpen 70. De stedenbouwkundige ontwikkeling van de stationsomgeving Kievitsplein moet een impuls betekenen voor het stadscentrum en de omringende woonwijken. Het ontwerp gewestelijk RUP vormt daarvoor een ruim kader. De vestiging van Alcatel kan daarbij een belangrijke katalysator zijn en het project dient gerealiseerd na verfijning volgens de afspraken met Alcatel. Het stadsbestuur wenst dat in de omgeving van de Alcatel-gebouwen een levendig en aantrekkelijk project ontstaat dat zich inpast in het bestaande weefsel. Dat zal zoveel mogelijk gebeuren in overleg met alle betrokken publieke en private actoren, al dienen wel belangrijke randvoorwaarden in het gewestelijk RUP opgenomen. Vlacoro treedt de stad bij waar deze stelt dat de stedenbouwkundige ontwikkeling van de stationsomgeving Kievitplein een impuls moet betekenen voor het stadscentrum en de omringende woonwijken. De vestiging van Alcatel kan daarbij een belangrijke katalysator zijn. Het voornaamste structurerend element voor de omgeving is echter het HST-station, dat geselecteerd is als poort op Vlaams niveau (RSV - p. 586) en (samen met de zeehavens met de internationaal georiënteerde multimodale logistieke parken en de internationale luchthaven) de motor van de economische ontwikkeling in Vlaanderen is (RSV - p. 432).
26
Dossier 100
Het HST-station verbetert wellicht ook de internationale positie van de stad (RSV - p. 53), die daarmee de kans krijgt zich nog meer te profileren tussen de Europese steden (RSV - p. 56). Een integrale en samenhangende visie op de ontwikkeling van het station en haar omgeving en de uiteindelijke uitbouw ervan moeten er voor zorgen dat het imago van de HST-stopplaats en de internationale uitstraling ervan ten volle kan worden benut (RSV - p. 465). Vlacoro verwijst hier verder naar de toelichtingsnota bij het gewestelijk RUP, waarin de in het RSV opgenomen ontwikkelingsperspectieven hernomen worden (toelichtingsnota - p.6) Zoals de stad is ook Vlacoro de mening toegedaan dat een en ander zoveel mogelijk in overleg met alle betrokken publieke en private actoren dient te gebeuren. Naast Alcatel zijn dat onder meer de NMBS (de HST is een bijzonder zware investering (RSV - pp. 185, 193, 29)), de Koninklijke Maatschappij voor Dierkunde van Antwerpen vzw (de zoo is zowat de belangrijkste toeristische dagattractie van Vlaanderen), de Joodse Gemeente Belze Antwerpen en de aanverwante scholengemeenschap (de grootste synagoge-gebonden gemeenschap van Antwerpen) en de VVKSM vzw (de hoofdzetel en het jeugdhotel zijn in het plangebied gelegen). Vlacoro verwijst hier naar haar antwoord bij de kaders 10 en 27.
71. De volgende randvoorwaarden dienen volgens de stad op genomen in het gewestelijk RUP: a. De te realiseren maximale bovengrondse vloeroppervlakten dienen vastgelegd als volgt overeenkomstig de vroegere besluiten: A (85.000), B (22.500), C (50.000) en D (12.500). b. Het wenselijk minimumaandeel van wonen en andere functies ten opzichte van kantoren dient globaal vastgelegd volgens het gewestelijk RUP, maar waarbij per zone tenminste de helft van de gevellengte van de gelijkvloerse verdiepingen woningen of publieke functies (o.m. horeca, toegangen tot gebouwen, diensten, commerciële ruimten zoals winkels) omvat. c. In ondergrondse verdiepingen mogen slechts in ondergeschikte orde delen publieke functies ondergebracht worden. d. Het inrichtingsplan is een belangrijk instrument om via een buitenruimteplan de kwalitatieve samenhang te verzekeren van de aanleg van het openbaar domein (straten, pleinen, park) met die van de open ruimtestroken tussen de gebouwen, die overwegend een openbaar karakter dienen te hebben zodat het geheel een meerwaarde betekent voor de omgeving. e. Het inrichtingsplan is een belangrijk instrument om de opbouw van volumes in relatie met elkaar en met de omringende bebouwing, rekening houdend met bezonning, windrichting, enz. te motiveren. f. De verschillende gebouwen moeten een verscheidenheid in architectuur vertonen. g. De parkeercapaciteit moet ten dienste staan van de hele ontwikkeling met dien verstande dat voor het totaal aan woon/werkplaatsen het stand-still-principe ten opzichte van de huidige situatie (ca 1.500 plaatsen) gehandhaafd blijft. Bijkomende parkeercapaciteit is slechts aanvaardbaar is indien het gaat over parkeerplaatsen waarvan het gebruik niet gebonden is aan woon/werkverkeer (bijvoorbeeld: stallingplaatsen voor woningen en bedrijfsvoertuigen, een rotatieparking ten behoeve van de HST-gebruiker). Het gebruik van de parkeerplaatsen moet passen in het parkeerbeleid van de stad. Binnen het eerder geschetst kader is een verhoging van de volgens het ontwerp toelaatbare parkeercapaciteit met 200 plaatsen voor de zones C en D noodzakelijk, waarbij de zone D ten zuiden van de Plantin en Moretuslei moet bekeken worden gelet op onder meer de bijkomende ontruimingsmogelijkheden (onder meer naar de Van den Nestlei). h. Hoewel slechts één in- en uitrit in het openbaar domein en de open ruimtestroken gewenst is (nl. in de Van Immerseelstraat), moet het mogelijk zijn voor kleinere parkeergarages of om veiligheidsredenen een beperkt aantal bijkomende in- en uitritten te voorzien geïntegreerd in de bouwvolumes. Op de vraag van de stad om bepaalde randvoorwaarden op te nemen in het gewestelijk RUP kan Vlacoro het volgende antwoorden.
27
Dossier 100
a en b. Wat bouwoppervlakte, bouwvolume, bouwhoogte en V/T-verhouding betreft meent Vlacoro dat deze dienen uitgewerkt te worden in het inrichtingsrapport of gebeurlijk in de verordenende bepalingen. Vlacoro verwijst hier verder naar haar antwoord bij kader 4 en 5. c. Vlacoro treedt deze opmerking bij en stelt voor om ze op te nemen in de toelichtingsnota en gebeurlijk in de verordenende bepalingen d. Vlacoro treedt deze opmerking bij en stelt voor om ze op te nemen in de toelichtingsnota en gebeurlijk in de verordenende bepalingen e. Vlacoro treedt deze opmerking bij en stelt voor om ze op te nemen in de toelichtingsnota en gebeurlijk in de verordenende bepalingen. f. Vlacoro wijst erop dat de verscheidenheid in architectuur in de toelichtingsnota opgenomen is als ontwikkelingsperspectief voor de stroken bebouwing (toelichtingsnota - p. 10, punt 1.4.2). g. Aangaande de parkeerproblematiek verwijst Vlacoro naar haar antwoord bij kader 6. h. Vlacoro acht het niet aangewezen om een dergelijke bepaling op te nemen in de stedenbouwkundige voorschriften. De commissie wijst erop dat langsheen de bestaande straten, bovenop het aantal ondergrondse parkeerplaatsen, openbare parkeerplaatsen kunnen worden voorzien (stedenbouwkundig voorschrift 1.3). Ook laat stedenbouwkundig voorschrift 1.1 verbouwingswerken toe die niet voldoen aan de bepalingen van onder andere voorschrift 1.3. B.3. Opmerkingen Vlacoro Het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening bepaalt dat een RUP stedenbouwkundige voorschriften dient te bevatten inzake de bestemming, inrichting en/of beheer van het gebied waarop het plan van toepassing is. Het voorliggend RUP legt in de stedenbouwkundige voorschriften de belangrijkste randvoorwaarden vast voor de ontwikkeling van de HST-stationsomgeving en wijst de verdere inrichting van het gebied toe aan inrichtingsrapporten. Vlacoro is het ermee eens dat een RUP flexibel moet zijn en enkel de grote lijnen moet aangeven maar vraagt dat de genomen beslissingen beter zouden worden gemotiveerd zoals bijvoorbeeld de keuze van het plangebied, het aantal parkeerplaatsen, de keuze voor een enkele in- en uitrit voor de parkeergarage, enz. Vlacoro wijst erop dat het bijgevoegde onteigeningsplan niet aan een plenaire vergadering werd voorgelegd. Dit is voor Vlacoro niet in overeenstemming met de procedure voor onteigeningsplannen voorgeschreven in artikel 70 §2 van het decreet van 18 mei 1999 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening. Tevens wordt opgemerkt dat het onteigeningsplan niet alle vermeldingen bevat die zijn voorgeschreven in artikel 70, §1 van hetzelfde decreet (de kadastrale sectie en grootte van de percelen zijn niet opgenomen in de onteigeningstabel).
B.3. Besluit Vlacoro geeft gunstig advies over het ontwerp gewestelijk RUP “HST-station Antwerpen – Omgeving Kievitplein” omdat −
het voorstel in overeenstemming is met de opties van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen;
mits −
in het ontwerp meer verordenende voorschriften opgenomen worden omtrent elementen die in de inrichtingsrapporten dienen te worden uitgewerkt op basis van perspectieven uit de toelichtingsnota (zoals bouwoppervlakte, bouwvolume, bouwhoogte, V/T-verhouding, enz.);
28
Dossier 100
−
de toelichtingsnota en zo nodig de stedenbouwkundige voorschriften worden aangevuld met bepalingen omtrent het onderbrengen van publieke functies in ondergrondse verdiepingen, omtrent de samenhang van het openbaar domein met de open ruimtestroken tussen de gebouwen en omtrent de opbouw van volumes in relatie tot mekaar en de omringende bebouwing (rekening houdend met bezonning, windrichting enz);
−
de inrichtingsrapporten wordt aangevuld met bezonningsstudie, een windstudie en een buitenruimteplan;
−
de verantwoordelijkheid over de open ruimte stroken wordt bepaald;
−
stedenbouwkundig voorschrift 1.2 wordt aangevuld met de term gemeenschapsvoorzieningen;
maar merkt op −
dat ingeval van een openbaar onderzoek bij de aanvraag voor stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning de burgers ook kennis moeten kunnen krijgen van het inrichtingsrapport van het blok waar de vergunning is gesitueerd;
−
dat niet duidelijk is op welke inschatting de verdeling van de parkeerplaatsen over de verschillende zones is gebaseerd; dat een verdere invulling van de zones, gekoppeld aan een mobiliteitsstudie, een beter zicht moet geven op de nood; dat ook de vraag naar een tweede parkeergarage in blok B of C moet blijken uit die studie;
−
dat de motivatie voor de herindeling van de blokken C en D enige grond bevat en dat het aangewezen is om deze nader te onderzoeken;
−
dat omtrent de breedtes van de stroken voor bebouwing een terminologie wordt gehanteerd die te normatief is om te worden opgenomen in de eisen gesteld aan de inhoudelijke elementen;
−
dat het bijgevoegde onteigeningsplan niet werd voorgelegd aan een plenaire vergadering hetgeen niet in overeenstemming is met de voorgeschreven procedure;
−
dat het onteigeningsplan niet alle vermeldingen bevat die reglementair zijn voorgeschreven.
Verleend te Brussel op
De vaste secretaris,
De voorzitter,
Lieve Reenaers
Prof. dr. Boudewijn Bouckaert
Bijlage: overzicht van de ingediende bezwaarschriften en adviezen
29